Besluit van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van António Marinho e Pinto (2016/2294(IMM))
Het Europees Parlement,
– gezien het verzoek om opheffing van de immuniteit van António Marinho e Pinto, dat op 23 september 2016 werd ingediend door Miguel Pereira da Rosa, rechter bij de arrondissementsrechtbank van Lissabon-West (Oeiras) in verband met een gerechtelijk onderzoek (ref. 4759/15.2TDLSB) in het kader van een tegen hem ingestelde strafvordering, en dat op 24 oktober 2016 tijdens de plenaire vergadering bekend werd gemaakt,
– gezien de brief van de bevoegde substituut van de procureur-generaal d.d. 12 december 2016, waarin de uitspraken van António Marinho e Pinto zijn opgenomen,
– na António Marinho e Pinto op 22 maart 2017 te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement,
– gezien de artikelen 8 en 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
– gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013(1),
– gezien artikel 11, leden 1, 2, 3 en 5, van wet 7/93 van 1 maart 1993 betreffende het statuut van de Portugese afgevaardigden en de omzendbrief van het parket-generaal nr. 3/2011 van 10 oktober 2011,
– gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0163/2017),
A. overwegende dat de rechter bij de arrondissementsrechtbank van Lissabon-West (Oeiras) een verzoek heeft ingediend om opheffing van de parlementaire immuniteit van António Marinho e Pinto, lid van het Europees Parlement, in het kader van een tegen hem ingestelde vordering betreffende een vermeend delict;
B. overwegende dat de opheffing van de parlementaire immuniteit van António Marinho e Pinto betrekking heeft op een vermeend delict van strafrechtelijke smaad, zoals bedoeld in artikel 180, lid 1, en artikel 183, lid 2, van het Portugese strafwetboek, dat kan worden bestraft met een gevangenisstraf van maximaal twee jaar, alsook op een delict van schade aan een organisatie, een dienst of een rechtspersoon, zoals bedoeld in artikel 187, lid 1, en lid 2, onder a), van het Portugees strafwetboek, dat kan worden bestraft met een gevangenisstraf van maximaal twee jaar;
C. overwegende dat de liefdadigheidsinstelling Santa Casa de Misericórdia de Lisboa een klacht heeft ingediend tegen António Marinho e Pinto;
D. overwegende dat de klacht betrekking had op verklaringen die op 30 mei 2015 werden afgelegd door António Marinho e Pinto tijdens een interview in de uitzending "A Propósito" van de Portugese zender SIC Notícias, die gepresenteerd werd door António José Teixeira en die om 21.00 uur werd uitgezonden; overwegende dat António Marinho e Pinto in dit interview het volgende zou hebben gezegd: "Wat de sociale zekerheid betreft, vind ik dat het aspect solidariteit apart moet worden gezien. Solidariteit valt onder de bevoegdheid van de overheid en mag niet betaald worden ten koste van de werknemerspensioenen, begrijpt u? Daarvoor moet de algemene staatsbegroting worden gebruikt. De sociale solidariteit moet gefinancierd worden door middel van belastingen, door die reusachtige instelling, de Misericórdia van Lissabon, die het beheer heeft over ettelijke miljoenen, geld dat vaak verspild wordt voor persoonlijk gewin en ten behoeve van persoonlijke belangen [...] Ik denk dat mijnheer Manuel Rebelo de Sousa beter zou zijn dan mijnheer Pedro Santana Lopes, gezien de ervaringen met mijnheer Santana Lopes in de regering. Het was overigens interessant om te zien hoe de directeur, de directeur van de Santa Casa da Misericórdia de Lisboa, aan zijn kandidatuur werkt en met welk geld en welke middelen.";
E. overwegende dat artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie bepaalt dat tegen de leden van het Europees Parlement geen opsporing kan plaatsvinden, en dat zij evenmin kunnen worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht;
F. overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft gesteld dat een mening slechts door de immuniteit wordt gedekt indien zij door een Europees afgevaardigde is uitgebracht "in de uitoefening van [zijn] ambt", zodat een verband wordt vereist tussen de meningsuiting en het parlementaire ambt; overwegende dat dit verband rechtstreeks moet zijn en duidelijk(2);
G. overwegende dat overeenkomstig artikel 9 van ditzelfde protocol, de leden op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;
H. overwegende dat overeenkomstig artikel 11, leden 1, 2, 3 en 5, van wet 7/93 van 1 maart 1993 betreffende het statuut van de Portugese afgevaardigden en de omzendbrief van het parket-generaal nr. 3/2011 van 10 oktober 2011, António de Sousa Marinho e Pinto niet kan worden ondervraagd noch in staat van beschuldiging kan worden gesteld zonder voorafgaande toestemming van het Europees Parlement;
I. overwegende dat de vermeende daden geen rechtstreeks of vanzelfsprekend verband houden met de uitoefening door António Marinho e Pinto van zijn functies als lid van het Europees Parlement; dat zij eerder betrekking hebben op activiteiten met een louter nationaal karakter, aangezien de uitspraken gedaan zijn in een uitzending in Portugal en gaan over een specifiek Portugees onderwerp dat verband houdt met de bestuur van een vereniging naar nationaal recht;
J. overwegende dat de vermeende daden dus geen betrekking hebben op meningen die de betrokkene in de uitoefening van zijn ambt als lid van het Europees Parlement heeft geuit dan wel een stem die hij in de uitoefening van dat ambt heeft uitgebracht in de zin van artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;
K. overwegende dat de beschuldiging duidelijk geen verband houdt met het statuut van António Marinho e Pinto als lid van het Europees Parlement;
L. overwegende dat er geen reden is om aan te nemen dat er sprake is van een fumus persecutionis, dat wil zeggen een voldoende ernstig en nauwkeurig vermoeden dat de procedure is ingeleid om de politieke activiteiten van het lid van het Parlement te schaden;
1. besluit de immuniteit van António Marinho e Pinto op te heffen;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de rechter van de arrondissementsrechtbank van Lissabon-West (Oeiras) en aan António Marinho e Pinto.
Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, 101/63, ECLI:EU:C:1964:28; arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Wybot/Faure e.a., 149/85, ECLI:EU:C:1986:310; arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T‑345/05, ECLI:EU:T:2008:440; arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C‑200/07 en C‑201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T‑42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C‑163/10, ECLI:EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23.