Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2016/2202(DEC)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A8-0125/2017

Ingediende teksten :

A8-0125/2017

Debatten :

PV 26/04/2017 - 19
CRE 26/04/2017 - 19

Stemmingen :

PV 27/04/2017 - 5.14

Aangenomen teksten :

P8_TA(2017)0145

Aangenomen teksten
PDF 272kWORD 71k
Donderdag 27 april 2017 - Brussel
Kwijting 2015: algemene begroting van de EU - het achtste, negende, tiende en elfde EOF
P8_TA(2017)0145A8-0125/2017
Besluit
 Besluit
 Resolutie

1. Besluit van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2015 (2016/2202(DEC))

Het Europees Parlement,

–  gezien de balansen en resultatenrekeningen van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2015 (COM(2016)0485 – C8-0326/2016),

–  gezien de financiële informatie over de Europese Ontwikkelingsfondsen (COM(2016)0386),

–  gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de activiteiten van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van de antwoorden van de Commissie(1),

–  gezien de verklaring van de Rekenkamer(2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de aanbevelingen van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de activiteiten van de Europese Ontwikkelingsfondsen in het begrotingsjaar 2015 (05376/2017 – C8-0081/2017, 05377/2017 – C8-0082/2017, 05378/2017 – C8-0083/2017, 05379/2017 – C8-0084/2017),

–  gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2014 (COM(2016)0674) en de bijbehorende werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SWD(2016)0338 en SWD(2016)0339),

–  gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000(3) en gewijzigd te Ouagadougou (Burkina Faso) op 22 juni 2010(4),

–  gezien Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (”LGO­-besluit”)(5),

–  gezien artikel 33 van het intern akkoord van 20 december 1995 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het tweede financieel protocol van de vierde ACS-EG-overeenkomst(6),

–  gezien artikel 32 van het intern akkoord van 18 september 2000 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het financieel protocol bij de partnerschapsovereenkomst tussen de staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, ondertekend te Cotonou (Benin) op 23 juni 2000, en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het EG-Verdrag van toepassing zijn(7),

–  gezien artikel 11 van het intern akkoord van 17 juli 2006 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Gemeenschap binnen het meerjarig financieel kader voor 2008-2013 voor de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van deel vier van het EG-Verdrag van toepassing zijn(8),

–  gezien artikel 11 van het intern akkoord van 24 en 26 juni 2013 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Europese Unie binnen het meerjarig financieel kader voor 2014-2020, overeenkomstig de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, en betreffende de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn(9),

–  gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 74 van het Financieel Reglement van 16 juni 1998 van toepassing op de samenwerking inzake ontwikkelingsfinanciering in het kader van de vierde ACS-EG-overeenkomst(10),

–  gezien artikel 119 van het Financieel Reglement van 27 maart 2003 van toepassing op het negende Europese Ontwikkelingsfonds(11),

–  gezien artikel 50 van Verordening (EG) nr. 215/2008 van de Raad van 18 februari 2008 inzake het Financieel Reglement van toepassing op het tiende Europees Ontwikkelingsfonds(12),

–  gezien artikel 48 van Verordening (EU) 2015/323 van de Raad van 2 maart 2015 inzake het Financieel Reglement van toepassing op het elfde Europees Ontwikkelingsfonds(13),

–  gezien artikel 93 en artikel 94, derde streepje, van en bijlage IV bij zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A8-0125/2017),

1.  verleent de Commissie kwijting voor de uitvoering van de begroting van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2015;

2.  formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Rekenkamer en de Europese Investeringsbank, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).

(1) PB C 375 van 13.10.2016, blz. 287.
(2) PB C 375 van 13.10.2016, blz. 297.
(3) PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.
(4) PB L 287 van 4.11.2010, blz. 3.
(5) PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1.
(6) PB L 156 van 29.5.1998, blz. 108.
(7) PB L 317 van 15.12.2000, blz. 355.
(8) PB L 247 van 9.9.2006, blz. 32.
(9) PB L 210 van 6.8.2013, blz. 1.
(10) PB L 191 van 7.7.1998, blz. 53.
(11) PB L 83 van 1.4.2003, blz. 1.
(12) PB L 78 van 19.3.2008, blz. 1.
(13) PB L 58 van 3.3.2015, blz. 17.


2. Besluit van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2015 (2016/2202(DEC))

Het Europees Parlement,

–  gezien de balansen en resultatenrekeningen van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2015 (COM(2016)0485 – C8-0326/2016),

–  gezien de financiële informatie over de Europese Ontwikkelingsfondsen (COM(2016)0386),

–  gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de activiteiten van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van de antwoorden van de Commissie(1),

–  gezien de verklaring van de Rekenkamer(2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de aanbevelingen van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de activiteiten van de Europese Ontwikkelingsfondsen in het begrotingsjaar 2015 (05376/2017 – C8-0081/2017, 05377/2017 – C8-0082/2017, 05378/2017 – C8-0083/2017, 05379/2017 – C8-0084/2017),

–  gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2014 (COM(2016)0674) en de bijbehorende werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SWD(2016)0338 en SWD(2016)0339),

–  gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000(3) en gewijzigd te Ouagadougou (Burkina Faso) op 22 juni 2010(4),

–  gezien Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (”LGO­-besluit”)(5),

–  gezien artikel 33 van het intern akkoord van 20 december 1995 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het tweede financieel protocol van de vierde ACS-EG-overeenkomst(6),

–  gezien artikel 32 van het intern akkoord van 18 september 2000 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het financieel protocol bij de partnerschapsovereenkomst tussen de staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, ondertekend te Cotonou (Benin) op 23 juni 2000, en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het EG-Verdrag van toepassing zijn(7),

–  gezien artikel 11 van het intern akkoord van 17 juli 2006 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Gemeenschap binnen het meerjarig financieel kader voor 2008-2013 voor de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van deel vier van het EG-Verdrag van toepassing zijn(8),

–  gezien artikel 11 van het intern akkoord van 24 en 26 juni 2013 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Europese Unie binnen het meerjarig financieel kader voor 2014-2020, overeenkomstig de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, en betreffende de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn(9),

–  gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 74 van het Financieel Reglement van 16 juni 1998 van toepassing op de samenwerking inzake ontwikkelingsfinanciering in het kader van de vierde ACS-EG-overeenkomst(10),

–  gezien artikel 119 van het Financieel Reglement van 27 maart 2003 van toepassing op het negende Europese Ontwikkelingsfonds(11),

–  gezien artikel 50 van Verordening (EG) nr. 215/2008 van de Raad van 18 februari 2008 inzake het Financieel Reglement van toepassing op het tiende Europees Ontwikkelingsfonds(12),

–  gezien artikel 48 van Verordening (EU) 2015/323 van de Raad van 2 maart 2015 inzake het Financieel Reglement van toepassing op het elfde Europees Ontwikkelingsfonds(13),

–  gezien artikel 93 en artikel 94, derde streepje, van en bijlage IV bij zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A8-0125/2017),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2015;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Rekenkamer en de Europese Investeringsbank, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).

(1) PB C 375 van 13.10.2016, blz. 287.
(2) PB C 375 van 13.10.2016, blz. 297.
(3) PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.
(4) PB L 287 van 4.11.2010, blz. 3.
(5) PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1.
(6) PB L 156 van 29.5.1998, blz. 108.
(7) PB L 317 van 15.12.2000, blz. 355.
(8) PB L 247 van 9.9.2006, blz. 32.
(9) PB L 210 van 6.8.2013, blz. 1.
(10) PB L 191 van 7.7.1998, blz. 53.
(11) PB L 83 van 1.4.2003, blz. 1.
(12) PB L 78 van 19.3.2008, blz. 1.
(13) PB L 58 van 3.3.2015, blz. 17.


3. Resolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2015 (2016/2202(DEC))

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2015,

–  gezien artikel 93 en artikel 94, derde streepje, van en bijlage IV bij zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A8-0125/2017),

A.  overwegende dat het hoofddoel van de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000(1) en gewijzigd te Ouagadougou (Burkina Faso) op 22 juni 2010(2) (de "Overeenkomst van Cotonou"), als het kader voor de betrekkingen van de Unie met de staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (de "ACS-landen"), is om de armoede te verminderen en uiteindelijk uit te bannen, in overeenstemming met de doelstellingen van duurzame ontwikkeling;

B.  overwegende dat het hoofddoel van Besluit 2013/755/EU(3) van de Raad is om bij te dragen tot de progressieve ontwikkeling van de ACS-landen en van de landen en gebieden overzee (LGO's), door versterking van het concurrentievermogen van de LGO's, vergroting van de veerkracht van de LGO's, vermindering van de kwetsbaarheid van economie en milieu, en stimulering van de samenwerking tussen hen onderling en met andere partners;

C.  overwegende dat de Europese Ontwikkelingsfondsen (EOF's) de belangrijkste financiële instrumenten van de Unie zijn voor ontwikkelingssamenwerking met de ACS-landen en de LGO's;

D.  overwegende dat een breed scala aan uitvoeringsmethoden, als uitdrukking van de intergouvernementele aard van de EOF's, wordt gebruikt in 79 landen met complexe regels en procedures voor aanbestedingen en de gunning van contracten;

E.  overwegende dat de activiteiten van de EOF's worden uitgevoerd in uitdagende contexten met terugkerende blootstellingen aan hoge geopolitieke of institutionele risico's;

F.  overwegende dat externe factoren voor een behoorlijke uitvoering van de EOF's de verrichte ontwikkelingsinspanningen kunnen aantasten of tenietdoen;

G.  overwegende dat de EOF's worden gefinancierd door de lidstaten en worden beheerd door de Commissie en de Europese Investeringsbank (EIB), waarbij de Commissie als enige verantwoordelijk is voor de kwijting voor de uitvoering van de EOF's;

H.  overwegende dat de Unie de potentie en het gewicht heeft om antwoorden te formuleren op mondiale en geopolitieke uitdagingen;

I.  overwegende dat de geschiedenis van haar lidstaten verplichtingen voor de Unie oplegt ten aanzien van de ontwikkeling van de ACS-landen en de LGO's;

J.  overwegende dat de toekomst van de Unie en de toekomst van de ACS-landen en de LGO's met elkaar verbonden zijn als gevolg van hun geografische ligging, de globalisering en demografische veranderingen;

K.  overwegende dat de prognoses voor de omvang van de wereldbevolking in het jaar 2100, gekoppeld aan de effecten van nieuwe migratiestromen, gewapende conflicten, de opwarming van de aarde en diverse economische en sociale crises, onmiddellijke aandacht van de Unie vereisen, met name in het kader van de verwezenlijking van de doelstellingen van haar ontwikkelingsbeleid; overwegende dat ontwikkelingshulp een essentieel instrument is, en dat de uiteenlopende wijzen waarop dit instrument wordt ingezet moeten worden geoptimaliseerd om die vele mondiale uitdagingen het hoofd te kunnen bieden;

L.  overwegende dat de migratiecrisis niet alleen de internationale hulpbeginselen en -doelstellingen onder zware druk heeft gezet, maar ook heeft laten zien dat het beginsel van solidariteit tussen de lidstaten meer uniform en onvoorwaardelijk moet worden toegepast;

M.  overwegende dat de huidige migratiecrisis het feit dat de migratiegolven zullen aanhouden, als gevolg van grote demografische veranderingen die verschillende antwoorden vereisen, niet in de schaduw mag stellen;

N.  overwegende dat er behoefte is aan een nieuwe benadering van de ACS-landen en de LGO's, met nieuwe financiële stimulansen en instrumenten;

O.  overwegende dat er hernieuwde aandacht moet zijn voor het feit dat veel ACS-landen kleine eilandstaten in ontwikkeling zijn; overwegende dat eilanden, en met name ACS-eilanden, een nieuwe internationale rol spelen, vooral als gevolg van internationale onderhandelingen over klimaatverandering;

P.  overwegende dat een aantal LGO's in dezelfde regio's ligt als de ACS-landen; overwegende dat de LGO's voor dezelfde mondiale uitdagingen staan, maar anders dan de ACS-landen deel uitmaken van de Europese familie en daarom meer aandacht moeten krijgen bij de verstrekking van middelen; overwegende dat de zeer kleine omvang van de LGO's en de grondwettelijke band tussen de LGO's en de Unie specifieke kenmerken zijn waarmee rekening dient te worden gehouden;

Q.  overwegende dat de directoraten-generaal Internationale Samenwerking en Ontwikkeling en Regionaal Beleid en Stadsontwikkeling van de Commissie in september 2013 een memorandum van overeenstemming hebben ondertekend om de samenwerking tussen de ultraperifere regio's, de LGO's en de ACS-landen te intensiveren;

R.  overwegende dat het externe optreden van de Unie verloopt via internationale organisaties die ofwel uitvoering geven aan fondsen van de Unie, ofwel samen met de Unie projecten cofinancieren, wat soms een uitdaging met zich mee kan brengen op het gebied van overzicht en beheer;

S.  overwegende dat de betrokkenheid van de Unie gedifferentieerd en voorwaardelijk moet zijn, afhankelijk van meetbare vooruitgang op diverse terreinen zoals democratisering, mensenrechten, goed bestuur, duurzame sociaaleconomische ontwikkeling, de rechtsstaat en corruptiebestrijding, en dat zij, waar nodig, assistentie moet bieden om vooruitgang te boeken;

T.  overwegende dat een regelmatige en diepgaande politieke dialoog van essentieel belang is om een groter gevoel van eigenaarschap in de ACS-landen en de LGO's en een groter vermogen om beleidsdoelstellingen aan te passen, tot stand te brengen;

U.  overwegende dat samenhang tussen elk beleid van de Unie en de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid van de Unie van fundamenteel belang is;

V.  overwegende dat het van fundamenteel belang is om de zichtbaarheid van de Unie te vergroten en de waarden van de Unie uit te dragen in alle vormen van ontwikkelingshulp;

W.  overwegende dat vereenvoudiging van uitvoeringsprocessen een belangrijke factor is voor het verbeteren van de doeltreffendheid van hulp;

X.  overwegende dat duurzaamheid een cruciaal element is voor het vergroten van de algehele doeltreffendheid van ontwikkelingshulp door het gestaag volgen van de effecten via alle steunverleningsmodaliteiten;

Y.  overwegende dat ondersteuning op bestuurlijk gebied door de Unie een belangrijk bestanddeel van ontwikkelingshulp is met het oog op het genereren van doeltreffende bestuurlijke hervormingen;

Z.  overwegende dat begrotingssteun weliswaar een belangrijke rol kan spelen bij het stimuleren van verandering en het aanpakken van de belangrijkste uitdagingen op ontwikkelingsgebied, maar ook een aanzienlijk fiduciair risico met zich meebrengt en alleen moet worden verleend als er sprake is van voldoende transparantie, traceerbaarheid, verantwoording en doeltreffendheid, samen met een bewezen gedrevenheid bij beleidshervormingen; overwegende dat begrotingssteun voornamelijk geschikt is voor kleine en geïsoleerde gebieden, zoals ACS-eilanden;

AA.  overwegende dat transparantie en verantwoording voorwaarden zijn voor democratische controle, alsmede voor de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp;

AB.  overwegende dat het beheer van administratieve kosten voortdurend moet worden gemonitord, in alle omstandigheden en voor alle hulpmodaliteiten;

AC.  overwegende dat illegale financiële stromen in ontwikkelingslanden de armoede verergeren;

AD.  overwegende dat de kwijtingsautoriteit haar oproep tot het opnemen van het EOF in de algemene begroting van de Unie heeft herhaald om de zichtbaarheid van en de democratische controle op het EOF en het ontwikkelingsbeleid in het algemeen te verbeteren;

AE.  overwegende dat blijvende steun onder de burgers van de Unie voor ontwikkelingsbeleid maximale transparantie, goed bestuur en goede prestaties vereisen;

Betrouwbaarheidsverklaring

Financiële uitvoering in 2015

1.  merkt op dat de uitgaven in 2015 betrekking hadden op vier EOF's, met name het achtste EOF, voor een bedrag van 12 480 miljoen EUR, het negende EOF, voor een bedrag van 13 800 miljoen EUR, het tiende EOF, voor een bedrag van 22 682 miljoen EUR en het elfde EOF, voor een bedrag van 30 506 miljoen EUR; merkt op dat in het elfde EOF 29 089 miljoen EUR is toegewezen aan de ACS-landen en 364,5 miljoen EUR aan de LGO's, en dat van deze twee bedragen respectievelijk 1 134 miljoen EUR en 5 miljoen EUR bestemd is voor de ACS-investeringsfaciliteit van de EIB; merkt op dat 1 052,5 miljoen EUR verband houdt met de uitgaven van de Commissie voor de programmering en uitvoering van de EOF's;

2.  stelt vast dat deze middelen worden gebruikt voor projecten en begrotingssteun op basis van de volgende vier modaliteiten: 42 % van de betalingen werd verricht onder direct beheer, waarvan 24 % in het kader van begrotingssteun; merkt op dat de overige 58 % werd verricht onder indirect beheer, waarvan 31 % via internationale organisaties, 24 % via derde landen en 3 % via nationale organen van de EU-lidstaten;

3.  merkt met bezorgdheid op dat een deel van de uitgaven in 2015 nog afkomstig is uit het achtste EOF, dat in 1995 van start is gegaan;

4.  is ingenomen met de inspanningen van EuropeAid in 2015 met betrekking tot de globale nettovastleggingen in 2015, waarvan 5 034 miljoen EUR het gevolg is van de inwerkingtreding van het elfde EOF, waardoor de middelen voor vastleggingen met 27 839 miljoen EUR toenamen; merkt op dat het elfde EOF invloed heeft gehad op de uitvoeringspercentages van de uitstaande vastleggingen, die afnamen van 98 % tot 69,7 % voor globale vastleggingen en van 91,2 % tot 63,5 % voor individuele vastleggingen;

5.  betreurt dat het gebrek aan betalingskredieten waarmee de Commissie in 2015 werd geconfronteerd, heeft geleid tot een moeilijke begrotingssituatie voor ontwikkelingssamenwerking, die de totale prestaties van de fondsen heeft geschaad, met name door de overdracht van 483 miljoen EUR naar 2016 en de betaling van een geschat bedrag van 1 miljoen EUR aan rente wegens te late betaling; verwelkomt de inspanningen van de Commissie om de continuïteit van ontwikkelingshulp te waarborgen en de negatieve gevolgen van de bestaande betalingstekorten te beperken;

6.  wijst tevens, voor het hele verantwoordelijkheidsgebied van de Commissie, op de doorlopende inspanningen van de Commissie om de aantallen oude voorfinancieringen (39 % bereikt, bij een doelstelling van 25 %), oude niet-afgewikkelde vastleggingen of oude uitstaande verplichtingen ("reste à liquider") (46 % bereikt, bij een doelstelling van 25 %) en openstaande verlopen contracten terug te dringen, zij het met minder bevredigende resultaten voor die laatste binnen de EOF's; spoort de Commissie aan om door te gaan met het verminderen van het aandeel aan verlopen contracten binnen de EOF's;

Betrouwbaarheid van de rekeningen

7.  is ingenomen met het oordeel van de Rekenkamer in haar jaarverslag over de door het achtste, negende, tiende en elfde EOF gefinancierde activiteiten voor het boekjaar 2015 dat de definitieve jaarrekening een in elk materieel opzicht een getrouw beeld van de financiële situatie van de EOF's per 31 december 2015 geeft en dat de resultaten van hun verrichtingen, van hun kasstromen en van de veranderingen in de nettoactiva over het op die datum afgesloten jaar in overeenstemming zijn met de bepalingen van het financieel reglement van het EOF en de boekhoudregels op basis van internationaal aanvaarde boekhoudnormen voor de publieke sector;

8.  is verheugd over de actie die de Commissie heeft ondernomen om het probleem van de inning van rente op voorfinancieringen van meer dan 750 000 EUR en van rente op voorfinancieringen van 250 000 EUR tot 750 000 EUR op te lossen, die heeft geresulteerd in de correcte opname van 2,5 miljoen EUR aan ontvangen rente in de financiële staten voor 2015; verzoekt de Commissie om ook de situatie van gevallen onder het bedrag van 250 000 EUR in ogenschouw te nemen;

9.  betreurt, in het kader van het beheer van terugvorderingsopdrachten, de onjuiste boeking van operationele ontvangsten ten belope van 9,6 miljoen EUR die overeenkomen met niet-uitgegeven voorfinanciering;

10.  betreurt dat een bedrag van 29,6 miljoen EUR aan terugvorderingen in het kader van het achtste, negende, tiende en elfde EOF is geannuleerd als gevolg van coderingsfouten, correcties of wijzigingen; verzoekt de Commissie verslag uit te brengen over de 15,8 miljoen EUR waarvoor nog steeds gerechtelijke procedures lopen;

11.  is ernstig bezorgd dat van een invorderingsopdracht van 1 miljoen EUR, een bedrag van 623 000 EUR werd kwijtgescholden na een minnelijke schikking tussen de Commissie en de debiteur(4); wijst op de samenhang met Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(5) van de Raad (Financieel Reglement) en op het beginsel van evenredigheid bij terugvorderingen; benadrukt echter dat het geld van de belastingbetalers in het geding is en dat de middelen daarom zo goed mogelijk beschermd moeten worden;

Wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen bij de rekeningen

12.  is verheugd over het oordeel van de Rekenkamer dat de onderliggende ontvangsten bij de rekeningen voor het begrotingsjaar 2015 op alle materiële punten wettig en regelmatig zijn;

13.  betreurt dat in het verslag van de Rekenkamer wordt geschat dat het meest waarschijnlijke foutenpercentage voor uitgavenverrichtingen van het achtste, negende, tiende en elfde EOF identiek is gebleven aan het foutenpercentage voor 2014, dat 3,8 % bedroeg, en hoger is dan dat voor 2013 (3,4 %) en 2012 (3 %); verzoekt de EIB en de Commissie een actieplan op te stellen om de stijging van het aantal materiële fouten om te zetten in een daling en dit plan voor te leggen aan de kwijtingsautoriteit.

14.  uit zijn bezorgdheid over het oordeel van de Rekenkamer ten aanzien van de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen die fouten van materieel belang vertonen; maakt zich zorgen over de resultaten van de steekproef van betalingsverrichtingen, waaruit blijkt dat van de 140 betalingen er 35 (25 %) fouten vertoonden; wijst erop dat bij internecontrolesystemen en de verificatie van de doeltreffendheid daarvan niet alleen de Commissie en de delegaties van de Unie in de begunstigde landen betrokken zijn, maar ook andere actoren, zoals de nationale ordonnateurs die zijn aangewezen door de ACS-landen waar vaak tekortkomingen in de controles zijn vastgesteld; verzoekt de Commissie deze kwetsbare institutionele en administratieve capaciteiten te ondersteunen en te versterken;

15.  maakt zich zorgen over het feit dat de typen fouten die ten grondslag liggen aan het foutenpercentage van 3,8 % voor 2015 dezelfde zijn als in 2014, d.w.z. het ontbreken van bewijsstukken (met een totaalbedrag voor deze foutencategorie van 3 692 833 miljoen EUR) en niet-naleving van de aanbestedingsregels (met een totaalbedrag voor deze foutencategorie van 1 176 140 miljoen EUR), die samen verantwoordelijk zijn voor 70 % van het geschatte foutenpercentage (tegen 63 % in 2014); verzoekt de EIB en de Commissie meer inspanningen te verrichten om zowel de controles vooraf als achteraf van de financieringsprojecten te verbeteren, teneinde de bedragen van de fouten in categorieën als "ontbreken van bewijsstukken" en "niet-naleving van de aanbestedingsregels" aanzienlijk te verlagen;

16.  geef voorts uiting aan zijn jarenlange zorgen over de zwakte van de controles vooraf, aangezien 16 van de 28 definitieve verrichtingen die vooraf waren gecontroleerd vervolgens werden goedgekeurd terwijl er in de controles vooraf kwantificeerbare fouten waren vastgesteld; betreurt dat het merendeel van de vastgestelde fouten, net als in voorgaande jaren, betrekking heeft op programmaramingen, subsidies en samen met internationale organisaties beheerde verrichtingen; verzoekt de Commissie derhalve meer aandacht te besteden aan controles vooraf om de wettigheid en regelmatigheid van de uitvoering van het EOF te waarborgen; wijst erop dat de aard van de begrotingssteun de beoordeling van het feitelijke foutenpercentage van uitbetalingen van begrotingssteun beperkt, zodat transacties kwetsbaar zijn voor fouten;

17.  benadrukt het inherente risico verbonden aan de hypothetische benadering, die inhoudt dat de bijdragen van de Commissie aan multidonorprojecten worden verklaard vrij van fouten te zijn, wanneer zij samengevoegd worden met die van andere donoren en niet zijn geoormerkt voor specifiek aanwijsbare uitgavenposten, omdat de Commissie aanneemt dat de subsidiabiliteitsregels van de Unie zijn nageleefd zolang de samengevoegde hoeveelheid voldoende subsidiabele uitgaven bevat om de bijdrage van de Unie te dekken;

18.  is bezorgd dat de hypothetische benadering het werk van de Rekenkamer aanzienlijk belemmert, vooral gezien het feit dat voor het begrotingsjaar 2015 een bedrag van 763 miljoen EUR werd uitbetaald via begrotingssteun, neerkomend op 24 % van de EOF-uitgaven in 2015;

19.  dringt er bij de Commissie op aan om deze tekortkomingen in verband met de controles vooraf met spoed te corrigeren, en merkt op dat de Commissie in haar informatiesystemen over voldoende informatie beschikte om de kwantificeerbare fouten te voorkomen, op te sporen en te corrigeren alvorens de uitgaven te doen, met een direct positief effect op het geschatte foutenpercentage, dat 1,7 procentpunt lager zou zijn uitgevallen;

20.  merkt op dat 89,9 miljoen EUR is teruggevorderd in verband met de terugbetaling van onverschuldigde betalingen wegens onregelmatigheden en fouten;

Componenten van het betrouwbaarheidskader

21.  is ingenomen met de verschuiving van algemene naar gedifferentieerde voorbehouden, zoals het Parlement had gevraagd in zijn eerdere resoluties over het EOF, namelijk i) één thematisch voorbehoud betreffende de twee uitgaventerreinen met een hoog risico, te weten subsidies in direct beheer (18 % van het totale in 2015 betaalde bedrag) en indirect beheer met internationale organisaties; en ii) een specifiek voorbehoud betreffende de Vredesfaciliteit voor Afrika;

22.  neemt kennis van de door de Commissie ondernomen acties ten aanzien van de twee terreinen met een hoger risico, en verzoekt de Commissie om over de uitvoering van die acties verslag uit te brengen aan het Parlement;

23.  verzoekt de Commissie de risicobeoordeling van haar activiteitsgestuurde begroting verder te verfijnen om een toereikend niveau van sectorale betrouwbaarheid te waarborgen; vraagt in dit verband om een evaluatie van de risico's en kwetsbaarheden van indirect beheer;

24.  spreekt zijn bezorgdheid uit over de riskante aard van indirect beheer, vooral als gevolg van het gebrek aan traceerbaarheid van middelen wanneer deze door het directoraat-generaal Internationale Samenwerking en Ontwikkeling van de Commissie worden uitbetaald aan lokale actoren en onderaannemers;

25.  beoordeelt de verbetering van de toezichtsinstrumenten voor de opvolging van de bevindingen van externe controles als positief; verwelkomt de nieuwe controleapplicatie en het kwaliteitsraster die door de Commissie zijn ontwikkeld en steunt de aanbeveling van de Rekenkamer om deze instrumenten te verbeteren;

26.  is ingenomen met het feit dat voor het vierde achtereenvolgende jaar een onderzoek naar het restfoutenpercentage (RFP) is uitgevoerd, en dat dit binnen de strategie voor controle, monitoring en audit een belangrijk instrument is geworden;

27.  benadrukt dat het RFP wordt berekend door van de jaarlijkse foutenpercentages van de auditautoriteiten de meerjarige financiële correcties af te trekken die op nationaal en Unieniveau worden doorgevoerd;

28.  spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over het feit dat het RFP van 2015 voor contracten die waren gesloten en opgenomen in het jaarlijkse activiteitenverslag werd geschat op 2,2 %, wat nog altijd boven de materialiteitsdrempel van 2 % ligt, en overeenkomt met circa 174 miljoen EUR, met inbegrip van 98 miljoen EUR voor de EOF's;

29.  verzoekt de Commissie om hoge methodologische normen te blijven hanteren bij haar beoordeling van het RFP en om de financiële correcties door de lidstaten uitgebreid te monitoren en te handhaven;

30.  vraagt aandacht voor het feit dat er evenwicht nodig is tussen absorptie, naleving en prestaties en dat dit tot uiting moet komen in het beheer van de verrichtingen;

31.  verwelkomt de vermindering van de geschatte controlekosten van het directoraat-generaal Internationale Samenwerking en Ontwikkeling van de Commissie van 371 miljoen EUR in 2014 tot 293 miljoen EUR in 2015 en moedigt de Commissie aan om de kosteneffectiviteit van de controles door het directoraat-generaal verder te verbeteren en daarbij te zorgen voor een zo laag mogelijk aantal fouten;

32.  verzoekt de Commissie om in haar evaluaties vooraf en achteraf instrumenten voor de beoordeling van beheer en resultaten op te nemen overeenkomstig het initiatief van de Commissie voor een resultaatgerichte begroting, gericht op het analyseren van de effecten van ander extern Uniebeleid en -optreden op de situatie van de begunstigde landen;

Risico's van een resultaatgerichte benadering van de EU-ontwikkelingssamenwerking

33.  wijst erop dat de Commissie de analyses heeft geïntegreerd in het beheer van haar externe operaties, die worden uitgevoerd in een complexe en verre van stabiele omgeving met tal van soorten risico's en partnerlanden met verschillende ontwikkelingsniveaus en bestuurskaders;

34.  wijst op de noodzaak om het gebruik van terminologie betreffende langetermijnresultaten (outputs, resultaten en effecten) te verbeteren, en op het belang van het formuleren van echte en duurzame Smart-doelstellingen voordat een besluit over de financiering van de verschillende projecten wordt genomen; benadrukt dat het noodzakelijk is extra aandacht te besteden aan het formuleren van "haalbare en realistische" doelstellingen om te voorkomen dat de oorspronkelijke doelstellingen weliswaar door partnerlanden worden verwezenlijkt maar dat dit geen noemenswaardige resultaten oplevert op het gebied van ontwikkeling; herhaalt dat bij de beoordeling van ontwikkelingsdoelstellingen rekening moet worden gehouden met sociale en milieuaspecten, alsmede met economische aspecten;

35.  meent dat de nadruk niet mag liggen op het resultaat van de begrotingsuitvoering als enige beheerdoelstelling, omdat dit het beginsel van goed financieel beheer en het behalen van resultaten kan schaden; is van mening dat een op stimulansen gebaseerde aanpak die stoelt op een systeem van "positieve voorwaardelijkheid", met stimulansen voor goed presterende begunstigden en strengere controles voor slecht presterende begunstigden, gekoppeld moet zijn aan specifieke en strikte prestatie-indicatoren, zodat een kwantificeerbare aanpak mogelijk wordt voor het evalueren van tekortkomingen en behaalde doelstellingen;

36.  benadrukt met klem dat een stelsel gebaseerd op "positieve voorwaardelijkheid" zonder uitzondering moet aansluiten bij het voorzorgbeginsel;

37.  herinnert eraan dat de regelmatige monitoring en inventarisering van hogerisicofactoren (externe, financiële en operationele) en de kwantificering ervan, van de identificatie- tot de uitvoeringsfase, niet alleen van essentieel belang zijn voor een goed financieel beheer en de kwaliteit van de uitgaven, maar ook om de geloofwaardigheid, de duurzaamheid en de reputatie van het optreden van de Unie te waarborgen; is van mening dat de invoering van risicoprofielen voor activiteiten en landen ook bijdraagt aan de ontwikkeling van een snelle risicobeperkingsstrategie voor het geval de situatie in een partnerland verslechtert;

38.  onderstreept de noodzaak om de controle- en de risicobeheersingsfuncties regelmatig aan te passen teneinde rekening te houden met de opkomst van nieuwe bijstandsinstrumenten en faciliteiten als gecombineerde ("blended") financiering, trustfondsen en financiële partnerschappen met andere internationale instellingen, en ook wanneer begunstigde landen profiteren van verschillende typen steunverlening;

39.  is van mening dat de ontwikkeling van de capaciteitsopbouw, bestuurskaders en betrokkenheid van de partnerlanden een rol speelt om systeemrisico's te beperken, het mogelijk te maken dat de middelen hun beoogde doelen bereiken en te voldoen aan de eisen van zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid, en tevens rekening te houden met milieu-, kwaliteits- en ethische aspecten; moedigt de Commissie in dit verband aan verder onderzoek te doen naar de mogelijkheid en risico's van het gebruik van lokale accountantsfirma's en lokale dienstencontracten, waarbij volledige transparantie en controleerbaarheid gewaarborgd is;

40.  wijst erop dat het Financieel Reglement het mogelijk maakt dat begunstigden gebruikmaken van de diensten van lokale accountantsfirma's; is echter uiterst bezorgd over de tekortkomingen van het managementinformatiesysteem van EuropeAid wat betreft de resultaten en de follow-up van externe controles, als aangegeven door de Rekenkamer in verband met de kwijtingsprocedure voor 2014 van het EOF; dringt bij directoraat-generaal voor Internationale Samenwerking en ontwikkeling aan op de invoering van een kwaliteitsraster voor het beoordelen van de betrouwbaarheid van de controles, alsmede voor audits en uitgavenverificaties verricht door lokale accountantsfirma's die rechtstreeks door de begunstigden zijn gecontracteerd, waarbij het risico van te lage kwaliteit als hoger wordt beoordeeld en de audit- en verificatieverslagen onvoldoende informatie bevatten over de feitelijke stappen die zijn ondernomen om het huidige raster op doeltreffende wijze te gebruiken;

Verbeteren van de doeltreffendheid van de hulp uit het EOF

41.  onderstreept dat om ontwikkelingshulp geloofwaardig te laten zijn, met name wat de gebruikte instrumenten, de steunverleningsmethoden en de betrokken fondsen betreft, het van essentieel belang is dat de toegevoegde waarde van de hulp en de dankzij de hulp bereikte resultaten kunnen worden aangetoond, maar ook de samenhang tussen het extern beleid en optreden van de Unie en de doelstellingen van de ontwikkelingshulp, met name de doelstellingen voor sociale ontwikkeling, bescherming van de mensenrechten en milieubescherming;

42.  herinnert eraan dat de doeltreffendheid van hulp, het eigenaarschap van het partnerland van de ontwikkelingsresultaten en het gebruik van de bestuurskaders van de partnerlanden richtsnoeren zijn waarvan de toepassing op regelmatige basis moet worden verfijnd;

43.  onderstreept dat het essentieel is dat de wijze waarop projecten worden uitgevoerd, wordt aangepast aan de in elk afzonderlijk geval en elk afzonderlijk project nagestreefde doelstellingen; is van mening dat betere resultaten op het gebied van doelmatigheid kunnen worden verwezenlijkt door projecten te ondersteunen waarvan de omvang wordt aangepast aan eerder geformuleerde doelstellingen, die leiden tot concrete en identificeerbare resultaten en die zijn gericht op duurzame ontwikkeling van lokale gemeenschappen;

44.  is van mening dat voor infrastructuurprojecten die zijn gefinancierd door het EOF een onafhankelijke ex-antebeoordeling waarbij rekening wordt gehouden met de sociale en milieugevolgen en de meerwaarde van de projecten van essentieel belang is; is van mening dat voor het nemen van financieringsbesluiten een deugdelijke kosten-batenanalyse uitgevoerd moet worden, en dat projecten alleen gefinancierd moeten worden indien ze op milieu-, financieel of sociaal gebied niet controversieel zijn;

45.  herinnert eraan dat het uithollen van het toezicht op de uitvoering en van de evaluatie van resultaten schadelijk is voor de doelstellingen van openbare verantwoording en voor een voldoende omvattende voorlichting van de beleidsmakers; wijst erop dat het absoluut noodzakelijk is dat het Parlement een duidelijk beeld krijgt van de mate waarin de voornaamste doelstellingen van de Unie daadwerkelijk zijn verwezenlijkt; benadrukt het belang van een evenwichtiger benadering met minder vertrouwelijkheid en meer transparantie, in het bijzonder met betrekking tot de toezichtverslagen voor externe steun;

46.  is van mening dat een beoordeling van de risico's die inherent zijn aan de keuze van een specifieke uitvoeringswijze, van cruciaal belang is alvorens financiële middelen van de Unie worden vastgelegd, en ook bij het bepalen van de verwachte resultaten; is van mening dat het combineren van projecten, zowel wat onderwerp als wat het type uitvoering betreft, essentieel is voor de doeltreffendheid van steun uit het EOF;

47.  is van mening dat meer steun voor technische en administratieve middelen noodzakelijk is voor het verbeteren van de doeltreffendheid van steun uit het EOF, in het bijzonder met betrekking tot de complexiteit van de regelgeving, aangezien het Financieel Reglement van toepassing op het EOF geen op zichzelf staand document is en gebruikt moet worden in samenhang met andere rechtsbronnen, wat een aanzienlijk risico op onzekerheid en fouten met zich meebrengt;

48.  is van mening dat vereenvoudiging van de regels inzake de toewijzing van middelen noodzakelijk is om te komen tot een beter gebruik van de middelen en een grotere doeltreffendheid van de steunverlening; spoort de Commissie aan om een begin te maken met het vereenvoudigen van de regels inzake de toewijzing van middelen en om lokale partners te ondersteunen bij de uitvoering van de projecten; benadrukt echter dat vereenvoudiging niet ten koste mag gaan van het huidige systeem van controles en afwegingen vooraf en achteraf, dat van wezenlijk belang is voor een omvattend overzicht; benadrukt dat er reeds aanhoudende zwakheden aanwezig zijn in de controles vooraf, een terrein waar vereenvoudiging zorgvuldig moet worden afgewogen tegen de risico's; herinnert de Commissie eraan dat bij het vereenvoudigen van de regels inzake de toewijzing van middelen van de ontwikkelingsfondsen de nadruk moet liggen op het juiste evenwicht tussen een lagere administratieve last en doeltreffende financiële controle;

49.  is van mening dat de vereenvoudiging van de regels voor de toewijzing van middelen er niet toe mag leiden dat kredieten van de doelstellingen en beginselen van de basishandelingen aan iets anders worden besteed, en is van mening dat de verlening van middelen via het trustfonds niet ten koste mag gaan van het EOF en het langetermijnbeleid van de Unie;

Taskforce Kennis, Prestaties en Resultaten

50.  is ingenomen met het eerste verslag over geselecteerde resultaten van projecten in het kader van de lancering van het Unie-kader voor de resultaten op het gebied van internationale samenwerking en ontwikkeling als aanvullende stap van de verbintenis van de Commissie om haar verantwoording te verbeteren en de rapportage over de resultaten van haar lopende projecten te verbreden; is met name geïnteresseerd in de lijst van indicatoren van organisatorische prestaties, die helpen bij het meten en rapporteren van de door partnerlanden en diensten van de Commissie gerealiseerde ontwikkelingseffecten, resultaten en outputs;

51.  acht het nuttig om die informatie als reguliere informatie op te nemen in het komende jaarlijkse activiteitenverslag teneinde de ontwikkeling van de bijdragen van de Unie aan de resultaten op verschillende gebieden van ontwikkelingssamenwerking, zoals beheer van de openbare financiën, goed bestuur en door het samenvoegen van activiteiten bereikte hefboomeffecten, te kunnen volgen;

Beoordeling van door delegaties van de Unie bereikte resultaten

52.  is ingenomen met de vooruitgang die is geboekt bij de analyse van de door delegaties van de Unie bereikte algehele resultaten, op basis van kernprestatie-indicatoren vergeleken met de doelstellingen die verband houden met de doelmatigheid van interne controle- en auditsystemen en de doeltreffendheid van het beheer van verrichtingen en middelen in 2015;

53.  roept op tot een hoger ambitieniveau in de strategie, het beheer en de verantwoordingsplicht van EOF-middelen; benadrukt dat er een mogelijkheid is om de veerkracht van alle EOF-activiteiten te optimaliseren door de criteria inzake economische en financiële efficiëntie aan te scherpen en de verbeteringen op het gebied van efficiëntie en doeltreffendheid aan te geven die worden weerspiegeld in de beheerprestaties; is van mening dat het opstellen van behoefteanalyses een efficiënte eerste fase is om de uiteindelijke doeltreffendheid van de financiering door de Unie te waarborgen;

54.  erkent het grote belang van de informatie die wordt verstrekt in de 86 toezichtsverslagen externe steun (External Assistance Management Reports) voor de door de Commissie aan te tonen betrouwbaarheid van het beheer van externe steun, evenals de positieve trends die kunnen worden waargenomen in de prestaties van delegaties, aangezien in 2015 20 van de 24 kernprestatie-indicatoren voldeden aan de doelstellingen, tegenover 15 in 2014;

55.  betreurt echter dat 9 van de 86 delegaties de benchmark van 60 % van hun kernprestatie-indicatoren niet hebben gehaald; verzoekt de diensten van de Commissie om de delegaties die de drempel van 60 % recentelijk hebben gehaald of net boven deze drempel zitten, nauwlettend te volgen teneinde de trendanalyse voor delegaties te kunnen verfijnen en consolideren;

56.  verzoekt de diensten van de Commissie om de definitie van kernprestatie-indicatoren en de daarmee samenhangende beoordelingsmethoden regelmatig bij te werken en hun risicobeoordeling verder te ontwikkelen, met name door het opzetten van risicoprofielen (a priori- of outputrisico's) van projecten in de portefeuille van elke delegatie, teneinde beter in staat te zijn in een vroeg stadium alleen levensvatbare projecten te selecteren; raadt met klem aan om een omvattender risicobeoordeling vooraf uit te voeren zodat alleen de meest veelbelovende projecten worden geselecteerd;

57.  verzoekt de Commissie een typologie van de oorzaken van bij de uitvoering van projecten tegengekomen obstakels en problemen te ontwikkelen om onmiddellijk de meest passende oplossingen en corrigerende maatregelen te kunnen vaststellen;

58.  acht het van essentieel belang dat de hoofden van delegaties voortdurend bewust worden gemaakt van hun sleutelrol bij de algehele versterking van de betrouwbaarheid en het beheer van verrichtingen, in het bijzonder met betrekking tot de weging van de verschillende componenten die waarschijnlijk aanleiding zullen geven tot een voorbehoud;

59.  herhaalt met klem dat de verantwoordingsplicht van de Uniedelegaties met personeel van de Europese Dienst voor extern optreden in volle omvang moet worden gewaarborgd; is van oordeel dat dit moet gebeuren in aanvulling op de toezichtverslagen voor externe steun die worden opgesteld en ondertekend door de hoofden van de Uniedelegaties;

60.  is van mening dat de hoofden van de Uniedelegaties duidelijk moeten worden herinnerd aan hun plichten en hun verantwoordelijkheden inzake beheer en toezicht en dat niet alleen aandacht mag uitgaan naar de politieke aspecten van hun taak;

61.  verzoekt de Commissie om onverwijld verslag uit te brengen over de corrigerende maatregelen die worden getroffen wanneer een project drie achtereenvolgende jaren is ingedeeld in de categorie "rood" in verband met kernprestatie-indicator 5 (d.w.z. het percentage projecten met een rood stoplicht voor de voortgang bij de uitvoering) en kernprestatie-indicator 6 (d.w.z. het percentage projecten met een rood stoplicht voor het bereiken van resultaten), teneinde snel de initiële programmeringsdoeleinden te herevalueren, beschikbare middelen te verschuiven naar meer passende projecten en hulpbehoeften, of zelfs te overwegen het project stop te zetten;

62.  wijst op de diplomatieke gevolgen van het stopzetten van projectfinanciering en van de betaling van directe begrotingssteun, maar benadrukt met klem het belang van de bescherming van de financiële belangen van de Unie;

63.  verzoekt de Commissie bijzondere aandacht te schenken aan de monitoring van verrichtingen die worden uitgevoerd samen met internationale organisaties, zoals de Verenigde Naties en de VN-organen, de oude uitstaande verplichtingen, met name in de EOF-context, en de betrouwbaarheid van de voor het opstellen van de toezichtverslagen voor externe steun gebruikte gegevens en waarden van het gemeenschappelijk Relex-informatiesysteem;

64.  benadrukt dat de totale middelen voor het achtste, negende, tiende en elfde EOF neerkomen op 76,88 miljard EUR, waarvan 41,98 miljard EUR zijn aangemerkt als betalingen; is zeer verontrust over het feit dat de uitstaande verplichtingen neerkomen op 11,61 miljard EUR en dat het beschikbare saldo aan het einde van 2015 neerkomt op 23,27 miljard EUR;

Resultaatgericht toezicht

65.  verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat er daadwerkelijk een verband bestaat tussen evaluatie en het opstellen van beleid, door alle uit het besluitvormingsproces getrokken lessen in aanmerking te nemen; vraagt de Commissie toereikende managementcapaciteiten toe te wijzen aan de verschillende evaluatieactiviteiten en te zorgen voor voldoende betrouwbaarheid van de systemen van EuropeAid voor evaluatie en resultaatgericht toezicht;

66.  herinnert eraan dat in het kader van het streven van de Commissie naar kwaliteitsborging externe, objectieve en onpartijdige feedback over de prestaties van de steunprojecten en -programma's van de Commissie moet worden gegeven; is van mening dat het van groot belang is om de resultaten van de evaluaties te integreren in het proces van beleids- en politieke evaluatie, om bij te dragen aan het aanpassen van de strategische beleidsdoelstellingen en het verbeteren van de algehele samenhang met andere beleidsmaatregelen van de Unie; acht het aan te raden ervoor te zorgen dat de gefinancierde projecten een eindbeoordeling zullen ondergaan door middel van een onafhankelijke analyse achteraf;

67.  is van mening dat investeren in de analyse en aggregatie van resultaten en bewijs uit verschillende typen evaluaties de Commissie niet alleen helpt om een globaal beeld van trends te krijgen, maar ook om lessen te trekken die uiteindelijk de doeltreffendheid van het evaluatieproces verbeteren en tegelijkertijd een betere onderbouwing voor besluit- en beleidsvorming opleveren;

68.  is van mening dat het op zoveel mogelijk manieren delen van kennis van cruciaal belang is, niet alleen om een evaluatiecultuur te ontwikkelen, maar vooral om een cultuur van doeltreffendheid en resultaatgerichtheid tot stand te brengen;

Begrotingssteunactiviteiten

69.  stelt vast dat in 2015 van de totale betalingen ten belope van 5 746 000 EUR een bedrag van 1 266 440 EUR (of 22 %) werd besteed aan begrotingssteun;

70.  is van mening dat begrotingssteun een hulpmodaliteit is die aansluit op de specifieke kenmerken van ontwikkelingshulp, omdat begrotingssteun het gevoel van eigenaarschap bij landen en de doeltreffendheid van hulp bevordert, waardoor concrete resultaten worden geboekt bij het verwezenlijken van de doelstellingen van ontwikkelingsbeleid; merkt evenwel op dat begrotingssteun een fiduciair risico met zich meebrengt en kan leiden tot onzekerheid over de resultaten en prestaties; verzoekt de Commissie om te zorgen voor een goede benutting van via begrotingssteun verstrekte ontwikkelingshulp, met name door specifieke opleidingen te verzorgen voor en technische bijstand te bieden aan begunstigden;

71.  verwelkomt het jaarverslag inzake begrotingssteun 2016 van de Commissie, waarin de belangrijkste resultatenindicatoren voor 2015 worden geëvalueerd voor alle landen die begrotingssteun van de Unie hebben ontvangen; spoort de Commissie aan om de resultaten van dit verslag op te nemen in het komende jaarlijkse activiteitenverslag;

72.  herinnert aan de noodzaak om bij de controle op begrotingssteun de vier subsidiabiliteitscriteria voortdurend in acht te nemen tijdens de fase voorafgaand aan het sluiten van contracten en bij de ontwikkeling van de verklaarde doelstellingen en overeengekomen verwachte resultaten;

73.  benadrukt dat de bijdrage van begrotingssteun aan de gewenste ontwikkelingsresultaten duidelijk moet worden aangetoond en de beschikbaarstelling ervan afhankelijk moet worden gesteld van een beter beheer van de openbare financiën, een beter democratisch toezicht en een betere verantwoording, alsook van volledige transparantie jegens de nationale parlementen en de burgers van de ontvangende landen; is van mening dat prioriteit moet worden gegeven aan het koppelen van deze steun aan een doeltreffende bestrijding van corruptie in landen die begrotingssteun ontvangen;

74.  ziet de uitbetalingsprestatiecriteria als een kernfactor voor het beheer van begrotingssteunactiviteiten en voor een diepere politieke en beleidsdialoog;

75.  acht het noodzakelijk om de politieke en beleidsdialoog, de voorwaardelijkheid van de steun en het kader voor de logische keten te versterken om ervoor te zorgen dat het besluit en de voorwaarden voor betalingen op elkaar zijn afgestemd door de betalingen duidelijk te koppelen aan de verwezenlijking van resultaten, geselecteerde doelstellingen en vooraf gedefinieerde kernprestatie-indicatoren; verzoekt de diensten van de Commissie om hun toezichtskader dienovereenkomstig te consolideren; verzoekt de Commissie om nauwlettend toe te zien op prestaties en resultaten en daarover meer systematisch verslag uit te brengen;

76.  verzoekt de Commissie om regelmatig verslag uit te brengen van de tenuitvoerlegging van het in 2015 gelanceerde belastinginitiatief van Addis Abeba, in het bijzonder van de geïnitieerde maatregelen om belastingontduiking, belastingontwijking en illegale financiële stromen aan te pakken; is tevens van mening dat effectief bestuur en beheer van openbare financiën, corruptie en fraude de voornaamste risico's zijn die geregeld en grondig moeten worden gecontroleerd;

Ontwikkelen van de toezichtsdimensie van de trustfondsen en blendinginstrumenten

77.  onderkent de redenen voor de ontwikkeling van speciale trustfondsen als instrumenten voor het poolen van financiële middelen van verschillende belanghebbenden met het oog op het vergroten van de flexibiliteit en het versnellen van de reactie van de Unie op belangrijke internationale kwesties, grote crises en noodsituaties; is niettemin van mening dat ook kleinschalige projecten met duidelijk vastgestelde doelstellingen, exploitanten en begunstigden, die concrete resultaten produceren en passen binnen een langetermijnstrategie, deel uit kunnen maken van de reactie van de Unie op deze uitdagingen;

78.  is van mening dat goed moet worden gekeken naar de coherentie en complementariteit van deze nieuwe ontwikkelingsinstrumenten met de EOF's, in het bijzonder met betrekking tot de effecten van hulp, hun beheers- en administratieve kosten, afgezet tegen de totale bijdragen; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat deze nieuwe ontwikkelingsinstrumenten altijd in overeenstemming zijn met de algehele strategie en de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid van de Unie;

79.  geeft uiting aan zijn zorgen over de veelheid aan trustfondsen en blendingmogelijkheden, die door de lidstaten met aanzienlijke bedragen worden gefinancierd, maar geen deel uitmaken van de begroting van de Unie; wijst met klem op mogelijke vragen over de governance, doeltreffendheid, transparantie en verantwoording ervan; waarschuwt de Commissie voor het risico van uitbesteding en verwatering van de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid; verzoekt de Rekenkamer te helpen bij het beoordelen van de risico's, het verbeteren van de algehele transparantie en controleerbaarheid en het vergelijken van de doeltreffendheid van investeringen via trustfondsen met investeringen via direct of indirect beheer van het EOF;

80.  merkt op dat trustfondsen onderdeel waren van een ad-hocoplossing waaruit blijkt dat het EOF, de begroting van de Unie en het meerjarig financieel kader niet over voldoende middelen en flexibiliteit beschikken om snel en volledig te kunnen inspelen op grote crises; is van mening dat meer tijd nodig is om de doeltreffendheid ervan aan te tonen;

81.  wijst op de oprichting van het noodtrustfonds van de Unie (EUTF) voor Afrika, maar betreurt dat dit zonder voorafgaand overleg met het Parlement is gebeurd, hoewel het Parlement op grond van een politieke toezegging van de Commissie beschikt over versterkte toezichtsbevoegdheden met betrekking tot de EOF-programmering; stelt vast dat 57 % van het oorspronkelijk door de lidstaten en andere donoren (Zwitserland en Noorwegen) toegezegde bedrag voor het EUTF is betaald (d.w.z. 47,142 miljoen EUR); merkt op dat 1,4 miljard EUR uit de EOF-reserve zal worden gebruikt voor het EUTF en dat de totale financiële toezeggingen van de lidstaten slechts 81,492 miljoen EUR (ofwel 4,3 % van de geraamde 1,8 miljard EUR) bedragen; wijst op het voor het Bêkou-trustfonds toegezegde en betaalde bedrag van 34,925 miljoen EUR;

82.  verzoekt de Commissie om omvattende controlemechanismen in te stellen om politieke controle, met name door het Parlement, op de governance, het beheer en de uitvoering van deze nieuwe instrumenten in het kader van de kwijtingsprocedure mogelijk te maken; acht het belangrijk om specifieke toezichtsstrategieën voor deze instrumenten te ontwikkelen, met specifieke doelstellingen, streefdoelen en evaluaties;

83.  spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over onvoldoende specifieke doelstellingen, het gebrek aan bindende indicatoren en meetbare streefdoelen om de prestaties van de trustfondsen te beoordelen; wenst dat regelingen voor toezicht op prestaties (of resultatenmatrices of -kaders) voor geplande acties verder worden verbeterd, door hierin ook doelstellingen op middellange en lange termijn op te nemen, volledig in overeenstemming met de beleidsdoelstellingen van de Unie;

84.  is vooral geïnteresseerd in het ontvangen van informatie over de door de bestaande blendingfaciliteiten bereikte hefboomratio's, met een specifieke focus op de toegevoegde waarde en additionaliteit ten opzichte van klassieke Uniesteun;

Versterking van de kaders voor samenwerking met internationale organisaties

85.  stelt vast dat het totaalbedrag van de EOF-interventies die zijn uitgevoerd via indirect beheer met internationale organisaties en ontwikkelingsorganisaties 810 miljoen EUR bedroeg, waarvan 347 miljoen EUR is gekanaliseerd via de Verenigde Naties;

86.  onderkent de toegevoegde waarde van de samenwerking met internationale organisaties in bepaalde specifieke contexten; wijst echter op terugkerende zwakheden, zoals het aantal financiële fouten dat van invloed is op het foutenpercentage, de gebrekkige verslaglegging, het probleem met de verantwoordelijkheid voor de resultaten, en als gevolg daarvan het gebrek aan zichtbaarheid van de Unie als donor, en op de noodzaak om de verwachtingen inzake resultaatgerichtheid en kostenefficiëntie te harmoniseren;

87.  moedigt, met name bij medegefinancierde en door meerdere donoren gesteunde initiatieven, de Commissie en internationale instellingen aan om:

   (i) de toekomstige voordelen van een project en de wijze waarop iedere partner bijdraagt aan de definitieve resultaten en de ruimere gevolgen te beoordelen en te plannen, om vragen over de eigendom van de resultaten te voorkomen, d.w.z. welk deel van de resultaten kan worden toegeschreven aan de financiering van de Unie of aan de activiteiten van andere donoren;
   (ii) de governancekaders te combineren met die van de Unie, met name door hun risicobeheersingsmethoden te verbeteren; is van mening dat nauwlettend moet worden toegezien op de fungibiliteit van middelen, gezien het hoge fiduciair risico dat daaraan is verbonden;
   (iii) de voor alle internationale instellingen gebruikte modellen voor samenwerkingskaders te verbeteren om met name te zorgen voor een grondigere controle op de beheerkosten;
   (iv) te zorgen voor samenhang tussen projecten die binnen een samenwerkingskader met internationale organisaties worden uitgevoerd en de acties en het beleid van de Unie als geheel;

Beheer van de Vredesfaciliteit voor Afrika

88.  merkt op dat de Vredesfaciliteit voor Afrika (APF) het financiële instrument van de Unie is om de samenwerking met Afrika op het gebied van vrede en veiligheid te ondersteunen, en dat voor deze faciliteit in 2015 in totaal 901,2 miljoen EUR is toegezegd, 600 miljoen EUR contractueel is vastgelegd en een totaalbedrag is betaald uit het elfde EOF; merkt op dat circa 90 % van de middelen van de APF wordt beheerd via overeenkomsten die zijn gesloten met de Commissie van de Afrikaanse Unie, het uitvoerend orgaan van de Afrikaanse Unie;

89.  merkt op dat de Commissie geen vertrouwen heeft in de uitvoering van de APF, die al jaren operationeel is; is in dit verband verbaasd over het voorstel van de Commissie om nog meer middelen voor ontwikkelingssamenwerking te heroriënteren naar acties voor veiligheid in Afrika; benadrukt verder dat de financiering van de APF uit het EOF een voorlopige oplossing is die nu al 15 jaar voortduurt; benadrukt dat de middelen voor ontwikkelingssamenwerking in al die jaren een zeer grote financiële bijdrage hebben geleverd aan het veiligheidsbeleid in Afrika, terwijl de Unie volstrekt geen veiligheidsuitgaven besteedt aan ontwikkelingsdoeleinden;

90.  betreurt het feit dat het controlesysteem voor de operationele monitoring van de APF het EOF niet heeft beschermd tegen onwettige en onregelmatige uitgaven, en dat de uitvoering van de beperkende maatregelen niet toereikend was om de vastgestelde institutionele zwakheden te verhelpen; betreurt ook de zwakke punten in de monitoring- en verslagleggingssystemen voor door de APF gefinancierde activiteiten;

91.  geeft uiting aan zijn zorg dat resultaten van de pijlerbeoordeling die is uitgevoerd overeenkomstig de vereisten van het Financieel Reglement niet in aanmerking zijn genomen, namelijk die met betrekking tot de niet-naleving van de boekhoud-, aanbestedings- en subdelegatieprocessen; betreurt het dat er niet sneller corrigerende maatregelen zijn genomen;

92.  verzoekt de Commissie om de governance, de coördinatie en de respectieve verantwoordelijkheden van de betrokken partijen (d.w.z. de diensten van de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden en de delegaties van de Unie) bij de monitoring van de financiering uit de APF en de verslaglegging over lopende projecten aan te passen;

93.  vraagt de Commissie om te gelegener tijd verslag aan het Parlement uit te brengen over de corrigerende maatregelen, het bedrag aan terugvorderingen en de gerealiseerde verbeteringen in het beheer van middelen door de APF;

Samenwerking met de LGO's

94.  wijst erop dat de EOF's vooral gericht zijn op landen in Afrika en is van mening dat LGO's niet buitenspel gezet mogen worden voor wat betreft de beleidsdoelstellingen; verzoekt de Commissie om meer synergieën met intern en horizontaal beleid van de Unie te verwezenlijken, met concrete deelname door LGO's;

95.  is van mening dat aandacht moet worden besteed aan de prestaties van steunverlening en de effecten van ontwikkelingsbeleid, maar ook aan ander Europees en internationaal beleid ten aanzien van landen die in hetzelfde geografische gebied liggen als LGO's; vraagt dat bijzondere aandacht wordt besteed aan de specifieke situatie van Mayotte vanwege de statuswijziging in 2014 van LGO naar ultraperifere regio;

96.  verzoekt de Commissie om ervoor te zorgen dat de financiering ten goede komt aan alle LGO's op basis van de beginselen gelijkheid en billijkheid; verzoekt de Commissie om het bestuur van LGO's extra te ondersteunen bij de uitvoering van EOF-projecten, met name door middel van opleiding en technische bijstand;

97.  herinnert aan de geografische kenmerken van de LGO's; verzoekt de Commissie om betere integratie van specifieke kernprestatie-indicatoren voor financiering aan LGO's; verzoekt de Commissie tevens om als onderdeel van de uitbreiding van de voorbereidende actie binnen de BEST-regeling (vrijwillige regeling voor diensten op het gebied van biodiversiteit en ecosystemen in landen en gebieden overzee en de ultraperifere regio’s van de Unie) een permanent mechanisme voor te stellen ter bescherming van de biodiversiteit, de ontwikkeling van ecosysteemdiensten en de bestrijding van de gevolgen van klimaatverandering in de LGO’s van de Unie;

98.  verzoekt de Commissie eens te meer om uiterlijk in 2020 een specifiek financieringsinstrument in het leven te roepen voor de landen en gebieden overzee, dat rekening houdt met hun bijzondere status en met het feit dat ze tot de Europese familie behoren;

Reactie van het EOF op dringende mondiale uitdagingen

Het migratievraagstuk en ontwikkelingshulp

99.  herinnert eraan dat het hoofddoel van het ontwikkelingsbeleid van de Unie het terugdringen en uiteindelijk uitbannen van de armoede is en dat het EOF tot dusver vooruitgang in de ACS-landen en in de LGO's heeft verwezenlijkt; is van mening dat succesvolle ontwikkelingshulp en migratievraagstukken onderling met elkaar zijn verbonden, omdat migratie kan voortkomen uit sociale en economische kwetsbaarheid en het aanpakken van de onderliggende oorzaken van migratie kan beginnen bij gerichte ontwikkelingshulp;

100.  neemt kennis van de recente vaststelling van de globale strategie van de Unie om tegen 2030 duurzame ontwikkeling tot stand te brengen, waarmee het verband tussen ontwikkeling en migratie verder wordt geconsolideerd en migratie en veiligheid een plaats krijgen in het nieuwe ontwikkelings- en samenwerkingskader;

101.  herinnert eraan dat het Parlement voorstander is van een holistische aanpak van migratie op basis van een nieuwe beleidsmix, met inbegrip van een sterkere band tussen migratie en ontwikkeling door de onderliggende oorzaken van migratie aan te pakken en tegelijkertijd te pleiten voor een verschuiving in de wijze waarop de aanpak van de migratiecrisis wordt gefinancierd.

102.  wijst erop dat de Unie de steun voor hervormingen van de veiligheidssector heeft verhoogd; is echter van mening dat de Commissie moet waarborgen dat de middelen niet worden ingezet voor versterking van de veiligheid zonder dat tegelijk wordt gezorgd voor een sterkere ondersteuning van democratische hervormingen;

103.  is van mening dat de omvang van de migratiecrisis sneller en doeltreffender optreden en steunverlening noodzakelijk heeft gemaakt; is van mening dat het nuttig is om een passende sectorcode voor "migratie" te ontwikkelen in de OESO-Commissie voor Ontwikkelingsbijstand teneinde migratie beter te integreren in de ontwikkelingsagenda, de codering en het gebruik van middelen te vergemakkelijken en de bedragen voor extern optreden met betrekking tot het bestrijden van de onderliggende oorzaken van migratie beter te kunnen volgen en controleren;

104.  is ingenomen met de voorgenomen lancering van een extern investeringsplan voor Afrika, naar het model van het Europees Fonds voor strategische investeringen, om specifieke knelpunten in investeringen aan te pakken; acht dit een van de geschiktste en doeltreffendste maatregelen voor het verwezenlijken van de langetermijndoelstelling van het Parlement om mensen te voorzien van adequate levensomstandigheden, en daarmee tevens de onderliggende oorzaken van de buitensporige migratie vanuit Afrika aan te pakken;

105.  wijst erop dat met middelen van het EOF een bijdrage wordt geleverd aan de aanpak van de onderliggende oorzaken van de huidige wereldwijde vluchtelingen- en migratiecrisis; onderstreept dat de EOF-middelen niet mogen worden misbruikt voor andere doeleinden dan de in de bepalingen opgenomen doeleinden, zoals veiligheidscontroles aan grenzen en doeltreffende terugkeermaatregelen; roept de Commissie op constructief op te treden om synergieën te verwezenlijken tussen de begroting van de Unie, het EOF en bilaterale samenwerking om vraagstukken op het gebied van migratiecrisispreventie aan te pakken;

106.  dringt erop aan dat het strategisch inzicht en het strategisch kader van het externe migratiebeleid en de beleidsopties van de Unie samen met belangrijke actoren voortdurend worden verfijnd om niet alleen voor duidelijkheid te zorgen maar ook voor een gecoördineerde en coherente inzet van externe migratiemechanismen op de korte, middellange en lange termijn, zowel binnen als buiten het begrotingskader van de Unie;

107.  is van mening dat het van essentieel belang is de vraag naar betere resultaten af te stemmen op de beschikbaarheid van voldoende middelen, teneinde een hoog niveau van ambitie te waarborgen bij de ontwikkeling van een omvattend en duurzaam antwoord op de huidige en toekomstige uitdagingen die het gevolg zijn van de migratiecrisis; is van mening dat de middelen voor het externe migratiebeleid van de Unie doeltreffender moeten worden besteed en moeten voldoen aan de criteria van "toegevoegde waarde" om mensen passende levensomstandigheden te bieden in hun landen van herkomst en andere ACS-landen;

108.  verzoekt alle grote belanghebbende partijen na te denken over en op gepaste wijze om te gaan met het evenwicht tussen de flexibiliteit van de interventies, de complementariteit van de financiële middelen, hun omvang en de nodige hefboomwerking, alsook de mogelijke synergieën en de totale additionaliteit van het optreden van de Unie;

109.  is van mening dat de huidige versnippering van instrumenten, met hun eigen specifieke doelstellingen die niet onderling verweven zijn, een belemmering vormt voor de parlementaire controle op de wijze waarop de financiële middelen worden ingezet en op de vaststelling van verantwoordelijkheden, waardoor het moeilijk is duidelijk te beoordelen welke bedragen daadwerkelijk ter ondersteuning van het extern optreden op het gebied van migratie worden uitgegeven; betreurt dat dit leidt tot een gebrek aan doeltreffendheid, transparantie en verantwoordingsplicht; acht het noodzakelijk dat er opnieuw wordt gefocust op de wijze waarop bestaande beleidsinstrumenten kunnen worden gebruikt, maar wel met een duidelijke en vernieuwde architectuur van de doelstellingen om de algemene doeltreffendheid en zichtbaarheid ervan te verbeteren;

110.  is in dit verband van mening dat de nodige zorg moet worden besteed aan het op passende wijze richten van hulp op verschillende en zich ontwikkelende vraagstukken betreffende externe migratie, terwijl er ook moet worden gezorgd voor adequaat toezicht op de bestede middelen, om het risico van verkeerd gebruik van middelen en dubbele financiering te voorkomen, en andere ACS-landen moeten kunnen blijven profiteren van hulp uit het EOF;

111.  is van mening dat klimaatverandering en de daarmee verbonden uitdagingen, migratie en ontwikkeling onderling sterk met elkaar zijn verbonden; vraagt om een beter inzicht in deze samenhang bij de toewijzing van ontwikkelingshulp en het vaststellen van de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid; verzoekt de Commissie en de EIB om de middelen voor de aanpak van problemen op het gebied van migratie niet simpelweg te verhogen zonder rekening te houden met projecten gericht op aanpassingen aan de klimaatverandering en andere ontwikkelingsprojecten;

Bijdragen van de EIB

112.  merkt op dat in 2015 een bedrag van 936 miljoen EUR werd toegewezen aan ACS-landen en LGO's, en specifiek aan projecten van 15 landen en 6 regionale groeperingen;

113.  steunt de overkoepelende doelstellingen van de ACS-investeringsfaciliteit, d.w.z. ondersteuning van de lokale private sector en de ontwikkeling van werkgelegenheid en sociaaleconomische infrastructuur ten behoeve van duurzame ontwikkeling op lokaal en regionaal niveau, evenals de ontwikkeling van de private sector en essentiële infrastructuur in het kader van het Infrastructuurtrustfonds EU-Afrika;

114.  verwelkomt de inspanningen van de EIB om bij te dragen tot een antwoord van de Unie op kritieke internationale uitdagingen, met name door middel van het ACS-migratiepakket van de EIB en het initiatief voor economische weerstand, dat de Unie en partnerlanden ondersteunt bij het aanpakken van sociaaleconomische uitdagingen die bijdragen tot migratie, als voorafschaduwing van het externe investeringsplan; wijst echter op de aanhoudende uitdaging van een behoorlijke politieke en democratische controle op EIB-activiteiten;

115.  verzoekt de EIB om prioriteit te geven aan het langetermijneffect van investeringen en hun bijdrage aan duurzame ontwikkeling met betrekking tot alle economische, sociale en milieuaspecten daarvan;

116.  spoort de EIB ertoe aan om de ontwikkeling van de lokale particuliere sector, als essentiële speler voor verduurzaming, verder te ondersteunen, om steun te verstrekken voor sociale en economische basisinfrastructuur die van onmiddellijk belang is voor de begunstigden, en om bij te dragen aan het zoeken naar nieuwe lokale en regionale partners op het specifieke gebied van microfinanciering; verzoekt de EIB om de additionaliteit te verhogen, met een betere motivering van het gebruik van de middelen;

117.  verzoekt de EIB ervoor te zorgen dat lopende projecten op regelmatige basis worden gemonitord en dat de oorspronkelijke doelstellingen en criteria daadwerkelijk worden vervuld tijdens de looptijd van het project; is van mening dat de EIB rekening dient te houden met de mogelijke ontwikkeling van een project en van de doelstellingen daarvan;

118.  is ingenomen met het tweede EIB-verslag in 2015 over de resultaten van haar externe activiteiten en het gebruik van het 3 pijler-beoordelingskader (3PA) en het kader voor resultatenmeting (ReM) door de EIB voor de beoordeling vooraf van verwachte resultaten van investeringsprojecten;

119.  is van mening dat het kader voor het meten van de resultaten en prestaties van de investeringsfaciliteit voor elk project de effecten op ontwikkeling moet meten; benadrukt het belang van de gerichtheid op dezelfde doelstellingen en strategieën als het ontwikkelingsbeleid van de Unie; verzoekt de EIB haar activiteiten verder af te stemmen op de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid van de Unie;

120.  dringt aan op een stelselmatige bekendmaking van de leenovereenkomsten in het kader van de ACS-investeringsfaciliteit en op grotere transparantie inzake de beslissingen van het bestuur en beleidsdocumenten;

121.  beschouwt de audit van de ACS-investeringsfaciliteit als een goede praktijk van samenwerking en gezamenlijke controle tussen het Parlement en de Rekenkamer; betreurt echter dat in LGO's uitgevoerde projecten en aan LGO's toegewezen middelen niet door de audit worden bestreken; betreurt het feit dat de investeringsfaciliteit niet onder de reikwijdte van de jaarlijkse betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer valt en niet is onderworpen aan de kwijtingsprocedure door het Europees Parlement;

Naar de post-Cotonou-overeenkomst

122.  erkent de resultaten die het EOF heeft bereikt en is van mening dat nieuwe denkbeelden moeten worden ingepast om rekening te houden met de veranderingen in het totale landschap van ACS-landen en LGO's bij de ontwikkeling van nieuwe duurzame doelstellingen, met name het verband tussen vrede, humanitaire hulp, klimaatverandering en de daarmee gepaard gaande uitdagingen, verlies aan biodiversiteit, alsmede migratie;

123.  verwelkomt de gezamenlijke mededeling van het Parlement en de Raad over een nieuw partnerschap met de landen van Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, die de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid op 22 november 2016 hebben gepubliceerd (JOIN(2016)0052), en roept op tot verdere discussie tussen de instellingen van de Unie over de toekomst van de betrekkingen tussen de EU en de ACS-landen;

124.  merkt op dat, hoewel de Commissie aanzienlijke vereenvoudigingen in het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting heeft voorgesteld, elk EOF nog steeds een eigen financieel reglement heeft; is van mening dat één enkel financieel reglement het beheer en de uitvoering van de verschillende EOF's minder complex zou maken; benadrukt voorts dat het Parlement reeds lang ijvert voor de opneming van EOF's in de begroting van de Unie;

125.  is van mening dat in de post-Cotonou-overeenkomst moet worden gezorgd voor meer samenhang tussen de ontwikkelingsdoelstellingen en het externe beleid van de Unie, en dat elementen als de bestrijding van ongelijkheden en acties ten behoeve van duurzame ontwikkeling een centrale plaats moeten innemen;

126.  ziet ernaar uit volledig te worden geïnformeerd en geraadpleegd over de tussentijdse herziening van het 11e EOF, waarbij Agenda 2030 en een nieuwe Europese consensus inzake ontwikkeling in aanmerking moeten worden genomen, maar waarbij ook de beginselen van ontwikkelingseffectiviteit volledig moeten worden geëerbiedigd zoals andermaal bevestigd tijdens het forum op hoog niveau van het mondiaal partnerschap in Nairobi, met name de eigen inbreng van prioriteiten door ontvangende landen;

127.  beveelt aan dat de post-Cotonou-overeenkomst meer behelst dan alleen economische vraagstukken, en ook een doelmatige politieke dialoog bevordert; herinnert eraan dat politieke dialoog een van de sleutelelementen is voor doeltreffende en succesvolle ontwikkelingshulp;

128.  is van mening dat de post-Cotonou-overeenkomst de positie en de participatie van lokale gemeenschappen en het maatschappelijk middenveld in het algemeen moet verbeteren, met name door het sluiten van lokale partnerschapsovereenkomsten, teneinde een goede projectuitvoering op lokaal niveau te waarborgen, in het bijzonder in het kader van indirect beheer;

129.  vraagt om erkenning van de effecten van klimaatverandering en de daarmee gepaard gaande uitdagingen en verlies aan biodiversiteit op alle ontwikkelingsfactoren; is van mening dat de post-Cotonou-overeenkomst meer moet worden gefocust op de duurzame ontwikkeling van begunstigde landen, en met name op binnenlandse energie-efficiëntie;

130.  verzoekt de Commissie de eilanddimensie in het ontwikkelingsbeleid te erkennen en verder te ontwikkelen en een specifiek instrument voor kleine eilandstaten in ontwikkeling te creëren, waardoor een betere toewijzing van middelen, betere prestaties en aangepaste controle mogelijk wordt;

131.  verzoekt de Commissie vooraf te beoordelen en systematischer te rapporteren over de effecten van ontwikkelingsbeleid op de landen en regio's die in hetzelfde geografische gebied liggen, om meer synergieën tussen alle in deze regio's beschikbare fondsen te creëren;

132.  wijst eens te meer op de steun van het Parlement voor opname van het EOF in de algemene begroting om de democratische controle en verantwoording, de effectiviteit, de transparantie en de zichtbaarheid bij het gebruik van de EOF's te verbeteren; onderstreept voorts dat opname in de begroting zou leiden tot lagere transactiekosten en eenvoudigere verslagleggingsvereisten en boekhoudkundige regels, omdat er maar één reeks administratieve regels en besluitvormingsstructuren zou gelden in plaats van twee;

Follow-up van de resoluties van het Parlement

133.  verzoekt de Rekenkamer om in haar volgende jaarverslag een evaluatie op te nemen van de follow-up van de aanbevelingen van het Parlement in zijn jaarlijkse kwijtingsresolutie.

(1) PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.
(2) PB L 287 van 4.11.2010, blz. 3.
(3) Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie ("LGO-besluit") (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).
(4) Mededeling CAB D(2016) Ares 06675546.
(5) PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

Juridische mededeling - Privacybeleid