Resolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het EU-vlaggenschipinitiatief inzake de kledingsector (2016/2140(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de artikelen 2, 3, 6 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,
– gezien de artikelen 153, 191, 207, 208 en 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de artikelen 12, 21, 28, 29, 31 en 32 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Internationaal Verdrag inzake sociale, economische en culturele rechten,
– gezien het Verdrag inzake de rechten van het kind en algemene opmerking nr. 16 van het VN-comité voor de rechten van het kind,
– gezien de fundamentele verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) inzake kinderarbeid, gedwongen arbeid, discriminatie en de vrijheid van vereniging en collectief onderhandelen,
– gezien de VN-richtsnoeren inzake het bedrijfsleven en mensenrechten(1),
– gezien resolutie 26/9 van de VN-Mensenrechtenraad(2) tot instelling van een intergouvernementele werkgroep voor onbepaalde duur voor transnationale bedrijven en andere ondernemingen met betrekking tot de rechten van de mens, met als mandaat het uitwerken van een internationaal juridisch bindend instrument, aan de hand waarvan de activiteiten van transnationale ondernemingen en andere ondernemingen overeenkomstig het internationaal recht inzake de mensenrechten moeten worden gereguleerd,
– gezien resolutie 70/1 van de Algemene Vergadering van de VN van 25 september 2015, getiteld "Onze wereld transformeren: Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling"(3),
– gezien de door het trustfonds van de VN voor het stoppen van geweld tegen vrouwen gefinancierde programma's gericht op het aanpakken van intimidatie en geweld tegen vrouwen in de kledingsector(4),
– gezien het investeringsbeleidskader voor duurzame ontwikkeling (2015) van UNCTAD(5),
– gezien de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen(6),
– gezien Richtlijn 2014/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen(7),
– gezien de mededeling van 14 oktober 2015 van de Commissie met als titel "Handel voor iedereen: naar een meer verantwoord handels- en investeringsbeleid"(COM(2015)0497),
– gezien de richtsnoeren van de Commissie van 2015 voor de analyse van mensenrechteneffecten in het kader van effectbeoordelingen van handelsgerelateerde beleidsinitiatieven(8),
– gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over maatschappelijk verantwoord ondernemen in het kader van internationale handelsovereenkomsten(9),
– gezien zijn resolutie van 29 april 2015 over de instorting van het Rana Plaza-gebouw en de voortgang bij het Duurzaamheidspact Bangladesh(10),
– gezien zijn resolutie van 14 april 2016 over de particuliere sector en ontwikkeling(11),
– gezien zijn resolutie van 5 juli 2016 over de uitvoering van de aanbevelingen van 2010 van het Parlement over de sociale en milieunormen, de mensenrechten en maatschappelijk verantwoord ondernemen(12),
– gezien zijn resolutie van 13 september 2016 over de uitvoering van de thematische doelstelling "Vergroting van de concurrentiekracht van mkb-bedrijven" (artikel 9, punt 3, van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen)(13),
– gezien zijn resolutie van 25 oktober 2016 over strafrechtelijke aansprakelijkheid van bedrijven voor ernstige schendingen van de mensenrechten in derde landen(14),
– gezien zijn resolutie van 14 december 2016 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld en het beleid van de Europese Unie ter zake 2015(15),
– gezien de in 2005 gepubliceerde studie van het directoraat-generaal Extern beleid van het Europees Parlement over de mensenrechten- en democratieclausules in door de Unie gesloten internationale overeenkomsten(16),
– gezien de studie van de beleidsondersteunende afdeling van het directoraat-generaal Extern beleid van het Europees Parlement getiteld "The EU’s Trade Policy: from gender-blind to gender-sensitive?"(17),
– gezien zijn niet-wetgevingsresolutie van 14 december 2016 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van een protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Oezbekistan, anderzijds, tot wijziging van de overeenkomst teneinde de bepalingen van de overeenkomst uit te breiden tot de bilaterale handel in textiel, gelet op het vervallen van de bilaterale overeenkomst inzake textiel(18),
– gezien het Pact ter continuele verbetering van de arbeidsrechten en de veiligheid in fabrieken van confectiekleding en breigoederen in Bangladesh,
– gezien het IAO-programma inzake het verbeteren van de werkomstandigheden in de sector confectiekleding in Bangladesh(19),
– gezien de overeenkomst van 2013 inzake gebouwen- en brandveiligheid in Bangladesh,
– gezien de samenwerkingsovereenkomst die op 25 april 2016 werd ondertekend door de voorzitter van Inditex, Pablo Isla, en de secretaris-generaal van IndustriALL Global Union, Jyrki Raina, inzake het verantwoordelijke beheer van de toeleveringsketen in de kledingsector,
– gezien de conferentie op hoog niveau over het verantwoordelijke beheer van de toeleveringsketen in de kledingsector, gehouden in Brussel op 25 april 2016,
– gezien Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG(21),
– gezien het Vision Zero-fonds dat in 2015 door de G7 werd opgestart in samenwerking met de IAO om de veiligheid en gezondheid op het werk in productielanden te bevorderen,
– gezien het Duitse partnerschap voor duurzaam textiel(22) en het Nederlandse Convenant Duurzame Kleding en Textiel(23),
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de adviezen van de Commissie internationale handel en de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0080/2017),
A. overwegende dat economische ontwikkeling gepaard moet gaan met sociale rechtvaardigheid en een beleid van goed bestuur; overwegende dat de complexiteit en het versnipperde karakter van mondiale waardeketens vragen om aanvullend beleid om een proces van continue verbetering op gang te brengen om de verduurzaming van mondiale waardeketens en productieketens te realiseren, teneinde waarde te creëren in de toeleveringsketens, en om onderzoek naar de gevolgen die organisatorische structuren in de sector, het coördinatiesysteem en de onderhandelingsmacht van leden van het netwerk hebben voor de ontwikkeling van deze processen; overwegende dat flankerende maatregelen noodzakelijk zijn om te beschermen tegen de potentiële negatieve effecten van die ketens; overwegende dat ervoor moet worden gezorgd dat slachtoffers van mensenrechtenschendingen daadwerkelijk toegang tot rechtsmiddelen hebben;
B. overwegende dat wereldwijd 60 miljoen mensen werkzaam zijn in de textiel- en kledingindustrie en dat deze met name in ontwikkelingslanden voor veel werkgelegenheid zorgt;
C. overwegende dat textielfabrikanten in ontwikkelingslanden voortdurend worden geconfronteerd met agressieve inkooppraktijken in de internationale groot- en detailhandel, wat ook te wijten is aan de hevige mondiale concurrentie;
D. overwegende dat de slachtoffers van de drie dodelijkste incidenten in de kledingsector (Rana Plaza, Tazreen en Ali Enterprises) compensatie voor het inkomensverlies hebben ontvangen of deze zullen ontvangen; overwegende dat het verlenen van compensatie in dit geval in overeenstemming is met IAO-Verdrag 121 en het resultaat is van een ongeëvenaarde samenwerking tussen merken, vakverenigingen, het maatschappelijk middenveld, regeringen en de IAO; overwegende dat daadwerkelijke genoegdoening gezien de wijdverbreide schending van belangrijke mensenrechten nog steeds zelden voorkomt;
E. overwegende dat slachtoffers van mensenrechtenschendingen waarbij Europese bedrijven betrokken zijn met talloze hindernissen te maken krijgen wat de toegang tot rechtsmiddelen betreft, met inbegrip van procedurele belemmeringen bij de ontvankelijkheid en toegang tot bewijsmateriaal, vaak belemmerende proceskosten, gebrek aan duidelijke aansprakelijkheidsnormen voor de betrokkenheid van bedrijven bij mensenrechtenschendingen, en onduidelijkheid over de toepasselijkheid van EU-regels op het gebied van internationaal privaatrecht in transnationale geschillen;
F. overwegende dat overeenkomstig artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) ook het handelsbeleid van de Unie moet voortbouwen op het extern beleid van de EU en de doelstellingen hiervan, in het bijzonder die met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking als omschreven in artikel 208; overwegende dat artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) bekrachtigt dat het extern optreden van de EU geleid wordt door de beginselen van democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de eerbiediging van de menselijke waardigheid, de beginselen van gelijkheid en solidariteit en de naleving van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht;
G. overwegende dat de EU, na China, de tweede grootste exporteur van textielproducten en confectie ter wereld is, dankzij ongeveer 174 000 textiel- en kledingondernemingen, waarvan 99 % kleine en middelgrote ondernemingen zijn, die banen bieden voor ongeveer 1,7 miljoen burgers; overwegende dat meer dan een derde (34,3 % met een totale waarde van 42,29 miljard EUR) van de kleding die voor gebruik in Europa is bestemd, wordt gecreëerd door EU-ondernemingen;
H. overwegende dat de IAO-Verklaring over de fundamentele principes en rechten met betrekking tot werk de lidstaten verplicht de beginselen en rechten in vier categorieën te eerbiedigen en te bevorderen, ongeacht of zij de desbetreffende verdragen hebben ondertekend, dat wil zeggen, de vrijheid van vereniging en de effectieve erkenning van het recht op collectief onderhandelen, de afschaffing van discriminatie in arbeid en beroep, de afschaffing van dwangarbeid, de afschaffing van kinderarbeid;
I. overwegende dat collectief onderhandelen een van de manieren is om ervoor te zorgen dat een stijging van de productiviteit gepaard gaat met een stijging van de lonen; overwegende dat het gebruik van atypische vormen van arbeid in de wereldwijde toeleveringsketens, met inbegrip van onderaanneming en informele arbeid, collectieve overeenkomsten echter heeft verzwakt; overwegende dat veel werknemers in de kledingsector geen leefbaar loon verdienen;
J. overwegende dat talrijke lidstaten, zoals Duitsland, Nederland, Denemarken en Frankrijk, nationale programma's hebben opgezet;
K. overwegende dat het project voor het realiseren van langetermijnwaarde van ondernemingen en investeerders, dat wordt uitgevoerd in het kader van de VN-beginselen van verantwoord investeren, en het mondiaal pact van de VN aantonen dat de economie verenigbaar is met de beginselen van sociale rechtvaardigheid, milieuduurzaamheid en eerbiediging van de mensenrechten, en dat de economie en deze beginselen elkaar versterken;
L. overwegende dat de VN-richtsnoeren inzake het bedrijfsleven en mensenrechten betrekking hebben op alle landen en op alle ondernemingen, of deze nu transnationaal zijn of niet, onafhankelijk van hun omvang, locatie, eigendom en structuur;
M. overwegende dat de EU als investeerder, koper, detailhandelaar en consument een sleutelrol speelt in de kledingindustrie en -handel en daarom bij uitstek geschikt is om verschillende wereldwijde initiatieven te bundelen teneinde de onmenselijke situatie waarin tientallen miljoenen werknemers in de sector verkeren aanzienlijk te verbeteren en een gelijk speelveld voor alle betrokkenen te creëren;
N. overwegende dat een verantwoord beheer van mondiale waardeketens vanuit het oogpunt van ontwikkeling van bijzonder groot belang is, aangezien zeer ernstige schendingen van de mensenrechten en de arbeidsrechten en milieuvervuiling veel voorkomen in de producerende landen, die voor de grootste uitdagingen staan als het gaat om duurzame ontwikkeling en groei, die gevolgen hebben voor de meest kwetsbare delen van de bevolking;
O. overwegende dat de sterke uitvoerprestaties in de kledingsector, met name van China, Vietnam, Bangladesh en Cambodja, zullen aanhouden;
P. overwegende dat de meeste mensenrechtenschendingen in de kledingsector betrekking hebben op diverse aspecten van de arbeidsrechten, met name de ontzegging aan werknemers van het recht vakverenigingen op te richten, zich bij vakverenigingen naar eigen keuze aan te sluiten en te goeder trouw collectieve onderhandelingen te voeren, waardoor moeilijk kan worden gegarandeerd dat werknemers hun fundamentele rechten kunnen genieten op de werkplek; overwegende dat deze stand van zaken tot gevolg heeft dat op grote schaal schendingen van de arbeidsrechten plaatsvinden, onder meer in de vorm van hongerlonen, loondiefstal, gedwongen tewerkstelling en kinderarbeid, willekeurige ontslagen, onveilige werkplekken en ongezonde arbeidsomstandigheden, geweld tegen vrouwen, fysieke en seksuele intimidatie en onzeker werk en arbeidsverhoudingen; overwegende dat daadwerkelijke compenserende maatregelen ondanks de wijdverbreide schending van mensenrechten over het algemeen nog steeds zelden voorkomen; overwegende dat deze tekorten op het gebied van fatsoenlijk werk met name acuut zijn in exportproductiezones (EPZ's) die banden hebben met wereldwijde toeleveringsketens, die vaak worden gekenmerkt door vrijstelling van arbeidswetten en belasting en door de beperking van de activiteiten van vakverenigingen en collectieve onderhandelingen;
Q. overwegende dat vrijwillige initiatieven van de particuliere sector van de afgelopen 20 jaar, zoals gedragscodes, labels, zelfevaluatie en sociale audits, weliswaar relevante kaders bieden voor samenwerking op gebieden zoals gezondheid en veiligheid op het werk, maar niet voldoende zijn gebleken om de werknemersrechten daadwerkelijk te verbeteren, in het bijzonder op het vlak van eerbiediging van mensenrechten en gendergelijkheid, het verhogen van het aantal arbeidersrechten, het bewustzijn onder consumenten en de milieuveiligheid en veiligheid en duurzaamheid binnen de toeleveringsketen in de kledingsector;
R. overwegende dat initiatieven met meerdere belanghebbenden, zoals het Duitse partnerschap voor duurzaam textiel of het Nederlandse Convenant Duurzame Kleding en Textiel belanghebbenden zoals de sector, de vakverenigingen, de regering en ngo's rond dezelfde tafel brengen; overwegende dat de normen die door de initiatieven zijn uitgewerkt ook milieukwesties betreffen; overwegende dat deze initiatieven zich nog niet in de uitvoeringsfase bevinden, waardoor nog geen concrete resultaten beschikbaar zijn; overwegende dat dergelijke nationale initiatieven noodzakelijk zijn als gevolg van een gebrek aan wetgevingsinitiatieven van de EU; overwegende dat de meerderheid van de lidstaten geen dergelijke initiatieven heeft opgericht;
S. overwegende dat de inspanningen van ondernemingen voor het naleven van de arbeidswetten kunnen dienen ter ondersteuning, maar niet ter vervanging van de doeltreffendheid en efficiëntie van het overheidsbestuur, namelijk de plicht van de staat om de naleving te bevorderen en de nationale arbeidswetten en -regelgeving te handhaven, met inbegrip van arbeidsbeheer en -inspectie, geschillenbeslechting en de vervolging van overtreders, en de internationale arbeidsnormen te ratificeren en uit te voeren;
T. overwegende dat snelle mode nog steeds de trend is binnen de kledingsector en leidt tot een enorm gevaar voor en druk op werknemers in de kledingsector in de producerende landen;
U. overwegende dat het Duitse ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking de doelstelling heeft vastgesteld om ervoor te zorgen dat voor 2020 50 % van de Duitse invoer van textiel voldoet aan ecologische en sociale criteria;
V. overwegende dat de verschillende instrumenten en initiatieven op beleidsgebieden als handel en investeringen, ondersteuning van de particuliere sector en ontwikkelingssamenwerking met het oog op een betere governance van wereldwijde waardeketens een bijdrage moeten leveren tot duurzaamheid en een verantwoord beheer van die waardeketens in het kader van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, waarin de cruciale impact wordt erkend van handelsbeleid bij het verwezenlijken van de doelen ervan door een aantal beleidsterreinen, zoals oorsprongsregels, grondstoffenmarkten, arbeidsrechten en gendergelijkheid, op te nemen;
W. overwegende dat de specifieke kenmerken van de waardeketens in de kledingsector, zoals de geografische spreiding van de verschillende stadia van het productieproces, verschillende soorten werknemers in de kledingsector, aankoopbeleid, lage prijzen, grote hoeveelheden, korte levertijden, onderaanneming en de korte duur van de relaties tussen opdrachtgevers en leveranciers de overzichtelijkheid, traceerbaarheid en transparantie van de toeleveringsketen van een onderneming in de weg staan en het risico van mensenrechten- en arbeidsrechtenschendingen, ontoereikend dierenwelzijn en aantasting van het milieu reeds bij de productie van de grondstoffen vergroten; overwegende dat transparantie en traceerbaarheid voorwaarden zijn voor de aansprakelijkheid van ondernemingen en verantwoord consumptiegedrag; overwegende dat de consument het recht heeft om te weten waar en onder welke sociale en milieuomstandigheden kledingstukken zijn geproduceerd; overwegende dat het waarborgen van het recht van consumenten op betrouwbare, transparante en relevante informatie over de duurzaamheid van de productie zal helpen zorgen voor blijvende verandering ten aanzien van de traceerbaarheid en transparantie van de toeleveringsketen in de kledingsector;
X. overwegende dat vrouwenrechten een wezenlijk onderdeel van de mensenrechten vormen; overwegende dat gendergelijkheid in handelsovereenkomsten onder het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling valt; overwegende dat de specifieke gevolgen van handels- en investeringsovereenkomsten vanwege structurele ongelijkheden tussen de seksen anders zijn voor vrouwen dan voor mannen; overwegende dat ter bevordering van gendergelijkheid en vrouwenrechten de genderdimensie in alle handelsovereenkomsten moet worden behandeld;
Y. overwegende dat het werk van vrouwen in de kledingsector in ontwikkelingslanden een belangrijke bijdrage levert aan het gezinsinkomen en het terugdringen van de armoede;
Z. overwegende dat de rechten van kinderen een integraal deel uitmaken van de mensenrechten en dat het uitbannen van kinderarbeid een plicht moet blijven; overwegende dat het werk van kinderen specifieke regels vereist met betrekking tot leeftijd, werktijden en soorten werk;
AA. overwegende dat in december 2016 veel vakbondsactivisten werden opgepakt in Bangladesh na een protest voor een leefbaar loon en betere werkomstandigheden; overwegende dat enkele honderden werknemers in de kledingsector zijn ontslagen naar aanleiding van de protesten; overwegende dat het recht van vereniging nog steeds niet wordt geëerbiedigd in de producerende landen;
AB. overwegende dat naar schatting 70 à 80 %(24) van de werknemers in de confectie-industrie in productielanden laaggeschoolde vrouwen, en dan veelal minderjarigen zijn; overwegende dat deze vrouwen en kinderen vanwege de lage lonen, in combinatie met een gebrekkige en vaak volledig afwezige sociale bescherming, bijzonder kwetsbaar zijn voor uitbuiting; overwegende dat het genderperspectief en specifieke maatregelen voor de versterking van de positie van vrouwen in de bestaande duurzaamheidsinitiatieven grotendeels ontbreken;
AC. overwegende dat de particuliere sector een essentiële rol speelt bij het bevorderen van duurzame en inclusieve economische groei in ontwikkelingslanden; overwegende dat de economie in sommige ontwikkelingslanden afhankelijk is van de kledingsector; overwegende dat de uitbreiding van deze sector ervoor heeft gezorgd dat veel werknemers van de informele economie naar de formele sector konden overgaan;
AD. overwegende dat de kledingsector thans van alle sectoren de meeste duurzaamheidsinitiatieven kent; overwegende dat enkele bestaande initiatieven hebben geholpen de situatie in de kledingsector te verbeteren en de inspanningen derhalve ook op Europees niveau moeten worden voortgezet;
AE. overwegende dat handelsovereenkomsten een belangrijk instrument zijn voor het bevorderen van fatsoenlijk werk binnen de wereldwijde toeleveringsketens, in combinatie met de sociale dialoog en toezicht op het niveau van ondernemingen;
AF. overwegende dat de Commissie in oktober 2015 haar nieuwe handelsstrategie "Handel voor iedereen" heeft gelanceerd, waarin zij haar streven uiteenzet om handelsovereenkomsten en preferentieprogramma's te gebruiken als hefboom voor het bevorderen van duurzame ontwikkeling, mensenrechten en eerlijke en ethische handel in de wereld en het verbeteren van de verantwoordelijkheid van de toeleveringsketens als middel om duurzame ontwikkeling, de mensenrechten, de corruptiebestrijding en goed bestuur in derde landen te bevorderen;
1. is ingenomen met het feit dat sinds de instorting van de Rana Plaza-fabriek, de bekendmaking van het Franse wetsontwerp inzake de zorgvuldigheidsplicht van ondernemingen, de Britse antislavernijwet, het Nederlandse Convenant Duurzame Kleding en Textiel, het Duitse partnerschap voor duurzaam textiel en het door voorzitter Juncker tijdens de G7-top gehouden pleidooi voor het nemen van "snelle maatregelen" ter versterking van de verantwoording in wereldwijde toeleveringsketens, in die ketens in toenemende mate aandacht wordt besteed aan de bevordering van duurzaamheid, transparantie en traceerbaarheid voor de waarde- en productieketens en goede arbeidsomstandigheden; is verheugd dat de Commissie zich inzet voor een verantwoord beheer van de waardeketens, ook in de kledingsector, zoals uiteengezet in haar mededeling "Handel voor iedereen"; is ingenomen met het "groenekaartinitiatief", in het kader waarvan acht lidstaten ertoe oproepen een zorgplicht voor in de EU gevestigde ondernemingen in te voeren ten aanzien van personen en gemeenschappen die als gevolg van ondernemingsactiviteiten de dupe worden van mensenrechtenschendingen of aantasting van het lokale milieu; is ingenomen met de holistische aanpak van de Higg-index voor het meten van de ecologische, sociale en arbeidsgerelateerde impact; benadrukt dat de Higg-index verder moet worden verbeterd, ook op het vlak van transparantie;
2. is verheugd tussen vakbonden en merken gesloten individuele mondiale raamovereenkomsten inzake het verbeteren van het beheer van de toeleveringsketen in de kledingsector; benadrukt dat de toekomst van de kledingsector afhankelijk zal zijn van het verbeteren van de duurzame productiviteit en traceerbaarheid, teneinde de doeltreffende identificatie te waarborgen van de processen die in de gehele waardeketen plaatsvinden, wat het mogelijk zal maken om verbeteringen te identificeren en te introduceren;
3. is ingenomen met de benadering van de wettelijk bindende overeenkomst inzake gebouwen- en brandveiligheid in Bangladesh en het Duurzaamheidspact voor Bangladesh, dat door de Commissie en de IAO na de ramp van Rana Plaza in 2013 werd opgestart, aangezien deze bepalingen over vakbonden en de sanering van geïnspecteerde fabrieken omvat, en vraagt dat de termijn wordt verlengd; onderstreept het belang van een voortdurend toezicht op de doelstellingen van het pact om de rechten van werknemers te verbeteren, evenals de behoefte aan een verantwoordelijker beheer van de toeleveringsketens op internationaal niveau; vraagt de Commissie om een grondige evaluatie van de al dan niet geboekte vooruitgang, met, indien nodig, eventuele aanpassingen van het handelsregime, met name in het licht van de verslagen van de toezichtsmechanismen van de IAO; verzoekt de Commissie vergelijkbare programma's en maatregelen na te streven met andere handelspartners van de EU die kleding produceren, zoals Sri Lanka, India of Pakistan;
4. steunt het onderzoek van de Commissie naar een mogelijk EU-breed initiatief inzake de kledingsector; merkt voorts op dat de huidige toename van het aantal bestaande initiatieven kan leiden tot een onvoorspelbaar klimaat voor bedrijven; is van mening dat in het nieuwe voorstel kwesties met betrekking tot de mensenrechten moeten worden aangepakt, de traceerbaarheid en transparantie van waardeketens moeten worden bevorderd, bewuste consumptie moet worden bevorderd en de nadruk moet liggen op arbeidsrechten en in het bijzonder gendergelijkheid; is van mening dat EU-consumenten het recht hebben te worden geïnformeerd over de duurzaamheid en de overeenstemming van producten van de kledingsector met de eerbiediging van de mensenrechten en respect voor het milieu; is in dit verband van mening dat wetgevingsinspanningen en initiatieven van de EU inzake kleding zichtbaar moeten zijn in het eindproduct;
5. stelt bezorgd vast dat de bestaande vrijwillige initiatieven voor de duurzaamheid van de wereldwijde toeleveringsketen van de kledingsector zijn tekortgeschoten wat de doeltreffende aanpak van kwesties in verband met de mensenrechten en de arbeidsrechten in de sector betreft; verzoekt de Commissie daarom verder te gaan dan de presentatie van een werkdocument van de diensten van de Commissie en bindende wetgeving voor te stellen inzake zorgvuldigheidsverplichtingen voor toeleveringsketens in de kledingsector; benadrukt dat dit wetgevingsvoorstel moet aansluiten bij de nieuwe zorgvuldigheidsrichtsnoeren van de OESO voor toeleveringsketens in de kleding- en schoenensector in overeenstemming met de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen die in de Europese Unie invoeren, de resolutie van de IAO over fatsoenlijk werk in toeleveringsketens, internationaal overeengekomen mensenrechtennormen en sociale en milieunormen;
6. benadrukt dat de nieuwe zorgvuldigheidsrichtsnoeren van de OESO voor toeleveringsketens in de kleding- en schoenensector in overeenstemming met de OESO-richtsnoeren, het leidende beginsel moeten vormen in het wetgevingsvoorstel van de Commissie; benadrukt dat dit wetgevingsvoorstel kernnormen moet omvatten, zoals veiligheid en gezondheid op het werk, gezondheidsnormen, een leefbaar loon, vrijheid van vereniging en vrijheid om collectieve onderhandelingen te voeren, voorkoming van seksuele intimidatie en geweld op de werkplek en het uitbannen van gedwongen en kinderarbeid; verzoekt de Commissie daarnaast aandacht te besteden aan essentiële criteria voor duurzame productie, transparantie en traceerbaarheid, met inbegrip van het verzamelen en de transparantie van gegevens en instrumenten voor de verstrekking van consumenteninformatie, controles op de inachtneming van de zorgvuldigheidsplicht en audits, toegang tot rechtsmiddelen, gendergelijkheid, kinderrechten, verslaglegging over passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen, aansprakelijkheid van ondernemingen bij door mensen veroorzaakte rampen en bewustmaking in de Europese Unie; moedigt de Commissie aan andere nationale wetgevingsvoorstellen en initiatieven te erkennen die hetzelfde doel hebben als de wetgeving, zodra deze voorstellen en initiatieven zijn gecontroleerd en voldoen aan de vereisten van de Europese wetgeving;
7. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om maatschappelijk verantwoord ondernemen via bindende wetgeving inzake zorgvuldigheidsverplichtingen voor de kledingindustrie naar andere sectoren uit te breiden, teneinde te verzekeren dat de EU en de Europese handelaren en exploitanten hun verplichting tot eerbiediging van de mensenrechten en de hoogste sociale en milieunormen nakomen; benadrukt dat de kledingindustrie in de EU ook aan de normen van de IAO moet voldoen, zoals een leefbaar loon of behoorlijke arbeidsomstandigheden; dringt er bij de Commissie op aan aandacht te besteden aan de lonen en werkomstandigheden in de kledingsector in de lidstaten van de EU; dringt er bij de lidstaten op aan de IAO-normen ten uitvoer te leggen in de kledingsector;
8. verzoekt de Commissie om door middel van specifieke bepalingen in het wetgevingsvoorstel over de kledingsector het gebruik van ecologisch en duurzaam beheerde grondstoffen zoals katoen actief te bevorderen en aan te sporen tot hergebruik en recycling van kleding en textiel in de Europese Unie; verzoekt de EU, de lidstaten en ondernemingen om de financiering voor onderzoek en ontwikkeling te verhogen, ook met betrekking tot de recycling van kleding, teneinde voor een duurzame alternatieve inkoop van grondstoffen voor de kledingsector van de EU te zorgen; is verheugd over initiatieven die gericht zijn op het ten uitvoer leggen van de hoogste en strengste beschikbare normen voor dierenwelzijn (zoals de norm voor verantwoordelijk dons en de norm voor verantwoordelijke wol) en dringt er bij de Commissie op aan deze te volgen als richtsnoeren voor het invoeren van specifieke bepalingen in haar wetgevingsvoorstel; verzoekt de Commissie instellingen te voorzien van aanvullende middelen voor de follow-up van het vlaggenschipinitiatief;
9. onderstreept de noodzaak om gedragscodes, keurmerken en fairtraderegelingen te versterken en ervoor te zorgen dat deze aansluiten bij internationale normen, zoals de VN-richtsnoeren inzake het bedrijfsleven en mensenrechten, het mondiaal pact van de VN, de tripartiete beginselverklaring van de IAO betreffende multinationals en sociaal beleid (MNO-verklaring), de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, de OESO-richtsnoeren inzake zorgvuldigheidsverplichtingen voor de kleding- en schoenensector en de door UNICEF, het mondiaal pact van de VN en Save the Children ontwikkelde beginselen inzake het bedrijfsleven en kinderrechten; onderstreept evenzeer de noodzaak om de grensoverschrijdende dialoog uit te breiden door middel van het sluiten van internationale kaderovereenkomsten om de rechten van werknemers in de toeleveringsketens van MNO's te bevorderen;
10. onderstreept het belang van de uitvoering, handhaving of omzetting van bestaande wetgeving op regionaal, nationaal en internationaal niveau;
11. dringt er bij de Commissie op aan haar belofte waar te maken om verbeteringen in de confectie-industrie te bevorderen, onder meer door bijzondere aandacht aan genderkwesties en kinderen te besteden; verzoekt de Commissie om gendergelijkheid, emancipatie van vrouwen en de rechten van kinderen centraal te stellen in haar wetgevingsvoorstel; is van mening dat het initiatief non-discriminatie moet bevorderen en het probleem van intimidatie op de werkplek moet aanpakken, zoals reeds in Europese en internationale toezeggingen is voorzien;
12. herhaalt zijn steun voor gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen; benadrukt dat het noodzakelijk is om toegang tot leidinggevende functies voor vrouwen te bevorderen door vrouwelijke werknemers te informeren over hun rechten, de arbeidswetgeving en veiligheids- en gezondheidskwesties en mannelijke managers voor te lichten over gendergelijkheid en discriminatie;
13. verzoekt de Commissie met een uitvoerige strategie te komen voor een beleid inzake ontwikkeling, "hulp voor handel" en overheidsopdrachten dat een rechtvaardigere en duurzamere toeleveringsketen en lokale micro-ondernemingen in de kledingsector stimuleert door goede praktijken te bevorderen en prikkels te geven voor actoren in de particuliere sector, van verbouwers van vezelgewassen tot consumenten, die in de duurzaamheid en rechtvaardigheid van hun toeleveringsketen investeren;
14. is van mening dat het informeren van consumenten een cruciale rol speelt bij het waarborgen van fatsoenlijke arbeidsomstandigheden, zoals is gebleken bij de instorting van de Rana Plaza-fabriek; dringt erop aan dat consumenten betrouwbare en duidelijke informatie wordt verstrekt over duurzaamheid in de kledingsector, over de oorsprong van producten en over de mate waarin de rechten van werknemers worden nageleefd; beveelt aan informatie die naar aanleiding van een EU-maatregel is verzameld beschikbaar te maken voor het publiek en verzoekt de Commissie en de lidstaten te overwegen een openbare online-databank op te zetten met alle relevante informatie over alle actoren in de toeleveringsketen;
15. pleit voor meer inspanningen om bij de Europese consument meer besef te wekken wat de productie van textielproducten betreft; stelt hiertoe voor EU-brede etiketteringsnormen voor "faire kleding" te ontwikkelen die zowel door multinationals als door kleine en middelgrote bedrijven kunnen worden gebruikt, om aan te geven dat er bij de productie sprake is geweest van faire arbeidsomstandigheden en om klanten te helpen om op basis van betere informatie betere aankoopbeslissingen te nemen;
16. benadrukt de behoefte aan het vergaren en publiceren van uitgebreide gegevens over de duurzaamheidsprestaties van ondernemingen; wijst in dit verband op de noodzaak van de uitwerking van gemeenschappelijke definities en normen voor het geharmoniseerd vergaren en vergelijken van statistische gegevens over met name de algemene invoer, evenals over individuele productielocaties; verzoekt de Commissie een initiatief te ontplooien om de publicatie van productielocaties verplicht te maken;
17. verzoekt de Commissie een breed scala aan toezichtssystemen in de EU-kledingsector te ontwikkelen met gebruik van kernprestatie-indicatoren, die het vergaren van gegevens omvatten met behulp van enquêtes, audits en technieken voor gegevensanalyse die de prestaties op doeltreffende wijze kunnen meten en de gevolgen hiervan voor de ontwikkeling, arbeidsrechten en mensenrechten kunnen aanpakken in de gehele toeleveringsketen in de kledingsector;
18. is van mening dat het van essentieel belang is om betere toegang te krijgen tot informatie over de gedragingen van bedrijven; acht het van fundamenteel belang dat er een doeltreffend en verplicht rapportagesysteem en een mechanisme van passende zorgvuldigheid worden ingesteld voor kledingproducten die de EU-markt binnenkomen; meent dat alle actoren in elke schakel van de toeleveringsketen, met inbegrip van alle toeleveranciers in de formele en de informele economie en in alle exportproductiezones, verantwoordelijkheid moeten dragen, en prijst de inspanningen die in dit opzicht worden geleverd; is van oordeel dat de EU de aangewezen speler is om een gemeenschappelijk kader te ontwikkelen door middel van wetgeving tot vaststelling van transnationale zorgvuldigheidsverplichtingen, toegang tot rechtsmiddelen voor slachtoffers, en voorschriften inzake transparantie van de toeleveringsketen en traceerbaarheid, terwijl ook aandacht wordt besteed aan de bescherming van klokkenluiders; beveelt aan betrouwbare, duidelijke en nuttige informatie inzake duurzaamheid ter beschikking te stellen van de consument;
19. merkt op dat coördinatie, het delen van informatie en het uitwisselen van goede praktijken kan bijdragen tot een verhoogde efficiëntie van particuliere en openbare initiatieven binnen de waardeketen en het behalen van positieve resultaten op het gebied van duurzame ontwikkeling;
20. pleit voor nationale en Europese initiatieven om consumenten aan te moedigen lokaal vervaardigde producten te kopen;
21. stelt vast dat de prijs nog steeds een bepalende factor is bij het inkoopbeleid van merken en detailhandelaren, vaak ten koste van het welzijn en het loon van werknemers; roept de EU op samen te werken met alle relevante belanghebbenden om een succesvol sociaal partnerschap te bevorderen en belanghebbenden te steunen bij het ontwikkelen en toepassen van loonvormingsmechanismen in overeenstemming met de desbetreffende ILO-verdragen, met name in landen waar de wetgeving ontoereikend is; benadrukt dat werkenden zeker moeten kunnen zijn van de regelmatige betaling van een passend loon dat henzelf en hun gezin in staat stelt te voorzien in hun basisbehoeften zonder dat zij geregeld overuren moeten maken; onderstreept dat er collectieve overeenkomsten moeten worden gesloten om negatieve loonkostenconcurrentie te voorkomen, en dat consumenten bewust moeten worden gemaakt van de mogelijke gevolgen van het verlangen naar steeds lagere prijzen;
22. benadrukt dat de regeringen van producerende landen in staat moeten zijn om de internationale normen en regels ten uitvoer te leggen, met inbegrip van het opstellen, uitvoeren en handhaven van passende wetgeving, met name op het gebied van het tot stand brengen van de rechtsstaat en het bestrijden van corruptie; verzoekt de Commissie de producerende landen in dit opzicht te steunen in het kader van het ontwikkelingsbeleid van de EU;
23. erkent dat hoewel elke staat verantwoordelijk blijft voor het handhaven van de arbeidswetten, de capaciteiten en middelen van ontwikkelingslanden te beperkt kunnen zijn voor een doeltreffende controle en handhaving van de naleving van de wet- en regelgeving; verzoekt de EU, in het kader van de opdracht van haar programma's voor ontwikkelingssamenwerking, de capaciteitsopbouw te versterken en regeringen van ontwikkelingslanden te voorzien van technische ondersteuning op het gebied van systemen voor arbeidsbeheer en -inspectie, onder meer in fabrieken waaraan werk is uitbesteed, en toegang tot passende en doeltreffende rechtsmiddelen en klachtenmechanismen, met inbegrip van in EPZ's waar lange werktijden, gedwongen overwerken en loondiscriminatie aan de orde van de dag zijn, teneinde de governancekloof te dichten;
24. benadrukt het belang van arbeidsinspecties en sociale audits in de toeleveringsketen van de kleding- en schoenensector; is van mening dat deze te vaak slechts de situatie op het moment van de inspectie tonen; beveelt aan dat verdere maatregelen worden genomen om de inspecties en audits te verbeteren, met inbegrip van opleidingen voor inspecteurs en de onderlinge aanpassing van inspectienormen en -methoden door middel van samenwerking met de kledingsector en de producerende landen;
25. benadrukt de betekenis van onafhankelijke arbeidsinspecties bij vroegtijdige waarschuwing en preventie en bij de handhaving van nationale wet- en regelgeving op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk, maar merkt op dat factoren als "controlemoeheid" hun doeltreffendheid kunnen aantasten en dat controles alleen de stand van zaken weergeven zoals die op het moment van de controle was; is van mening dat de ratificatie en tenuitvoerlegging van ILO-verdrag 81 van belang is voor het opsporen van misstanden; beveelt aan verder onderzoek uit te voeren naar manieren om controles en inspecties te verbeteren, bijvoorbeeld door convergerende controlenormen en -methoden toe te passen en door telkens verschillende inspecteurs te sturen, hetgeen tot strengere normen kan leiden, met name in landen met een corruptieprobleem; wijst op het belang van adequate rekrutering van arbeidsinspecteurs alsmede voortdurende scholing voor nieuwe en al aanwezige inspecteurs wat betreft internationale verdragen en normen, de lokale arbeidswetgeving en passende inspectietechnieken; verzoekt de EU financiële en technische bijstand te blijven verlenen voor de ontwikkeling van arbeidsinspecties in ontwikkelingslanden in overeenstemming met de relevante ILO-verdragen, met name in de context van haar ontwikkelingsfondsen;
26. merkt op dat de kledingindustrie banen biedt voor mensen met zeer uiteenlopende vaardigheidsprofielen, van laaggeschoold werk tot hooggespecialiseerde functies;
27. is van mening dat de bescherming van de gezondheid en veiligheid voor alle werknemers gewaarborgd moet worden via internationale normen, de tenuitvoerlegging van de nationale wetgeving en collectieve onderhandelingen op alle niveaus (op bedrijfs- en op plaatselijk, nationaal en internationaal niveau), en via op bedrijfsniveau geldende beleidsmaatregelen zoals actieplannen voor gezondheid en veiligheid op de werkplek die in overleg met de werknemers en hun vertegenwoordigers schriftelijk worden opgesteld, uitgevoerd en bewaakt;
28. benadrukt dat het handels- en investeringsbeleid van de EU nauw verbonden is met het beleid inzake sociale bescherming, gendergelijkheid, gerechtigheid op belastinggebied, ontwikkeling, mensenrechten, milieu en de bevordering van kmo's; dringt er nogmaals bij de Commissie en de lidstaten op aan om op alle niveaus voor beleidscoherentie voor ontwikkeling te zorgen op het gebied van bedrijfsleven en mensenrechten, met name wat betreft het handels- en investerings- en buitenlands beleid van de Unie, wat onder meer betekent dat de doeltreffendheid van de sociale voorwaarden in bilaterale en regionale overeenkomsten moet worden verbeterd door middel van meer betrokkenheid en raadpleging van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld bij de onderhandelingen en de uitvoering van de arbeidsbepalingen en een systematisch gebruik van uitgebreide "duurzaamheidseffectbeoordelingen van handel" voor- en achteraf;
29. verzoekt de Europese Commissie zich in te zetten voor de mensenrechten, met inbegrip van de rechten van kinderen, en de bevordering van bindende sociale, mensenrechten- en milieuclausules in onderhandelingen over internationale en bilaterale overeenkomsten; betreurt het dat de huidige mensenrechtenclausules in vrijhandelsverdragen en andere economische samenwerkingsovereenkomsten niet altijd volledig worden nageleefd door de ondertekenende landen; herhaalt in dit verband dat alle instrumenten om rechtszekerheid te garanderen moeten worden versterkt;
30. moedigt de EU en de lidstaten aan om via het initiatief voor de kledingsector en andere instrumenten van het handelsbeleid de doeltreffende implementatie van de IAO-normen inzake lonen en arbeidsuren te bevorderen, ook in samenwerking met partnerlanden in de kledingsector; roept de EU daarnaast op om advies en steun te verlenen om de eerbiediging van deze normen te verbeteren en tegelijk te helpen om duurzame ondernemingen op te bouwen en de vooruitzichten voor duurzame werkgelegenheid te verbeteren;
31. spoort de EU en haar lidstaten aan om de invoering en doeltreffende handhaving van internationale arbeidsnormen en mensenrechten door partnerlanden in lijn met de verdragen en aanbevelingen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), en met name kinderarbeidrechten en normen zoals IAO-verdragen nrs. 138 en 182, via politieke dialoog en capaciteitsopbouw te bevorderen; benadrukt in dit verband dat het recht vakverenigingen op te richten en zich bij vakverenigingen naar eigen keuze aan te sluiten en te goeder trouw collectieve onderhandelingen te voeren een essentieel criterium is voor de verantwoordelijkheid die bedrijven nemen; betreurt het dat de vrijheid van vereniging vaak wordt geschonden, op veel productielocaties, en moedigt staten aan hun arbeidswetten te versterken; verzoekt de EU in dit verband ervoor te zorgen dat regeringen van ontwikkelingslanden zich verplichten tot het uitbreiden van de rol van vakverenigingen en het actief bevorderen van de sociale dialoog en de fundamentele beginselen en rechten op het werk, met inbegrip van de vrijheid van vereniging en het recht op collectief onderhandelen voor alle werknemers, ongeacht hun arbeidsstatus;
32. benadrukt dat de belangrijke rol van de kledingsector als drijvende kracht achter de arbeidsintensieve ontwikkeling in opkomende landen, en met name de opkomende Aziatische markten, moet worden benadrukt;
33. verzoekt instellingen voor ontwikkelingsfinanciering de voorwaarden op het gebied van arbeid in hun prestatienormen te versterken als contractuele voorwaarde voor financiering;
34. merkt op dat de "hotspotslanden" die vallen onder het vlaggenschipinitiatief een preferentiële toegang tot de EU-markt hebben; spoort de Commissie aan de ratificatie van de fundamentele ILO-normen, veiligheids- en gezondheidsinspecties en de vrijheid van vereniging te blijven aankaarten in de onderhandelingen die zij over de voortzetting van de preferentiële handel voert met landen die een schakel vormen in de wereldwijde toeleveringsketen van de kledingsector, en in het kader van het algemeen stelsel van tariefpreferenties meer aandacht te besteden aan verdragen betreffende mensenrechten, arbeid en milieu;
35. dringt nogmaals sterk aan op de stelselmatige opname van bindende mensenrechtenclausules in alle internationale overeenkomsten, met inbegrip van handels- en investeringsovereenkomsten, die reeds zijn gesloten of zullen worden gesloten tussen de EU en derde landen; benadrukt bovendien de noodzaak van mechanismen voor voorafgaande controle, die worden ingezet voordat een kaderovereenkomst wordt gesloten en die als fundamenteel onderdeel van de overeenkomst een voorwaarde vormen voor de sluiting ervan; wijst bovendien op de noodzaak van mechanismen voor controle achteraf waarmee concreet gevolg kan worden gegeven aan schendingen van deze clausules, zoals passende sancties als uiteengezet in de mensenrechtenclausules van de overeenkomst, waaronder opschorting van de overeenkomst;
36. is van mening dat hoofdstukken over duurzame ontwikkeling in EU-handelsovereenkomsten verplicht en afdwingbaar moeten zijn zodat de levensomstandigheden van de bevolking daadwerkelijke zouden verbeteren, en benadrukt dat in bilaterale en multinationale handelsovereenkomsten een clausule moet worden opgenomen die aanmoedigt tot ratificatie en tenuitvoerlegging van de ILO-verdragen en de Agenda voor waardig werk; wijst er andermaal op dat de invoering van stelsels zoals de bijzondere stimuleringsregeling voor duurzame ontwikkeling en goed bestuur (SAP+), middels de verplichting de 27 verdragen te ratificeren en ten uitvoer te leggen, kan leiden tot de verbetering van de situatie van de rechten van de arbeiders, de schraging van de gelijkheid van mannen en vrouwen en de afschaffing van kinderarbeid en dwangarbeid; dringt in dit verband aan op de noodzaak de tenuitvoerlegging van SAP+ en de naleving van de verdragen door de betrokken landen nauwlettend te volgen; verzoekt de EU ervoor te zorgen dat de voorwaarden met betrekking tot de mensenrechten in verband met unilaterale handelspreferenties, zoals SAP en SAP+, op doeltreffende wijze worden uitgevoerd en gecontroleerd; verzoekt de Commissie bij de komende hervorming van de SAP-/SAP+-regels tariefpreferenties in te voeren voor textielproducten waarvan is bewezen dat zij op duurzame wijze zijn geproduceerd; dringt er bij de Commissie op aan vastgestelde duurzaamheidscriteria en minimale vereisten voor detectie- en certificeringssystemen op basis van internationale verdragen te erkennen, zoals de fundamentele arbeidsnormen van de Internationale Arbeidsorganisatie of de bescherming van de biodiversiteit; verzoekt de Commissie de productie van fairtradeproducten door middel van dit instrument van tariefpreferenties te bevorderen en bij haar toezichts- en evaluatie-activiteiten meer gewicht te geven aan de IAO-verslagen en de bevindingen van haar toezichtsorganen en de contacten te verbeteren met de lokale agentschappen van de IAO en de Verenigde Naties in de begunstigde landen, teneinde volledig rekening te houden met hun standpunten en ervaringen;
37. dringt opnieuw aan op de uitvoering van duurzaamheidseffectbeoordelingen voor alle nieuw onderhandelde overeenkomsten en op de inzameling van naar geslacht uitgesplitste gegevens;
38. herinnert eraan dat belastingheffing een belangrijk instrument is voor het bevorderen van fatsoenlijk werk; is van mening dat fiscale stimuleringsmaatregelen, zoals belastingvrijstellingen in EPZ's, moeten worden heroverwogen, evenals vrijstellingen van de nationale arbeidswet- en regelgeving, om te waarborgen dat alle ondernemingen, met inbegrip van multinationals, belasting betalen aan de regeringen van de landen waarin de economische activiteit plaatsvindt en waarde wordt gecreëerd;
39. is zeer verheugd over de start van de voorbereidende werkzaamheden voor een bindend VN-verdrag inzake bedrijfsleven en mensenrechten, dat naar verwachting ook in de kledingsector tot een versterking van maatschappelijk verantwoord ondernemen zal leiden; betreurt obstructieve houdingen met betrekking tot dit proces en verzoekt de EU en haar lidstaten op constructieve wijze aan deze onderhandelingen deel te nemen;
40. wijst nogmaals op de negatieve gevolgen van sociale dumping, met inbegrip van mensenrechtenschendingen en niet-naleving van arbeidsnormen, voor de Europese kledingsector; vertrouwt erop dat de EU gezien haar kritische massa wereldwijd een voortrekkersrol kan spelen en een drijvende kracht voor verandering kan zijn; spoort de Commissie derhalve aan om tijdens de volgende ministeriële bijeenkomst van de Wereldhandelsorganisatie samen te werken met de internationale partners om een wereldwijd initiatief te lanceren; verzoekt de Commissie verplichte maatregelen vast te stellen om ervoor te zorgen dat de ondernemingen die in de Europese Unie invoeren zich houden aan het gelijke speelveld, zoals vastgesteld in het gevraagde wetgevingsvoorstel; erkent in dit verband de speciale behoeften van Europese kmo's en het feit dat de aard en omvang van de zorgvuldigheid, zoals de specifieke stappen die een onderneming moet nemen, worden beïnvloed door de grootte van de onderneming, haar operationele activiteiten en de ernst van de mogelijke negatieve impact hiervan; verzoekt derhalve om passende aandacht voor kmo's, die de Europese productiesector voor kleding domineren; is van oordeel dat de Europese kmo's en micro-ondernemingen die betrokken zijn bij de invoering van het initiatief, ook Europese financiële steun via het Cosme-programma moeten krijgen;
41. verzoekt de Commissie specifieke maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat kleine en middelgrote Europese ondernemingen toegang krijgen tot financiële en beleidsinstrumenten, met bijzondere aandacht voor hun capaciteit om te zorgen voor traceerbaarheid en transparantie, zodat nieuwe vereisten geen onevenredige last opleveren, en hen in contact te helpen komen met verantwoordelijke producenten;
42. benadrukt dat er in de kledingindustrie in sommige EU-lidstaten herhaaldelijk gevallen zijn geconstateerd van onzekere arbeidsomstandigheden wat betreft gezondheid en veiligheid, lonen, sociale zekerheid en arbeidstijden; pleit voor het ontwikkelen van doeltreffende en doelgerichte initiatieven in de EU om de situatie in de kledingsector te verbeteren en de werkgelegenheid in de lidstaten te stimuleren;
43. herinnert eraan dat de opname van sociale bepalingen in overheidsopdrachten van grote invloed kan zijn op de rechten van werknemers en werkomstandigheden in de wereldwijde toeleveringsketens; betreurt het echter dat de verantwoordelijkheden van de eerste aannemer volgens onderzoek van de IAO(25) in de meeste sociale bepalingen worden beperkt, terwijl bepalingen inzake onderaanneming en uitbesteding op ad-hocbasis worden opgenomen in overheidsopdrachten; verzoekt de EU de ontwikkelingslanden te helpen van het beleid inzake overheidsopdrachten een instrument te maken voor het bevorderen van fundamentele beginselen en rechten op de werkplek;
44. is ervan overtuigd dat overheidsopdrachten een nuttig instrument zijn om een verantwoorde kledingindustrie te bevorderen; dringt er bij de Commissie en de Europese instellingen op aan een voorbeeldfunctie te vervullen op het gebied van overheidsopdrachten voor textiel dat in de instellingen wordt gebruikt; verzoekt de Europese instellingen, met inbegrip van het Parlement, in dit verband ervoor te zorgen dat al hun overheidsopdrachten, met inbegrip van de merchandising van de instellingen en, in het geval van het Parlement, van politieke fracties, recycling en een eerlijke en duurzame toeleveringsketen in de kledingsector bevorderen; verzoekt de Commissie bovendien richtsnoeren op te stellen voor lokale autoriteiten over sociale criteria bij de aankoop van textiel, naar aanleiding van de richtlijn van 2014 inzake overheidsopdrachten, en hen dienovereenkomstig aan te sporen; moedigt de Commissie aan om de wetgeving te gebruiken om te zorgen voor een verdere uitvoering en bevordering van de SDG's en om een plan voor te stellen om ervoor te zorgen dat de meerderheid van de overheidsopdrachten voor kleding in de EU voor 2030 uit duurzame bronnen afkomstig is;
45. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden.