Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2016/2239(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A8-0222/2017

Ingediende teksten :

A8-0222/2017

Debatten :

PV 03/07/2017 - 22
CRE 03/07/2017 - 22

Stemmingen :

PV 04/07/2017 - 6.14
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P8_TA(2017)0288

Aangenomen teksten
PDF 220kWORD 59k
Dinsdag 4 juli 2017 - Straatsburg
De bestrijding van mensenrechtenschendingen in de context van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid, met inbegrip van genocide
P8_TA(2017)0288A8-0222/2017

Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2017 over de bestrijding van mensenrechtenschendingen in de context van oorlogsmisdrijven, en misdrijven tegen de menselijkheid, met inbegrip van genocide (2016/2239(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide van 9 december 1948,

–  gezien hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties over optreden met betrekking tot bedreiging van de vrede, verbreking van de vrede en daden van agressie,

–  gezien het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing van 10 december 1984,

–  gezien artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, de VN-Verklaring inzake de uitbanning van alle vormen van onverdraagzaamheid en van discriminatie op grond van religie of overtuiging en de EU-richtsnoeren tot bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst en overtuiging,

–  gezien resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid, van 31 oktober 2000,

–  gezien het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (ICC) van 17 juli 1998, dat op 1 juli 2002 in werking is getreden,

–  gezien de wijzigingen van Kampala van het Statuut van Rome, goedgekeurd door de herzieningsconferentie in Kampala, Uganda, in juni 2010,

–  gezien het VN-analysekader voor gruweldaden, opgesteld door de speciale VN-adviseur voor de preventie van genocide en de speciale VN-adviseur inzake de verantwoordelijkheid tot bescherming,

–  gezien het rapport van 15 maart 2015 van het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten over de mensenrechtensituatie in Irak in het licht van de wandaden begaan door de zogenoemde Islamitische Staat in Irak en de Levant en daaraan gelieerde groeperingen,

–  gezien Resolutie A/71/L.48 van de Algemene Vergadering van de VN van december 2016 tot instelling van een internationaal, onpartijdig en onafhankelijk mechanisme ter ondersteuning bij het onderzoek naar en de vervolging van de personen die verantwoordelijk zijn voor de meest ernstige misdrijven op grond van internationale wetgeving die zijn gepleegd in de Arabische Republiek Syrië sinds maart 2011 (IIIM),

–  gezien het bijzondere onderzoek naar de gebeurtenissen in Aleppo door de onafhankelijke internationale onderzoekscommissie voor de Arabische Republiek Syrië, dat is gepubliceerd op 1 maart 2017,

–  gezien het Gemeenschappelijk Standpunt 2001/443/GBVB van de Raad van 11 juni 2001 betreffende het Internationaal Strafhof(1),

–  gezien Besluit 2002/494/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 tot instelling van een Europees netwerk van aanspreekpunten inzake personen die verantwoordelijk zijn voor genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven(2),

–  gezien Besluit 2003/335/JBZ van de Raad van 8 mei 2003 inzake opsporing en vervolging van genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven(3),

–  gezien Gemeenschappelijk Standpunt 2003/444/GBVB van de Raad van 16 juni 2003 betreffende het Internationaal Strafhof(4),

–  gezien de richtsnoeren van de Europese Unie inzake de bevordering van de naleving van het internationaal humanitair recht,

–  gezien de overeenkomst tussen het Internationaal Strafhof en de Europese Unie inzake samenwerking en bijstand(5),

–  gezien Besluit 2011/168/GBVB van de Raad van 21 maart 2011 betreffende het Internationaal Strafhof en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2003/444/GBVB(6),

–  gezien het gezamenlijk werkdocument van de Commissie en de hoge vertegenwoodiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over het bevorderen van het complementariteitsbeginsel (SWD(2013)0026),

–  gezien de conclusies van de Raad over de brede aanpak van de EU van 12 mei 2014,

–  gezien de Strategie van het EU-genocidenetwerk ter bestrijding van straffeloosheid voor het misdrijf genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven binnen de Europese Unie en haar lidstaten, vastgesteld op 30 oktober 2014,

–  gezien de conclusies van de Raad van 16 november 2015 over de steun van de EU voor overgangsrechtspraak,

–  gezien de conclusies van de Raad van 23 mei 2016 over de regionale strategie van de EU voor Syrië en Irak en de dreiging die van Da'esh uitgaat,

–  gezien de verklaring van 9 december 2016 door de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) ter gelegenheid van de Internationale dag voor herdenking en waardigheid van slachtoffers van genocide en voor de voorkoming van deze misdaad,

–  gezien het actieplan van de Europese Unie inzake mensenrechten en democratie 2015-2019,

–  gezien zijn resolutie van 17 november 2011 over steun van de EU voor het Internationaal Strafhof: aangaan van uitdagingen en overwinnen van moeilijkheden(7),

–  gezien zijn resolutie van 17 juli 2014 over het misdrijf agressie(8),

–  gezien zijn resoluties van 8 oktober 2015 over de massale ontheemding van kinderen in Nigeria als gevolg van aanvallen van Boko Haram(9) en van 17 juli 2014 over Nigeria – recente aanslagen door Boko Haram(10),

–  gezien zijn resolutie van 16 december 2015 inzake voorbereiding voor de humanitaire wereldtop: uitdagingen en kansen voor humanitaire hulp(11),

–  gezien zijn resoluties van 24 november 2016 over de situatie in Syrië(12), van 27 oktober 2016 over de situatie in Noord-Irak/Mosul(13), van 4 februari 2016 over de stelselmatige massamoord op religieuze minderheden door "ISIS/Da'esh"(14) en van 11 juni 2015 over Syrië, de situatie in Palmyra en de zaak van Mazen Darwish(15),

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0222/2017),

A.  overwegende dat genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven, ook wel bekend als "gruweldaden", de meest ernstige misdrijven tegen de mensheid zijn en een reden tot bezorgdheid zijn voor de hele internationale gemeenschap; overwegende dat de mensheid door dergelijke misdrijven in hevige beroering is gebracht;

B.  overwegende dat de internationale gemeenschap de plicht heeft te voorkomen dat gruweldaden plaatsvinden; overwegende dat wanneer zulke misdrijven plaatsvinden, zij niet ongestraft mogen blijven en de doeltreffende, eerlijke en snelle vervolging daarvan volgens het complementariteitsbeginsel op nationaal of internationaal niveau gewaarborgd dient te worden;

C.  overwegende dat verantwoordingsplicht, rechtvaardigheid, de rechtsstaat en de bestrijding van straffeloosheid essentiële elementen zijn ter ondersteuning van inspanningen met het oog op vrede, conflictoplossing, verzoening en heropbouw;

D.  overwegende dat echte verzoening alleen op waarheid en gerechtigheid kan worden gestoeld;

E.  overwegende dat de slachtoffers van dergelijke misdrijven het recht hebben op voorziening in rechte en schadevergoeding en dat vluchtelingen die het slachtoffer zijn geworden van gruweldaden de volledige steun van de internationale gemeenschap moeten krijgen; overwegende dat het in dit verband belangrijk is om oog te hebben voor genderkwesties door rekening te houden met de specifieke behoeften van vrouwen en meisjes in vluchtelingenkampen, tijdens repatriëring en hervestiging, bij re-integratie en tijdens wederopbouw na een conflict;

F.  overwegende dat het ICC een sleutelrol speelt bij de bestrijding van straffeloosheid en het herstel van de vrede en het voorzien in gerechtigheid voor slachtoffers;

G.  overwegende dat de regeling voor herstelbetalingen aan slachtoffers van de misdrijven die onder de bevoegdheid van het Strafhof vallen, het ICC tot een unieke gerechtelijke instelling op internationaal niveau maakt;

H.  overwegende dat universele toetreding tot het Statuut van Rome essentieel is voor de optimale effectiviteit van het ICC; overwegende dat 124 landen, waaronder alle EU-lidstaten, het Statuut van Rome inzake het ICC hebben geratificeerd;

I.  overwegende dat de wijzigingen van Kampala van het Statuut van Rome inzake het misdrijf agressie, dat beschouwd wordt als de ernstigste en gevaarlijkste vorm van onrechtmatig gebruik van geweld, door 34 landen zijn geratificeerd, waarmee de dertig akten van aanvaarding voor de inwerkingtreding ervan zijn behaald en de mogelijkheid is gecreëerd voor de Vergadering van Staten die Partij zijn om, na 1 januari 2017, te besluiten tot de activering van de op het Verdrag gebaseerde aan agressie gerelateerde rechtsmacht van het Strafhof;

J.  overwegende dat Rusland in november 2016 besloten heeft zijn ondertekening van het Statuut van Rome ongedaan te maken; overwegende dat in oktober 2016 Zuid-Afrika, Gambia en Burundi ook hebben aangekondigd zich terug te trekken; overwegende dat op 31 januari 2017 de Afrikaanse Unie (AU) een niet-bindende resolutie inclusief een strategie voor terugtrekking uit het Statuut van Rome inzake het ICC heeft aangenomen en AU-lidstaten heeft opgeroepen de uitvoering van de aanbevelingen ervan te overwegen; overwegende dat in februari en maart 2017 respectievelijk Gambia en Zuid-Afrika hebben laten weten dat zij hun besluit tot terugtrekking uit het Statuut van Rome intrekken;

K.  overwegende dat samenwerking tussen de staten die partij zijn bij het Statuut van Rome en met regionale organisaties van het hoogste belang is, met name in gevallen waarin de rechtsmacht van het ICC wordt betwist;

L.  overwegende dat het ICC momenteel bezig is met tien onderzoeken in negen landen (Georgië, Mali, Ivoorkust, Libië, Kenia, Sudan (Darfur), Uganda, Democratische Republiek Congo en (twee onderzoeken) in de Centraal-Afrikaanse Republiek);

M.  overwegende dat, overeenkomstig het complementariteitsbeginsel, zoals vastgelegd in het Statuut van Rome, het ICC alleen optreedt indien de nationale rechtbanken niet daadwerkelijk kunnen of willen onderzoeken en vervolgen, zodat de staten die partij zijn, als eerste verantwoordelijk blijven om de vermeende daders van de meest ernstige misdrijven die de internationale gemeenschap aangaan voor de rechter te brengen;

N.  overwegende dat de lidstaten in het Gemeenschappelijk Standpunt 2001/443/CFSP van de Raad van 11 juni 2001 betreffende het Internationaal Strafhof hebben verklaard dat de misdrijven waarover het hof rechtsmacht heeft, een bron van zorg zijn voor alle lidstaten, die vastberaden zijn samen te werken om die misdrijven te voorkomen en om een eind te maken aan de straffeloosheid van de daders daarvan;

O.  overwegende dat de Europese Unie en haar lidstaten sinds de oprichting van het ICC trouwe bondgenoten van het ICC zijn en voortdurende politieke, diplomatieke, financiële en logistieke steun hebben geboden, waaronder de bevordering van de universaliteit en de verdediging van de integriteit van het stelsel van het Statuut van Rome;

P.  overwegende dat de EU en haar lidstaten zich er ten opzichte van het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) toe hebben verbonden intensieve steun te verlenen aan de totstandbrenging van een doeltreffend mechanisme ter versterking van de naleving van het internationale humanitaire recht; overwegende dat het Parlement de VV/HV heeft verzocht verslag uit te brengen over de vastgestelde doelstellingen en strategie teneinde deze verbintenis na te komen;

Q.  overwegende dat tal van gruweldaden werden begaan op het grondgebied van landen van het voormalige Joegoslavië in de oorlogen die hebben plaatsgevonden tussen 1991 en 1995;

R.  overwegende dat strafprocessen voor de op het grondgebied van landen van het voormalige Joegoslavië in de oorlogen tussen 1991 en 1995 begane gruweldaden, zeer langzaam vorderen;

S.  overwegende dat Syrië in 1955 tot het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide is toegetreden, en in 2004 tot het Verdrag tegen foltering;

T.  overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 27 oktober 2016 eraan heeft herinnerd dat de mensenrechtenschendingen door ISIS/Da'esh ook genocide omvatten;

U.  overwegende dat in meerdere VN-rapporten, zoals van de onafhankelijke internationale onderzoekscommissie inzake de Arabische Republiek Syrië, de speciale adviseur van de secretaris-generaal van de VN inzake de preventie van genocide, de speciale adviseur van de secretaris-generaal van de VN inzake de verantwoordelijkheid om te beschermen, de speciale rapporteur over minderheidskwesties en het Bureau van de Hoge Commissaris voor de rechten van de mens, alsook door ngo's, wordt gesteld dat daden die door alle partijen begaan zijn mogelijkerwijs gruweldaden vormen, en alle partijen in de gevechten om Aleppo in december 2016 oorlogsmisdrijven hebben begaan;

V.  overwegende dat het ICC heeft verklaard dat er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat Boko Haram in Nigeria misdrijven tegen de menselijkheid in de zin van artikel 7 van het Statuut heeft begaan, waaronder moord en vervolging;

W.  overwegende dat naar aanleiding van honderden executies in Burundi sinds april 2015 in een rapport van het onafhankelijk VN-onderzoek inzake Burundi is geconcludeerd dat meerdere personen in Burundi zouden moeten worden vervolgd op verdenking van misdaden tegen de menselijkheid;

X.  overwegende dat maatschappelijke organisaties, internationale advocaten en ngo's hebben gewaarschuwd dat gebeurtenissen die eind 2016 in Burundi hebben plaatsvonden als genocide bestempeld zouden kunnen worden;

Y.  overwegende dat de internationale regels over oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid tevens bindend zijn voor niet-statelijke actoren of personen die namens of in het kader van niet-statelijke organisaties optreden; overwegende dat dit vandaag nog meer moet worden benadrukt, nu niet-statelijke actoren een steeds grotere rol spelen in oorlogssituaties en dergelijke ernstige misdrijven bevorderen en begaan;

Z.  overwegende dat onder bepaalde voorwaarden landen ook verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor niet-nakoming van verplichtingen uit hoofde van internationale verdragen en overeenkomsten waarover het Internationaal Gerechtshof rechtsmacht heeft, waaronder het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing van 1984 en het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide van 1948;

AA.  overwegende dat het Internationaal Gerechtshof de aansprakelijkheid van staten kan vaststellen;

AB.  overwegende dat verkrachting en seksueel geweld door alle bij het conflict betrokken partijen als een oorlogsstrategie worden gebruikt, met de bedoeling de vijand te intimideren en te vernederen; voorts overwegende dat bij conflicten gendergerelateerd geweld en seksueel misbruik eveneens drastisch toenemen;

AC.  overwegende dat geweld tegen vrouwen tijdens zowel conflict- als postconflictsituaties kan worden gezien als een voortzetting van de discriminatie die vrouwen tijdens conflictloze situaties ervaren; overwegende dat conflicten vooraf bestaande patronen van discriminatie op grond van geslacht en historisch ongelijke machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen verergeren en een verhoogd risico van seksueel, fysiek en psychologisch geweld voor vrouwen en meisjes meebrengen;

1.  herinnert aan de verbintenis van de EU om op het internationale toneel te handelen volgens de beginselen die haar oprichting hebben geïnspireerd, zoals democratie, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten en ten faveure van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht; benadrukt in deze context nogmaals dat het van cruciaal belang moet zijn voor de EU om hen die verantwoordelijk zijn voor ernstige mensenrechtenschendingen die voldoen aan de omschrijving van misdrijven tegen de menselijkheid en genocide en voor ernstige inbreuken op het internationale humanitaire recht op het niveau van oorlogsmisdaden, aan te pakken en ter verantwoording te roepen;

2.  roept de EU en haar lidstaten op om al hun politieke gewicht in de schaal te leggen om elke handeling die gezien kan worden als een gruweldaad te voorkomen, op een effectieve en gecoördineerde wijze te reageren wanneer dergelijke misdrijven plaatsvinden en alle nodige middelen te mobiliseren om alle verantwoordelijken te berechten, de slachtoffers bij te staan en stabilisatie- en verzoeningsprocessen te ondersteunen;

Over de noodzaak zich te richten op de preventie van gruweldaden

3.  verzoekt de verdragsluitende partijen bij het VN-Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van genocide van 1948, de vier Verdragen van Genève van 1949, het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing van 1984 en andere relevante internationale verdragen, waaronder de EU-lidstaten, al het nodige te doen om gruweldaden op hun grondgebied, binnen hun jurisdictie of door hun burgers te voorkomen, zoals zij zich ertoe hebben verbonden te doen; roept alle staten die genoemde verdragen nog niet hebben geratificeerd, dit alsnog te doen;

4.  wijst op de dringende behoefte voor de internationale gemeenschap om haar inspanningen te vergroten om elk conflict of potentieel conflict dat tot handelingen zou kunnen leiden die als gruweldaad kunnen worden gezien, te monitoren en daar op te reageren;

5.  roept de internationale gemeenschap op om instrumenten op te zetten die de kloof tussen waarschuwing en respons kunnen verkleinen, zoals het systeem voor vroegtijdige waarschuwing van de EU, ter voorkoming van het ontstaan, het opnieuw oplaaien en de escalatie van gewelddadige conflicten;

6.  verzoekt de EU haar inspanningen te vergroten om een coherente en efficiënte benadering te ontwikkelen om crisis- of conflictsituaties die ertoe kunnen leiden dat een gruweldaad wordt begaan, te herkennen en er tijdig op te reageren; onderstreept in het bijzonder het belang en de noodzaak van uitwisseling van informatie en van coördinatie van preventieve acties tussen EU-instellingen, waaronder EU-delegaties, missies en operaties in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) en lidstaten, samen met hun diplomatieke vertegenwoordigingen; is in dit verband ingenomen met het nieuwe initiatief van een witboek van de Europese Commissie dat tot doeltreffender extern optreden van de EU zou leiden; onderstreept het belang van voortzetting en intensivering van de civiele missies en operaties in het kader van het GBVB die na conflicten worden uitgevoerd ter ondersteuning van de verzoening in derde landen, met name landen waar misdrijven tegen de menselijkheid hebben plaatsgevonden;

7.  is van mening dat de EU de noodzakelijke instrumenten om gruweldaden in een vroeg stadium te identificeren en te voorkomen, moet integreren in haar omvattende benadering met betrekking tot externe conflicten en crises; vraagt in dit verband aandacht voor het VN-analysekader voor gruweldaden, opgesteld door het VN-bureau van speciale adviseurs inzake de preventie van genocide en inzake de verantwoordelijkheid om te beschermen; is van mening dat de EU en haar lidstaten altijd krachtig stelling moeten nemen in gevallen waarin misdrijven dreigen te worden begaan en alle vreedzame instrumenten die hun ter beschikking staan zouden moeten gebruiken, zoals bilaterale betrekkingen, multilaterale fora en publieksdiplomatie;

8.  spoort de VV/HV aan: de samenwerking met en opleiding voort te zetten van de medewerkers van de EU-delegaties en de ambassades van de lidstaten, alsook van civiele en militaire missies, op het gebied van internationale mensenrechten, humanitair recht en strafrecht, waaronder de capaciteit om potentiële situaties te herkennen waarin sprake is van oorlogsmisdaden, misdrijven tegen de menselijkheid, genocide en ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht, onder meer aan de hand van regelmatige uitwisselingen met het lokale maatschappelijke middenveld; er voor te zorgen dat de speciale vertegenwoordigers van de EU het beginsel van de verantwoordelijkheid om te beschermen (R2P) handhaven telkens als dit nodig is en het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten naar R2P-vraagstukken uit te breiden; binnen de bestaande structuren en middelen van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) een R2P-contactpunt te steunen, dat met name moet worden belast met het verhogen van het besef van de implicaties van R2P en ervoor moet zorgen dat informatie over zorgwekkende situaties tijdig tussen alle betrokkenen wordt uitgewisseld, terwijl ook de oprichting van nationale R2P-contactpunten in de EU-lidstaten wordt aangemoedigd; de preventieve diplomatie en bemiddeling verder te professionaliseren en te versterken;

9.  benadrukt dat landen en regio's waar de kans op een conflict bestaat over bekwame en betrouwbare veiligheidstroepen moeten beschikken; roept op tot verdere inspanningen van de EU en de lidstaten met het oog op de ontwikkeling van programma's voor capaciteitsopbouw voor de veiligheidssector en platforms ter bevordering van een cultuur van eerbiediging van de mensenrechten en de grondwet, alsook van integriteit en openbare dienstverlening onder lokale veiligheidstroepen en strijdkrachten;

10.  benadrukt dat het aanpakken van de achterliggende oorzaken van geweld en conflicten, het bijdragen aan vreedzame en democratische omstandigheden, het waarborgen van de eerbiediging van de mensenrechten, met inbegrip van de bescherming van vrouwen, jongeren en minderjarigen, minderheden en de LGBTI-gemeenschap, samen met het bevorderen van een interreligieuze en interculturele dialoog, van cruciaal belang zijn voor de preventie van genocide en misdaden tegen de menselijkheid;

11.  roept op tot de ontwikkeling op internationaal, regionaal en nationaal niveau van onderwijs- en culturele programma's die het begrip van de oorzaken en gevolgen van gruweldaden voor de mensheid bevorderen en die wijzen op de noodzaak en het belang om vrede te stichten, de mensenrechten en tolerantie tussen geloofsgemeenschappen te bevorderen en om al deze misdaden te onderzoeken en te vervolgen; is in deze context ingenomen met de organisatie van de eerste jaarlijkse EU-dag tegen straffeloosheid van genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden;

Over de steun aan onderzoek naar en vervolging van genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven

12.  betuigt nogmaals zijn volledige steun aan het ICC, het Statuut van Rome, het Parket van de Aanklager, zijn bevoegdheden om eigener beweging onderzoeken te openen en de vorderingen die het maakt bij het instellen van nieuwe onderzoeken, die een essentieel middel zijn om de straffeloosheid van gruweldaden te bestrijden;

13.  is ingenomen over de bijeenkomst tussen vertegenwoordigers van de EU en het ICC op 6 juli 2016 in Brussel ter voorbereiding van de tweede rondetafelconferentie tussen de EU en het ICC, die werd georganiseerd om het betrokken personeel van het ICC en de Europese instellingen in staat te stellen gebieden van gemeenschappelijk belang te identificeren, informatie over relevante activiteiten uit te wisselen en voor een betere samenwerking tussen de twee organisaties te zorgen;

14.  benadrukt nogmaals dat het behoud van de onafhankelijkheid van het ICC van doorslaggevend belang is voor niet alleen diens volledige effectiviteit maar ook de bevordering van het universele karakter van het Statuut van Rome;

15.  waarschuwt dat de rechtsbedeling niet kan berusten op een evenwichtsoefening tussen rechtvaardigheid en enige politieke overweging, aangezien een dergelijk evenwicht de verzoeningsinspanningen niet zou bevorderen maar juist in de weg zou staan;

16.  wijst nogmaals op het cruciale belang van de universele toetreding tot het Statuut van Rome inzake het ICC; verzoekt de staten die dit nog niet hebben gedaan, het Statuut van Rome en het Verdrag betreffende de privileges en immuniteiten van het Internationaal Strafhof en de in Kampala overeengekomen wijzigingen van het Statuut van Rome te ratificeren teneinde de verantwoordingsplicht en verzoening te ondersteunen, die sleutelelementen zijn bij de voorkoming van toekomstige wreedheden; bevestigt evenzeer het cruciale belang van de integriteit van het Statuut van Rome;

17.  betreurt ten zeerste de recent aangekondigde terugtrekkingen uit het Statuut van Rome, die een belemmering vormen voor de toegang tot de rechter van slachtoffers, en krachtig dienen te worden veroordeeld; is ingenomen met het feit dat zowel Gambia als Zuid-Afrika zijn kennisgeving van terugtrekking heeft herroepen; roept het betreffende resterende land op zijn beslissing te heroverwegen; dringt er voorts bij de EU op aan alles in het werk te stellen om terugtrekkingen te voorkomen, onder meer door samenwerking met de Afrikaanse Unie; is ingenomen met het feit dat de Vergadering van Staten die Partij zijn bij het ICC zich bereid heeft getoond voorgestelde wijzigingen van het Statuut van Rome te overwegen om aan de tijdens de bijzondere topbijeenkomst geformuleerde bezwaren van de Afrikaanse Unie tegemoet te komen;

18.  verzoekt de vier ondertekenende staten die de secretaris-generaal van de VN hebben meegedeeld niet langer van plan te zijn partij bij het Statuut van Rome te worden, hun beslissingen te herzien; merkt bovendien op dat drie van de permanente leden van de VN-Veiligheidsraad geen partij zijn bij het Statuut van Rome;

19.  roept bovendien alle staten die partij zijn bij het ICC op om hun inspanningen ter bevordering van universele toetreding tot het ICC en het Verdrag betreffende de privileges en immuniteiten van het Internationaal Strafhof te vergroten; is van mening dat de Commissie en de EDEO, samen met de lidstaten, derde landen moeten blijven aanmoedigen het Statuut van Rome en het Verdrag betreffende de privileges en immuniteiten van het Internationaal Strafhof te ratificeren en ten uitvoer te leggen, en de resultaten van de EU op dit gebied ook moeten toetsen;

20.  wijst op het belang van voldoende financiële bijdragen aan het Hof voor de goede werking daarvan, hetzij in de vorm van bijdragen van de staten die partij zijn of door middel van de financieringsmechanismen van de EU, zoals het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR) of het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan steun voor maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met het bevorderen van het internationaal strafrechtelijk systeem en het ICC gerelateerde kwesties;

21.  is ingenomen met de onschatbare bijdragen van maatschappelijke organisaties aan het Strafhof; is bezorgd over meldingen van bedreigingen en intimidatie jegens enkele maatschappelijke organisaties die met het Strafhof samenwerken; verzoekt alle nodige maatregelen te nemen om een veilige omgeving te waarborgen voor maatschappelijke organisaties om te opereren en samen te werken met het Strafhof en om bedreigingen en intimidatie jegens hen in dat opzicht aan te pakken;

22.  neemt kennis van de geboekte vooruitgang in de toepassing van het actieplan van 12 juli 2011 om gevolg te geven aan het besluit van de Raad van 21 maart 2011 betreffende het ICC; roept op tot een evaluatie van de uitvoering van het actieplan teneinde mogelijke gebieden te identificeren waar de effectiviteit van EU-actie kan worden verhoogd, ook als het gaat om het bevorderen van de integriteit en onafhankelijkheid van het Strafhof;

23.  dringt er bij alle staten die het Statuut van Rome hebben geratificeerd op aan volledig samen te werken met het ICC bij zijn inspanningen om de personen die verantwoordelijk zijn voor ernstige internationale misdrijven te onderzoeken en te berechten, het gezag van het ICC te eerbiedigen en zijn besluiten volledig ten uitvoer te leggen;

24.  spoort de EU en haar lidstaten aan alle politieke en diplomatieke instrumenten waarover zij beschikken aan te wenden om een effectieve samenwerking met het ICC te steunen, met name ten aanzien van getuigenbeschermingsprogramma's en de uitvoering van lopende aanhoudingsbevelen, in het bijzonder met betrekking tot de dertien verdachten die voortvluchtig zijn; verzoekt de Commissie, de EDEO en de Raad tot overeenstemming te komen over de vaststelling van concrete maatregelen om te reageren op niet-medewerking met het ICC in aanvulling op politieke verklaringen;

25.  roept de EU en haar lidstaten op om alle beschikbare middelen in te zetten, waaronder eventuele sancties ten aanzien van derde landen, met name in geval van landen met omstandigheden die voorwerp zijn van een onderzoek door het ICC en landen die voorwerp zijn van een voorlopig onderzoek van het ICC, teneinde hun politieke wil te versterken en hun capaciteit om nationale procedures in verband met gruweldaden in te leiden, te vergroten; verzoekt tevens de EU en haar lidstaten die landen volledige ondersteuning aan te bieden, teneinde hen te helpen te voldoen aan de vereisten van het ICC; verzoekt de lidstaten volledig te voldoen aan het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/CFSP van de Raad van 8 december 2008;

26.  is van mening dat slachtoffers van gruweldaden toegang moeten krijgen tot doeltreffende en uitvoerbare rechtsmiddelen en herstelbetalingen; benadrukt de speciale rol van slachtoffers en getuigen in procedures bij het Strafhof en de noodzaak van specifieke maatregelen om hun veiligheid en effectieve deelname overeenkomstig het Statuut van Rome te waarborgen; roept de EU en haar lidstaten op de rechten van slachtoffers centraal te blijven stellen in alle maatregelen ter bestrijding van straffeloosheid en op vrijwillige basis deel te nemen aan het ICC-fonds voor slachtoffers;

27.  roept de EDEO op ervoor te zorgen dat de verantwoordingsplicht voor gruweldaden en steun voor het ICC in de prioriteiten van het buitenlands beleid van de EU is geïntegreerd, ook in het uitbreidingsproces, door stelselmatig rekening te houden met de bestrijding van straffeloosheid; onderstreept in deze context de belangrijke rol van parlementsleden in het bevorderen van het ICC en de bestrijding van straffeloosheid, onder meer door interparlementaire samenwerking;

28.  verzoekt de EU-lidstaten erop toe te zien dat coördinatie en samenwerking met het ICC in de taakbeschrijving van de betreffende speciale vertegenwoordigers van de EU (SVEU's) worden opgenomen; verzoekt de VV/HV een SVEU voor internationaal humanitair recht en internationale justitie te benoemen die wordt belast met het bevorderen, integreren en uitdragen van de steun die de EU biedt aan de bestrijding van straffeloosheid en aan het ICC, in het buitenlands beleid van de EU;

29.  wijst op de essentiële rol van het Europees Parlement in het toezicht op EU-maatregelen op dit vlak; is verheugd over de opname van een hoofdstuk over de bestrijding van straffeloosheid en het ICC in het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld van het Parlement en stelt voorts voor dat het Europees Parlement een meer proactieve rol speelt in het bevorderen en integreren van de bestrijding van straffeloosheid en het ICC in alle EU-beleidsmaatregelen en -instellingen, in het bijzonder in de werkzaamheden van de parlementaire commissies die verantwoordelijk zijn voor het externe optreden van de Unie en de EP-delegaties voor de betrekkingen met derde landen;

30.  benadrukt dat het complementariteitsbeginsel van het ICC inhoudt dat de staten die partij zijn bij het ICC als eerste verantwoordelijk zijn om gruweldaden te onderzoeken en te vervolgen; spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat niet alle EU-lidstaten wetgeving hebben ingevoerd waarin deze misdrijven in het kader van het nationale recht worden gedefinieerd als misdrijven ten aanzien waarvan hun nationale rechtbanken rechtsmacht hebben; roept de EU en haar lidstaten op volledig gebruik te maken van het instrumentarium "Advancing the principle of complementarity" (ter bevordering van het beginsel van complementariteit);

31.  moedigt de lidstaten aan om artikel 83 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te wijzigen door "gruweldaden" toe te voegen aan de lijst van misdrijven waarvoor de EU bevoegd is;

32.  spoort de EU er nadrukkelijk toe aan middelen te reserveren en te verstrekken ter voorbereiding van een actieplan inzake de bestrijding van straffeloosheid in Europa voor misdrijven naar internationaal recht met duidelijke ijkpunten voor de EU-instellingen en de lidstaten, teneinde nationale onderzoeken en vervolging van genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden te verbeteren;

33.  herinnert eraan dat landen, met inbegrip van de EU-lidstaten, bij het Internationaal Gerechtshof afzonderlijk procedures tegen andere staten kunnen instellen wegens niet-nakoming van statelijke verplichtingen die voortvloeien uit internationale verdragen en overeenkomsten, waaronder het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing van 1984 en het Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van genocide van 1948;

34.  herinnert aan zijn scherpe veroordeling van de in Syrië door het regime van Assad begane gruweldaden, die als ernstige oorlogsmisdaden en misdrijven tegen de menselijkheid kunnen worden beschouwd, en betreurt het klimaat van straffeloosheid voor daders van dergelijke misdrijven in Syrië;

35.  betreurt het wijdverbreide gebrek aan eerbiediging van het internationale humanitaire recht en het zorgwekkende aantal burgerdoden en aanslagen op burgerinfrastructuren in gewapende conflicten over de hele wereld; dringt er bij de internationale gemeenschap op aan een internationale conferentie te beleggen om een nieuw internationaal mechanisme op te zetten voor het volgen en verzamelen van gegevens en voor openbare verslaglegging over schendingen tijdens gewapende conflicten; verzoekt de VV/HV opnieuw om jaarlijks een openbare lijst van vermeende daders van aanvallen op scholen en ziekenhuizen te presenteren, zodat passende EU-maatregelen kunnen worden geformuleerd om dergelijke aanvallen een halt toe te roepen;

36.  roept de lidstaten op de belangrijkste instrumenten van internationaal humanitair recht (IHR) en andere relevante rechtsinstrumenten te ratificeren; erkent het belang van de richtsnoeren van de Europese Unie inzake bevordering van de naleving van het IHR en verzoekt de VV/HV en de EDEO opnieuw de tenuitvoerlegging ervan aan te scherpen, met name met betrekking tot oorlogsmisdrijven in het Midden-Oosten; verzoekt de EU steun te bieden aan initiatieven voor het verspreiden van kennis over het IHR en van goede praktijken wat de toepassing ervan betreft, en roept de EU op alle beschikbare bilaterale instrumenten op doeltreffende wijze in te zetten om de naleving van het IHR door haar partners te bevorderen, onder meer door politieke dialoog;

37.  beklemtoont dat de lidstaten moeten weigeren wapens, uitrusting of financiële of politieke steun te verstrekken aan regeringen of niet-statelijke actoren die het internationaal humanitair recht schenden, onder meer door verkrachting of ander seksueel geweld tegen vrouwen en kinderen;

38.  roept bovendien de EU en haar lidstaten op om hervormingsprocessen en nationale inspanningen te ondersteunen op het vlak van capaciteitsopbouw ter versterking van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, de rechtshandhavingssector, het gevangeniswezen en herstelprogramma's in derde landen die direct door de vermeende misdrijven worden getroffen, waartoe zij zich hebben verbonden in het actieplan van de EU inzake mensenrechten en democratie (2015-2019); is in deze context ingenomen met het EU-kader inzake steun aan overgangsjustitie 2015 en ziet uit naar de effectieve tenuitvoerlegging ervan;

Over bestrijding van straffeloosheid van niet-statelijke actoren

39.  merkt op dat internationaal strafrecht en met name het mandaat en de jurisprudentie van de internationale straftribunalen de verantwoordelijkheid van individuen die tot niet-statelijke groeperingen behoren die betrokken zijn bij internationale misdrijven duidelijk hebben gedefinieerd; benadrukt dat deze verantwoordelijkheid niet alleen betrekking heeft op dergelijke individuen maar ook op indirecte mededaders van internationale misdrijven; moedigt alle EU-lidstaten aan om statelijke, niet-statelijke actoren en personen die verantwoordelijk zijn voor oorlogsmisdaden, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide voor de rechter te brengen;

40.  benadrukt dat het plegen van gewelddadige misdrijven door ISIS/Da'esh of andere niet-statelijke actoren tegen vrouwen en meisjes veelvuldig door relevante internationale organen is gerapporteerd en merkt op dat de internationale rechtsgemeenschap moeite heeft om die misdrijven binnen het internationaal strafrechtelijk kader vast te stellen;

41.  benadrukt in deze context nogmaals zijn krachtige veroordeling van de gruwelijke misdaden en mensenrechtenschendingen, die zijn begaan door niet-statelijke actoren, zoals Boko Haram in Nigeria en ISIS/Da'esh in Syrië en Irak; is geschokt door het brede scala aan begane misdaden, waaronder moord, marteling, verkrachting, seksuele slavernij, het ronselen van kindsoldaten, gedwongen bekeringen en de systematische moord op religieuze minderheden, waaronder christenen, jezidi's en andere minderheden; herinnert eraan dat seksueel geweld, volgens het ICC, aangemerkt kan worden als een oorlogsmisdrijf en een misdrijf tegen de menselijkheid; is van mening dat de vervolging van de daders een prioriteit van de internationale gemeenschap moet zijn;

42.  spoort de EU en haar lidstaten aan straffeloosheid te bestrijden en actieve steun te verlenen aan de inspanningen van de internationale gemeenschap om niet-statelijke groeperingen als Boko Haram, ISIS/Da'esh en alle andere actoren die oorlogsmisdaden en misdrijven tegen de menselijkheid begaan voor de rechter te brengen; roept op tot het vaststellen van een duidelijke aanpak voor de vervolging van ISIS/Da'esh-strijders en hun medeplichtigen, onder meer door gebruik te maken van de expertise van het EU-netwerk voor onderzoek en vervolging van genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven;

43.  benadrukt dat de EU en haar lidstaten de vervolging van leden van niet-statelijke groeperingen als ISIS/Da'esh moeten steunen door te trachten een consensus te bereiken binnen de VN-Veiligheidsraad om het ICC hiervoor rechtsmacht toe te kennen, aangezien Syrië en Irak geen partij zijn bij het Statuut van Rome; onderstreept dat de EU alle opties op internationaal niveau om de misdrijven van alle bij het Syrische conflict betrokken partijen, waaronder ISIS/Daesh, te onderzoeken en te vervolgen, moet verkennen en steunen, waaronder de mogelijkheid een internationaal strafhof voor Irak en Syrië op te richten;

44.  betreurt het veto dat Rusland en China als permanente leden van de VN-Veiligheidsraad hebben uitgesproken over de verwijzing van de situatie in Syrië naar de aanklager van het ICC op grond van hoofdstuk VII van het VN-Handvest en over de vaststelling van een maatregel ter bestraffing van Syrië voor het gebruik van chemische wapens; dringt er bij de EU op aan om snel optreden te steunen dat gericht is op de hervorming van de werking van de VN-Veiligheidsraad, met name wat het gebruik van het vetorecht betreft, en, in het bijzonder, het Franse initiatief om af te zien van het gebruik van het vetorecht in geval van genocide, oorlogsmisdaden en misdrijven tegen de menselijkheid;

45.  spoort aan tot een eventuele oproep tot de toepassing van de in hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties vastgestelde beginselen teneinde te voldoen aan het R2P-beginsel (de verantwoordelijkheid om te beschermen), altijd onder toezicht van de internationale gemeenschap en met toestemming van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties;

46.  is ingenomen met de onderzoekscommissie voor Syrië, die door de Mensenrechtenraad is opgezet, en het internationaal, onpartijdig en onafhankelijk mechanisme (IIIM), dat door de Algemene Vergadering van de VN is opgezet ter ondersteuning bij het onderzoek naar ernstige misdrijven die in Syrië zijn begaan; benadrukt de noodzaak om een soortgelijk onafhankelijk mechanisme in Irak op te zetten, en verzoekt alle EU-lidstaten, alle partijen in het conflict in Syrië, het maatschappelijk middenveld en het VN-systeem als geheel, volledige medewerking te verlenen aan het IIIM en dit te voorzien van de informatie en documentatie waarover zij mogelijkerwijs beschikken, om het bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat; bedankt die EU-lidstaten welke financieel hebben bijgedragen aan het IIIM en roept lidstaten die dit niet hebben gedaan op dit te doen;

47.  roept de EU op voldoende financiële middelen toe te kennen aan organisaties die werken aan openbronnenonderzoek en digitale verzameling van bewijsmateriaal van oorlogsmisdaden en misdrijven tegen de menselijkheid om voor verantwoordingsplicht te zorgen en daders te berechten;

48.  is verheugd over de inspanningen van de EU om de werkzaamheden te ondersteunen van de Commissie voor internationaal recht en verantwoordingsplicht en van andere ngo's die gruweldaden documenteren; roept de EU op om directe steun te verlenen aan het maatschappelijk middenveld in Irak en Syrië om bewijzen te verzamelen, te bewaren en te beschermen van de misdrijven die door alle bij deze conflicten betrokken partijen, met inbegrip van ISIS/Da'esh, in Irak en Syrië zijn begaan; roept op bewijsmateriaal, al dan niet in digitale vorm, van door alle partijen bij het conflict begane oorlogsmisdaden en misdrijven tegen de menselijkheid, als een belangrijke stap in de strijd tegen straffeloosheid en als absolute prioriteit, te verzamelen en te bewaren; is ingenomen met het Britse, Belgische en Iraakse initiatief op VN-niveau ("Bringing Daesh to Justice Coalition") om bewijs van de door ISIS/Da'esh in Syrië en Irak begane misdrijven te verzamelen, teneinde de internationale vervolging van ISIS/Da'esh mogelijk te maken en roept de EU-lidstaten zich aan te sluiten bij de coalitie of deze te steunen; is daarnaast voorstander van de activiteiten van het initiatief op het gebied van cultureel erfgoed en het bijbehorende feitenonderzoek in Syrië en Irak ten aanzien van de vernietiging van archeologisch en cultureel erfgoed;

49.  moedigt de EU en haar lidstaten aan alle nodige maatregelen te treffen om de toestroom van middelen naar ISIS/Da'esh, variërend van wapens, voertuigen en geldelijke inkomsten tot vele andere middelen, metterdaad te stoppen;

50.  dringt er bij de EU op aan sancties op te leggen aan landen of autoriteiten die direct of indirect de toestroom van middelen naar ISIS/Da'esh faciliteren en bijgevolg aan de ontwikkeling van hun terroristische criminele activiteiten bijdragen;

51.  beklemtoont dat de lidstaten van de EU alle beschuldigingen moeten onderzoeken en onderdanen, of personen die binnen hun rechtsmacht vallen, die in Irak en Syrië gruweldaden hebben begaan of daartoe een poging hebben ondernomen, te vervolgen, of voor het ICC te brengen; herinnert er echter aan dat de vervolging van leden van ISIS/Da'esh in de lidstaten slechts een aanvulling op internationale justitie kan zijn;

52.  wijst op het belang van de Overeenkomst tussen het Internationaal Strafhof en de Europese Unie inzake samenwerking en bijstand; verzoekt de lidstaten om het beginsel van universele rechtsmacht toe te passen ter bestrijding van straffeloosheid en wijst op het belang hiervan voor de doeltreffendheid en goede werking van het internationale strafrechtsysteem; verzoekt tevens alle lidstaten oorlogsmisdaden en misdrijven tegen de menselijkheid onder hun nationale jurisdictie te vervolgen, met inbegrip van die misdrijven die in derde landen of door onderdanen daarvan worden begaan;

53.  dringt er bij alle landen van de internationale gemeenschap, inclusief de EU-lidstaten, op aan actief te werken aan de voorkoming en bestrijding van radicalisering en hun rechtsstelsels en rechtsmachtregelingen te verbeteren, teneinde te vermijden dat hun onderdanen en burgers zich bij ISIS/Da'esh aansluiten;

Genderdimensie in de aanpak van mensenrechtenschendingen in de context van oorlogsmisdaden

54.  wijst op de absolute noodzaak seksueel en op gender gebaseerd geweld uit te bannen door het wijdverbreide en systematische gebruik ervan als een oorlogswapen tegen vrouwen en meisjes aan te pakken; dringt er bij alle landen op aan nationale actieplannen voor adaptatie (NAPA's) te ontwikkelen overeenkomstig resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad, in combinatie met strategieën ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en roept op tot een alomvattend engagement om te zorgen voor de tenuitvoerlegging van die resolutie; roept op tot een wereldwijd engagement om de veiligheid van vrouwen en meisjes te garanderen vanaf het begin van elke noodsituatie of crisis en in situaties na conflicten, met alle beschikbare middelen, zoals toegang tot seksuele en reproductieve diensten, inclusief veilige en legale abortus voor slachtoffers van verkrachting in een oorlogscontext; benadrukt dat zelfs na het einde van een conflict vrouwen vaak blijven lijden onder de fysieke, psychologische en sociaaleconomische gevolgen van het geweld;

55.  is van mening dat vrouwen een grotere rol moeten spelen in conflictpreventie, de bevordering van de mensenrechten en democratische hervormingen, en benadrukt het belang van de systematische deelname van vrouwen als essentieel element van elk vredesproces en de wederopbouw na een conflict; spoort de EU en haar lidstaten aan de betrokkenheid van vrouwen bij vredesprocessen en nationale verzoeningsprocessen te bevorderen;

56.  vraagt de Europese Commissie, de lidstaten en de bevoegde internationale autoriteiten passende maatregelen te treffen zoals het toepassen van militaire disciplinaire maatregelen, het handhaven van het beginsel van bevelsverantwoordelijkheid en het opleiden van troepen, vredestroepen en humanitaire hulpverleners inzake het verbod op alle vormen van seksueel geweld;

o
o   o

57.  verzoekt zijn voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de VN, de voorzitter van de Algemene Vergadering van de VN en de regeringen van de VN-lidstaten.

(1) PB L 155 van 12.6.2001, blz. 19.
(2) PB L 167 van 26.6.2002, blz. 1.
(3) PB L 118 van 14.5.2003, blz. 12.
(4) PB L 150 van 18.6.2003, blz. 67.
(5) PB L 115 van 28.4.2006, blz. 49.
(6) PB L 76 van 22.3.2011, blz. 56.
(7) PB C 153E van 31.5.2013, blz. 115.
(8) PB C 224 van 21.6.2016, blz. 31.
(9) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0344.
(10) PB C 224 van 21.6.2016, blz. 10.
(11) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0459.
(12) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0449.
(13) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0422.
(14) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0051.
(15) PB C 407 van 4.11.2016, blz. 61.

Juridische mededeling - Privacybeleid