Niet-wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2017 over het ontwerpbesluit van de Raad inzake de sluiting, namens de Europese Unie, van een overeenkomst betreffende politieke dialoog en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Cuba, anderzijds (12502/2016 – C8-0517/2016 – 2016/0298(NLE) – 2017/2036(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de in 1988 aangeknoopte diplomatieke betrekkingen tussen de EU en Cuba,
– gezien het ontwerpbesluit van de Raad (12502/2016),
– gezien de Ontwerpovereenkomst betreffende politieke dialoog en samenwerking (PDCA) tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Cuba, anderzijds (12504/2016),
– gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend in overeenstemming met de artikelen 207 en 209 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), en artikel 218, lid 8, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) (C8-0517/2016),
– gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name Titel V daarvan over het extern optreden van de Unie,
– gezien het VWEU, en met name het vijfde deel, Titels I-III en V, daarvan,
– gezien het Gemeenschappelijk Standpunt 96/697/GBVB van 2 december 1996 over Cuba, bepaald door de Raad op grond van artikel J.2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie(1),
– gezien Besluit (GBVB) 2016/2233 van de Raad van 6 december 2016 tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 96/697/GBVB over Cuba(2),
– gezien de conclusies van de Raad van 17 oktober 2016 over de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie,
– gezien de mededeling van de Commissie van 30 september 2009 getiteld "De Europese Unie en Latijns-Amerika: een partnerschap van wereldspelers" (COM(2009)0495),
– gezien de verklaringen van de tot op heden gehouden toppen van staatshoofden en regeringsleiders van Latijns-Amerika, het Caribisch gebied en de Europese Unie, met name de verklaring tijdens de tweede top van de EU en de gemeenschap van Latijns-Amerikaanse en Caribische staten (Celac) in Brussel op 10 en 11 juni 2015 over het thema "Vorm geven aan onze gemeenschappelijke toekomst: werken aan welvarende, hechte en duurzame samenlevingen voor onze burgers", waarop de politieke verklaring getiteld "Een partnerschap voor de volgende generatie" werd aangenomen,
– gezien de conclusies van de Raad over de gezamenlijke strategie EU-Caribisch gebied van 19 november 2012,
– gezien de verklaringen van de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten in de gezamenlijke vergadering van de Commissie buitenlandse zaken en de Subcommissie mensenrechten van dit Parlement op 12 oktober 2016 over de resultaten van de mensenrechtendialoog tussen Cuba en de EU,
– gezien de rapporten van Cubaanse maatschappelijke organisaties,
– gezien zijn wetgevingsresolutie van 5 juli 2017(3) over het ontwerp van besluit van de Raad,
– gezien zijn eerdere resoluties over Cuba, met name die van 17 november 2004 over Cuba(4), 2 februari 2006 over het EU-standpunt ten aanzien van de Cubaanse regering(5), 21 juni 2007 over Cuba(6) en 11 maart 2010 over gewetensgevangenen in Cuba(7),
– gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en andere internationale mensenrechtenverdragen en -instrumenten,
– gezien artikel 99, lid 2, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie internationale handel (A8-0233/2017),
A. overwegende dat Europa en Cuba verenigd zijn door een hechte historische, economische en culturele band;
B. overwegende dat de betrekkingen tussen de EU en de Latijns-Amerikaanse en Caribische landen breed en verscheiden zijn;
C. overwegende dat de EU betrekkingen onderhoudt met de Gemeenschap van Latijns-Amerikaanse en Caribische Staten (Celac); overwegende dat de Celac verheugd is over de mogelijkheid om de betrekkingen tussen de EU en Cuba uit te breiden;
D. overwegende dat Cuba het enige land is in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied waarmee de EU nog geen overeenkomst heeft gesloten, in welke vorm dan ook; overwegende dat 20 EU-lidstaten diverse soorten bilaterale overeenkomsten hebben gesloten en goede betrekkingen met het eiland onderhouden;
E. overwegende dat Gemeenschappelijk Standpunt 96/697/GBVB werd ingetrokken door Besluit van de Raad (GBVB) 2016/2233 van 6 december 2016;
F. overwegende dat in 2008 de dialoog op hoog niveau tussen de EU en Cuba werd hernomen en de bilaterale ontwikkelingssamenwerking opnieuw van start ging; overwegende dat de Raad in 2010 begonnen is met een beraadslaging over de toekomst van de betrekkingen tussen de EU en Cuba, en in februari 2014 onderhandelingsrichtsnoeren heeft aangenomen, waarna de officiële onderhandelingen voor een PDCA in april 2014 van start zijn gegaan en op 11 maart 2016 zijn afgerond;
G. overwegende dat in de PDCA de algemene beginselen en doelstellingen voor de betrekkingen tussen de EU en Cuba worden omschreven, onder meer in de drie grote hoofdstukken over politieke dialoog, samenwerking en sectoraal beleid, en handel en handelssamenwerking;
H. overwegende dat de mensenrechten een onderdeel zijn van zowel het hoofdstuk over politieke dialoog als dat over samenwerking; overwegende dat beide partijen in de PDCA bevestigen dat zij de universele mensenrechten respecteren, zoals bepaald in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en andere relevante internationale instrumenten met betrekking tot de mensenrechten; overwegende dat beide partijen in de PDCA bevestigen dat zij de rol van de Verenigde Naties willen versterken, en alle beginselen en doelen van het Handvest van de Verenigde Naties respecteren; overwegende dat, krachtens artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het internationaal optreden van de Unie moet berusten op de beginselen van de democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten – waaronder politieke, economische, sociale, culturele en burgerrechten – en de fundamentele vrijheden, eerbiediging van de menselijke waardigheid, de beginselen van gelijkheid en solidariteit en de naleving van de beginselen van het VN-Handvest en het internationaal recht; overwegende dat in dit verband de inachtneming van de mensenrechten en de verdediging van de democratie en de rechtsstaat essentiële doelstellingen van de PDCA moeten zijn;
I. overwegende dat de PDCA een zogenaamde "mensenrechtenclausule" bevat, wat een essentieel element is dat internationale overeenkomsten van de EU standaard bevatten, zodat de overeenkomst geschorst kan worden bij schending van de bepalingen over mensenrechten;
J. overwegende dat beide partijen een akkoord hebben bereikt over de brede modaliteiten en gebieden voor samenwerking in het hoofdstuk over samenwerking, onder meer over kwesties als de mensenrechten, governance, justitie en het maatschappelijk middenveld;
K. overwegende dat Cuba bereid is om in het kader van het Europees instrument voor de democratie en de mensenrechten (EIDHR) samenwerking met de EU te aanvaarden; overwegende dat de kerndoelstellingen van het EIDHR de ondersteuning, ontwikkeling en consolidatie van democratieën in derde landen, en de versterking van de eerbiediging en naleving van de mensenrechten en fundamentele vrijheden zijn; overwegende dat beide partijen in de PDCA erkennen dat democratie gebaseerd is op de vrijelijk uitgedrukte wil van het volk om hun eigen politieke, economische, sociale en culturele systemen te bepalen en hun volledige deelname aan alle aspecten van het leven;
L. overwegende dat de mensrechtendialoog tussen de EU en Cuba, onder leiding van de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, is ingesteld in 2015; overwegende dat de mensenrechtensituatie een punt van zorg blijft;
M. overwegende dat in het kader van de mensenrechtendialoog in juni 2016 in Cuba een tweede vergadering plaatsvond met vakministeries en overheidsinstanties, waarbij onder meer de vrijheid van vereniging en mensenrechtenkwesties in een multilaterale context, bijvoorbeeld de doodstraf, werden besproken; overwegende dat de derde bijeenkomst in het kader van de mensenrechtendialoog plaatsvond in Brussel op 22 mei 2017;
N. overwegende dat het Europees Parlement bij drie verschillende gelegenheden de Sacharovprijs voor de vrijheid van denken aan Cubaanse activisten heeft uitgereikt, namelijk aan Oswaldo Payá in 2002, de Dames in het Wit in 2005 en Guillermo Fariñas in 2010;
O. overwegende dat de EU de grootste buitenlandse investeerder in Cuba is geworden en de belangrijkste partner voor export en algemene handel, en dat de algemene handel en export van de EU naar Cuba tussen 2009 en 2015 verdubbeld zijn;
P. overwegende dat in de PDCA een hoofdstuk is gewijd aan de beginselen van internationale handel, en aandacht wordt besteed aan de samenwerking inzake douane, handelsbevordering en diversifiëring, technische normen en standaarden, duurzame handel en de bevordering van stabiele, transparante en niet-discriminerende bedrijfs- en investeringsregels; overwegende dat liberalisering van de handel, economische en financiële investeringen, technologische innovatie en algemene vrijheden van de markt het eiland in staat kunnen stellen om zijn economie te moderniseren;
Q. overwegende dat de "Richtsnoeren voor economisch en sociaal beleid" voor Cuba, die na een openbaar debat in 2011 zijn aangenomen, voorstellen voor hervorming, actualisering en modernisering bevatten;
R. overwegende dat in 2016 twee nieuwe openbare debatten geopend werden in Cuba over "Conceptualisering van het economische en sociale model" en het "Nationaal plan voor economische en sociale ontwikkeling tegen 2030: Toekomstvisie voor het land, doelstellingen en strategische sectoren";
S. overwegende dat de EU en Cuba overeen zijn gekomen alle gebieden van samenwerking te gendermainstreamen en in het bijzonder aandacht te besteden aan het voorkomen en bestrijden van alle vormen van geweld tegen vrouwen;
T. overwegende dat Cuba elf van de achttien mensenrechtenverdragen van de Verenigde Naties heeft ondertekend en acht ervan heeft geratificeerd; overwegende dat Cuba het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten niet heeft geratificeerd;
U. overwegende dat Cuba de acht fundamentele conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) heeft geratificeerd;
V. overwegende dat de Nationale Vergadering van Cuba sinds 1977 deel uitmaakt van de mondiale Interparlementaire Unie;
W. overwegende dat de Algemene Vergadering van de VN 26 opeenvolgende resoluties heeft goedgekeurd waarin gevraagd werd om het einde van het Amerikaanse embargo tegen Cuba, en dat de resolutie in oktober 2016 voor de eerste keer anoniem werd goedgekeurd;
X. overwegende dat zijn vaste standpunt, dat het bij tal van gelegenheden naar voren heeft gebracht en dat binnen de Europese instellingen wordt gedeeld, ingaat tegen wetten van extraterritorialiteit die de Cubaanse bevolking rechtstreeks schade berokkenen en van invloed zijn op de activiteiten van Europese ondernemingen;
1. is verheugd over de ondertekening van de PDCA tussen de EU en Cuba in Brussel op 12 december 2016, en verklaart dat dit een instrument is waardoor de betrekkingen tussen de EU en Cuba een nieuw kader zullen krijgen dat in overeenstemming is met de belangen van de EU, en dat in de plaats komt van het Gemeenschappelijk Standpunt van 1996; benadrukt dat het welslagen van deze overeenkomst afhangt van de tenuitvoerlegging en inachtneming ervan;
2. wijst op de grote strategische waarde van de betrekkingen tussen de EU en Cuba;
3. benadrukt dat de structuur, inhoud en dynamiek van de overeenkomst overeenstemmen met de beginselen en waarden van de EU-instellingen voor externe betrekkingen;
4. onderstreept het feit dat de Raad van de EU heeft besloten een nieuw kader voor de betrekkingen met Cuba op te zetten en de beslissing heeft genomen om deze onderhandelingen aan te pakken en op redelijk korte termijn tot een goed einde te brengen;
5. benadrukt de inzet van Cuba ten aanzien van de EU en de verantwoordelijkheid van beide partijen om de bepalingen van de overeenkomst na te leven, onder meer door politieke dialoog;
6. wijst erop dat dit de eerste overeenkomst is tussen de EU en Cuba, en dus een keerpunt vormt in de bilaterale betrekkingen tussen beide partijen; verneemt met instemming dat beide partijen ermee akkoord gaan de betrekkingen op een gestructureerde manier te ontwikkelen, met een overeengekomen agenda en verplichtingen die bindend zijn voor beide partijen;
7. benadrukt de relevantie van het hoofdstuk over politieke dialoog en de oprichting van een geïnstitutionaliseerde mensenrechtendialoog tussen de EU en Cuba; vraagt de EU om zich achter de standpunten van het Parlement over democratie, universele mensenrechten en fundamentele vrijheden zoals vrijheid van meningsuiting, vergadering en politieke vereniging, en vrijheid van informatie in alle vormen te scharen, en zijn mondiale beleid ter ondersteuning van mensenrechtenactivisten in deze dialoog te onderschrijven; moedigt beide partijen aan om garanties te creëren voor het werk van mensenrechtenactivisten en voor de onbeperkte actieve deelname van alle actoren uit het maatschappelijk middenveld en uit de politieke oppositie aan deze dialoog; constateert echter dat de mensenrechtendialoog tot dusverre geen einde heeft gemaakt aan de willekeurige politiek gemotiveerde arrestaties in Cuba en dat, volgens de Cubaanse Commissie voor Mensenrechten en Nationale Verzoening, de repressie daarentegen de laatste jaren gedurig toeneemt;
8. benadrukt het belang van de mensenrechtendialoog tussen de EU en Cuba en verneemt met instemming dat de dialoog van start is gegaan voordat de onderhandelingen over de overeenkomst werden afgerond; herinnert eraan dat de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, en de bevordering van economische en maatschappelijk modernisering gericht op de verbetering van de levensstandaard van de Cubaanse bevolking tot de doelstellingen van het beleid van de EU jegens Cuba behoren;
9. erkent de inspanningen van Cuba om de fundamentele beginselen van de mensenrechten en arbeidsrechten van de VN in zijn rechtsstelsel te integreren, en dringt er bij Cuba op aan om ook de andere mensenrechtenverdragen van de VN te ratificeren, meer bepaald het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, en het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen; neemt kennis van de werkzaamheden van het nationale centrum voor seksuele voorlichting van Cuba; verzoekt de Cubaanse regering om zich te blijven inspannen om elke vorm van discriminatie en uitsluiting van de LGBT-gemeenschap uit te bannen;
10. dringt er bij de Cubaanse regering op aan haar mensenrechtenbeleid af te stemmen op de internationale normen die zijn vastgelegd in de handvesten, verklaringen en internationale instrumenten waarbij Cuba partij is; benadrukt dat de vervolging en opsluiting van personen om hun idealen en hun vreedzame politieke activiteiten in strijd is met de in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens uiteengezette bepalingen, en roept daarom op tot de vrijlating van iedereen die in deze omstandigheden is gevangengezet;
11. herinnert eraan dat de PDCA een bepaling bevat over schorsing in geval van schending van de bepalingen over mensenrechten; spoort de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) aan om te zorgen voor de instelling van een regelmatige uitwisseling met het Parlement over de tenuitvoerlegging van de PDCA, de naleving van de wederzijdse verplichting op grond van de PDCA, en vooral de inachtneming van alle in deze resolutie genoemde bepalingen over de milieu-, arbeids- en mensenrechten; roept de EDEO op om – met name via de EU-delegatie – alles in het werk te stellen om de situatie met betrekking tot de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in Cuba nauw op te volgen bij de tenuitvoerlegging van de PDCA, en hierover verslag uit te brengen bij het Parlement;
12. benadrukt dat de PDCA moet bijdragen tot betere leefomstandigheden en sociale rechten van de Cubaanse burgers, en bevestigt opnieuw dat het belangrijk is systematisch te werken aan de bevordering van de waarden inzake democratie en mensenrechten, met inbegrip van de vrijheid van meningsuiting, vergadering en vereniging;
13. verneemt met instemming dat in de PDCA expliciet sprake is van maatschappelijke organisaties als samenwerkingspartners; geeft uitdrukking aan zijn diepe solidariteit met de Cubaanse bevolking en steunt haar bij de noodzakelijke vooruitgang op het vlak van democratie en eerbiediging en bevordering van de fundamentele vrijheden; spoort beide partijen in de overeenkomst aan een actieve rol van het Cubaans maatschappelijk middenveld in de fase van tenuitvoerlegging van de overeenkomst te bevorderen;
14. benadrukt nogmaals de belangrijke rol van het maatschappelijk middenveld van Cuba in de economische en democratische ontwikkeling van het land; benadrukt dat het maatschappelijk middenveld een leidende rol moet spelen in alle onderdelen van deze overeenkomst, met inbegrip van de onderdelen die verband houden met ontwikkelingshulp; wijst nogmaals op de steun die het Parlement biedt, door het uitreiken van de Sacharovprijs, aan het maatschappelijk middenveld van Cuba voor zijn rol bij het bevorderen van de mensenrechten en democratie in Cuba;
15. herinnert eraan dat Cuba een van de traagste internetverbindingen ter wereld heeft, internettoegang buitengewoon duur is en de inhoud nog steeds beperkt is; is verheugd over het feit dat steeds meer Cubanen toegang tot internet hebben, maar is van mening dat de regering verdere stappen moet ondernemen om ongecensureerde toegang te bevorderen en de digitale rechten van de bevolking te verbeteren;
16. verzoekt de EDEO om het Parlement, met passende tussenpozen en in overeenstemming met het in de overeenkomst vastgelegde coördinatiesysteem, op de hoogte te houden van de voortgang bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van deze overeenkomst;
17. merkt op dat Cuba en de Verenigde Staten zich inzetten om hun betrekkingen verder te normaliseren en dat de diplomatieke betrekkingen in 2015 zijn hersteld, en roept op tot verdere inspanningen;
18. wijst nogmaals op zijn reeds lang bestaande, door de andere Europese instellingen gedeelde en bij tal van gelegenheden gehanteerde doctrine, en verzet zich tegen wetten en maatregelen met extraterritoriaal effect die de Cubaanse bevolking schade berokkenen en van invloed zijn op de normale ontwikkeling van Europese ondernemingen;
19. erkent dat de PDCA kan bijdragen tot de procedures voor hervorming, aanpassing en modernisering die in Cuba al voorgesteld werden, met name met betrekking tot de diversifiëring van de internationale partners van het land en de opzet van een algemeen kader voor politieke en economische ontwikkeling; benadrukt dat politieke en economische betrekkingen met Cuba de politieke hervormingen in het land vooruit zouden kunnen helpen, overeenkomstig de aspiraties van de Cubaanse bevolking; dringt er bij de Europese instellingen en de lidstaten op aan de economische en politieke transitie in Cuba te ondersteunen en de overgang naar democratische en electorale standaarden die de grondrechten van alle burgers eerbiedigen, te bevorderen; steunt het gebruik van de diverse EU-instrumenten voor het buitenlands beleid, in het bijzonder het EIDHR, teneinde de dialoog van de EU met het maatschappelijk middenveld van Cuba en diegenen die een vreedzame transitie in Cuba ondersteunen, te versterken;
20. merkt op dat de PDCA, als eerste overeenkomst tussen de EU en Cuba ooit, het nieuwe rechtskader vormt voor deze betrekkingen, met een hoofdstuk over handel en handelssamenwerking, dat een meer voorspelbare en transparante omgeving moet scheppen voor plaatselijke en Europese marktdeelnemers;
21. onderstreept dat in de pijler handel en handelssamenwerking van de PDCA niet is voorzien in handelspreferenties voor Cuba; herinnert eraan dat deze pijler betrekking heeft op douanesamenwerking, handelsbevordering, intellectuele eigendom, sanitaire en fytosanitaire maatregelen, technische handelsbelemmeringen, traditionele en ambachtelijke goederen, handel en duurzame ontwikkeling, samenwerking op het gebied van handelsbescherming, oorsprongsregels en investeringen;
22. verklaart dat de PDCA een platform vormt om de bilaterale handels- en investeringsbetrekkingen uit te breiden, en een grondslag is voor de commerciële en economische betrekkingen tussen de EU en Cuba;
23. steunt de gevestigde praktijk, die tevens werd bevestigd door commissaris Cecilia Malmström in haar hoorzitting van 29 september 2014, om de handels- en investeringsbepalingen van politiek belangrijke overeenkomsten niet voorlopig toe te passen voor het Parlement er zijn goedkeuring aan heeft gehecht; vraagt de Raad, de Commissie en de EDEO om deze praktijk voort te zetten en uit te breiden naar alle internationale overeenkomsten met betrekking tot het externe optreden van de EU die handelsaspecten omvatten, zoals de PDCA;
24. is van mening dat de overeenkomst de dialoog en de economische samenwerking zal bevorderen, waardoor het ondernemingsklimaat voorspelbaarder en transparanter kan worden en in de toekomst ook een sterker en stabieler kader ontwikkeld kan worden, waarbij wordt gewaarborgd dat Cubanen gezamenlijk met ondernemingen en individuen uit de EU aan investeringen kunnen deelnemen;
25. verzoekt ook de Europese ondernemingen die actief zijn in Cuba om dezelfde arbeids- en ethische normen toe te passen als in hun land van oorsprong, in het bijzonder als zij kredieten of financiële bijstand van de overheid krijgen;
26. is ingenomen met het feit dat Cuba alle acht kernverdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) heeft geratificeerd en verzoekt om bijkomende verbintenissen ten aanzien van de snelle tenuitvoerlegging van deze verdragen; verzoekt Cuba en alle landen waarmee het over overeenkomsten onderhandelt of heeft onderhandeld, met klem de bepalingen van de IAO en de agenda voor waardig werk te ratificeren en na te leven en alle vormen van arbeidsuitbuiting te verbannen; merkt op dat er gebieden zijn waar sociale en arbeidsrechten in het geding zijn, zoals de aanwervingen door Cubaanse staatsbedrijven en de confiscatiepraktijken in de toeristische sector; benadrukt in dat verband dat alle werknemers een reeks essentiële arbeidsrechten moeten genieten, naast passende sociale bescherming, in overeenstemming met de IAO-verdragen, en verzoekt beide partijen hieraan te werken in overeenstemming met artikel 38 van de PDCA;
27. merkt op dat de EU de grootste exportpartner en de tweede grootste handelspartner van Cuba is, evenals de grootste buitenlandse investeerder; wijst erop dat het handelsbeleid van de EU geen handelspreferenties verstrekt aan Cuba en dat de door de Wereldhandelsorganisatie (WTO) meegedeelde douanetarieven van de EU van toepassing zijn; herinnert eraan dat Cuba, ten gevolge van de hervorming van het EU-stelsel van algemene preferenties (SAP), vanaf januari 2014 zijn handelspreferenties voor de uitvoer naar de EU is kwijtgeraakt, aangezien Cuba de categorie hogermiddeninkomensland heeft bereikt en niet langer voldeed aan de subsidiabiliteitscriteria; benadrukt bovendien dat handel slechts van matig belang is voor de Cubaanse economie, aangezien de uitvoer en de invoer samen 26,4 % van het bbp uitmaken;
28. stelt voor om te onderzoeken hoe Cuba kan worden opgenomen in de EPO tussen de EU en het Cariforum, die talrijke specifieke en nuttige hoofdstukken inzake handelssamenwerking bevat en Cuba de mogelijkheid zou bieden tot verdere regionale integratie;
29. neemt nota van het feit dat Cuba lid is van de WTO en benadrukt daarom dat de basisbeginselen van de WTO (zoals handelsbevordering, overeenkomsten over handelsbelemmeringen, sanitaire en fytosanitaire maatregelen en handelsbeschermingsinstrumenten) moeten worden nageleefd;
30. verzoekt Cuba om de handelsbevorderingsovereenkomst van de WTO die in februari 2017 in werking is getreden, te ratificeren; is ingenomen met de oprichting van het Comité voor handelsbevordering in het land en verzoekt de Commissie en de EDEO in dat verband om technische bijstand te verlenen;
31. wijst erop dat douanesamenwerking een cruciaal domein is dat moet worden ontwikkeld om belangrijke uitdagingen zoals, onder meer, grensbeveiliging, volksgezondheid, de bescherming van geografische aanduidingen, de strijd tegen namaakgoederen en de strijd tegen terrorisme aan te pakken; verzoekt de Commissie en de EDEO om technische en financiële bijstand te verlenen en in onderling overleg bilaterale instrumenten vast te stellen om Cuba te helpen bij de tenuitvoerlegging van de handelsbevorderingsmaatregelen en informatiediensten;
32. wijst erop dat de uitvoer uit Cuba moet worden gediversifieerd en moet worden uitgebreid naar andere dan de traditionele producten en verzoekt de Commissie om ad‑hochandelskantoren te openen om beste praktijken uit te wisselen en Cubaanse exporteurs de nodige kennis te verstrekken om de toegang van goederen tot de EU-markt te verbeteren;
33. is ingenomen met de rol van de Werelddouaneorganisatie (WDO), die in het kader van het Mercator-programma strategische ondersteuning biedt aan de Cubaanse Aduana General de la República (AGR) teneinde de paraatheid om de handelsbevorderingsovereenkomst van de WTO toe te passen te evalueren; wijst erop dat de AGR een proactieve rol moet spelen in de tenuitvoerlegging van de handelsbevorderingsovereenkomst en verzoekt de Commissie om Cuba bij te staan in dit proces;
34. wijst op de maatregelen van de Cubaanse autoriteiten om vrije handel en economische liberalisering te stimuleren; benadrukt het belang van een geleidelijke versterking van de particuliere sector; benadrukt dat de ontwikkeling van sterke buitenlandse investeringen om de fysieke en technologische infrastructuur van het land te verbeteren en een concurrerend Cubaans productiestelsel op te bouwen aanvullende economische en financiële maatregelen zal vergen, naast regelgeving die het land rechtszekerheid en economische stabiliteit biedt, onder meer door onafhankelijke, transparante en onpartijdige instellingen; wijst erop dat Cuba in dit verband kan voortbouwen op de ervaring van de EU-lidstaten;
35. vraagt om Cuba op te nemen in de lijst van in aanmerking komende landen onder het externe mandaat van de EIB voor zover het land aan de door de EIB gestelde vereisten voldoet;
36. is verheugd dat er in de PDCA bepalingen zijn opgenomen om in Cuba een duurzame economische, sociale en ecologische ontwikkeling tot stand te brengen, met name de toezegging om te streven naar de tenuitvoerlegging van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de verwezenlijking van de hierin opgenomen duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen, waarbij rekening wordt gehouden met de Addis Abeba-actieagenda voor financiering van ontwikkeling; verzoekt de partijen op om, zodra de PDCA is bekrachtigd, snel over te gaan tot een specifieke dialoog over de tenuitvoerlegging van de Agenda 2030;
37. herinnert eraan dat de EU en Cuba sinds 1988 diplomatieke betrekkingen onderhouden, dat Cuba sinds 1984 ontwikkelingshulp of humanitaire hulp van de EU krijgt en dat het land op dit moment 50 miljoen EUR aan bijstand van de EU ontvangt voor de periode 2014-2020 in het kader van het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI);
38. herinnert eraan dat de PDCA de betrokkenheid van Cuba in EU-programma's mogelijk zal maken, evenals de intensievere uitvoering van het meerjarig indicatief programma (MIP) voor de periode 2014-2020, teneinde de door de Cubaanse regering aangenomen strategie voor economische en sociale modernisering te faciliteren;
39. maakt zich zorgen dat Cuba, dat door de Commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO als een "hogere-middeninkomensland" wordt beschouwd, geleidelijk de steun voor ontwikkeling in het kader van de DCI-verordening dreigt te verliezen; is van mening dat Cuba's status van insulaire ontwikkelingsstaat en de economische situatie waarin het land verkeert, die nog verder verslechtert door de negatieve effecten van unilaterale dwangmaatregelen, rechtvaardigen dat er maatregelen worden genomen die verdere hulp van de Unie aan Cuba mogelijk maken en dat dit met name in het kader van de volgende tussentijdse evaluatie van de DCI-verordening moet worden overwogen;
40. juicht het toe dat de partijen opnieuw hebben bevestigd dat alle ontwikkelde landen 0,7 % van hun bruto nationaal inkomen voor officiële ontwikkelingshulp moeten reserveren, en dat opkomende economieën en hogere-middeninkomenslanden doelstellingen moeten vaststellen om meer internationale publieke financiering ter beschikking te stellen;
41. juicht het toe dat het genderperspectief wordt bevorderd op alle relevante samenwerkingsgebieden, met inbegrip van duurzame ontwikkeling;
42. erkent en is ingenomen met de belangrijke rol die Cuba vervult binnen de kaders van de Zuid-Zuid-samenwerking, alsook zijn internationale engagement en solidariteit in de vorm van humanitaire hulpverlening, met name op het gebied van gezondheid en onderwijs;
43. merkt op dat de PDCA Cuba de mogelijkheid biedt om meer betrokken te zijn in en te genieten van grotere toegang tot EU-programma's, bijvoorbeeld Horizon 2020, het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en Erasmus+, het programma voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport, wat op zijn beurt meer academische en interpersoonlijke uitwisseling zou stimuleren;
44. wijst erop dat de overeenkomst ook een instrument is dat in multilaterale fora gemeenschappelijke oplossingen zal bevorderen voor mondiale uitdagingen als migratie, de strijd tegen terrorisme en de klimaatverandering;
45. bevestigt zijn beslissing om een officiële delegatie van de Commissie buitenlandse zaken van het Europees Parlement naar Cuba te sturen; vraagt de Cubaanse autoriteiten deze delegatie toe te laten en toegang tot haar gesprekspartners te verschaffen;
46. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de regering en het parlement van Cuba.