Resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2017 over Eritrea, met name de gevallen van Abune Antonios en Dawit Isaak (2017/2755(RSP))
Het Europees Parlement,
– gezien zijn eerdere resoluties over Eritrea, en met name die van 15 september 2011 over Eritrea: de zaak-Dawit Isaak(1), en van 10 maart 2016 over de situatie in Eritrea(2),
– gezien het verslag van 23 juni 2017 van de speciale rapporteur van de VN over de mensenrechtensituatie in Eritrea,
– gezien de verklaring van de speciale rapporteur van de VN over de mensenrechtensituatie in Eritrea van 14 juni 2017, tijdens de 35e zitting van de Mensenrechtenraad,
– gezien het verslag van de VN-onderzoekscommissie voor de mensenrechten in Eritrea, dat op 8 juni 2016 is vrijgegeven,
– gezien de resoluties van de VN-Veiligheidsraad 751 (1992), 1882 (2009), 1907 (2009), 2023 (2011), 2244 (2015), en 2317 (2016), waarbij het wapenembargo tegen Eritrea tot 15 november 2017 werd verlengd,
– gezien de Gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid aan het Europees Parlement en de Raad over een vernieuwde impuls voor het partnerschap Afrika-EU van 4 mei 2017,
– gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de EU en de ACS (de Overeenkomst van Cotonou), zoals herzien in 2005 en 2010, die door Eritrea is ondertekend,
– gezien Besluit 2010/127/GBVB van de Raad van 1 maart 2010 betreffende restrictieve maatregelen tegen Eritrea(3), zoals gewijzigd door Besluit 2010/414/GBVB van de Raad van 26 juli 2010(4), en zoals verder gewijzigd door Besluit 2012/632/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012(5),
– gezien zaak 428/12 (2012), ingediend bij de Afrikaanse Commissie voor de rechten van de mens en de volkeren, namens Dawit Isaak en andere politieke gevangen,
– gezien de slotverklaring van de 60e bijeenkomst van de Afrikaanse Commissie voor de rechten van de mens en de volkeren van 22 mei 2017,
– gezien het verslag van de Europese Dienst voor extern optreden van 2015 over het partnerschap tussen Eritrea en de Europese Unie,
– gezien het nationaal indicatief programma (NIP) voor Eritrea in het kader van het elfde Europees Ontwikkelingsfonds van 3 februari 2016,
– gezien het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing,
– gezien de in 1997 aangenomen grondwet van Eritrea, die de burgerlijke vrijheden, waaronder godsdienstvrijheid, garandeert,
– gezien het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren van 1981,
– gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966,
– gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,
– gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de mensenrechtensituatie in Eritrea tot de slechtste ter wereld behoort, dat de mensenrechten er dagelijks en systematisch worden geschonden en dat er de laatste jaren geen verbetering merkbaar is; overwegende dat de regering van Eritrea een brede campagne heeft georganiseerd om de bevolking onder de duim te houden en de fundamentele vrijheden te beperken, onder het mom van verdediging van de integriteit van de staat;
B. overwegende dat de VN-onderzoekscommissie voor de mensenrechten in Eritrea tot de vaststelling is gekomen dat de schendingen op het gebied van buitengerechtelijke executies, foltering (waaronder seksuele foltering en seksuele slavernij), dienstplicht als een vorm van slavernij, dwangarbeid en het schieten met scherp aan de grens misdaden tegen de menselijkheid kunnen inhouden;
C. overwegende dat de Eritrese overheid in september 2001 tientallen burgers heeft gearresteerd die een open brief hadden ondersteund waarin werd opgeroepen tot democratische hervormingen; overwegende dat de personen die werden opgesloten nooit van een misdrijf werden beschuldigd noch werden aangeklaagd, en dat een meerderheid van hen nog steeds in de gevangenis zit; overwegende dat verschillenden onder hen in de gevangenis gestorven zouden zijn, ondanks de vele protesten van mensenrechtenorganisaties en internationale waarnemers; overwegende dat de minister voor Buitenlandse Zaken van Eritrea, Osman Saleh, op 20 juni 2016 echter de opgesloten personen politieke gevangenen noemde, en verklaarde dat zij allen nog in leven waren en zouden worden aangeklaagd "wanneer de regering hiertoe besliste";
D. overwegende dat Dawit Isaak, die zowel Eritrees als Zweeds staatsburger is, op 23 september 2001 werd gearresteerd, nadat de regering van Eritrea een verbod op media in particulier bezit had uitgevaardigd; overwegende dat sinds 2005 niets meer van hem werd vernomen; overwegende dat de opsluiting van Dawit Isaak een internationaal symbool is geworden voor de strijd om persvrijheid in Eritrea, wat recent nog werd aangetoond toen een onafhankelijke internationale jury van mediaprofessionals hem in 2017 de Guillermo Cano-prijs van de UNESCO toekende, een internationale prijs voor persvrijheid, ter erkenning van zijn moed, verzet en inspanningen voor de vrijheid van meningsuiting;
E. overwegende dat de familie van Dawit Isaak sinds zijn verdwijning in slopende onzekerheid leeft, omdat zij niet weten of hij gezond is, noch waar hij zich bevindt of wat de toekomst zal brengen;
F. overwegende dat 11 politici – allen voormalig lid van de bestuursraad van het heersende Volksfront voor democratie en rechtvaardigheid (People's Front for Democracy and Justice, PFDJ), waaronder voormalig minister van Buitenlandse Zaken Petros Solomon – in september 2001 in het kader van een strafcampagne gearresteerd werden nadat zij een open brief aan de regering en aan president Isaias Afwerki hadden gepubliceerd, waarin zij opriepen tot hervormingen en "democratische dialoog"; overwegende dat in de daaropvolgende week tien journalisten, waaronder Isaak, gevangen genomen werden;
G. overwegende dat een enorm aantal Eritreeërs wordt gearresteerd wegens diverse onterechte redenen zoals onafhankelijke standpunten en zonder enige uitdrukkelijke rechtvaardiging, en dit voor onbepaalde tijd; overwegende dat gevangenen, waaronder ook kinderen, worden vastgehouden in uiterst barre omstandigheden, die in bepaalde gevallen neerkomen op foltering of ontzegging van medische zorg; overwegende dat internationale organisaties geen toegang hebben gekregen tot strafinrichtingen, met uitzondering van één bovengrondse gevangenis in Asmara;
H. overwegende dat slechts vier geloofsovertuigingen toegelaten zijn: de Eritrese orthodoxe kerk, de katholieke kerk, de lutherse kerk en de islam; overwegende dat alle andere geloofsovertuigingen verboden zijn en dat leden van deze gemeenschappen en hun gezinsleden gearresteerd en gevangengenomen worden; overwegende dat sinds 2016 steeds meer sprake is van vervolging van en geweld tegen personen die een godsdienst belijden; overwegende dat volgens schattingen van Christian Solidarity Worldwide (CSW) in mei 2017 alleen al 160 christenen werden gevangengenomen in Eritrea;
I. overwegende dat Abune Antonios, de patriarch van de orthodoxe kerk in Eritrea, de grootste religieuze gemeenschap van het land, sinds 2007 is opgesloten, omdat hij weigerde 3 000 gelovigen die zich tegen de regering hadden uitgesproken te excommuniceren; overwegende dat hij sindsdien op een onbekende locatie wordt vastgehouden, waar hem medische zorg wordt ontzegd;
J. overwegende dat er in Eritrea geen onafhankelijke rechterlijke macht en geen nationale vergadering zijn; overwegende dat het gebrek aan democratische instellingen in het land geleid heeft tot een vacuüm wat goed bestuur en rechtsstaat betreft, waardoor een klimaat van straffeloosheid voor misdaden tegen de menselijkheid werd gecreëerd;
K. overwegende dat er slechts één wettige partij is, het Volksfront voor democratie en rechtvaardigheid (People's Front for Democracy and Justice, PFDJ); overwegende dat andere politieke partijen verboden zijn; overwegende dat volgens Freedom House de PFDJ en het leger in de praktijk de enige instellingen van politiek belang zijn in Eritrea, en dat beide strikt ondergeschikt zijn aan de president;
L. overwegende dat Eritrea geen persvrijheid kent, aangezien onafhankelijke media verboden zijn, en dat Eritrea daardoor de afgelopen acht jaar telkens, van de 170-180 beoordeelde landen, op de laatste plaats van de persvrijheidindex van Verslaggevers zonder Grenzen belandde;
M. overwegende dat de voor 1997 geplande presidents- en parlementsverkiezingen nooit hebben plaatsgevonden en dat de in datzelfde jaar aangenomen grondwet nooit ten uitvoer is gelegd; overwegende dat het land al 24 jaar geen nationale verkiezingen heeft gehouden, en er zo goed als geen onafhankelijke rechterlijke macht, functionerende nationale vergadering of maatschappelijk middenveld zijn;
N. overwegende dat Eritrea volgens het UNDP-verslag van 2016 over de menselijke ontwikkeling de 179e plaats inneemt onder de 188 landen op de menselijke ontwikkelingsindex voor 2016;
O. overwegende dat Eritreeërs die hun land probeerden te ontvluchten in 2016 de vierde grootste groep vormden (na Syriërs, Irakezen en Afghanen) onder de mensen die de gevaarlijke reis naar Europa wagen en hun lot in handen leggen van meedogenloze mensensmokkelaars voor de gevaarlijke oversteek over de Middellandse Zee; overwegende dat de situatie in Eritrea dus rechtstreekse gevolgen heeft voor Europa, omdat Eritreeërs naar hun thuisland zouden kunnen terugkeren indien de mensenrechten er geëerbiedigd en gehandhaafd zouden worden en de bevolking er zonder vrees zou kunnen leven;
P. overwegende dat er volgens de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen (UNHCR) meer dan 400 000 Eritreeërs zijn gevlucht, wat neerkomt op 9 % van de totale bevolking van het land; overwegende dat volgens schattingen van de UNHCR maandelijks ongeveer 5 000 Eritreeërs het land verlaten, wat grotendeels wordt verklaard door het voortduren van ernstige mensenrechtenschendingen; overwegende dat in 2015 in 69 % van de Eritrese asielzaken de vluchtelingenstatus werd toegekend in de EU, terwijl nog eens 27 % van de asielzoekers subsidiaire bescherming kreeg, wat de ernst van de vervolging in Eritrea aantoont;
Q. overwegende dat Eritrea het proces van Khartoem ondersteunt (een initiatief van de EU en de Afrikaanse Unie, op 28 november 2014 gelanceerd om het probleem van migratie en mensenhandel aan te pakken), dat de tenuitvoerlegging inhoudt van concrete projecten, onder meer wat capaciteitsopbouw voor het rechtsapparaat en bewustmaking betreft;
R. overwegende dat vele jongeren het land hebben ontvlucht om te ontsnappen aan de repressie van de regering en de dienstplicht, die vaak op zeer jonge leeftijd begint en voor vele Eritreeërs nooit eindigt; overwegende dat het merendeel van de dienstplichtigen in een situatie van slavernij blijft steken, waarin alle activiteiten, sollicitaties en de mogelijkheid om een gezinsleven te leiden worden gecontroleerd; overwegende dat naar schatting 400 000 mensen momenteel gedwongen worden tot onbeperkte militaire dienst, en dat velen van hen dwangarbeid verrichten, voor weinig of geen loon; overwegende dat dienstplichtige vrouwen vaak tot huishoudelijke slavernij gedwongen worden of seksueel misbruikt worden;
S. overwegende dat discriminatie en geweld jegens vrouwen in alle geledingen van de Eritrese samenleving voorkomen; overwegende dat vrouwen niet alleen in het leger of in militaire opleidingskampen een zeer groot risico lopen op seksueel geweld, maar ook in de samenleving in haar geheel; overwegende dat naar schatting 89 % van de meisjes in Eritrea genitale verminking hebben ondergaan; overwegende dat de regering in maart 2007 echter afkondigde dat vrouwelijke genitale verminking een misdaad is, deze praktijk verbood en dat jaar voorlichtingsprogramma's ondersteunde ter ontmoediging ervan;
T. overwegende dat het regime zijn totalitaire greep op de diasporagemeenschap versterkt door middel van een inkomensbelasting van 2 % voor expats, en door de diaspora te bespioneren en in Eritrea gebleven familieleden tot doelwit te maken;
U. overwegende dat het regime in Eritrea sinds 2011 ontkent dat de hongersnood in het land dreigt; overwegende dat heel Oost-Afrika dit jaar kampt met een zeer ernstige droogte en dat de bezorgdheid over de situatie in Eritrea toeneemt; overwegende dat 1,5 miljoen Eritreeërs volgens UNICEF in januari 2017 in een situatie van voedselonzekerheid verkeerden, waaronder 15 000 ondervoede kinderen;
V. overwegende dat de EU een belangrijke donor voor Eritrea is op het gebied van ontwikkelingshulp; overwegende dat de EU en Eritrea in januari 2016, ondanks de ernstige vraagtekens en grote bezwaren van het Europees Parlement, een nieuw nationaal indicatief programma hebben ondertekend in het kader van het 11e EOF, ter waarde van 200 miljoen EUR; overwegende dat de nadruk moet komen te liggen op hernieuwbare energie, bestuur en het beheer van overheidsfinanciën in het bijzonder in de energiesector;
1. veroordeelt in de meest krachtige bewoordingen de stelselmatige, grootschalige en grove mensenrechtenschendingen door Eritrea; roept de regering van Eritrea op een einde te maken aan de opsluiting van de oppositie, journalisten, religieuze leiders en onschuldige burgers; eist dat alle gewetensgevangenen in Eritrea onmiddellijk en onvoorwaardelijk worden vrijgelaten, in het bijzonder Dawit Isaak en de andere journalisten die sinds 2001 worden vastgehouden en Abune Antonios; eist dat de regering van Eritrea gedetailleerde informatie verschaft over het lot en de verblijfplaats van alle personen die van hun fysieke vrijheid zijn beroofd;
2. herinnert aan het besluit van de Afrikaanse commissie voor de rechten van de mens en de volkeren van mei 2017, en eist dat Eritrea onverwijld het welzijn van Dawit Isaak bevestigt en hem onmiddellijk vrijlaat, laat samenkomen met zijn familie en juridische vertegenwoordigers en de nodige schadevergoeding toekent voor zijn jaren in gevangenschap; roept Eritrea voorts op het verbod op onafhankelijke media op te heffen, zoals de Afrikaanse commissie ook heeft geoordeeld;
3. wijst erop dat Eritrea, door de uitspraak van de Afrikaanse commissie niet te eerbiedigen, de internationale normen en grondrechten op flagrante wijze blijft schenden, waaronder het recht op een eerlijk proces, het verbod op foltering, de vrijheid van meningsuiting en het recht op een gezin, en dat elk land het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren moet eerbiedigen;
4. roept de Eritrese regering op Abune Antonios vrij te laten, hem te laten terugkeren in zijn functie als patriarch en vreedzame religieuze praktijken in het land niet langer te belemmeren; herhaalt dat vrijheid van meningsuiting een grondrecht is, en veroordeelt met klem iedere vorm van geweld of discriminatie op grond van godsdienst;
5. dringt erop aan dat aangeklaagden een eerlijk proces krijgen en dat foltering wordt afgeschaft, evenals andere onterende praktijken zoals beperking van de toegang tot voedsel, water en medische zorg; herinnert de regering van Eritrea eraan dat zij, overeenkomstig haar verplichting van passende zorgvuldigheid, een onderzoek moet instellen naar buitengerechtelijke executies;
6. herinnert de regering van Eritrea eraan dat vele van haar activiteiten worden aangemerkt als misdaden tegen de menselijkheid en dat – hoewel Eritrea geen partij is bij het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof – vele bepalingen van het Statuut van Rome overeenkomen met het internationaal gewoonterecht dat bindend is voor Eritrea; benadrukt zijn steun voor de aanbeveling van de VN-onderzoekscommissie en voor een grondig onderzoek naar de aantijgingen van ernstige schendingen van de mensenrechten en misdaden tegen de menselijkheid door de Eritrese autoriteiten, teneinde ervoor te zorgen dat eenieder die hiervoor verantwoordelijk wordt geacht ter verantwoording wordt geroepen;
7. spreekt zijn volledige steun uit voor het werk van de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Eritrea; roept de EU op om in samenwerking met de VN en de Afrikaanse Unie de algemene situatie in Eritrea nauwlettend te volgen en melding te maken van alle gevallen van schendingen van de mensenrechten en fundamentele vrijheden;
8. eist dat Eritrea het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing ten volle eerbiedigt en onmiddellijk toepast en zijn verplichtingen in het kader van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en van het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren – die beide een verbod op foltering inhouden – volledig nakomt; stelt met bezorgdheid vast dat openbare en particuliere actoren, met inbegrip van bedrijven, sterk worden beperkt door overheidscontrole; erkent dat het ontbreken van enig beheer van de overheidsfinanciën, inclusief het ontbreken van een nationale begroting, begrotingscontrole onmogelijk maakt;
9. verzoekt de Eritrese regering de oprichting van andere politieke partijen toe te staan als een instrument bij uitstek voor het bevorderen van de democratie in het land, en roept ertoe op dat mensenrechtenorganisaties ongehinderd hun werk kunnen doen in het land;
10. herinnert eraan dat het partnerschap van de EU met Eritrea valt onder de Overeenkomst van Cotonou, en dat alle partijen verplicht zijn de bepalingen van die overeenkomst te eerbiedigen en na te leven, met name de eerbiediging van de mensenrechten, democratie en de rechtsstaat; verzoekt de EU daarom ervoor te zorgen dat haar steun aan voorwaarden is gebonden, onder meer de voorwaarde dat de regering van Eritrea de internationale verplichtingen op het gebied van de mensenrechten naleeft en dat de politieke gevangenen worden vrijgelaten alvorens er verdere EU-steun aan Eritrea wordt gegeven; roept de EU voorts op gebruik te maken van alle beschikbare instrumenten en hulpmiddelen om ervoor te zorgen dat de regering van Eritrea voldoet aan haar verplichting om de fundamentele vrijheden te beschermen en te waarborgen, onder meer door het instellen van een overlegprocedure op grond van artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou in overweging te nemen; verzoekt om een gedetailleerde en uitgebreide beoordeling van de aan Eritrea toegewezen fondsen die door de EU en haar lidstaten worden gefinancierd;
11. keurt het af dat de EU heeft besloten hulp aan Eritrea te blijven verlenen en hekelt met name het feit dat het NIP voor Eritrea van 200 miljoen EUR van start is gegaan; verzoekt de Commissie de toezichtregelingen te herzien die zij met het Parlement is overeengekomen, de nodige aandacht te schenken aan de zorgen en suggesties van het Parlement en te waarborgen dat deze zorgen en suggesties worden meegedeeld aan het Comité van het EOF; is van mening dat het Comité van het EOF rekening had moeten houden met de eerdere aanbevelingen van het Parlement om het NIP niet aan te nemen en nadere besprekingen aan te gaan;
12. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de toegewezen middelen niet ten goede komen aan de Eritrese regering, maar uitsluitend en op transparante wijze worden aangewend om tegemoet te komen aan de behoeften van de Eritrese bevolking ten aanzien van ontwikkeling, democratie, mensenrechten, behoorlijk bestuur en veiligheid, en vrijheid van meningsuiting, pers en vergadering; roept de EU ertoe op de onlangs overeengekomen steun aan voorwaarden te verbinden en er verder voor te zorgen dat het NIP Eritrea ondersteunt bij het ingrijpend hervormen van zijn energiebeleid met als doel energie voor iedereen toegankelijk te maken, in het bijzonder in plattelandsgebieden waar op dit moment nog altijd geen elektriciteitsvoorziening is; is bovendien van mening dat in het onderdeel "bestuur" van het NIP een sterke nadruk moet komen te liggen op de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van de universele periodieke doorlichting betreffende de mensenrechten onder leiding van de VN;
13. verlangt dat de Commissie de garantie krijgt van de Eritrese regering dat zij democratische hervormingen zal doorvoeren en de eerbiediging van de mensenrechten zal waarborgen, onder meer door de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van de 18e zitting van de Groep universele periodieke doorlichting (UPR), die zij op 7 februari 2014 heeft aanvaard;
14. verzoekt de Raad de betrekkingen tussen de EU en Eritrea en de EU-ontwikkelingshulp aan het land opnieuw te beoordelen als reactie op de slechte mensenrechtensituatie in het land, en de tastbare resultaten van de hulpprogramma's van de afgelopen jaren te publiceren; verzoekt de EU en de lidstaten gebruik te maken van alle beschikbare maatregelen, met name in het kader van de Overeenkomst van Cotonou, om ervoor te zorgen dat de Eritrese autoriteiten hun internationale verplichtingen nakomen;
15. wijst er nadrukkelijk op dat Eritrea internationale en regionale mensenrechtenorganen, met inbegrip van speciale rapporteurs, ongehinderde toegang tot het land moet verlenen om toezicht te houden op de vooruitgang; verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid actief steun te verlenen aan de verlenging van het mandaat van de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Eritrea; spoort de regering van Eritrea aan dringende noodzakelijke hervormingen door te voeren en als onderdeel daarvan het concept van de eenpartijstaat los te laten, de ontbinding van het parlement ongedaan te maken en weer verkiezingen te organiseren;
16. dringt er bij de EU-lidstaten op aan passende maatregelen te nemen tegen de inning van de diasporabelasting bij Eritrese onderdanen die op hun grondgebied wonen, in overeenstemming met resolutie 2023 (2011) van de VN-Veiligheidsraad; herinnert de regering van Eritrea eraan dat in het internationaal recht inzake de mensenrechten is vastgelegd dat eenieder het recht heeft zijn land te verlaten; roept de regering op vrijheid van verkeer toe te staan en niet langer de diasporabelasting te innen bij Eritreeërs die in het buitenland wonen; dringt er bij de regering op aan een einde te maken aan het beleid van "schuld door associatie" ten aanzien van familieleden van mensen die zich aan de dienstplicht onttrekken, Eritrea trachten te ontvluchten of de 2 % inkomstenbelasting niet betalen die de Eritrese regering aan Eritreeërs in het buitenland oplegt;
17. verzoekt de regering van Eritrea zich te houden aan de voorgeschreven duur van de dienstplicht, haar burgers niet langer dwangarbeid op te leggen, buitenlandse bedrijven te verbieden nog langer dienstplichtigen in te zetten als arbeidskrachten, ook al gebeurt dit tegen vergoeding, dienstweigering op grond van gewetensbezwaren toe te staan en de bescherming van dienstplichtigen te waarborgen;
18. herinnert de regering van Eritrea aan haar verplichtingen uit hoofde van de IAO-verdragen, in het bijzonder met betrekking tot het recht van organisaties uit het maatschappelijk middenveld en vakbonden om zich te verenigen, vreedzaam te demonstreren, deel te nemen aan publieke aangelegenheden en actie te voeren voor betere arbeidsrechten; roept de regering van Eritrea op tot loslating van het beleid om alle ngo's te verbieden met minder dan 2 miljoen USD op hun bankrekening; is verontrust over het nauwe verband tussen het bedrijfsleven, de politiek en corruptie in Eritrea; veroordeelt buitenlandse bedrijven die betrokken zijn bij het gebruik van dwangarbeid en verzoekt alle partijen die in Eritrea actief zijn om betere verantwoordingsplicht, due diligence en verslagleggingssystemen;
19. neemt kennis van de pogingen van de EU om met Eritrea samen te werken op het gebied van migratie; wijst erop dat Eritreeërs in de EU-lidstaten in erg veel gevallen asiel of subsidiaire bescherming verleend krijgen, en roept de lidstaten dan ook op om Eritreeërs die asiel zoeken in Europa niet terug te sturen, in overeenstemming met het Verdrag van Genève; wenst dat de EU-lidstaten zich houden aan het beginsel van non-refoulement en wijst erop dat de kans groot is dat terugkerende asielzoekers vanwege hun vluchtpogingen gevangen worden genomen en worden gefolterd;
20. spoort Eritrea aan samen te werken met de internationale gemeenschap op het gebied van de mensenrechten; verzoekt de VN-Mensenrechtenraad (HRC) samen te werken met Eritrea op het gebied van capaciteitsopbouw in het gerechtelijk apparaat door seminars en opleidingen te organiseren voor rechters en advocaten als een constructieve stap voorwaarts; erkent dat een delegatie van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten in juli 2017 een bezoek zal brengen aan Eritrea, en verzoekt deze delegatie verslag uit te brengen over wat zij daar ziet en te trachten zich toegang te verschaffen tot alle delen van het land, met name gevangenissen, met voorzieningen die kunnen worden onderzocht en waarover verslag kan worden uitgebracht;
21. geeft nogmaals uitdrukking aan zijn diepe bezorgdheid over de huidige rampzalige klimaatomstandigheden in de Hoorn van Afrika, met inbegrip van Eritrea, en het ernstige risico op voedsel- en humanitaire crises dat hiermee gepaard gaat; verzoekt de EU om samen met haar internationale partners haar steun aan de getroffen bevolking te intensiveren en ervoor te zorgen dat de nodige financiële middelen en bijstand worden verleend;
22. hekelt het beleid van de regering van Eritrea van willekeurige intrekking van staatsburgerschap en eist dat alle Eritrese burgers voor de wet eerlijk en gelijk worden behandeld; benadrukt dat "het tekort aan gerechtigheid" in het democratisch bestuur van Eritrea en het herstel van de rechtsstaat in de eerste plaats moeten worden aangepakt door een einde te maken aan het autoritaire bewind dat berust op de angst voor willekeurige detentie in volledige isolatie, foltering en andere mensenrechtenschendingen, waarvan sommige kunnen worden aangemerkt als misdaden tegen de menselijkheid;
23. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, de Raad van de Afrikaanse Unie, de Oost-Afrikaanse Gemeenschap, de secretaris-generaal van de VN, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, en de Eritrese autoriteiten.