Resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2017 over de situatie in Burundi (2017/2756(RSP))
Het Europees Parlement,
– gezien de herziene Overeenkomst van Cotonou, en met name artikel 96,
– gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens,
– gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966,
– gezien het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren,
– gezien het Afrikaans Handvest voor democratie, verkiezingen en bestuur,
– gezien de resoluties 2248 (2015), van 12 november 2015, en 2303 (2016), van 29 juli 2016, van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over de situatie in Burundi,
– gezien het verslag van de internationale onderzoekscommissie van 15 juni 2017 gepresenteerd aan de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties,
– gezien het eerste rapport van de secretaris-generaal van de VN over Burundi, gepubliceerd op 23 februari 2017,
– gezien de persverklaring van 9 maart 2017 van de Veiligheidsraad over de situatie in Burundi,
– gezien het verslag van de onafhankelijke onderzoekscommissie van de VN over Burundi (UNIIB), gepubliceerd op 20 september 2016,
– gezien de resolutie van 30 september 2016 van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties over de situatie van de mensenrechten in Burundi,
– gezien de Overeenkomst van Arusha voor vrede en verzoening in Burundi, van 28 augustus 2000,
– gezien de verklaring van 13 juni 2015 van de top van de Afrikaanse Unie over de situatie in Burundi,
– gezien het besluit van de Raad voor vrede en veiligheid en de toestand van vrede en veiligheid in Afrika (Assembly/AU/Dec.598 (XXVI), aangenomen tijdens de 26e gewone zitting van de Vergadering van staatshoofden en regeringsleiders van de Afrikaanse Unie, die op 30 en 31 januari 2016 in Addis Abeba (Ethiopië) is gehouden,
– gezien de besluiten en verklaringen van de Raad voor vrede en veiligheid en de toestand van vrede en veiligheid in Afrika (Assembly/AU/Dec.605-620 (XXVII), aangenomen tijdens de 27e gewone zitting van de Vergadering van staatshoofden en regeringsleiders van de Afrikaanse Unie, die op 17 en 18 juli 2016 in Kigali (Rwanda) is gehouden,
– gezien de resolutie van de Afrikaanse Commissie voor de rechten van de mens en de volkeren van 4 november 2016 over de situatie van de mensenrechten in de Republiek Burundi,
– gezien de verklaring van 31 mei 2015 van de top van de Oost-Afrikaanse Gemeenschap over de situatie in Burundi,
– gezien de resoluties van het Europees Parlement over Burundi, met name die van 9 juli 2015(1), 17 december 2015(2) en 19 januari 2017(3),
– gezien Besluit (EU) 2016/394 van de Raad van 14 maart 2016 betreffende de afsluiting van het overleg met de Republiek Burundi krachtens artikel 96 van de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds,
– gezien Verordening (EU) 2015/1755 van de Raad van 1 oktober 2015, alsook de besluiten (PESC) 2015/1763 en (PESC) 2016/1745 van de Raad betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Burundi,
– gezien de conclusies van de Raad over Burundi van 16 maart, 18 mei, 22 juni, 16 november 2015 en 15 februari 2016 over Burundi,
– gezien de verklaringen van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) van 28 mei 2015, 19 december 2015 en 21 oktober 2016;
– gezien de verklaring van 6 januari 2017 van de woordvoerder van de VV/HV over het verbieden van de Ligue Iteka in Burundi,
– gezien de Burundese grondwet, en met name artikel 96,
– gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat Burundi in een ernstige politieke crisis is geraakt en maatschappelijke onrust kent na de aankondiging in april 2015 door president Pierre Nkurunziza dat hij een derde mandaat ambieert, hetgeen in strijd is met de Burundese grondwet, die het aantal presidentiële mandaten tot twee beperkt, en de Overeenkomst van Arusha; overwegende dat de sterke weerstand tegen zijn herverkiezing door de regering met harde hand is onderdrukt, met als gevolg een alarmerende verslechtering van de mensenrechtensituatie in het land;
B. overwegende dat volgens internationale waarnemers sinds juli 2015 de oppositie tegen zijn herverkiezing door de regering met harde hand is onderdrukt; overwegende dat volgens de VN sinds de uitbarsting van geweld 500 mensen zijn omgekomen; overwegende dat volgens mensenrechtenorganisaties meer dan 1 200 mensen zijn gedood, tussen 400 en 900 het slachtoffer zijn geworden van gedwongen verdwijningen, enkele honderden of zelfs duizenden mensen zijn gemarteld, en meer dan 10 000 nog willekeurig worden vastgehouden;
C. overwegende dat president Pierre Nkurunziza de mogelijkheid niet uitsluit van een grondwetswijziging om in aanmerking te kunnen komen voor een vierde ambtstermijn vanaf 2020, en een interne procedure is gestart om de beperkingen van mandaten af te schaffen; overwegende dat dit in tegenspraak zou zijn met de eerdere verklaringen van president Pierre Nkurunziza en afbreuk zou doen aan de collectieve inspanningen voor het vinden van een duurzame oplossing op lange termijn;
D. overwegende dat in het verslag van de onafhankelijke onderzoekscommissie van de VN over Burundi (EINUB) melding gemaakt wordt van "talrijke aanwijzingen van ernstige schendingen van de mensenrechten en ernstige wandaden” in het land, voornamelijk door de veiligheidstroepen en de autoriteiten; dat sinds april 2017 het aantal gevallen van het aanzetten tot geweld en haat zijn gestegen, met name bij de samenkomst van de Imbonerakure, de jongerenmilities van de regeringspartij CNDD-FDD; dat vooraanstaande personen van de oppositie en de actoren van het maatschappelijk middenveld, met name mensenrechtenactivisten, journalisten en advocaten, het voornaamste doelwit vormen van deze wandaden; dat het eindverslag van de door de Mensenrechtenraad ingestelde onderzoekscommissie in september 2017 wordt verwacht;
E. overwegende dat het gesignaleerde geweld moorden, ontvoeringen, gedwongen verdwijningen, folteringen, verkrachtingen en willekeurige aanhoudingen en gevangenneming omvat; overwegende dat corruptie en de passiviteit van de overheid een cultuur bestendigen van straffeloosheid van daders, welke belet dat talrijke plegers van dodelijk geweld, met inbegrip van leden van de strijdkrachten en de veiligheidsdiensten, voor de rechter worden gebracht;
F. overwegende dat in oktober 2016 de Burundese autoriteiten vijf mensenrechtenorganisaties hebben verboden, en in januari 2017 de oudste van deze organisaties in het land, Iteka Liga, ook verboden is; dat in december 2016 het Parlement een wet heeft aangenomen die voorziet in een strikte controle van internationale ngo’s;
G. overwegende dat de aan onafhankelijke media en kranten opgelegde beperkingen zijn toegenomen; dat de onafhankelijke media nog altijd gecensureerd, stilgelegd, geblokkeerd en/of gesloten worden; overwegende dat journalisten het slachtoffer zijn geweest van verdwijningen, fysiek geweld en gerechtelijke intimidatie; overwegende dat alle onafhankelijke radiostations uit de ether zijn gehaald; dat Burundi in 2017 op de 160e plaats staat van 180 landen op de index voor persvrijheid van Verslaggevers Zonder Grenzen;
H. overwegende dat ambtenaren van de VN erop wijzen dat de overheidsfunctionarissen de neiging hebben verdeeldheid te zaaien, wat doet vrezen voor een spiraal van geweld en een mogelijk etniseren van de crisis; dat er melding wordt gemaakt van massaal gebruik van geweld en intimidatie door de CNDD-FDD (Nationale Raad voor de Verdediging van de Democratie-Krachten voor de Verdediging van de Democratie) en de jongerenafdeling daarvan, de Imbonerakure-militie;
I. overwegende dat naar aanleiding van het besluit van Internationaal Strafhof (ICC) om een vooronderzoek te openen inzake het geweld en de schendingen van de mensenrechten in het land, Burundi in oktober 2016 een procedure is gestart om zich terug te trekken uit het Statuut van Rome, waaruit het voornemen blijkt om het ICC te verlaten;
J. overwegende dat in augustus 2016 de Burundese regering heeft geweigerd dat politieagenten van de VN in het land worden gestationeerd om de situatie te volgen; dat de Burundese regering heeft besloten haar samenwerking op te schorten met het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN en heeft geweigerd samen te werken met de door de Mensenrechtenraad van de VN ingestelde onderzoekscommissie;
K. overwegende dat op 21 december 2015 het parlement van Burundi het voorstel heeft verworpen voor de inzet van een vredesmacht van de Afrikaanse Unie, met als argument dat een militaire interventie van de Afrikaanse Unie zou gelijkstaan aan een invasie van een bezettingsmacht;
L. overwegende dat op 8 december 2015 de Europese Unie een overlegprocedure begonnen is met de Burundese regering op grond van artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou, in aanwezigheid van vertegenwoordigers van de groep van ACS-staten, de Afrikaanse Unie, de Oost-Afrikaanse Gemeenschap en de Verenigde Naties; dat in maart 2016 de Europese Unie dit overleg heeft afgesloten, dat geleid heeft tot de conclusie dat de toezeggingen van de regering van Burundi inzake mensenrechten en de beginselen van democratie en de rechtsstaat, ontoereikend zijn;
M. overwegende dat na afloop van deze procedure de Europese Unie een reeks concrete maatregelen heeft vastgesteld die de regering van Burundi moet treffen om de hervatting van een volledige samenwerking mogelijk te maken;
N. overwegende dat de Unie de rechtstreekse financiële steun aan de Burundese regering, waaronder begrotingssteun, heeft opgeschort; dat de Unie heeft toegezegd om de financiële steun aan de bevolking te handhaven in naam van humanitaire bijstand, met inbegrip van projecten die erop gericht zijn de toegang tot basisdiensten te verzekeren;
O. overwegende dat de EU gerichte sancties heeft vastgesteld tegen personen, entiteiten of instanties die de democratie ondermijnen of het zoeken naar een politieke oplossing in Burundi belemmeren; overwegende dat de Afrikaanse Unie momenteel ook van plan is sancties vast te stellen;
P. overwegende dat de inter-Burundese dialoog onder auspiciën van de Oost-Afrikaanse Gemeenschap, met de steun van de Afrikaanse Unie en de Europese Unie, door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties als de enige levensvatbare oplossing voor een duurzame politieke oplossing van de situatie in Burundi wordt beschouwd; dat de dialoog open moet staan voor allen, met inbegrip van de oppositiepartijen, het maatschappelijk middenveld en de leden van de diaspora;
Q. overwegende dat de politieke impasse in Burundi en de verslechtering van de economische situatie een zware wissel trekken op de bevolking; dat naar schatting van het Bureau van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen meer dan 420 000 personen Burundi zijn ontvlucht om een veilig heenkomen te zoeken in de buurlanden; dat er volgens de adjunct-secretaris-generaal van de Verenigde Naties momenteel 290 000 intern ontheemden zijn; dat drie miljoen mensen humanitaire hulp nodig hebben en 2,6 miljoen in acute voedselonzekerheid verkeren; dat 700 000 mensen afhankelijk zijn van noodvoedselhulp, ondanks het feit dat de regering bepaalde restricties heeft opgeheven; dat deze situatie de stabiliteit van de regio ernstig in gevaar brengt;
1. is ernstig bezorgd over de politieke en veiligheidssituatie in Burundi; veroordeelt met klem de wreedheden, de moorden en andere mensenrechtenschendingen die sinds 2015 in Burundi hebben plaatsgevonden; roept op tot een doeltreffend en evenredig optreden om meer geweld te voorkomen;
2. spreekt zijn verontrustheid uit over de algehele straffeloosheid, vooral wat betreft daden van geweld, schendingen van mensenrechten en de daders hiervan; herinnert eraan dat de Burundese autoriteiten de verplichting hebben, ingevolge de internationale en regionale mensenrechtenwetgeving, de fundamentele rechten, met inbegrip van de burgerlijke en politieke rechten van burgers, te vrijwaren, te beschermen en te bevorderen; vraagt in deze context om een grondig en onafhankelijk onderzoek naar de moorden en wandaden die de afgelopen jaren in Burundi zijn gepleegd en verzoekt erop toe te zien dat de verantwoordelijken ter verantwoording worden geroepen;
3. betreurt het ten zeerste dat de regering van Burundi een procedure is gestart om het land uit het Statuut van Rome tot oprichting van het ICC terug te trekken; verzoekt de regering van Burundi om terug te komen op de terugtrekkingsprocedure en erop toe te zien dat het land ten volle blijft deelnemen aan het ICC;
4. dringt er bij de Burundese regering op aan te voldoen aan de resolutie 2303 (2016) van de VN-Veiligheidsraad en de stationering van een politie-eenheid van de VN toe te staan, zodat deze de veiligheidssituatie van het land kan monitoren;
5. is verheugd dat de VN in november 2016 een onderzoekscommissie hebben ingesteld om de mensenrechtenschendingen in Burundi sinds april 2015 te onderzoeken; vraagt de Burundese autoriteiten volledige medewerking te verlenen aan de leden van de onderzoekscommissie;
6. verwelkomt de recente benoeming van een nieuwe speciale gezant in Burundi, in de persoon van de heer Michel Kafando, voorgedragen door de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de heer Antonio Gutierrez, om het begrip van het lopende politieke proces te vergemakkelijken;
7. herhaalt zijn verbondenheid aan de vrijheid van meningsuiting en bevestigt nogmaals de cruciale rol van het maatschappelijk middenveld, advocaten, mensenrechtenorganisaties en de media in een democratische samenleving; roept in deze context de Burundese autoriteiten op de verbodsbepalingen en beperkingen op te heffen die zijn opgelegd aan die entiteiten, terug te komen op de nieuwe wetgeving inzake buitenlandse ngo’s en erop toe te zien dat journalisten en mensenrechtenactivisten in alle vrijheid en veiligheid in het land kunnen werken;
8. is bezorgd over het grote risico dat de huidige situatie leidt tot diepere verdeeldheid tussen de verschillende etnische groepen; hekelt de etnisering van de crisis door propaganda gebaseerd op een etnische ideologie; dringt er bij alle partijen in Burundi op aan zich te onthouden van elke gedraging of elke uitspraak die het geweld kan doen escaleren, de crisis kan verhevigen of negatieve gevolgen kan hebben voor de regionale stabiliteit op lange termijn, en zich volledig te houden aan de overeenkomst van Arusha;
9. veroordeelt het aanzetten tot haat en geweld door de leiders van de militie van jonge Imbonerakure tegen vluchtelingen en tegenstanders, met name de oproepen tot verkrachting van vrouwen van tegenstanders, en dringt aan op de onmiddellijke ontwapening van deze milities; is bijzonder verontrust over de vaststelling van een nieuwe wet inzake de oprichting van een nationaal vrijwilligerscorps, die zou kunnen dienen om de activiteiten van een dergelijke militie te legitimeren;
10. dringt bij alle betrokken partijen erop aan om de nodige voorwaarden te scheppen voor herstel van vertrouwen en nationale eenheid via een open, transparante nationale dialoog zonder voorwaarden, tussen de regering, de oppositiepartijen en het maatschappelijk middenveld, overeenkomstig de grondwet van Burundi, de Overeenkomst van Arusha en de internationale verbintenissen van het land;
11. stelt vast dat de situatie in Burundi bijzonder schadelijke gevolgen heeft voor de rest van de regio; is in dit verband verheugd over de pogingen tot onderhandelingen die onder auspiciën van de Oost-Afrikaanse Gemeenschap (EAC), met de steun van de Afrikaanse Unie ondernomen worden, en vraagt om de inzet en medewerking van de Burundese autoriteiten met het oog op een onmiddellijke, haalbare en duurzame oplossing van dit conflict; is echter zeer bezorgd over de trage vooruitgang van deze dialoog;
12. verzoekt de Europese Unie de inspanningen van de regionale actoren bij het oplossen van deze crisis te ondersteunen; vraagt om de uitvoering van het stappenplan van de bemiddelaar die is aangewezen door het CEA, de heer Mkapa, voormalig president van Tanzania;
13. is ingenomen met het besluit van de Raad voor vrede en veiligheid van de Afrikaanse Unie om de Afrikaanse missie voor preventie en bescherming in Burundi in te zetten teneinde een politieke oplossing te vergemakkelijken; dringt er bij de Burundese regering op aan de toezegging gestand te doen om de snelle inzet van waarnemers en deskundigen op het gebied van mensenrechten te vergemakkelijken door met name de onmiddellijke afgifte van visa en de snelle afronding van de andere formaliteiten;
14. is van mening dat de aanwezigheid van meer internationale verkiezingswaarnemers in Burundi aanzienlijk kan bijdragen tot een verbetering van de situatie op het gebied van mensenrechten en veiligheid; dringt aan op de inzet van nog eens 200 militaire waarnemers en waarnemers voor de mensenrechten van de Afrikaanse Unie, om de reeds aanwezige 30 waarnemers bij te staan;
15. acht het noodzakelijk, in samenwerking met de Afrikaanse Unie, de traceerbaarheid van de fondsen die bestemd zijn voor de Burundese soldaten in AMISOM te verbeteren;
16. is van mening dat voor volledige normalisering van de betrekkingen met de EU, en ook de lidstaten, de Burundese autoriteiten alle bepalingen moeten uitvoeren die in de "verbintenissen" betrekking hebben op het overleg als bedoeld in artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou;
17. neemt kennis van het besluit van de Europese Unie, na overleg met de autoriteiten van Burundi overeenkomstig artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou, de rechtstreekse financiële steun aan de Burundese overheidsdiensten op te schorten en verwelkomt de vaststelling door de Europese Unie van reisbeperkingen en de bevriezing van tegoeden van de degenen die verantwoordelijk zijn voor het schenden van mensenrechten en het tegenwerken van de vredesinspanningen; benadrukt dat de EU volledige financiële ondersteuning blijft bieden aan het Burundese volk, met inbegrip van vluchtelingen in belangrijke sectoren op het gebied van gezondheid, voeding en onderwijs, en rechtstreekse humanitaire hulp blijft verlenen; steunt de gerichte sancties die de Europese Unie heeft verlengd, alsook het besluit van de Raad van de Europese Unie om de begrotingssteun aan Burundi na het overleg uit hoofde van artikel 96, op te schorten;
18. is ernstig bezorgd over de stroom Burundese vluchtelingen naar de buurlanden en de alarmerende humanitaire situatie van de ontheemden in Burundi, en bevestigt nogmaals zijn steun aan de humanitaire organisaties in de regio en de buurlanden die vluchtelingen opvangen; dringt er bij de EU en de andere donoren op aan hun financiële steun en humanitaire hulp aan de Burundese vluchtelingen en ontheemden te verhogen; herinnert de lidstaten aan hun verbintenis om het Verdrag van Genève te eerbiedigen;
19. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de regering en het parlement van Burundi, de ACS-EU-Raad van ministers, de Europese Commissie en de Raad van ministers van de Europese Unie, de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten van de Europese Unie, de lidstaten en instellingen van de Afrikaanse Unie, en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.