Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2017/2009(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A8-0239/2017

Ingediende teksten :

A8-0239/2017

Debatten :

PV 05/07/2017 - 14
CRE 05/07/2017 - 14

Stemmingen :

PV 06/07/2017 - 11.10
CRE 06/07/2017 - 11.10
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P8_TA(2017)0315

Aangenomen teksten
PDF 270kWORD 74k
Donderdag 6 juli 2017 - Straatsburg
Europese duurzaamheidsmaatregelen
P8_TA(2017)0315A8-0239/2017

Resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2017 over Europese duurzaamheidsmaatregelen (2017/2009(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien de resolutie van de Verenigde Naties over Agenda 2030, getiteld "Onze wereld transformeren: de 2030-Agenda voor duurzame ontwikkeling", die op 25 september 2015 werd goedgekeurd op de VN-wereldtop inzake duurzame ontwikkeling te New York(1),

–  gezien de Overeenkomst van Parijs, goedgekeurd op de 21e Conferentie van de Partijen (COP21) te Parijs op 12 december 2015,

–   gezien artikel 3, leden 3 en 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

–  gezien artikel 7 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin opnieuw is vastgelegd dat de EU toeziet "op de samenhang tussen haar verschillende beleidsmaatregelen en optredens, rekening houdend met het geheel van haar doelstellingen", en gezien artikel 11 VWEU,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 22 november 2016, getiteld "Volgende stappen voor een duurzame Europese toekomst, Europese duurzaamheidsmaatregelen" (COM(2016)0739),

–  gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dat in januari 2011 door de EU is geratificeerd,

–  gezien het algemene milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 getiteld "Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet"(2),

–   gezien het rapport van het Europees Milieuagentschap nr. 30/2016: het "Environmental indicator report 2016",

–  gezien zijn resolutie van 12 mei 2016 over de follow-up en de herziening van de Agenda 2030(3),

–   gezien de strategienota van het Europees Centrum voor politieke strategie van de Commissie van 20 juli 2016 getiteld “Sustainability Now! A European Voice for Sustainability”(4),

–  gezien de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020(5), de tussentijdse evaluatie ervan(6) en de resolutie van het Europees Parlement van 2 februari 2016 betreffende de tussentijdse evaluatie(7),

–   Gezien de verslagen van het internationale panel voor hulpbronnen van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) getiteld: “Policy Coherence of the Sustainable Development Goals" (2015), "Global Material Flows and Resource Productivity” (2016) en "Resource Efficiency: Potential and Economic Implications" (2017),

–   gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 10 november 2016 over internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen (JOIN(2016)0049),

–   gezien de tijdens de Habitat III-conferentie in Quito aangenomen Nieuwe Stedenagenda van 20 oktober 2016,

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de Commissie cultuur en onderwijs (A8-0239/2017),

A.  overwegende dat de EU en haar lidstaten de 2030-Agenda voor duurzame ontwikkeling (hierna: "de Agenda 2030") met inbegrip van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG's), hebben goedgekeurd;

B.  overwegende dat de 17 doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG's) van de VN een blauwdruk vormen voor een betere samenleving en wereld, te verwezenlijken door middel van praktische en meetbare acties op een aantal terreinen, zoals betere en gelijkere gezondheidsresultaten, meer welzijn en onderwijs voor burgers, meer welvaart over de hele lijn, bestrijding van klimaatverandering en behoud van het milieu voor de toekomstige generaties, en dat die SDG's als een rode draad door alle werkzaamheden van de Unie moeten lopen;

C.  overwegende dat toekomstige economische groei alleen mogelijk zal zijn door de planetaire grenzen volledig te eerbiedigen teneinde voor iedereen een waardig leven te waarborgen;

D.  overwegende dat de Agenda 2030 over een potentieel voor verandering beschikt en universele, ambitieuze, allesomvattende, ondeelbare en onderling samenhangende doelstellingen aanreikt die zijn gericht op armoede- en discriminatiebestrijding, bevordering van welvaart, milieuverantwoordelijkheid, sociale integratie, eerbiediging van de mensenrechten en de versterking van vrede en veiligheid; overwegende dat deze doelstellingen onmiddellijke actie vereisen met het oog op een volledige en doeltreffende verwezenlijking;

E.  overwegende dat de Commissie nog geen uitgebreide strategie heeft vastgesteld voor de tenuitvoerlegging van de Agenda 2030 die interne en externe beleidsterreinen omvat met een gedetailleerd tijdspad tot 2030, zoals gevraagd door het Europees Parlement in zijn resolutie van 12 mei 2016 over de follow-up en stand van zaken van de Agenda 2030, en dat zij de algemene coördinatierol voor de op nationaal niveau genomen acties nog niet volledig op zich heeft genomen; overwegende dat een doeltreffende tenuitvoerleggingsstrategie en een controle- en evaluatiemechanisme essentieel zijn om de SDG's te halen;

F.  overwegende dat de 17 duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) en de 169 onderliggende streefdoelen alle domeinen van het Uniebeleid betreffen;

G.  overwegende dat veel van de SDG's rechtstreeks betrekking hebben op de bevoegdheden van de EU naast de nationale, regionale en lokale overheden en de tenuitvoerlegging ervan derhalve een doeltreffende benadering op basis van meerlagig bestuur vereist met een actieve en brede betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld;

H.  overwegende dat klimaatverandering als milieuprobleem niet op zichzelf staat, maar volgens de VN(8) een van de grootste uitdagingen van onze tijd is en een ernstige bedreiging voor duurzame ontwikkeling vormt, en dat de wijdverbreide en ongekende gevolgen hiervan vooral de armsten en meest kwetsbaren treffen en de ongelijkheid tussen en binnen landen vergroten; overwegende dat dringende maatregelen ter bestrijding van de klimaatverandering essentieel zijn voor de succesvolle tenuitvoerlegging van de SDG's;

I.  overwegende dat Europa 2020 doelstellingen met betrekking tot klimaatverandering en duurzame energie gericht zijn op het verminderen van de emissie van broeikasgassen met 20 %, het verzekeren dat hernieuwbare energie 20 % van de energievraag in de EU voor haar rekening neemt, en het vergroten van de energie-efficiëntie met 20 %; overwegende dat de EU streeft naar een vermindering van de broeikasgasemissie met ten minste 40 % tegen 2030 ten opzichte van 2005, overeenkomstig een opschalingsmechanisme in het kader van de Overeenkomst van Parijs; overwegende dat het Parlement heeft opgeroepen tot een bindende doelstelling tegen 2030 voor energie-efficiëntie van 40 %, evenals een streefcijfer voor hernieuwbare energiebronnen van ten minste 30 %, waarbij het benadrukt dat dergelijke doelstellingen ten uitvoer moeten worden gelegd op basis van individuele nationale streefcijfers;

J.  overwegende dat de EU en al haar lidstaten de Overeenkomst van Parijs hebben ondertekend en zich bijgevolg hebben verbonden samen te werken met andere landen om de opwarming van de aarde tot ruim onder 2 °C te houden en ernaar streven deze toename tot 1,5 °C te beperken en zo te proberen de ergste gevolgen van de klimaatverandering, die het verwezenlijken van duurzame ontwikkeling ondermijnen, te beperken;

K.  overwegende dat gezonde zeeën en oceanen van essentieel belang zijn voor de ondersteuning van een rijke biodiversiteit alsook voor het creëren van voedselzekerheid en duurzame bestaansmogelijkheden;

L.  overwegende dat de Commissie overeenkomstig het zevende milieuactieprogramma in mondiale context de milieueffecten van de consumptie van levensmiddelen en non-foodproducten dient te beoordelen;

M.  overwegende dat een eventuele evaluatie van de huidige en toekomstige doeltreffendheid van de SDG-agenda in Europa niet alleen betrekking moet hebben op de huidige successen, maar ook op toekomstige inspanningen en regelingen, en mede gebaseerd moet zijn op een grondige beoordeling van de lacunes in het op de SDG's gerichte EU-beleid, onder meer met betrekking tot gebieden waar de EU niet aan de SDG-streefcijfers voldoet, evenals met betrekking tot gebrekkige tenuitvoerlegging van het huidige beleid en mogelijke tegenstrijdigheden tussen de verschillende beleidsterreinen;

N.  overwegende dat het EEA het waarschijnlijk acht dat 11 van de 30 prioritaire doelstellingen van het milieuactieprogramma (MAP) niet zullen worden gehaald tegen het einde van het programma in 2020;

O.  overwegende dat de financiering van de SDG's een enorme uitdaging vormt die een krachtig wereldwijd partnerschap vereist, waarbij gebruik wordt gemaakt van alle vormen van financiering (binnenlandse, internationale, publieke, particuliere en innoverende bronnen) alsmede niet-financiële middelen; overwegende dat particuliere financiering wel een aanvulling kan vormen op publieke financiering, maar deze niet kan vervangen;

P.  overwegende dat een effectieve mobilisering van binnenlandse ontvangsten een onontbeerlijke factor is om de doelstellingen van de Agenda 2030 te verwezenlijken; overwegende dat de ontwikkelingslanden in het bijzonder worden getroffen door de belastingontduiking en -ontwijking van ondernemingen;

Q.  overwegende dat de bevordering van duurzame ontwikkeling meer veerkracht vereist, hetgeen moet worden gestimuleerd middels een veelzijdige aanpak in het externe optreden van de EU middels de naleving van het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling; overwegende dat het beleid van de lidstaten en de EU zowel bedoelde als onbedoelde gevolgen voor ontwikkelingslanden heeft, en dat de SDG's een unieke kans bieden om meer samenhang en eerlijker beleid ten aanzien van ontwikkelingslanden te bereiken;

R.  overwegende dat de internationale handel een grote drijvende kracht kan zijn voor ontwikkeling en economische groei en dat een groot deel van de invoer in de EU afkomstig is uit ontwikkelingslanden; overwegende dat de handel in de Agenda 2030 wordt erkend als een middel voor het verwezenlijken van de SDG's;

S.  overwegende dat het aanpakken van de uitdaging van migratie en het voldoen aan de behoeften van een groeiende wereldbevolking essentieel zijn voor het bereiken van duurzame ontwikkeling; overwegende dat in de Agenda 2030 de rol van migratie als een mogelijke drijvende kracht voor ontwikkeling wordt benadrukt; overwegende dat in artikel 208 van het VWEU wordt gesteld dat de uitroeiing van armoede de primaire doelstelling is van het ontwikkelingsbeleid van de EU;

1.  neemt kennis van de mededeling van de Commissie over Europese duurzaamheidsmaatregelen, waarin de bestaande beleidsinitiatieven en -instrumenten op Europees niveau in kaart worden gebracht, en dat fungeert als een respons op de Agenda 2030; benadrukt niettemin de noodzaak van een alomvattende evaluatie, met inbegrip van de beleidslacunes en -trends, discrepanties en tekortkomingen in de tenuitvoerlegging, evenals de mogelijke nevenvoordelen en synergieën, van al het bestaande EU-beleid en alle bestaande EU-wetgeving in alle sectoren; onderstreept dat het noodzakelijk is deze evaluatie goed te coördineren op zowel Europees als lidstaatniveau; roept de Commissie en de Raad in al hun samenstellingen, en de EU-agentschappen en -organen derhalve op dit streven onverwijld te realiseren;

2.  benadrukt het feit dat de Agenda 2030 erop is gericht een hogere mate van welzijn voor iedereen te behalen en dat de drie gelijkwaardige pijlers van duurzame ontwikkeling, namelijk de sociale, economische en milieupijler, essentieel zijn voor de verwezenlijking van de SDG's; onderstreept het feit dat duurzame ontwikkeling een fundamentele doelstelling van de Unie is overeenkomstig artikel 3, lid 3, VEU, en een centrale rol moet spelen in het debat over de toekomst van Europa;

3.  verwelkomt de inspanningen van de Commissie om de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen in alle EU-beleidsmaatregelen en -initiatieven te integreren, op basis van de beginselen van universaliteit en integratie; dringt er bij de Commissie op aan om onverwijld een alomvattende coherente, gecoördineerde en overkoepelende kaderstrategie voor de korte, middellange en lange termijn te ontwikkelen inzake de tenuitvoerlegging van de 17 SDG's en de 169 onderliggende streefdoelen in de EU, waarbij rekening wordt gehouden met de onderlinge verbanden en overeenkomsten tussen de verschillende SDG's door een multibestuurs- en intersectorale benadering te hanteren; benadrukt daarnaast dat het van belang is alle aspecten van de Agenda 2030 in het Europees semester op te nemen en de volledige betrokkenheid bij het proces van het Parlement te waarborgen; verzoekt de eerste vicevoorzitter, die sectoroverschrijdende verantwoordelijkheid voor duurzame ontwikkeling draagt, hierbij het voortouw te nemen; benadrukt het feit dat de EU en haar lidstaten de toezegging hebben gedaan alle SDG's en streefdoelen volledig ten uitvoer te leggen, zowel in beginsel als in de praktijk;

4.  herinnert aan het belang van het onderliggende beginsel van de Agenda 2030 dat niemand wordt uitgesloten; verzoekt de Commissie en de lidstaten krachtige maatregelen te treffen om de ongelijkheden binnen en tussen landen aan te pakken, aangezien hierdoor de effecten van andere mondiale uitdagingen worden vergroot en de vooruitgang op het vlak van duurzame ontwikkeling wordt belemmerd; verzoekt de Commissie en de lidstaten om het onderzoek en de uitsplitsing van gegevens in hun beleid te bevorderen om ervoor te zorgen dat de meest kwetsbaren en gemarginaliseerden worden opgenomen en prioriteit krijgen;

5.  verwelkomt de inspanningen van de Commissie om de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen in haar agenda voor betere regelgeving op te nemen en onderstreept de mogelijke voordelen van het op strategische wijze inzetten van instrumenten voor betere regelgeving teneinde de beleidscoherentie van de EU te beoordelen in samenhang met de Agenda 2030; dringt er bij de Commissie op aan een SDG-toetsing van alle nieuwe beleidsmaatregelen en wetgeving vast te stellen en een volledige beleidscoherentie te waarborgen inzake de tenuitvoerlegging van de SDG's, en tegelijkertijd synergieën te bevorderen, nevenvoordelen te behalen en trade-offs tussen de verschillende SDG's op zowel Europees als lidstaatniveau te voorkomen; onderstreept dat het van belang is het thema duurzame ontwikkeling als geïntegreerd onderdeel van het overkoepelend kader van effectbeoordelingen op te nemen en niet als afzonderlijke effectbeoordeling zoals nu het geval is volgens het instrumentarium van de Commissie voor betere regelgeving; dringt aan op de verbetering van de instrumenten die zijn ontworpen voor het meten en kwantificeren van milieuprestaties op de middellange en lange termijn in het kader van de effectbeoordelingen; dringt er voorts bij de Commissie op aan erop toe te zien dat de evaluaties en geschiktheidscontroles in het kader van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (REFIT) worden ingezet ter beoordeling of bepaalde beleidsmaatregelen en wetgeving een bijdrage leveren aan de ambitieuze verwezenlijking van de SDG's of deze juist in de weg staan; dringt erop aan duidelijk de bestuursniveaus vast te stellen en te onderscheiden waar de streefcijfers moeten worden verwezenlijkt, en benadrukt tegelijkertijd dat het subsidiariteitsbeginsel moet worden geëerbiedigd; roept op tot de totstandbrenging van duidelijke en coherente duurzame-ontwikkelingstrajecten op nationaal dan wel subnationaal of lokaal niveau voor de lidstaten die dit nog niet hebben gedaan; benadrukt dat de Commissie dit proces moet begeleiden teneinde een geharmoniseerde wijze van samenstelling te waarborgen;

6.  onderstreept dat het zevende MAP op zich al een essentieel instrument is voor de verwezenlijking van de SDG's in de EU, hoewel de maatregelen die in sommige sectoren zijn genomen nog steeds onvoldoende zijn om de verwezenlijking van de SDG's te waarborgen; verzoekt de Commissie en de lidstaten alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het zevende MAP te realiseren, in de evaluatie van het zevende MAP een beoordeling op te nemen over de mate waarin de doelstellingen ervan overeenkomen met de SDG's en deze resultaten te gebruiken om een aanbeveling voor het volgende programma te formuleren; verzoekt de Commissie om, overeenkomstig artikel 192, lid 3, VWEU, tijdig voorstellen te formuleren voor een milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode na 2020, aangezien een dergelijk programma de verwezenlijking van de SDG's in Europa zal bevorderen;

7.  verzoekt de Commissie met klem zich te houden aan de in de Verklaring van Rio en de Agenda 2030 overeengekomen governanceagenda, alsook aan het Implementatieplan van Johannesburg uit 2002 en het slotdocument van de Rio+20-conferentie inzake duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties uit 2012;

8.  is van mening dat de Commissie de lidstaten moet stimuleren raden voor duurzame ontwikkeling op te richten of te bevorderen, zowel op nationaal als lokaal niveau; is tevens van mening dat het van belang is de participatie en daadwerkelijke betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en andere relevante belanghebbenden in de relevante internationale fora te vergroten, en dat in dit opzicht transparantie, brede publieke deelname en samenwerkingen moeten worden ingezet voor de verwezenlijking van duurzame ontwikkeling;

9.  erkent dat het verwezenlijken van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen de betrokkenheid van meerdere belanghebbenden vanuit de EU, de lidstaten, lokale en regionale autoriteiten, maatschappelijke organisaties, burgers, bedrijven en derde partijen vereist; roept de Commissie op erop toe te zien dat het in haar mededeling aangekondigde multistakeholderplatform tot model van beste praktijken uitgroeit met betrekking tot het plannen, monitoren en evalueren van de Agenda 2030; benadrukt dat het platform de in verschillende sectoren aanwezige deskundigheid moet mobiliseren, innovatie moet bevorderen en moet zorgen voor doeltreffende contacten met belanghebbenden, om zo via een bottom-up benadering duurzame ontwikkeling te bevorderen; benadrukt voorts dat het platform een groter toepassingsgebied moet hebben dan een peer-learning platform en ruimte moet bieden voor daadwerkelijke betrokkenheid van de belanghebbenden bij het plannen en monitoren van de verwezenlijking van de SDG's; verzoekt de Commissie synergieën te bevorderen met andere aanverwante platforms te stimuleren, zoals het Refit-platform, het platform voor de circulaire economie, de groep op hoog niveau inzake concurrentievermogen en groei, en de deskundigengroep op hoog niveau inzake duurzame financiering, en verslag uit te brengen aan het Parlement en de Raad over hoe de aanbevelingen van het platform zullen worden opgevolgd;

10.  roept de Commissie op het governanceproces van de SDG's beter te faciliteren teneinde het volgende te waarborgen:

   (i) multisectoraal: de totstandbrenging van een nationale coördinatiestructuur voor het opvolgen van Agenda 21 met bijdragen van deskundigen vanuit niet-gouvernementele organisaties;
   (ii) meerlagig: de totstandbrenging van een doeltreffend institutioneel kader voor duurzame ontwikkeling op alle niveaus;
   (iii) meerdere actoren: de bevordering en stimulering van het bewustzijn en de betrokkenheid van het publiek door informatie breed beschikbaar te stellen;
   (iv) het meer onder de aandacht brengen van het raakvlak tussen wetenschap en beleid;
   (v) de vaststelling van een duidelijk tijdschema waarin korte- en langetermijndenken samenkomen;

verzoekt de Commissie er daarom op toe te zien dat het multistakeholderplatform niet alleen leidt tot het samenbrengen, maar ook tot de verspreiding van functionele kennis inzake de SDG's, en ervoor te zorgen dat het platform de beleidsagenda beïnvloedt; vraagt de Commissie in deze context om, met hulp van het Parlement en de Raad, een multistakeholderplatform op te richten waar actoren uit een reeks verschillende sectoren aan deelnemen; merkt op dat het bedrijfsleven, consumentengroepen, vakbonden, sociale ngo's en ngo's op milieu- en klimaatgebied, ngo's gericht op ontwikkelingssamenwerking en vertegenwoordigers van lokale overheden of steden stuk voor stuk vertegenwoordigd moeten zijn in een forum van ten minste dertig belanghebbenden; meent dat de vergaderingen moeten openstaan voor zoveel mogelijk actoren en aan meer actoren ruimte moeten kunnen bieden indien de belangstelling na verloop van tijd toeneemt; meent dat het platform tijdens zijn kwartaalvergaderingen vraagstukken in kaart dient te brengen die een belemmering vormen voor de verwezenlijking van de SDG's; merkt op dat het Parlement moet overwegen een werkgroep inzake de SDG's op te richten om zeker te stellen dat dit onderwerp binnen het Parlement op horizontale wijze wordt aangepakt; stelt dat dit forum moet bestaan uit leden van het EP die zo veel mogelijk commissies vertegenwoordigen; is van oordeel dat de Commissie en het Parlement actief deel dienen te nemen aan de vergaderingen van het multitakeholderplatform; meent dat de Commissie het platform ieder jaar dient te voorzien van een update met betrekking tot haar toekomstplannen ter bevordering van de verwezenlijking van de SDG's, en een document dient op te stellen over beste praktijken bij het verwezenlijken van de SDG's dat op alle niveaus van alle lidstaten beschikbaar is vóór de vergaderingen op hoog niveau van de VN in juni/juli inzake de SDG's; merkt op dat het Comité van de Regio's als brug dient te fungeren tussen lokale en nationale actoren;

11.  is verheugd over het toegenomen aandeel institutioneel en particulier kapitaal dat aan de financiering van de SDG's is toegewezen en nodigt de Commissie en de lidstaten uit duurzame-ontwikkelingscriteria te ontwikkelen voor institutionele EU-uitgaven, mogelijke wetgevende obstakels en stimulansen voor SDG-investeringen in kaart te brengen, en de mogelijkheden voor convergentie en samenwerkingsverbanden tussen publieke en private investeringen te onderzoeken;

12.  is verheugd over de mogelijke bijdrage die de evaluatie van de tenuitvoerlegging van het milieubeleid levert aan de verwezenlijking van de SDG's, aangezien zij zorgt voor een betere uitvoering van het acquis door de lidstaten; waarschuwt evenwel dat de evaluatie niet als vervanging van andere instrumenten, zoals inbreukprocedures, mag worden beschouwd;

13.  dringt er bij de Commissie op aan doeltreffende mechanismen voor monitoring, voortgangsbewaking en evaluatie te ontwikkelen voor de verwezenlijking en integratie van de SDG's en de Agenda 2030, en roept de Commissie op om in samenwerking met Eurostat een reeks specifieke voortgangsindicatoren vast te stellen voor de interne toepassing van de SDG's in de EU; roept de Commissie op om jaarlijks verslag uit te brengen aan het Parlement over de vooruitgang bij de implementatie van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen in de EU; benadrukt dat de lidstaten met het oog op coherente verslaglegging ondersteund moeten worden door de Commissie; verzoekt het Parlement een partner in deze procedure te worden, met name in de tweede actielijn voor de periode na 2020; vraagt om een jaarlijkse dialoog en verslaglegging tussen het Parlement, de Raad en de Commissie, met een verslag als resultaat; benadrukt dat de resultaten transparant, eenvoudig te begrijpen en voor een breed publiek beschikbaar moeten zijn; benadrukt het belang van transparantie en democratische verantwoording bij het bewaken van de Agenda 2030 van de EU en onderstreept derhalve de rol van de medewetgevers in dit proces; is van mening dat het sluiten van een bindend interinstitutioneel akkoord overeenkomstig artikel 295 van het VWEU in dit opzicht zou voorzien in een passend kader voor samenwerking;

14.  herinnert eraan dat de lidstaten verslag dienen uit te brengen aan de VN over hun voortgang inzake de SDG's; benadrukt dat deze verslagen van de lidstaten in samenwerking met de bevoegde lokale en regionale overheden moeten worden opgesteld; onderstreept dat in lidstaten met federale of decentrale overheden de specifieke uitdagingen en verplichtingen van deze decentrale overheden in het kader van het verwezenlijken van de SDG's in kaart moeten worden gebracht;

15.  verzoekt de Commissie duurzame globale waardeketens te bevorderen door de invoering van stelsels van zorgvuldigheidseisen voor ondernemingen, met een nadruk op hun gehele toeleveringsketen, waardoor ondernemingen zouden worden aangemoedigd op meer verantwoorde wijze te investeren en de doeltreffendere tenuitvoerlegging van hoofdstukken over duurzaamheid in vrijhandelsovereenkomsten zou worden gestimuleerd, met inbegrip van de bepalingen inzake de bestrijding van corruptie, transparantie, het tegengaan van belastingontwijking en verantwoord ondernemen;

16.  is van oordeel dat elke toekomstvisie voor Europa de SDG's als een kernbeginsel moet omvatten en dat de lidstaten daarbij moeten overstappen op duurzame economische modellen, en dat de rol van de EU in het verwezenlijken van duurzame ontwikkeling centraal daarom moet staan in de in het witboek van de Commissie van 1 maart 2017 over de toekomst van Europa (COM(2017)2025) gepresenteerde overwegingen, waarin meer belang moet worden gehecht aan duurzaamheid in het kader van economische groei; is van mening dat de SDG's en de Agenda 2030 van cruciaal belang zijn voor de EU en dat verwezenlijking van de SDG's de nalatenschap van Europa voor toekomstige generaties moet zijn; erkent dat de Agenda 2030 strookt met de beginselen en waarden van de Unie en dat de verwezenlijking van de SDG's op natuurlijke wijze aansluit op de plannen van de Europese Unie voor een betere, gezondere en duurzamere toekomst voor Europa;

17.  roept de Commissie en de lidstaten op te voorzien in capaciteitsopbouw voor geïntegreerde evaluaties, technologische en institutionele innovatie en de inzet van financiële middelen teneinde de SDG's te verwezenlijken;

18.  erkent dat de meeste Europese landen, zowel binnen als buiten de EU, de SDG-overeenkomst hebben ondertekend; is van mening dat het in het kader van het debat over de toekomst van Europa van belang is aandacht te besteden aan de ontwikkeling van een pan-Europees kader voor de verwezenlijking van de SDG's tussen de lidstaten van de EU, de EER, de EU-associatieovereenkomsten, de kandidaat-lidstaten van de EU en, na de terugtrekking, het Verenigd Koninkrijk;

19.  onderstreept de rol van het politiek forum op hoog niveau bij de follow-up en herziening van de SDG's, en verzoekt de Commissie en de Raad om de leidende rol van de EU bij het concipiëren en uitvoeren van de Agenda 2030 te vervullen door het eens te worden over gezamenlijke standpunten van de EU en door een gezamenlijk EU-verslag uit te brengen op basis van de gecoördineerde verslaglegging door de lidstaten en de EU-instellingen vóór het politiek forum op hoog niveau onder de auspiciën van de Algemene Vergadering; verzoekt de Commissie tijdens het komende politiek forum op hoog niveau de stand van zaken op te maken betreffende bestaande acties en de specifieke SDG's die zullen worden onderzocht;

20.  is van mening dat de EU wereldwijd als katalysator moet optreden bij de overschakeling naar een koolstofarme economie en een duurzaam productie-consumptiesysteem; nodigt de Commissie uit haar beleid op het gebied van wetenschap, technologie en innovatie (WTI) op de SDG's te richten en roept haar op een mededeling inzake WTI voor duurzame ontwikkeling (WTI4SD) op te stellen, zoals aanbevolen door de deskundigengroep van de Commissie "Follow-up to Rio+20, notably the SDGs", met als doel het formuleren en ondersteunen van beleidscoördinatie en -cohesie voor de lange termijn;

21.  benadrukt dat wetenschap, technologie en innovatie heel belangrijke instrumenten zijn om de SDG's te halen; wijst erop dat in Horizon 2020 en de toekomstige kaderprogramma's voor onderzoek meer aandacht naar het begrip duurzame ontwikkeling en naar maatschappelijke uitdagingen moet gaan;

22.  herinnert eraan dat het Parlement, zoals vastgesteld in zijn resolutie van 12 mei 2016, een duidelijke rol moet spelen in de tenuitvoerlegging van de Agenda 2030 door de EU;

23.  verwelkomt de recente initiatieven ter bevordering van een efficiënt beheer van hulpbronnen, onder meer middels de bevordering van afvalpreventie, hergebruik en recycling, beperking van energieterugwinning tot niet-recycleerbare materialen en de geleidelijke afschaffing van het storten van recycleerbaar of herwinbaar afval, zoals uiteengezet in het actieplan inzake de circulaire economie en het voorstel voor nieuwe, ambitieuze EU-afvalstreefcijfers die onder meer een bijdrage zullen leveren aan SDG 12 en de afname van marien afval; erkent dat de verwezenlijking van de SDG's en het op een kosteneffectieve manier behalen van de klimaatveranderingsdoelstellingen een toename in hulpbronnenefficiëntie vereisen en tegen 2050 zullen leiden tot een jaarlijkse vermindering van de emissie van broeikasgassen met 19 % wereldwijd, en in de G7-landen tot een vermindering van tot wel 25 %; wijst op het feit dat 12 van de 17 SDG's afhankelijk zijn van het duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen; benadrukt het belang van duurzame consumptie en productie door middel van het verhogen van de efficiëntie en het verminderen van de vervuiling, de vraag naar hulpbronnen en afval; benadrukt dat het van belang is groei, het gebruik van hulpbronnen en milieueffecten van elkaar los te koppelen; roept de Commissie op regelmatig verslag uit te brengen over de circulaire economie waarin een overzicht wordt gegeven van de stand van zaken en de trends en aan de hand waarvan bestaand beleid kan worden aangepast op basis van objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie; verzoekt de Commissie voorts erop toe te zien dat de circulaire economie leidt tot een aanzienlijke vermindering van het gebruik van nieuwe materialen en het afval van materialen, en tot het gebruik van bijproducten uit het productieproces en overtollige materialen die voorheen als afvalstromen werden beschouwd; vraagt de Commissie om een ambitieuze en brede strategie voor plastic voor te stellen en in dat verband ook de doelstelling van een milieuvriendelijk beheer van chemische stoffen tegen 2020 te respecteren, waarbij rekening wordt gehouden met de doelstelling inzake niet-toxische materiaalcycli zoals vastgelegd in het zevende milieuactieprogramma; is van mening dat een op Europees niveau gecoördineerde strijd tegen voedselverspilling cruciaal is voor de verwezenlijking van SDG 2; benadrukt het streefdoel van de EU om levensmiddelenafval tegen 2030 met 50 % te verminderen;

24.  wijst erop dat in Besluit nr. 1386/2013/EU wordt gesteld dat de groeiende mondiale vraag naar goederen en diensten en het uitgeput raken van de hulpbronnen, samen met de huidige verspillende productie- en consumptiesystemen in de wereldeconomie, zorgen voor een stijging van de kosten van essentiële grondstoffen, mineralen en energie, waardoor nog meer vervuiling en afval wordt gegenereerd, de totale mondiale broeikasgasemissies toenemen en landdegradatie, ontbossing en biodiversiteitsverlies in de hand worden gewerkt; acht het daarom noodzakelijk dat de EU en haar lidstaten al het mogelijke doen om de levenscyclusanalyse (LCA) van producten en diensten te garanderen en dus het werkelijke duurzaamheidseffect van deze producten en diensten te beoordelen;

25.  herinnert eraan dat het loskoppelen van economische groei van het gebruik van hulpbronnen van essentieel belang is voor het beperken van de milieueffecten, het verhogen van het concurrentievermogen en het terugbrengen van de afhankelijkheid van hulpbronnen in Europa;

26.  benadrukt dat de EU de doelstellingen van de Agenda 2030 alleen kan behalen wanneer deze doelstellingen uitvoerig in het Europees semester tot uiting komen, waarbij onder meer groene banen, een efficiënt beheer van hulpbronnen en duurzame investeringen en innovatie aan de orde moeten worden gesteld; merkt op dat een hulpbronnenefficiënte economie grote mogelijkheden biedt voor de werkgelegenheid en economische groei, aangezien zij tegen 2050 2 biljoen USD zou bijdragen aan de wereldeconomie en 600 miljard USD zou bijdragen aan het bbp van de G7-landen;

27.  roept de Commissie op om bij alle belanghebbenden, met inbegrip van investeerders, vakbonden en burgers, de voordelen te benadrukken van de overgang van niet-duurzame productie naar activiteiten die het mogelijk maken de SDG's te verwezenlijken evenals de voordelen van permanente herscholing van werknemers met het oog op groene, schone banen van hoge kwaliteit;

28.  benadrukt dat het belangrijk is SDG 2 inzake duurzame landbouw te verwezenlijken, en dat hetzelfde geldt voor de SDG's met betrekking tot de preventie van vervuiling en het overmatig watergebruik (6.3 en 6.4), verbetering van de bodemkwaliteit (2.4 en 15.3) en het bestrijden van biodiversiteitsverlies (15) op EU-niveau;

29.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om iets te doen aan de aanzienlijke vertraging bij de verwezenlijking van een goede watertoestand in het kader van de kaderrichtlijn wateren, en de verwezenlijking van SDG 6 te verzekeren; wijst op de evaluatie van het Europees Milieuagentschap waaruit blijkt dat in meer dan de helft van de meren en rivieren in Europa geen sprake is van een goede ecologische toestand en dat waterecosystemen nog steeds de ernstigste mate van aantasting en afname van biodiversiteit ondervinden; verzoekt de Commissie de innovatieve benaderingen van duurzaam waterbeheer te ondersteunen, onder meer door het volledige potentieel van het hergebruik van afvalwater te benutten, en de beginselen van de circulaire economie toe te passen op het waterbeheer door maatregelen uit te voeren die gericht zijn op het hergebruik van water in de landbouw-, industrie- en gemeentelijke sectoren; benadrukt dat circa 70 miljoen Europeanen in de zomermaanden waterstress ondervinden; herinnert eraan dat circa 2 % van de totale EU-bevolking geen volledige toegang tot drinkbaar water heeft, hetgeen in buitenproportionele mate kwetsbare, gemarginaliseerde groepen treft; herinnert eraan dat als gevolg van onveilig water en slechte sanitaire voorzieningen en hygiëne dagelijks tien Europeanen komen te overlijden;

30.  is verheugd over de gezamenlijke mededeling van de Commissie over de toekomst van onze oceanen, waarin vijftig maatregelen worden voorgesteld voor veilige, schone en duurzaam beheerde oceanen in Europa en de rest van de wereld, ten einde SDG 14 te verwezenlijken – een urgente doelstelling gezien de noodzaak van een snel herstel van de Europese zeeën en de wereldoceanen;

31.  benadrukt het belang voor het milieu en de sociaaleconomische voordelen die biodiversiteit biedt en wijst erop dat de huidige mate van het verlies aan biodiversiteit volgens het laatste verslag over "Planetaire grenzen" de planetaire grens overschreden heeft, terwijl het behoud van de biosfeer als bepalende grens wordt beschouwd, en dat een grote wijziging van deze grens tot veranderingen in het aardsysteem zou leiden; stelt met zorg vast dat de streefdoelen van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020 en het verdrag inzake biologische diversiteit niet zullen worden verwezenlijkt zonder aanzienlijke aanvullende inspanningen; herinnert eraan dat de toestand van ongeveer 60 % van de diersoorten en 77 % van de beschermde habitats niet optimaal is(9); dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan hun inspanningen te intensifiëren om deze streefdoelen te behalen, onder meer door de natuurrichtlijnen volledig ten uitvoer te leggen en de toegevoegde waarde van de ecosystemen en biodiversiteit van het Europese milieu te erkennen door voldoende middelen in de volgende begrotingen vrij te maken voor het behoud van biodiversiteit, met name voor het Natura 2000-netwerk en het LIFE-programma; wijst nogmaals op de noodzaak van een gemeenschappelijk voortgangsbewakingsmechanismewaarin rekening wordt gehouden met alle directe en indirecte uitgaven op het gebied van biodiversiteit en de doeltreffendheid van deze uitgaven, waarbij gewaarborgd moet worden dat de algemene EU-uitgaven geen negatieve gevolgen hebben voor de biodiversiteit en bijdragen tot de verwezenlijking van de Europese biodiversiteitsdoelstellingen;

32.  benadrukt dat de volledige tenuitvoerlegging en handhaving en een adequate financiering van de natuurrichtlijnen een cruciale voorwaarde vormen voor het welslagen van de biodiversiteitsstrategie als geheel en voor het verwezenlijken van het in die strategie geformuleerde hoofddoel; verwelkomt de beslissing van de Europese Commissie om de natuurrichtlijnen niet te herzien;

33.  verzoekt de Europese Commissie en de lidstaten om het Natura 2000-netwerk snel te voltooien en te versterken en daarbij meer inspanningen te leveren zodat er voldoende speciale beschermingszones (SBZ's) in de zin van de habitatrichtlijn worden aangeduid en dat de aanduiding ervan gepaard gaat met doeltreffende maatregelen om de biodiversiteit in Europa te beschermen;

34.  constateert dat uit onderzoek is gebleken dat niet-duurzame landbouw in hoge mate bijdraagt aan de afname van de voorraden organische koolstof in de bodem en aan het verlies aan bodembiodiversiteit; roept de EU op methodes te stimuleren die de bodemkwaliteit ten goede komen, door bijvoorbeeld het houden van vee en de teelt van peulvruchten met elkaar af te wisselen, teneinde de EU in staat te stellen SDG's 2.4 en 15.3 te verwezenlijken;

35.  is van oordeel dat de Europese Unie veel meer moet doen om SDG 15 te helpen verwezenlijken; dringt er bij de Europese Commissie met name op aan bij voorrang werk te maken van de decontaminatie van het milieu door geharmoniseerde normen voor te stellen tegen gronduitputting en landdegradatie en door zo snel mogelijk het meermaals aangekondigde actieplan tegen ontbossing en bosdegradatie en het tijdschema voor de tenuitvoerlegging ervan voor te stellen;

36.  erkent dat veranderingen in de bodembiodiversiteit en de hoeveelheid organische koolstof in de bodem hoofdzakelijk het gevolg zijn van de gebruikte methoden voor landbeheer en veranderingen in grondgebruik en klimaatveranderingen, met uiterst negatieve gevolgen voor hele ecosystemen en de samenleving; roept de Commissie derhalve op in het komende achtste MAP bijzondere aandacht te schenken aan bodemgerelateerde vraagstukken;

37.  benadrukt het feit dat door de EU geïmporteerd en voor diervoeding bestemd sojameel de ontbossing in Zuid-Amerika in de hand werkt, als gevolg waarvan de SDG's met betrekking tot ontbossing, klimaatverandering en biodiversiteit worden ondermijnd;

38.  roept de Commissie in haar rol als wereldspeler op meer inspanningen te verrichten ten aanzien van het beschermen van de belangrijke ecologische en milieuaspecten van het Noordpoolgebied; verzoekt de Commissie met klem geen beleid toe te staan dat het winnen van fossiele brandstoffen in het Noordpoolgebied stimuleert;

39.  verwelkomt de aandacht voor biodiversiteit, natuurlijke hulpbronnen en ecosystemen en het erkende verband tussen deze elementen en volksgezondheid en welzijn; benadrukt dat er een "One Health"-benadering moet komen die zowel de volksgezondheid, diergezondheid en milieugezondheid omvat en herinnert eraan dat investeringen in onderzoek en innovatie om nieuwe gezondheidstechnologieën te ontwikkelen een essentiële voorwaarde zijn om de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen te kunnen halen; verzoekt de Commissie met klem op zeer korte termijn een analyse uit te voeren, teneinde te reageren op de publicatie van de OESO "Health at a glance" waaruit blijkt dat de levensverwachting in veel EU-landen niet is gestegen; constateert dat de eerlijke toegang tot hoogwaardige gezondheidszorg van cruciaal belang is voor het bestaan van duurzame gezondheidsstelsels aangezien deze toegang de mogelijkheid biedt ongelijkheden te verminderen; benadrukt dat er meer inspanningen moeten worden verricht om de multidimensionale belemmeringen voor burgers, dienstverleners en het gezondheidsstelsel weg te nemen, en dat er verder moet worden geïnvesteerd in medisch onderzoek en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) teneinde toegankelijke, duurzame en geschikte gezondheidsoplossingen te vinden die wereldwijde ziekten zoals hiv/aids, tuberculose, meningitis, hepatitis C en andere verwaarloosde, vaak armoedegebonden infectieziekten kunnen bestrijden; herinnert eraan dat investeren in internationaal medisch onderzoek en ontwikkeling van cruciaal belang is om een antwoord te kunnen bieden op de nieuwe gezondheidsuitdagingen zoals epidemieën en antibioticaresistentie;

40.  wijst erop dat de oceaaneconomie, of "blauwe economie", belangrijke kansen biedt voor het duurzame gebruik en behoud van mariene hulpbronnen, en dat ondersteuning voor passende capaciteitsopbouw voor het ontwikkelen en uitvoeren van planningsinstrumenten en beheersystemen ontwikkelingslanden in staat kunnen stellen deze kansen te verzilveren; wijst op de grote rol die in dit verband voor de Europese Unie is weggelegd;

41.  erkent dat er een onomstotelijk verband bestaat tussen de exploitatie van visbestanden en instandhouding en handel; erkent eveneens dat de opportuniteitskosten die mogelijk ontstaan wanneer niet wordt opgetreden tegen schadelijke visserijsubsidies, bijzonder hoog zijn, aangezien indien er geen maatregelen worden genomen, de bronnen zullen opraken, er voedselonzekerheid zal ontstaan en de werkgelegenheidskansen die we juist wilden behouden, tenietdoen zullen worden gedaan;

42.  herinnert eraan dat de EU en al haar lidstaten de Overeenkomst van Parijs hebben ondertekend en bijgevolg hebben toegezegd de hierin gestelde doelstellingen na te streven, die mondiale maatregelen vereisen; benadrukt het feit dat de langetermijndoelstelling die erop is gericht de economie koolstofarm te maken in alle beleidsmaatregelen moet worden opgenomen om de opwarming van de aarde tot ruim onder 2 °C te houden en ernaar streven deze toename tot 1,5 °C te beperken;

43.  wijst er nogmaals op dat in het voorgestelde klimaat- en energiekader 2030 drie belangrijke streefcijfers voor 2030 worden geformuleerd: dat de emissie van broeikasgassen met minstens 40 % verminderd moet worden, dat hernieuwbare bronnen minstens 27 % van de energievraag in de EU voor hun rekening moeten nemen, en dat de energie-efficiëntie met minstens 30 % verbeterd moet worden; herinnert aan de standpunten die het Parlement heeft ingenomen ten aanzien van deze streefcijfers; benadrukt dat het noodzakelijk is toezicht te blijven houden op deze doelstellingen en tegen het midden van deze eeuw een op CO2-neutraliteit gerichte strategie voor de EU te ontwikkelen, waarbij rekening wordt gehouden met de regionale en nationale bijzonderheden binnen de EU en waarin een kostenefficiënt traject wordt uitgestippeld in de richting van de verwezenlijking van de doelstelling van CO2-neutraliteit die in de Overeenkomst van Parijs is vastgesteld;

44.  verzoekt de EU en de lidstaten de mitigatie van en de aanpassing aan de klimaatverandering daadwerkelijk in hun ontwikkelingsbeleid te integreren; onderstreept de noodzaak om technologieoverdrachten voor energie-efficiëntie en schone technologieën aan te moedigen en investeringen te stimuleren in kleinschalige, onafhankelijke en gedecentraliseerde projecten voor hernieuwbare energie; roept de EU op haar steun aan duurzame landbouw op te schroeven om de klimaatverandering aan te pakken middels gerichte steun voor kleine boeren, gewasdiversificatie, agrobosbouw en agro-ecologische praktijken;

45.  wijst erop dat de aantasting van het milieu en de klimaatverandering aanzienlijke risico's inhouden voor het verzekeren en behouden van vrede en gerechtigheid; erkent dat er meer aandacht moet worden besteed aan het feit dat klimaatverandering en de aantasting van het milieu de mondiale migratie, armoede en honger doen toenemen; roept de EU en de lidstaten op klimaatverandering als strategische prioriteit te blijven hanteren in de diplomatieke dialoog op mondiaal niveau, met inbegrip van bilaterale en biregionale dialogen op hoog niveau met de G7, de G20, de VN en met partnerlanden zoals China, teneinde een positieve en actieve dialoog gaande te houden die de overgang naar schone energie wereldwijd bevordert en gevaarlijke klimaatveranderingen tegengaat;

46.  erkent de werkzaamheden van het in de VS gevestigde "Center for Climate and Security" dat kritieke aspecten identificeert tussen klimaatverandering en internationale veiligheid, waarbij het naar klimaatverandering verwijst als een "verveelvoudiging van de bedreigingen" die mogelijk aanvullende humanitaire hulp of militaire interventie vereist en grotere stormen kan veroorzaken die een bedreiging zouden vormen voor zowel steden als militaire bases;

47.  wijst erop dat energie-armoede, een verschijnsel dat vaak wordt gedefinieerd als een situatie waarin personen of huishoudens thuis niet over voldoende betaalbare verwarmings- of andere energievoorzieningen beschikken, een probleem is dat zich in een groot aantal lidstaten voordoet; benadrukt dat energiearmoede het gevolg is van stijgende energiekosten, de gevolgen van de recessie op nationale en regionale economieën, en woningen met een slechte energie-efficiëntie; herinnert eraan dat volgens een schatting in de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC) 54 miljoen Europese burgers (10,8 % van de EU-bevolking) in 2012 niet in staat waren hun huis voldoende te verwarmen, en een vergelijkbaar aantal mensen te laat was met het betalen van hun energierekening of te kampen had met slechte huisvesting; roept de lidstaten op dit probleem erkennen en aanpakken, aangezien het waarborgen van elementaire energiediensten van cruciaal belang is om zeker te stellen dat gemeenschappen geen negatieve gezondheidseffecten ondervinden, niet steeds verder in de armoede wegzakken, een goede kwaliteit van leven kunnen behouden, en dat financiële middelen ter ondersteuning van huishoudens die deze steun nodig hebben, niet een te grote last opleveren; benadrukt dat toegang tot moderne energiediensten een noodzakelijke voorwaarde is voor menselijk welzijn en economische groei; wijst erop dat 1,2 miljard mensen wereldwijd desalniettemin geen toegang hebben tot elektriciteit en ruim 2,7 miljard mensen niet over schone kookvoorzieningen beschikken; herinnert er eveneens aan dat meer dan 95 % van deze mensen in Afrika bezuiden de Sahara of de Aziatische landen in ontwikkeling woont, en circa 80 % in plattelandsgebieden; benadrukt dat energie een centrale rol speelt bij alle grote uitdagingen en kansen waar de wereld van vandaag de dag mee te maken heeft; onderstreept dat toegang tot energie voor iedereen van essentieel belang is, of het nu om banen, veiligheid, klimaatverandering, voedselproductie of het verhogen van inkomsten gaat, en dat duurzame energie een kans is om met beide handen aan te grijpen, omdat het levens, economieën en de planeet verandert;

48.  pleit voor de volledige integratie van klimaatactie in de EU-begroting – mainstreaming van klimaatactie – welke integratie erop toeziet dat de maatregelen tot vermindering van de emissie van broeikasgassen in alle investeringsbeslissingen in Europa worden meegenomen;

49.  vraagt de Commissie een verslag op te stellen over de klimaatwetgeving van de EU, met inbegrip van de verordening inzake gedeelde inspanningen en de ETS-richtlijn, en wel om de vijf jaar, te beginnen binnen zes maanden na de faciliterende dialoog van 2018 in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), om zeker te stellen dat deze wetgeving daadwerkelijk de verwachte bijdrage levert aan de naleving van de verbintenissen om de uitstoot van broeikasgassen van de EU te verminderen en na te gaan of het huidige traject voor vermindering zal volstaan om de SDG's en de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te halen; vraagt de Commissie bovendien het klimaat- en energiekader 2030, en de nationaal bepaalde bijdrage van de EU, vóór 2020 te herzien en op te schalen zodat dit kader voldoende is afgestemd op de langetermijndoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de SDG's; dringt er bij de Commissie op aan het potentieel voor broeikasgasabsorptie te stimuleren door de ontwikkeling aan te moedigen van beleid dat bebossing en goed bosbeheer ondersteunt, gezien het feit dat de EU zich ertoe heeft verbonden in het kader van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling de tenuitvoerlegging van duurzaam bosbeheer te stimuleren, ontbossing een halt toe te roepen, ontboste gebieden te herstellen en de bebossing en herbebossing tegen 2020 wereldwijd op te schalen;

50.  onderstreept dat de inspanningen om de opwarming van de aarde tegen te gaan geen belemmering voor economische groei en werkgelegenheid vormen, en dat, integendeel, het koolstofarm maken van de economie juist als essentiële voorwaarde moet worden gezien voor nieuwe en duurzame economische groei en werkgelegenheid; erkent niettemin dat bij de transitie naar nieuwe economische en sociale modellen gemeenschappen die gecentreerd zijn rond traditionele industrieën hoogstwaarschijnlijk met de nodige uitdagingen te kampen zullen krijgen; onderstreept het belang van ondersteuning bij deze transitie en roept de Commissie en de lidstaten op om financiële middelen uit bronnen zoals de EU-ETS te gebruiken voor de financiering van modernisering en een deugdelijke transitie, om dergelijke gemeenschappen te helpen om het gebruik van beste technologieën en productiewijzen te bevorderen teneinde de striktste milieunormen en veilig, stabiel en duurzaam werk te garanderen;

51.  merkt op dat aanhoudend biodiversiteitsverlies en de negatieve gevolgen van ontbossing en klimaatverandering kunnen leiden tot een steeds hevigere strijd om hulpbronnen, zoals voedsel en energie, toenemende armoede en politieke instabiliteit op wereldwijde schaal, evenals tot vluchtelingenstromen en nieuwe mondiale migratiepatronen; benadrukt dat de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de lidstaten hier rekening mee moeten houden in alle aspecten van de externe betrekkingen en internationale diplomatie, terwijl zij moeten zorgen voor een aanzienlijke verhoging van de financiering voor officiële ontwikkelingshulp; verzoekt de Commissie, de EDEO en de lidstaten in alle acties en interacties met derde landen emissiereductie na te streven door het bevorderen van hernieuwbare energiebronnen, hulpbronnenefficiëntie, bescherming van biodiversiteit en bossen en beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering;

52.  verzoekt de Commissie te waarborgen dat de externe beleidsmaatregelen van de EU verenigbaar zijn met de SDG's, en vast te stellen op welke gebieden nadere maatregelen of uitvoering nodig zijn om ervoor te zorgen dat het extern beleid van de EU bijdraagt tot de doeltreffende verwezenlijking van de SDG's en niet in strijd zijn met hun doelstellingen en tenuitvoerlegging in andere regio's, met name in ontwikkelingslanden; roept de Commissie in dit verband op een betrouwbaar proces in gang te zetten dat om te beginnen voorziet in een prognosemechanisme/mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing voor nieuwe initiatieven en voorstellen, met inbegrip van herziening van de bestaande wetgeving, en om een voorstel voor een overkoepelende strategie voor duurzame ontwikkeling in te dienen; wijst met klem op de beschikbare instrumenten en forums zoals het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling (EFDO), het Regional Forum on Sustainable Development (RFSD) van het VN-ECE, het politiek forum op hoog niveau en het centrale platform van de VN; dringt erop aan dat het politiek forum op hoog niveau overeenkomstig de Agenda 2030 in een vrijwillige evaluatie voorziet, teneinde de lidstaten aan te moedigen om "regelmatig inclusieve evaluaties van de voortgang uit te voeren"; benadrukt in dit opzicht het belang van periodieke en passende effectbeoordelingen vooraf; herinnert aan de verplichting in het kader van het Verdrag die inhoudt dat de EU de doelstellingen van ontwikkelingssamenwerking voor ogen houdt telkens wanneer zij beleid uitvoert dat waarschijnlijk gevolgen voor ontwikkelingslanden heeft;

53.  onderstreept het belang van officiële ontwikkelingshulp (ODA) als een fundamenteel instrument voor het verwezenlijken van de Agenda 2030, voor het uitroeien van de armoede in al haar vormen en het bestrijden van ongelijkheden, maar herinnert eraan dat ontwikkelingshulp als zodanig niet volstaat om ontwikkelingslanden uit de armoede te tillen; onderstreept de noodzaak om instrumenten te bevorderen die de verantwoordingsplicht stimuleren, zoals begrotingssteun; doet een beroep op de EU en haar lidstaten onverwijld hun verbintenis te herbevestigen om 0,7 % van het bruto nationaal inkomen voor ontwikkelingshulp te bestemmen en gedetailleerde voorstellen voor een tijdschema in te dienen voor het geleidelijk opvoeren van ODA om dit streefcijfer te halen; herinnert aan de toezegging van de EU om ten minste 20 % van ODA aan menselijke ontwikkeling en sociale integratie te besteden, en vraagt om een hernieuwde inzet voor dit doel; doet een beroep op de Commissie de aanbeveling van de Commissie voor ontwikkelingsbijstand (DAC) van de OESO ten uitvoer te leggen om een gemiddeld jaarlijks subsidiepercentage van 86 % van de totale ODA-toezeggingen te halen; dringt erop aan dat ODA tegen bestemmingswijzigingen wordt beschermd en dat de internationaal overeengekomen beginselen inzake doeltreffendheid van ontwikkelingshulp worden nageleefd door de fundamentele doelstelling van ODA inzake armoedebestrijding te handhaven, en zich met name te richten op de minst ontwikkelde landen (MOL's) en kwetsbare contexten herinnert aan de noodzaak om, in het kader van een ruimere ontwikkelingsagenda, verder te gaan dan de relatie donor/begunstigde;

54.  onderstreept dat fiscale rechtvaardigheid en transparantie, de bestrijding van belastingontwijking, het uitroeien van illegale geldstromen en belastingparadijzen, in combinatie met een beter beheer van de overheidsfinanciën, duurzame economische groei en een grotere mobilisering van nationale middelen, cruciaal zijn voor de financiering van de Agenda 2030; verzoekt de EU een financieringsprogramma (DEVETAX2030) op te zetten dat specifieke steun biedt voor de oprichting van belastingstructuren in opkomende markteconomieën en dat ontwikkelingslanden helpt bij het opzetten van nieuwe regionale belastingkantoren; dringt andermaal aan op een mondiale belasting op financiële transacties om de mondiale uitdagingen inzake armoede aan te gaan, alsmede op een onderzoek naar de overloopeffecten van het gehele belastingbeleid van de lidstaten en de EU op ontwikkelingslanden en de naleving van het beginsel van beleidssamenhang ten aanzien van ontwikkeling (policy coherence for development - PCD) bij het vaststellen van wetgeving op dit gebied;

55.  verzoekt de Commissie en de lidstaten hun benadering van migratie aan te passen met het oog op het ontwikkelen van een migratiebeleid dat strookt met SDG 10 en een op feiten gebaseerde perceptie van migranten en asielzoekers, alsmede met de bestrijding van vreemdelingenhaat en discriminatie jegens migranten, en met het oog op het investeren in belangrijke factoren voor de menselijke ontwikkeling; herhaalt zijn bezorgdheid over het feit dat de tenuitvoerlegging van nieuwe beleidsmaatregelen en financiële instrumenten om de diepere oorzaken van irreguliere en gedwongen migratie aan te pakken schadelijk kunnen zijn voor ontwikkelingsdoelstellingen en dringt erop aan dat het Europees Parlement in dit verband een grotere controlerende rol krijgt om ervoor te zorgen dat de nieuwe financieringsinstrumenten verenigbaar zijn met de rechtsgrond, de beginselen en de toezeggingen van de EU, vooral de Agenda 2030; herinnert eraan dat uitbanning van armoede en economische en sociale ontwikkeling op lange termijn de hoofddoelstellingen van het ontwikkelingsbeleid vormen;

56.  is ingenomen met de nadruk die wordt gelegd op het investeren in jongeren, aangezien zij de belangrijkste uitvoerders van de SDG's zijn; onderstreept de noodzaak het demografische dividend van ontwikkelingslanden te benutten door middel van passend openbaar beleid en investeringen in de opleiding en gezondheid van jongeren, met inbegrip van seksuele en reproductieve gezondheid en onderwijs; beklemtoont de gelegenheid om eindelijk vorderingen te maken op het vlak van gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen als een essentieel onderdeel van PCD, en dringt er bij de EU op aan deze op te nemen op alle terreinen van het externe optreden; erkent dat deze essentiële factoren voor menselijke ontwikkeling en menselijk kapitaal prioriteit moeten krijgen om de duurzame ontwikkeling te kunnen waarborgen;

57.  roept de EU en de lidstaten op de nodige middelen en politieke focus in te zetten om te waarborgen dat het beginsel van gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen en meisjes centraal staat in de tenuitvoerlegging van de Agenda 2030;

58.  spoort de Commissie en de lidstaten aan om erop toe te zien dat overheidsbegrotingen niet strijdig zijn met de SDG's; is van mening dat voor een tijdige en succesvolle tenuitvoerlegging van de Agenda 2030 groene investeringen, innovaties en groei in de EU aanzienlijk sneller moeten plaatsvinden en erkent dat nieuwe financieringsinstrumenten en verschillende benaderingen van het huidige investeringsbeleid nodig zijn, zoals het geleidelijk schrappen van subsidies die schadelijk zijn voor het milieu en van projecten die een hoge uitstoot tot gevolg hebben; dringt aan op een strategie aan de hand waarvan multinationale bedrijven en ondernemingen de ecologische, sociale en governancecriteria (ESG) in hun bedrijfsmodellen kunnen opnemen en institutionele investeerders deze ESG-criteria in hun investeringsstrategieën kunnen integreren om zo financiële middelen richting duurzame financiering te verplaatsen en weg van fossiele brandstoffen;

59.  roept op om in het meerjarig financieel kader voor de periode na 2020 de EU-begroting te heroriënteren naar de verwezenlijking van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en in toereikende financiering te voorzien om de duurzame-ontwikkelingsdoelen daadwerkelijk te realiseren; dringt erop aan dat het thema duurzame ontwikkeling beter in alle financieringsmechanismen en begrotingsonderdelen wordt opgenomen, en herinnert eraan dat beleidscoherentie voor de lange termijn een belangrijke rol speelt bij het beperken van de kosten; benadrukt het belang van het cohesiebeleid als het belangrijkste investeringsbeleid van de EU, en herinnert eraan dat de horizontale toepassing van duurzaamheidscriteria en resultaatgerichte doelstellingen voor alle Europese structuur- en investeringsfondsen, met inbegrip van het Europees Fonds voor strategische investeringen, nodig is voor de volledige overschakeling naar duurzame en inclusieve economische groei;

60.  dringt er bij de Europese Investeringsbank (EIB) op aan te waarborgen dat zij handelt overeenkomstig de waarden van Europa door krachtige duurzaamheidscriteria toe te passen in het kader van haar kredietverstrekking, en ervoor te zorgen dat kredietverstrekking aan de enrgie- en vervoersector gericht is op koolstofarme en duurzame projecten;

61.  roept de EIB op tegen 2030 40 % van haar leningportfolio toe te wijzen aan koolstofarme en klimaatbestendige groei;

62.  verzoekt de EIB meer middelen beschikbaar te stellen voor het Elena-initiatief dat subsidies biedt voor technische bijstand die is toegespitst op de tenuitvoerlegging van projecten en programma's inzake energie-efficiëntie, de distributie van hernieuwbare energie en stedelijk vervoer;

63.  erkent dat weerbare en duurzame infrastructuur essentieel is om een koolstofarme duurzame toekomst te verwezenlijken en een aantal extra voordelen met zich meebrengt, zoals bestendigheid en verbeterde bescherming tegen branden en overstromingen; is van oordeel dat de transitie naar een duurzame samenleving slechts mogelijk is door het "energie-efficiëntie eerst"-beginsel in acht te nemen, en door de energie-efficiëntie van toestellen, stroomnetten en gebouwen te blijven verbeteren en opslagsystemen te ontwikkelen; erkent dat de grootste mogelijkheden die energie-efficiëntie te bieden heeft gebouwen betreft en verzoekt de EU om zich te verbinden aan het streven om tegen 2050 een volledig duurzaam, koolstofarm en energie-efficiënt, vrijwel energieneutraal gebouwenbestand te realiseren, waarbij eventuele resterende vraag wordt voorzien vanuit een brede reeks hernieuwbare bronnen; dringt aan op een versneld tempo bij het realiseren van een groter aandeel hernieuwbare energie in de energiemix van de EU; waarschuwt voor de afhankelijkheid van onhoudbare infrastructuren en roept de Commissie op maatregelen voor te stellen voor een ordelijke transitie naar een duurzame koolstofarme economie en een fundamentele heroriëntatie van infrastructuurontwikkeling teneinde de structurele economische risico's die samengaan met financiële activa die op koolstofrijke economieën zijn gericht, te beperken;

64.  verzoekt de Commissie en de lidstaten voorrang te geven aan duurzame mobiliteit door het openbaar vervoer op lokaal niveau te verbeteren, rekening houdend met de bijzondere kenmerken van elke streek en met de reële behoeften van de burgers; is van mening dat met de financiële steun van de EU voor de ontwikkeling van de vervoer- en infrastructuursector doelstellingen moeten worden beoogd die voor de lidstaten een echte meerwaarde betekenen;

65.  benadrukt dat meent dat corruptie een ernstig effect heeft op het milieu, en dat de illegale handel in bedreigde diersoorten, mineralen en edelstenen, evenals bosbouwproducten zoals hout, onlosmakelijk verbonden is met corruptie; onderstreept dat de illegale handel in dieren een bedreiging kan vormen voor reeds bedreigde diersoorten, en dat illegale houtkap een verlies aan biodiversiteit tot gevolg kan hebben en verhoogde koolstofemissies die klimaatverandering in de hand kan werken; benadrukt dat dit voor georganiseerde criminele groepen een winstgevende handel met weinig risico's is aangezien criminaliteit op bosbouwgebied zelden tot strafrechtelijke vervolging leidt en de straffen vaak niet in verhouding staat tot de ernst van het gepleegde strafbare feit; herinnert eraan dat het verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie dat specifiek gericht is op de preventie van corruptie, doeltreffende wetshandhaving, internationale samenwerking en ontneming van vermogensbestanddelen in de milieusector als effectief instrument kan worden ingezet ter bestrijding van corruptie; dringt er bij de lidstaten op aan corruptiebestrijdingsstrategieën, waar ook transparantie en verantwoording deel van uitmaken, onderdeel te maken van de milieuwetgeving en het milieubeleid en op deze wijze democratie en goed bestuur te bevorderen; benadrukt dat de bestrijding van corruptie in de milieusector de eerlijke toegang tot essentiële hulpbronnen, zoals water en een schoon milieu, bevordert en van essentieel belang is voor de bescherming van ons milieu en de waarborging van duurzame ontwikkeling;

66.  onderkent het belang van cultuur en culturele participatie voor de verwezenlijking van de SDG-agenda, alsook van de rol van cultuur in de externe betrekkingen en het ontwikkelingsbeleid; verzoekt om gepaste steun voor culturele instellingen en organisaties die bijdragen aan de verwezenlijking van de SDG-agenda en om verdere uitdieping van de verbanden tussen onderzoek, wetenschap, innovatie en kunst;

67.  herinnert eraan dat culturele participatie lichamelijke en geestelijke gezondheid en welzijn bevordert, een positieve invloed heeft op school- en beroepsprestaties, mensen die het grootste risico op sociale uitsluiting lopen helpt op de arbeidsmarkt te integreren, en al met al in hoge mate bijdraagt tot de verwezenlijking van een groot aantal SDG's;

68.  is uiterst bezorgd over de uiteenlopende prestaties van de onderwijsstelsels in de lidstaten, zoals blijkt uit de jongste PISA-enquêtes; benadrukt dat voor iedereen toegankelijke openbare onderwijs- en opleidingsstelsels waarvoor voldoende middelen worden uitgetrokken, van essentieel belang zijn voor gelijkheid en sociale inclusie en voor de verwezenlijking van de streefdoelen van SDG 4, en dat hoogwaardig onderwijs het vermogen heeft om kwetsbare mensen, minderheden, mensen met speciale behoeften en vrouwen en meisjes, mondig te maken; betreurt het hardnekkige probleem van de hoge jeugdwerkloosheid; wijst erop dat onderwijs van groot belang is voor de ontwikkeling van een zelfredzame samenleving; vraagt de EU om onderwijs en technische en beroepsopleidingen van goede kwaliteit en samenwerking met de industrie te beschouwen als essentiële voorwaarden voor de inzetbaarheid van jongeren op de arbeidsmarkt en voor de toegang tot gekwalificeerde banen;

69.  vraagt de EU en haar lidstaten om bij het integreren van de SDG's in het Europese beleidskader en in de huidige en toekomstige prioriteiten van de Commissie regionale en minderheidstalen en de taalkundige verscheidenheid te beschermen en ervoor te zorgen dat taaldiscriminatie niet wordt geduld;

70.  is van mening dat culturele diversiteit en de bescherming van natuurlijk erfgoed in het hele Europese beleidskader moeten worden bevorderd, onder meer via onderwijs;

71.  spoort de lidstaten aan bij voorrang de ecologische en economische herstructurering van industriële gebieden aan te pakken die in verschillende regio's van Europa zorgen voor ernstige milieuvervuiling en de plaatselijke bevolking aan ernstige gezondheidsrisico's blootstellen;

72.  benadrukt de rol van de stedelijke agenda van de EU bij de tenuitvoerlegging van de mondiale "nieuwe stedelijke agenda" en is verheugd over beleidsontwikkelingen die steden en regio's in staat stellen synergetische groene investeringen te realiseren; verwelkomt tevens initiatieven als de groene bladerenwedstrijd en het wereldwijde Burgemeestersconvenant voor klimaat en energie en benadrukt het onmisbare belang van steden en regio's voor het verwezenlijken van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen gezien het feit dat duurzaamheid een gezamenlijke aanpak voor de lange termijn vergt vanuit alle bestuurslagen en sectoren;

73.  merkt op dat de Agenda 2030 erkent dat voedsel, bestaansmogelijkheden en het beheer van de natuurlijke hulpbronnen niet meer afzonderlijk van elkaar kunnen worden gezien; benadrukt dat aandacht voor plattelandsontwikkeling en investeringen in de landbouw – gewassen, vee, bosbouw, de visserij en aquacultuur – in hoge mate bevorderlijk is voor het elimineren van armoede en honger en de totstandbrenging van duurzame ontwikkeling; wijst erop dat er een belangrijke rol is weggelegd voor de landbouw in het bestrijden van de klimaatverandering; benadrukt dat het zeer ambitieuze streven in het kader van de SDG's alleen kan worden gerealiseerd door middel van samenwerking (noord-zuid-, zuid-zuid- en trilaterale samenwerking), evenals wereldwijde samenwerkingen tussen verschillende actoren op uiteenlopende terreinen;

74.  is ingenomen met het voornemen om duurzame ontwikkeling te integreren in het handels- en investeringsbeleid, en dringt erop aan dat het EU-beleid beter wordt afgestemd op de verwerving van landbouwgrondstoffen en natuurlijke hulpbronnen, zowel binnen als buiten de grenzen van de EU; vraagt om een herziening van het investeringsbeleid en de brede inzet van innovatieve financieringsinstrumenten voor de verwezenlijking van de SDG's; dringt er bij de Commissie op aan te waarborgen dat de toetsing van toekomstige handelsovereenkomsten op duurzame ontwikkeling transparant verloopt;

75.  roept de Commissie op om in samenwerking met de relevante belanghebbenden specifieke en op maat gemaakte ondersteuning tot stand te brengen voor gemarginaliseerde huishoudens en groepen met een laag inkomen, zoals de Roma, teneinde gezondheid en toegang tot basisvoorzieningen en veilige, schone hulpbronnen te waarborgen, met inbegrip van lucht, water, betaalbare en moderne energie en gezonde voeding, welke elementen ook zouden bijdragen tot het verwezenlijken van de SDG's 1, 10 en 15 inzake het elimineren van armoede, het terugdringen van de ongelijkheid en het stimuleren van vreedzame en inclusieve samenlevingen;

76.  erkent, overeenkomstig de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, dat personen met een handicap een zeer hoog risico op armoede lopen en onvoldoende toegang hebben tot basisrechten zoals onderwijs, gezondheidszorg en werk;

77.  is van oordeel dat de EU-initiatieven om een duurzame toekomst tot stand te brengen gepaard moeten gaan met een breed debat over de rol van dieren, als wezens met een bewustzijn, en over hun welzijn, waaraan vaak geen aandacht wordt besteed in de dominante productiesystemen voor consumptie; benadrukt dat de Europese Unie zo snel mogelijk de bestaande leemtes in het beleid en de wetgeving inzake dierenwelzijn moet aanpakken, zoals trouwens door een steeds grotere groep Europese burgers wordt verlangd;

78.  verzoekt de Commissie haar inspanningen en financiële steun op te schalen inzake het verhogen van het bewustzijn, gerichte voorlichtingscampagnes en het stimuleren van burgers om zich meer in te zetten voor duurzame ontwikkeling;

79.  verzoekt de Commissie en de lidstaten uiterlijk in 2020 een eind te maken aan stimulansen voor uit palmolie en soja verkregen biobrandstoffen die leiden tot ontbossing en aantasting van veengronden; dringt daarnaast aan op de invoering van één enkele certificeringsregeling voor op de EU-markt geïmporteerde palmolie op basis waarvan de maatschappelijk verantwoorde herkomst van de palmolie kan worden aangetoond;

80.  dringt er met klem bij de Commissie op aan extra inspanningen te leveren met het oog op doeltreffende maatregelen om de slechte luchtkwaliteit tegen te gaan, die jaarlijks verantwoordelijk is voor meer dan 430 000 voortijdige sterfgevallen in de EU; verzoekt de Commissie toe te zien op de handhaving van nieuwe en bestaande wetgeving, de juridische maatregelen tegen lidstaten die niet voldoen aan de wetgeving inzake luchtverontreiniging versneld uit te voeren, en nieuwe, doeltreffende wetgeving, inclusief sectorspecifieke wetgeving, vast te stellen om de slechte luchtkwaliteit en de verschillende bronnen van vervuiling evenals de methaanuitstoot aan te pakken; benadrukt het feit dat de EU de voor de EU vastgestelde luchtkwaliteitsniveaus nog lang niet heeft behaald, die veel minder streng zijn dan de door de WHO aanbevolen niveaus;

81.  merkt op dat de Europese Commissie het probleem van de slechte luchtkwaliteit heeft aangepakt door enkele inbreukprocedures op te starten, met name wegens de aanhoudende overschrijdingen van de grenswaarden voor NO2 zoals vastgelegd in Richtlijn 2008/50/EG;

82.  herinnert eraan dat een daling van de geluidsoverlast een van de benchmarks is die tegen 2020 niet zal worden gehaald; benadrukt dat blootstelling aan geluidsoverlast in de EU jaarlijks bijdraagt tot het vroegtijdig overlijden van minstens 10 000 mensen als gevolg van coronaire hartziekten en beroerten, en dat ongeveer een kwart van de Europese bevolking in 2012 aan hogere dan toegelaten geluidsniveaus werd blootgesteld; verzoekt de lidstaten voorrang te geven aan de monitoring van de geluidsniveaus om te waarborgen dat hun grenswaarden voor binnen en buiten niet worden overschreden; dringt voorts aan op maatregelen om geluidshinder tegen te gaan;

83.  benadrukt dat uit gegevens van de Commissie blijkt dat ruim 50 % van het graan in de EU als diervoeder wordt gebruikt; constateert dat de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN heeft gewaarschuwd dat het verdere gebruik van graan als diervoeder de voedselzekerheid mogelijk in gevaar brengt doordat er in dat geval minder graan beschikbaar is voor menselijke consumptie;

84.  wijst nadrukkelijk op de bijdrage van de veehouderij aan de economie van de EU en aan duurzame landbouw, met name wanneer ze wordt geïntegreerd in akkerbouwproductiesystemen; vestigt de aandacht op het potentieel van een actief beheer van de nutriëntencyclus in de veehouderij om de milieugevolgen van CO2, ammoniak- en nitraatemissies te verminderen; vestigt voorts de aandacht op het feit dat geïntegreerde landbouw kan bijdragen aan een beter functionerend landbouwecosysteem en een klimaatvriendelijke landbouw;

85.  wijst erop dat vrouwen in de ontwikkelingslanden de plaatselijke opbrengsten in de landbouw met 20 tot 30 % zouden kunnen doen toenemen wanneer ze dezelfde toegang tot hulpbronnen hadden als mannen; benadrukt dat dit opbrengstniveau het percentage mensen met honger in de wereld met 12 tot 17 % zou kunnen verlagen;

86.  benadrukt in het bijzonder de fundamentele rol van vrouwen als leden van familieboerderijen, die de belangrijkste sociaaleconomische cel vormen in plattelandsgebieden, bij het zorgen voor voedselproductie, het behoud van traditionele kennis en vaardigheden, culturele identiteit en bescherming van het milieu, waarbij moet worden aangetekend dat vrouwen in plattelandsgebieden ook te maken hebben met loon- en pensioenkloven;

87.  herinnert eraan dat de Commissie overeenkomstig het zevende milieuactieprogramma de milieueffecten van de consumptie in de Unie in een mondiale context moet beoordelen; onderstreept het positieve effect dat een duurzame levensstijl kan hebben op de menselijke gezondheid en het terugdringen van broeikasgasemissies; herinnert de Commissie eraan dat SDG 12.8 vereist dat overheden erop toezien dat het publiek informatie heeft over en weet heeft van duurzame ontwikkeling en duurzame levenswijzen; dringt er dienovereenkomstig bij de Commissie en de lidstaten op aan programma's te ontwikkelen om het publiek bewuster te maken van de gevolgen van de verschillende vormen van consumptie voor de menselijke gezondheid, het milieu, de voedselzekerheid en de klimaatverandering; verzoekt de Commissie om onverwijld de mededeling over een duurzaam Europees voedselsysteem te publiceren;

88.  constateert dat SDG 12.8 vereist dat overheden erop toezien dat mensen waar dan ook de relevante informatie hebben over en weten van het bestaan van het begrip duurzame ontwikkeling en levensstijlen in harmonie met de natuur; dringt er dienovereenkomstig bij de Commissie en de lidstaten op aan programma's te ontwikkelen die erop zijn gericht het publiek bewuster te maken van de gevolgen van de verschillende consumptieniveaus voor de volksgezondheid, het milieu, de voedselzekerheid en klimaatverandering;

89.  verzoekt de Commissie en de lidstaten een breed EU-beleidskader te ontwikkelen teneinde de mondiale gezondheidsrisico's aan te pakken, met inbegrip van hiv/aids, tuberculose, hepatitis C en antimicrobiële resistentie, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende situaties in en specifieke uitdagingen van de EU-lidstaten en hun buurlanden waar hiv en multiresistente tuberculose tot de hoogste ziektelast leiden; verzoekt de Commissie en de Raad een prominente politieke rol te spelen in de dialoog met landen met een hoge ziektelast, met inbegrip van de buurlanden in Oost-Europa en Centraal-Azië, welke dialoog erop toeziet dat voorbereidingen worden getroffen om over te stappen op duurzame binnenlandse financiering, zodat de programma's voor de bestrijding van hiv en tuberculose ook na stopzetting van de steun van de internationale donoren doeltreffend blijven, én worden voortgezet en opgevoerd, en nauw met die landen te blijven samenwerken om te bewerkstelligen dat zij de verantwoordelijkheid en de eigendom van de bestrijding van hiv en tuberculose op zich nemen;

90.  erkent de doeltreffendheid van het beschikbaar stellen van "PREP"-medicijnen voor het voorkomen van hiv/aids; verzoekt de Commissie en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) te erkennen dat de behandeling voor hiv/aids tevens preventief is;

91.  erkent dat seksuele en reproductieve gezondheid en rechten een drijvende kracht met transformationeel potentieel vormen voor de uitbanning van multidimensionale armoede en te allen tijde als eerste voorwaarde moeten gelden voor zowel gezondheid als gendergelijkheid; benadrukt in dit verband dat meer aandacht moet worden besteed aan seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, die helaas nog steeds als bijzaak worden beschouwd, terwijl deze rechten juist uitermate belangrijk zijn voor de gendergelijkheid, het mondiger maken van jongeren, de menselijke ontwikkeling en uiteindelijk de uitbanning van armoede; wijst erop dat hieruit blijkt dat er weinig vooruitgang is geboekt in de EU-benadering en dat de erkenning van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten als drijvende kracht voor duurzame ontwikkeling nog steeds ontbreekt; merkt op dat het EU-standpunt ten aanzien van dit thema van meet af aan onsamenhangend is geweest, zoals blijkt uit het volgende: de Europese Commissie noemt de EU-maatregelen op dit gebied alleen onder het kopje "gezondheid" in haar mededeling over de Agenda 2030, en alleen onder het kopje "gendergelijkheid" in haar mededeling over de consensus; roept de Commissie en de lidstaten derhalve op er bij de Verenigde Staten op te blijven aandringen dat zij hun standpunt inzake de zogeheten "global gag rule" herzien;

92.  benadrukt het feit dat het stimuleren van gezondheidsonderzoek nodig is voor het ontwikkelen van nieuwe, betere, toegankelijke en passende medische behandelingen voor hiv/aids, tuberculose en andere armoedegerelateerde en verwaarloosde ziekten en antimicrobiële resistentie;

93.  wijst erop dat de Europese landbouwsector al een bijdrage levert aan duurzaamheid; wijst er niettemin op dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) in staat moet worden gesteld om beter het hoofd te bieden aan de huidige en toekomstige uitdagingen; verzoekt de Commissie te onderzoeken hoe het GLB en duurzame landbouwsystemen het best kunnen bijdragen tot de SDG's om stabiele, veilige en voedzame levensmiddelen te waarborgen en hoe zij de natuurlijke hulpbronnen beter kunnen beschermen en verbeteren en de klimaatverandering kunnen tegengaan; verzoekt de Commissie om in het kader van de komende mededeling over het GLB na 2020 voorstellen te doen om de vergroeningsmaatregelen nog doeltreffender te maken en te waarborgen dat de SDG's 2, 3, 6, 12, 13, 14, en 15 worden verwezenlijkt; roept de Commissie tevens op om lokaal ecologisch geproduceerd voedsel met een geringe koolstof-, bodem- en watervoetafdruk te bevorderen; benadrukt het belang van landbouwecosystemen en duurzaam bosbeheer en van stimuleringsmaatregelen voor duurzaam herstel van in onbruik geraakte landbouwgebieden; benadrukt dat erop moet worden toegezien alle EU-beleidsmaatregelen daadwerkelijk resulteren in de verwezenlijking van de beoogde doelen dankzij strikte naleving en grotere samenhang tussen alle beleidsterreinen; benadrukt dat dit vooral belangrijk is met betrekking tot het duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en de daarvoor bestemde instrumenten in het kader van het GLB;

94.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om deze omschakeling naar ecologische landbouw te bevorderen door het gebruik van pesticiden die schadelijk zijn voor het milieu en de gezondheid tot een minimum te beperken en door maatregelen op te stellen om de biologische en biologisch-dynamische landbouw in het kader van het GLB te beschermen en te steunen;

95.  verzoekt de Commissie en de lidstaten de EU-regelgeving voor de goedkeuring van pesticiden zo snel mogelijk te hervormen en tegelijk bindende streefdoelen vast te leggen voor een daling van het gebruik ervan;

96.  wijst erop dat de Europese landbouwsector goed is voor miljoenen arbeidsplaatsen op het platteland, in de landbouw en andere bedrijfstakken, en borg staat voor de levensmiddelenvoorziening en voor de aantrekkelijkheid van het platteland als leef- en recreatiegebied en als economische ruimte; wijst er verder op dat landschappen met een hoge biodiversiteit en een hoge natuurwaarde mensen naar het platteland trekken doordat zij meerwaarde geven aan landelijke gebieden; wijst op de grote waarde van plattelandsontwikkelingsbeleid bij het opbouwen van levensvatbare, robuuste en levendige plattelandsgemeenschappen en -economieën; wijst erop dat het voor het bereiken daarvan essentieel is dat landbouwers betere toegang krijgen tot hulpbronnen;

97.  pleit ervoor om bij de ontwikkeling van de landbouw een centrale rol toe te kennen aan familiebedrijven en daarvoor beter gebruik te maken van Europese fondsen, zoals het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), speciale aandacht te schenken aan kleine en middelgrote bedrijven, expertise te delen en over te dragen en de voordelen van lokale en regionale waarde- en productieketens en regionale werkgelegenheid te benutten, met meer nadruk op peri-urbane verbindingen en rechtstreekse verkoop, wat een succesvol model is geweest in vele delen van de EU; is van mening dat de mogelijkheid voor landbouwers om billijke inkomsten uit hun werk te halen een voorwaarde is voor de duurzaamheid van de Europese landbouw en een garantie voor het welzijn van landbouwers;

98.  herinnert eraan dat het belangrijk is om goede openbare diensten te garanderen, met name zorg voor kinderen en ouderen, aangezien dergelijke diensten van bijzonder belang zijn voor vrouwen, die altijd een belangrijke rol hebben gespeeld bij het zorgen voor jonge en oudere gezins- en familieleden;

99.  wijst op de rol van traditionele kennis en levensmiddelen, met name in de ultraperifere gebieden, de berggebieden en de achterstandsgebieden van de EU, alsook op de economische bijdrage die Europese kwaliteitsregelingen, zoals de beschermde geografische aanduiding (BGA), leveren aan lokale gebieden; herinnert aan de unanieme steun van het Parlement voor de uitbreiding van een dergelijke bescherming naar een bredere reeks regionaal geproduceerde goederen; benadrukt in dit verband de rol van Europese kwaliteitsregelingen (BOB/BGA/GTS) bij het bieden en behouden van inkomsten in deze gebieden; beseft dat deze regelingen in sommige lidstaten beter bekend zijn dan in andere en dringt aan op voorlichtingsacties in de hele Unie over de voordelen ervan;

100.  benadrukt de bijdrage van zowel de mediterrane bossen als de dehesa, een bosweidelandbouwsysteem, waarin duurzame extensieve veehouderij naadloos samengaat met land- en bosbouwactiviteiten, aan de verwezenlijking van de doelstellingen inzake het waarborgen en behouden van de duurzaamheid van de biodiversiteit, met het oog op de erkenning en ondersteuning ervan in het kader van het GLB;

101.  wijst op het belang van bio-energie voor landbouwbedrijven en de bio-economie, en op het belang van installaties voor de opwekking, de opslag, de distributie en het gebruik op de boerderij van hernieuwbare energie, aangezien die de inkomens van de landbouwers zeker helpen stellen doordat zij hun een extra verkoopproduct aanreiken en ervoor zorgen dat er in plattelandsgebieden zowel kwaliteitsbanen worden geschapen als behouden blijven; benadrukt de ontwikkeling van bio-energie op een duurzame manier moet plaatsvinden en de productie van levensmiddelen en diervoeders niet in de weg mag staan; benadrukt dat daarentegen in de energiebehoeften moet worden voorzien door het gebruik van afvalstoffen en bijproducten die niet bruikbaar zijn voor andere processen, aan te moedigen;

102.  merkt op dat het verbouwen van peulgewassen in teeltwisseling kan leiden tot een win-winsituatie voor landbouwers, dieren, biodiversiteit en klimaatbehoeften; verzoekt de Commissie een eiwitplan uit te werken dat tevens peulgewassen in vruchtwisselingen behelst;

103.  acht verdere vooruitgang op het gebied van precisielandbouw, digitalisering, rationeel energiegebruik, gewassenteelt en veehouderij en geïntegreerde plaagbestrijding noodzakelijk, aangezien meer efficiëntie op basis van de SDG's en biodiversiteit kunnen bijdragen tot vermindering van zowel de benodigde hoeveelheid land als de milieueffecten van landbouw; is van mening dat een biodiversiteit in dienst van de landbouwers zou kunnen bijdragen tot hogere inkomens, een gezondere en beter presterende bodem, de bestrijding van ongedierte en betere bestuiving; wijst daarom op het belang van een beter regelgevingskader dat voor tijdige, doeltreffende en doelmatige besluitvormingsprocedures kan zorgen; benadrukt dat deze "slimme" oplossingen initiatieven moeten stimuleren en steunen die zijn toegesneden op de behoeften van kleine landbouwbedrijven die niet de schaalvoordelen bieden waardoor zij kunnen profiteren van nieuwe technologieën;

104.  acht het cruciaal dat de prestaties van lokale rassen in stand gehouden en ontwikkeld worden, gezien hun vermogen om zich aan te passen aan de kenmerken van hun natuurlijke omgeving, en dat het recht van landbouwers om autonoom planten te kweken en zaden van verschillende soorten en variëteiten te bewaren en uit te wisselen moet worden geëerbiedigd om de genetische diversiteit van de landbouw te waarborgen; verwerpt elke poging om leven, planten en dieren, genetisch materiaal of essentiële biologische processen te octrooieren, met name als het gaat om inheemse stammen, soorten en kenmerken;

105.  roept de Commissie op met een actieplan te komen en een deskundigengroep op te zetten om toe werken naar een duurzamer geïntegreerd gewasbeschermingssysteem; wijst op de noodzaak van een gewasbeschermingssysteem dat voor een betere wisselwerking tussen de inspanningen op het gebied van plantenveredeling, natuurlijke bestrijdingsmiddelen en pesticidegebruik zorgt;

106.  is van mening dat de introductie van breedband moet worden bevorderd en de vervoersdiensten in plattelandsgebieden moeten worden verbeterd om niet alleen te kunnen bijdragen aan de ecologische duurzaamheidsdoelstellingen, maar ook om in plattelandsgebieden groei te stimuleren die leidt tot volledige duurzaamheid, zowel op milieu- als op economisch en sociaal gebied.

107.  benadrukt dat het van belang is dat cultuur integraal onderdeel wordt van de duurzaamheidsmaatregelen van de Commissie, waarbij de rol van cultuur duidelijk moet worden onderstreept met betrekking tot economische ontwikkeling, het scheppen van werkgelegenheid, het bevorderen van de democratie, sociale rechtvaardigheid en cohesie, het bestrijden van sociale uitsluiting, armoede, onevenwichtigheden tussen generaties en demografische ongelijkheden; roept de Commissie op het thema cultuur te integreren in de doelstellingen, definities, instrumenten en evaluatiecriteria van haar strategie voor de SDG's;

108.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) A/RES/70/1.
(2) Besluit nr. 1386/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 171).
(3) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0224.
(4) https://ec.europa.eu/epsc/sites/epsc/files/strategic_note_issue_18.pdf
(5) Mededeling van de Commissie van 3 mei 2011 getiteld "Onze levensverzekering, ons natuurlijk kapitaal: een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020" (COM(2011)0244).
(6) Verslag van de Commissie van 2 oktober 2015 over de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020 (COM(2015)0478).
(7) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0034.
(8) https://unstats.un.org/sdgs/report/2016/goal-13/
(9) Verslag van het Europees Milieuagentschap nr. 30/2016, Environmental indicator report 2016 — In support to the monitoring of the 7th Environment Action Programme, https://www.eea.europa.eu/publications/environmental-indicator-report-2016

Juridische mededeling - Privacybeleid