Resolutie van het Europees Parlement van 3 oktober 2017 over het aanpakken van de steeds beperktere ruimte voor het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden (2016/2324(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),
– gezien artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien artikel 7 van het VWEU waarin wordt bevestigd dat de EU toeziet "op de samenhang tussen haar verschillende beleidsmaatregelen en optredens, rekening houdend met het geheel van haar doelstellingen",
– gezien het Handvest van de Verenigde Naties,
– gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) en andere mensenrechtenverdragen en ‑instrumenten van de VN, in het bijzonder het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, die op 16 december 1966 in New York zijn aangenomen, en het VN‑Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) van 1979,
– gezien de VN‑top inzake duurzame ontwikkeling en het op 25 september 2015 door de Algemene Vergadering van de VN goedgekeurde slotdocument getiteld "Onze wereld transformeren: de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling"(1),
– gezien de Europese consensus over ontwikkeling,
– gezien het document getiteld "Een mondiale strategie van de Europese Unie voor buitenlands en veiligheidsbeleid – gedeelde visie, gemeenschappelijke actie: een sterker Europa", dat in juni 2016 is gepresenteerd door de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV)(2),
– gezien het EU‑actieplan inzake mensenrechten en democratie (2015-2019), dat op 20 juli 2015 door de Raad is aangenomen(3),
– gezien de routekaart van de EU voor samenwerking met het maatschappelijk middenveld in partnerlanden,
– gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (de Overeenkomst van Cotonou), en de herzieningen hiervan van 2005 en 2010,
– gezien de gedragscode voor de deelname van het maatschappelijk middenveld aan het besluitvormingsproces, goedgekeurd door de conferentie van INGO's van 1 oktober 2009,
– gezien de verklaring van Berlijn, opgesteld na de jaarlijkse vergadering van de Basisgroep van het Platform van het maatschappelijk middenveld voor de vredes- en staatsopbouw (CSPPS) die van 6 tot 9 juli 2016 plaatsvond,
– gezien Verordening (EU) nr. 233/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking voor de periode 2014-2020(4) en Verordening (EU) nr. 230/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede(5),
– gezien Verordening (EU) 2015/323 van de Raad van 2 maart 2015 inzake het Financieel Reglement van toepassing op het 11e Europees Ontwikkelingsfonds(6) en Verklaring I van de Overeenkomst van Cotonou ("Gemeenschappelijke Verklaring over de actoren van het partnerschap"),
– gezien artikel 187, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad(7) (het "Financieel Reglement"),
– gezien het indicatief meerjarenprogramma voor ontwikkelingssamenwerking 2014‑2020 "Organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden"(8),
– gezien de mededeling van de Commissie van 12 september 2012 getiteld "Aan de basis van democratie en duurzame ontwikkeling: het maatschappelijke engagement van Europa in de externe betrekkingen" (COM(2012)0492),
– gezien de resolutie van de VN‑Mensenrechtenraad van 27 juni 2016 over de ruimte voor het maatschappelijk middenveld(9),
– gezien het EU‑jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld, en het EU‑beleid voor 2015,
– gezien zijn resolutie van 25 oktober 2016 over strafrechtelijke aansprakelijkheid van bedrijven voor ernstige schendingen van de mensenrechten in derde landen(10),
– gezien zijn resolutie van 4 oktober 2016 over de toekomst van de ACS-EU-betrekkingen voor de periode na 2020(11),
– gezien de EU‑richtsnoeren inzake mensenrechten, inclusief de EU‑richtsnoeren inzake verdedigers van de mensenrechten, en de EU‑richtsnoeren tot bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst en overtuiging, goedgekeurd door de Raad op 24 juni 2013,
– gezien de richtsnoeren voor interparlementaire delegaties van het Europees Parlement over het bevorderen van de mensenrechten en democratie bij hun bezoeken buiten de Europese Unie(12),
– gezien het advies van het Comité van de Regio's van 9 oktober 2013 getiteld "Eigen verantwoordelijkheid voor de lokale autoriteiten in de partnerlanden met het oog op beter bestuur en doeltreffender ontwikkelingsresultaten",
– gezien het advies van het Comité van de Regio's van 24 februari 2015 getiteld "Een waardig leven voor iedereen: van wensbeeld naar collectieve maatregelen",
– gezien het rapport van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten van 11 april 2016 met praktische aanbevelingen voor het creëren en in stand houden van een veilige en stimulerende omgeving voor het maatschappelijk middenveld, op basis van goede praktijken en geleerde lessen(13), en gezien de rapporten van de speciale VN‑rapporteur over het recht op vrijheid van vreedzame vergadering en vereniging,
– gezien het mondiaal risicorapport 2017 van het Economisch Wereldforum(14),
– gezien zijn resolutie van 14 februari 2017 over de herziening van de Europese consensus over ontwikkeling(15),
– gezien zijn resolutie van 22 november 2016 over het vergroten van de doeltreffendheid van ontwikkelingssamenwerking(16),
– gezien zijn resolutie van 7 juni 2016 over het verslag 2015 van de EU over de coherentie van het ontwikkelingsbeleid(17),
– gezien de VN‑richtsnoeren inzake het bedrijfsleven en mensenrechten,
– gezien zijn resolutie van 12 mei 2016 over de follow‑up en de herziening van de Agenda 2030(18),
– gezien zijn resolutie van 22 oktober 2013 over lokale autoriteiten en het maatschappelijk middenveld: toezeggingen van Europa ter ondersteuning van duurzame ontwikkeling(19),
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A8‑0283/2017),
A. overwegende dat artikel 21 van het VEU bekrachtigt dat het extern optreden van de EU, met inbegrip van ontwikkelingssamenwerking, geleid wordt door de beginselen van democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden;
B. overwegende dat het maatschappelijk middenveld naast de openbare en de particuliere sector de derde sector van een gezonde en fatsoenlijke maatschappij vertegenwoordigt; overwegende dat het middenveld bestaat uit niet‑gouvernementele en non-profitorganisaties die een rol spelen in het openbare leven en waarin de belangen en waarden van hun leden of anderen tot uitdrukking komen, die gebaseerd zijn op ethische, culturele, politieke, wetenschappelijke, religieuze of filantropische overwegingen;
C. overwegende dat het maatschappelijk middenveld een centrale rol speelt bij de opbouw en versterking van de democratie, bij de controle op de macht van de staat en bij de bevordering van goed bestuur, transparantie en verantwoording; overwegende dat de aanwezigheid van middenveldorganisaties als energieke krachten in de maatschappij van fundamenteel belang is, aangezien zij het nodige tegengewicht bieden aan de gevestigde orde, de rol van tussenpersoon en bemiddelaar tussen bevolking en staat op zich nemen en zich opwerpen als bewakers van de democratie; overwegende dat tal van maatschappelijke organisaties ernaar hebben gestreefd zich in te zetten voor constitutionele hervormingsprocessen om de democratische beginselen en instellingen te beschermen;
D. overwegende dat maatschappelijke organisaties een breed spectrum van mensenrechten bestrijken, onder meer het recht op ontwikkeling, onderwijs en gendergelijkheid, evenals activiteiten op het gebied van maatschappij en milieu; overwegende dat het maatschappelijk middenveld een grote verscheidenheid aan groeperingen en doelstellingen omvat, waaronder maatschappelijke organisaties, ngo's, mensenrechtengroeperingen, lokale gemeenschappen, diaspora's, kerken, religieuze organisaties en gemeenschappen, belangenverenigingen voor mensen met een handicap, sociale bewegingen en vakbonden, inheemse volkeren en stichtingen, alsmede de vertegenwoordiging van kwetsbare, gediscrimineerde en gemarginaliseerde personen;
E. overwegende dat de Overeenkomst van Cotonou het maatschappelijk middenveld erkent als een belangrijke speler in de samenwerking tussen de EU en de ACS-landen; overwegende dat het aflopen van de Overeenkomst in 2020 de gelegenheid biedt om het partnerschap opnieuw te bekijken en de deelname van maatschappelijke organisaties verder te versterken;
F. overwegende dat maatschappelijke organisaties belangrijke spelers geworden zijn in de mondiale ontwikkelingssteun, met name wat betreft sociale basisdienstverlening, publieksvoorlichting, de bevordering van democratie, mensenrechten en goed bestuur, en van een vreedzame en inclusieve samenleving, door de veerkracht van personen, gezinnen en lokale gemeenschappen te stimuleren en gewelddadig extremisme tegen te gaan, en door de respons op humanitaire crises;
G. overwegende dat kerken, religieuze gemeenschappen en verenigingen samen met andere organisaties van religieuze of levensbeschouwelijke aard, zoals erkend door internationale organisaties in hun protocollen en praktijken, bij het verlenen van ontwikkelingshulp en humanitaire bijstand in de voorste linies staan en reeds lang actief zijn op het terrein;
H. overwegende dat het indicatief meerjarenprogramma voor ontwikkelingssamenwerking 2014-2020 "Organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden" een thematisch programma is waarbij de bevordering van een stimulerende omgeving voor maatschappelijke organisaties en plaatselijke overheden centraal staat; overwegende dat dit programma ten doel heeft de stem en de participatie van maatschappelijke organisaties in het ontwikkelingsproces van partnerlanden te versterken en de politieke, sociale en economische dialoog te bevorderen;
I. overwegende dat de EU de grootste donor is voor maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden en een leidende rol speelt in de bescherming van actoren van het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenverdedigers, door de toepassing en uitvoering van een aantal instrumenten en beleidsmaatregelen, waaronder het Europees instrument voor de democratie en de mensenrechten (EIDHR), het thematisch programma van het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI) ten behoeve van organisaties uit het maatschappelijk middenveld en lokale overheden, het Europees Fonds voor Democratie, de routekaarten voor samenwerking met het maatschappelijk middenveld die in 105 landen worden toegepast, en de landenstrategiedocumenten;
J. overwegende dat het maatschappelijk middenveld in de wereld tijdens het laatste decennium niet alleen qua omvang maar ook qua reikwijdte, samenstelling en invloed is toegenomen; overwegende dat echter tegelijkertijd in een toenemend aantal landen in de wereld, zowel ontwikkelingslanden als ontwikkelde landen, krachtiger en repressiever wordt opgetreden tegen actoren en activiteiten van het maatschappelijk middenveld;
K. overwegende bovendien dat de door institutionele donoren opgestelde agenda in sommige gevallen onvoldoende voorrang verleent aan de werkelijke behoeften van de actoren van het maatschappelijk middenveld die op het terrein actief zijn;
L. overwegende dat het rapport van 2016 over de situatie van het maatschappelijk middenveld tot de conclusie komt dat 2015 een slecht jaar was voor het maatschappelijk middenveld, aangezien de burgerrechten in meer dan honderd landen ernstig werden bedreigd; overwegende dat dit vooral de regio's in Afrika bezuiden de Sahara en in het Midden-Oosten en Noord-Afrika betreft, die vaker worden geconfronteerd met politieke spanningen, conflicten en kwetsbare situaties;
M. overwegende dat een toenemend aantal regeringen wettelijke of administratieve maatregelen neemt tegen maatschappelijke organisaties, onder meer door de vaststelling van restrictieve wetten, beperking van de financiering, strikte vergunningsprocedures en bestraffende belastingen;
N. overwegende dat er de laatste jaren in ontwikkelingslanden een zorgwekkende stijging is van het aantal meldingen van vervolging, intimidatie, stigmatisering als "buitenlandse agent", arbitraire arrestaties en gevangenhouding van activisten, medewerkers van maatschappelijke organisaties, mensenrechtenbeschermers, vakbondsleden, advocaten, intellectuelen, journalisten en religieuze leiders, evenals van het aantal slachtoffers van misbruik en geweld; overwegende dat dit in een aantal landen volledig straffeloos gebeurt, soms met medeweten of steun van de autoriteiten;
O. overwegende dat de mensenrechten universeel en onvervreemdbaar, ondeelbaar, onderling afhankelijk en onderling verbonden zijn; overwegende dat het vermogen van het maatschappelijk middenveld om actie te ondernemen steunt op de uitoefening van fundamentele vrijheden, waaronder de vrijheid van vereniging, de vrijheid van vreedzame vergadering, de vrijheid van meningsuiting, gedachten, geweten, religie of levensbeschouwing en het recht op vrije toegang tot informatie;
P. overwegende dat er een verband is tussen een verzwakt maatschappelijk middenveld, beperkte politieke en maatschappelijke ruimte, toenemende corruptie, maatschappelijke en genderongelijkheid, lage menselijke en sociaaleconomische ontwikkeling, alsmede kwetsbare situaties en conflicten;
Q. overwegende dat, om geloofwaardig en doeltreffend te zijn, de EU‑respons op de steeds krappere ruimte voor het maatschappelijk middenveld een nauwkeurige en tijdige beoordeling van en inzicht in de dreigingen en factoren vergt die deze ruimte doen inkrimpen; overwegende dat een dergelijke respons ook een gecoördineerd evenwicht moet vinden tussen ontwikkeling en politieke samenwerking, zodat er samenhang komt tussen alle externe en interne instrumenten van de EU door een gemeenschappelijke boodschap naar buiten te brengen over het belang van een vrij functionerend maatschappelijk middenveld, alsook samenwerking op plaatselijk, regionaal en internationaal niveau;
R. overwegende dat de Agenda voor 2030, en met name de SDG's 16 en 17, voorzien in nauwere samenwerking met het maatschappelijk middenveld als cruciale partner en facilitator voor de bevordering, tenuitvoerlegging, follow‑up en beoordeling van de SDG's;
1. meent dat een echt onafhankelijk, divers, pluralistisch en levendig maatschappelijk middenveld essentieel is voor de ontwikkeling en stabiliteit van een land, voor het bevorderen van de consolidatie van de democratie, maatschappelijke rechtvaardigheid en eerbiediging van de mensenrechten en voor het totstandbrengen van een inclusieve samenleving, zodat niemand buiten de boot valt; herinnert er voorts aan dat het maatschappelijk middenveld een belangrijke speler is bij het realiseren van de SDG's;
2. onderstreept de centrale rol van het maatschappelijk middenveld bij het ondersteunen van de democratie door waarborging van de scheiding der machten en door het bevorderen van transparantie, verantwoordingsplicht en goed bestuur, met name in de strijd tegen corruptie en gewelddadig extremisme, en de mogelijke gevolgen daarvan voor de economische en menselijke ontwikkeling van een land, evenals voor de ecologische duurzaamheid;
3. is ernstig bezorgd over het feit dat het beperken van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden op steeds complexere en meer geavanceerde manieren gebeurt, die moeilijker aan te pakken zijn en toegepast worden via wettelijke bepalingen, belastingen, financiële beperkingen, toegenomen bureaucratie, rapportage- en bancaire vereisten, criminalisering en stigmatisering van vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, laster, alle vormen van pesterij, online-repressie en belemmering van de toegang tot internet, censuur, willekeurige arrestaties, gendergerelateerd geweld, foltering en moord, met name in door conflicten geteisterde landen; wijst op de noodzaak om de door regeringen en andere actoren gehanteerde tactieken voor het wegdrukken van kritische stemmen aan te pakken;
4. is bezorgd dat maatschappelijke organisaties die legaal buitenlandse financiering kunnen krijgen, mogelijk als "buitenlandse agenten" worden bestempeld, waardoor zij worden gestigmatiseerd en aanzienlijk meer risico lopen; verzoekt de EU om haar instrumenten en beleid voor institutionele opbouw en de rechtsstaat te versterken en hierin duidelijke benchmarks voor verantwoording en de strijd tegen straffeloosheid voor willekeurige arrestaties, politiegeweld, foltering en andere mishandeling van mensenrechtenverdedigers op te nemen, rekening houdend met het feit dat vrouwen en mannen deze zaken anders beleven;
5. onderstreept dat de steeds beperktere ruimte voor het maatschappelijk middenveld een mondiaal fenomeen is, dat niet beperkt blijft tot ontwikkelingslanden maar ook steeds vaker voorkomt in gevestigde democratieën en midden- en hoge-inkomenslanden, waaronder lidstaten van de EU en enkele van haar trouwste bondgenoten; verzoekt de EU en de lidstaten het goede voorbeeld te geven en de grondrechten van het maatschappelijk middenveld strikt te eerbiedigen en elke negatieve tendens op dat gebied aan te pakken;
6. onderstreept dat staten in eerste instantie verantwoordelijk zijn en de plicht hebben om de mensenrechten en fundamentele vrijheden van alle burgers te beschermen, en een politiek, wettelijk en administratief klimaat moeten scheppen dat bevorderlijk is voor een vrij en goed functionerend maatschappelijk middenveld met een gegarandeerde vrije en veilige werking en toegang tot financiering, ook als die afkomstig is uit buitenlandse bronnen;
7. verzoekt de EU te erkennen dat regeringen, politieke partijen, parlementen en administraties in begunstigde landen in het kader van ontwikkelingsstrategieën begeleid moeten worden om strategieën te ontwikkelen voor de totstandbrenging van een passende juridische, bestuurlijke en politieke omgeving zodat maatschappelijke organisaties efficiënt kunnen werken;
8. is uiterst bezorgd over de toenemende aanvallen op mensenrechtenverdedigers overal ter wereld; verzoekt de EU, en de VV/HV in het bijzonder, een beleid vast te stellen om moord op mensenrechtenverdedigers stelselmatig en op ondubbelzinnige wijze te veroordelen, net als elke poging om hen te onderwerpen aan allerlei vormen van geweld, vervolging, bedreiging, intimidatie, gedwongen verdwijning, gevangenneming of willekeurige arrestatie, om zich krachtig uit te spreken tegen al wie dergelijke wreedheden begaat of laat gebeuren, en om intensiever aan publieksdiplomatie te doen, waarbij mensenrechtenverdedigers open en duidelijk worden gesteund; spoort de EU‑delegaties en de diplomatieke vertegenwoordigingen van de lidstaten aan mensenrechtenverdedigers actief te blijven steunen, in het bijzonder door op stelselmatige wijze toe te zien op processen, opgesloten mensenrechtenverdedigers te bezoeken en in voorkomend geval verklaringen af te leggen over individuele zaken;
9. is van mening dat de lidstaten bij een snelle en dramatische beperking van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld de getroffen mensenrechten-ngo's/individuele mensenrechtenverdedigers op hoog niveau publieke erkenning moeten geven voor hun werk, bijvoorbeeld door ze een bezoek te brengen tijdens officiële bezoeken;
10. spoort de EU aan richtsnoeren te ontwikkelen voor de vrijheid van vreedzame vergadering en vereniging; spoort de EU aan ten volle gebruik te maken van de EU‑landenstrategieën voor mensenrechten en democratie, controle-instrumenten in te voeren voor de effectieve, gezamenlijke tenuitvoerlegging van de EU‑richtsnoeren inzake verdedigers van de mensenrechten, en te waarborgen dat er geen leemten bestaan in de bescherming en dat ernstige mensenrechtenschendingen bestraft worden;
11. wijst erop dat het maatschappelijk middenveld een belangrijke rol vervult bij de bevordering van de vrijheid van gedachte, geweten, godsdienst en levensbeschouwing, en bekrachtigt zijn steun voor de toepassing van de EU‑richtsnoeren tot bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst en overtuiging;
12. onderstreept dat het van essentieel belang is om de betrekkingen van maatschappelijke organisaties met de burgers en de staat te versterken, zodat gemeenschappen en kiesdistricten, met inbegrip van vrouwen en vrouwenrechtenorganisaties en alle kwetsbare groepen, daadwerkelijk vertegenwoordigd worden en zodat ontwikkeling en het beschermen van alle mensenrechten doelmatiger en verantwoordelijker door de staat worden aangepakt;
13. verwelkomt de langdurige inzet en steun van de EU voor het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden en pleit opnieuw ondubbelzinnig voor de voortzetting en intensivering van de steun en financiering door de EU om een vrije en stimulerende omgeving te creëren voor het maatschappelijk middenveld op nationaal en op plaatselijk niveau, onder meer via jaarlijkse programmering; verzoekt de EU de financieringsmodaliteiten en ‑mechanismen voor actoren van het maatschappelijk middenveld te diversifiëren en te maximaliseren door rekening te houden met hun specifieke kenmerken en ervoor te zorgen dat hun actieradius en het aantal potentiële gesprekspartners niet worden beperkt;
14. verzoekt de EU ervoor te zorgen dat de financiële middelen van de EU zowel worden gebruikt voor langetermijnsteun als voor een optreden in noodgevallen, met name om activisten van het maatschappelijk middenveld die risico's lopen, te helpen;
15. herinnert eraan dat burgerparticipatie en de kracht van het maatschappelijk middenveld in aanmerking moeten worden genomen als indicatoren voor democratie; dringt er sterk op aan om leden van maatschappelijke organisaties te laten deelnemen aan interparlementaire debatten over democratie en het maatschappelijk middenveld te betrekken bij het raadplegingsproces over alle wetgeving die het middenveld betreft;
16. verzoekt de EU zich verder in te zetten voor een grotere autonomie van de maatschappelijke ruimte, niet alleen via EU‑beleidsmaatregelen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en mensenrechten, maar ook door een geïntegreerde aanpak van alle ander intern en extern beleid van de Unie, met inbegrip van justitie, binnenlandse zaken, handels- en veiligheidsbeleid, overeenkomstig het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling;
17. waarschuwt de EU en de lidstaten voor een toegeeflijkere benadering van de inkrimping van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld en andere mensenrechtenvraagstukken wanneer er sprake is van landen waarmee de EU samenwerkt op het gebied van migratievraagstukken; onderstreept dat een beperktere ruimte voor het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenschendingen kunnen bijdragen tot gedwongen migratie;
18. wijst erop dat het aanpakken van de steeds beperktere ruimte voor het maatschappelijk middenveld een gezamenlijke en consequente benadering in de betrekkingen van de EU met derde landen vereist; verzoekt de EU en de lidstaten proactief op te treden om de onderliggende oorzaken van de afnemende ruimte voor het maatschappelijk middenveld aan te pakken, met name door het mainstreamen van de bevordering van maatschappelijke organisaties en hun participatie in bilaterale en multilaterale samenwerking als partners in de politieke, economische en sociale dialoog; spoort de EU in dit verband aan rekening te houden met de verschillen in omvang, capaciteit en deskundigheid van middenveldorganisaties;
19. moedigt de EU aan om zich actief in te zetten en steun te bieden aan institutionele instrumenten en initiatieven van meerdere belanghebbenden voor een intensievere dialoog, en sterkere en bredere coalities en partnerschappen te ontwikkelen tussen regeringen, maatschappelijke organisaties, plaatselijke autoriteiten en de particuliere sector in ontwikkelingslanden, met het doel een stimulerende omgeving te creëren voor het maatschappelijk middenveld; onderstreept het belang van veilige ruimten voor een dergelijke dialoog;
20. verzoekt de EU toezicht te houden op maatregelen inzake terrorismebestrijding en aspecten van antiwitwaswetgeving en wetgeving inzake transparantie, en maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat hiermee geen onrechtmatige beperkingen worden opgelegd aan de financiering en activiteiten van maatschappelijke organisaties; herhaalt in dit verband dat de aanbevelingen van de Financiële-actiegroep (FATF) niet zodanig mogen worden geïnterpreteerd en toegepast dat de ruimte voor het maatschappelijk middenveld ten onrechte wordt beperkt;
21. herinnert eraan dat de particuliere sector een bevoorrechte partner is bij de verwezenlijking van de SDG's en een belangrijke rol speelt bij het bevorderen van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld en van een stimulerende omgeving voor maatschappelijke organisaties en vakbonden, met name door maatschappelijk verantwoord ondernemerschap en zorgvuldigheid in de hele toeleveringsketen te bekrachtigen, en door gebruik te maken van publiek-private partnerschappen;
22. herhaalt dat de particuliere sector verplicht is zich zowel aan de mensenrechten als aan de hoogste sociale en milieunormen te houden; vraagt de EU en de lidstaten om zich actief te blijven inzetten voor de werkzaamheden van de VN‑Mensenrechtenraad voor een internationaal verdrag dat ondernemingen aansprakelijk stelt voor hun betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen en voorziet in beoordelingen van mensenrechtenrisico's bij openbare aanbestedingen en investeringen;
23. is van mening dat door de EU en haar lidstaten gesloten handels- en investeringsovereenkomsten de bevordering en bescherming van de mensenrechten en de maatschappelijke ruimte in ontwikkelingslanden niet mogen ondermijnen, direct noch indirect; is van oordeel dat bindende mensenrechtenclausules in handelsovereenkomsten een invloedrijk instrument zijn om meer ruimte te creëren voor maatschappelijke organisaties; verzoekt de Commissie de rol van maatschappelijke organisaties te versterken in instellingen die zich bezighouden met handelsovereenkomsten, onder meer interne adviesgroepen en raadgevende comités voor EPO's;
24. verzoekt de Commissie een controlekader te ontwikkelen voor de financieringsinstrumenten voor het externe optreden van de EU, met bijzondere aandacht voor de mensenrechten;
25. verzoekt de Commissie en de EDEO om in het kader van het EU‑actieplan inzake mensenrechten en democratie en in het kader van de tussentijdse herziening van het EIDHR beste praktijken vast te stellen en duidelijke benchmarks en indicatoren te ontwikkelen met betrekking tot de steeds beperktere ruimte voor het maatschappelijk middenveld, zodat de vooruitgang op dit gebied kan worden gemeten;
26. dringt er bij alle EU‑actoren op aan om zich binnen multilaterale fora actiever in te zetten voor de versterking van het internationale juridische kader dat het fundament vormt voor democratie en mensenrechten, bijvoorbeeld door samen te werken met multilaterale organisaties, zoals de VN, met inbegrip van de speciale procedures van de VN en het mechanisme van de universele periodieke doorlichting (UPR) van de VN‑Mensenrechtenraad, en met regionale organisaties, zoals de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS), de Afrikaanse Unie (AU), de Associatie van Zuidoost-Aziatische Staten (ASEAN), de Arabische Liga (LAS) en de werkgroep voor de versterking van de positie en de bescherming van het maatschappelijk middenveld van de Gemeenschap van democratieën; herinnert eraan dat de Unie samen met alle partnerlanden een inclusieve mensenrechtendialoog moet opzetten waaraan ook de organisaties uit het maatschappelijk middenveld deelnemen; verzoekt de Unie en de lidstaten voorts om hun programma's voor goed bestuur met derde landen te versterken en de uitwisseling van goede praktijken op het gebied van inclusie en participatie van maatschappelijke organisaties aan de besluitvorming te bevorderen; is van mening dat tripartite dialogen tussen regeringen, de EU en maatschappelijke organisaties moeten worden bevorderd, ook over lastige vraagstukken als veiligheid en migratie;
27. pleit voor de oprichting, met betrokkenheid van de bevoegde EU‑instellingen, van een mechanisme voor bewaking en vroegtijdige signalering van beperkingen van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld, op basis waarvan bedreigingen van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenverdedigers worden gevolgd en een waarschuwing wordt gegeven als er bewijs is dat een ontwikkelingsland werkt aan ernstige nieuwe beperkingen ten aanzien van het maatschappelijk middenveld, of als de regering door de overheid georganiseerde niet‑gouvernementele organisaties (GONGO's) gebruikt om het te doen lijken alsof er een onafhankelijk maatschappelijk middenveld is, zodat de EU in staat is eerder en op gecoördineerde en concrete wijze in actie te komen;
28. verzoekt de EU haar steun voor de volledige participatie en empowerment van minderheden en andere kwetsbare groepen, zoals personen met een handicap, inheemse volkeren en geïsoleerde bevolkingsgroepen, in het culturele, sociale, economische en politieke leven op te voeren; roept staten in dat verband op om ervoor te zorgen dat hun wetgeving en beleid er niet toe leiden dat de mensenrechten niet gelden of dat de activiteiten van het maatschappelijk middenveld ter verdediging van hun rechten worden ondergraven;
29. betreurt dat er in een tijd van opkomst van wereldwijd terrorisme gebrek is aan organisaties die terreurslachtoffers in derde landen helpen; onderstreept daarom dat er een veilig klimaat tot stand moet komen voor dergelijke organisaties, zodat slachtoffers van terrorisme worden beschermd;
30. wijst op de cruciale bijdrage die vrouwen en vrouwenrechtenorganisaties, met inbegrip van door jongeren aangevoerde bewegingen, leveren aan de sociale vooruitgang; verzoekt de EU te wijzen op het belang van steun aan empowerment van vrouwen en van het creëren van een veilige en stimulerende omgeving voor maatschappelijke vrouwenorganisaties en verdedigers van vrouwenrechten, en specifieke gendergerelateerde vormen van repressie aan te pakken, met name in conflictregio's;
31. wijst uitdrukkelijk op het belang van actieve bijdragen aan de ondersteuning van beleid en maatregelen inzake vrouwenrechten, met inbegrip van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten;
32. herhaalt dat het belangrijk is te kiezen voor een op rechten gebaseerde aanpak in het ontwikkelingsbeleid van de Unie, teneinde de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat te integreren in de ontwikkelingsmaatregelen van de Unie en de activiteiten op het gebied van mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking op elkaar af te stemmen;
33. herinnert aan het belang van regionale samenwerking bij het versterken van een stimulerende omgeving voor het maatschappelijk middenveld; spoort de ontwikkelingslanden aan de dialoog en beste praktijken voor de bescherming van en overleg met het maatschappelijk middenveld te bevorderen;
34. verwelkomt de landenspecifieke routekaarten van de EU voor samenwerking met het maatschappelijk middenveld als een doeltreffend instrument en als mogelijk nieuw EU‑kader voor de contacten met het maatschappelijk middenveld; acht het van essentieel belang dat maatschappelijke organisaties niet alleen worden betrokken bij het overleg in de aanloop naar de vaststelling van de routekaarten, maar ook bij de tenuitvoerlegging, monitoring en evaluatie ervan;
35. verbindt zich ertoe op jaarbasis en in via grondige raadpleging van relevante institutionele spelers en ngo's een lijst op te stellen van landen waar de ruimte voor het maatschappelijk middenveld het sterkst wordt bedreigd;
36. verzoekt de VV/HV om op de bijeenkomsten van de Raad Buitenlandse Zaken regelmatig een agendapunt te wijden aan de discussie en follow‑up van de inspanningen van de EU voor de vrijlating van mensenrechtenbeschermers, hulpverleners, journalisten, politieke activisten, mensen die gevangen worden gehouden omwille van hun religieuze of morele overtuigingen en anderen die gevangen worden gehouden als gevolg van de steeds beperktere ruimte voor het maatschappelijk middenveld;
37. is ingenomen met de aanwijzing van contactpunten voor de mensenrechten en het maatschappelijk middenveld in de EU‑delegaties, die moeten bijdragen tot een betere samenwerking met het plaatselijk maatschappelijk middenveld, met name door steun te verlenen aan kwetsbare en gemarginaliseerde groepen en personen; verzoekt de EU‑delegaties met nationale parlementsleden, regeringen en lokale overheden stelselmatig het vraagstuk van de afnemende ruimte voor het maatschappelijk middenveld en de bescherming van activisten aan te kaarten, en nauwer samen te werken met maatschappelijke organisaties bij de programmering en de daaropvolgende controle van EU‑steun, zelfs daar waar bilaterale samenwerking wordt afgebouwd; verzoekt de EU‑delegaties verder geregeld en op een transparante manier aan het maatschappelijk middenveld informatie te verstrekken over financieringsbronnen en ‑mogelijkheden;
38. vraagt de EU en de lidstaten om de afnemende ruimte voor het maatschappelijk middenveld systematisch op te nemen in hun bilaterale relaties en gebruik te maken van alle beschikbare instrumenten, onder meer ontwikkeling en handel, om ervoor te zorgen dat de partnerlanden zich houden aan hun verbintenis om de mensenrechten te beschermen en te garanderen; vraagt de EU de participatie van de actoren van het maatschappelijk middenveld in partnerlanden nauwlettend in het oog te houden en er bij de regeringen op aan te dringen alle wetten in te trekken die een inbreuk vormen op de vrijheid van vereniging en vergadering; is in dit opzicht van mening dat de EU een positieve conditionaliteit aan begrotingssteun zou moeten verbinden wat de beperking van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld betreft;
39. dringt erop aan dat het westerse maatschappelijk middenveld de oprichting en versterking van ngo's zou moeten ondersteunen via de overdracht van knowhow om hen te helpen een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van hun eigen landen;
40. pleit nadrukkelijk voor synergie tussen de externe financieringsinstrumenten van de EU ter ondersteuning van het maatschappelijk middenveld en vraagt dat alle EU‑steun voor het maatschappelijk middenveld op landenniveau in kaart wordt gebracht, om dubbel werk en overlappingen te voorkomen en mogelijke financieringstekorten en -behoeften te identificeren;
41. spoort de EU aan richtsnoeren over partnerschappen met kerken, religieuze organisaties en religieuze leiders bij ontwikkelingssamenwerking goed te keuren, op basis van de bestaande ervaring van internationale organisaties en programma's (zoals Unicef, de Wereldbank, de WHO en het VN‑ontwikkelingsprogramma), en goede praktijken in de lidstaten van de EU en in derde landen;
42. is sterk voorstander van een betere bescherming voor vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties in derde landen teneinde mogelijke vijandigheid jegens hen aan te pakken;
43. is verheugd over de grotere flexibiliteit van een aantal EU‑financieringsinstrumenten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, waardoor onder meer de registratie van subsidieaanvragers wordt vergemakkelijkt en indien nodig vertrouwelijkheid voor de begunstigden wordt gewaarborgd; meent echter dat meer kan worden gedaan om het meest geschikte een passende antwoord te bieden op de specifieke situatie in bepaalde landen, onder meer door eerdere voorlichting over komende oproepen tot het indienen van voorstellen, meer financieringsmogelijkheden, vaker bijgewerkte routekaarten, openbare beschikbaarheid van routekaarten, harmonisatie en vereenvoudiging van financieringsmodaliteiten en ondersteuning van maatschappelijke organisaties bij administratieve procedures;
44. verzoekt de Commissie in het indicatief meerjarenprogramma voor ontwikkelingssamenwerking 2018-2020 een thematische mondiale oproep tot het indienen van voorstellen op te nemen, specifiek gericht op het probleem van de steeds beperktere ruimte voor het maatschappelijk middenveld;
45. verzoekt de Commissie om via het EIDHR meer middelen beschikbaar te stellen om het probleem van de steeds beperktere ruimte voor en de situatie van mensenrechtenverdedigers aan te pakken; betreurt dat de jaarlijkse bedragen in sommige landen op een zeer laag niveau liggen; verzoekt de Commissie na te gaan welke nieuwe activiteiten op dit gebied via het EIDHR gefinancierd kunnen worden, door middel van een brede benadering van maatschappelijke organisaties, en inspanningen te blijven leveren om een flexibeler en eenvoudiger procedure in te voeren voor de toegang tot EIDHR-middelen, met name voor jongeren, en onder meer duidelijker uitzonderingen in te voeren voor maatschappelijke organisaties die specifiek gevaar lopen en te voorzien in steun voor niet‑geregistreerde groepen, die uiteindelijk door de overheid erkend zouden moeten worden; vindt dat meer nadruk moet komen te liggen op ondersteuning van lokale groepen en actoren, omdat problemen op het gebied van de mensenrechten vaak concreter en directer gevoeld worden op lokaal niveau; wijst nogmaals op het belang van het EIDHR, dat dringende rechtstreekse financiële en materiële bijstand verleent aan mensenrechtenverdedigers die gevaar lopen, en van het noodfonds, dat de EU‑delegaties in staat stelt om rechtstreeks ad‑hoctoelagen te verstrekken; erkent het belang van coalities en consortia van internationale en nationale spelers uit het maatschappelijk middenveld om het werk van plaatselijke ngo's te vergemakkelijken en te beschermen tegen repressieve maatregelen; verzoekt de Commissie, de EDEO en de lidstaten om een effectieve, gezamenlijke tenuitvoerlegging van de EU‑richtsnoeren voor mensenrechtenverdedigers te bevorderen in alle derde landen waar het maatschappelijk middenveld gevaar loopt, door plaatselijke strategieën vast te stellen voor de volledige toepassing ervan;
46. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.