Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2017/2011(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A8-0265/2017

Ingediende teksten :

A8-0265/2017

Debatten :

PV 26/10/2017 - 6
CRE 26/10/2017 - 6

Stemmingen :

PV 26/10/2017 - 10.10
CRE 26/10/2017 - 10.10
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P8_TA(2017)0421

Aangenomen teksten
PDF 208kWORD 57k
Donderdag 26 oktober 2017 - Straatsburg
De controle op de toepassing van het EU-recht 2015
P8_TA(2017)0421A8-0265/2017

Resolutie van het Europees Parlement van 26 oktober 2017 over de controle op de toepassing van het EU-recht (2015) (2017/2011(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien het 32e jaarlijkse verslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (2014) (COM(2015)0329),

–  gezien het 33e jaarlijkse verslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (2015) (COM(2016)0463),

–  gezien het verslag van de Commissie getiteld "Evaluatieverslag EU-Pilot" (COM(2010)0070),

–  gezien zijn resolutie van 6 oktober 2016 over de controle op de toepassing van het Unierecht: jaarverslag 2014(1),

–  gezien het verslag van de Commissie getiteld "Tweede evaluatieverslag over EU-Pilot" (COM(2011)0930),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 20 maart 2002 betreffende betrekkingen met de klager inzake inbreuken op het Gemeenschapsrecht (COM(2002)0141),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 2 april 2012 getiteld "Tot modernisering van het beheer van betrekkingen met de klager inzake de toepassing van het recht van de Unie" (COM(2012)0154),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 11 maart 2014 getiteld "Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat" (COM(2014)0158),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 19 mei 2015 getiteld "Betere regelgeving voor betere resultaten – Een EU-agenda" (COM(2015)0215),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 13 december 2016 getiteld "EU-wetgeving: betere resultaten door betere toepassing"(2),

–  gezien het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie(3),

–  gezien Beschikking 2001/470/EG van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de oprichting van een Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken(4),

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven(5),

–  gezien zijn resolutie van 10 september 2015 over het 30e en 31e jaarverslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (2012-2013)(6),

–  gezien zijn resolutie van 25 oktober 2016 met aanbevelingen aan de Commissie over de instelling van een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten(7),

–  gezien zijn resolutie van 9 juni 2016 over een open, doeltreffend en onafhankelijk Europees ambtenarenapparaat(8),

–  gezien de artikelen 267 en 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien artikel 52 en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de adviezen van de Commissie constitutionele zaken en de Commissie verzoekschriften (A8-0265/2017),

A.  overwegende dat artikel 17 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) de Commissie de essentiële rol van "hoedster van de Verdragen" toebedeelt;

B.  overwegende dat volgens artikel 4, lid 3, VEU en de artikelen 288, lid 3, en artikel 291, lid 1, VWEU de lidstaten de primaire bevoegdheid hebben om het EU-recht correct om te zetten, toe te passen en te implementeren binnen de vastgestelde termijnen, en om in de nodige rechtsmiddelen te voorzien teneinde daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het EU-recht vallende gebieden te verzekeren;

C.  overwegende dat de lidstaten op grond van de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) aan de Commissie duidelijke en nauwkeurige informatie moeten verstrekken over de wijze waarop zij de EU‑richtlijnen in nationale wetgeving omzetten(9),

D.  overwegende dat de lidstaten, overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken(10) en de gezamenlijke politieke verklaring van 27 oktober 2011 van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over toelichtende stukken(11), wanneer zij de Commissie in kennis stellen van nationale omzettingsmaatregelen, in sommige gerechtvaardigde gevallen verplicht kunnen zijn ondersteunende informatie te leveren in de vorm van "toelichtende stukken" waarin de wijze wordt uiteengezet waarop zij de richtlijnen in hun nationale wetgeving hebben omgezet(12);

E.  overwegende dat, overeenkomstig artikel 6, lid 1, VEU, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het EU-Handvest) dezelfde juridische waarde heeft als de Verdragen, en gericht is tot de instellingen, organen, instanties en agentschappen van de Unie, alsmede de lidstaten wanneer zij het Unierecht ten uitvoer brengen (artikel 51, lid 1, EU-handvest);

F.  overwegende dat de Unie over een aantal instrumenten en processen beschikt om te zorgen voor de volledige en correcte toepassing van de in de Verdragen verankerde beginselen en waarden, maar dat deze instrumenten in de praktijk van een beperkte reikwijdte, ontoereikend en inefficiënt lijken;

G.  overwegende dat het derhalve noodzakelijk is een nieuw mechanisme in te voeren dat voorziet in één enkel samenhangend kader op basis van bestaande instrumenten en mechanismen, dat op een uniforme manier op alle EU-instellingen en lidstaten moet worden toegepast;

H.  overwegende dat, overeenkomstig artikel 258, leden 1 en 2, VWEU, de Commissie een met redenen omkleed advies moet uitbrengen indien zij van oordeel is dat een lidstaat een krachtens de Verdragen op hem rustende verplichting niet is nagekomen en dat zij de zaak aanhangig kan maken bij het HvJ-EU, indien de betrokken lidstaat dit advies niet binnen de door de Commissie vastgestelde termijn opvolgt;

I.  overwegende dat het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie voorziet in de informatie-uitwisseling over alle inbreukprocedures vanaf de ingebrekestelling, maar dat de informele EU-Pilot-procedure die voorafgaat aan de inleiding van de formele inbreukprocedure buiten dat kader valt;

J.  overwegende dat de EU Pilot-procedures bedoeld zijn voor nauwere en meer coherente samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten waardoor inbreuken op het EU‑recht zich in een vroeg stadium via een bilaterale dialoog tot een oplossing laten brengen, zodat een formele inbreukprocedure zo mogelijk achterwege blijft;

K.  overwegende dat de Commissie in 2015 3 450 klachten over mogelijke inbreuken op het EU-recht heeft ontvangen, en dat Italië (637), Spanje (342) en Duitsland (274) de lidstaten waren waartegen de meeste klachten werden ingediend;

L.  overwegende dat artikel 41 van het EU-Handvest het recht op behoorlijk bestuur omschrijft als het recht van eenieder dat zijn zaken onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn door de instellingen worden behandeld, en dat artikel 298 VWEU bepaalt dat de instellingen, organen en instanties van de Unie bij de vervulling van hun taken steunen op een open, doeltreffend en onafhankelijk ambtenarenapparaat;

1.  is ingenomen met het jaarlijkse verslag 2015 van de Commissie over de toepassing van het EU-recht waarin de nadruk wordt gelegd op de naleving van het acquis van de EU, en constateert dat volgens dit verslag de drie gebieden waarop de lidstaten in 2015 het meest met inbreukprocedures vanwege omzettingen te maken hadden, mobiliteit en vervoer, energie en milieu waren; wijst erop dat in 2015 op deze gebieden eveneens de meeste onderzoeken zijn geopend in het kader van het EU-Pilot-systeem met als voornaamste betrokken lidstaten Italië, Portugal en Duitsland; doet een beroep op de Commissie om de specifieke redenen hiervan gedetailleerder uiteen te zetten;

2.  merkt met name op dat de Commissie het probleem van de slechte luchtkwaliteit in Europa heeft aangepakt door een aantal inbreukprocedures in te leiden wegens schending van Richtlijn 2008/50/EG in verband met de voortdurende overschrijding van de grenswaarden voor NO2; betreurt evenwel dat de Commissie in 2015 niet dezelfde controlebevoegdheden heeft uitgeoefend om te voorkomen dat er vervuilende dieselauto's op de markt werden gebracht die in belangrijke mate ertoe bijdragen dat deze grenswaarden voor de uitstoot van NO2 in de atmosfeer worden overschreden, en die niet voldoen aan de EU-voorschriften inzake typegoedkeuring en de emissies van personenvoertuigen en lichte bedrijfsvoertuigen;

3.  is van oordeel dat uit het grote aantal inbreukprocedures in 2015 blijkt dat de tijdige en correcte toepassing van EU-wetgeving in de lidstaten een grote uitdaging en prioriteit in de EU blijft; is van oordeel dat EU-burgers meer vertrouwen hebben in het EU-recht als dat in de lidstaten op doeltreffende wijze ten uitvoer wordt gelegd; verzoekt de lidstaten meer inspanningen te verrichten om het EU-recht doeltreffend en tijdig om te zetten en uit te voeren;

4.  constateert dat eind 2015 1 368 inbreukprocedure nog in behandeling waren hetgeen een lichte stijging met het voorgaande jaar is, maar nog steeds beneden het niveau van 2011 blijft;

5.  erkent dat de primaire verantwoordelijkheid voor de correcte tenuitvoerlegging en toepassing van EU-recht bij de lidstaten ligt, maar wijst erop dat dit de EU-instellingen niet ontslaat van hun verplichting om het primaire EU-recht in acht te nemen bij het uitvaardigen van afgeleid EU-recht; onderstreept echter dat de Commissie aan de lidstaten een reeks instrumenten ter beschikking stelt om hen te helpen gezamenlijke oplossingen te vinden, zoals handboeken, groepen deskundigen en speciale internetpagina's, van de dialoog over omzettingsplannen tot documenten waarin wordt uitgelegd hoe omzettingsproblemen in een vroeg stadium kunnen worden herkend en aangepakt; verzoekt de lidstaten alle noodzakelijke maatregelen te nemen om hun toezeggingen gestand te doen, zoals overeengekomen in de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken, onder meer door concordantietabellen over te leggen die duidelijke en precieze informatie bevatten over de nationale maatregelen tot omzetting van richtlijnen in hun nationale rechtsorde;

6.  verzoekt de Commissie andermaal alle portalen, toegangspunten en informatiewebsites samen te brengen in één enkele toegangspoort waar burgers op eenvoudige wijze toegang hebben tot online-klachtenformulieren en gebruikersvriendelijke informatie over inbreukprocedures;

7.  constateert dat de Commissie erop aandringt dat de lidstaten haar ervan in kennis stellen als zij bij de omzetting van richtlijnen in nationale wetgeving besluiten elementen toe te voegen die aan het publiek duidelijk maken welke bepalingen onder de bevoegdheid van de EU en welke onder die van de lidstaat vallen; wijst er tegelijkertijd op dat dit het recht van de lidstaten onverlet laat om bijvoorbeeld strengere sociale en milieunormen op nationaal niveau vast te leggen;

8.  benadrukt dat het Parlement in staat moet zijn om ook de handhaving door de Commissie van verordeningen te controleren, net zoals het Parlement dat doet bij richtlijnen; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de gegevens met betrekking tot de tenuitvoerlegging van verordeningen worden opgenomen in haar toekomstige jaarverslagen over de controle op de toepassing van het EU-recht; verzoekt de lidstaten hun nationale wetgeving ter omzetting en uitvoering van EU‑recht aan de Commissie voor te leggen om te waarborgen dat deze in overeenstemming is met het EU‑recht, en daarbij nauwkeurig aan te geven welke onderdelen dienen ter uitvoering van EU‑wetgeving en welke delen nationale toevoegingen betreffen;

9.  onderstreept dat de termijnen voor de omzetting moeten worden nageleefd; dringt er bij de EU-instellingen op aan realistische termijnen voor de naleving vast te stellen;

10.  benadrukt dat de EU is opgericht als een Unie die gegrondvest is op het beginsel van de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten (artikel 2 VEU); onderstreept dat de in artikel 2 VEU verankerde waarden de hoeksteen van de Unie vormen en dat de naleving van deze waarden door de lidstaten derhalve voortdurend moet worden beoordeeld; herhaalt dat de nauwkeurige controle van de handelingen en nalatigheden van de lidstaten en de EU-instellingen van het grootste belang is, en is verontrust over het aantal verzoekschriften dat bij het Parlement en het aantal klachten dat bij de Commissie worden ingediend;

11.  wijst erop dat klokkenluiders de EU en nationale instellingen eveneens kunnen voorzien van nuttige informatie over gevallen van incorrecte toepassing van het Unierecht; herhaalt dat zij veeleer moeten worden aangemoedigd dan tegengewerkt;

12.  onderkent dat verzoekschriften een belangrijke bron van informatie uit de eerste hand zijn, niet alleen over schendingen en lacunes bij de toepassing van het EU-recht in de lidstaten, maar ook over mogelijke mazen in de EU-wetgeving en suggesties van burgers voor nieuw aan te nemen wetgeving of voor mogelijke verbeteringen in vigerende wetteksten; bevestigt dat het vermogen van de Commissie en het Parlement om te reageren op problemen in verband met toepassing en omzetting, en deze op te lossen, door de effectieve behandeling van verzoekschriften op de proef wordt gesteld en uiteindelijk wordt versterkt; merkt op dat de Commissie overweegt om de tenuitvoerlegging van EU-wetgeving als prioriteit te beschouwen, zodat burgers ervan kunnen profiteren in hun dagelijks leven; onderstreept dat moet worden toegezien op volledige transparantie, onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de besluitvormingsprocessen en het ambtenarenapparaat;

13.  betreurt het feit dat er geen gedetailleerde statistieken beschikbaar zijn over het aantal verzoekschriften dat heeft geleid tot het starten van een EU-Pilot- of inbreukprocedure; wenst derhalve dat de Commissie regelmatig verslag uitbrengt over zaken in verband met lopende gerechtelijke en/of andere procedures, teneinde een gestructureerde dialoog te faciliteren en de tijd die nodig is voor geschillenbeslechting te beperken; verzoekt de Commissie deze verslagen te bespreken met de Commissie verzoekschriften en op proactieve wijze de vicevoorzitter die verantwoordelijk is voor vereenvoudiging en de toepassing van wetgeving hierbij te betrekken; vraagt de Commissie om de indieners van verzoekschriften te betrekken bij EU-Pilot-procedures die naar aanleiding van hun verzoekschriften worden ingeleid, onder meer ter bevordering van de dialoog tussen de indieners en de betrokken nationale autoriteiten;

14.  betreurt de oplopende vertragingen bij de uitvoering van de EU‑strategie voor de bescherming en het welzijn van dieren 2012-2015, waardoor de lancering van een nieuwe EU-brede strategie, die nodig is om de volledige en doeltreffende bescherming van het welzijn van dieren te waarborgen door middel van een bijgewerkt, uitgebreid en duidelijk wetgevingskader dat volledig in overeenstemming is met de vereisten van artikel 13 VWEU, effectief wordt voorkomen;

15.  merkt op dat de Commissie verzoekschriften tal van verzoekschriften heeft ontvangen over gevallen in verband met kinderwelzijn en hoopt dat de huidige herziening van verordening Brussel II bis ertoe zal bijdragen dat de tekortkomingen van de verordening worden verholpen en dat nalatigheden bij de tenuitvoerlegging ervan worden aangepakt;

16.  merkt op dat in de afgelopen jaren tekortkomingen zijn vastgesteld bij de toepassing van maatregelen ter bestrijding van fraude en witwassen; dringt bij de Commissie aan op een verdubbeling van haar inspanningen om de strikte toepassing van de desbetreffende EU-wetgeving te waarborgen;

17.  merkt op dat een tijdige en correcte omzetting en tenuitvoerlegging van het EU-recht in nationale wetgeving, alsmede een duidelijk nationaal wetgevingskader met volledige eerbiediging van de fundamentele waarden, beginselen en rechten die zijn verankerd in de Verdragen en het Handvest van de grondrechten van de EU, een prioriteit voor de lidstaten moeten zijn, zodat inbreuken op het EU-recht worden voorkomen en alle beoogde voordelen worden geboden die mogelijk worden gemaakt door een efficiënte en effectieve toepassing van het EU-recht; onderstreept in dit verband dat de handelingen en nalatigheden van alle EU-instellingen gebonden zijn aan de Verdragen en het EU-Handvest(13);

18.  verzoekt de Commissie erop aan te dringen dat de lidstaten toezien op een strikte handhaving van de EU-regelgeving inzake het vrij verkeer van personen, in het bijzonder door de volledige bescherming van de daarmee verband houdende economische, sociale en culturele rechten te waarborgen; herinnert eraan dat het vrij verkeer van personen, in een context waarin de grondrechten volledig worden gewaarborgd, niet alleen één van de fundamentele vrijheden van de EU en een integraal onderdeel van het EU-burgerschap vormt, maar tevens van groot belang is voor EU-burgers en hun gezinnen, met name in termen van toegang tot sociale zekerheid, en voor het beeld dat zij hebben van de EU, en tevens een frequent onderwerp van verzoekschriften is;

19.  verwijst andermaal naar zijn resolutie van 25 oktober 2016 en doet een beroep op de Commissie volgens de aanbevelingen in deze resolutie te handelen;

20.  onderkent dat het Parlement ook een essentiële rol heeft te vervullen bij het uitoefenen van politiek toezicht op de handhavingsactiviteiten van de Commissie door de toetsing van de jaarverslagen over de controle op de uitvoering van het EU-recht en door het aannemen van desbetreffende resoluties; is van oordeel dat het EP nog meer aan de tijdige en correcte omzetting van EU-wetgeving kan bijdragen door zijn knowhow over het besluitvormings- en wetgevingsproces via van tevoren ontwikkelde links te delen met de nationale parlementen;

21.  onderstreept de belangrijke rol die de sociale partners, maatschappelijke organisaties, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en andere belanghebbenden spelen bij het uitvaardigen van wetgeving en bij het vaststellen en melden van tekortkomingen in de omzetting en toepassing van de EU-wetgeving door de lidstaten; onderstreept in dit verband het transparantiebeginsel dat is neergelegd in de Verdragen en het recht van EU-burgers op toegang tot de rechter en behoorlijk bestuur, zoals neergelegd in de artikelen 41 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU; herinnert eraan dat onder andere deze rechten en beginselen ook voor de lidstaten van cruciaal belang moeten zijn als zij wetgeving voorstellen ter uitvoering van EU-recht;

22.  is verheugd over de daling met rond 30% vanaf 2014 van het aantal nieuwe EU-Pilot-dossiers die in 2015 zijn geopend (881 tegen 1 208 in 2014); constateert echter dat het gemiddelde oplossingspercentage in 2015 stabiel blijft en precies gelijk is aan dat van 2014 (75%);

23.  is ingenomen met het feit dat het aantal nieuwe klachten voor het eerst sinds 2011 met rond 9% is afgenomen in vergelijking met 2014, met een totaal van 3 450 nieuwe klachten; is echter bezorgd over het feit dat op het gebied van werkgelegenheid, sociale zaken en inclusie het hoogste aantal nieuwe klachten zijn binnengekomen; constateert dat in 2015 de werkgelegenheid, sociale zaken en inclusie, de interne markt, de industrie, het ondernemerschap en de kmo's, justitie en consumenten, belastingheffing en de douane-unie, en het milieu samen 72% van alle klachten tegen de lidstaten voor hun rekening namen;

24.  betreurt het feit dat de lidstaten in 2015 niet in alle gevallen hun toezegging zijn nagekomen om de nationale maatregelen ter omzetting van richtlijnen in hun nationale rechtsorde vergezeld te doen gaan van toelichtende stukken; is van oordeel dat de Commissie aan de lidstaten meer steun moet bieden bij het opstellen van deze toelichtende stukken en concordantietabellen; moedigt de Commissie ertoe aan het Parlement en de Raad verslag te blijven uitbrengen over toelichtende stukken in de jaarlijkse verslagen over de toepassing van het EU-recht;

25.  vindt dat de financiële sancties voor de niet-naleving van het EU-recht doeltreffend, evenredig en afschrikkend moeten zijn, waarbij herhaalde verzuimen op hetzelfde gebied extra moeten worden aangerekend, maar dat de wettelijke rechten van de lidstaten gewaarborgd moeten blijven;

26.  onderstreept dat alle EU-instellingen, gebonden zijn aan de Verdragen en het EU‑Handvest(14);

27.  brengt andermaal in herinnering dat de aan de Commissie en andere EU‑instellingen door het ESM-Verdrag (of andere relevante verdragen) toebedeelde taken hen ertoe verplichten, overeenkomstig artikel 13, lid 3 en 4, ervan, ervoor te zorgen dat de memoranda van overeenstemming die uit hoofde van de voornoemde verdragen zijn gesloten, stroken met het EU‑recht; onderstreept dat de EU-instellingen zich dientengevolge moeten onthouden van het ondertekenen van een memorandum van overeenstemming waarvan zij de consistentie met het EU‑recht betwijfelen(15);

28.  onderstreept het belang van de binnenlandse omzetting en praktische uitvoering van de asielnormen op EU-niveau (bijvoorbeeld ten aanzien van de uitvoering door de lidstaten van de richtlijn opvangvoorzieningen (Richtlijn 2013/33/EU(16)))(17); betreurt de ontoereikende uitvoering en gebruikmaking van het herplaatsingsmechanisme dat de Commissie heeft voorgesteld voor de aanpak van de vluchtelingencrisis door de lidstaten; doet derhalve een beroep op de Commissie vooral te letten op de uitvoering van de op asiel- en migratiegebied vastgestelde maatregelen teneinde ervoor te zorgen dat zij stroken met de in het EU-Handvest verankerde beginselen, en om de nodige inbreukprocedure op gang te brengen, indien nodig;

29.  merkt bezorgd op dat bepaalde lidstaten hun verplichtingen inzake asiel en migratie veronachtzamen; is ingenomen met het duidelijke standpunt dat de Commissie tegenover de lidstaten inneemt over de toepassing van EU-wetgeving inzake asiel en migratie; herinnert eraan dat de EU vanwege de migratiestromen naar Europa voor een juridische, politieke en humanitaire uitdaging staat die haar weerga niet kent; vraagt de lidstaten om bij de ontvangst en verdeling van vluchtelingen ook rekening te houden met internationale mensenrechtenverdragen; geeft uitdrukking aan zijn hoop dat de Commissie de toepassing van de Europese migratieagenda door de lidstaten systematisch in het oog houdt; herinnert eraan dat een doeltreffend EU-migratiebeleid gebaseerd moet zijn op een evenwicht tussen de onderlinge solidariteit en de verantwoordelijkheid van de lidstaten;

30.  betreurt het feit dat in een aantal lidstaten aanzienlijke tekortkomingen bij de tenuitvoerlegging en handhaving van de milieuwetgeving van de EU blijven bestaan; constateert dat dit met name het geval is bij de afvalverwerking, de afvalwaterzuiveringsinfrastructuur en de naleving van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit; is in dit verband van oordeel dat de Commissie moet trachten de oorzaken van deze situatie in de lidstaten te achterhalen;

31.  spoort de EU-instellingen aan altijd hun verplichting na te komen om het primaire EU-recht in acht te nemen wanneer zij regels van afgeleid EU-recht in het leven roepen, beleidsbeslissingen nemen en overeenkomsten en verdragen met instellingen buiten de EU ondertekenen, alsook aan hun plicht te voldoen, met alle mogelijke middelen, EU-lidstaten bij te staan in hun inspanningen om de EU-wetgeving op alle gebieden om te zetten en de waarden en beginselen van de Unie te respecteren met name in het licht van de recente ontwikkeling in de lidstaten;

32.  betreurt het feit dat het Europees Parlement nog geen transparante en tijdige informatie krijgt over de uitvoering van EU-wetgeving; herinnert eraan dat de Commissie zich in het herziene Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie ertoe heeft verbonden "het Parlement beknopte gegevens ter beschikking [te stellen] over alle inbreukprocedures vanaf de ingebrekestelling, waaronder, zo het Parlement hierom verzoekt, [...] de kwesties waarop de inbreukprocedure betrekking heeft", en verwacht dat deze clausule ook daadwerkelijk te goeder trouw wordt toegepast;

33.  dringt er bij de Commissie op aan de naleving van het EU-recht tot een werkelijke politieke prioriteit te maken waarnaar wordt gestreefd in nauwe samenwerking met het Parlement, dat immers tot taak heeft de Commissie verantwoording te laten afleggen en als medewetgever zichzelf steeds volledig geïnformeerd te houden, met het oog op voortdurende verbetering van zijn wetgevingswerkzaamheden; vraagt dat de Commissie derhalve voor een follow-up zorgt voor elke resolutie van het Europees Parlement over de controle op de uitvoering van het EU-recht;

34.  herinnert eraan dat het Parlement in zijn resoluties van 15 januari 2013(18) en 9 juni 2016 heeft aangedrongen op de goedkeuring van een verordening inzake een open, doeltreffend en onafhankelijk ambtenarenapparaat van de Europese Unie uit hoofde van artikel 298 VWEU, en verzoekt de Commissie het voorstel voor een verordening dat bij laatstgenoemde resolutie is gevoegd, in overweging te nemen;

35.  onderstreept dat het ontbreken van een samenhangende en uitgebreide reeks gecodificeerde regels inzake goed bestuur in de gehele Unie het voor de burgers moeilijk maakt om hun administratieve rechten uit hoofde van het Unierecht gemakkelijk en volledig te begrijpen, en dat dit tevens bijdraagt tot een verslechtering van hun rechtsbescherming; onderstreept derhalve dat het codificeren van regels van goed bestuur in de vorm van een verordening waarin de verschillende aspecten van de administratieve procedure worden vastgelegd, waaronder kennisgevingen, bindende termijnen, het recht om te worden gehoord en het recht van eenieder op toegang tot haar/zijn dossier, onontbeerlijk is om de rechten van de burgers en de transparantie te versterken; verduidelijkt dat deze regels een aanvulling zouden vormen op het bestaande Unierecht, wanneer sprake is van juridische leemten of interpretatieproblemen, en de toegankelijkheid zouden verbeteren; dringt derhalve andermaal bij de Commissie aan op een veelomvattend voorstel voor een Europese wet inzake bestuursrechtelijke procedures waarbij rekening wordt gehouden met de reeds door het Parlement genomen stappen op dit gebied, alsmede met de huidige ontwikkelingen in de Unie en haar lidstaten;

36.  brengt in herinnering dat prejudiciële beslissingen ertoe bijdragen te verduidelijken op welke wijze het recht van de Europese Unie moet worden toegepast; is van oordeel dat een beroep op deze procedure een uniforme interpretatie en uitvoering van de Europese wetgeving mogelijk maakt; moedigt derhalve de nationale rechtbanken ertoe aan kwesties aan het HvJ-EU voor te leggen, wanneer twijfel bestaat, en aldus inbreukprocedures te voorkomen;

37.  is van oordeel dat de juiste toepassing van het EU-acquis belangrijk is om ervoor te zorgen dat zowel burgers als ondernemingen de voordelen van het EU-beleid genieten; doet derhalve een beroep op de Commissie om de handhaving van het EU‑recht te versterken door de omzetting in en de conformiteit van nationale wetgeving structureel en systematisch te controleren in volledige overeenstemming met de EU‑Verdragen en het EU-Handvest; wijst erop dat de EU-wetgeving het resultaat is van een vrij en democratisch proces; is verheugd dat de Commissie bij haar controle op de toepassing van het EU-recht in de lidstaten naar behoren rekening houdt met de beginselen van beter wetgeven;

38.  wijst op het belang van transparantie bij de opstelling en toepassing van het recht door de EU-instellingen en de lidstaten; benadrukt dat EU-wetgeving duidelijk, begrijpelijk, consistent en nauwkeurig moet zijn, enerzijds om de tenuitvoerlegging ervan door de lidstaten te vergemakkelijken en anderzijds om de EU-wetgeving voor burgers toegankelijk te maken, en dat daarbij ook rekening moet worden gehouden met de jurisprudentie van het HvJ-EU, dat heeft bepaald dat EU-normen voorzienbaar en voorspelbaar moeten zijn(19);

39.  verwacht dat betrokkenheid van nationale parlementen bij de totstandkoming van de inhoud van wetsvoorstellen, in voorkomend geval, een gunstige uitwerking zal hebben op de doeltreffende toepassing van het EU-recht; wijst erop dat nauwer toezicht door nationale parlementen op hun respectieve regeringen, wanneer die betrokken zijn bij het wetgevingsproces, zal leiden tot een doeltreffender toepassing van het EU-recht, zoals neergelegd in de Verdragen; wijst er daarom op dat de nationale parlementen in de eerste fasen van Europese wetgevingsprocedures hun mening moeten kunnen geven en dringt er bij de Europese instellingen en de lidstaten op aan een debat op gang te brengen over Protocol Nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie en Protocol Nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, en bijvoorbeeld de mogelijkheden voor herziening van het zogeheten mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing te onderzoeken om op die manier te zorgen voor betere toepassing van de gelekaartprocedure;

40.  pleit voor nauwere samenwerking en voor het versterken van de banden tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen; herinnert aan de controlerende taak van nationale parlementen wat betreft de betrokkenheid van hun regeringen bij het besluitvormingsproces in de Raad van de Europese Unie en wijst op het belang van raadplegingen en een regelmatige uitwisseling van standpunten tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen, met name in de eerste fasen van het wetgevingsproces;

41.  herinnert eraan dat de nationale parlementen de essentiële taak hebben om te controleren of het EU-recht door de lidstaten correct ten uitvoer wordt gelegd; dringt er bij de nationale parlementen op aan zich op proactieve wijze van deze taak te kwijten; wijst op de rol die nationale parlementen spelen bij het voorkomen van "gold plating" bij de omzetting van EU-wetgeving in nationale wetgeving, en dus bij het voorkomen van overregulering en onnodige administratieve lasten; verwacht van de lidstaten dat zij, als zij bij de uitvoering van EU-wetgeving op nationaal niveau verplichtingen aan de EU-wetgeving toevoegen, deze duidelijk vermelden en documenteren; is verontrust over het feit dat de buitensporige toevoeging van nationale regels of voorwaarden aan EU-wetgeving de euroscepsis onnodig in de hand werkt;

42.  merkt op dat het systeem van informatie-uitwisseling en samenwerking tussen commissies van nationale parlementen die samenwerken met de EU ertoe kan bijdragen dat er doeltreffende wetgeving tot stand wordt gebracht en dat dit systeem ook moet worden benut om de toepassing van he EU-recht door de lidstaten te verbeteren; pleit ervoor dat het IPEX-platform wordt gebruikt als instrument voor de onderlinge uitwisseling van informatie tussen de nationale parlementen en het Europees Parlement; spoort de nationale parlementen ertoe aan actief deel te nemen aan de interparlementaire commissievergaderingen die door het Europees Parlement worden georganiseerd;

43.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0385.
(2) PB C 18 van 19.1.2017, blz. 10.
(3) PB L 304 van 20.11.2010, blz. 47.
(4) PB L 174 van 27.6.2001, blz. 25.
(5) PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
(6) PB C 316 van 22.9.2017, blz. 246.
(7) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0409.
(8) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0279.
(9) Zaak C-427/07, Commissie v Ierland, punt 107.
(10) PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.
(11) PB C 369 van 17.12.2011, blz. 15.
(12) Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht.
(13) Zie onder meer: Arrest van het HvJ-EU van 20 september 2016 - Ledra Advertising Ltd (C-8/15 P), Andreas Eleftheriou (C-9/15 P), Eleni Eleftheriou (C-9/15 P), Lilia Papachristofi (C-9/15 P), Christos Theophilou (C-10/15 P), Eleni Theophilou (C-10/15 P) v Europese Commissie en Europese Centrale Bank (gevoegde zaken C-8/15 P tot en met C-10/15 P), ECLI:EU:C:2016:701, punten 67 e.v.
(14) Arrest van het HvJ-EU van 20 september 2016, gevoegde zaken C-8/15 P tot en met C-10/15 P, punten 67 e.v..
(15) Ibid, punten 58 e.v.; zie hiervoor het arrest van 27 november 2012 Pringle, C-370/12, punt 164.
(16) Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 96).
(17) Zie onder meer: S. Carrera, S. Blockmans, D. Gros, E. Guild, "The EU’s Response to the Refugee Crisis – Taking Stock and Setting Policy Priorities", Centre for European Policy Studies (CEPS), essay nr. 20, 16 december 2015 – https://www.ceps.eu/system/files/EU%20Response%20to%20the%202015%20Refugee%20Crisis_0.pdf
(18) Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2013 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende het bestuursprocesrecht van de Europese Unie (PB C 440 van 30.12.2015, blz. 17).
(19) Arrest van het Hof van Justitie van 10 september 2009, Plantanol GmbH & Co. KG/Hauptzollamt Darmstadt, C-201/08, ECLI:EU:C:2009:539, punt 46.

Juridische mededeling - Privacybeleid