Resolutie van het Europees Parlement van 13 december 2017 over de stand van de onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk (2017/2964(RSP))
Het Europees Parlement,
– gezien zijn resoluties van 5 april 2017 over onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk na de kennisgeving van het voornemen van dat land om zich uit de Europese Unie terug te trekken(1), en van 3 oktober 2017 over de Stand van de onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk(2),
– gezien de richtsnoeren van de Europese Raad (artikel 50) van 29 april 2017 naar aanleiding van de kennisgeving van het Verenigd Koninkrijk op grond van artikel 50 VEU en de bijlage bij het Besluit van de Raad van 22 mei 2017 waarin de richtsnoeren zijn vastgelegd voor de onderhandelingen over een akkoord met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland over de voorwaarden voor zijn terugtrekking uit de Europese Unie,
– gezien het gezamenlijk verslag van de onderhandelaars van de Europese Unie en de regering van het Verenigd Koninkrijk van 8 december 2017 over de voortgang gedurende fase 1 van de onderhandelingen uit hoofde van artikel 50 VEU met betrekking tot de ordelijke terugtrekking van het Verenigd koninkrijk uit de Europese Unie,
– gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de onderhandelingen tussen de Europese Unie (EU) en het Verenigd Koninkrijk (VK) die worden gevoerd uit hoofde van artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) ten doel hebben te voorzien in een ordelijke terugtrekking van het VK uit de EU, waarbij rekening wordt gehouden met het kader voor de toekomstige betrekkingen van het VK met de Unie wanneer het land geen lidstaat meer is;
B. overwegende dat om een ordelijke terugtrekking te kunnen bewerkstelligen bij de onderhandelingen een strikte volgorde moet worden gevolgd, zodat scheidingskwesties die het gevolg zijn van de op handen zijnde terugtrekking van het VK in een eerste fase worden behandeld alvorens een tweede fase kan beginnen;
C. overwegende dat de drie veruit belangrijkste scheidingskwesties betrekking hebben op de rechten van EU-burgers die in het VK leven en VK-burgers die in de EU-27 leven, de grens tussen Ierland en Noord-Ierland en de unieke en bijzondere omstandigheden waar het eiland Ierland mee te maken heeft, en de regeling inzake de financiële verplichtingen van het VK ten aanzien van de EU;
D. overwegende dat ten aanzien van alle drie deze scheidingskwesties voldoende voortgang moet zijn geboekt alvorens de onderhandelingen de tweede fase in kunnen gaan, en overwegende dat deze voortgang zo snel mogelijk moet worden geboekt zodat er genoeg tijd overblijft voor de tweede fase van de onderhandelingen;
E. overwegende dat het gezamenlijk verslag van de onderhandelaars van de Europese Unie en de regering van het Verenigd Koninkrijk erop duidt dat voldoende voortgang is geboekt;
F. overwegende dat het VK, met betrekking tot de rechten van burgers:
–
heeft aanvaard dat alle EU-burgers die legaal in het VK leven en alle onderdanen van het VK die legaal in een lidstaat van de EU-27 leven, evenals hun respectievelijke gezinsleden op het moment van terugtrekking, de volledige reeks rechten zullen genieten als vastgesteld in het EU-recht en uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), op basis van waarborgen die in het terugtrekkingsakkoord zullen worden vastgelegd,
–
voorts heeft aanvaard dat de leden van het kerngezin van burgers en personen die een duurzame relatie met hen onderhouden die momenteel buiten het gastland verblijven door het terugtrekkingsakkoord zullen worden beschermd en dat dit eveneens geldt voor kinderen die in de toekomst buiten het gastland worden geboren,
–
heeft aanvaard dat de continuering van de rechten van burgers een leven lang wordt gegarandeerd door middel van een evenredige procedure, waarbij overeenkomstig EU-rechtsbegrippen passende waarborgen zullen gelden. Deze procedure en deze waarborgen zullen worden vastgelegd in het terugtrekkingsakkoord,
–
heeft aanvaard dat administratieve procedures transparant, soepel en gestroomlijnd zullen zijn, dat formulieren kort, eenvoudig en gebruiksvriendelijk zullen zijn en dat door gezinsleden gelijktijdig ingediende aanvragen samen zullen worden behandeld,
–
heeft aanvaard dat alle relevante rechten die zijn gebaseerd op het EU-recht zullen worden gewaarborgd en gedetailleerd zullen worden vastgelegd in het terugtrekkingsakkoord,
–
heeft aanvaard dat alle socialezekerheidsrechten uit hoofde van het EU-recht zullen worden gehandhaafd. Dit omvat onder meer de uitvoer van alle exporteerbare uitkeringen,
–
heeft aanvaard dat de bepalingen van het terugtrekkingsakkoord inzake de rechten van burgers zullen worden opgenomen in een specifieke rechtshandeling van het VK zodat deze rechten per direct zullen gelden;
G. overwegende dat het VK ten aanzien van Ierland / Noord-Ierland de nodige toezeggingen heeft gedaan om door middel van afstemming van de regelgeving te waarborgen dat er geen sprake zal zijn van een "verharding" van de grens, onder meer:
–
indien nodig, specifieke oplossingen voor Noord-Ierland;
–
de toezegging om het in 1998 bereikte akkoord in al zijn onderdelen te beschermen;
–
de garantie dat de rechten van de burgers in Noord-Ierland niet zullen verslechteren;
H. overwegende dat het VK ten aanzien van de financiële regeling duidelijk heeft gemaakt welke financiële verplichtingen het als vertrekkende lidstaat zal nakomen;
I. overwegende dat dit niet betekent dat alle resterende kwesties zijn opgelost en dat het eveneens niets zegt over het standpunt dat het Parlement zal innemen bij de procedure voor de goedkeuring van het definitieve terugtrekkingsakkoord;
J. overwegende dat de tweede fase van de onderhandelingen, op basis van deugdelijke en ondubbelzinnige beginselen, gericht moet zijn op de afronding van de regelingen voor de ordelijke terugtrekking van het Verenigd koninkrijk uit de Unie, inclusief mogelijke overgangsregelingen die nodig zijn voor de terugtrekking van het VK; overwegende dat in dit verband een alomvattende afspraak moet worden gemaakt over het kader voor de toekomstige betrekkingen;
K. overwegende dat het VK en de EU naaste buren blijven en veel gemeenschappelijke belangen zullen houden ook al zal het VK geen lidstaat meer zijn;
L. overwegende dat een associatieovereenkomst tussen de EU en het VK een passend kader zou kunnen zijn voor dergelijke nauwe betrekkingen, in het kader waarvan deze gemeenschappelijke belangen, inclusief nieuwe handelsbetrekkingen, kunnen worden beschermd en bevorderd;
M. overwegende dat een associatieovereenkomst als voordeel heeft dat het een flexibel instrument is dat samenwerking op een brede reeks beleidsterreinen mogelijk maakt;
N. overwegende dat overgangsregelingen noodzakelijk zullen zijn om een "cliff edge"-scenario (een abrupte beëindiging van de betrekkingen) te voorkomen wanneer het VK de EU verlaat, en om de onderhandelaars van de EU en het VK de mogelijkheid te geven over een overeenkomst inzake de toekomstige betrekkingen te onderhandelen;
O. overwegende dat, wat de uitkomst van de onderhandelingen over de toekomstige betrekkingen ook moge zijn, er geen enkele uitruil kan plaatsvinden met betrekking tot de interne en externe veiligheid, inclusief enerzijds defensiesamenwerking en anderzijds de toekomstige economische betrekkingen;
P. overwegende dat uitspraken als die van David Davis, die de uitkomst van fase 1 van de onderhandelingen slechts een "intentieverklaring" noemde, het goede vertrouwen dat tijdens de onderhandelingen is opgebouwd dreigen te ondermijnen;
1. is ingenomen met het door de onderhandelaars van de EU en het VK gepresenteerde gezamenlijke voortgangsverslag, waarin wordt geconcludeerd dat voldoende voortgang is geboekt in de onderhandelingen over het terugtrekkingsakkoord, en prijst de onderhandelaar van de Unie voor de manier waarop hij de onderhandelingen tot dusver heeft gevoerd;
2. is van mening dat het verslag de deur opent voor de tweede fase van de onderhandelingen en beveelt de Europese Raad aan een dienovereenkomstig besluit te nemen, maar gelooft dat onderhandelingen in goed vertrouwen moeten worden gevoerd en is van oordeel dat de onderhandelingen in de tweede fase alleen kunnen voortgaan indien de regering van het VK de toezeggingen die zij in het gezamenlijk verslag heeft gedaan ook volledig nakomt en indien deze toezeggingen volledig terug zijn te zien in het ontwerp van het terugtrekkingsakkoord;
3. wijst er niettemin op dat er nog steeds onopgeloste kwesties resteren met betrekking tot de verwezenlijking van een ordelijke terugtrekking van het VK uit de EU, die moeten worden opgelost alvorens het terugtrekkingsakkoord kan worden voltooid; wijst erop dat het terugtrekkingsakkoord, wanneer het eenmaal is voltooid, moet worden vastgelegd in een heldere en ondubbelzinnige wettekst; wijst erop dat deze resterende kwesties betrekking hebben op:
–
de uitbreiding van rechten van burgers naar toekomstige partners,
–
de waarborging dat er een inschikkelijke, declaratoire en kosteloze procedure komt, die, in het geval van aanvechting van een verklaring, de bewijslast bij de autoriteiten van het VK legt, en die gezinnen in staat stelt om de procedure door middel van één enkel formulier in gang te zetten,
–
de waarborging van de bindende aard van de besluiten van het HvJEU met betrekking tot de uitlegging van bepalingen inzake rechten van burgers, en de vastlegging van de rol van de toekomstige onafhankelijke nationale autoriteit (ombudsman) die in het leven moet worden geroepen om klachten van burgers te behandelen,
–
de zekerstelling van het toekomstige recht op vrij verkeer in de gehele EU voor VK-burgers die momenteel in een lidstaat van de EU-27 leven,
–
de waarborging dat afspraken die zijn gemaakt ten aanzien van Noord-Ierland /Ierland volledig uitvoerbaar zijn;
4. behoudt zich bijgevolg ieder recht voor ten aanzien van het definitieve terugtrekkingsakkoord waaraan het, overeenkomstig artikel 50, lid 2, van het VEU zijn goedkeuring moet geven alvorens het akkoord in werking kan treden;
Kader voor de toekomstige betrekkingen EU-VK
5. herinnert eraan dat de Unie bij de onderhandelingen over en sluiting van een terugtrekkingsakkoord overeenkomstig artikel 50, lid 2, van het VEU rekening moet houden met het kader voor de toekomstige betrekkingen van het vertrekkende land met de Unie;
6. pleit ervoor dat, indien de EU en het VK tot een alomvattende afspraak over dit kader voor de toekomstige betrekkingen komen, deze de vorm moet krijgen van een politieke verklaring die als bijlage bij het terugtrekkingsakkoord wordt gevoegd;
7. wijst erop dat over het akkoord waarin de nieuwe betrekkingen tussen de EU en het VK worden vastgelegd en dat is gebaseerd op het bovengenoemde kader, alleen kan worden onderhandeld wanneer het VK de EU heeft verlaten en een derde land is;
8. onderstreept dat het een kader voor de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK als onderdeel van het terugtrekkingsakkoord alleen zal aanvaarden als het in strikte overeenstemming is met de volgende beginselen:
–
een derde land dat niet dezelfde verplichtingen heeft als een lidstaat kan niet dezelfde voordelen genieten als een lidstaat van de Europese Unie of een lidstaat van de EER,
–
de integriteit van de interne markt en de vier vrijheden moeten worden gewaarborgd, zonder dat er ruimte is voor een sectorspecifieke benadering,
–
autonomie van de besluitvorming van de EU,
–
de rechtsorde van de EU en de rol van het HvJEU worden gewaarborgd,
–
het VK neemt de normen in acht die voorvloeien uit internationale verplichtingen, met inbegrip van mensenrechten, en zoals vastgesteld in de wetgeving en het beleid van de Unie op het gebied van milieu, klimaatverandering, consumentenbescherming, de strijd tegen belastingontduiking en ‑ontwijking, eerlijke concurrentie, gegevensbescherming en privacy, handel, en sociale en werknemersrechten, in het bijzonder waarborgen tegen sociale dumping, waarbij een duidelijk handhavingsmechanisme wordt ingesteld om naleving te garanderen,
–
waarborging van EU-overeenkomsten met derde landen en organisaties, inclusief de EER-overeenkomst,
–
waarborging van de financiële stabiliteit van de EU en eerbiediging van het Uniestelsel inzake regulering en toezicht, alsmede de normen en de toepassing daarvan,
–
een deugdelijk evenwicht van rechten en plichten, inclusief evenredige financiële bijdragen;
9. dringt erop aan dat het kader voor de toekomstige betrekkingen niet alleen in overeenstemming is met bovengenoemde beginselen, maar eveneens voorziet in zo nauw mogelijke betrekkingen tussen de EU en het VK;
10. wijst er nogmaals op dat een associatieovereenkomst, waarover overeenkomstig artikel 217 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) na de terugtrekking van het VK tussen de EU en het VK kan worden onderhandeld en die vervolgens kan worden gesloten, een passend kader voor de toekomstige betrekkingen zou kunnen bieden; pleit ervoor dat een dergelijke overeenkomst, in aanvulling op het gouvernancekader dat onder meer moet voorzien in een robuust en onafhankelijk geschillenbeslechtingsmechanisme, de volgende vier pijlers moet omvatten:
–
handel en economische betrekkingen,
–
thematische samenwerking,
–
interne veiligheid,
–
buitenlands beleid en samenwerking op het gebied van veiligheid;
11. herinnert eraan dat veel burgers van het VK zich fel hebben uitgesproken tegen het verlies van de rechten die zij momenteel genieten op grond van artikel 20 VWEU; stelt voor dat de EU-27 onderzoekt hoe dit verlies van rechten tot een minimum kan worden beperkt, binnen de mogelijkheden van het primaire Unierecht, met volledige inachtneming van de beginselen van wederkerigheid, rechtvaardigheid, symmetrie en non-discriminatie;
Overgangsregelingen
12. wijst er nogmaals op dat alleen overeenstemming kan worden bereikt over overgangsregelingen ter waarborging van de rechtszekerheid en continuïteit wanneer hierin een goede balans wordt bewerkstelligd tussen rechten en plichten, indien zij tijdelijk van aard en niet langer dan drie jaar geldig zijn, en indien zij voortbouwen op het EU-acquis, inclusief rechten van burgers, hetgeen vereist dat de bestaande regulerings-, begrotings-, toezichts-, juridische en handhavingsinstrumenten en ‑structuren van de EU van toepassing blijven in het VK; wijst erop dat het VK niet langer deel zal uitmaken van de EU-instellingen en ‑organen;
13. onderstreept eens te meer dat eventuele wijzigingen van het EU-acquis die gedurende de overgangsperiode in werking treden automatisch van toepassing moeten worden in het VK overeenkomstig de overgangsregelingen die tussen de EU en het VK zijn overeengekomen;
14. benadrukt dat eventuele toekomstige handelsovereenkomsten waarover het VK na de terugtrekking met derde landen onderhandelt pas in werking mogen treden aan het einde van de periode gedurende welke overgangsregelingen van toepassing zijn;
15. wijst erop dat een overgangsperiode waarover de EU en het VK overeenstemming hebben bereikt als onderdeel van het terugtrekkingsakkoord alleen kan ingaan wanneer dat akkoord van kracht is;
o o o
16. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de nationale parlementen en de regering van het Verenigd Koninkrijk.