Resolutie van het Europees Parlement van 13 december 2017 over het jaarverslag over de uitvoering van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (2017/2123(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien het Verdrag van Lissabon,
– gezien de conclusies van de Europese Raad van 20 december 2013, 26 juni 2015, 15 december 2016 en 22 juni 2017,
– gezien het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB),
– gezien zijn resolutie van 13 december 2017 over het jaarverslag over de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid(1),
– gezien zijn resolutie van 13 september 2017 over wapenuitvoer: tenuitvoerlegging van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB(2),
– gezien de conclusies van de Raad van 25 november 2013, 18 november 2014, 18 mei 2015, 27 juni 2016, 14 november 2016 en 18 mei 2017 over het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GBVB), en de conclusies van de Raad over de Integrale EU-strategie van 17 juli 2017,
– gezien de 19e Frans-Duitse ministerraad in Parijs op 13 juli 2017,
– gezien de informele ontmoeting van ministers van Defensie en de informele ontmoeting van ministers van Buitenlandse Zaken (Gymnich) in Tallinn van 6 tot en met 9 september 2017,
– gezien de bijeenkomst van de EU-ministers van Defensie op 30 november 2011,
– gezien zijn resolutie van 12 september 2013 over ‘De militaire structuren van de EU: stand van zaken en toekomstperspectieven’(3),
– gezien zijn resolutie van 22 november 2016 over de Europese defensie-unie(4),
– gezien zijn resolutie van 23 november 2016 over de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (op basis van het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid(5),
– gezien zijn resolutie van 16 maart 2017 over ‘Constitutionele, juridische en institutionele gevolgen van een gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid: door het Verdrag van Lissabon geboden mogelijkheden’(6),
– gezien zijn resolutie van 5 juli 2017 over het mandaat voor de trialoog over de ontwerpbegroting 2018(7),
– gezien het document getiteld "Gedeelde visie, gemeenschappelijke actie: Een sterker Europa – Een mondiale strategie van de Europese Unie voor buitenlands en veiligheidsbeleid" dat door de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) is gepresenteerd op 28 juni 2016,
– gezien het document getiteld "Uitvoeringsplan inzake veiligheid en defensie" dat door de VV/HV is gepresenteerd op 14 november 2016,
– gezien de mededeling van de Commissie van 30 november 2016 aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's inzake het Europees defensieactieplan (COM(2016)0950),
– gezien de gezamenlijke verklaring van de voorzitters van de Europese Raad en de Commissie, en van de secretaris-generaal van de NAVO van 8 juli 2016, de gemeenschappelijke reeks voorstellen als bekrachtigd door de NAVO-Raad en de EU-Raad op 6 december 2016 en het voortgangsverslag over de tenuitvoerlegging daarvan dat op 14 juni 2017 is goedgekeurd,
– gezien de verklaring van Bratislava van 16 september 2016,
– gezien het nieuwe defensiepakket dat de Commissie op 7 juni 2017 heeft gepresenteerd in het persbericht "Een Europa dat ons verdedigt: de Commissie start het debat over een veiligheids- en defensie-unie",
– gezien de discussienota van 7 juni 2017 over de toekomst van de Europese defensie,
– gezien Eurobarometer 85.1 van juni 2016, waaruit blijkt dat de helft van de ondervraagde EU-burgers de maatregelen van de EU ontoereikend vindt en dat twee derde van hen graag een groter EU-engagement zou willen zien via engagement van de lidstaten bij vraagstukken op het gebied van veiligheids- en defensiebeleid,
– gezien het crisisbeheersingsconcept voor een nieuwe civiele GVDB-missie in Irak van de Raad van 17 juli 2017 en Besluit van de Raad (GVDB) 2017/1425 van 4 augustus 2017 over een stabiliseringsoptreden van de Europese Unie in de Malinese regio's Mopti en Ségou,
– gezien het EU-beleid voor GVDB-training dat door de Raad Buitenlandse Zaken op 3 april 2017 is goedgekeurd,
– gezien het besluit van 23 oktober 2017 van de Raad betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt betreffende een wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst (Voorbereidende actie van de Unie inzake defensieonderzoek),
– gezien de kennisgeving inzake de permanente gestructureerde samenwerking (Pesco) van 13 november 2017,
– gezien de gezamenlijke mededeling van 10 november 2017 van de Commissie en vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (vv/hv) aan het Europees Parlement en de Raad over verbetering van de militaire mobiliteit in de Europese Unie (JOIN(2017)0041),
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0351/2017),
De strategische context van de Unie
1. onderstreept dat de op regels gebaseerde internationale orde en de waarden van westerse democratieën, evenals de door die post-WOII-orde gewaarborgde vrede, voorspoed en vrijheden, die het fundament vormen waarop de Europese Unie is gebouwd, voor een ongekend aantal conventionele en hybride uitdagingen staan nu de maatschappelijke, economische, technologische en geopolitieke trends wijzen op toenemende kwetsbaarheid van de wereldbevolking voor schokken en stress – zoals conflicten tussen staten, natuurrampen, extreme weersomstandigheden, watercrises, de implosie van staten en cyberaanvallen –– waarop een eendrachtig en gecoördineerd antwoord nodig is; herinnert eraan dat veiligheid een punt is dat de Europese burgers na aan het hart ligt; stelt dat het externe optreden van de Unie moet berusten op de waarden en beginselen die zijn vastgelegd in artikel 21 VEU;
2. benadrukt dat geen enkele lidstaat op eigen kracht ook maar een van de complexe veiligheidsuitdagingen kan aangaan waarmee wij op dit moment worden geconfronteerd en dat de EU, om deze interne en externe uitdagingen het hoofd te kunnen bieden, haar inspanningen moet opvoeren voor meer concrete en krachtige samenwerking in het kader van het GBVB en het GVDB, en een daadkrachtige speler op het wereldtoneel moet zijn, hetgeen inhoudt dat zij met één stem spreekt en eendrachtig handelt, en haar middelen gebundeld op strategische prioriteiten richt; is van mening dat de onderliggende oorzaken van instabiliteit, namelijk armoede en toenemende ongelijkheid, slecht bestuur, het ineenstorten van staten en klimaatverandering, moeten worden aangepakt;
3. betreurt dat transnationale terroristische en criminele organisaties sterker worden en in aantal toenemen, hetgeen kan worden bevorderd door de nederlaag van IS/Daesh en het feit dat IS-strijders vluchten, terwijl tegelijkertijd instabiliteit zich in de zuidelijke regio’s en in het Midden-Oosten verspreidt, nu grote onbestuurde gebieden ontstaan in kwetsbare en uiteenvallende staten zoals Libië, die kwetsbaar zijn voor externe troepenmachten; spreekt zijn aanhoudende verontrusting uit over de transnationale dimensie van de terroristische dreiging in het Sahelgebied; betreurt ten zeerste dat de aanhoudende activiteiten van de Democratische Volksrepubliek Korea met betrekking tot ballistische en kernraketten de spanning in de regio en daarbuiten hebben doen oplopen, waardoor de internationale vrede en veiligheid bedreigd worden;
4. beklemtoont dat in het Oosten de oorlog van Rusland tegen Oekraïne voortduurt, dat er nog geen uitvoering is gegeven aan de Minsk-akkoorden - zonder welke het conflict niet kan worden opgelost - en dat de illegale annexatie en militarisering van de Krim en de versterking van het gebied met behulp van anti-access- en area denial-systemen voortduren; vindt het uiterst zorgwekkend dat de excessieve oefeningen en militaire activiteiten van Rusland zonder enig internationaal toezicht, hybride tactieken, met inbegrip van cyberterrorisme en nepnieuws en desinformatiecampagnes, economische en energiechantage, de stabiliteit van de landen van het Oostelijk Partnerschap en van de Westelijke Balkan bedreigen en erop gericht zijn westerse democratieën te treffen en de onderlinge spanningen te doen oplopen; vreest dat de veiligheidssituatie van de EU de komende jaren erg instabiel zal blijven; wijst andermaal op het strategisch belang van de Westelijke Balkan voor de veiligheid en stabiliteit van de EU en de noodzaak om het politieke engagement van de EU ten aanzien van deze regio op te voeren en uit te breiden, onder meer door het mandaat van de missies van ons gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) te vergroten; is er vast van overtuigd dat om de kwetsbaarheid van de EU te verminderen er meer integratie en coördinatie nodig is;
5. betreurt dat de terroristische dreiging zowel binnen als buiten Europa snel toeneemt; is van mening dat een ontoereikend antwoord op militair niveau onherroepelijk zal leiden tot een steeds grotere interne bedreiging van de veiligheid; dringt met kracht aan op een Europees anti-jihadismepact dat deze bedreiging op doeltreffende wijze kan aanpakken;
6. is van mening dat terrorisme vandaag de dag een van de grootste uitdagingen voor de veiligheid van EU-burgers vormt en een snel, krachtig en gecoördineerd optreden vereist, zowel op intern als extern niveau, teneinde verdere terroristische aanvallen te voorkomen en de onderliggende oorzaken te bestrijden; wijst met name op de noodzaak om radicalisering te voorkomen, bronnen van financiële middelen voor terroristische organisaties te blokkeren, terroristische propaganda aan te pakken en het gebruik van internet en sociale netwerken voor dit doel tegen te gaan, onder meer via een geautomatiseerde verwijderingsdienst, en de uitwisseling van informatie tussen lidstaten en met derde landen, de NAVO en andere relevante partnerorganisaties te verbeteren; is van oordeel dat het mandaat van onze GVDB-missies ook de strijd tegen terrorisme zou moeten omvatten zodat consequenter kan worden bijgedragen aan deradicaliseringsprogramma's, met name EULEX in Kosovo en EUFOR ALTHEA in Bosnië-Herzegovina, landen die te kampen hebben met een groot aantal uit het buitenland terugkerende strijders;
7. is zeer verontrust over de tot steeds meer doden leidende terroristische bedreiging in de Sahelgordel en de uitbreiding ervan naar Centraal Afrika en de instabiliteit in het Oosten (Syrië, Irak, Palestina); roept de VV/HV van de EU op ervoor te zorgen dat de GVDB-missies een uitvoerend mandaat krijgen, en doortastend en vastberaden op te treden;
8. is van mening dat tegen de achtergrond van het huidige uitbreidingsbeleid van de EU een geloofwaardig toetredingsproces dat gegrondvest is op ruime en eerlijke voorwaarden, een belangrijk instrument blijft voor het bevorderen van de veiligheid door de veerkracht van de landen in Zuidoost-Europa te verbeteren;
9. is van mening dat de EU in een uitdagende veiligheidssituatie en op het tijdstip dat de EU en de NAVO hun samenwerking trachten te verruimen en te verdiepen, door de brexit een deel van haar militaire vermogens verliest en niet langer van de expertise van het VK zal kunnen profiteren, en vice versa; merkt op dat de brexit een hernieuwde impuls vormt voor initiatieven die lang geblokkeerd geweest zijn en de deur naar nieuwe voorstellen zou kunnen openen; benadrukt hoe belangrijk het is dat de nauwe defensiesamenwerking tussen de EU en het VK ook na de brexit wordt voortgezet, met inbegrip van maar niet beperkt tot de terreinen van informatie-uitwisseling en terrorismebestrijding; is van mening dat het VK, als het een verzoek daartoe indient, ook zou moeten kunnen deelnemen aan GVDB-missies als onderdeel van een nieuw partnerschap tussen de EU en het VK op het gebied van defensiesamenwerking;
10. is verheugd over de hernieuwde toezegging van de VS met betrekking tot de Europese veiligheid; beklemtoont dat de EU onverminderd vasthoudt aan de trans-Atlantische gemeenschap van gemeenschappelijke waarden en belangen; is er tegelijkertijd van overtuigd dat een verantwoordingsplichtig en zelfbewust GBVB nodig is en dat de EU een zelfbewuste speler op het buitenlandtoneel moet worden;
Institutioneel kader
11. is er stellig van overtuigd dat de EU haar lot zo nodig in eigen handen moet nemen, nu de interne en externe veiligheid steeds verder verstrengeld raken, met rechtstreekse gevolgen voor alle Europese burgers; waarschuwt dat het ontbreken van een gezamenlijke benadering zou kunnen leiden tot een ongecoördineerd en gefragmenteerd optreden van de EU, talloze doublures en inefficiëntie tot gevolg kan hebben en de Unie en haar lidstaten uiteindelijk kwetsbaar zou maken; is derhalve van mening dat de EU in staat moet zijn om doeltreffend op te treden binnen het spectrum van interne en externe veiligheidsinstrumenten, tot het niveau van artikel 42, lid 7, VEU; beklemtoont dat de bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid van de Unie als bedoeld in artikel 42, lid 2, VEU ten doel heeft een gemeenschappelijke defensie tot stand te brengen en de Unie strategische autonomie te bieden om vrede, veiligheid en vooruitgang in Europa en in de wereld te kunnen bevorderen; benadrukt de praktische en financiële voordelen van verdere integratie van de Europese defensiecapaciteiten;
12. onderstreept dat de EU het hele arsenaal aan beleidsinstrumenten moet inzetten, van "soft power" tot "hard power", van maatregelen voor de korte termijn tot langetermijnbeleid op het gebied van het klassieke buitenlandbeleid, met inbegrip van bilaterale en multilaterale diplomatieke inspanningen, ontwikkelingssamenwerking, noodhulp, crisispreventie en post-conflictstrategieën, maar ook vredeshandhaving en vredesafdwinging, ook overeenkomstig de civiele en militaire taken die worden beschreven in artikel 43, lid 1, VEU, teneinde het hoofd te bieden aan de opkomende uitdagingen; is van mening dat het GVDB moet stoelen op het beginsel dat de Europese veiligheid niet kan worden gewaarborgd door uitsluitend en alleen te vertrouwen op militaire middelen; is van mening dat externe EU-maatregelen een beoordeling zouden moeten omvatten van hun impact op de strategische, op de mens gerichte EU-belangen van grotere veiligheid voor burgers en mensenrechten, versterking van het internationaal recht en bevordering van duurzame vrede; benadrukt dat de EDEO zijn vermogen om op crises te anticiperen moet vergroten en veiligheidsrisico's moet aanpakken op het moment dat zij ontstaan; onderstreept dat er een meer coherente en beter gecoördineerde interactie nodig is tussen militaire, civiele, ontwikkelings- en humanitaire actoren;
13. is verheugd over de zichtbare vooruitgang die is geboekt bij de vorming van een sterker Europees defensiebeleid sinds de vaststelling van de integrale EU-strategie (EUGS) voor buitenlands en veiligheidsbeleid in juni 2016; is met name ingenomen met de oprichting van een Europees Defensiefonds (EDF), de voorgestelde uitbreiding van de voorbereidende actie inzake defensieonderzoek en met het wetgevingsvoorstel voor een industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie (EDIDP); spoort de lidstaten aan hun toekomstige financiële bijdrage aan de EU-begroting te verhogen teneinde alle bijkomende kosten die voor de EU met betrekking tot het EDF ontstaan, te dekken;
14. is ingenomen met de instemming van de EVA met de voorbereidende actie inzake defensieonderzoek, en is met name ingenomen met de Noorse bijdrage van EUR 585 000 voor 2017; uit de wens dat Noorwegen blijft deelnemen aan door de Unie gefinancierde programma’s die implicaties voor defensie hebben of tot het bevoegdheidsterrein van defensie behoren;
15. dringt er bij de VV/HV op aan het Parlement onmiddellijk en te allen tijde volledig op de hoogte te houden van het sluiten of wijzigen van internationale overeenkomsten die implicaties voor defensie hebben of tot het bevoegdheidsterrein van defensie behoren; is van mening dat iedere financiële bijdrage van derde landen belangrijke implicaties heeft voor de begroting van de Unie, aangezien een derde land de financiële belangen van de Unie zou kunnen beïnvloeden op een wijze die veel verder gaat dan de omvang van de bijdrage door de nodige exportvergunningen tegen te houden; benadrukt dat, indien derde landen een bijdrage leveren aan door de Unie gefinancierde programma’s die implicaties voor defensie hebben of tot het bevoegdheidsterrein van defensie behoren, het Parlement verwacht dat de Commissie en de VV/HV de impact van een dergelijke deelname met betrekking tot het strategisch beleid en de strategische belangen van de Unie beoordelen alvorens een voorstel op te stellen, en het Parlement op de hoogte stellen van deze beoordeling;
16. wijst erop dat de Commissie en steeds meer lidstaten hebben toegezegd een Europese Defensie-unie (EDU) tot stand te zullen brengen en dat er onder Europese burgers grote steun voor is; benadrukt dat dit een langgekoesterde wens was van de burgers en van het Parlement met name door middel van vele oproepen in vroegere resoluties; wijst op de grotere efficiëntie, en het voorkomen van doublures en de verlaging van kosten die zullen voortvloeien uit een krachtigere integratie van de Europese defensie; benadrukt evenwel dat de oprichting van een echte EDU blijvende politieke wil en doorzettingsvermogen zal vereisen; dringt er bij de lidstaten op aan zich te committeren aan een gemeenschappelijke en autonome Europese defensie, en ervoor te zorgen dat hun nationale defensiebudget binnen 10 jaar ten minste 2% uitmaakt van hun respectieve bbp;
17. is ervan overtuigd dat de enige manier waarop de Unie haar vermogen kan vergroten om haar militaire taken te vervullen, de aanzienlijke verhoging is van de efficiëntie met betrekking tot alle aspecten van het proces dat militaire capaciteit oplevert; herinnert eraan dat de EU-28 in vergelijking met de VS 40 % uitgeeft aan defensie, maar er slechts in slaagt om 15 % van de capaciteit te genereren die de VS uit dit proces haalt, hetgeen op een zeer groot efficiëntieprobleem duidt;
18. verzoekt de VV/HV en de Commissie bij de voorbereiding van het volgende meerjarig financieel kader (MFK) gevolg te geven aan de oproep van het Parlement voor een EU-witboek over veiligheid en defensie, zoals het Parlement heeft gevraagd in zijn resoluties van 22 november 2016, 23 november 2016 en 16 maart 2017; is van mening dat een interinstitutionele overeenkomst de grondslag moet vormen voor de opbouw van de EDU, de koppeling van haar strategische oriëntatie en de EU-bijdragen voor vermogensontwikkeling, en de vormgeving van het Europese institutionele kader voor defensie; benadrukt dat het met een brede en betrouwbare inspanning van alle belanghebbenden mogelijk zal zijn om de reikwijdte en de efficiëntie van defensie-uitgaven te vergroten; dringt erop aan dat hierbij ook een krachtige rol aan neutrale landen als Oostenrijk en Zweden wordt toegekend, zonder dat de neutraliteit van afzonderlijke EU-lidstaten ter discussie wordt gesteld;
19. benadrukt dat het EU-witboek over veiligheid en defensie, behalve de beschrijving van de strategische omgeving en de strategische ambities voor het volgende MFK ook de vereiste en de beschikbare capaciteit zou moeten noemen, evenals eventuele capaciteitslacunes, in de vorm van het EU-vermogensontwikkelingsplan (CDP), en zou moeten worden aangevuld met een algemene beschrijving van de geplande maatregelen van de lidstaten en de Unie binnen het MFK en op de langere termijn;
20. is ingenomen met de opnieuw gebleken politieke wil om het GVDB doeltreffender te maken; steunt alle pogingen om het potentieel van het Verdrag van Lissabon tot volle wasdom te brengen door samenwerking tussen lidstaten te laten werken en de operationeel relevante capaciteit te produceren om de in artikel 43, lid 1, VEU genoemde beschikbare taken te vervullen, door:
(a)
met spoed het in het Verdrag genoemde opstartfonds in het leven te roepen zodat operaties snel van start kunnen gaan;
(b)
een vaste gestructureerde samenwerking (Pesco) in te stellen voor de militaire aspecten die nodig zijn om GVDB-taken zoals bijvoorbeeld permanent samengevoegde militaire eenheden uit te voeren;
(c)
het intergouvernementele gezamenlijke financieringsmechanisme Athena te hervormen, met het doel solidariteit tot stand te brengen tussen lidstaten die alleen financieel kunnen bijdragen en lidstaten die alleen met troepen kunnen bijdragen aan een GVDB-operatie;
(d)
van het samenvoegen en delen van capaciteit een regel te maken in plaats van een uitzondering, en te streven naar tenuitvoerlegging van de meerderheid van de 300 voorstellen die in 2011 door de 28 hoofden van defensie zijn gepresenteerd;
(e)
nationale middelen op het gebied van onderzoek, ontwikkeling, aanbestedingen, onderhoud en opleiding samen te voegen;
(f)
de nationale defensieplanning (Coordinated Annual Review on Defence, CARD) te coördineren, zoals nu gepland is;
(g)
gemeenschappelijke regels te ontwikkelen voor militaire certificering evenals een gemeenschappelijk beleid inzake voorzieningszekerheid;
(h)
de Commissie de internemarktregels te laten handhaven overeenkomstig de richtlijn betreffende overheidsopdrachten op defensiegebied van 2009 waar het gaat om nationale projecten voor overheidsopdrachten op defensiegebied;
21. is verheugd over het voornemen van de Commissie om binnen het volgende MFK een specifiek programma voor defensieonderzoek voor te stellen, met een eigen begroting en eigen regels; benadrukt dat de lidstaten extra middelen beschikbaar moeten stellen voor dat programma, zonder aan bestaande kaderprogramma's voor de financiering van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie te komen, zoals het Parlement heeft gevraagd in zijn resolutie van 5 juli 2017; herhaalt zijn vroegere oproepen aan de Commissie om te voorzien in deelneming van de Unie aan door lidstaten opgezette onderzoek- en ontwikkelingsprogramma's op het gebied van defensie, of in voorkomend geval samen met het bedrijfsleven, als bedoeld in de artikelen 185 en 187 VWEU;
22. is verheugd over het voorstel van de Commissie voor een EDIDP; onderstreept dat elk optreden van de Unie om het optreden van de lidstaten op defensiegebied te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen erop gericht moet zijn bij te dragen aan de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid, als bedoeld in onder meer artikel 2, lid 4, VWEU, en daarom gemeenschappelijke ontwikkeling, standaardisering, certificering en onderhoud moet omvatten zodat er samenwerkingsprogramma's en een grotere mate van interoperabiliteit tot stand komen; verzoekt de Commissie het nieuwe industrieel ontwikkelingsprogramma voor Europese defensie (EDIDP) zoveel mogelijk te promoten en in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen aan te moedigen deel te nemen aan gezamenlijke grensoverschrijdende projecten;
23. is van mening dat de uitvoer door lidstaten van wapens, munitie en aan defensie gerelateerde goederen en diensten een onlosmakelijk bestanddeel vormen van het buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid van de EU;
24. spoort de Raad aan om concrete stappen te nemen voor de harmonisatie en normalisatie van de Europese strijdkrachten, in overeenstemming met artikel 42, lid 2, VEU, om de samenwerking tussen de strijdkrachten te vergemakkelijken in het kader van een nieuwe EDU, als een stap in de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid van de EU;
25. beklemtoont dat het benutten van alle mogelijkheden in het Verdrag het concurrentievermogen en de werking van de defensie-industrie in de interne markt ten goede komt, door de samenwerking op defensiegebied verder aan te zwengelen met positieve stimulansen, focus op projecten die de lidstaten niet alleen aankunnen, waarmee ook het aantal overlappingen wordt gereduceerd, en een doeltreffender gebruik van overheidsgeld; is van oordeel dat de resultaten van dergelijke programma's voor strategische samenwerking heel goed technologieën voor duaal gebruik zouden kunnen zijn, en als zodanig een meerwaarde voor de lidstaten zouden kunnen opleveren; legt de nadruk op het belang van de ontwikkeling van Europese capaciteiten en een geïntegreerde defensiemarkt;
26. dringt er op aan gedetailleerde en bindende richtsnoeren op te stellen, als een duidelijk omlijnd kader voor het in de toekomst activeren en toepassen van artikel 42, lid 7, VEU;
27. verzoekt de Commissie, de Raad en de VV/HV met het Parlement een interinstitutionele dialoog aan te gaan over de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid; beklemtoont dat binnen het volgende MFK een volwaardige EU-defensiebegroting moet worden vastgesteld voor alle interne aspecten van het GVDB, en dat voor de uitvoering daarvan een kader moet worden ontwikkeld binnen het toepassingsgebied van het Verdrag van Lissabon; wijst op de noodzaak om het Athena-mechanisme te herzien teneinde het scala van operaties die als gemeenschappelijke uitgaven worden beschouwd, uit te breiden en deelname aan GVDB-missies en -operaties aan te moedigen;
28. wijst erop dat deze nieuwe defensiebegroting door nieuwe middelen in het kader van het volgende MFK moet worden gefinancierd;
29. is van mening dat de besluitvorming over GVDB-kwesties democratischer en transparanter zou kunnen zijn; stelt derhalve voor zijn Subcommissie veiligheid en defensie om te vormen tot een volwaardige parlementaire commissie, die meer toetsings- en verantwoordingsbevoegdheden krijgt met betrekking tot het GVDB en een prominente rol kan spelen bij de tenuitvoerlegging van het GVDB, en met name een rol bij de toetsing van wetgevingshandelingen in verband met veiligheid en defensie;
30. betreurt het gebrek aan samenwerking en informatie-uitwisseling tussen veiligheids- en inlichtingendiensten in Europa; denkt dat meer samenwerking tussen inlichtingendiensten terrorisme zou kunnen helpen bestrijden; dringt in dit verband aan op de invoering van een volwaardige Europees inlichtingensysteem;
Permanente gestructureerde samenwerking
31. is verheugd over de kennisgeving inzake de permanente gestructureerde samenwerking (Pesco) en de geplande tenuitvoerlegging ervan op basis van de bereidheid van de lidstaten om binnen het GVDB-kader bindende toezeggingen te doen en daardoor een ambitieuze en inclusieve Pesco uit te voeren, en verzoekt de Raad deze snel in te stellen; onderstreept dat de gewenste inclusiviteit van de participatie noch de volledige inzet voor het GVDB, noch een hoog ambitieniveau onder de deelnemende lidstaten in het gedrang mag brengen; wijst op de noodzaak om duidelijke criteria voor deelname vast te stellen die voor andere lidstaten de optie openlaat om in een later stadium mee te doen; wijst erop dat activiteiten in het kader van Pesco altijd volledig moeten aansluiten bij het GVDB;
32. beklemtoont dat Pesco binnen het EU-raamwerk dient te worden ontwikkeld en doeltreffende steun van de Unie moet krijgen, met volledige eerbiediging van de bevoegdheden van de lidstaten op het gebied van defensie; roept er opnieuw toe op dat de begroting van de Unie zou voorzien in passende financiering voor Pesco; is van mening dat deelname aan alle agentschappen en organen van de Unie die onder het GVDB vallen, met inbegrip van de Europese Veiligheids- en defensieacademie (EVDA), verplicht moet worden gesteld in het kader van Pesco; roept er opnieuw toe op dat het systeem van EU-gevechtstroepen in het herziene Athena-mechanisme als gezamenlijke uitgave wordt beschouwd;
33. benadrukt dat de administratieve procedures die het beschikbaar stellen van strijdkrachten voor GVDB-missies en grensoverschrijdende bewegingen van snellereactietroepen binnen de EU onnodig vertragen, moeten worden versoepeld; verzoekt de lidstaten een voor de hele EU geldend systeem op te zetten voor de coördinatie van snelle bewegingen van troepen, defensiematerieel en bevoorrading voor doeleinden in het kader van het GVDB, wanneer de solidariteitsclausule wordt ingeroepen en wanneer voor alle lidstaten de verplichting bestaat tot het bieden van hulp en bijstand met alle middelen waarover zij beschikken, overeenkomstig artikel 51 van het VN-Handvest; is in dit verband ingenomen met de gezamenlijke mededeling over verbetering van de militaire mobiliteit; dringt er bij de Commissie op aan om voor maart 2018 een substantieel actieplan aan het Parlement en de lidstaten te presenteren dat volledig in overeenstemming is met de lopende inspanningen binnen de NAVO;
34. dringt aan op invoering van een volwaardig civiel-militair strategisch hoofdkwartier van de EU in het kader van Pesco, bestaand uit het reeds aanwezige militair plannings- en uitvoeringsvermogen (MPCC), het civiel plannings- en uitvoeringsvermogen (CPCC) en het Directoraat crisisbeheersing en planning (CMDP) – door een platform in te richten voor geïntegreerde operationele steun gedurende de volledige planningscyclus, van het oorspronkelijke politieke concept tot gedetailleerde plannen;
35. spoort de lidstaten die aan Pesco deelnemen aan een permanente "Europese geïntegreerde strijdkracht" in het leven te roepen, bestaand uit divisies van hun respectieve nationale legers, en deze ter beschikking te stellen van de Unie voor de tenuitvoerlegging van het GVDB zoals bedoeld in artikel 42, lid 3, van het VEU;
36. is van mening dat een gemeenschappelijk beleid voor cyberdefensie een van de eerste bouwstenen van de Europese Defensie-unie zou moeten zijn; spoort de VV/HV aan voorstellen uit te werken voor de oprichting, in het kader van Pesco, van een EU-eenheid voor cyberdefensie;
Directoraat-generaal Defensie
37. verzoekt om evaluatie, in nauwe samenwerking met de VV/HV, van de mogelijke vestiging van een directoraat-generaal Defensie binnen de Commissie (DG Defensie), dat het optreden van de Unie zou aansturen om het optreden van de lidstaten te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen, met het oog op de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid, als bepaald in artikel 2 VWEU;
38. is van mening dat het voorgestelde DG Defensie bevoegd moet zijn voor open grenzen voor het vrije verkeer van troepen en materieel, als een noodzakelijke voorwaarde om te zorgen voor een mate van autonomie, interoperabiliteit, en voor regelingen inzake voorzieningszekerheid, normalisatie en militaire certificering die vereist zijn voor: EU-bijdragen voor programma’s in het kader van het GVDB en Pesco; door de EU gefinancierd defensie-onderzoek; de strategische autonomie van de EU; het concurrentievermogen van Europa’s defensie-industrie, inclusief kmo’s en kleine midcap-ondernemingen die de Europese toeleveringsketen van de defensiesector vormen; en de interinstitutionele regelingen op defensiegebied, inclusief het EU-witboek over veiligheid en defensie; benadrukt dat het voorgestelde DG Defensie moet bijdragen aan betere coördinatie van de taken van de verschillende actoren teneinde tot een coherenter en consequenter beleid te komen;
39. onderstreept dat het voorgestelde DG Defensie samen moet werken met het Europees Defensieagentschap (EDA); is van mening dat het EDA het uitvoerend agentschap moet zijn voor het optreden van de Unie in het kader van het Europees beleid inzake vermogens en bewapening, waar dat in het Verdrag van Lissabon is bepaald; roept de Raad er opnieuw toe op te waarborgen dat de administratieve en operationele uitgaven van het EDA uit de begroting van de Unie worden gefinancierd; wijst erop dat de begroting van het EDA samen met zijn grotere nieuwe rollen en verantwoordelijkheden moet toenemen, en benadrukt tegelijkertijd dat de mogelijke oprichting van een DG Defensie en de hernieuwde inspanningen om het GVDB doeltreffender te maken, er niet toe mogen leiden dat middelen worden gebruikt om nog meer bureaucratische structuren te creëren en niet mogen leiden tot doublures van structuren;
Gecoördineerde strategische en jaarlijkse evaluaties inzake defensie
40. is verheugd over de strategische herziening van het vermogensontwikkelingsplan (CDP) van de EU, die uiterlijk in het voorjaar van 2018 afgerond moet zijn; onderstreept dat het CDP de samenwerking tussen de lidstaten bij het verhelpen van vermogenstekorten in de context van het EDA zal bevorderen;
41. is verheugd dat met gecoördineerde jaarlijkse evaluaties inzake defensie wordt gestart (CARD-proces); is van mening dat CARD moet bijdragen aan de standaardisering en de harmonisering van investeringen en capaciteiten van de nationale strijdkrachten en de strategische en operationele autonomie en samenhang van de Unie moet waarborgen, waardoor de lidstaten samen op efficiëntere wijze kunnen investeren in defensie; is verheugd over het voorstel om CARD in 2017 uit te testen;
42. moedigt de lidstaten aan de mogelijkheid te onderzoeken om gezamenlijke aanbestedingen voor defensiemiddelen te organiseren;
43. benadrukt dat CARD op het EU-witboek over veiligheid en defensie en het CDP gebaseerd moet zijn en op het volledige spectrum van GVDB-vermogens gericht moet zijn, met name op die van de lidstaten die aan Pesco deelnemen; is van mening dat CARD moet leiden tot een reeks concrete voorstellen om tekorten te verhelpen en vast te stellen waar het optreden van de Unie passend zou zijn en dat daarmee rekening moet worden gehouden bij de planning van de EU-begroting voor het volgende jaar; onderstreept de noodzaak voor de Commissie en het EDA om samen te werken bij het opstellen van de jaarlijkse werkprogramma's in het kader van het vermogens- en onderzoeksonderdeel van het voorgestelde EDF; wijst erop dat het EDA een eigen rol zou moeten hebben, niet alleen bij het uitstippelen van het programma maar ook bij het beheer van projecten die via het vermogensonderdeel worden gefinancierd;
44. onderstreept de noodzaak van nauwe coördinatie van alle met het GVDB verband houdende activiteiten, met name CARD, Pesco en het EDF;
45. is van mening dat de Commissie de resultaten van CARD moet benutten en een interinstitutionele overeenkomst tot stand moet brengen waarin de reikwijdte en de financiering van het daarop aansluitende optreden van de Unie zijn bepaald; is van mening dat de Raad en de Commissie in overeenstemming met de interinstitutionele overeenkomst en hun respectieve bevoegdheden de nodige besluiten moeten nemen om dit optreden goed te keuren; verzoekt om interparlementaire samenwerking op defensiegebied met het oog op de evaluatie van CARD en de verdere ontwikkeling van de defensievermogens op regelmatige basis;
GVDB-missies en -operaties
46. dankt de meer dan zesduizend vrouwen en mannen die bij de civiele en militaire missies van de Unie goed en loyaal dienst hebben gedaan, op drie continenten; apprecieert deze missies als gemeenschappelijke Europese bijdrage aan vrede en stabiliteit in de wereld, betreurt echter dat de efficiëntie van deze missies nog steeds in het gedrang kan komen door structurele tekortkomingen, ongelijke bijdragen van lidstaten en ongeschiktheid voor de operationele omgeving, en betreurt met name de beperkingen in het mandaat voor GVDB-missies; benadrukt, in dit verband, de noodzaak van werkelijke effectiviteit, die uitsluitend bereikt kan worden met de juiste militaire toerusting, en dringt er bij de Raad en de VV/HV op aan gebruik te maken van de mogelijkheden waarin artikel 41, lid 2, VEU in dit opzicht voorziet; is verheugd over de stijging van de defensie-uitgaven van de lidstaten ter ondersteuning van onze dienstplichtigen; is van mening dat deze ontwikkeling moet worden bestendigd, versterkt en gecoördineerd op EU-niveau; dringt erop aan dat er doeltreffende maatregelen worden getroffen om ervoor te zorgen dat opgedane inzichten en ervaringen op personeelsniveau van GVDB-missies worden geëvalueerd en bij de vormgeving van toekomstige GVDB-missies worden meegenomen;
47. is verheugd over de presentatie van het eerste jaarverslag over het GVDB door de VV/HV; is evenwel van mening dat dit verslag niet uitsluitend kwantitatief van aard zou moeten zijn en met statistische gegevens en gedetailleerde informatie de verwezenlijkingen beschrijft, maar in de toekomst vooral ook aandacht zou moeten besteden aan het beoordelen welke politieke gevolgen de activiteiten van het GVDB hebben voor de verbetering van de veiligheid van onze burgers;
48. spoort de VV/HV, de Commissie en de lidstaten aan om GVDB-missies en -operaties sterker te richten op de prioriteiten van de integrale EU-strategie en op de realiteit op lokaal en regionaal niveau;
49. is van mening dat ook verder moet worden bijgedragen aan crisisbeheersing en -preventie en dat er specifiek bijstand moet worden verleend aan de wederopbouw en stabilisering van Irak; is verheugd over het recente besluit van de Raad om een toekomstige civiele GVDB-missie op te tuigen ter ondersteuning van de hervorming van de veiligheidssector in Irak en verwacht dat de EU op internationaal plan het voortouw neemt op dit terrein, met inbegrip van terrorismebestrijding en civiele wederopbouw; roept de EU op deze keer te zorgen voor betere coördinatie tussen de deelnemende lidstaten en met regionale en plaatselijke actoren;
50. spreekt zijn voldoening uit over de activiteiten van EU NAVFOR Med en verzoekt de VV/HV en de lidstaten de steun voor plaatselijke veiligheidsactoren op de zuidelijke kusten van de Middellandse Zee te verhogen;
51. verwacht van de VV/HV en de Raad dat EUBAM Libië ter gelegenheid van de verlenging van het mandaat opnieuw gelanceerd zal worden en uitgebreid tot de plaatselijke veiligheidsactoren aan de zuidelijke grenzen van Libië; dringt er bij de VV/HV en de lidstaten op aan met nieuwe ideeën te komen over de manier waarop de veiligheidsproblemen in de Sahelzone kunnen worden aangepakt door deze te koppelen aan EUBAM Libië binnen de uitgebreide en geïntegreerde benadering en ter ondersteuning van het Frans-Duitse initiatief; spreekt zijn voldoening uit over het besluit van de Raad van 4 augustus 2017 over een stabiliseringsactie van de Europese Unie voor Mali in de regio’s Mopti en Ségou; roept de VV/HV in dit verband op het Parlement te laten weten hoe deze maatregel werkt in combinatie met GVDB-missies en -operaties in de regio;
52. is ingenomen met het succes van operatie EUFOR ALTHEA in Bosnië-Herzegovina, die het militaire eindstadium heeft bereikt; is echter bezorgd over het feit dat het politieke eindstadium nog niet bereikt is;
53. is verheugd over de recente instelling van de kern voor een permanent operationeel hoofdkwartier van de EU (militair plannings- en uitvoeringsvermogen - MPCC), zoals het Parlement in zijn resolutie van 12 september 2013 heeft gevraagd, aangezien dit een voorwaarde vormt voor de doeltreffende planning, leiding en controle van gezamenlijke operaties; verzoekt de lidstaten om het van voldoende personeel te voorzien voor een optimale werking en het tevens te belasten met het plannen en leiden van uitvoerende militaire GVDB-operaties zoals bijvoorbeeld operatie EUFOR ALTHEA;
54. is van mening dat de commando-optie van EU NAVFOR Somalië/ operatie Atalanta moet worden herzien als gevolg van de aankondiging door het VK van de uittreding uit de Unie; wijst op het succes van de operatie, die ervoor gezorgd heeft dat sinds 2014 geen enkel schip meer door piraten werd gekaapt; uit zijn tevredenheid over de verlenging van deze operatie tot 2018;
55. merkt op dat slechts 75 % van de functies in civiele GVDB-missies is ingevuld; betreurt in dit verband dat het EU-personeelsstatuut, dat betere voorwaarden en bescherming zou bieden voor personeel op missie, niet geldt voor personeel dat in deze missies werkzaam is, ook al worden zij uit de Unie-begroting gefinancierd; is ervan overtuigd dat dit afbreuk doet aan de doeltreffendheid van de missies; dringt er bij de lidstaten op aan alle vacatures in alle missies spoedig op te vullen;
56. is ingenomen met de goedkeuring van het EU-beleid voor GVDB-training en de belangrijke rol die de Europese veiligheids- en defensieacademie (ESDC) speelt als centrale opleidingsinstelling binnen de GVDB-structuur; spoort de lidstaten aan de ESDC te voorzien van adequate financiële, personele en infrastructuurmiddelen;
57. betreurt dat de lidstaten niet snel het vereiste personeel inzetten voor de voorbereidende fase en de opzetfase van civiele GVDB-missies; is in dit verband verheugd over het door de diensten van de EDEO en van de Commissie gezamenlijk ontwikkelde voorstel voor een gelaagde aanpak om de inzetsnelheid van civiele GVDB-missies te verbeteren;
58. spoort aan tot verdere inspanningen om de geldverschaffing voor civiele en civiel-militaire missies te bespoedigen en besluitvormingsprocedures en uitvoering te vereenvoudigen; is in dat verband van mening dat de Commissie middels gedelegeerde handelingen in overeenstemming met artikel 210 van het Financieel Reglement specifieke aanbestedingsregels dient in te voeren voor de crisisbeheersingsmaatregelen uit hoofde van het GVDB, om zo het snelle, soepele verloop van operaties te bevorderen;
59. is ingenomen met de oprichting van het platform voor missieondersteuning (MSP) in 2016; vindt het jammer dat de omvang en de werkingssfeer van het MSP beperkt is, en herhaalt zijn verzoek om verdere stappen te ondernemen voor de instelling van een gezamenlijk dienstencentrum, waardoor meer efficiëntiewinst zou kunnen worden geboekt, doordat alle centrale missieondersteunende diensten in één hand zijn;
60. dringt er bij de EDEO en de Raad op aan hun huidige inspanningen voor de verhoging van de cyberveiligheid te versterken, met name voor GVDB-missies, onder meer door maatregelen te nemen op het niveau van de EU en de lidstaten om bedreigingen voor het GVDB te doen afnemen, bijvoorbeeld door de veerkracht te verbeteren door middel van opleiding, scholing en oefeningen, en door het opleidings- en scholingslandschap van de EU-cyberdefensie te stroomlijnen;
61. is van mening dat de EU en de lidstaten geconfronteerd worden met een niet eerder geziene dreiging in de vorm van door staten gesponsorde cyberaanvallen alsmede cybercriminaliteit en -terrorisme; denkt dat cyberaanvallen uit de aard der zaak een bedreiging vormen waarop een antwoord op EU-niveau nodig is; roept de lidstaten op elkaar bij te staan in het geval van een cyberaanval die tegen een van hen wordt uitgevoerd;
62. verzoekt de lidstaten om de lasten bij militaire GVDB-missies volledig te verdelen door de gemeenschappelijke financiering geleidelijk uit te breiden tot volledige gemeenschappelijke financiering, om meer lidstaten in staat te stellen en aan te moedigen om met hun vermogens en strijdkrachten of slechts met financiële middelen bij te dragen; onderstreept het belang in dit verband van een herziening van het Athena-mechanisme en van dekking van alle kosten met betrekking tot de financiering van militaire GVDB-operaties;
63. spoort de Raad aan om in overeenstemming met artikel 41, lid 3, VEU, te handelen en onverwijld het besluit goed te keuren tot oprichting van een opstartfonds voor de dringende financiering van de beginfases van militaire operaties, voor de taken waarnaar verwezen wordt in artikel 42, lid 1, en artikel 43 VEU; dringt er bij de Raad op aan de huidige problemen met betrekking tot hybride missies op te lossen; roept op tot meer flexibiliteit in de financiële regels van de EU ter ondersteuning van haar mogelijkheden om op crises te reageren en ter uitvoering van bestaande bepalingen in het Verdrag van Lissabon;
Samenwerking EU-NAVO
64. gelooft dat in de huidige context het strategisch partnerschap tussen de EU en de NAVO van fundamenteel belang is om de uitdagingen op het gebied van veiligheid in de Unie en in de omliggende landen het hoofd te bieden; benadrukt dat de gezamenlijke verklaring EU-NAVO en de daaropvolgende tenuitvoerlegging het potentieel hebben om samenwerking en complementariteit naar een hoger niveau te tillen en een nieuwe, essentiële fase in het strategisch partnerschap te markeren; is verheugd over het gemeenschappelijk pakket van 42 voorstellen ter versterking van de samenwerking en de coördinatie tussen de twee organisaties, waarvan er 10 gericht zijn op vergroting van de weerbaarheid tegen hybride bedreigingen; merkt op dat deze stap zal plaatsvinden in een geest van volledige openheid en transparantie, met volledige eerbiediging van de autonome besluitvorming en de procedures van beide organisaties, en zal uitgaan van de beginselen van inclusiviteit en wederkerigheid, zonder afbreuk te doen aan het specifieke karakter van het veiligheids- en defensiebeleid van elke lidstaat; is verheugd over de oprichting van de samenwerking bij de bestrijding van cyberbedreigingen, de ontwikkeling van strategische communicatie en de coördinatie van maritieme activiteiten en gezamenlijke oefeningen, en wijst op de uitstekende samenwerking en complementariteit tussen EU-operatie Sophie en NAVO-operatie Sea Guardian; is tevens verheugd over het eerste gezamenlijke uitvoeringsverslag dat in juni 2017 door de twee organisaties is gepubliceerd en over de vooruitgang bij de tenuitvoerlegging van de gezamenlijke reeks voorstellen, en spoort aan tot verdere vooruitgang; beklemtoont dat de EU onverminderd vasthoudt aan de trans-Atlantische gemeenschap van gemeenschappelijke waarden en belangen;
65. merkt op dat een krachtigere EU en een krachtigere NAVO elkaar versterken; is van mening dat de lidstaten hun inspanningen moeten verhogen om niet alleen binnen een EDU op te treden maar ook als autonome regionale veiligheidsmacht, en in voorkomend geval in een complementaire rol binnen de NAVO; merkt op dat de EU, zoals beschreven in de EUGS, moet bijdragen tot: (a) reageren op externe conflicten en crises; (b) opbouwen van de capaciteiten van de partners; en (c) het beschermen van de Unie en haar burgers; is ingenomen met de reeks initiatieven die in gang gezet zijn om de EUGS op het gebied van veiligheid en defensie uit te voeren, krachtigere betrekkingen tussen de EU en de NAVO tot stand te brengen en de EU-lidstaten in staat te stellen defensie-onderzoek te gaan uitvoeren en tezamen defensievermogens te ontwikkelen; is van mening dat de veiligheid en de bescherming van Europa in toenemende mate van beide organisaties zullen afhangen, die beiden binnen de grenzen van hun bevoegdheden optreden; verzoekt om inspanningen ter verbetering van de samenwerking bij het bestrijden van hybride dreigingen, onder meer via het Europees Kenniscentrum voor de bestrijding van hybride dreigingen en door uitwisseling van informatie en inlichtingen;
66. onderstreept het belang van samenwerking en integratie op het gebied van cyberveiligheid, niet alleen tussen de EU-lidstaten, de belangrijkste partners en de NAVO, maar ook tussen de verschillende actoren in de maatschappij;
GVDB-partnerschappen
67. benadrukt dat partnerschappen en samenwerking met landen die de waarden van de EU delen, bijdragen tot de doeltreffendheid en de impact van het GVDB; is in dit opzicht ingenomen met de bijdragen van Albanië, Australië, Canada, Chili, Colombia, Georgië, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Moldavië, Montenegro, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Servië, Zwitserland, Turkije, Oekraïne en de Verenigde Staten;
68. is verheugd over de ondertekening van de overeenkomst inzake aanschaf en wederzijdse dienstverlening (Acquisition and Cross-Servicing Agreement - ACSA) tussen de EU en de VS op 7 december 2016; roept de VV/HV op het Parlement te laten weten hoe deze overeenkomst de voorwaarden voor en de bescherming van personeel voor GVDB-missies heeft verbeterd;
69. verzoekt de VV/HV en de lidstaten in EU-delegaties militaire attachés van de EU te plaatsen en aldus bij te dragen aan de tenuitvoerlegging van de strategische doelstellingen van de Unie;
70. is ingenomen met het voorstel van de Commissie om het Instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede (IcSP) te herzien om acties te ondersteunen die worden uitgevoerd in het kader van het initiatief voor capaciteitsopbouw ter ondersteuning van veiligheid en ontwikkeling (CBSD), dat de EU in staat zal stellen de vermogensopbouw en veerkracht van partnerlanden financieel te ondersteunen en hun capaciteiten te helpen verbeteren; moedigt de EDEO en de Commissie aan het CBSD-initiatief snel uit te voeren, teneinde de doeltreffendheid en duurzaamheid van GVDB-missies te verbeteren en tot een flexibelere en beter geïntegreerde EU-aanpak te komen waarbij gebruik wordt gemaakt van civiel-militaire synergie;
o o o
71. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de secretaris-generaal van de NAVO, de EU-agentschappen op het gebied van ruimte, veiligheid en defensie, en de regeringen en de nationale parlementen van de lidstaten.