Resolutie van het Europees Parlement van 30 november 2017 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit (EU) 2017/344 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 over de gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven in 2017 (COM(2017)0900 – C8-0408/2017 – 2017/2265(BUD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0900 – C8‑0408/2017),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(1), en met name artikel 13,
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(2), en met name punt 14,
– gezien de gemeenschappelijke tekst die op 18 november 2017 door het bemiddelingscomité werd goedgekeurd (A8-0359/2017) in de context van de bemiddeling over het ontwerp van algemene begroting 2018,
– gezien Besluit (EU) 2017/344 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 over de gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven in 2017(3),
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0372/2017),
A. overwegende dat het Europees Parlement en de Raad de marge voor onvoorziene uitgaven in 2017 hebben gebruikt om een bedrag van 1 906,1 miljoen EUR te kunnen financieren boven de maxima voor vastleggingskredieten van rubriek 3 (Veiligheid en burgerschap) en rubriek 4 (Europa als wereldspeler);
B. overwegende dat het Europees Parlement en de Raad besloten hadden om in 2017 575,0 miljoen EUR te verrekenen met de niet-toegewezen marge van rubriek 2 (Duurzame groei: Natuurlijke hulpbronnen) en om in 2017, 2018 en 2019 respectievelijk 507,3 miljoen EUR, 570,0 miljoen EUR en 253,9 miljoen EUR te verrekenen met de niet-toegewezen marges van rubriek 5 (Administratie);
C. overwegende dat het bemiddelingscomité, bijeen in het kader van de vaststelling van de begroting 2018, vervolgens overeen is gekomen om bovengenoemde verrekening van de marge voor onvoorziene uitgaven aan te passen om het verrekende bedrag in rubriek 5 in 2018 met 252,0 miljoen EUR te verlagen en een overeenkomstige verrekening toe te passen in rubriek 5 in 2020;
1. neemt kennis van het voorstel van de Commissie, als onderdeel van het akkoord over de begroting 2018, om de verrekening van de marge voor onvoorziene uitgaven die in 2017 is gebruikt te herzien om de voor 2018 beschikbare totale marge voor vastleggingen te verhogen; betreurt het dat sommige lidstaten buitensporig veel nadruk leggen op de beschikbare marges onder de MFK-maxima en daarbij vaak de door de speciale instrumenten geboden flexibiliteit uit het oog verliezen;
2. benadrukt dat de totale marge voor vastleggingen, zelfs zonder een herziene verrekening, in de overeengekomen begroting voor 2018 al 1 348,3 miljoen EUR zou bedragen, terwijl er nog meer dan 900 miljoen EUR beschikbaar is in het kader van het flexibiliteitsinstrument en de overkoepelende marge voor vastleggingen (GMC); wijst erop dat er in de loop van 2018 nog eens 1,2 miljard EUR beschikbaar zou komen uit hoofde van de GMC en het flexibiliteitsinstrument;
3. neemt nota van het feit dat zo'n herziening van de verrekening weliswaar niet essentieel is, maar 252 miljoen EUR aan extra marge vrijmaakt in 2018 in plaats van in 2020, zodat er in een vroeger stadium extra flexibiliteit ontstaat in het kader van het huidige MFK;
4. betreurt dat het Europees Parlement en de Raad de desbetreffende verrekening onder rubriek 5 moeten opsplitsen tussen 2018 en 2020 om de EU-begroting de flexibiliteit te geven die in 2018 nodig is; geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de aanzienlijke verlaging van de marge van rubriek 5 waartoe deze manoeuvre in 2020 zal leiden; wijst erop dat een dergelijke aanpak een grensgeval is dat duidelijk aantoont dat de EU-begroting niet voorzien wordt van de middelen die onmisbaar zijn om het beleid en de programma's van de Unie te kunnen uitvoeren;
5. hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;
6. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
7. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
tot wijziging van Besluit (EU) 2017/344 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 over de gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven in 2017
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2018/9.)
Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6: Verlaging van betalings- en vastleggingskredieten overeenkomstig de geactualiseerde ramingen van de uitgaven en een actualisering van de ontvangsten (eigen middelen en geldboeten)
254k
50k
Resolutie van het Europees Parlement van 30 november 2017 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2017 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017: Verlaging van betalings- en vastleggingskredieten overeenkomstig de geactualiseerde ramingen van de uitgaven en een actualisering van de ontvangsten (eigen middelen en geldboeten) (14275/2017 – C8-0417/2017 – 2017/2217(BUD))
– gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(1), met name artikel 41,
– gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017, definitief vastgesteld op 1 december 2016(2),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(3),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(4),
– gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2017, goedgekeurd door de Commissie op 9 oktober 2017 (COM(2017)0597),
– gezien het standpunt inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2017, vastgesteld door de Raad op 27 november 2017 en op dezelfde dag toegezonden aan het Europees Parlement (14275/2017 – C8-0417/2017),
– gezien de artikelen 88 en 91 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0379/2017),
A. overwegende dat ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2017 tot doel heeft zowel de uitgavenzijde als de ontvangstenzijde van de begroting bij te werken in het licht van de laatste ontwikkelingen;
B. overwegende dat in ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2017 aan de uitgavenzijde het niveau van de betalingskredieten met 7 719,7 miljoen EUR wordt verlaagd, voornamelijk op begrotingslijnen binnen rubriek 1b (Economische, sociale en territoriale samenhang) en, in mindere mate, binnen de rubrieken 2 (Duurzame groei – natuurlijke hulpbronnen), 3 (Veiligheid en burgerschap) en 4 (Europa als wereldspeler) en met betrekking tot het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU), en dat de nationale bijdragen bijgevolg dienovereenkomstig worden verlaagd;
C. overwegende dat in ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2017 het niveau van de vastleggingskredieten in rubriek 2 met 15,33 miljoen EUR is verlaagd en dat binnen het SFEU 46 miljoen EUR aan vastleggingskredieten wordt vrijgemaakt;
D. overwegende dat ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2017 aan de ontvangstenzijde ook aanpassingen inhoudt in verband met de herziening van de ramingen van de traditionele eigen middelen (d.w.z. douanerechten en suikerheffingen), de grondslagen voor de belasting over de toegevoegde waarde (btw) en het bruto nationaal inkomen (bni), en de begroting van de Britse correcties voor 2013 en 2016 en de financiering daarvan;
E. overwegende dat in ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2017 rekening wordt gehouden met een totaal bedrag van 3 209,7 miljoen EUR aan geldboeten dat definitief is geworden en de initiële raming van de geldboeten in de begroting 2017 overtreft, en dat het verschil tussen beide (goed voor 2 209,7 miljoen EUR) wordt toegewezen om de eigenmiddelenbijdragen van de lidstaten aan de EU-begroting te verminderen;
F. overwegende dat ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2017 tot gevolg heeft dat 9 829,6 miljoen EUR naar de nationale begrotingen terugvloeit, bovenop de terugvloei van 6 405 miljoen EUR die reeds is goedgekeurd in het kader van gewijzigde begroting nr. 2/2017;
1. spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over het betalingsoverschot van 7 719,7 miljoen EUR; is bijzonder verbaasd over de situatie van de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) in subrubriek 1b, waarvoor de lidstaten hun ramingen van de betalingsaanvragen in juli met 5,9 miljard EUR hebben teruggeschroefd vanwege aanhoudende vertragingen bij de uitvoering van de programma's, waardoor vele potentiële projecten en begunstigden geen EU-steun ontvangen; betreurt ook dat de lidstaten hun nationale programma's voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF) en het Fonds voor interne veiligheid (ISF) niet in het verwachte tempo hebben opgestart en de regelingen voor de herplaatsing van vluchtelingen niet naar behoren hebben uitgevoerd, waardoor in rubriek 3 287,6 miljoen EUR is geschrapt;
2. neemt er nota van dat de onderbesteding van de middelen van subrubriek 1b volgens de Commissie onder meer toe te schrijven is aan de focus op het opmaken van de middelen voor de periode 2007-2013, de late goedkeuring van de rechtsgrondslagen, de tijdrovende aanwijzing van nationale autoriteiten, de door het nieuwe rechtskader teweeggebrachte veranderingen en de geringere prikkels vanwege de "n+3"-regel voor de automatische annulering van kredieten; vindt het zorgwekkend dat de onderbesteding volgens de recentste betalingsramingen van de Commissie de komende jaren zal aanhouden en dat daardoor 31 miljard EUR extra aan betalingskredieten in het volgende meerjarig financieel kader (MFK) zal terechtkomen; neemt er kennis van dat niet alle lidstaten dezelfde moeilijkheden ondervinden bij de uitvoering; dringt er met name bij de lidstaten met een heel hoge onderbesteding op aan de nodige maatregelen te treffen om de gezamenlijk overeengekomen EU-programma's naar behoren ten uitvoer te leggen, met hulp van de Commissie;
3. betreurt de vertragingen bij de uitbetaling van EU-middelen in pretoetredings- en nabuurschapslanden, wat leidt tot een aanzienlijke verlaging van de betalingen (-702,2 miljoen EUR), net nu ze het hardst nodig zijn; erkent dat de Unie soms in een onvoorspelbare omgeving moet opereren; verzoekt de Commissie de nodige maatregelen te treffen, onder andere via meer beleidsdialoog en technische bijstand, om dergelijke vertragingen te voorkomen;
4. stelt daarentegen met tevredenheid vast dat de EU-programma's onder subrubriek 1a (Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid) over het algemeen goed worden uitgevoerd, zoals blijkt uit dit ontwerp van gewijzigde begroting en de recente goedkeuring van de algemene overschrijving, waarbij subrubriek 1a een aanzienlijk deel van de onderbenutting van betalingskredieten van andere rubrieken opslorpt; benadrukt dat dit aantoont dat de Raad het mis heeft door voortdurend te proberen de kredieten van deze subrubriek te verlagen omdat er zogezegd een gebrek aan opnamevermogen is;
5. betreurt eens te meer dat bedragen die voortvloeien uit de onderbenutting van EU-programma's en uit geldboeten in het kader van het mededingingsbeleid van de EU, worden aangewend ter verlaging van de bni-bijdragen van de lidstaten in plaats van ter financiering van EU-prioriteiten; wijst erop dat ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2017 tot gevolg heeft dat er 9 829,6 miljoen EUR aan bni-bijdragen naar de lidstaten terugvloeit, bovenop de terugvloei van 6 405 miljoen EUR die reeds is goedgekeurd in het kader van gewijzigde begroting nr. 2/2017; wijst erop dat de onenigheid tussen de twee takken van de begrotingsautoriteit over de besteding van de EU-begroting voor 2018, na de lezing door het Parlement en bij het begin van de bemiddelingsperiode, slechts 3 619,8 miljoen EUR aan vastleggingskredieten en 2 182,4 miljoen EUR aan betalingskredieten betrof;
6. keurt het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2017 goed;
7. verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de gewijzigde begroting nr. 6/2017 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
8. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Rekenkamer en de nationale parlementen.
Resolutie van het Europees Parlement van 30 november 2017 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor de betaling van voorschotten in de algemene begroting van de Unie voor 2018 (COM(2017)0270 – C8-0161/2017 – 2017/2076(BUD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0270 – C8-0161/2017),
– gezien Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie(1),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(2), en met name artikel 10,
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(3), en met name punt 11,
– gezien de resultaten van de trialoog van 17 november 2017,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0371/2017),
A. overwegende dat, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 661/2014 van het Europees Parlement en de Raad(4), is voorgesteld een bedrag van 50 000 000 EUR beschikbaar te stellen voor de betaling van voorschotten en de betrokken kredieten in de algemene begroting van de Unie op te nemen;
1. hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
3. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor de betaling van voorschotten in de algemene begroting van de Unie voor 2018
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2018/508.)
Verordening (EU) nr. 661/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (PB L 189 van 27.6.2014, blz. 143).
Terbeschikkingstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument ter financiering van onmiddellijke budgettaire maatregelen voor de aanpak van de aanhoudende uitdagingen met betrekking tot migratie, de instroom van vluchtelingen en veiligheidsdreigingen
Resolutie van het Europees Parlement van 30 november 2017 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de terbeschikkingstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument ter financiering van onmiddellijke budgettaire maatregelen voor de aanpak van de huidige met migratie, vluchtelingeninstroom en veiligheid verband houdende problemen (COM(2017)0271 – C8-0163/2017 – 2017/2077(BUD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0271 – C8-0163/2017),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(1) (MFK-verordening), en met name artikel 11,
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(2), en met name punt 12,
– gezien het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, goedgekeurd door de Commissie op 29 juni 2017 (COM(2017)0400), als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2018 (COM(2017)0615),
– gezien het standpunt inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, vastgesteld door de Raad op 4 september 2017 en toegezonden aan het Europees Parlement op 13 september 2017 (11815/2017 – C8‑0313/2017),
– gezien zijn standpunt van 25 oktober 2017 inzake het ontwerp van algemene begroting 2018(3),
– gezien de door het bemiddelingscomité op 18 november 2017 goedgekeurde gezamenlijke tekst (14587/17 – C8-0416/2017),
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0370/2017),
A. overwegende dat het, na alle mogelijkheden voor een herschikking van vastleggingskredieten binnen rubriek 3 (Veiligheid en burgerschap) te hebben onderzocht, nodig is middelen uit het flexibiliteitsinstrument beschikbaar te stellen ten behoeve van vastleggingskredieten;
B. overwegende dat de Commissie had voorgesteld middelen uit het flexibiliteitsinstrument ter beschikking te stellen ter aanvulling van de financiering op de algemene begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2018 boven het maximum van rubriek 3 voor een bedrag van 817,1 miljoen EUR ter financiering van maatregelen op het gebied van migratie, vluchtelingeninstroom en veiligheid;
C. overwegende dat het voor de begroting 2018 bijeengeroepen bemiddelingscomité overeenstemming heeft bereikt over een verdere terbeschikkingstelling van 20,2 miljoen EUR als gevolg van verhogingen in rubriek 3;
1. wijst erop dat de maxima voor 2018 voor rubriek 3 geen ruimte bieden voor een adequate financiering van urgente maatregelen op het gebied van migratie, vluchtelingeninstroom en veiligheid;
2. stemt er daarom mee in middelen uit het flexibiliteitsinstrument ter beschikking te stellen voor een bedrag van 837,2 miljoen EUR aan vastleggingskredieten;
3. stemt verder in met de voorgestelde toewijzing van de overeenkomstige betalingskredieten, te weten 464 miljoen EUR in 2018, 212,7 miljoen EUR in 2019, 126,4 miljoen EUR in 2020 en 34,2 miljoen EUR in 2021;
4. herhaalt dat het gebruik van dit instrument, waarin artikel 11 van de MFK-verordening voorziet, eens te meer aantoont dat de begroting van de Unie absoluut flexibeler moet zijn;
5. herhaalt zijn standpunt dat het van oudsher verdedigt, namelijk dat de betalingen die voortvloeien uit eerder via het flexibiliteitsinstrument beschikbaar gestelde vastleggingen alleen bovenop de MFK-maxima kunnen worden geboekt;
6. hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;
7. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
8. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de terbeschikkingstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument ter financiering van onmiddellijke budgettaire maatregelen voor de aanpak van de huidige met migratie, vluchtelingeninstroom en veiligheid verband houdende problemen
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2018/8.)
Resolutie van het Europees Parlement van 30 november 2017 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (aanvraag van Griekenland – EGF/2017/003 GR/Attica detailhandel) (COM(2017)0613 – C8-0360/2017 – 2017/2229(BUD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0613 – C8-0360/2017),
– gezien Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1927/2006(1) (EFG-verordening),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(2), en met name artikel 12 hiervan,
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(3) (IIA van 2 december 2013), en met name punt 13,
– gezien Speciaal verslag nr. 7/2013 van de Rekenkamer waarin wordt vastgesteld dat het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) Europese meerwaarde heeft opgeleverd wanneer het werd gebruikt voor de medefinanciering van diensten of uitkeringen voor ontslagen werknemers die normaal gesproken geen onderdeel uitmaken van het stelsel van werkloosheidsuitkeringen van de lidstaten,
– gezien de trialoogprocedure als bedoeld in punt 13 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013,
– gezien zijn resoluties aangenomen sinds januari 2007 over het inzetten van het EGF, waarvan de opmerkingen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken over de achtereenvolgende toepassingen deel uitmaken,
– gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,
– gezien de brief van de Commissie regionale ontwikkeling,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0367/2017),
A. overwegende dat de Unie wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen of de wereldwijde financiële en economische crisis ondervinden, en hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt;
B. overwegende dat Griekenland aanvraag EGF/2017/003 GR/Attica detailhandel heeft ingediend voor een financiële bijdrage uit het Fonds naar aanleiding van 725 ontslagen in negen ondernemingen waarvan de activiteiten behoren tot de economische sector van de detailhandel in de regio Attica en tien andere regio's(4);
C. overwegende dat de aanvraag was ingediend op grond van de criteria voor steunverlening van artikel 4, lid 2, van de EFG-verordening;
D. overwegende dat Griekenland het verband tussen deze ontslagen en de wereldwijde financiële en economische crisis legt met het argument dat de Griekse economie tijdens zes opeenvolgende jaren (2008‑2013) een diepe recessie heeft doorgemaakt; overwegende dat tussen 2008 en 2016 het Griekse bbp met 26,2 % en de overheidsconsumptie met 22,8 % is gedaald, terwijl er in het land 700 000 werklozen zijn bijgekomen; overwegende dat Griekse regeringen sinds 2008, met het oog op de afbetaling van buitenlandse schulden, de belastingen aanzienlijk verhoogd, de overheidsuitgaven gestroomlijnd en de salarissen in de overheidsdiensten verlaagd hebben, met name pensioenen, terwijl ook de lonen in de private sector lager zijn als gevolg van de combinatie van het toegepaste beleid; overwegende dat de lagere inkomsten hebben geleid tot een consumptiedaling, die de detailhandel zwaar heeft getroffen;
1. is het met de Commissie eens dat is voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in artikel 4, lid 2, van de EFG-verordening, en dat Griekenland derhalve recht heeft op een financiële bijdrage ter hoogte van 2 949 150 EUR, wat overeenkomt met 60 % van de totale kosten van 4 915 250 EUR;
2. merkt op dat de Commissie de termijn van twaalf weken na de ontvangst van de volledige aanvraag van de Griekse autoriteiten heeft gerespecteerd, aangezien zij haar beoordeling van de naleving van de voorwaarden voor het verlenen van een financiële bijdrage heeft afgerond op 23 oktober 2017 en het Parlement hiervan diezelfde dag nog in kennis heeft gesteld;
3. constateert dat de negen getroffen ondernemingen winkels en supermarkten bezitten die consumptiegoederen verkopen; betreurt het dat de detailverkoop tussen 2008 en 2015 sterk is gedaald, van 60 % voor huishoudelijke apparaten tot 30 % voor detailhandelaren in de voedingssector en 23 % voor supermarkten;
4. erkent dat de ontslagen rechtstreeks verband houden met de teruggang van de sector sinds 2008; merkt op dat er in de periode 2008-2015 in de detailhandel, de maakindustrie en de bouwsector 164 000 banen verloren gegaan zijn, samen goed voor 64,2 % van het totaal aantal verloren banen;
5. brengt in herinnering dat de economische crisis de koopkracht van de Griekse gezinnen sinds 2008 sterk onder druk heeft gezet; constateert dat de drastische vermindering van de leningen aan ondernemingen en particulieren gevolgen heeft gehad voor de ondernemingen in de detailhandelssector; betreurt het dat de combinatie van deze twee factoren heeft geleid tot een sterke daling van het totale indexcijfer van de omzet van de detailhandel, met een afname van meer dan 63 % tijdens de periode 2008‑2016; wijst erop dat de bezuinigingsmaatregelen sinds 2008, met name loonsverlagingen, het opnieuw onderhandelen over huurovereenkomsten en het uitstel van de vervaldata van facturen, de verslechtering van de situatie niet hebben kunnen voorkomen; wijst erop dat hieruit blijkt dat de economische crisis met de toegepaste maatregelen niet doeltreffend en op de lange termijn kon worden aangepakt;
6. benadrukt met bezorgdheid dat de regio Attica, waar meer dan 70 % van de ontslagen is gevallen, een werkloosheidspercentage kent van 22,9 %, terwijl in de andere tien regio’s het percentage uiteenloopt tussen 19,5 % in de Egeïsche regio tot 26,8 % in de regio’s Epirus en West-Macedonië; is bezorgd dat dergelijke ontslagen de werkloosheidsproblemen waarmee deze regio's sinds het begin van de economische en financiële crisis te kampen hebben nog kunnen verergeren; merkt met name op dat 31,8 % van de bevolking van Attica risico loopt op armoede of sociale uitsluiting;
7. merkt op dat Griekenland vijf soorten maatregelen plant: (i) loopbaanbegeleiding, (ii) opleiding, omscholing en beroepsopleiding, (iii) bijdrage aan het opstarten van een bedrijf, (iv) toelage voor het zoeken naar werk en opleidingstoelage, (v) subsidie voor het scheppen van banen;
8. onderstreept dat 85,2 % van de beoogde begunstigden ouder zijn dan 55 jaar, en 24,8 % ouder dan 64 jaar; betreurt het dat het niet mogelijk was tot een werkbare oplossing te komen om hun ontslag te vermijden, in het bijzonder omdat het zoeken naar een nieuwe baan door de anciënniteit in het beroep nog wordt bemoeilijkt; is ingenomen met het besluit van Griekenland om werknemers beroepsopleidingen aan te bieden die aansluiten op hun behoeften, met name die van de oudere begunstigden, en op de actuele vereisten van de arbeidsmarkt;
9. wijst met voldoening op het feit dat het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening werd opgesteld in overleg met de secretaris-generaal en de vertegenwoordigers van het Arbeidsinstituut van de Griekse Algemene Confederatie van werknemers (GSEE); herinnert eraan dat een sterke sociale dialoog op basis van wederzijds vertrouwen en gedeelde verantwoordelijkheid het beste instrument vormt voor het vinden van op consensus gebaseerde oplossingen en gezamenlijke standpunten bij het voorzien, voorkomen en beheren van processen van herstructurering; onderstreept dat een dergelijke dialoog zou helpen om het verlies van banen, en dus een beroep op het Fonds, te voorkomen;
10. stelt vast dat de maatregelen inzake inkomenssteun 34,72 % zullen uitmaken van het totale pakket van individuele maatregelen, hetgeen net onder het maximum van 35 % ligt dat is vastgelegd in de EFG-verordening en een veel hoger percentage betreft dan hetgeen voor andere recente gevallen is voorgesteld; herinnert eraan dat deze acties afhankelijk zijn gesteld van de actieve deelname van de beoogde begunstigden aan opleidingsactiviteiten en activiteiten in verband met het zoeken van een baan;
11. wijst erop dat de Griekse autoriteiten bevestigen dat voor de subsidiabele maatregelen geen steun uit andere financieringsinstrumenten van de Unie wordt ontvangen;
12. herinnert eraan dat het door het EFG gesteunde gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening gericht moet zijn op initiatieven die bijdragen tot werkgelegenheid, tot de vaardigheden van werknemers en tot de maximale benutting van hun beroepservaring met het oog op een betere aansluiting op de bedrijfswereld, inclusief coöperatieve ondernemingen, en moet worden gecoördineerd met bestaande programma's van de Unie, waaronder het Europees Sociaal Fonds; is ervan overtuigd dat een samenhangende strategie het risico op verplaatsing van de industriële productie zou kunnen verminderen en gunstige voorwaarden zou kunnen creëren voor de hervestiging van de productie in de Unie; onderstreept dat een gedegen beleid voor het voorkomen en anticiperen van herstructureringen voorrang moet krijgen op de benutting van het Fonds; benadrukt tevens het belang van een echt industrieel beleid op het niveau van de Unie, dat zorgt voor duurzame en inclusieve groei;
13. wijst op de bezorgdheid die het Parlement reeds in zijn resolutie van 15 september 2016 over de werkzaamheden, impact en toegevoegde waarde van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering tussen 2007 en 2014(5) heeft geuit over de grote verschillen tussen de aangevraagde steun uit het EFG en de bedragen die door de lidstaten worden terugbetaald; verzoekt de Commissie bij de lidstaten te blijven aandringen op meer realistische ramingen van de te verwachten kosten, om zodoende de noodzaak vervolgens middelen terug te vorderen tot een minimum te beperken;
14. herinnert eraan dat overeenkomstig artikel 7 van de EFG-verordening het ontwerp van het gecoördineerde pakket gepersonaliseerde diensten in moet spelen op toekomstige arbeidsmarktperspectieven en de op die markten benodigde vaardigheden, en verenigbaar moet zijn met de overgang naar een grondstoffenefficiënte en duurzame economie;
15. herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe ondernemingen verplicht zijn krachtens de nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, noch van maatregelen voor de herstructurering van ondernemingen of sectoren;
16. herhaalt zijn oproep aan de Commissie om ervoor te zorgen dat alle documenten in verband met EFG-zaken openbaar toegankelijk zijn;
17. hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;
18. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
19. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (aanvraag van Griekenland – EGF/2017/003 GR/Attica detailhandel)
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2018/6.)
Resolutie van het Europees Parlement van 30 november 2017 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering ingevolge een aanvraag van Finland – EGF/2017/005 FI/Detailhandel (COM(2017)0618 – C8-0364/2017 – 2017/2231(BUD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0618 – C8-0364/2017),
– gezien Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1927/2006(1) (EFG-verordening),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(2), en met name artikel 12,
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(3) (IIA van 2 december 2013), en met name punt 13,
– gezien de trialoogprocedure als bedoeld in punt 13 van het IIA van 2 december 2013,
– gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,
– gezien de brief van de Commissie regionale ontwikkeling,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0366/2017),
A. overwegende dat de Unie wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te verlenen aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen of de wereldwijde financiële en economische crisis ondervinden, en hen te helpen om op de arbeidsmarkt terug te keren;
B. overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld;
C. overwegende dat Finland aanvraag EGF/2017/005 FI/Retail heeft ingediend voor een financiële bijdrage uit het EFG overeenkomstig de interventiecriteria van artikel 4, lid 1, onder b), van de EFG-verordening, naar aanleiding van 1 660 ontslagen bij drie ondernemingen actief in de economische sector die is ingedeeld in NACE Rev. 2-afdeling 47 (Detailhandel, met uitzondering van motorvoertuigen en motorfietsen) in de regio van NUTS-niveau 2 Lansi Suomi, Helsinki-Uusimaa, Etelä-Suomi en Pohjois- ja Itä-Suomi in Finland; overwegende dat naar verwachting 1 500 ontslagen werknemers aan de maatregelen zullen deelnemen;
D. overwegende dat de financiële controle van de door het EFG gesteunde maatregelen de verantwoordelijkheid van de betreffende lidstaat is, zoals vastgelegd in artikel 21, lid 1, van de EFG-verordening;
1. is het met de Commissie eens dat is voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in artikel 4, lid 1, onder b), van de EFG-verordening en dat Finland recht heeft op een financiële bijdrage ter hoogte van 2 499 360 EUR, oftewel 60 % van de totale kosten van 4 165 600 EUR;
2. merkt op dat de Commissie de termijn van twaalf weken na de ontvangst van de volledige aanvraag van de Finse autoriteiten heeft gerespecteerd, aangezien zij haar beoordeling van de naleving van de voorwaarden voor het verlenen van een financiële bijdrage afrondde op 23 oktober 2017 en het Parlement hiervan dezelfde dag in kennis stelde;
3. wijst erop dat Finland de ontslagen verklaart door te verwijzen naar grote structurele veranderingen in de mondiale handelspatronen ingevolge de globalisering, meer in het bijzonder de exponentiële groei van de internationale onlinehandel; wijst er in het bijzonder op dat de toename van de verkoop online van detailhandelproducten in Finland, in combinatie met de populariteit van niet-EU-webshops bij Finse consumenten, geresulteerd heeft in een geleidelijke afname van de verkoopcijfers van traditionele Finse warenhuizen sinds 2014;
4. merkt op dat alle vier NUTS-2 regio's in Finland door de ontslagen bij twee grote Finse ketens van warenhuizen zijn getroffen; erkent dat deze winkels geconfronteerd worden met een afnemende kasstroom en winstgevendheid door de groei van de e-handel, veranderend koopgedrag en een zwak consumentenvertrouwen;
5. brengt in herinnering dat de ontslagen zich hebben voorgedaan bij twee grote Finse warenhuizenketens en één dochteronderneming, die sinds 2015 allemaal met een flinke daling van de winstgevendheid en een verslechterende cash-flow te maken hebben als gevolg van de opkomst van de e-handel, veranderend koopgedrag en een zwak consumentenvertrouwen; betreurt dat twee van de ondernemingen in kwestie begin 2017 de deuren voorgoed hebben moeten sluiten;
6. is zich ervan bewust dat tegelijkertijd een belangrijke wijziging in de aard van detailhandelbanen is opgetreden, met veel meer deeltijdbanen en een grote vraag naar nieuwe vaardigheden, zoals op de gebieden informatietechnologie, forecasting, data-analyse, communicatie, klantenkennis en logistiek; betreurt het dat 43 % van het personeel in de Finse sector van de detailhandel, die ouder zijn dan 45 jaar, niet over deze vaardigheden beschikt; is van mening dat belemmeringen voor de terugkeer op de arbeidsmarkt van mensen van ouder dan 50 jaar een belangrijke kwestie zijn en kijkt met belangstelling uit naar een evaluatie van de proefprojecten op het gebied van loopbaanbegeleiding die voor deze groep van ontslagen werknemers zijn opgenomen;
7. beklemtoont dat een groot aantal van de ontslagen werknemers ouder is dan 55 jaar, en dat 76 % vrouw is; erkent tegen deze achtergrond het belang van door het EFG medegefinancierde actieve arbeidsmarktmaatregelen voor het vergroten van de kans dat deze kwetsbare groepen opnieuw een baan vinden; juicht het toe dat grote inspanningen zijn verricht om de voorgestelde maatregelen op de specifieke behoeften van de doelgroepen te laten aansluiten;
8. wijst erop dat Finland zeven soorten maatregelen plant voor de ontslagen werknemers voor wie in deze aanvraag steun wordt aangevraagd: i) coaching en andere voorbereidende maatregelen, ii) arbeidsvoorzienings- en andere bedrijfsdiensten, iii) opleiding, iv) subsidie voor start‑ups, v) proefprojecten op het gebied van loopbaanbegeleiding, vi) loonsubsidies, en vii) vergoedingen voor reis- en verblijfskosten; verwelkomt de geplande proefprojecten waarbij wordt gekeken naar fysieke, psychische of andere aspecten die de terugkeer op de arbeidsmarkt in de weg kunnen staan voor begunstigden ouder dan 50 jaar; wijst erop dat afdoende middelen zijn toegewezen voor controle en rapportage;
9. wijst erop dat de maatregelen inzake inkomenssteun 22,05 % van het totale pakket aan individuele maatregelen zullen uitmaken, wat ver onder het maximum van 35 % ligt dat in de EFG-verordening wordt genoemd, en dat deze maatregelen afhankelijk zijn gesteld van de actieve participatie van de beoogde begunstigden in activiteiten voor het vinden van werk of opleiding;
10. neemt er kennis van dat het gecoördineerde pakket van gepersonaliseerde diensten tot stand gekomen is via raadpleging van vertegenwoordigers van de Centra voor economische ontwikkeling, transport en het milieu van Uusimaa, Pirkanmaa, Pohjois-Pohjanmaa en Varsinais-Suomi, en van het Bureau voor werkgelegenheid en economische ontwikkeling van Uusimaa, alsook van vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en vakbonden;
11. wijst erop dat de Finse autoriteiten hebben verzekerd dat voor de voorgestelde maatregelen geen financiële steun uit andere fondsen of financieringsinstrumenten van de Unie wordt ontvangen, dat dubbele financiering zal worden voorkomen en dat de voorgestelde maatregelen complementair zijn met maatregelen die vanuit de structuurfondsen worden gefinancierd;
12. herinnert eraan dat bij het samenstellen van het door het EFG gesteunde gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening rekening moet worden gehouden met de toekomstperspectieven op de arbeidsmarkt en de vereiste vaardigheden, en dat het gecoördineerde pakket gericht moet zijn op de overgang naar een grondstoffenefficiënte en duurzame economie;
13. herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe ondernemingen verplicht zijn krachtens de nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, noch van maatregelen voor de herstructurering van ondernemingen of sectoren;
14. verzoekt de Commissie er bij de nationale autoriteiten op aan te dringen om in toekomstige voorstellen meer details te geven over de sectoren met groeipotentieel, waarin dus waarschijnlijk mensen in dienst kunnen worden genomen, alsook onderbouwde gegevens over de impact van de EFG-financiering te verzamelen, onder meer over de kwaliteit van de banen en het herintredingspercentage dat dankzij het EFG bereikt is;
15. herhaalt zijn oproep aan de Commissie ervoor te zorgen dat alle documenten in verband met EFG-zaken openbaar toegankelijk zijn;
16. hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;
17. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
18. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (aanvraag van Finland – EGF/2017/005 FI/Detailhandel)
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2018/7.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 30 november 2017 over het gemeenschappelijk ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, goedgekeurd door het bemiddelingscomité in het kader van de begrotingsprocedure (14587/2017 – C8-0416/2017 – 2017/2044(BUD))
– gezien het door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerp en de daarop betrekking hebbende verklaringen van het Parlement, de Raad en de Commissie (14587/2017 – C8‑0416/2017),
– gezien het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, goedgekeurd door de Commissie op 29 juni 2017 (COM(2017)0400),
– gezien het standpunt inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, vastgesteld door de Raad op 4 september 2017 en toegezonden aan het Europees Parlement op 13 september 2017 (11815/2017 – C8‑0313/2017),
– gezien de nota van wijzigingen nr. 1/2018 bij het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, ingediend door de Commissie op 16 oktober 2017,
– gezien zijn resolutie van woensdag 25 oktober 2017 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018(1) en de daarin opgenomen begrotingsamendementen,
– gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,
– gezien Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad van 26 mei 2014 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie(2),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(3),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(4),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(5),
– gezien de artikelen 90 en 91 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van zijn delegatie in het bemiddelingscomité (A8-0359/2017),
1. hecht zijn goedkeuring aan het door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerp, dat bestaat uit de volgende documenten:
—
lijst van begrotingsonderdelen die niet zijn gewijzigd ten opzichte van de ontwerpbegroting of het standpunt van de Raad;
—
overzicht van bedragen per rubriek van het meerjarig financieel kader;
—
bedragen per begrotingsonderdeel voor alle begrotingsposten;
—
een geconsolideerd document, met bedragen en de definitieve tekst voor alle onderdelen die tijdens de bemiddeling zijn gewijzigd;
2. bevestigt de aan deze resolutie gehechte gemeenschappelijke verklaringen van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;
3. neemt kennis van de aan deze resolutie gehechte unilaterale verklaringen van de Commissie en de Raad;
4. verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
5. verzoekt zijn Voorzitter deze wetgevingsresolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de overige instellingen en de betrokken organen, alsmede aan de nationale parlementen.
BIJLAGE
18.11.2017
DEFINITIEVE
Begroting 2018 – Elementen voor gezamenlijke conclusies
Deze gezamenlijke conclusies hebben betrekking op de volgende onderwerpen:
1. Begroting 2018
2. Begroting 2017 – Ontwerp van gewijzigde begroting 6/2017
3. Verklaringen
Kort overzicht
A. Begroting 2018
De elementen voor gezamenlijke conclusies omvatten het volgende:
— De totale hoogte van de vastleggingskredieten in de begroting 2018 bedraagt 160 113,5 miljoen EUR. Daardoor resteert onder de MFK-plafonds voor 2018 een marge van in totaal 1 600,3 miljoen EUR aan vastleggingskredieten.
— De betalingskredieten op de begroting 2018 zijn vastgesteld op in totaal 144 681,0 miljoen EUR.
— Het flexibiliteitsinstrument voor 2018 wordt voor 837,2 miljoen EUR aan vastleggingskredieten gebruikt voor rubriek 3 Veiligheid en burgerschap.
— De overkoepelende marge voor vastleggingen wordt voor een bedrag van 1 113,7 miljoen EUR gebruikt voor rubriek 1a Concurrentievermogen voor groei en banen en rubriek 1b Economische, sociale en territoriale samenhang.
— Besluit (EU) 2017/344 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 over de gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven in 2017(6) zal worden gewijzigd om de compensatieregeling aan te passen, met een verlaging van het bedrag dat wordt gecompenseerd in rubriek 5 Administratie in 2018 van 570 miljoen EUR naar 318 miljoen EUR en tegelijk invoering van een compensatie van 252 miljoen EUR in dezelfde rubriek in 2020.
— De betalingskredieten voor 2018 in verband met de beschikbaarstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument in 2014, 2016, 2017 en 2018 worden door de Commissie geraamd op 678,3 miljoen EUR.
B. Begroting 2017
Overeenkomstig de elementen voor gezamenlijke conclusies wordt het ontwerp van gewijzigde begroting 6/2017 goedgekeurd als voorgesteld door de Commissie.
1. Begroting 2018
1.1. "Afgesloten" lijnen
Tenzij verder in deze conclusies anders is vermeld, worden alle begrotingslijnen bevestigd die noch de Raad noch het Parlement in hun respectieve lezing hebben geamendeerd en waarvoor het Parlement met de amendementen van de Raad heeft ingestemd.
Voor de overige begrotingslijnen heeft het bemiddelingscomité de conclusies vastgesteld die zijn opgenomen in onderstaande secties 1.2 tot 1.7.
1.2. Horizontale kwesties
Gedecentraliseerde agentschappen
De bijdrage van de EU (in vastleggings- en betalingskredieten en het aantal ambten) voor alle gedecentraliseerde agentschappen wordt vastgesteld op het door de Commissie in de ontwerpbegroting voorgestelde niveau, als gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2018, met uitzondering van:
— in rubriek 3:
o De Europese Politiedienst (Europol, artikel 18 02 04), waaraan 10 extra posten worden toegewezen en waarvan de vastleggings- en betalingskredieten worden verhoogd met 3 690 000 EUR.
o Het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO, artikel 18 03 02) waarvan de vastleggings- en betalingskredieten worden verhoogd met 5 000 000 EUR.
o Het Europees orgaan voor justitiële samenwerking (Eurojust, artikel 33 03 04), waaraan 5 extra posten worden toegewezen en waarvan de vastleggings- en betalingskredieten worden verhoogd met 1 845 000 EUR.
— in rubriek 1a
o Het Europees GNSS-Agentschap (GSA, artikel 02 05 11), waaraan 5 extra posten worden toegewezen en waarvan de vastleggings- en betalingskredieten worden verhoogd met 345 000 EUR.
o De Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA, artikel 12 02 06) waarvan de vastleggings- en betalingskredieten en het aantal posten worden verlaagd tot het niveau van de ontwerpbegroting.
Uitvoerende agentschappen
De EU-bijdrage (in vastleggings- en betalingskredieten en het aantal posten) voor de uitvoerende agentschappen wordt vastgesteld op het door de Commissie in de ontwerpbegroting 2018 voorgestelde niveau, als gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2018.
Proefprojecten / Voorbereidende acties
Er wordt een breed pakket van 87 proefprojecten/voorbereidende acties (PP/VA) goedgekeurd voor een totaalbedrag van 100,0 miljoen EUR aan vastleggingskredieten, als voorgesteld door het Parlement in aanvulling op de voorbereidende actie voorgesteld door de Commissie in de ontwerpbegroting 2018.
Wanneer een proefproject of een voorbereidende actie gedekt blijkt te zijn door een bestaande rechtsgrond, kan de Commissie voorstellen de kredieten over te schrijven naar de overeenkomstige rechtsgrond om de uitvoering van de actie te vergemakkelijken.
Dit pakket is volledig in overeenstemming met de maxima voor proefprojecten en voorbereidende acties waarin het Financieel Reglement voorziet.
1.3. Uitgavenrubrieken van het financieel kader - vastleggingskredieten
Met inachtneming van de bovenstaande conclusies betreffende de "afgesloten" begrotingslijnen, de agentschappen en de proefprojecten en voorbereidende acties, heeft het bemiddelingscomité overeenstemming bereikt over de volgende punten:
Rubriek 1a — Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid
De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2018, maar met de wijzigingen waarover het bemiddelingscomité overeenstemming heeft bereikt, en die zijn opgenomen in de volgende tabel:
In EUR
Begrotingsonderdeel / programma
Naam
OB 2018 (incl. NvW 1)
Begroting 2018
Verschil
1.1.11
Europese satellietnavigatiesystemen (Egnos en Galileo)
-4 090 000
02 05 01
Ontwikkeling en levering van mondiale satellietnavigatie-infrastructuur en -diensten (Galileo) tegen 2020
623 949 000
621 709 000
-2 240 000
02 05 02
Levering van satellietdiensten die de prestaties van het gps-systeem verbeteren om tegen 2020 geleidelijk de hele regio van de Europese Burgerluchtvaartconferentie (European Civil Aviation Conference — ECAC) te bestrijken (Egnos)
185 000 000
183 150 000
-1 850 000
1.1.13
Europees programma voor aardobservatie (Copernicus)
-10 370 000
02 06 01
Operationele diensten leveren die op observaties vanuit de ruimte en in-situgegevens berusten (Copernicus)
130 664 000
129 364 000
-1 300 000
02 06 02
Bouwen aan een autonome aardobservatiecapaciteit van de Unie (Copernicus)
507 297 000
498 227 000
-9 070 000
1.1.14
Europees Solidariteitskorps
-30 000 000
15 05 01
Europees Solidariteitskorps
68 235 652
38 235 652
-30 000 000
1.1.31
Horizon 2020
110 000 000
02 04 02 01
Leiderschap in de ruimte
173 389 945
184 528 490
11 138 545
02 04 02 03
Stimuleren van innovatie in kleine en middelgrote ondernemingen
36 937 021
43 178 448
6 241 427
06 03 03 01
Realiseren van een hulpbronefficiënt, milieuvriendelijk, veilig en naadloos geïntegreerd Europees vervoersysteem
53 986 199
56 835 072
2 848 873
08 02 01 01
Stimuleren van grensverleggend onderzoek in de Europese Onderzoeksraad
1 827 122 604
1 842 122 604
15 000 000
08 02 02 01
Leiderschap in nanotechnologie, geavanceerde materialen, lasers, biotechnologie en geavanceerde fabricage- en verwerkingsprocessen
518 395 125
524 204 453
5 809 328
08 02 03 03
Overschakelen naar een betrouwbaar, duurzaam en concurrerend energiesysteem
330 244 971
336 486 398
6 241 427
08 02 03 04
Realiseren van een hulpbronefficiënt, milieuvriendelijk, veilig en naadloos geïntegreerd Europees vervoersysteem
230 777 055
239 323 675
8 546 620
08 02 03 05
Een hulpbronefficiënte en klimaatbestendige economie en een duurzame grondstoffenbevoorrading tot stand brengen
297 738 618
303 307 891
5 569 273
08 02 08
Kmo-instrument
471 209 870
481 209 870
10 000 000
09 04 02 01
Leiderschap op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie
722 055 754
725 189 515
3 133 761
15 03 01 01
Marie Skłodowska-Curie-acties — Nieuwe vaardigheden, kennis en innovatie genereren, ontwikkelen en overdragen
870 013 019
885 710 765
15 697 746
32 04 03 01
Overschakelen naar een betrouwbaar, duurzaam en concurrerend energiesysteem
300 984 111
320 757 111
19 773 000
1.1.4
Concurrentievermogen van ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (Cosme)
15 000 000
02 02 02
Kleine en middelgrote ondernemingen meer toegang geven tot financiering in de vorm van eigen vermogen en schuld
199 554 000
214 554 000
15 000 000
1.1.5
Onderwijs, opleiding en sport (Erasmus+)
54 000 000
15 02 01 01
Bevordering van uitmuntendheid en samenwerking in de Europese onderwijs- en opleidingssector en het belang daarvan voor de arbeidsmarkt
1 955 123 300
1 979 123 300
24 000 000
15 02 01 02
Bevordering van uitmuntendheid en samenwerking op het gebied van de Europese jeugd en de participatie van jongeren aan het Europees democratisch leven
182 672 916
212 672 916
30 000 000
1.1.7
Douane, Fiscalis and fraudebestrijding
-1 365 232
14 02 01
Ondersteuning van de werking en de modernisering van de douane-unie
80 071 000
78 860 555
-1 210 445
14 03 01
Verbetering van de werking van de belastingstelsels
32 043 000
31 888 213
-154 787
1.1.81
Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (CEF) - energie
-19 773 000
32 02 01 04
Bijdrage van de Unie aan de financieringsinstrumenten voor het scheppen van een klimaat dat gunstiger is voor particuliere investeringen in energieprojecten.
19 773 000
0
-19 773 000
1.1. GA
Gedecentraliseerde agentschappen
-3 965 555
02 05 11
Europees GNSS-Agentschap
30 993 525
31 338 525
345 000
12 02 06
Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA)
15 947 170
11 636 615
-4 310 555
1.1. AAEP
Andere acties en programma’s
-2 346 000
02 03 02 01
Steun aan normalisatiewerkzaamheden van CEN, Cenelec en ETSI
18 908 000
18 562 000
-346 000
26 02 01
Procedures voor de plaatsing en de bekendmaking van overheidsopdrachten voor leveringen, voor de uitvoering van werken en voor dienstverlening
8 500 000
7 500 000
-1 000 000
29 02 01
Hoogwaardige statistische informatie verstrekken, nieuwe methoden voor de productie van Europese statistieken toepassen en het partnerschap binnen het Europees statistisch systeem versterken
59 475 000
58 475 000
-1 000 000
1.1. PPVA
Proefprojecten en voorbereidende acties
51 650 000
1.1. SPEC
Op grond van de prerogatieven van de Commissie en specifieke aan de Commissie verleende bevoegdheden gefinancierde acties
-2 900 000
01 02 01
Coördinatie van en toezicht op en communicatie over de Economische en Monetaire Unie inclusief de euro
12 000 000
11 500 000
-500 000
04 03 01 08
Arbeidsverhoudingen en sociale dialoog
16 438 000
15 038 000
-1 400 000
06 02 05
Ondersteunende activiteiten in het kader van het Europees beleid inzake vervoer en passagiersrechten, met inbegrip van communicatieactiviteiten
11 821 000
10 821 000
-1 000 000
Totaal
155 840 213
Als gevolg hiervan wordt de overeengekomen hoogte van de vastleggingskredieten bepaald op 22 001,5 miljoen EUR, zodat geen marge overblijft onder het uitgavenplafond van rubriek 1a van 21 239 miljoen EUR, en het gebruik van de overkoepelende marge voor vastleggingen voor een bedrag van 762,5 miljoen EUR.
Rubriek 1b — Economische, sociale en territoriale samenhang
De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2018, maar met de wijziging waarover het bemiddelingscomité overeenstemming heeft bereikt, en die zijn opgenomen in de volgende tabel:
Als gevolg hiervan wordt de overeengekomen hoogte van de vastleggingskredieten bepaald op 55 532,2 miljoen EUR, zodat geen marge overblijft onder het uitgavenplafond van rubriek 1b van 55 181 miljoen EUR, en het gebruik van de overkoepelende marge voor vastleggingen voor een bedrag van 351,2 miljoen EUR.
De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2018, maar met de wijzigingen waarover het bemiddelingscomité overeenstemming heeft bereikt, en die zijn opgenomen in de volgende tabel:
In EUR
Begrotingsonderdeel / programma
Naam
OB 2018 (incl. NvW 1)
Begroting 2018
Verschil
2.0.10
Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) - marktgerelateerde uitgaven en rechtstreekse betalingen
-229 900 000
05 03 01 10
Basisbetalingsregeling (BBR)
16 556 000 000
16 326 100 000
-229 900 000
2.0. PPVA
Proefprojecten en voorbereidende acties
15 600 000
Totaal
-214 300 000
De verlaging van de vastleggingskredieten is volledig toe te schrijven aan de hogere bestemmingsontvangsten die beschikbaar zijn als gevolg van het ELGF-overschot van 31 oktober 2017, die de volledige behoeften van de sector zullen dekken, overeenkomstig de bijwerking in nota van wijzigingen 1/2018. Met betrekking tot deze bijgewerkte behoeften worden in nota van wijzigingen 1/2018 de betalingen opgetrokken voor:
— Jonge landbouwers, met 34 miljoen EUR (begrotingspost 05 03 01 13),
— Landbouwpraktijken die gunstig zijn voor klimaat en milieu, met 95 miljoen EUR (begrotingspost 05 03 01 11),
— Andere maatregelen in de sectoren varkensvlees, pluimvee, eieren, producten van de bijenteelt en andere dierlijke producten, met 60 miljoen EUR (begrotingspost 05 02 15 99),
— Nationale steunprogramma's voor de wijnsector, met 7 miljoen EUR (begrotingspost 05 02 09 08), en
— Opslagmaatregelen voor mageremelkpoeder, met 2 miljoen EUR (begrotingspost 05 02 12 02).
Als gevolg hiervan wordt de overeengekomen hoogte van de vastleggingskredieten bepaald op 59 285,3 miljoen EUR, waardoor er een marge van 981,7 miljoen EUR overblijft onder het uitgavenplafond van rubriek 2.
Rubriek 3 – Veiligheid en burgerschap
De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2018, maar met de wijzigingen waarover het bemiddelingscomité overeenstemming heeft bereikt, en die zijn opgenomen in de volgende tabel:
In EUR
Begrotingsonderdeel / programma
Naam
OB 2018 (incl. NvW 1)
Begroting 2018
Verschil
3.0.11
Creatief Europa
3 500 000
15 04 01
Versterking van de financiële capaciteit van het mkb en kleine en zeer kleine organisaties in de Europese culturele en creatieve sectoren, en bevordering van beleidsontwikkeling en nieuwe zakelijke modellen
34 528 000
35 528 000
1 000 000
15 04 02
Subprogramma Cultuur — Grensoverschrijdende acties ondersteunen en transnationale verspreiding en mobiliteit bevorderen
68 606 000
71 106 000
2 500 000
3.0.8
Levensmiddelen en diervoeders
-6 500 000
17 04 01
Een hogere diergezondheidsstatus en een hoog niveau van bescherming van dieren in de Unie garanderen
161 500 000
160 000 000
-1 500 000
17 04 02
De tijdige detectie en uitroeiing van voor planten schadelijke organismen garanderen
25 000 000
22 000 000
-3 000 000
17 04 03
Doeltreffende, doelmatige en betrouwbare controles garanderen
57 483 000
55 483 000
-2 000 000
3.0. DAG
Gedecentraliseerde agentschappen
10 535 000
18 02 04
Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol)
116 687 271
120 377 271
3 690 000
18 03 02
Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO)
85 837 067
90 837 067
5 000 000
33 03 04
Europese Eenheid voor justitiële samenwerking (Eurojust)
36 506 468
38 351 468
1 845 000
3.0. PPPA
Proefprojecten en voorbereidende acties
12 650 000
Totaal
20 185 000
Als gevolg hiervan wordt de overeengekomen hoogte van de vastleggingskredieten bepaald op 3 493,2 miljoen EUR, zodat geen marge overblijft onder het uitgavenplafond van rubriek 3, en het gebruik van 837,2 miljoen EUR door middel van het Flexilibiteitsinstrument.
Rubriek 4 – Europa als wereldspeler
De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2018, maar met de wijzigingen waarover het bemiddelingscomité overeenstemming heeft bereikt, en die zijn opgenomen in de volgende tabel:
In EUR
Begrotingsonderdeel / programma
Naam
OB 2018 (incl. NvW 1)
Begroting 2018
Verschil
4.0.1
Instrument voor pretoetredingssteun (IPA II)
-95 000 000
Steun aan Turkije — Steun voor economische, sociale en territoriale ontwikkeling en geleidelijke aanpassing aan het acquis van de Unie
148 000 000
131 000 000
-17 000 000
22 02 01 01
Steun voor Albanië, Bosnië en Herzegovina, Kosovo(7), Montenegro, Servië en de voormalige Joegoslavische republiek Macedonië — Politieke hervormingen en een daarmee verband houdende geleidelijke afstemming op het acquis van de Unie
189 267 000
199 267 000
10 000 000
22 02 03 01
Steun voor Turkije — Steun voor politieke hervormingen en een daarmee verband houdende geleidelijke afstemming op het acquis van de Unie
217 400 000
167 400 000
-50 000 000
22 02 03 02
Steun voor Turkije — Steun voor economische, sociale en territoriale ontwikkeling en een daarmee verband houdende geleidelijke afstemming op het acquis van de Unie
274 384 000
236 384 000
-38 000 000
4.0.2
Europees nabuurschapsinstrument (ENI)
50 000 000
22 04 01 03
Mediterrane landen — Vertrouwensopbouw, veiligheid en het voorkomen en oplossen van conflicten
262 072 675
296 072 675
34 000 000
22 04 01 04
Ondersteuning van het vredesproces en financiële bijstand aan Palestina en aan de Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen (UNRWA)
293 379 163
299 379 163
6 000 000
22 04 02 02
Oostelijk Partnerschap — Armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling
351 556 726
361 556 726
10 000 000
4.0.3
Instrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI)
20 000 000
21 02 07 03
Menselijke ontwikkeling
193 374 058
205 874 058
12 500 000
21 02 20
Erasmus+ — Bijdrage uit de instrumenten voor ontwikkelingssamenwerking (DCI)
94 928 673
102 428 673
7 500 000
4.0.4
Partnerschapsinstrument voor samenwerking met derde landen (PI)
-3 000 000
19 05 01
Samenwerking met derde landen ter bevordering van uniale en wederzijdse belangen
126 263 000
123 263 000
-3 000 000
4.0. AAEP
Andere acties en programma’s
-1 083 000
13 07 01
Financiële steun ten behoeve van de bevordering van de economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap
32 473 000
34 473 000
2 000 000
21 02 40
Grondstoffenovereenkomsten
5 583 000
2 500 000
-3 083 000
4.0. PPVA
Proefprojecten en voorbereidende acties
8 900 000
4.0. SPEC
Op grond van de prerogatieven van de Commissie en specifieke aan de Commissie verleende bevoegdheden gefinancierde acties
1 000 000
19 06 01
Communicatie over de Unie inzake externe betrekkingen
12 000 000
15 000 000
3 000 000
21 08 01
Evaluatie van de resultaten van de steun van de Unie, vervolgmaatregelen en audit
30 676 000
29 176 000
-1 500 000
21 08 02
Coördinatie en bewustmaking op het gebied van ontwikkelingskwesties
13 036 000
12 536 000
-500 000
Totaal
-19 183 000
Als gevolg hiervan wordt de overeengekomen hoogte van de vastleggingskredieten bepaald op 9 568,8 miljoen EUR, waardoor er een marge van 256,2 miljoen EUR overblijft onder het uitgavenplafond van rubriek 4.
Rubriek 5 – Administratie
Het aantal posten in de organigrammen van de instellingen en de kredieten die de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2018, worden goedgekeurd door het bemiddelingscomité, maar met de volgende uitzonderingen:
— De afdeling van het Parlement, waarvan de lezing wordt goedgekeurd;
— De afdeling van de Raad, waarvan de lezing wordt goedgekeurd;
— De Europese Dienst voor extern optreden, waarvoor 800 000 EUR wordt toegewezen aan de nieuw gecreëerde begrotingspost 2 2 1 4 Strategische communicatiecapaciteit. Bedoeling is de Europese Dienst voor extern optreden behoorlijk uit te rusten met betrekking tot strategische communicatie-instrumenten, contracten op het gebied van strategische communicatiedeskundigheid, ondersteuning van de taalpluraliteit van strategische communicatieproducten en het opzetten en onderhouden van een netwerk van deskundigen in de lidstaten en de buurlanden om desinformatie tegen te gaan. Begrotingspost 3 0 0 4 Andere administratieve uitgaven verlaagd met 800 000 EUR teneinde begrotingsneutraliteit te waarborgen.
Bovendien zijn de gevolgen voor de begroting 2018 van de automatische salarisaanpassing die zal worden toegepast vanaf 1 juli 2017, geïntegreerd in alle afdelingen van de instellingen, op de volgende manier:
In EUR
Parlement
-2 796 000
Raad
-948 000
Commissie (inclusief pensioenen)
-13 179 600
Hof van Justitie
-868 800
Rekenkamer
-357 000
Europees Economisch en Sociaal Comité
1 -193 000
Comité van de Regio's
-146 000
Europese Ombudsman
-24 600
Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming
-13 459
Europese Dienst voor extern optreden
-878 400
Totaal
-19 404 859
Ten slotte zijn extra verlagingen geïdentificeerd van 5 miljoen EUR voor alle instellingen voor uitgaven in verband met gebouwen, op de volgende manier:
In EUR
Raad
1 -378 623
Commissie (inclusief pensioenen)
-3 637 499
Hof van Justitie
-270 611
Rekenkamer
-96 409
Europees Economisch en Sociaal Comité
-89 461
Comité van de Regio's
-63 393
Europese Ombudsman
1 -7 016
Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming
-9 526
Europese Dienst voor extern optreden
-447 462
Totaal
-5 000 000
Bijgevolg wordt, rekening houdend met de proefprojecten en voorbereidende acties (3,5 miljoen EUR) die worden voorgesteld in bovenstaand punt 1.2, de overeengekomen hoogte van de vastleggingskredieten bepaald op 9 665,5 miljoen EUR, waardoor er een marge overblijft van 362,5 miljoen EUR onder het uitgavenplafond van rubriek 5, na het gebruik van 318,0 miljoen EUR van de marge ter compensatie van het gebruik van de marge voor onvoorziene uitgaven in 2017.
Speciale instrumenten EFG, EAR en EUSF
De vastleggingskredieten voor het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) en voor de reserve voor noodhulp (EAR) worden vastgesteld op het door de Commissie in de ontwerpbegroting 2018 voorgestelde niveau, als gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2018. De reserve voor het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (EUSF) wordt geschrapt (artikel 40 02 44).
1.4. Betalingskredieten
De totale hoogte van de betalingskredieten op de begroting 2018 wordt vastgesteld op het niveau van de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2018, met de volgende aanpassingen als overeengekomen door het bemiddelingscomité:
1. In de eerste plaats wordt rekening gehouden met het overeengekomen niveau van vastleggingskredieten voor niet-gesplitste uitgaven, waarvoor het niveau van betalingskredieten gelijk is aan de hoogte van de vastleggingskredieten. Dit omvat de bijkomende verlaging van de landbouwuitgaven met 229,9 miljoen EUR. Het gecombineerde gevolg is een daling van 255,3 miljoen EUR;
2. De betalingskredieten voor alle nieuwe proefprojecten en voorbereidende acties voorgesteld door het Parlement worden vastgesteld op 50 % van de overeenkomstige vastleggingskredieten of op het door het Parlement voorgestelde niveau indien dit lager is. Bij de verlenging van bestaande proefprojecten en voorbereidende acties is het niveau van betalingskredieten het niveau dat in het begrotingsontwerp is vastgelegd plus 50 % van de overeenkomstige nieuwe vastleggingskredieten, of het door het Parlement voorgestelde niveau indien dit lager is. Het gecombineerde gevolg is een verhoging van 50,0 miljoen EUR;
3. De aanpassingen van de volgende begrotingsonderdelen zijn overeengekomen naar aanleiding van de ontwikkeling van vastleggingskredieten voor gesplitste uitgaven:
In EUR
Begrotingsonderdeel / programma
Naam
OB 2018 (incl. NvW 1)
Begroting 2018
Verschil
1.1.14
Europees Solidariteitskorps
-22 501 000
15 05 01
Europees Solidariteitskorps
51 177 000
28 676 000
-22 501 000
1.1.5
Onderwijs, opleiding en sport (Erasmus+)
12 000 000
15 02 01 01
Bevordering van uitmuntendheid en samenwerking in de Europese onderwijs- en opleidingssector en het belang daarvan voor de arbeidsmarkt
1 845 127 000
1 857 127 000
12 000 000
1.1. GA
Gedecentraliseerde agentschappen
-3 965 555
02 05 11
Europees GNSS-Agentschap
30 993 525
31 338 525
345 000
12 02 06
Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA)
15 947 170
11 636 615
-4 310 555
1.1. AAEP
Andere acties en programma’s
1 -900 000
26 02 01
Procedures voor de plaatsing en de bekendmaking van overheidsopdrachten voor leveringen, voor de uitvoering van werken en voor dienstverlening
8 200 000
7 300 000
-900 000
3.0. GA
Gedecentraliseerde agentschappen
10 535 000
18 02 04
Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol)
116 687 271
120 377 271
3 690 000
18 03 02
Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO)
85 837 067
90 837 067
5 000 000
33 03 04
Europese Eenheid voor justitiële samenwerking (Eurojust)
36 506 468
38 351 468
1 845 000
4.0.1
Instrument voor pretoetredingssteun (IPA II)
-76 300 000
05 05 04 02
Steun voor economische, sociale en territoriale ontwikkeling en geleidelijke aanpassing aan het acquis van de Unie
120 000 000
107 200 000
-12 800 000
22 02 01 01
Steun voor Albanië, Bosnië en Herzegovina, Kosovo(8), Montenegro, Servië en de voormalige Joegoslavische republiek Macedonië — Politieke hervormingen en een daarmee verband houdende geleidelijke afstemming op het acquis van de Unie
219 000 000
221 500 000
2 500 000
22 02 03 01
Steun voor Turkije — Steun voor politieke hervormingen en een daarmee verband houdende geleidelijke afstemming op het acquis van de Unie
86 000 000
48 500 000
-37 500 000
22 02 03 02
Steun voor Turkije — Steun voor economische, sociale en territoriale ontwikkeling en een daarmee verband houdende geleidelijke afstemming op het acquis van de Unie
291 000 000
262 500 000
-28 500 000
4.0.2
Europees nabuurschapsinstrument (ENI)
12 500 000
22 04 01 03
Mediterrane landen — Vertrouwensopbouw, veiligheid en het voorkomen en oplossen van conflicten
125 000 000
133 500 000
8 500 000
22 04 01 04
Ondersteuning van het vredesproces en financiële bijstand aan Palestina en aan de Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen (UNRWA)
260 000 000
261 500 000
1 500 000
22 04 02 02
Oostelijk Partnerschap — Armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling
320 000 000
322 500 000
2 500 000
4.0.3
Instrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI)
16 900 000
21 02 07 03
Menselijke ontwikkeling
170 000 000
179 400 000
9 400 000
21 02 20
Erasmus+ — Bijdrage uit de instrumenten voor ontwikkelingssamenwerking (DCI)
95 995 100
103 495 100
7 500 000
4.0. AAEP
Andere acties en programma’s
1 000 000
13 07 01
Financiële steun ten behoeve van de bevordering van de economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap
25 000 000
26 000 000
1 000 000
4.0. SPEC
Op grond van de prerogatieven van de Commissie en specifieke aan de Commissie verleende bevoegdheden gefinancierde acties
1 500 000
19 06 01
Communicatie over de Unie inzake externe betrekkingen
13 700 000
15 200 000
1 500 000
Totaal
-49 231 555
4. De betalingskredieten worden extra verlaagd op de volgende begrotingsonderdelen:
In EUR
Begrotingsonderdeel / programma
Naam
OB 2018 (incl. NvW 1)
Begroting 2018
Verschil (%)
1.2.12
Overgangsregio's
-55 000 000
04 02 61
Europees Sociaal Fonds — Overgangsregio's — Doelstelling investeren in groei en werkgelegenheid
1 345 000 000
1 305 000 000
-40 000 000
13 03 61
Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) — Overgangsregio's — Doelstelling investeren in groei en werkgelegenheid
2 750 463 362
2 735 463 362
-15 000 000
1.2.13
Concurrentiekracht (meer ontwikkelde regio's)
-90 000 000
04 02 62
Europees Sociaal Fonds — Meer ontwikkelde regio's — Doelstelling investeren in groei en werkgelegenheid
2 882 000 000
2 847 000 000
-35 000 000
13 03 62
Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) — Meer ontwikkelde regio's — Doelstelling investeren in groei en werkgelegenheid
3 497 060 077
3 442 060 077
-55 000 000
1.2.2
Europese territoriale samenwerking
-90 500 000
13 03 64 01
Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) — Europese territoriale samenwerking
1 004 701 248
914 201 248
-90 500 000
1.2.31
Technische bijstand
-4 500 000
13 03 65 01
Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) — Operationele technische bijstand
72 000 000
69 000 000
-3 000 000
13 03 66
Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) — Innovatieve acties op het gebied van duurzame stedelijke ontwikkeling
43 321 859
41 821 859
-1 500 000
Totaal
-240 000 000
1. De reserve voor het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (artikel 40 02 44) wordt geschrapt (-88,0 miljoen EUR).
Deze maatregelen leveren een niveau van betalingskredieten op van 144 681,0 miljoen EUR, dat wil zeggen een daling van 582,5 miljoen EUR ten opzichte van de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2018.
1.5. Reserve
Er zijn geen reserves naast die van de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2018, met uitzondering van begrotingsonderdeel 22 02 03 01 Steun voor Turkije — politieke hervormingen en een daarmee verband houdende geleidelijke afstemming op het acquis van de Unie, waarvoor 70 000 000 EUR aan vastleggingskredieten en 35 000 000 EUR aan betalingskredieten in de reserve worden geplaatst in afwachting van de vervulling van de volgende voorwaarde:
"Het bedrag zal worden vrijgegeven wanneer Turkije volgens het jaarverslag van de Commissie meetbare toereikende vorderingen boekt op het gebied van de rechtsstaat, de democratie, de mensenrechten en de persvrijheid."
De toelichting van post 22 02 03 01 wordt dienovereenkomstig gewijzigd.
1.6. Begrotingstoelichting
Tenzij specifiek anders bepaald in de voorgaande paragrafen, zijn door het Europees Parlement of de Raad aangebrachte wijzigingen in de tekst van begrotingstoelichtingen goedgekeurd, met uitzondering van de begrotingslijnen in de twee onderstaande tabellen:
— Begrotingsonderdelen waarvoor de door het Europees Parlement aangebrachte wijzigingen zijn goedgekeurd met de wijzigingen die de Commissie heeft voorgesteld in haar brief inzake de uitvoerbaarheid.
Begrotingsonderdeel
Naam
06 02 01 01
Het wegwerken van knelpunten, de interoperabiliteit van de spoorwegen verbeteren, het aanleggen van ontbrekende schakels en het verbeteren van grensoverschrijdende tracés.
09 05 01
Subprogramma Media — Transnationaal en internationaal opereren en transnationale verspreiding en mobiliteit bevorderen
18 04 01 01
Europa voor de burger — Het gedenken en de capaciteit voor burgerparticipatie op het niveau van de Unie versterken
21 02 07 03
Menselijke ontwikkeling
22 02 03 02
Steun voor economische, sociale en territoriale ontwikkeling en geleidelijke aanpassing aan het acquis van de Unie
— Begrotingsonderdelen waarvoor de begrotingstoelichting die wordt voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2018 en de actualisering van het ELGF, wordt goedgekeurd.
Begrotingsonderdeel
Naam
02 02 01
Ondernemerschap bevorderen en het concurrentievermogen en de toegang tot markten van ondernemingen in de Unie verbeteren
02 03 04
Instrumenten voor het bestuur van de interne markt
05 02 08 03
Actiefondsen van de producentenorganisaties
05 03 01 01
Bedrijfstoeslagregeling (BTR)
05 03 01 10
Basisbetalingsregeling (BBR)
05 04 60 01
Bevordering van de duurzame ontwikkeling van het platteland en van een territoriaal en ecologisch evenwichtigere, klimaatvriendelijkere en innovatievere landbouwsector van de Unie
08 02 02 02
Verbeteren van de toegang tot risicokapitaal voor investeringen in onderzoek en innovatie
09 05 05
Multimedia-acties
13 03 61
Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) — Overgangsregio's — Doelstelling investeren in groei en werkgelegenheid
13 03 62
Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) — Meer ontwikkelde regio's — Doelstelling investeren in groei en werkgelegenheid
13 06 01
Bijstand aan lidstaten in het geval van een grote natuurramp die ernstige gevolgen heeft voor de levensomstandigheden van de burgers, het natuurlijke milieu of de economie
18 02 01 02
Voorkoming en bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad en betere beheersing van veiligheidsgerelateerde risico’s en crises
18 03 01 01
Versterking en ontwikkeling van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en bevordering van solidariteit en eerlijke verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de lidstaten
21 04 01
Versterking van de eerbiediging en naleving van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden en ondersteuning van democratische hervormingen
23 02 01
Vertrekking van snelle, doeltreffende en op behoeften gebaseerde humanitaire hulp en voedselhulp
33 02 07
Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE)
Hierbij moet worden aangetekend dat de amendementen die door het Europees Parlement of de Raad zijn ingediend niet kunnen leiden tot wijziging of uitbreiding van het bereik van een bestaande rechtsgrond of inbreuk kunnen maken op de administratieve autonomie van instellingen, en dat de desbetreffende actie gefinancierd moet kunnen worden met de beschikbare middelen.
1.7. Nieuwe begrotingslijnen
De begrotingsnomenclatuur die de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2018, wordt goedgekeurd, met de opname van:
— de nieuwe proefprojecten en voorbereidende, die worden voorgesteld in bovenstaand punt 1.2; en
— de nieuwe begrotingspost 2 2 1 4 binnen de afdeling van de Europese Dienst voor extern optreden, dat wordt voorgesteld in bovenstaand punt 1.3.
2. Begroting 2017
Ontwerp van gewijzigde begroting (OGB) 6/2017 wordt goedgekeurd als voorgesteld door de Commissie.
3. Verklaringen
3.1. Gezamenlijke verklaring van het Parlement, de Raad en de Commissie over betalingskredieten
Het Europees Parlement en de Raad herinneren eraan dat in het licht van de uitvoering moet worden gezorgd voor een ordelijke ontwikkeling van de betalingen ten opzichte van de vastleggingskredieten om een abnormaal niveau van onbetaalde rekeningen aan het eind van het jaar te voorkomen.
Het Europees Parlement en de Raad verzoeken de Commissie nauwlettend te blijven toezien op de uitvoering van de programma's voor 2014-2020. Daartoe verzoeken zij de Commissie om tijdig geactualiseerde cijfers over de stand van uitvoering en de ramingen met betrekking tot de in 2018 benodigde betalingskredieten voor te leggen.
De Raad en het Europees Parlement zullen te zijner tijd de nodige besluiten voor naar behoren gerechtvaardigde behoeften nemen, om te voorkomen dat een buitensporig bedrag aan onbetaalde rekeningen wordt geaccumuleerd en te waarborgen dat aan betalingsverzoeken naar behoren wordt voldaan.
3.2. Gezamenlijke verklaring van het Parlement, de Raad(9) en de Commissie over het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief
Het Parlement, de Raad en de Commissie brengen in herinnering dat het terugdringen van de werkloosheid, en met name de jeugdwerkloosheid, voor elk van de drie instellingen hoog op de politieke agenda blijft staan, en geven daarom nogmaals uiting aan hun vastbeslotenheid om de daartoe beschikbare middelen, en in het bijzonder het jongerenwerkgelegenheids-initiatief, optimaal te benutten.
Daarom zijn zij ingenomen met de verhoging van het voor 2018 aan dit initiatief toegewezen bedrag. Het is echter niet alleen van essentieel belang te zorgen voor een adequate financiering in de EU-begroting, maar ook voor de juiste procedures voor een doeltreffende uitvoering ervan.
In dit verband is een doeltreffende samenwerking tussen het Parlement, de Raad en de Commissie nodig opdat de getroffen maatregelen het grootst mogelijk effect zouden sorteren.
De Raad en het Europees Parlement verbinden zich er derhalve toe de wijziging in de verordening gemeenschappelijke bepalingen die nodig is voor de goedkeuring van de begroting 2018, prioritair te behandelen.
De Commissie zal de snelle goedkeuring van de wijzigingen in de programma's voor de uitvoering van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief bevorderen.
3.3. Unilaterale verklaring van de Commissie over het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief
Het terugdringen van de jeugdwerkloosheid blijft hoog op de politieke agenda staan. De Commissie verbindt zich ertoe de tendens in de uitvoering van het jongeren-werkgelegenheids¬initiatief nauwlettend te volgen. Indien deze tendens versnelt en het absorptievermogen een verhoging toelaat, zal de Commissie voorstellen de middelen voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief te verhogen via een gewijzigde begroting die uit de overkoepelende marge voor vastleggingen wordt gefinancierd overeenkomstig artikel 14 van de MFK-verordening.
In dat geval verwacht de Commissie dat de Raad en het Europees Parlement een dergelijk ontwerp van gewijzigde begroting snel behandelen.
3.4. Unilaterale verklaring van de Raad over de vermindering van het personeelsbestand met 5 %
De Raad herinnert eraan dat het beoogde jaar voor de volledige uitvoering van de vermindering van het personeelsbestand met 5 % 2017 was. Aangezien echter niet alle instellingen, organen en instanties de beoogde reductie hebben uitgevoerd, dringt de Raad aan op verdere inspanningen in 2018 om de afspraak na te komen.
Het is van essentieel belang dat de vermindering van het personeelsbestand met 5% door alle instellingen, organen en instanties wordt uitgevoerd, en dat zij wordt gemonitord tot zij volledig heeft plaatsgevonden. Met het oog daarop verzoekt de Raad de Commissie het resultaat van deze exercitie te blijven beoordelen teneinde er lering uit te trekken voor de toekomst.
Deze benaming laat de standpunten over de status onverlet en is in overeenstemming met Resolutie 1244(1999) van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.
Deze benaming laat de standpunten over de status onverlet en is in overeenstemming met Resolutie 1244(1999) van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.
– gezien het op 30 mei 2017 door de Permanente Vertegenwoordiging van Portugal bij de Europese Unie doorgezonden en door de plaatsvervangend procureur-generaal van de Portugese Republiek ondertekende verzoek om opheffing van de immuniteit van Ana Gomes in het kader van een bij het Openbaar Ministerie van de rechtbank van Peso da Régua in het district Vila Reale lopende strafrechtelijke procedure (ref. NUIPC 430/16.6T9LSBP) waarvan op 12 juni 2017 ter plenaire vergadering kennis is gegeven,
– na Ana Gomes overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement te hebben gehoord,
– gezien artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
– gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013(1),
– gezien artikel 157, lid 2, van de grondwet van de Portugese Republiek en artikel 11 van het Statuut van de leden van de Assemblée van de Portugese Republiek,
– gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0363/2017),
A. overwegende dat het verzoek om opheffing van de immuniteit van Ana Gomes is ingediend door een officier van justitie van het Openbaar Ministerie van de Portugese Republiek van het district Vila Real, procureur-generaal van de districtsrechtbank van Peso de Régua, naar aanleiding van verklaringen van mevrouw Gomes in een interview in het dagblad Diàrio de Noticias, dat door hetzelfde dagblad op 29 april 2016 op internet is gepubliceerd; overwegende dat het verzoek is ingediend met het oog op het inleiden van een strafrechtelijke procedure tegen mevrouw Gomes, zodat zij in het kader van die procedure kan worden gehoord;
B. overwegende dat het krantenartikel berichtte over lopende onderzoeken bij de Viana scheepswerven en dat mevrouw Gomes over de verkoop, volgens haar "voor een habbekrats", van de ferry Atlântida had opgemerkt dat een en ander stond te gebeuren met iets dat steeds meer op een flagrant geval van corruptie begon te lijken;
C. overwegende dat het bij de beweerdelijk door mevrouw Gomes begane feiten theoretisch om drie strafbare feiten gaat, te weten belediging van een organisme, dienst of rechtspersoon, als bedoeld in en strafbaar in de zin van artikel 187, lid 1 en lid 2, onder a) en artikel 183, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht, alsook van twee civiele partijen, een strafbaar feit dat bestraft kan worden met een gevangenisstraf van maximaal twee jaar of een geldboete van ten minste 120 dagelijkse eenheden;
D. overwegende dat artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie bepaalt dat tegen de leden van het Europees Parlement geen opsporing kan plaatsvinden, en dat zij evenmin kunnen worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht;
E. overwegende dat in artikel 5 van het Reglement van het Europees Parlement wordt bepaald dat het Parlement zich bij de uitoefening van zijn bevoegdheden met betrekking tot voorrechten en immuniteiten inzet voor de handhaving van zijn integriteit als democratische wetgevende vergadering en de waarborging van de onafhankelijkheid van zijn leden bij de uitvoering van hun taken;
F. overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft geoordeeld dat een door een lid buiten het Europees Parlement afgelegde verklaring kan worden aangemerkt als een in de uitoefening van zijn ambt uitgebrachte mening in de zin van artikel 8 van Protocol nr. 7, wanneer de uitspraak een suggestieve beoordeling inhoudt die in rechtstreeks en duidelijk verband staat met de uitoefening van zijn ambt als lid van het Europees Parlement; overwegende dat bijgevolg niet de plaats waar de verklaring is afgelegd, doch de aard en de inhoud ervan in dezen bepalend zijn;
G. overwegende dat heden ten dage het publieke debat steeds meer plaatsvindt buiten de vergaderzalen van het Parlement, en wel via de media in de vorm van perscommuniqués, interviews, blogs en op het internet;
H. overwegende dat de uitspraken van mevrouw Gomes in het desbetreffende interview zijn gedaan in het kader van de uitoefening van haar ambt als lid van het Europees Parlement en met name in het kader van haar functie als ondervoorzitter van de Enquêtecommissie die onderzoek moet doen naar vermeende inbreuken op en gevallen van wanbeheer bij de toepassing van het Unierecht met betrekking tot witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking;
I. overwegende dat de uitspraken van mevrouw Gomes rechtstreeks verband houden met haar verklaringen in het televisieprogramma "TVI24 – Cara a Cara – Ana Gomes versus Carlos Abreu Amorim" dat op 29 november 2013 werd uitgezonden en waarvoor het Europees Parlement haar immuniteit had verdedigd(2);
J. overwegende dat de door mevrouw Gomes gedane uitspraken vallen binnen het kader van haar werkzaamheden bij het Europees Parlement;
1. besluit de immuniteit van Ana Gomes niet op te heffen;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van de Portugese Republiek en aan Ana Gomes.
Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, 101/63, ECLI:EU:C:1964:28; arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Wybot/Faure e.a., 149/85, ECLI:EU:C:1986:310; arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440; arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI:EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23.
Besluit van het Europees Parlement van 13 november 2014 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Ana Gomes(PB C 285 van 5.8.2016, blz. 19).
Wijzigingen in de middelen voor economische, sociale en territoriale cohesie en in de middelen voor de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" en de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 30 november 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wat betreft de wijzigingen in de middelen voor economische, sociale en territoriale cohesie en in de middelen voor de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" en de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (COM(2017)0565 – C8-0342/2017 – 2017/0247(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0565),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 177 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0342/2017),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité,
– na raadpleging van het Comité van de Regio's,
– gezien de brief van de Begrotingscommissie,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling (A8-0358/2017),
A. overwegende dat het om redenen van urgentie gerechtvaardigd is om tot stemming over te gaan vóór het verstrijken van de in artikel 6 van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid bedoelde termijn van acht weken;
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 30 november 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wat betreft de wijzigingen in de middelen voor economische, sociale en territoriale cohesie en in de middelen voor de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" en de doelstelling "Europese territoriale samenwerking"
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2017/2305.)
Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de EU en Egypte: deelname van Egypte aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief) ***
246k
47k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 30 november 2017 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Unie en de Arabische Republiek Egypte, waarin de voorwaarden voor de deelname van de Arabische Republiek Egypte aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief) worden vastgesteld (11965/2017 – C8-0345/2017 – 2017/0196(NLE))
– gezien het ontwerp van besluit van de Raad (11965/2017),
– gezien de ontwerpovereenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Unie en de Arabische Republiek Egypte, waarin de voorwaarden voor de deelname van de Arabische Republiek Egypte aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief) worden vastgesteld (11926/2017),
– gezien Besluit (EU) 2017/1324 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 betreffende de deelname van de Unie aan een door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezet partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief)(1),
– gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 186 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), punt v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0345/2017),
– gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A8‑0353/2017),
1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Arabische Republiek Egypte.
Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de EU en Algerije: deelname van Algerije aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief) ***
245k
47k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 30 november 2017 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Unie en de Democratische Volksrepubliek Algerije, waarin de voorwaarden voor de deelname van de Democratische Volksrepubliek Algerije aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief) worden vastgesteld (11964/2017 – C8-0346/2017 – 2017/0197(NLE))
– gezien het ontwerp van besluit van de Raad (11964/2017),
– gezien de ontwerpovereenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Unie en de Democratische Volksrepubliek Algerije, waarin de voorwaarden voor de deelname van de Democratische Volksrepubliek Algerije aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief) worden vastgesteld (11924/2017),
– gezien Besluit (EU) 2017/1324 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 betreffende de deelname van de Unie aan een door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezet partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief)(1),
– gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 186 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0346/2017),
– gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A8-0354/2017),
1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Democratische Volksrepubliek Algerije.
Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de EU en Jordanië: deelname van Jordanië aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief) ***
247k
47k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 30 november 2017 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Unie en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, waarin de voorwaarden voor de deelname van het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief) worden vastgesteld (11966/2017 – C8-0343/2017 – 2017/0200(NLE))
– gezien het ontwerp van besluit van de Raad (11966/2017),
– gezien de ontwerpovereenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Unie en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, waarin de voorwaarden voor de deelname van het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief) worden vastgesteld (11927/2017),
– gezien Besluit (EU) 2017/1324 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 betreffende de deelname van de Unie aan een door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezet partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief)(1),
– gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 186 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0343/2017),
– gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A8-0355/2017),
1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië.
Toetreding van Chili, IJsland en de Bahama's tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen *
249k
47k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 30 november 2017 over het voorstel voor een besluit van de Raad waarbij Roemenië wordt gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Chili, IJsland en de Bahama's tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden (COM(2017)0360 – C8-0234/2017 – 2017/0150(NLE))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2017)0360),
– gezien artikel 38, vierde alinea, van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,
– gezien artikel 81, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8‑0234/2017),
– gezien het advies van het Hof van Justitie(1) over de exclusieve externe bevoegdheid van de Europese Unie voor een verklaring van aanvaarding van toetreding tot het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,
– gezien artikel 78 quater en artikel 108, lid 8, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0364/2017),
1. hecht zijn goedkeuring aan de machtiging aan Roemenië om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Chili, IJsland en de Bahama's tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten alsook aan het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.
Advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014, 1/13, ECLI:EU:C:2014:2303.
Toetreding van Panama, Uruguay, Colombia en El Salvador tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen *
250k
47k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 30 november 2017 over het voorstel voor een besluit van de Raad waarbij Oostenrijk en Roemenië worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Panama, Uruguay, Colombia en El Salvador tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden (COM(2017)0369 – C8-0231/2017 – 2017/0153(NLE))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2017)0369),
– gezien artikel 38, vierde alinea, van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,
– gezien artikel 81, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8‑0231/2017),
– gezien het advies van het Hof van Justitie(1) over de exclusieve externe bevoegdheid van de Europese Unie voor een verklaring van aanvaarding van toetreding tot het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,
– gezien artikel 78 quater en artikel 108, lid 8, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0362/2017),
1. hecht zijn goedkeuring aan de machtiging aan Oostenrijk en Roemenië om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Panama, Uruguay, Colombia en El Salvador tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten alsook aan het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.
Advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014, 1/13, ECLI:EU:C:2014:2303.
Toetreding van San Marino tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen *
250k
47k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 30 november 2017 over het voorstel voor een besluit van de Raad waarbij Kroatië, Nederland, Portugal en Roemenië worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van San Marino tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden (COM(2017)0359 – C8-0232/2017 – 2017/0149(NLE))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2017)0359),
– gezien artikel 38, vierde alinea, van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,
– gezien artikel 81, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0232/2017),
– gezien het advies van het Hof van Justitie(1) over de exclusieve externe bevoegdheid van de Europese Unie voor een verklaring van aanvaarding van toetreding tot het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,
– gezien artikel 78 quater en artikel 108, lid 8, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0360/2017),
1. hecht zijn goedkeuring aan de machtiging aan Kroatië, Nederland, Portugal en Roemenië om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van San Marino tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten alsook aan het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.
Advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014, 1/13, ECLI:EU:C:2014:2303.
Toetreding van Georgië en Zuid-Afrika tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen *
250k
47k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 30 november 2017 over het voorstel voor een besluit van de Raad waarbij Luxemburg en Roemenië worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Georgië en Zuid-Afrika tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden (COM(2017)0357 – C8-0233/2017 – 2017/0148(NLE))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2017)0357),
– gezien artikel 38, vierde alinea, van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,
– gezien artikel 81, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0233/2017),
– gezien het advies van het Hof van Justitie(1) over de exclusieve externe bevoegdheid van de Europese Unie voor een verklaring van aanvaarding van toetreding tot het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,
– gezien artikel 78 quater en artikel 108, lid 8, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0361/2017),
1. hecht zijn goedkeuring aan de machtiging aan Luxemburg en Roemenië om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Georgië en Zuid-Afrika tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten alsook aan het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 30 november 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 met betrekking tot de hefboomratio, de netto stabiele financieringsratio, de behoefte aan eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen, rapportage- en openbaarmakingsvereisten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (COM(2016)0850 – C8-0158/2017 – 2016/0360B(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0850),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0158/2017),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door de Zweedse Rijksdag, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,
– gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 8 november 2017(1),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 30 maart 2017(2),
– gezien het besluit van de Conferentie van voorzitters van 18 mei 2017 om de Commissie economische en monetaire zaken toestemming te geven om het voornoemde Commissievoorstel te splitsen en op basis daarvan twee afzonderlijke wetgevingsverslagen op te stellen,
– gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 15 november 2017 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0255/2017),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 30 november 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de overgangsregelingen ter beperking van de gevolgen van de invoering van IFRS 9 voor het eigen vermogen en ter behandeling als grote risicoblootstellingen van blootstellingen met betrekking tot bepaalde overheidsinstanties welke in de nationale valuta van een lidstaat luiden
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 30 november 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 230/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede (COM(2016)0447 – C8-0264/2016 – 2016/0207(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0447),
– gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 209, lid 1, en 212, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0264/2016),
– gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrond,
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 27 oktober 2017 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien de artikelen 59 en 39 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A8-0261/2017),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. hecht zijn goedkeuring aan de bij deze resolutie als bijlage gevoegde gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, die samen met de definitieve wetgevingshandeling zal worden gepubliceerd in de L-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie;
3. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 30 november 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 230/2014 tot vaststelling van een instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2017/2306.)
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
Verklaring betreffende financieringsbronnen voor bijstandsmaatregelen uit hoofde van artikel 3 bis van Verordening (EU) nr. 230/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede:
Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie zijn het erover eens dat de capaciteitsopbouw ter ondersteuning van ontwikkeling en van veiligheid voor ontwikkeling dient te worden gefinancierd binnen rubriek IV van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020, voornamelijk door middel van herschikkingen, waarbij het financiële evenwicht tussen alle instrumenten evenwel zo veel mogelijk wordt bewaard. Voorts mag, onverminderd de prerogatieven van de begrotingsautoriteit in de jaarlijkse begrotingsprocedure, bij dergelijke herschikkingen geen gebruik worden gemaakt van kredieten die zijn toegewezen aan maatregelen in het kader van Verordening (EU) nr. 233/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking voor de periode 2014-2020.
Rang van ongedekte schuldinstrumenten in de insolventierangorde ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 30 november 2017 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de rang van ongedekte schuldinstrumenten in de insolventierangorde (COM(2016)0853 – C8-0479/2016 – 2016/0363(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0853),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0479/2016),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van de Europees Centrale Bank(1),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),
– gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 15 november 2017 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0302/2017),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 30 november 2017 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) 2017/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2014/59/EU wat betreft de rang van ongedekte schuldinstrumenten in de insolventierangorde
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn (EU) 2017/2399.)
Btw-verplichtingen voor de verlening van diensten en de verkoop van goederen op afstand *
291k
54k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 30 november 2017 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG en Richtlijn 2009/132/EG wat betreft bepaalde btw-verplichtingen voor diensten en afstandsverkopen van goederen (COM(2016)0757 – C8-0004/2017 – 2016/0370(CNS))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2016)0757),
– gezien artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8‑0004/2017),
– gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0307/2017),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Amendement 1 Voorstel voor een richtlijn Overweging -1 (nieuw)
-1) Het verschil tussen de verwachte btw-inkomsten en de daadwerkelijk geïnde btw (de "btw-kloof") in de Unie bedroeg in 2015 circa 152 miljard EUR en als gevolg van grensoverschrijdende fraude ontstaat een btw-derving van rond de 50 miljard EUR per jaar in de Unie, zodat de btw een belangrijk vraagstuk is dat op Unieniveau moet worden aangepakt, en de goedkeuring van een definitieve btw-regeling op basis van het bestemmingsbeginsel van essentieel belang is.
Amendement 2 Voorstel voor een richtlijn Overweging 3
(3) Uit de evaluatie van deze op 1 januari 2015 ingevoerde bijzondere regelingen is gebleken dat zij op een aantal punten voor verbetering vatbaar zijn. Om te beginnen moeten voor micro-ondernemingen die in een lidstaat zijn gevestigd en incidenteel de diensten in kwestie in andere lidstaten verrichten, de btw-nalevingslasten in andere lidstaten dan hun lidstaat van vestiging omlaag. Daarom moet een voor de hele Gemeenschap geldende drempel worden ingevoerd waaronder deze diensten onderworpen blijven aan de btw in de lidstaat van vestiging. Ten tweede vormt de verplichte naleving van de facturerings- en administratievereisten van iedere lidstaat waar leveringen van goederen of diensten worden verricht, een zeer zware last. Om de lasten voor het bedrijfsleven zoveel mogelijk te beperken, moeten ten aanzien van de facturering en de administratie derhalve de regels gelden die van toepassing zijn in de lidstaat van identificatie van de leverancier of dienstverrichter die gebruikmaakt van de bijzondere regelingen. Ten derde kunnen belastingplichtigen die niet in de Gemeenschap zijn gevestigd maar wel voor de btw zijn geregistreerd in een lidstaat (bijvoorbeeld omdat zij incidenteel aan de btw onderworpen handelingen in die lidstaat verrichten), noch van de bijzondere regeling voor niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen noch van de bijzondere regeling voor in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen gebruikmaken. Daarom wordt voorgesteld aan deze belastingplichtigen de mogelijkheid te bieden om gebruik te maken van de bijzondere regeling voor niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen.
(3) Uit de evaluatie van deze op 1 januari 2015 ingevoerde bijzondere regelingen is gebleken dat zij op een aantal punten voor verbetering vatbaar zijn. Om te beginnen moeten voor micro-ondernemingen die in een lidstaat zijn gevestigd en incidenteel de diensten in kwestie in andere lidstaten verrichten, de btw-nalevingslasten in andere lidstaten dan hun lidstaat van vestiging omlaag. Daarom moet een voor de hele Gemeenschap geldende drempel worden ingevoerd waaronder deze diensten onderworpen blijven aan de btw in de lidstaat van vestiging. Ten tweede vormt de verplichte naleving van de factureringsvereisten van iedere lidstaat waar leveringen van goederen of diensten worden verricht, een zeer zware last. Om de lasten voor het bedrijfsleven zoveel mogelijk te beperken, moeten ten aanzien van de facturering derhalve de regels gelden die van toepassing zijn in de lidstaat van identificatie van de leverancier of dienstverrichter die gebruikmaakt van de bijzondere regelingen. Ten derde kunnen belastingplichtigen die niet in de Gemeenschap zijn gevestigd maar wel voor de btw zijn geregistreerd in een lidstaat (bijvoorbeeld omdat zij incidenteel aan de btw onderworpen handelingen in die lidstaat verrichten), noch van de bijzondere regeling voor niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen noch van de bijzondere regeling voor in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen gebruikmaken. Daarom wordt voorgesteld aan deze belastingplichtigen de mogelijkheid te bieden om gebruik te maken van de bijzondere regeling voor niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen.
Amendement 3 Voorstel voor een richtlijn Overweging 3 bis (nieuw)
(3 bis) Hoewel de beoordeling van het mini-éénloketsysteem (MOSS) grotendeels positief uitvalt, wordt 99 % van de via het MOSS verwerkte btw-inkomsten door slechts 13 % van de geregistreerde bedrijven aangegeven, waaruit blijkt dat de lidstaten het MOSS bij een groter aantal kleine en middelgrote bedrijven onder de aandacht moeten brengen om de belemmeringen voor de grensoverschrijdende e-commerce weg te nemen.
Amendement 4 Voorstel voor een richtlijn Overweging 9 bis (nieuw)
(9 bis) Deze wijzigingsrichtlijn kan leiden tot een stijging van de administratieve kosten voor kleine zendingen, aangezien de desbetreffende pakjes moeten worden voorzien van een bijzonder merkteken waaruit blijkt dat de btw-invoerregeling is gebruikt en de postsector de pakjes moet uitsorteren naargelang van de vraag of al dan niet gebruik is gemaakt van de btw-invoerregeling. De lidstaten en de Commissie moeten de gevolgen voor de postsector nauwlettend in de gaten houden.
Amendement 5 Voorstel voor een richtlijn Overweging 14
(14) Bij de toepassingsdatum voor de bepalingen van deze richtlijn wordt, in voorkomend geval, rekening gehouden met de tijd die nodig is om de voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn noodzakelijke maatregelen te treffen en om de lidstaten in staat te stellen hun IT-systeem voor de registratie en voor de aangifte en de betaling van de btw aan te passen.
(14) Bij de toepassingsdatum voor de bepalingen van deze richtlijn dient, in voorkomend geval, rekening te worden gehouden met de tijd die nodig is om de voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn noodzakelijke maatregelen te treffen en om de lidstaten en de bedrijven in staat te stellen hun IT-systeem voor de registratie en voor de aangifte en de betaling van de btw aan te passen.
Amendement 6 Voorstel voor een richtlijn Overweging 17 bis (nieuw)
(17 bis) Bij het voorstel van de Commissie gaat het slechts om een bouwsteen voor het dichten van de btw-kloof; er zijn nog andere maatregelen nodig om de btw-fraude in de Unie doeltreffend te bestrijden;
Amendement 7 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – alinea 1 – punt -1 (nieuw) Richtlijn 2006/112/EG Artikel 14 – lid 3 bis (nieuw)
-1) Aan artikel 14 wordt het volgende lid toegevoegd:
"3 bis. Wanneer een belastingplichtige die in eigen naam maar voor rekening van een ander handelt, deelneemt aan een afstandsverkoop van uit derde landen of gebieden ingevoerde goederen in een zending met een intrinsieke waarde van minder dan 150 EUR of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid, en in het lopende kalenderjaar een jaaromzet heeft van meer dan 1 000 000 EUR of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid, met inbegrip van gevallen waarin voor de afstandsverkoop gebruik wordt gemaakt van een telecommunicatienetwerk, een interface of een portaal, wordt die belastingplichtige geacht zelf deze goederen te hebben ontvangen en geleverd."
Amendement 8 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – alinea 1 – punt 2 Richtlijn 2006/112/EG Artikel 58 – lid 2 – letter b
b) diensten worden verricht voor afnemers die zich in een andere dan de onder a) bedoelde lidstaat bevinden;
b) diensten worden verricht voor afnemers die zich in een andere dan de onder a) bedoelde lidstaat bevinden; en
Amendement 9 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – alinea 1 – punt 2 Richtlijn 2006/112/EG Artikel 58 – lid 2 – letter c
c) het totale bedrag van deze diensten, de btw niet inbegrepen, is in het lopende kalenderjaar niet hoger dan 10 000 EUR of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid, en heeft dit bedrag ook niet overschreden in de loop van het voorafgaande kalenderjaar.
c) het totale bedrag van deze diensten, de btw niet inbegrepen, is in het lopende kalenderjaar niet hoger dan 35 000 EUR of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid, en heeft dit bedrag ook niet overschreden in de loop van het voorafgaande kalenderjaar.
Amendement 10 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – alinea 1 – punt 6 Richtlijn 2006/112/EG Artikel 369 – lid 2 – alinea 2
"De lidstaat van identificatie bepaalt de periode gedurende welke deze boekhouding moet worden bewaard door de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige."
"De boekhouding wordt bewaard gedurende vijf jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de handeling is verricht."
Amendement 11 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – titel
Wijzigingen van Richtlijn 2006/112/EG met ingang van 1 januari 2021
Wijzigingen van Richtlijn 2006/112/EG met ingang van 1 april 2021
Amendement 12 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – alinea 1
Met ingang van 1 januari 2021 wordt Richtlijn 2006/112/EG als volgt gewijzigd:
Met ingang van 1 april 2021 wordt Richtlijn 2006/112/EG als volgt gewijzigd:
Amendement 13 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – alinea 1 – punt 6 Richtlijn 2006/112/EG Titel V – hoofdstuk 3 bis – artikel 59 quater – lid 1 – letter c
c) het totale bedrag van de onder deze bepalingen vallende goederenleveringen en diensten, de btw niet inbegrepen, is in het lopende kalenderjaar niet hoger dan 10 000 EUR of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid, en heeft dit bedrag ook niet overschreden in de loop van het voorafgaande kalenderjaar.
c) het totale bedrag van de onder deze bepalingen vallende goederenleveringen en diensten, de btw niet inbegrepen, is in het lopende kalenderjaar niet hoger dan 35 000 EUR of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid, en heeft dit bedrag ook niet overschreden in de loop van het voorafgaande kalenderjaar.
Amendement 14 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – alinea 1 – punt 7 Richtlijn 2006/112/EG Artikel 143 – lid 1 – letter c bis
"c bis) de invoer van goederen wanneer de btw wordt aangegeven onder de bijzondere regeling van afdeling 4 van hoofdstuk 6 van titel XII en wanneer, uiterlijk bij de indiening van de invoeraangifte, het btw-identificatienummer van de leverancier of van de voor zijn rekening handelende tussenpersoon, dat is toegekend overeenkomstig artikel 369 octodecies, aan het bevoegde douanekantoor in de lidstaat van invoer is verstrekt;".
"c bis) de invoer van goederen wanneer de btw wordt aangegeven onder de bijzondere regeling van afdeling 4 van hoofdstuk 6 van titel XII en wanneer, uiterlijk bij de indiening van de invoeraangifte, het btw-identificatienummer van de leverancier of van de voor zijn rekening handelende tussenpersoon, dat is toegekend overeenkomstig artikel 369 octodecies, aan het bevoegde douanekantoor in de lidstaat van invoer is verstrekt, waarbij de Commissie in een rechtshandeling de precieze vorm van de invoeraangifte vastlegt;".
Amendement 15 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – alinea 1 – punt 21 Richtlijn 2006/112/EG Artikel 369 ter – alinea 1
De lidstaten staan toe dat van deze bijzondere regeling gebruik wordt gemaakt door belastingplichtigen die intracommunautaire afstandsverkopen van goederen verrichten alsook door niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtigen die diensten verrichten voor niet-belastingplichtigen die in die lidstaat gevestigd zijn of er hun woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats hebben. Deze bijzondere regeling is van toepassing op alle aldus in de Gemeenschap geleverde goederen of verrichte diensten.
De lidstaten staan toe dat van de in dit hoofdstuk bedoelde bijzondere regeling gebruik wordt gemaakt door belastingplichtigen die intracommunautaire afstandsverkopen van goederen verrichten alsook door niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtigen die welke diensten dan ook verrichten voor niet-belastingplichtigen, ongeacht de vraag waar deze niet-belastingplichtigen gevestigd zijn of hun woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats hebben. Deze bijzondere regeling is van toepassing op alle aldus in de Gemeenschap geleverde goederen of verrichte diensten.
Amendement 16 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – alinea 1 – punt 29 Richtlijn 2006/112/EG Artikel 369 terdecies – alinea 1 – punt 5 bis (nieuw)
5 bis) De intrinsieke waarde, die krachtens dit lid niet hoger mag liggen dan 150 EUR, wordt, voor zover de goederen in vreemde valuta's worden verhandeld, volgens de valutaomrekening overeenkomstig artikel 53 van het douanewetboek van de Unie vastgelegd.
Amendement 17 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – alinea 1 – punt 30 Richtlijn 2006/112/EG Artikel 369 sexvicies – alinea 1
Wanneer de persoon voor wie de ingevoerde goederen in zendingen met een intrinsieke waarde van niet meer dan 150 EUR bestemd zijn, niet voor de toepassing van de standaardregeling bij invoer kiest, daaronder begrepen de toepassing van een verlaagd btw-tarief in overeenstemming met artikel 94, lid 2, staat de lidstaat van invoer de persoon die de goederen op het grondgebied van de Gemeenschap bij de douane aanbrengt, toe om gebruik te maken van een bijzonder regime voor de aangifte en de betaling van invoer-btw voor goederen waarvan de verzending of het vervoer in die lidstaat eindigt.
Wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de in afdeling 4 van hoofdstuk 6 bedoelde bijzondere regeling voor de invoer van goederen in zendingen met een intrinsieke waarde van niet meer dan 150 EUR, staat de lidstaat van invoer de persoon die voor rekening van de persoon voor wie de goederen bestemd zijn, de goederen op het grondgebied van de Gemeenschap bij de douane aanbrengt, toe om gebruik te maken van een bijzonder regime voor de aangifte en de betaling van invoer-btw met betrekking tot goederen waarvan de verzending of het vervoer in die lidstaat eindigt.
Amendement 18 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – alinea 1 – punt 30 Richtlijn 2006/112/EG Artikel 369 septvicies - alinea 1 - letter b
b) de persoon die de goederen op het grondgebied van de Gemeenschap bij de douane aanbrengt, is verantwoordelijk voor het innen van de btw bij de persoon voor wie de goederen bestemd zijn.
b) de persoon die de goederen op het grondgebied van de Gemeenschap bij de douane aangeeft, is verantwoordelijk voor het innen van de btw bij de persoon voor wie de goederen bestemd zijn.
Amendement 19 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – alinea 1 – punt 30 Richtlijn 2006/112/EG Artikel 369 septvicies – alinea 2
2. De lidstaten bepalen dat de persoon die de goederen op het grondgebied van de Gemeenschap bij de douane aanbrengt, passende maatregelen neemt om te garanderen dat het juiste bedrag aan belastingen wordt betaald door de persoon voor wie de goederen bestemd zijn.
2. De lidstaten bepalen dat de persoon die de goederen op het grondgebied van de Gemeenschap bij de douane aangeeft, passende maatregelen neemt om te garanderen dat het juiste bedrag aan belastingen wordt betaald door de persoon voor wie de goederen bestemd zijn.
Amendement 20 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – lid 1
Met ingang van 1 januari 2021 wordt titel IV van Richtlijn 2009/132/EG geschrapt.
Met ingang van 1 april 2021 wordt titel IV van Richtlijn 2009/132/EG geschrapt.
Amendement 21 Voorstel voor een richtlijn Artikel 4 – lid 1 – alinea 4
Zij passen de bepalingen om te voldoen aan de artikelen 2 en 3 van deze richtlijn, toe vanaf 1 januari 2021.
Zij passen de bepalingen om te voldoen aan de artikelen 2 en 3 van deze richtlijn, toe vanaf 1 april 2021.
Administratieve samenwerking en bestrijding van fraude op het gebied van belasting over de toegevoegde waarde *
265k
51k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 30 november 2017 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (COM(2016)0755 – C8-0003/2017 – 2016/0371(CNS))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2016)0755),
– gezien artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8‑0003/2017),
– gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0306/2017),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Amendement 1 Voorstel voor een verordening Overweging 1 bis (nieuw)
(1 bis) De btw-kloof in de Unie wordt geschat op 12,8 % of 152 miljard euro per jaar, inclusief 50 miljard euro aan grensoverschrijdende btw-fraude; dit alles maakt van de btw een belangrijk thema dat op Unieniveau moet worden aangepakt.
Amendement 2 Voorstel voor een verordening Overweging 5
(5) Aangezien een lidstaat van identificatie in het kader van de bijzondere regelingen de btw int en controleert ten behoeve van de lidstaten van verbruik, is het passend te voorzien in een mechanisme waarbij de lidstaat van identificatie een vergoeding ontvangt van de betrokken lidstaten van verbruik ter compensatie van de innings- en controlekosten. Aangezien het huidige systeem, waarbij een vergoeding wordt ingehouden van de btw-bedragen die de lidstaat van identificatie moet overmaken naar de lidstaten van verbruik, heeft geleid tot problemen voor de belastingdiensten, met name in verband met teruggaaf, moet deze vergoeding jaarlijks buiten de bijzondere regelingen worden berekend en betaald.
(5) Aangezien een lidstaat van identificatie in het kader van de bijzondere regelingen de btw int en controleert ten behoeve van de lidstaten van verbruik, is het passend te voorzien in een mechanisme waarbij de lidstaat van identificatie een vergoeding ontvangt van de betrokken lidstaten van verbruik ter compensatie van de innings- en controlekosten. Aangezien het huidige systeem, waarbij een vergoeding wordt ingehouden van de btw-bedragen die de lidstaat van identificatie moet overmaken naar de lidstaten van verbruik, heeft geleid tot problemen voor de belastingdiensten, met name in verband met teruggaaf, moet deze vergoeding jaarlijks buiten de bijzondere regelingen worden berekend en betaald; tevens moet de door de Europese Centrale Bank bekendgemaakte, geldende wisselkoers worden toegepast wanneer er sprake is van een uitgekeerde korting tussen verschillende nationale valuta's.
Amendement 3 Voorstel voor een verordening Overweging 6
(6) Teneinde de verzameling van statistische gegevens over de toepassing van de bijzondere regelingen te vereenvoudigen, moet de Commissie worden gemachtigd om automatisch toegang te krijgen tot algemene informatie over de bijzondere regelingen die is opgeslagen in de elektronische systemen van de lidstaten, met uitzondering van gegevens over individuele belastingplichtigen.
(6) Teneinde de verzameling van statistische gegevens over de toepassing van de bijzondere regelingen te vereenvoudigen, moet de Commissie worden gemachtigd om automatisch toegang te krijgen tot algemene informatie over de bijzondere regelingen die is opgeslagen in de elektronische systemen van de lidstaten, met uitzondering van gegevens over individuele belastingplichtigen. De lidstaten moeten worden aangespoord te waarborgen dat dergelijke informatie, indien dit nog niet het geval is, ter beschikking staat van andere relevante nationale autoriteiten, zodat zij btw-fraude en witwaspraktijken kunnen bestrijden.
Amendement 4 Voorstel voor een verordening Overweging 7 bis (nieuw)
(7 bis) De communicatie tussen de Commissie en de lidstaten moet adequaat en doeltreffend verlopen, zodat de doelstellingen van deze verordening tijdig kunnen worden verwezenlijkt.
Amendement 5 Voorstel voor een verordening Overweging 9 bis (nieuw)
(9 bis) De bevoegde autoriteiten zouden fraudenetwerken aan de hand van IT-toepassingen sneller en vollediger kunnen identificeren, om deze vervolgens te bestrijden. Een gerichte en evenwichtige benadering waarbij gebruik wordt gemaakt van nieuwe technologieën kan de behoefte aan algemene fraudebestrijdingsmaatregelen van de lidstaten verminderen en tegelijkertijd de doeltreffendheid van het antifraudebeleid vergroten.
Amendement 6 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 5 – letter b Verordening (EU) nr. 904/2010 Afdeling 3 – Onderafdeling 1 – artikel 47 bis – alinea 1
De bepalingen van deze afdeling zijn geldig vanaf 1 januari 2021.
De bepalingen van deze afdeling zijn geldig vanaf 1 januari 2021. De lidstaten wisselen onverwijld alle in onderafdeling 2 genoemde informatie uit, tenzij uitdrukkelijk anders is vermeld.
Amendement 7 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 5 – letter b Verordening (EU) nr. 904/2010 Afdeling 3 – Onderafdeling 3 – artikel 47 undecies – alinea 4
4. Elke lidstaat stelt de andere lidstaten en de Commissie in kennis van de gegevens van de bevoegde persoon die verantwoordelijk is voor de coördinatie van de administratieve onderzoeken in die lidstaat.
4. Elke lidstaat stelt de andere lidstaten en de Commissie in kennis van de gegevens van de bevoegde persoon die verantwoordelijk is voor de coördinatie van de administratieve onderzoeken in die lidstaat. Deze gegevens worden op de website van de Commissie bekendgemaakt.
Amendement 8 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 5 – letter b Verordening (EU) nr. 904/2010 Afdeling 3 – Onderafdeling 4 – artikel 47 terdecies – alinea 3 bis (nieuw)
Binnen twee jaar na de datum van toepassing van deze verordening verricht de Commissie een evaluatie om zeker te stellen dat de vergoeding haalbaar en kosteneffectief is en neemt zij zo nodig corrigerende maatregelen.
Amendement 9 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 5 – letter b Verordening (EU) nr. 904/2010 Afdeling 3 – Onderafdeling 5 – artikel 47 quaterdecies – alinea 1
De lidstaten verlenen de Commissie toegang tot de statistische informatie die is opgeslagen in hun elektronische systemen overeenkomstig artikel 17, lid 1, onder d). Deze informatie bevat geen persoonsgegevens.
De lidstaten verlenen de Commissie toegang tot de statistische informatie die is opgeslagen in hun elektronische systemen overeenkomstig artikel 17, lid 1, onder d). Deze informatie bevat geen persoonsgegevens en wordt beperkt tot de informatie die noodzakelijk is voor relevante statistische doeleinden.
Amendement 10 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 5 – letter b Verordening (EU) nr. 904/2010 Afdeling 3 – Onderafdeling 6 – artikel 47 quindecies – alinea 1 – letter f
(f) de in artikel 47 quaterdecies bedoelde inlichtingen waartoe de Commissie toegang heeft, alsook de technische middelen voor de extractie van deze inlichtingen.
f) de in artikel 47 quaterdecies bedoelde inlichtingen waartoe de Commissie toegang heeft, alsook de technische middelen voor de extractie van deze inlichtingen. De Commissie ziet erop toe dat de extractie van gegevens geen onnodige administratieve lasten meebrengt voor de lidstaten.
De situatie in Jemen
191k
56k
Resolutie van het Europees Parlement van 30 november 2017 over de situatie in Jemen (2017/2849(RSP))
– gezien zijn eerdere resoluties over Jemen, met name die van 15 juni 2017(1) en 25 februari 2016(2) over de humanitaire situatie in Jemen en van 9 juli 2015 over de situatie in Jemen(3),
– gezien de verklaringen van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) van 8 oktober 2016 over de aanslag in Jemen, van 19 oktober 2016 over het staakt-het-vuren in Jemen, en van 21 november 2017 over de situatie in Jemen,
– gezien de verklaring van de commissaris voor Humanitaire Hulp en Crisisbeheersing, Christos Stylianides, van 11 november 2017 over de humanitaire situatie in Jemen,
– gezien de conclusies van de Raad van 3 april 2017 over de situatie in Jemen,
– gezien zijn resolutie van 28 april 2016 over aanvallen op ziekenhuizen en scholen als schendingen van het internationaal humanitair recht(4) en zijn resolutie van 27 februari 2014 over de inzet van gewapende drones(5),
– gezien de richtsnoeren van de Europese Unie inzake de bevordering van de naleving van het internationaal humanitair recht,
– gezien de resoluties van de VN-Veiligheidsraad over Jemen, met name resoluties 2342(2017), 2266(2016), 2216(2015), 2201(2015) en 2140(2014),
– gezien de verklaringen van de speciale afgezant van de VN voor Jemen, Ismail Ould Cheikh Ahmed, van 30 januari, 12 juli, 19 augustus en 26 oktober 2017 over de situatie in Jemen,
– gezien de verklaring van de toenmalige plaatsvervangend secretaris-generaal van de VN voor humanitaire aangelegenheden, Stephen O'Brien, van 12 juli 2017 in de VN-Veiligheidsraad,
– gezien de gezamenlijke verklaring van het Wereldvoedselprogramma (WFP), het Kinderfonds van de Verenigde Naties (Unicef) en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) van 16 november 2017, waarin wordt opgeroepen tot onmiddellijke opheffing van de humanitaire blokkade in Jemen,
– gezien het donorevenement op hoog niveau van de VN voor de humanitaire crisis in Jemen, op 25 april 2017, waar 1,1 miljard USD werd toegezegd om het financieringstekort van 2,1 miljard USD voor 2017 te dichten,
– gezien het besluit van de VN-Mensenrechtenraad van september 2017 om onderzoek te doen naar alle mensenrechtenschendingen die tijdens het conflict in Jemen zouden zijn gepleegd,
– gezien de presidentiële verklaringen zoals afgelegd op 15 juni 2017 door de Veiligheidsraad van de VN, waarin de partijen in Jemen worden opgeroepen zich op constructieve wijze en te goeder trouw in te zetten voor een oplossing van het conflict, en de verklaring van 9 augustus 2017 over de dreigende hongersnood in Jemen,
– gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de diverse onderhandelingsronden onder de auspiciën van de VN nog niet hebben geleid tot wezenlijke vooruitgang op weg naar een politieke oplossing in Jemen; overwegende dat de conflictpartijen en hun regionale en internationale bondgenoten, waaronder Saudi-Arabië en Iran, er niet in zijn geslaagd overeenstemming te bereiken over een staakt-het-vuren of een andere regeling, en dat het geweld en de willekeurige bombardementen onverminderd doorgaan; overwegende dat geen van de conflictpartijen een militaire overwinning heeft behaald, en dat het onwaarschijnlijk is dat dit in de toekomst wel gebeurt; overwegende dat het vinden van een politieke oplossing voor het conflict onder auspiciën van het vredesinitiatief van de VN voor Jemen zowel voor de EU, de internationale gemeenschap de eerste prioriteit moet zijn;
B. overwegende dat de humanitaire situatie in Jemen nog steeds rampzalig is; overwegende dat de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN (FAO) verklaard heeft dat Jemen te kampen heeft met de ergste noodtoestand op het vlak van voedselzekerheid in de wereld; overwegende dat volgens het VN-Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden (OCHA) 20,7 miljoen mensen in Jemen hulp nodig hebben, vooral voedselhulp, en dat 7 miljoen van hen in een "noodtoestand op het vlak van voedselzekerheid" verkeren; overwegende dat 2,2 miljoen kinderen aan ernstige acute ondervoeding lijden en dat er elke tien minuten een kind sterft als gevolg van oorzaken die voorkomen kunnen worden; overwegende dat er 2,9 miljoen intern ontheemden en 1 miljoen terugkeerders zijn;
C. overwegende dat – volgens de VN – sinds het begin van het ingrijpen in Jemen door Saudi-Arabië in maart 2015 bij luchtaanvallen en gevechten op de grond meer dan 8 000 mensen, waaronder 60 % burgers, zijn gedood en meer dan 50 000 mensen gewond zijn geraakt, waaronder een groot aantal kinderen; overwegende dat de gevechten, zowel op de grond, als in de lucht, hebben verhinderd dat waarnemers van het VN-Bureau voor de mensenrechten ter plaatse het aantal burgerslachtoffers hebben kunnen vaststellen; overwegende dat de hierboven genoemde cijfers dan ook alleen betrekking hebben op de doden en gewonden die het OHCHR heeft kunnen vaststellen en bevestigen;
D. overwegende dat de aanhoudende vijandelijkheden en de humanitaire crisis vooral kwetsbare groepen, vrouwen en kinderen treffen; overwegende dat het aantal burgerslachtoffers blijft stijgen;
E. overwegende dat volgens Save the Children in Jemen elke dag 130 kinderen sterven; overwegende dat maar liefst 1,8 miljoen kinderen de school moesten verlaten, naast de 1,6 miljoen die al niet naar school gingen vóór het conflict begon;
F. overwegende dat de Wereldgezondheidsorganisatie heeft aangegeven dat meer dan de helft van alle medische faciliteiten dicht is als gevolg van 'schade, vernietiging of een gebrek aan financiële middelen', en dat er een ernstig tekort is aan medische benodigdheden; overwegende dat 30 000 onmisbare gezondheidsprofessionals al meer dan een jaar niet zijn betaald;
G. overwegende dat de vernietiging van infrastructuur en het failliet van openbare diensten de uitbraak van cholera in de hand hebben gewerkt; overwegende dat het OCHA op 2 november 2017 bekendmaakte dat er sinds 27 april 2017 melding is gemaakt van bijna 895 000 vermoedelijke gevallen van cholera met bijna 2 200 doden tot gevolg; overwegende dat meer dan de helft van de vermoedelijke gevallen kinderen betreft; overwegende dat het moeilijk is het precieze aantal gevallen van cholerabesmetting vast te stellen omdat veel gebieden van Jemen slechts beperkt bereikbaar zijn, en veel patiënten bij wie het vermoeden van cholerabesmetting bestaat worden behandeld voordat de diagnose met zekerheid kan worden gesteld;
H. overwegende dat bijna 90 % van de basisvoedingsmiddelen van het land ingevoerd wordt; overwegende dat de speciale rapporteur van de VN voor negatieve gevolgen van de eenzijdige dwangmaatregelen er in het verleden reeds op heeft gewezen dat de lucht- en zeeblokkade die de coalitietroepen aan Jemen hebben opgelegd, een van de voornaamste oorzaken is van de huidige humanitaire catastrofe; overwegende dat deze blokkade de in- en uitvoer van goederen, brandstof en geneesmiddelen heeft beperkt en verstoord, alsook de humanitaire hulpverlening; overwegende dat een onredelijke vertraging en/of verbod voor schepen om in Jemenitische havens aan te leggen, volgens het internationaal recht neerkomt op een onwettige unilaterale dwangmaatregel;
I. overwegende dat de humanitaire situatie in Jemen nog verslechterd is doordat de door Saudi-Arabië geleide coalitie op 6 november 2017 een blokkade heeft ingesteld aan de land-, zee- en luchtgrenzen van het land; overwegende dat de zeehaven van Aden en de grensovergang al-Wadea tussen Saudi-Arabië en Jemen heropend zijn; overwegende dat de havens van Hodeida en Saleef, alsook de luchthaven van Sanaa, die in maart 2015 door Houthi-rebellen werd ingenomen, waarlangs circa 80 % van alle import, ook van humanitaire en handelsgoederen, Jemen binnenkomt, nog steeds onder de blokkade vallen; overwegende dat hulporganisaties hebben gewaarschuwd dat indien de blokkade niet wordt opgeheven Jemen door de ergste hongersnood in decennia zal worden getroffen, met miljoenen slachtoffers;
J. overwegende dat Resolutie 2216 van de VN-Veiligheidsraad er expliciet in voorziet dat individuele personen door het Sanctiecomité aangemerkt worden als "personen die de verlening van humanitaire bijstand in Jemen tegenhouden";
K. overwegende dat de door de coalitie geleide luchtaanvallen in en rond Sanaa de afgelopen weken verhevigd zijn en tot slachtoffers onder de burgerbevolking en de vernietiging van infrastructuurvoorzieningen hebben geleid; overwegende dat de beschuldiging is geuit dat er onder leiding van Saudi-Arabië tientallen luchtaanvallen zijn uitgevoerd waarbij – onder schending van het oorlogsrecht – lukraak burgers zijn gedood en verwond, onder meer door gebruik van de internationaal verboden clustermunitie; overwegende dat de Houthi-rebellen op 4 november 2017 ballistische raketten hebben afgeschoten op de belangrijkste burgerluchthaven van Riyad; overwegende dat er dit jaar tientallen andere raketten zijn afgevuurd op Saudisch grondgebied; overwegende dat het oorlogsrecht doelbewuste en lukrake aanvallen op burgers verbiedt; overwegende dat dergelijke aanvallen als oorlogsmisdrijven worden beschouwd en dat de plegers ervan voor die misdrijven vervolgd kunnen worden;
L. overwegende dat de situatie in Jemen ernstige risico's inhoudt voor de stabiliteit in de regio, met name in de Hoorn van Afrika, het gebied rond de Rode Zee en het Midden-Oosten in ruimere zin; overwegende dat Al Qaida op het Arabische Schiereiland (AQAP) heeft kunnen profiteren van de verslechtering van de politieke en veiligheidssituatie in Jemen om zijn aanwezigheid op te voeren en het aantal en de omvang van zijn terroristische aanslagen te vergroten; overwegende dat AQAP en de zogenaamde Islamitische Staat (ISIS/Da'esh) voet aan de grond hebben gekregen in Jemen en terroristische aanslagen hebben uitgevoerd waarbij honderden mensen zijn omgekomen;
M. overwegende dat er een internationaal wapenembargo van kracht is tegen de door Iran gesteunde strijdkrachten van de Houthi's/Saleh; overwegende dat in het 18e EU‑jaarverslag over wapenuitvoer te lezen staat dat EU-lidstaten sinds de escalatie van het conflict vergunningen zijn blijven afgeven voor de levering van wapens aan Saudi-Arabië, wat strijdig is met het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 over controle op de uitvoer van wapens; overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 25 februari 2016 over de humanitaire situatie in Jemen de VV/HV heeft opgeroepen om het initiatief te nemen tot de instelling van een EU-wapenembargo tegen Saudi-Arabië, overeenkomstig Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB;
N. overwegende dat UNICEF heeft aangegeven dat 2 miljoen kinderen helemaal niet meer naar school gaan; overwegende dat het OCHA heeft gerapporteerd dat meer dan 1 700 scholen op dit moment ongeschikt zijn om les in te geven omdat ze beschadigd zijn, onderdak bieden aan intern ontheemde personen of door gewapende groeperingen worden gebruikt; overwegende dat er meldingen zijn van de aanwerving en de inzet van kinderen in de strijd of voor militaire taken; overwegende dat duizenden onderwijzers, na meer dan een jaar lang niet te zijn betaald, hun baan hebben opgegeven en op zoek zijn gegaan naar een andere bron van inkomsten; overwegende dat het kleine aantal scholen dat nog wel open is, als gevolg van de vernietiging van cruciale infrastructuur moeilijk kan worden bereikt;
O. overwegende dat journalisten regelmatig de toegang tot Jemen wordt ontzegd, met name door de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië, waaronder door ze te weren van VN-hulpvluchten naar de door Houthi-rebellen gecontroleerde hoofdstad, Sanaa;
P. overwegende dat de beslissing om bepaalde personen op de lijst van doelwitten van drone-aanvallen te plaatsen vaak genomen wordt zonder rechterlijk bevel of rechterlijke beschikking; overwegende dat het tot doelwit maken en vervolgens doden van bepaalde personen zonder eerlijk proces gebeurt;
Q. overwegende dat de Europese Unie sinds het begin van het conflict 171,7 miljoen euro aan humanitaire hulp heeft uitgekeerd; overwegende dat bij de humanitaire hulp van de EU voorrang wordt gegeven aan gezondheidszorg, voeding, voedselzekerheid, bescherming, huisvesting, water en sanitaire voorzieningen;
R. overwegende dat verschillende landen en organisaties op de donorconferentie op hoog niveau voor de humanitaire crisis in Jemen in Genève in april 2017 weliswaar toezeggingen hebben gedaan voor een totaalbedrag van 1,1 miljard USD, maar dat de middelen die de donoren op dinsdag 21 november 2017 hadden gestort goed waren voor amper 56,9 % van de 2,3 miljard USD aan humanitaire hulp voor Jemen waartoe de VN had opgeroepen voor 2017;
1. veroordeelt in de scherpste bewoordingen het aanhoudende geweld in Jemen, alsook alle aanvallen op burgers en civiele infrastructuur, die oorlogsmisdrijven zijn; spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over de alarmerende verslechtering van de humanitaire situatie in Jemen; betreurt ten zeerste het verlies aan mensenlevens ten gevolge van het conflict en het extreme lijden van diegenen die geen humanitaire hulp of toegang tot basisproducten krijgen, doordat zij zich in gevechtszones bevinden en ontheemd raken of hun bestaansmiddelen verliezen; betuigt zijn medeleven aan de families van de slachtoffers; bevestigt opnieuw dat het Jemen en de Jemenitische bevolking zal blijven steunen;
2. betuigt nogmaals zijn volledige steun voor de inspanningen van de secretaris-generaal van de VN en de speciale gezant van de secretaris-generaal voor Jemen om de onderhandelingen opnieuw op te starten; benadrukt dat alleen een politieke, inclusieve en via onderhandelingen bereikte oplossing voor het conflict de vrede kan herstellen en de eenheid, de soevereiniteit, de onafhankelijkheid en de territoriale integriteit van Jemen in stand kan houden; verzoekt alle internationale en regionale actoren zich constructief op te stellen ten aanzien van de Jemenitische partijen om een de-escalatie van het conflict en een via onderhandelingen bereikte oplossing mogelijk te maken; spoort Saudi-Arabië en Iran aan om inspanningen te leveren om de gevechten in Jemen te beëindigen en de bilaterale betrekkingen te verbeteren; vraagt Iran onmiddellijk te stoppen met het geven van steun – zowel direct, als indirect via tussenpartijen – aan Houthi-troepen in Jemen;
3. verzoekt alle partijen in het conflict met spoed overeenstemming te bereiken over het staken van de vijandelijkheden onder toezicht van de VN, als een eerste stap in de richting van het hervatten van de vredesbesprekingen onder leiding van de VN; dringt er bij alle partijen op aan te goeder trouw en zonder voorafgaande voorwaarden zo snel mogelijk deel te nemen aan een nieuwe ronde van door de VN geleide vredesonderhandelingen; betreurt het besluit van de Houthi-strijders en hun bondgenoten om Ismail Ould Cheikh Ahmed af te wijzen als vredesonderhandelaar;
4. vraagt de VV/HV nu snel een voorstel te presenteren voor een geïntegreerde EU‑strategie voor Jemen en opnieuw aan te dringen op een vredesinitiatief voor Jemen onder auspiciën van de VN; herhaalt zijn steun voor de inspanningen van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) om een hervatting van de onderhandelingen te faciliteren en dringt er bij alle partijen bij het conflict op aan op constructieve wijze te reageren, zonder voorafgaande voorwaarden aan deze inspanningen te verbinden; benadrukt dat de tenuitvoerlegging van vertrouwenwekkende maatregelen, zoals het vrijlaten van politieke gevangenen, onmiddellijke stappen in de richting van een duurzame wapenstilstand, een mechanisme voor de terugtrekking van troepen onder toezicht van de VN, het faciliteren van humanitaire en commerciële toegang, Track II-initiatieven met deelname van politici en vertegenwoordigers van veiligheidstroepen en maatschappelijke organisaties, essentieel is om weer op het juiste politieke spoor te kunnen geraken;
5. betreurt de sluiting van de zeehavens, luchthavens en landgrensovergangen van Jemen door Saudi-Arabië en zijn coalitiepartners, als gevolg waarvan de situatie in het land verder is verslechterd; beschouwt de maatregelen van de coalitie om de verrichtingen in de haven van Aden te hervatten en de grenspost al-Wadea te heropenen als een stap in de goede richting; verzoekt de coalitie ervoor te zorgen dat de activiteiten in de havens van Hodeida en Saleef onmiddellijk worden hervat en dat de landgrenzen geopend worden voor humanitaire steunverlening en de levering van basishandelsgoederen;
6. benadrukt dat de VN-Veiligheidsraad voorstander is van een snel akkoord over de inzet van extra controles van het verificatie- en inspectiemechanisme van de VN, een toename van de capaciteit van alle havens in Jemen en een betere toegang tot de luchthaven van Sanaa, om de humanitaire noodsituatie het hoofd te bieden en vertrouwen te kweken tussen de partijen op een manier die de politieke onderhandelingen vooruithelpt;
7. verzoekt de betrokken partijen onmiddellijke en volledige humanitaire toegang tot de conflictgebieden te verlenen om mensen in nood te kunnen bereiken en vraagt dat de veiligheid van de hulpverleners verzekerd wordt; verzoekt de Raad en de VN‑Veiligheidsraad om, in uitvoering van Resolutie 2216 van de Veiligheidsraad, de personen te identificeren die de verstrekking van humanitaire hulp in Jemen tegenhouden en tegen die personen gerichte sancties te treffen;
8. veroordeelt de willekeurige, door de coalitie geleide luchtaanvallen, waarbij burgerslachtoffers zijn gevallen, waaronder kinderen, en civiele en medische infrastructuur verwoest is; veroordeelt de eveneens lukrake aanvallen door Houthi- en coalitietroepen waarbij burgerslachtoffers zijn gevallen, én het gebruik van ziekenhuizen en scholen door deze groepen als uitvalsbasis voor het plegen van aanvallen;
9. veroordeelt de lukrake raketaanvallen op Saudische steden, en met name die van 4 november 2017 op de belangrijkste internationale burgerluchthaven van Riyad, King Khaled International Airport, door de strijdkrachten van de Houthi's en Saleh;
10. vraagt alle partijen met klem journalisten toegang te geven tot het land, en daarbij geen enkele regio of frontlinie tot verboden gebied te verklaren; stelt vast dat de summiere berichtgeving over de crisis toe te schrijven is aan het feit dat Jemen journalisten het land niet binnenlaat, waardoor humanitaire hulpverleners er niet in slagen de aandacht van de internationale gemeenschap en van donoren op de catastrofale situatie te vestigen; verwelkomt de recente vrijlating van Yahya Abdulraqeeb al-Jubeihi, Abed al‑Mahziri en Kamel al-Khozani en dringt aan op de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle journalisten die nog vastzitten;
11. verzoekt alle partijen het internationaal humanitair recht en de internationale mensenrechtenwetgeving te eerbiedigen, de bescherming van burgers te waarborgen en zich te onthouden van rechtstreekse aanvallen op civiele infrastructuur, met name medische voorzieningen en watervoorzieningsstelsels;
12. herinnert eraan dat het bewust tot doelwit maken van burgers en civiele infrastructuur, met inbegrip van ziekenhuizen en medisch personeel, een ernstige schending van het internationaal humanitair recht betekent; spoort de internationale gemeenschap aan voorzieningen te treffen voor de internationale strafrechtelijke vervolging van diegenen die verantwoordelijk zijn voor de schendingen van het internationaal recht in Jemen; steunt in dit verband volledig het besluit van de VN-Mensenrechtenraad om een uitgebreid onderzoek in te stellen naar de misdrijven die bij het conflict in Jemen zijn begaan;
13. geeft zijn volledige steun aan de inspanningen van de EU-lidstaten en derde landen om internationale mechanismen voor de verzameling van bewijzen vast te stellen en de verantwoordelijken voor zware schendingen van de mensenrechten en schendingen van het internationaal humanitair recht aansprakelijk te stellen; onderstreept dat het, met het oog op een duurzame oplossing van het conflict, van cruciaal belang is ervoor te zorgen dat voor schendingen verantwoording wordt afgelegd; verwelkomt in dit verband de oprichting van een VN-groep van gezaghebbende internationale en regionale deskundigen met als mandaat het uitoefenen van toezicht op en het rapporteren over de situatie van de mensenrechten in Jemen, alsook het grondig onderzoeken van alle vermeende gevallen van misbruik en schendingen van het internationaal recht inzake de mensenrechten en andere relevante internationale wetgeving door alle partijen bij het conflict sinds maart 2015; betreurt het dat de inspanningen om een onafhankelijk onderzoek in te stellen, zijn gedwarsboomd;
14. is ernstig bezorgd dat terroristen en extremistische organisaties zoals ISIS/Da'esh en AQAP hebben geprofiteerd van de instabiliteit in Jemen; verzoekt de regering van Jemen met klem haar verantwoordelijkheid te nemen in de strijd tegen ISIS/Da'esh en AQAP; benadrukt dat alle partijen in het conflict resoluut moeten optreden tegen dergelijke groepen, die met hun acties een ernstige bedreiging vormen voor een via onderhandelingen bereikte oplossing en voor de veiligheid in de regio en daarbuiten; bevestigt dat de EU zich zal blijven inspannen om extremistische groeperingen en hun ideologieën te bestrijden en benadrukt dat de partijen in de regio dat ook moeten doen;
15. verzoekt de Raad op doeltreffende wijze te ijveren voor naleving van het internationaal humanitair recht, zoals bepaald in de desbetreffende EU-richtsnoeren; herhaalt met name dat alle EU-lidstaten de regels die zijn neergelegd in Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB strikt moeten toepassen; wijst in dit verband op zijn resolutie van 25 februari 2016 over de humanitaire situatie in Jemen, waarin de VV/HV wordt opgeroepen om het initiatief te nemen voor een wapenembargo van de EU tegen Saudi-Arabië gezien de ernstige beschuldigingen van schendingen van het internationaal humanitair recht door dat land in Jemen en het feit dat het blijven verlenen van vergunningen voor wapenverkoop aan Saudi-Arabië bijgevolg in strijd is met Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB;
16. steunt de oproep van de EU aan alle conflictpartijen om al het nodige te doen om in situaties van gewapend conflict alle vormen van geweld, waaronder seksueel en gendergerelateerd geweld, te voorkomen en te bestrijden; veroordeelt in krachtige bewoordingen de schendingen van de kinderrechten, en is bezorgd over de beperkte toegang van kinderen tot zelfs maar fundamentele gezondheidszorg en onderwijs; veroordeelt het dat zowel de regeringsstrijdkrachten, als de gewapende oppositie kindsoldaten aanwerven voor en inzetten bij de vijandelijkheden;
17. is verheugd over de toezeggingen die zijn gedaan tijdens de donorconferentie op hoog niveau voor de humanitaire crisis in Jemen, en benadrukt dat er gecoördineerd humanitair optreden nodig is onder leiding van de VN om het lijden van de bevolking van Jemen te verlichten; wenst dat de middelen die zijn toegezegd voor Jemen onmiddellijk beschikbaar worden gesteld en dat het noodplan van de VN voor humanitaire hulp aan Jemen uit 2017 volledig wordt gefinancierd;
18. is ingenomen met het feit dat de EU en haar lidstaten bereid zijn meer humanitaire bijstand aan de bevolking in het hele land te verlenen om in de toenemende behoeften te voorzien, en hun ontwikkelingssteun in te zetten voor de financiering van projecten in cruciale sectoren;
19. geeft zijn volledige steun aan de werkzaamheden van de adjunct-secretaris-generaal van de VN voor humanitaire zaken en coördinator voor noodhulp, Mark Lowcock, en van zijn voorganger Stephen O'Brien, die erop gericht zijn het lijden van de Jemenitische bevolking te verlichten;
20. roept de EU en haar lidstaten op om, naast hun humanitaire en politieke inspanningen, ook acties voor de totstandbrenging van vrede en weerbaarheid te ondersteunen, onder meer door maatschappelijke organisaties en lokale economische en governancestructuren te ondersteunen, teneinde een snel herstel van basisvoorzieningen en infrastructuur te verzekeren, de lokale economie te bevorderen en vrede en sociale cohesie te stimuleren;
21. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de secretaris-generaal van de Samenwerkingsraad van de Golf, de secretaris-generaal van de Liga van Arabische Staten en de regering van Jemen.
– gezien de artikelen 2, 9, 10, 19 en 168 en artikel 216, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en de artikelen 2 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),
– gezien de artikelen 3, 15, 21, 23, 25 en 26 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (UNCRPD), dat op 21 januari 2011 in de EU in werking is getreden overeenkomstig Besluit 2010/48/EG van de Raad van 26 november 2009 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap(1),
– gezien de gedragscode tussen de Raad, de lidstaten en de Commissie tot vaststelling van interne regelingen voor de uitvoering door en de vertegenwoordiging van de Europese Unie met betrekking tot het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap,
– gezien de slotopmerkingen van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap op 2 oktober 2015 over het initiële verslag van de Europese Unie(2),
– gezien het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Serie Europese Verdragen nr. 5, 1950) en de protocollen daarbij,
– gezien het Europees Sociaal Handvest (ETS nr. 35, 1961, herzien in 1996, ETS nr. 163),
– gezien Aanbeveling Rec(2002)5 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa aan lidstaten inzake de bescherming van vrouwen tegen geweld, en aanbeveling CM/Rec(2007)17 inzake normen en mechanismen voor gendergelijkheid,
– gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) van 18 december 1979, en het daarbij behorende facultatieve protocol van 6 oktober 1999,
– gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten,
– gezien Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG(3),
– gezien Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep(4),
– gezien het voorstel van de Commissie van 2 december 2015 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de toegankelijkheidseisen voor producten en diensten (COM(2015)0615),
– gezien de gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, het Europees Parlement en de Commissie betreffende de nieuwe Europese consensus over ontwikkeling, "Onze wereld, onze waardigheid, onze toekomst" en de hierin vastgelegde afspraken om de specifieke behoeften van personen met een handicap in aanmerking te nemen in ontwikkelingssamenwerking,
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 2 februari 2017, getiteld "Voortgangsverslag over de tenuitvoerlegging van de Europese strategie inzake handicaps 2010-2020" (SWD(2017)0029),
– gezien de mededelingen van de Commissie van 15 november 2010 getiteld "Europese strategie inzake handicaps 2010-2020: Een hernieuwd engagement voor een onbelemmerd Europa" (COM(2010)0636),
– gezien zijn resolutie van 13 december 2016 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie in 2015(5),
– gezien zijn resolutie van 15 september 2016 over de toepassing van Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep ("richtlijn gelijke behandeling in arbeid en beroep")(6),
– gezien zijn resolutie van 7 juli 2016 over de tenuitvoerlegging van het CRPD, met speciale aandacht voor de slotopmerkingen van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap(7),
– gezien zijn resolutie van 20 mei 2015 inzake de vragenlijst die het Comité van de Verenigde Naties voor de rechten van personen met een handicap heeft aangenomen in verband met het initiële verslag van de Europese Unie(8),
– gezien zijn resolutie van 25 oktober 2011 over mobiliteit en inclusie van mensen met een handicap en de Europese strategie inzake handicaps 2010-2020(9),
– gezien zijn resolutie van 6 mei 2009 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten(10),
– gezien de briefing van de Europese Parlementaire Onderzoeksdienst, getiteld "Europese strategie inzake handicaps 2010-2020",
– gezien de studie van het directoraat-generaal Intern Beleid van de Unie getiteld "Discrimination Generated by the Intersection of Gender and Disability",
– gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling,
– gezien het jaarverslag 2016 van de Europese Ombudsman,
– gezien de verslagen over de grondrechten voor 2016 en 2017 van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten,
– gezien de thematische verslagen van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten,
– gezien de statistieken van Eurostat van 2014 over de toegang tot de arbeidsmarkt en de toegang tot onderwijs en opleiding van en armoede en inkomensongelijkheid onder personen met een handicap,
– gezien de conclusie van de Raad getiteld "Een duurzame Europese toekomst: de EU-respons op Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling", gepubliceerd op 20 juni 2017,
– gezien het facultatieve Europees kwaliteitskader voor sociale diensten (SPC/2010/10/8),
– gezien de nieuwe stedelijke agenda (A/RES/71/256),
– gezien het kader voor rampenrisicovermindering van Sendai,
– gezien de conclusies van de Raad inzake het genderactieplan 2016-2020,
– gezien het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie (2015-2019),
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, en de adviezen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie cultuur en onderwijs, het standpunt in de vorm van amendementen van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, en het advies van de Commissie verzoekschriften (A8‑0339/2017),
A. overwegende dat alle personen met een handicap, als volwaardige burgers(11), ten aanzien van alle aspecten van het leven gelijke rechten hebben en er niet kan worden getornd aan hun waardigheid en hun recht op gelijke behandeling, zelfstandig leven, autonomie en volledige deelname aan de samenleving;
B. overwegende dat er naar schatting 80 miljoen personen met een handicap in de Europese Unie zijn, van wie 46 miljoen vrouwen;
C. overwegende dat het VWEU vereist dat de Unie bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid en optreden streeft naar bestrijding van iedere discriminatie op grond van handicaps (artikel 10) en aan de Unie de bevoegdheid verleent wetgeving vast te stellen om dergelijke discriminatie aan te pakken (artikel 19);
D. overwegende dat de artikelen 21 en 26 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie discriminatie op grond van een handicap uitdrukkelijk verbieden en bepalen dat personen met een handicap recht hebben op gelijke deelname aan het gemeenschapsleven;
E. overwegende dat het UNCRPD het eerste internationale mensenrechtenverdrag is dat door de EU is geratificeerd, en bovendien door alle 28 lidstaten is ondertekend en door 27 lidstaten is geratificeerd; overwegende dat de EU de grootste donor van ontwikkelingshulp in de wereld is, en een van de invloedrijkste belanghebbenden op internationaal niveau;
F. overwegende dat de EU zich ertoe heeft verbonden de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling uit te voeren in de EU en binnen de ontwikkelingssamenwerking met partnerlanden;
G. overwegende dat "personen met een handicap" volgens het UNCRPD ook personen omvat met langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperkingen die hen in wisselwerking met diverse drempels kunnen beletten volledig, effectief en op voet van gelijkheid met anderen te participeren in de samenleving; overwegende dat artikel 9 van het UNCRPD bijzonder belangrijk is;
H. overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn jurisprudentie bekrachtigt dat het UNCRPD bindende werking heeft voor de EU en haar lidstaten bij de implementatie van Europees recht, én van instrumenten van secundaire wetgeving(12); overwegende dat het absoluut noodzakelijk is om de bestaande EU-wetgeving en -beleidsinstrumenten te handhaven om het UNCRPD optimaal te kunnen toepassen;
I. overwegende dat personen met een handicap een heterogene groep vormen, en overwegende dat vrouwen, kinderen, ouderen en personen die complexe ondersteuning nodig hebben of tijdelijke of onzichtbare handicaps hebben met nog meer belemmeringen en met meerdere vormen van discriminatie te maken krijgen;
J. overwegende dat personen met een handicap worden geconfronteerd met aanvullende kosten, lagere inkomens en een hogere werkloosheid; overwegende dat voorzieningen met betrekking tot een handicap moeten worden beschouwd als overheidssteun die bedoeld is om mensen te helpen belemmeringen weg te nemen zodat zij volledig kunnen deelnemen aan de samenleving, waaronder middels een baan;
K. overwegende dat kinderen met een handicap het recht hebben om in (eigen) familieverband of in een familiale omgeving te wonen, overeenkomstig het belang van het kind; overwegende dat familieleden vaak hun professionele activiteiten moeten afbouwen of stopzetten om voor familieleden met een handicap te zorgen;
L. overwegende dat de beginselen van het UNCRPD niet alleen betrekking hebben op discriminatie, maar ook de richting aangeven voor een inclusieve maatschappij waarin de mensenrechten van alle personen met een handicap en hun familie volledig worden geëerbiedigd;
M. overwegende dat er nog altijd nieuwe en herziene wetgeving is waarin niet wordt verwezen naar het UNCRPD en het punt van toegankelijkheid; overwegende dat toegankelijkheid een voorwaarde voor participatie is; overwegende dat de EU, als een van de partijen bij het UNCRPD, de plicht heeft personen met een handicap en hun belangenorganisaties nauw te betrekken bij en actief te laten deelnemen aan de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van wetgeving en beleid, met inachtneming van verschillende concepten van handicap;
N. overwegende dat stereotypen, misvattingen en vooroordelen onderdeel zijn van de achterliggende oorzaken van discriminatie, waaronder meervoudige discriminatie, stigmatisering en ongelijkheid;
O. overwegende dat personen met een handicap vaak kampen met een gebrek aan ondersteuning, bescherming, voorlichting en informatie over gezondheidszorgdiensten en -rechten, bescherming tegen geweld, en kinderopvang, en beperkte of geen toegang hebben tot dergelijke diensten en informatie; overwegende dat het personeel in de gezondheidszorg een passende opleiding dient te hebben genoten inzake de specifieke behoeften van personen met een handicap;
P. overwegende dat een aanzienlijk deel van de vier miljoen personen die elk jaar met dakloosheid worden geconfronteerd een handicap heeft, maar veelal over het hoofd wordt gezien als doelgroep van het UNCRPD en de EU-strategie inzake handicaps;
Q. overwegende dat personen met een handicap, ondanks de talrijke internationale verdragen, en de Europese en de nationale wetgeving en strategieën, nog steeds niet volledig aan de samenleving deelnemen en hun rechten ten volle kunnen laten gelden; overwegende dat participatie van personen met een handicap alleen kan worden gerealiseerd indien zij worden geïntegreerd in het politieke en publieke leven, waar zij vaak ondervertegenwoordigd zijn, overeenkomstig artikel 29 van het UNCRPD;
R. overwegende dat in het voortgangsverslag van de Commissie wordt aangetoond dat er zowel op EU-, als op lidstaatniveau een duidelijke vertraging is bij de uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit het UNCRPD; overwegende dat er in het kader van de strategie nog aan te pakken uitdagingen en onvolkomenheden bestaan, en er behoefte is aan een langetermijnperspectief voor de afstemming van EU-beleid, ‑wetgeving en ‑programma's op het UNCRPD;
S. overwegende dat het model van zelfstandig leven, zoals onderstreept door het UNCRPD, voor de hoogst mogelijke mate van toegankelijkheid zorgt; overwegende dat toegang tot andere diensten, zoals vervoer, en culturele en vrijetijdsactiviteiten, deel uitmaakt van levenskwaliteit en kan bijdragen tot de integratie van personen met een handicap;
T. overwegende dat inclusieve en actieve toegang tot de arbeidsmarkt voor personen met een handicap van essentieel belang is, aangezien dit één van de belangrijkste manieren is voor het bevorderen van de onafhankelijkheid van personen met een handicap; overwegende dat 58,5 % van de personen met een handicap op dit moment toegang heeft tot de arbeidsmarkt, tegen 80,5 % van de personen zonder handicap, waarbij sommige groepen met aanvullende discriminatie worden geconfronteerd op grond van het soort handicap, terwijl de sociale economie talrijke kansen op het vinden van werk biedt voor personen met een handicap;
U. overwegende dat striktere richtsnoeren op Europees niveau, gekoppeld aan adequate middelen en trainingen in de omgang met handicapskwesties, bijdragen tot de doelmatigheid en de onafhankelijkheid van gelijkheidsorganen op nationaal niveau;
V. overwegende dat één van de vier prioriteiten die de Commissie heeft aangewezen naar aanleiding van de Verklaring van Parijs betreffende het bevorderen van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden van vrijheid, verdraagzaamheid en non-discriminatie door middel van onderwijs, erin bestaat 'het onderwijs van achtergestelde kinderen en jongeren te bevorderen, door ervoor te zorgen dat onze onderwijs- en opleidingsstelsels op hun behoeften zijn afgestemd';
W. overwegende dat de totale kosten van het weren van personen met een handicap van de arbeidsmarkt hoger liggen dan die van het opnemen van deze groep op de arbeidsmarkt; overwegende dat dit in het bijzonder geldt voor personen met meervoudige steunbehoeften, waarbij familieleden soms gedwongen worden op te treden als verzorger;
X. overwegende dat de hoeveelheid werkende personen met een handicap lager kan zijn dan uit de gegevens blijkt, aangezien veel personen met een handicap óf in de categorie "niet-inzetbaar" vallen, óf werkzaam zijn in de sector sociale werkvoorziening, óf niet de status hebben van werknemer, en dus niet zichtbaar zijn in de officiële gegevens en statistieken;
Y. overwegende dat werkgevers moeten worden ondersteund en aangemoedigd om te zorgen dat personen met een handicap voldoende mogelijkheden krijgen, vanaf het onderwijs tot de aanstelling; overwegende dat bewustmaking van werkgevers in dit kader één van de manieren is om discriminatie bij de aanwerving van personen met een handicap te bestrijden;
Z. overwegende dat maatregelen op de werkvloer van cruciaal belang zijn om positieve geestelijke gezondheid te bevorderen, en om geestelijke gezondheidsproblemen en psychosociale stoornissen te voorkomen;
AA. overwegende dat de EU de grootste donor van ontwikkelingssteun is en een vooraanstaande rol speelt in programma's voor de inclusie van personen met een handicap;
AB. overwegende dat arbeidsdiscriminatie geen op zichzelf staand probleem is; overwegende dat de discriminatie in het onderwijs, de beroepsopleiding en de huisvesting alsook de gebrekkige toegang tot vervoer een vergelijkbaar effect hebben als arbeidsdiscriminatie;
AC. overwegende dat 75 % van de personen met een ernstige handicap in de EU niet in de gelegenheid verkeert om volwaardig deel te nemen aan de arbeidsmarkt; overwegende dat zowel gebrek aan werkgelegenheid als werkloosheid met name een probleem kan zijn voor personen met autismespectrumstoornissen of personen die doof of hardhorend dan wel blind of doofblind zijn;
AD. overwegende dat de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling en de pijler van sociale rechten mogelijke instrumenten kunnen zijn voor de tenuitvoerlegging van het UNCRPD;
AE. overwegende dat gebrek aan handelingsbekwaamheid een aanzienlijke belemmering vormt voor het uitoefenen van het stemrecht, waaronder bij Europese verkiezingen;
AF. overwegende dat 34 % van de vrouwen met een gezondheidsprobleem of een handicap ooit slachtoffer is geworden van fysiek of seksueel geweld door een partner;
AG. overwegende dat in artikel 168, lid 7, van het VWEU staat dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de bepaling van hun gezondheidsbeleid en de verstrekking van gezondheidsdiensten, hetgeen aangeeft dat overleg met en betrokkenheid van de lidstaten van cruciaal belang is voor het succes van de Europese strategie inzake handicaps;
AH. overwegende dat artikel 25 van het UNCRPD deze groep meer rechten toekent om de hoogst realiseerbare gezondheidszorg te genieten, zonder discriminatie;
AI. overwegende dat personen met een handicap bijzonder kwetsbaar zijn voor tekortkomingen in de gezondheidsdiensten, resulterend in risico's voor hun gezondheid en een grotere kans op een vroegtijdige dood;
De belangrijkste actiegebieden
Toegankelijkheid
1. erkent het belang van een holistische definitie en toepassing van het begrip "toegankelijkheid", en de waarde daarvan als basis voor gelijke kansen en daadwerkelijke sociale integratie en participatie in de samenleving voor personen met een handicap, zoals erkend in het UNCRPD en overeenkomstig algemene opmerking nr. 2 van het UNCRPD, rekening houdend met de diversiteit van de behoeften van personen met een handicap en de bevordering van het geleidelijk groter wordende belang van universeel ontwerp als beginsel van de EU;
2. herinnert de Commissie aan haar verplichting om de gehandicapten- en toegankelijkheidsproblematiek in alle beleidsterreinen in zowel de publieke, als de particuliere sector op te nemen, te ontwikkelen en te bevorderen, en beveelt aan in de hiërarchie van de Commissie eenheden met kennis over toegankelijkheid in het leven te roepen, die kunnen verifiëren of aan deze plicht wordt voldaan;
3. roept de Commissie op dwingende vereisten in te voeren voor de toegankelijkheid van openbare ruimten en met name de gebouwde omgeving;
4. verzoekt de lidstaten om alle wetgeving met betrekking tot toegankelijkheid, met inbegrip van de richtlijn audiovisuele mediadiensten, het telecompakket en de richtlijn webtoegankelijkheid, alsook de relevante regelgeving inzake vervoer en passagiersrechten volledig ten uitvoer te leggen en voortdurend te monitoren; vraagt de EU in dit verband de uitvoering hiervan te coördineren en te controleren, en daarnaast de ratificatie van het UNCRPD op intern en extern niveau te bevorderen;
5. hoopt dat de medewetgevers van de EU zonder vertraging de Europese toegankelijkheidswet aannemen; beveelt met het oog op de volledige tenuitvoerlegging van het UNCRPD aan dat de definitieve tekst de toegankelijkheid tot producten en diensten voor personen met een handicap en personen met een functiebeperking vergroot; benadrukt dat er uitgebreide Europese regels inzake de toegankelijkheid van publieke ruimten en de gebouwde omgeving nodig zijn, alsook inzake de toegang tot alle vervoerswijzen;
6. vindt het zorgwekkend dat de monitoring van sommige onderdelen van de wetgeving, zoals de richtlijn inzake webtoegankelijkheid(13) of de verordening betreffende de toegankelijkheid van het spoorwegsysteem (TSI-PRM)(14) gebaseerd is op zelfevaluatie door de bedrijfstak en de lidstaten, en niet op evaluatie door een onafhankelijke entiteit; beveelt dan ook aan dat de Commissie werkt aan verbetering van de beoordeling van de naleving, en nadenkt over het ontwikkelen van wetgeving inzaketoezicht, teneinde te waarborgen dat de rechten van personen met een handicap worden geëerbiedigd, waaronder bij de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 261/2004(15);
7. brengt in herinnering dat voldoende financiering op EU-, nationaal en lokaal niveau vereist is voor de uitvoering van alle verplichtingen inzake toegankelijkheid; vraagt de EU te waarborgen dat alle financieringsprogramma's toegankelijk zijn, stoelen op een benadering waarbij universeel ontwerp centraal staat en een aparte begroting bevatten voor toegankelijkheid; roept de lidstaten op overheidsinvesteringen te stimuleren, teneinde zowel de fysieke, als de digitale omgeving toegankelijk te maken voor personen met een handicap;
8. verzoekt de Commissie en de lidstaten voor betere toegankelijkheid te zorgen door middel van het toekennen van steun voor de ontwikkeling van ict en voor alle initiatieven – met inbegrip van start‑ups – op het gebied van de veiligheid van personen met een handicap;
9. is voorstander van onderzoek naar en gebruik van goede praktijken op het vlak van onafhankelijk wonen in de EU;
10. roept de Commissie en de lidstaten op de nodige maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat het noodnummer 112 volledig toegankelijk is voor alle personen met alle soorten handicaps en dat alle aspecten van beleidsmaatregelen en programma's inzake rampenrisicobeperking inclusief zijn en toegankelijk voor alle personen met een handicap;
11. vindt het zorgwekkend dat de ex‑antevoorwaarde voor overheidsopdrachten om toegankelijk in te kopen voordat een overheidscontract wordt ondertekend, niet voldoende wordt uitgevoerd op nationaal niveau; doet daarom de aanbeveling een portaal op te zetten, vergelijkbaar met dat voor groene overheidsopdrachten, met alle toegankelijkheidsrichtsnoeren;
12. beveelt ten zeerste aan de klachtenprocedures inzake passagiersrechten volledig toegankelijk te maken én gebruiksvriendelijk voor personen met een handicap, en meer handhavingsverantwoordelijkheden toe te kennen die vergelijkbaar krachtig zijn met die van de nationale handhavingsinstanties;
13. benadrukt in het bijzonder dat toegankelijkheid een basisbeginsel van het UNCRPD is en een conditio sine qua non voor de uitoefening van andere in het Verdrag verankerde rechten; benadrukt dat in een aanzienlijk aantal verzoekschriften door Europese burgers wordt geklaagd over het gebrek aan toegankelijkheid of de aanwezigheid van architecturale barrières; benadrukt dat het recht op toegankelijkheid, zoals vastgelegd in artikel 9 van het UNCRPD, op een alomvattende manier moet worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat personen met een handicap toegang hebben tot hun omgeving, vervoer, openbare voorzieningen en diensten, alsmede informatie- en communicatietechnologieën; vraagt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat toegankelijkheid een hoge prioriteit is en beter wordt geïntegreerd in alle beleidsdomeinen ten aanzien van personen met een handicap;
14. is van mening dat de strategie voor de digitale interne markt zo ten uitvoer moet worden gelegd dat personen met een handicap volledig toegang krijgen tot alle aspecten ervan;
Deelname
15. is ingenomen met het initiatief voor een EU-gehandicaptenkaart; verzoekt de Commissie, samen met de lidstaten, alle landen in een toekomstig langetermijninitiatief op te nemen met als doel te zorgen voor een vergelijkbare reikwijdte als de Europese parkeerkaart, en toegang tot diensten op te nemen die deelname aan het culturele leven en toerisme mogelijk maken;
16. uit zijn bezorgdheid over het voortdurend gebruik van het medische model van handicaps, dat gericht is op medische diagnoses van personen met een handicap in plaats van op de belemmeringen die zij in hun omgeving ervaren; dringt er bij de Commissie op aan deze benadering te herzien, met name op het gebied van gegevensverzameling; verzoekt de lidstaten te kijken naar manieren om tot een gemeenschappelijke definitie van 'handicap' te komen;
17. is ingenomen met de vooruitgang die geboekt is met betrekking tot het Verdrag van Marrakesh; benadrukt dat het Hof van Justitie in zijn advies van 14 februari 2017 stelde dat de EU exclusieve bevoegdheid heeft over de sluiting van het Verdrag van Marrakesh, aangezien het geheel van verplichtingen van het Verdrag van Marrakesh binnen een domein valt dat reeds grotendeels door gemeenschappelijke EU-regels wordt beheerst; beveelt de EU en de lidstaten aan een actieplan te ontwikkelen om ervoor te zorgen dat dit verdrag volledig wordt uitgevoerd; pleit ervoor dat de EU de optie met betrekking tot economische belasting niet ratificeert;
18. meent dat de Europese Structuur- en investeringsfondsen zich - met name in de volgende programmeringsperiode - moeten houden aan het UNCRPD, en zich prioritair moet blijven inzetten om het de-institutionaliseringsproces te bevorderen, en daarnaast ondersteunende diensten moeten financieren, om personen met een handicap in de gelegenheid te stellen een zelfstandig leven in de gemeenschap te realiseren; meent dat de Commissie strikt toezicht moet uitoefenen op de inachtneming - door de lidstaten - van de ex-antevoorwaarden met betrekking tot de overgang van diensten door instellingen naar in de gemeenschap gewortelde diensten, die concreet moeten zijn en permanent en op transparante wijze aan een kwaliteitsbeoordeling moeten worden onderworpen; is van oordeel dat door de EU gefinancierde projectvoorstellen, waaronder die in het kader van het Europees Fonds voor strategische investeringen en van de Europese Investeringsbank, de toegankelijkheidsregels moeten respecteren middels een universeel ontwerp-benadering; is van mening dat voor het verwezenlijken van deze doelstellingen niet uitsluitend op financiële instrumenten mag worden vertrouwd;
19. benadrukt dat vrije toegang tot voor het soort handicap geschikte communicatiemiddelen moet worden gewaarborgd, en benadrukt dat dit van essentieel belang is voor de burgerparticipatie van personen met een handicap;
20. is bezorgd over de belemmeringen voor participatie waarmee personen die onder curatele staan en personen die in heel Europa in instellingen wonen worden geconfronteerd, en roept de lidstaten op ervoor te zorgen dat personen die niet handelingsbekwaam zijn toch alle rechten kunnen uitoefenen zoals vastgelegd in de EU-verdragen en de EU-wetgeving; roept de lidstaten op de participatie te bevorderen door het de-institutionaliseringsproces en de vervanging van een proces met aangewezen besluitvormers door ondersteunde besluitvorming, te versnellen;
21. verzoekt de Commissie om, als onderdeel van haar periodieke verslagen inzake de uitvoering van de Richtlijnen 93/109/EG(16) en 94/80/EG(17) van de Raad, een beoordeling op te nemen van de vraag of deze worden geïnterpreteerd op een wijze die strookt met artikel 29 van het UNCRPD;
22. onderstreept dat vrouwen en meisjes met een handicap aan tweeërlei discriminatie worden blootgesteld als gevolg van het raakvlak tussen gender en handicap, en zelfs kunnen worden blootgesteld aan meervoudige discriminatie op grond van de veel voorkomende raakvlakken tussen gender, seksuele geaardheid, leeftijd, religie en etniciteit;
23. herhaalt dat vrouwen met een handicap vaak sterker worden benadeeld dan mannen met een handicap en vaker risico lopen op armoede en sociale uitsluiting;
24. meent dat het Europees Instituut voor gendergelijkheid op Europees en lidstaatniveau begeleiding moet bieden met betrekking tot de specifieke situatie van vrouwen en meisjes met een handicap, en een actief pleitbezorger zou moeten zijn bij het waarborgen van gelijke rechten en het bestrijden van discriminatie;
25. herinnert eraan dat de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting bij personen met een handicap nauw verband houdt met het vraagstuk van betere omstandigheden voor gezinsleden, die vaak optreden als onbetaalde zorgverleners en niet als werkende personen worden beschouwd; moedigt de lidstaten derhalve aan nationale strategieën te ontwikkelen ter ondersteuning van informele zorgverleners, die meestal vrouwelijke familieleden van de personen met een handicap zijn;
26. onderstreept dat het aantal ouderen toeneemt en dat, volgens de WHO, handicaps als gevolg van hun langere levensverwachting vaker voorkomen bij vrouwen; onderstreept dat er daardoor een proportionele toename te verwachten is van vrouwen met een handicap;
27. beklemtoont de waarde van microfinancieringsinstrumenten voor het scheppen van banen en groei; verzoekt de lidstaten de toegang tot dergelijke instrumenten voor vrouwen met een handicap te vergemakkelijken;
28. onderstreept dat, om een zelfstandig leven te waarborgen voor personen met een handicap, steun moet worden verleend aan onderzoek en innovatie voor de ontwikkeling van producten die erop gericht zijn personen met een handicap te helpen bij hun dagelijkse activiteiten;
Gelijkheid
29. benadrukt dat de strategie inzake handicaps berust op gelijkheid en non‑discriminatie;
30. verzoekt de Commissie in haar Strategisch engagement voor gendergelijkheid 2016‑2019 aandacht te besteden aan handicaps;
31. betreurt het ten zeerste dat op het niveau van de Europese Raad al heel lang geen schot zit in de behandeling van de antidiscriminatierichtlijn, en verzoekt de lidstaten bij te dragen aan de aanneming van de horizontale richtlijn inzake non-discriminatie(18), waarbij het belangrijk is te komen tot een pragmatische oplossing, inclusief de bescherming tegen discriminatie op alle gebieden van het leven van personen met een handicap, met inbegrip van de erkenning van het ontzeggen van redelijke aanpassingen als vorm van discriminatie, en van meervoudige en intersectionele discriminatie;
32. is verontrust over de voorliggende gegevens met betrekking tot discriminatie en misbruik van personen met een handicap; maakt zich onverminderd zorgen over het feit dat niet altijd aangifte wordt gedaan als gevolg van de ontoegankelijkheid van de klachten- en rapportagemechanismen, en het gebrek aan vertrouwen en kennis van de rechten; hamert op het belang van het verzamelen van naar geslacht uitgesplitste gegevens, en beveelt in dit verband aan nieuwe methoden voor het verzamelen van gegevens te ontwikkelen, met name met betrekking tot gevallen waarin personen niet wordt toegestaan in te stappen, en gevallen van niet-verleende of niet-beschikbare assistentie;
33. verzoekt de lidstaten te waarborgen dat alle nationale instanties voor gelijkheid bevoegd zijn op het gebied van handicaps, alsook over voldoende middelen en onafhankelijkheid beschikken om slachtoffers van discriminatie de nodige ondersteuning te bieden, en te waarborgen dat elke uitbreiding van hun mandaat gepaard gaat met een uitbreiding van de personele middelen;
34. roept de EU en de lidstaten op trainingen en modellen van goede praktijken voor en door personen met een handicap, hun belangenorganisaties, vakbonden, werkgeversorganisaties, gelijkheidsorganen en ambtenaren te financieren met betrekking tot de beginselen van non-discriminatie, met inbegrip van meervoudige en intersectionele discriminatie en redelijke aanpassingen;
35. vraagt de EU om, wanneer zij het kader voor onderzoek en ontwikkeling voor de periode na Horizon 2020 vaststelt, ook programma's te ontwikkelen voor onderzoek naar gelijkheidsbeginselen;
Werkgelegenheid
36. benadrukt dat toegang tot de arbeidsmarkt een kwestie met veel aspecten is, waarvoor de tenuitvoerlegging nodig is van ondersteuningsmaatregelen die resulteren in een 'win‑win'-situatie voor zowel het individu, als de werkgever, en die sociale integratie waarborgen en waarbij het onder meer gaat om toegankelijke aanwervingsprocedures, toegankelijk vervoer van en naar de werkplaats, loopbaanontwikkeling en bij- en nascholing, alsmede redelijke aanpassingen en toegankelijke werkplaatsen; verzoekt de Commissie het Compendium van goede praktijken voor ondersteund werken van m personen met een handicap in de EU en de EVA/EER te actualiseren;
37. pleit voor de aanneming van maatregelen voor positieve discriminatie, met inbegrip van de aanneming van minimumpercentages voor de arbeidsparticipatie van personen met een handicap in de publieke en private sector;
38. betreurt dat de weigering van redelijke voorzieningen volgens de richtlijn voor gelijke behandeling in arbeid en beroep(19) niet als discriminatie geldt, en wijst erop dat hierop kritiek is geuit door het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap; herinnert eraan dat in het eerste artikel van de richtlijn voor gelijke behandeling in arbeid en beroep elke vorm van discriminatie op grond van handicap wordt verboden;
39. verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat het feit dat mensen in uitkeringen terechtkomen hen er niet van weerhoudt aan de arbeidsmarkt deel te nemen, en vindt dat aan handicaps gerelateerde uitkeringen los moeten worden gekoppeld van inkomenssteun, rekening houdend met aanvullende zorg en overige behoeften die personen met een handicap kunnen hebben, met als doel hen in staat te stellen een waardig leven te leiden en aan de arbeidsmarkt deel te nemen; vraagt de lidstaten in dit verband te waarborgen dat aan handicaps gerelateerde uitkeringen niet stop worden gezet op grond van het feit dat een persoon met een handicap een baan heeft;
40. roept de Commissie op sociale ondernemingen te ondersteunen overeenkomstig de beginselen die zijn opgenomen in de verklaring van Bratislava en de verklaring van Madrid inzake de sociale economie als belangrijke bron van arbeidskansen voor mensen met een handicap;
41. verzoekt de lidstaten om, in overeenstemming met het UNCRPD, te overwegen alle juridische belemmeringen voor inzetbaarheid, zoals maatregelen die in strijd zijn met artikel 12 van het UNCRPD die personen met een handicap ervan weerhouden arbeidscontracten aan te gaan, een bankrekening te openen en toegang te hebben tot hun geld, waardoor ze financieel uitgesloten worden, evenals nationale bepalingen die bepaalde categorieën personen met een handicap als "niet in staat om te werken" bestempelen, op te heffen;
42. benadrukt het belang van effectieve herintegratie-, rehabilitatie-, activatie- en retentiemaatregelen in een vergrijzende samenleving, waardoor mensen na een ziekte of een fysieke, geestelijke en emotionele handicap opnieuw aan het werk kunnen gaan of aan het werk kunnen blijven;
43. brengt in herinnering dat wanneer personen met een handicap en hun partners worden belast met de kosten van hun ondersteuning, dit niet alleen ten koste gaat van hun inkomen, maar ook van hun arbeidsperspectief en hun oudedagsvoorziening;
44. onderkent dat maatregelen voor het kunnen combineren van werk en privé, met inbegrip van vrijwillige, flexibele en inclusieve arbeidsregelingen, zoals telewerk en flexibele werktijden, gunstig kunnen zijn voor personen met een handicap en in het algemeen een positief effect kunnen hebben op de geestelijke gezondheid, in de zin dat ze voor zekerheid en stabiliteit voor iedereen zorgen, maar is bezorgd over het feit dat digitale werkomgevingen nieuwe belemmeringen kunnen creëren indien deze niet toegankelijk zijn en indien niet wordt voorzien in redelijke aanpassingen;
45. vraagt de Commissie om in toekomstige verslagen goede en slechte praktijken op te nemen om werkgevers in de gelegenheid te stellen de wetgeving inzake personen met een handicap doelmatig uit te voeren;
46. vindt het zorgwekkend dat personen met een handicap die werkzaam zijn op een sociale werkplaats in een aantal lidstaten op grond van de wetgeving formeel niet worden erkend als werknemer, minder betaald krijgen dan het minimumloon en geen recht hebben op dezelfde sociale voordelen als reguliere werknemers;
47. is met name bezorgd over jongeren met een handicap en diegenen die gedurende een langere periode werkloos zijn geweest; roept de lidstaten op er prioritair aan te werken dat jongeren met een handicap toegang krijgen tot de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld door speciale hubs voor loopbaanadvisering in het leven te roepen, in het kader van het jongerengarantieprogramma, waar studenten en werkloze jongeren advies met betrekking tot hun toekomstige carrières kunnen krijgen;
48. spoort de Commissie en de lidstaten aan diversiteit als bedrijfscasus verder te bevorderen en diversiteitshandvesten te bevorderen waarin een pleidooi wordt gehouden voor de meerwaarde van personen met een handicap op de werkvloer;
49. roept de EU op ervoor te zorgen dat de rechten van personen met een handicap en hun gezinnen worden opgenomen in het voorgestelde pakket inzake het evenwicht tussen werk en privéleven;
Onderwijs en opleiding
50. vindt het zorgwekkend dat veel kinderen met een handicap in meerdere lidstaten van de EU nog altijd geen toegang tot hoogwaardig inclusief onderwijs hebben als gevolg van, onder andere, segregatiebeleid, alsook van belemmeringen van bouwtechnische aard, hetgeen neerkomt op een vorm van discriminatie van kinderen en jongeren met een handicap;
51. beklemtoont dat onderwijs en beroepsopleiding cruciaal zijn voor de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt van personen met een handicap, en dat werkgevers betrokken moeten worden bij het proces van mainstreaming van de behoeften van personen met een handicap, door bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, oog te hebben voor de mogelijke voordelen van nieuwe technologieën op gebieden als solliciteren, persoonlijke ontwikkeling en grotere zelfstandigheid;
52. verzoekt de Commissie en de lidstaten juridische, fysieke en organisatorische belemmeringen voor alle personen met een handicap op te heffen, teneinde hen toegang te geven tot inclusief onderwijs en stelsels voor levenslang leren;
53. verzoekt de EU-instellingen en de lidstaten redelijke aanpassingen voor stagiairs te waarborgen, en vraagt dat stageaanvraagprocedures toegankelijk zijn en dat er speciale stages worden aangeboden voor personen met een handicap, inclusief op stimulansen stoelende stages voor werkgevers;
54. roept de EU-instellingen en lidstaten op ervoor te zorgen dat Erasmus+ en overige programma's voor jongeren, zoals de Jeugdgarantie en het Europees Solidariteitskorps, volledig toegankelijk zijn voor personen met een handicap door middel van geïndividualiseerde redelijke aanpassingen, en dat er voor personen met een handicap informatie beschikbaar wordt gemaakt over hun recht op toegankelijkheid, teneinde hun deelname aan te moedigen; beveelt in dit verband aan maximaal gebruik te maken van de bestaande instrumenten, zoals die van het platform voor inclusieve mobiliteit MappED!;
55. betreurt dat de nieuwe agenda voor vaardigheden geen specifiek streefdoel bevat voor personen met een handicap; benadrukt dat de huidige achterblijvende arbeidsparticipatie en de discriminatie op de arbeidsmarkt van personen met een handicap ook een verspilling van waardevolle vaardigheden vormen; vraagt de Commissie derhalve om bij alle toekomstige initiatieven met betrekking tot vaardigheden rekening te houden met de behoeften van personen met een handicap;
56. verzoekt de lidstaten met klem doeltreffende maatregelen te nemen gericht op het tegengaan van segregatie en de afwijzing van studenten met een handicap binnen scholen en leeromgevingen, en in dit verband nationale transitieprogramma's te ontwikkelen om te waarborgen dat ook personen met een handicap die veel ondersteuning behoeven toegang krijgen tot hoogwaardig, inclusief, formeel en niet-formeel onderwijs en beroepsopleiding, in overeenstemming met de aanbevelingen van het UNCRPD-comité;
57. benadrukt het belang van scholing en bij- en nascholing van onderwijspersoneel, met name ter ondersteuning van personen met complexe behoeften;
58. beveelt aan beter gebruik te maken van het Europees Agentschap voor speciale behoeften en inclusief onderwijs, teneinde zijn huidige mandaat maximaal in te vullen;
59. benadrukt dat het essentieel is om leerkrachten en opleiders voor te bereiden op het werken met kinderen met een handicap en om hun passende ondersteuning te bieden; moedigt de lidstaten aan inclusief onderwijs en inclusieve opleiding en bij- en nascholing voor leerkrachten en opleiders te ontwikkelen en daarbij gebruik te maken van de inbreng van diverse belanghebbenden, in het bijzonder organisaties die personen met een handicap en beroepsbeoefenaars met een handicap vertegenwoordigen;
60. vraagt, gezien het grote aantal voortijdige schoolverlaters onder jongeren met een handicap en/of speciale onderwijsbehoeften, om de mogelijkheden die worden geboden door een leven lang leren en het aanbieden van aantrekkelijke alternatieven nader te onderzoeken; beschouwt het bevorderen van programma's voor een leven lang leren voor personen met een handicap een essentieel onderdeel van de Europese strategie inzake handicaps;
61. bevordert de uitwisseling van beste praktijken op het gebied van inclusief onderwijs en een leven lang leren tussen leerkrachten, personeel, bestuursorganen, studenten en leerlingen met een handicap;
62. uit zijn bezorgdheid over het feit dat, hoewel er sprake is van verbetering, personen met een handicap nog steeds een hoog risico lopen op werkloosheid en dat minder dan 30 % tertiair of gelijkwaardig onderwijs heeft voltooid, tegenover ongeveer 40 % van personen zonder handicap; verzoekt de lidstaten en de Commissie derhalve bijzondere aandacht te besteden aan de moeilijkheden die jongeren met een handicap en/of speciale onderwijsbehoeften ondervinden bij de overgang van secundair en universitair onderwijs en/of beroepsopleiding naar de arbeidsmarkt;
63. moedigt overheidsinstanties en ondernemingen in de EU aan diversiteitsbeleid en de nationale diversiteitshandvesten ten uitvoer te leggen;
64. onderstreept dat jongeren met een handicap minder aan lichaamsbeweging doen dan hun leeftijdsgenoten zonder handicap, en dat scholen een belangrijke rol spelen bij het aannemen van een gezonde levensstijl; benadrukt daarom het belang van het bevorderen van een grotere deelname van jongeren met een handicap aan lichamelijke activiteiten; verzoekt de lidstaten alle bestaande belemmeringen die de deelname van personen met een handicap of speciale behoeften aan sportactiviteiten in de weg staan, snel te elimineren;
65. herinnert aan de noodzaak om de digitale kloof te overbruggen en ervoor te zorgen dat personen met een handicap ten volle kunnen profiteren van de digitale Unie; benadrukt in dit verband hoe belangrijk het is de digitale vaardigheden en competenties van mensen met een handicap te verbeteren, met name via projecten die in het kader van het programma Erasmus+ worden gefinancierd, en verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat kwetsbare burgers – met inbegrip van personen met een handicap – in de online-omgeving worden beschermd, door middel van doeltreffende maatregelen tegen haatzaaiende uitingen, cyberpesten en alle vormen van online discriminatie en door in zowel het formeel als het niet-formeel onderwijs meer lessen in digitale en mediageletterdheid aan te bieden; verzoekt de lidstaten voorts om kinderen met een handicap kosteloos passende technologische onderwijsinstrumenten ter beschikking te stellen, teneinde hen in staat te stellen volledig deel te nemen aan onderwijs- en opleidingsactiviteiten;
Sociale bescherming
66. roept de Commissie op erop toe te zien dat de Europese strategie inzake handicaps 2030 voorziet in specifieke maatregelen ter bevordering van inclusieve socialezekerheidsstelsels in heel Europa, zodat personen met een handicap hun leven lang verzekerd zijn van toegang tot uitkeringen en diensten; roept de lidstaten op minimale socialebeschermingsniveaus vast te stellen zodat personen met een handicap verzekerd zijn van een passende levensstandaard;
67. verzoekt de medewetgevers personen met een handicap als afzonderlijke groep in de verordening betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels(20) op te nemen;
68. verzoekt de lidstaten met klem bij de beoordeling en vaststelling van handicaps het beginsel van wederzijdse erkenning in acht te nemen, dat het op mensenrechten gebaseerde model voor handicaps van het UNCRPD moet volgen en dus niet moet ondermijnen, en hierbij rekening te houden met de omgevingsgerelateerde en maatschappelijke belemmeringen waar personen mee te maken kunnen krijgen, en een rol toe te kennen aan alle relevante belanghebbenden, teneinde te waarborgen dat de levensstandaard van personen met een handicap niet onder druk komt te staan als gevolg van, bijvoorbeeld, economische aanpassingsprogramma's;
69. roept de Commissie op erop toe te zien dat handicaps in alle facetten van de Europese pijler van sociale rechten worden opgenomen;
70. beveelt aan het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Europees Programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie (EaSI) en toekomstige Europese sociale fondsen niet alleen te gebruiken om mensen aan het werk te krijgen, maar ook voor sociale integratie; benadrukt het belang van revalidatie als middel voor het realiseren van sociale integratie, als gevolg waarvan personen met een handicap actief aan de maatschappij kunnen blijven deelnemen;
71. roept de lidstaten op specifieke maatregelen te nemen, zoals financiële ondersteuning en respijtzorg, ter bevordering van inclusieve socialezekerheidsstelsels in de hele EU zodat alle personen met een handicap hun leven lang verzekerd zijn van een fatsoenlijke levensstandaard en toegang tot uitkeringen en diensten;
72. dringt er bij de lidstaten met klem op aan erop toe te zien dat de-institutionalisering nooit leidt tot dakloosheid voor personen met een handicap als gevolg van onvoldoende passende en/of toegankelijke huisvesting om extramurale zorg te bieden;
Gezondheid
73. verzoekt de lidstaten de richtlijn betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg(21) uit 2011 integraal ten uitvoer te leggen; beveelt de Commissie aan bij de uitwerking van de richtlijn een robuuste component inzake handicap in de tekst op te nemen, zodat personen met een handicap verzekerd zijn van toegang tot betaalbare en kwalitatief hoogwaardige grensoverschrijdende gezondheidszorg; verzoekt de Commissie in dit verband een effectbeoordeling van de richtlijn uit te voeren met het oog op herziening van de tekst, teneinde deze te doen aansluiten op het UNCRPD, en voor de hele EU geldende richtsnoeren uit te werken met betrekking tot de mainstreaming van de gehandicaptenproblematiek in het werk van de nationale contactpunten, met inbegrip van gemeenschappelijke prestatiecriteria en specifiek op deze problematiek gerichte aanbevelingen; moedigt de lidstaten aan om gezondheidswerkers op een passende manier op te leiden en te scholen wat betreft de specifieke behoeften van patiënten met een handicap;
74. maakt zich zorgen over de misstanden, waaronder schendingen van de mensenrechten, in de (geestelijkegezondheids)zorg, die in veel gevallen een aanzienlijke impact op de kwaliteit van de geleverde zorg hebben, en wijst erop dat die diensten op herstel gericht moeten zijn, over voldoende financiële middelen moeten beschikken en geleverd moeten worden via een model waarbij mensenrechten leidend zijn;
75. verzoekt de lidstaten een vorm van geestelijke gezondheidszorg te waarborgen die de wet- en regelgeving respecteert, en waarin personen met een handicap zelf geïnformeerde toestemming kunnen geven voor behandelingen en ziekenhuisopname en dit niet aan hun aangewezen besluitvormers over hoeven te laten, en na te denken over maatregelen voor beslissingsondersteuning;
76. dringt er bij de Commissie op aan te zorgen voor e‑gezondheids-, gezondheids- en zorgdiensten die volledig toegankelijk en veilig zijn voor alle personen met een handicap, waaronder personen met een geestelijke handicap en complexe behoeften, en hun gezinsleden;
77. geeft aan dat er dringend iets moet worden gedaan aan het algemene gebrek aan toegang tot multidisciplinaire specialistische zorg voor personen met een handicap en, als die er wel is, aan de lange wachttijden voor de patiënten, als groot obstakel voor gelijke toegang tot preventieve gezondheidszorg en behandeling, waardoor vaak de conditie van de gehandicapte patiënt achteruitgaat en de gezondheidszorgstelsels onnodig onder druk komen te staan;
78. geeft aan dat de gezondheidszorgstelsels garanties moeten bieden inzake de opsporing, aangifte en voorkoming van seksueel geweld en/of misbruik;
79. dringt er bij de lidstaten op aan de diensten voor multidisciplinaire beoordeling en herbeoordeling van volwassenen met een handicap uit te breiden, met het oog op de ontwikkeling van op maat gemaakte plannen, die kunnen worden toegepast door middel van territoriale hulpbronnen (zoals thuiszorg/dagopvang/zorginstellingen) die voldoen aan de vastgestelde bio-psycho-sociale behoeften;
80. vraagt de Commissie en de lidstaten het kader van de Europese referentienetwerken ten volle te benutten om multidisciplinaire en gespecialiseerde gezondheidszorg voor personen met een handicap in het algemeen, en met name voor mensen met zeldzame handicaps, te ontwikkelen en toegankelijker te maken;
81. wijst erop dat de Commissie in het actieplan voor de gezondheidswerkers in de EU en in de agenda van de Unie voor effectieve, toegankelijke en veerkrachtige zorgstelsels te weinig aandacht besteedt aan handicaps, aangezien zij in geen van beide teksten specifiek worden behandeld;
82. wijst op het succes van de tweede gemeenschappelijk actie inzake dementie en hoopt tegelijkertijd dat voor de volgende drie jaar extra middelen zullen worden besteed door de farmaceutische ondernemingen die aan het initiatief innovatieve geneesmiddelen deelnemen;
83. verzoekt de Commissie een strategie te ontwikkelen voor bijstand aan personen met een ernstige handicap na het overlijden van familieleden die zich met hun dagelijkse verzorging bezighielden (naar het voorbeeld van de recente Italiaanse wet 'dopo di noi');
84. verzoekt de Commissie met klem grondig te analyseren waar de verschillen zitten tussen de slotopmerkingen van de VN en haar eigen voortgangsverslag, met name wat de prioriteit betreft die in de Europese strategie inzake handicaps aan gezondheid wordt toegekend;
85. vindt dat verloskundige zorg dichtbij huis op lidstaatniveau stelselmatig moet worden bevorderd als een openbare dienst, teneinde handicaps als gevolg van complicaties tijdens de bevalling te reduceren en de veiligheid van de moeder en het kind tijdens de bevalling te garanderen, overeenkomstig de controlelijst inzake veilige bevallingen van de WHO;
86. vindt het bemoedigend hoeveel vooruitgang de Europese sector telegeneeskunde heeft geboekt, en constateert dat deze sector het in zich heeft de mogelijkheid van personen met een handicap om gebruik te maken van diensten fundamenteel te veranderen; gelooft daarnaast dat de introductie van 4G-technologie, de opkomst van 5G en de verspreiding van het "internet of things" in betere gezondheidszorg voor personen met een handicap zullen resulteren; verzoekt de Commissie te waarborgen dat de Europese gezondheidstechnologiesector niet gedwarsboomd wordt door buitensporige regelgeving en passend toegang heeft tot financiering;
Extern optreden
87. verzoekt de EU er zorg voor te dragen dat haar externe optreden volledig in overeenstemming is met het UNCRPD;
88. verzoekt de EU te waarborgen dat ontwikkelingssamenwerking en humanitair optreden volledig inclusief en volledig toegankelijk zijn voor personen met een handicap;
89. verzoekt de EU een handicapindicator in te voeren in de officiële verslaglegging met betrekking tot ontwikkelingshulp;
90. roept de EU op een centrale rol te spelen bij het waarborgen dat personen met een handicap niet achterblijven op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en humanitaire bijstand, conform de Europese consensus inzake humanitaire ontwikkeling, en ook de meervoudige discriminatie aan te kaarten waarmee kwetsbare personen en gemarginaliseerde groepen te maken hebben;
91. roept de Commissie op om, onafhankelijk van een nieuwe Europese strategie inzake handicaps, het voortouw te nemen en handicapvraagstukken integrerend onderdeel te maken van de tenuitvoerlegging van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling bij extern optreden, door het vaststellen van een duidelijk, transparant en inclusief stappenplan gericht op het verwezenlijken van de doelstellingen;
92. betreurt het dat de werkgelegenheidsindicator van de EU-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling niet uitgesplitst is naar handicap; roept de EU op om, in samenwerking met de partnerlanden, het uitsplitsen van gegevens naar aard van de handicap te stimuleren;
93. verzoekt de EU en haar partners personen met een handicap en de organisaties die hun belangen behartigen bij alle stadia van beleidsvorming en bij alle projecten te betrekken, onder meer ter plaatse in de partnerlanden en met actieve deelname van gehandicaptenorganisaties;
94. herhaalt dat vrouwen met een handicap vaak met nog grotere problemen en gevaren te maken hebben in landen waar conflicten spelen en conflictgebieden; wijst daarom op de noodzaak van bescherming van vrouwen met een handicap in het externe beleid van de EU;
Verplichtingen binnen de EU-instellingen
95. dringt er bij de EU-instellingen op aan de functionaliteit van hun externe en interne websites en de inhoud, documenten, video's en webdiensten die hierop beschikbaar zijn, toegankelijk te maken, met inbegrip van openbare raadplegingen, en openbaar verslag uit te brengen over de conformiteit en naleving ten aanzien van de richtsnoeren betreffende de toegang tot de webdiensten, evenals ten aanzien van de aanbevelingen en verplichtingen;
96. betreurt het dat het INSIGN-project, dat zelfstandige communicatie mogelijk maakt tussen doven en slechthorenden enerzijds en de EU-instellingen anderzijds door een verbinding tot stand te brengen met doventolken of schrijftolken in de lidstaten, nog niet ten uitvoer is gelegd, ondanks de financiering door de Commissie van de ontwikkeling van het prototype van het dienstenplatform, dat in 2014 met succes is getest in het Europees Parlement;
97. roept de EU-instellingen op om – op eenvoudig verzoek – al hun openbare vergaderingen toegankelijk te maken, onder meer door het beschikbaar stellen van doventolken en tekst-naar-spraakvoorzieningen, door erop toe te zien dat de documenten in braille beschikbaar zijn, en te voorzien in andere ondersteunende en alternatieve communicatiemethoden en in de fysieke toegankelijkheid van hun gebouwen; onderkent de problemen bij het voorzien in ondertiteling voor alle live-uitzendingen en video's van vergaderingen; verzoekt de instellingen evenwel de technologische ontwikkelingen op dit gebied te blijven volgen, teneinde de toegankelijkheid in de toekomst te verbeteren;
98. raadt de Europese instellingen aan om overeenkomstig het meertaligheidsbeleid van de EU prioriteit te geven aan tolkendiensten van en naar nationale gebarentaal/gebarentalen in plaats van aan internationale gebarentaal;
99. dringt er bij de lidstaten op aan te waarborgen dat de Europese verkiezingen ook toegankelijk zijn voor personen die in een instelling wonen en/of onder curatele staan;
100. erkent het gebrek aan toegankelijke en inclusieve verkiezingsprocessen voor personen met een handicap, met name personen met een geestelijke/verstandelijke handicap, zowel op EU- als op nationaal niveau; dringt er bij het Europees Parlement op aan te waarborgen dat zijn communicatiemateriaal over de Europese verkiezingen volledig toegankelijk is;
101. verzoekt Europese scholen, kinderdagverblijven en naschoolse kinderopvang voor alle kinderen van EU-personeel kwalitatief hoogwaardig en inclusief onderwijs te verzorgen dat in overeenstemming is met het UNCRPD, ook voor kinderen die complexe ondersteuning of ondersteuning op hoog niveau nodig hebben;
102. verzoekt de EU het implementeren van redelijke voorzieningen en andere vormen van ondersteuning in het arbeidsmilieu binnen de eigen instellingen, zoals slim werken voor personen met een handicap, waaronder voor geaccrediteerde parlementaire medewerkers, te faciliteren;
103. verzoekt de Commissie de gezamenlijke regels, uitvoeringsbepalingen, toepassingsgebieden, vertegenwoordiging van personen met een handicap en toegankelijkheid en praktijken van haar Gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering dusdanig te herzien dat deze in overeenstemming zijn met het UNCRPD;
104. spoort alle EU‑instellingen, ‑agentschappen en ‑organen aan om contactpunten aan te duiden, en benadrukt dat het nodig is een horizontaal, interinstitutioneel coördinatiemechanisme tussen directoren-generaal en EU‑instellingen te creëren; dringt erop aan de modaliteiten hiervoor vast te leggen in een strategie voor de uitvoering van het UNCRPD;
105. spoort de instellingen aan een uitgebreid beleid voor aanwerving, behoud en promotie van personeel aan te nemen, met onder meer tijdelijke positieve maatregelen die actief zijn gericht op het verhogen van het aantal personeelsleden en stagiairs met een handicap, waaronder psychosociale en verstandelijke handicaps, en te voorzien in redelijke aanpassingen voor stagiairs op basis van artikel 5 van Richtlijn 2000/78/EG;
106. herinnert aan de rol die de parlementaire interfractiewerkgroep inzake handicaps van het Europees Parlement heeft gespeeld bij de tenuitvoerlegging van de Europese strategie inzake handicaps, in overeenstemming met het VN-Verdrag, als een platform dat Europese en nationale parlementsleden, vertegenwoordigers van organisaties en het maatschappelijk middenveld, zowel op nationaal als op lokaal niveau, samenbrengt; merkt op dat de interfractiewerkgroep een geprivilegieerd forum is om discussies en debatten te stimuleren en de tenuitvoerlegging van de strategie zo te garanderen;
107. verzoekt de Europese instellingen personeelsleden en parlementsleden met een handicap volledig te raadplegen en daadwerkelijk te betrekken bij de formulering, tenuitvoerlegging en monitoring van interne regels, beleidsvorming en praktijken, met inbegrip van het Statuut en redelijke voorzieningen en toegankelijkheidsvoorzieningen;
Hiaten in het voortgangsverslag ten opzichte van de slotopmerkingen
108. acht het betreurenswaardig dat de websites van de EU-instellingen niet voldoen aan toegankelijkheidsniveau AAA; verzoekt de instellingen die doelstelling zo vlug mogelijk te behalen;
109. betreurt het dat de EU- en de nationale wetgeving op het gebied van vervoer in de lidstaten nog altijd niet volledig ten uitvoer wordt gelegd; beveelt derhalve aan dat in alle lidstaten nationale handhavingsinstanties in het leven te roepen;
110. neemt kennis van de geboekte vooruitgang met betrekking tot de toegankelijkheid van spoorwegdiensten; dringt aan op dezelfde normen voor toegankelijkheid voor de overige vervoerswijzen, met inbegrip van luchtvervoer, teneinde eventuele strijdigheid tussen veiligheid en toegankelijkheid weg te nemen;
111. constateert dat de horizontale richtlijn betreffende gelijke behandeling niet ter sprake komt in het voortgangsverslag van de Commissie;
112. betreurt het feit dat er weinig vooruitgang is geboekt met betrekking tot de ratificatie door de Europese Unie van het Facultatief Protocol bij het UNCRPD;
113. constateert dat de Commissie nog geen alomvattende en horizontale herziening van de EU-wetgeving heeft uitgevoerd voor volledige harmonisering met de bepalingen van het UNCRPD;
114. is ingenomen met de geactualiseerde lijst met instrumenten waarin ook de onlangs vastgestelde instrumenten zijn opgenomen, maar betreurt het feit dat de bevoegdheidsverklaring niet is herzien en dat in de lijst met instrumenten geen instrumenten zijn opgenomen die niet specifiek betrekking hebben op personen met een handicap, maar desalniettemin van belang zijn voor personen met een handicap;
115. betreurt het dat de Commissie geen vooruitgang heeft geboekt ten aanzien van het mainstreamen van de rechten van vrouwen en kinderen met een handicap in al haar gendergelijkheidsbeleid en -programma's, en geen genderperspectief in haar strategie inzake handicaps heeft verwerkt;
116. is verheugd over het feit dat de EU het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul) heeft ondertekend, en roept de Raad op dit verdrag op korte termijn te ratificeren;
117. betreurt het dat het huidige Europese beleid met betrekking tot de rechten van het kind niet voorziet in een alomvattende op rechten gebaseerde strategie voor jongens en meisjes met een handicap of in waarborgen ter bescherming van hun rechten, en dat de strategieën inzake handicaps de rechten van jongens en meisjes met een handicap niet afdoende aanpakken en mainstreamen; vraagt de Commissie bijzondere aandacht te besteden aan kinderen met een handicap, in overeenstemming met het UNCRPD en het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind; beklemtoont in het bijzonder het belang van rolmodellen voor vrouwen en meisjes met een handicap;
118. constateert dat de EU geen uitvoerige campagne heeft gelanceerd om de bevolking bewust te maken van het UNCRPD en om vooroordelen jegens personen met een handicap te bestrijden;
Naar een omvattende en doeltreffende strategie inzake handicaps tot 2030
Horizontale kwesties
119. roept de Commissie op te waarborgen dat de toekomstige strategie inzake handicaps gericht is op de volledige tenuitvoerlegging van het UNCRPD in alle beleidsterreinen van de EU, en ervoor zorgt dat toegankelijkheid, participatie, non-discriminatie en gelijkheid overal worden opgenomen, en alle artikelen van het UNCRPD integreert, en over een toereikend budget en tijdschema voor de tenuitvoerlegging en een toezichtsmechanisme beschikt, en dezelfde juridische waarde heeft als de huidige strategie; weet dat de strategie alleen succesvol kan zijn indien alle belanghebbende partijen, inclusief het maatschappelijk middenveld, erbij worden betrokken;
120. benadrukt dat de strategie 2020-2030 gebaseerd moet zijn op een alomvattende en horizontale herziening van de hele EU-wetgeving en alle EU-beleidsmaatregelen, teneinde volledige harmonisering met de bepalingen van het UNCRPD te waarborgen, en daarnaast moet voorzien in een herziene bevoegdheidsverklaring;
121. roept de Commissie op maatregelen te stimuleren gericht op doeltreffende re-integratie en revalidatie teneinde de gevolgen van ziekte of fysieke, mentale of emotionele aandoeningen op het verdienvermogen van individuele personen te beperken of weg te nemen;
122. beveelt de Commissie aan ervoor te zorgen dat toekomstige strategieën en de bijbehorende raadplegingsprocessen transparant zijn, begrijpelijk en volledig toegankelijk zijn, en voorzien in duidelijke indicatoren en benchmarks;
123. constateert dat de SDG-indicatoren van de EU zich niet uitstrekken tot personen met een handicap waar het SDG 4 (inzake onderwijs), SDG 5 (inzake gendergelijkheid) en SDG 8 (inzake fatsoenlijke banen en economische groei) betreft; pleit ervoor dat de toekomstige strategie gebruik maakt van SDG-indicatoren voor het monitoren van de belangrijkste EU-acties en ‑beleidsmaatregelen op het gebied van werkgelegenheid;
124. beklemtoont dat het belangrijk is erop toe te zien dat de toekomstige strategie inzake handicaps aansluit bij andere EU-initiatieven en strategieën, teneinde de arbeidsparticipatie en integratie van personen met een handicap, en in het bijzonder vrouwen met een handicap, te bevorderen;
125. beveelt aan in de strategie voor de periode na 2020 openbare aanbestedingen en standaardisering als horizontale thema's op te nemen voor het vergroten van de inzetbaarheid van personen met een handicap, en versterkt in te zetten op het verzamelen en uitwisselen – tussen de lidstaten – van goede praktijken;
126. dringt er bij de Commissie op aan erop toe te zien dat door de EU gefinancierde projecten stroken met de mensenrechtenbenadering van het UNCRPD, door geen financiering ter beschikking te stellen voor projecten die resultaten opleveren die niet toegankelijk zijn voor personen met een handicap, of deze personen uitsluiten, of de toegankelijkheidsstandaarden niet in acht nemen;
127. vraagt de Commissie een voorstel te presenteren voor een beoordelingsinstrument dat gebaseerd is op voortdurende monitoring, met inbegrip van specifieke indicatoren en concrete doelstellingen;
128. vraagt de EU en de lidstaten in het verlengde van de ratificatie van het Verdrag van Istanbul specifieke maatregelen te nemen ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes met een handicap; dringt er bij de Commissie op aan een uitgebreide Europese strategie ter bestrijding van geweld tegen vrouwen uit te werken, met bijzondere aandacht voor vrouwen en meisjes met een handicap;
129. onderkent dat vrouwen met een handicap, in het bijzonder een verstandelijke handicap, kwetsbaarder zijn voor gendergerelateerd geweld, seksuele intimidatie of andere vormen van misbruik; onderkent bovendien dat het voor deze vrouwen vanwege hun afhankelijke positie niet altijd mogelijk is het misbruik vast te stellen of te melden; benadrukt dat het nodig is om de tenuitvoerlegging te bevorderen van de Europese strategie inzake handicaps, die in preventieve maatregelen voorziet om alle vormen van misbruik te voorkomen, en om te zorgen voor kwalitatief hoogstaande, toegankelijke en op de behoeften toegesneden bijstand aan slachtoffers van geweld;
130. roept de EU op de Europese strategie inzake handicaps tot integraal onderdeel van de algehele EU-wetgeving en het proces van het Europees Semester te maken; dringt in dit verband aan op een echte gestructureerde dialoog tussen de EU en belangenorganisaties van personen met een handicap met het oog op de opstelling van de Europese strategie inzake handicaps voor de periode na 2020;
131. raadt aan de toekomstige strategie inzake handicaps ook betrekking te laten hebben op de essentiële rol van ondersteunende diensten met het oog op de uitoefening van mensenrechten door personen met een handicap;
132. raadt aan dat de toekomstige strategie zich ook uitstrekt tot vraagstukken met betrekking tot de opleiding van personeel, een aspect dat van essentieel belang is voor het waarborgen van ondersteuning overeenkomstig de beginselen van het UNCRPD;
Aanvullende actiegebieden
133. wijst er met klem op dat gelijkheid, gender en non-discriminatie, onder meer voor personen met een handicap uit de LGBTQI-gemeenschap die worden blootgesteld aan meervoudige discriminatie, moeten worden opgenomen in alle facetten van een toekomstige strategie; roept de Commissie en de lidstaten op campagnes en opleidingen te bevorderen om de bevolking bewust te maken van het UNCRPD en van de noodzaakvan eerbiediging van de diversiteit, teneinde discriminatie en stigmatisering van en vooroordelen tegen personen met een (psychosociale) handicap, leermoeilijkheden of autisme te bestrijden;
134. benadrukt dat er meer moet worden gedaan om stereotypen en vooroordelen over handicaps in de media te bestrijden om de overheersende, tot uitsluiting leidende sociale normen te veranderen; roept de Commissie en de lidstaten op te investeren in campagnes gericht op het vergroten van het bewustzijn van de onderhavige problematiek, teneinde bij de beeldvorming van personen met een handicap voor een gelijkwaardig beeld met personen zonder handicap te zorgen, om stereotypering van handicaps tegen te gaan;
135. wijst op het raakvlak tussen gender en handicap, met name op het gebied van geïnformeerde besluitvorming met betrekking tot anticonceptie, gedwongen sterilisatie en toegang tot reproductieve rechten; vraagt de lidstaten te bekijken of hun wetgeving wat dit aspect betreft mogelijkerwijs moet worden aangepast;
136. dringt er bij de EU op aan de rechten van kinderen met een handicap in alle facetten van de toekomstige strategie inzake handicaps op te nemen;
137. onderkent dat handelingsbevoegdheid een van de vereisten is voor de uitoefening van mensenrechten, waaronder het stemrecht, en dat nieuwe strategieën moeten waarborgen dat deze bevoegdheid niemand wordt ontnomen op grond van een handicap, op welke gebieden van het leven dan ook; beklemtoont in dit verband dat de EU passende maatregelen moet nemen om te waarborgen dat alle personen met een handicap al hun in de Europese Verdragen en wetgeving vastgelegde rechten kunnen uitoefenen, zoals toegang tot de rechter, goederen en diensten, met inbegrip van bankdiensten, werkgelegenheid en gezondheidszorg, evenals het stemrecht in de Europese verkiezingen en de consumentenrechten overeenkomstig het Verdrag, en dat de EU niet-dwingende maatregelen en mechanismen voor ondersteunde besluitvorming overeenkomstig het UNCRPD moet stimuleren;
138. verzoekt de Commissie met klem in de nieuwe strategie inzake alle mogelijke maatregelen op te nemen om de vrijheid en veiligheid te waarborgen van alle personen met welke vorm van handicap dan ook, overeenkomstig het Verdrag en de criteria van het UNCRPD-Comité;
139. verzoekt de Commissie met klem in toekomstige verordeningen het partnerschapsbeginsel met betrekking tot financiering te handhaven en erop toe te zien dat dit volledig wordt geëerbiedigd;
140. roept de Commissie op de stelselmatige betrokkenheid van personen met een handicap en hun belangenorganisaties bij alle besluitvormingsfasen te bevorderen, zowel op EU- als op nationaal niveau, en de capaciteitsopbouw van organisaties van personen met een handicap te financieren, zodat deze groep op een structurele manier kunnen deelnemen aan alle beslissingen die hun betreffen; verzoekt de lidstaten te blijven voorzien in UNCRPD-opleidingen zodat personen met een handicap op de hoogte zijn van hun rechten en discriminatie kan worden voorkomen;
141. herinnert eraan dat het UNCRPD-Comité zijn ernstige bezorgdheid heeft geuit over de zorgwekkende situatie van personen met een handicap in het kader van de huidige migratiecrisis in de EU; verzoekt de Commissie met klem de gehandicaptenproblematiek op te nemen in haar migratie- en vluchtelingenbeleid, en erop toe te zien dat bij alle EU-financiering ten behoeve van deze humanitaire crisis rekening wordt gehouden met gehandicaptenvraagstukken;
142. verzoekt de lidstaten met klem gegevens naar aard van de handicap uit te splitsen en nauw samen te werken met Eurostat om vergelijkbare gegevens te verkrijgen over handicaps in verschillende sectoren, met inbegrip van personen die in een instelling wonen, en de strategie inzake handicaps te koppelen aan de procedure inzake de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling en de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling;
143. benadrukt het belang van meetbare en vergelijkbare kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren, waaronder met betrekking tot toegankelijkheid, gelijkheid, werk, sociale bescherming, gezondheid, schoolresultaten en het aantal leerlingen in het inclusief onderwijs, teneinde een evaluatie uit te voeren van de tenuitvoerlegging van het UNCRPD door de EU en de lidstaten, en dringt met klem aan op het verzamelen van gegevens voor de toepassing van deze indicatoren;
144. dringt er bij de EU op aan in samenwerking met personen met een handicap en gehandicaptenorganisaties een op mensenrechten gebaseerd systeem van indicatoren te ontwikkelen, evenals een vergelijkbaar, veelomvattend systeem voor gegevensverzameling waarin gegevens worden uitgesplitst naar gender, leeftijd, plattelands- en stedelijke bevolking en aard van de handicap;
145. erkent dat met name personen met een verstandelijke handicap het risico lopen slachtoffer te worden van discriminatie en misbruik en vaak in instellingen worden geplaatst waar ze geen toegang tot onderwijs hebben en hun recht op zelfbeschikking niet kunnen uitoefenen;
146. verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem aanvullende maatregelen te nemen om ook de meest kwetsbare groepen, zoals dakloze personen met een handicap, te bereiken;
147. benadrukt het belang van voortdurende monitoring van de tenuitvoerlegging van het UNCRPD, overeenkomstig artikel 33 hiervan en in overleg met gehandicaptenorganisaties;
148. verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de werkzaamheden van de EU-groep op hoog niveau voor de bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat en andere vormen van onverdraagzaamheid ter verbetering van de registratie en verzameling van gegeven met betrekking tot haatmisdrijven, ook haatmisdrijven tegen personen met een handicap beslaan;
149. dringt er bij alle lidstaten op aan de toezichtskaders vastgesteld overeenkomstig artikel 33, lid 2, van het UNCRPD te voorzien van afdoende en stabiele financiële en menselijke middelen om hun taken zelfstandig te kunnen uitvoeren;
150. dringt er bij de Commissie op aan het toezichtskader van de EU te voorzien van afdoende financiële middelen om zijn taken zelfstandig en naar behoren te kunnen uitvoeren;
151. herinnert eraan dat de Commissie verzoekschriften (PETI) elk jaar een groot aantal verzoekschriften ontvangt over moeilijkheden die personen met een handicap in de hele EU tijdens hun dagelijkse bezigheden ondervinden in verband met de acht voornaamste actiegebieden die in de Europese strategie inzake handicaps worden geïdentificeerd, evenals over andere toegankelijkheidskwesties, in het bijzonder de toegang tot gezondheidszorg en sociale bescherming, onderwijs en opleiding, de arbeidsmarkt, gebouwde omgeving en vervoer, goederen en diensten, informatie en communicatie, en deelname aan het politieke, openbare en culturele leven;
152. vraagt alle lidstaten het UNCRPD te ratificeren en het facultatief protocol te ondertekenen;
153. wijst op de beschermende rol die de Commissie verzoekschriften speelt door middel van de verzoekschriftenprocedure (los van de Europese Ombudsman, die is aangesteld om burgers te beschermen in geval van wanbeheer) in de context van het EU-kader voor het UNCRPD, die de indiener in staat stelt een klacht in te dienen wegens schending van zijn rechten door Europese, nationale en lokale autoriteiten; benadrukt dat uit de door de Commissie ontvangen verzoekschriften blijkt dat een doeltreffende, horizontale, niet-discriminerende en op mensenrechten gebaseerde benadering moet worden aangenomen wat betreft het beleid ten aanzien van personen met een handicap; onderstreept dat het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten een belangrijke rol speelt bij het consolideren van de grondrechten voor personen met een handicap in de EU en bij het ondersteunen van de tenuitvoerlegging door de EU van het UNCRDP;
154. benadrukt dat het leeuwendeel van de door de Europese burgers ingediende verzoekschriften betrekking heeft op problemen bij aanvraagprocedures, het krijgen van erkenning en de late betaling van invaliditeitspensioenen door de bevoegde instanties; benadrukt dat speciale aandacht aan deze kwesties moet worden besteed bij de tenuitvoerlegging van de Europese strategie inzake handicaps en het deel over sociale bescherming, in overeenstemming met artikel 28 van het UNCRPD over een passende levensstandaard en sociale bescherming;
o o o
155. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
overwegende dat 'volwaardige burger' in de context van deze resolutie moet worden begrepen in de betekenis die de UNCRPD aan dit begrip toekent, namelijk dat alle personen met een handicap recht hebben op volledige eerbiediging van alle mensenrechten;
Arrest van het Hof van Justitie van 11 april 2013, HK Danmark, gevoegde zaken C-335/11 en C-337/11, ECLI:EU:C:2013:222, punten 29-30; arrest van het Hof van Justitie van 18 maart 2014, Z, C-363/12, ECLI:EU:C:2014:159, punt 73; arrest van het Hof van Justitie van 22 mei 2014, Glatzel, C-356/12, ECLI:EU:C:2014:350, punt 68.
Richtlijn (EU) 2016/2102 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 inzake de toegankelijkheid van de websites en mobiele applicaties van overheidsinstanties (PB L 327 van 2.12.2016, blz. 1).
Verordening (EU) nr. 1300/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit betreffende de toegankelijkheid van het spoorwegsysteem in de Unie voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 110).
Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91 (PB L 46 van 17.2.2004, blz. 1).
Richtlijn 93/109/EG van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn (PB L 329 van 30.12.1993, blz. 34).
Richtlijn 94/80/EG van de Raad van 19 december 1994 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actieve en passieve kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij de nationaliteit niet bezitten (PB L 368 van 31.12.1994, blz. 38).
Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (COM(2008)0426).
Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16).
Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 200 van 7.6.2004, blz. 1).
Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (PB L 88 van 4.4.2011, blz. 45).