Geen bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: technische reguleringsnormen betreffende de handelsverplichting voor bepaalde derivaten
251k
49k
Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie van 17 november 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad betreffende markten in financiële instrumenten met technische reguleringsnormen betreffende de handelsverplichting voor bepaalde derivaten (C(2017)07684 – 2017/2979(DEA))
– gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2017)07684),
– gezien het schrijven van de Commissie van 29 november 2017, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren dat het geen bezwaar zal maken tegen de gedelegeerde verordening,
– gezien de brief van de Commissie economische en monetaire zaken van 4 december 2017 aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters,
– gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012(1) (MiFIR), en met name artikel 32, lid 1, en artikel 50, lid 5,
– gezien artikel 10, lid 1, en artikel 13 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie(2),
– gezien de ontwerpen van technische reguleringsnormen inzake de handelsverplichting voor bepaalde derivaten in het kader van MiFIR die de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) op 28 september 2017 heeft ingediend overeenkomstig artikel 32, lid 1, van MiFIR,
– gezien de begeleidende brief van de ESMA aan de Commissie van 28 september 2017 over de ontwerpen van technische reguleringsnormen van de ESMA inzake de handelsverplichting in het kader van MiFIR,
– gezien de aanbeveling voor een besluit van de Commissie economische en monetaire zaken,
– gezien artikel 105, lid 6, van zijn Reglement,
– gezien er geen bezwaar werd gemaakt binnen de in artikel 105, lid 6, derde en vierde streepje, van zijn Reglement gestelde termijn, die op 12 december 2017 verstreek,
A. overwegende dat in de bijlage bij de gedelegeerde verordening de klassen van derivaten worden vermeld waarop de bij artikel 28 van MiFIR ingevoerde handelsverplichting van toepassing dient te zijn; overwegende dat derivaten waarop deze handelsverplichting van toepassing is, uitsluitend mogen worden verhandeld op een gereguleerde markt, een multilaterale handelsfaciliteit, een georganiseerde handelsfaciliteit of een handelsplatform van een derde land dat door de Commissie gelijkwaardig wordt geacht;
B. overwegende dat de ESMA het ontwerp van technische reguleringsnorm op 28 september 2017 met een begeleidende brief bij de Commissie heeft ingediend en alle betrokken partijen heeft verzocht zich ertoe te verbinden hun deadlines te verkorten om ervoor te zorgen dat de politieke doelstelling om de handelsverplichting met ingang van 3 januari 2018 van toepassing te laten worden, wordt verwezenlijkt; overwegende dat de ESMA voorts opmerkt dat er nog een groot aantal gelijkwaardigheidsverklaringen moeten worden voltooid voordat de handelsverplichting in werking treedt;
C. overwegende dat het Parlement van oordeel is dat de vastgestelde technische reguleringsnorm als gevolg van de wijzigingen die de Commissie in de tekst heeft aangebracht, niet identiek is aan het door de ESMA ingediende ontwerp van technische reguleringsnorm, en dat het Parlement van mening is dat het over een termijn van drie maanden beschikt om bezwaar aan te tekenen tegen de technische reguleringsnorm ("toetsingstermijn");
D. overwegende dat de gedelegeerde verordening met ingang van 3 januari 2018, de datum van inwerkingtreding van Richtlijn 2014/65/EU ("MiFID II") en MiFIR, van toepassing moet zijn en dat de datum waarop de regels betreffende de handelsverplichting in werking treden, zou worden overschreden indien het Parlement de toetsingstermijn van drie maanden waarover het beschikt, volledig zou benutten;
E. overwegende dat de handelsverplichting voor derivaten een belangrijk onderdeel is van de verbintenissen die de leiders van de G20 in 2009 in Pittsburgh zijn overeengekomen;
F. overwegende dat een spoedige publicatie van de gedelegeerde verordening in het Publicatieblad een tijdige tenuitvoerlegging van en rechtszekerheid betreffende de bepalingen met betrekking tot de handelsverplichting voor derivaten mogelijk zou maken;
G. overwegende dat het Parlement benadrukt dat het van belang is dat de Commissie de nodige gelijkwaardigheidsbesluiten voltooit voordat de handelsverplichting in werking treedt;
H. overwegende dat het Parlement opmerkt dat de technische reguleringsnorm geen specifieke bepalingen betreffende pakkettransacties bevat en dat verdere richtsnoeren van de Commissie en de ESMA betreffende de behandeling van pakketten wellicht nodig zijn; overwegende dat het Parlement van mening is dat deze richtsnoeren in overeenstemming moeten zijn met de "quick fix" van MiFID II;
1. verklaart geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
– gezien zijn resoluties van 5 april 2017 over onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk na de kennisgeving van het voornemen van dat land om zich uit de Europese Unie terug te trekken(1), en van 3 oktober 2017 over de Stand van de onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk(2),
– gezien de richtsnoeren van de Europese Raad (artikel 50) van 29 april 2017 naar aanleiding van de kennisgeving van het Verenigd Koninkrijk op grond van artikel 50 VEU en de bijlage bij het Besluit van de Raad van 22 mei 2017 waarin de richtsnoeren zijn vastgelegd voor de onderhandelingen over een akkoord met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland over de voorwaarden voor zijn terugtrekking uit de Europese Unie,
– gezien het gezamenlijk verslag van de onderhandelaars van de Europese Unie en de regering van het Verenigd Koninkrijk van 8 december 2017 over de voortgang gedurende fase 1 van de onderhandelingen uit hoofde van artikel 50 VEU met betrekking tot de ordelijke terugtrekking van het Verenigd koninkrijk uit de Europese Unie,
– gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de onderhandelingen tussen de Europese Unie (EU) en het Verenigd Koninkrijk (VK) die worden gevoerd uit hoofde van artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) ten doel hebben te voorzien in een ordelijke terugtrekking van het VK uit de EU, waarbij rekening wordt gehouden met het kader voor de toekomstige betrekkingen van het VK met de Unie wanneer het land geen lidstaat meer is;
B. overwegende dat om een ordelijke terugtrekking te kunnen bewerkstelligen bij de onderhandelingen een strikte volgorde moet worden gevolgd, zodat scheidingskwesties die het gevolg zijn van de op handen zijnde terugtrekking van het VK in een eerste fase worden behandeld alvorens een tweede fase kan beginnen;
C. overwegende dat de drie veruit belangrijkste scheidingskwesties betrekking hebben op de rechten van EU-burgers die in het VK leven en VK-burgers die in de EU-27 leven, de grens tussen Ierland en Noord-Ierland en de unieke en bijzondere omstandigheden waar het eiland Ierland mee te maken heeft, en de regeling inzake de financiële verplichtingen van het VK ten aanzien van de EU;
D. overwegende dat ten aanzien van alle drie deze scheidingskwesties voldoende voortgang moet zijn geboekt alvorens de onderhandelingen de tweede fase in kunnen gaan, en overwegende dat deze voortgang zo snel mogelijk moet worden geboekt zodat er genoeg tijd overblijft voor de tweede fase van de onderhandelingen;
E. overwegende dat het gezamenlijk verslag van de onderhandelaars van de Europese Unie en de regering van het Verenigd Koninkrijk erop duidt dat voldoende voortgang is geboekt;
F. overwegende dat het VK, met betrekking tot de rechten van burgers:
–
heeft aanvaard dat alle EU-burgers die legaal in het VK leven en alle onderdanen van het VK die legaal in een lidstaat van de EU-27 leven, evenals hun respectievelijke gezinsleden op het moment van terugtrekking, de volledige reeks rechten zullen genieten als vastgesteld in het EU-recht en uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), op basis van waarborgen die in het terugtrekkingsakkoord zullen worden vastgelegd,
–
voorts heeft aanvaard dat de leden van het kerngezin van burgers en personen die een duurzame relatie met hen onderhouden die momenteel buiten het gastland verblijven door het terugtrekkingsakkoord zullen worden beschermd en dat dit eveneens geldt voor kinderen die in de toekomst buiten het gastland worden geboren,
–
heeft aanvaard dat de continuering van de rechten van burgers een leven lang wordt gegarandeerd door middel van een evenredige procedure, waarbij overeenkomstig EU-rechtsbegrippen passende waarborgen zullen gelden. Deze procedure en deze waarborgen zullen worden vastgelegd in het terugtrekkingsakkoord,
–
heeft aanvaard dat administratieve procedures transparant, soepel en gestroomlijnd zullen zijn, dat formulieren kort, eenvoudig en gebruiksvriendelijk zullen zijn en dat door gezinsleden gelijktijdig ingediende aanvragen samen zullen worden behandeld,
–
heeft aanvaard dat alle relevante rechten die zijn gebaseerd op het EU-recht zullen worden gewaarborgd en gedetailleerd zullen worden vastgelegd in het terugtrekkingsakkoord,
–
heeft aanvaard dat alle socialezekerheidsrechten uit hoofde van het EU-recht zullen worden gehandhaafd. Dit omvat onder meer de uitvoer van alle exporteerbare uitkeringen,
–
heeft aanvaard dat de bepalingen van het terugtrekkingsakkoord inzake de rechten van burgers zullen worden opgenomen in een specifieke rechtshandeling van het VK zodat deze rechten per direct zullen gelden;
G. overwegende dat het VK ten aanzien van Ierland / Noord-Ierland de nodige toezeggingen heeft gedaan om door middel van afstemming van de regelgeving te waarborgen dat er geen sprake zal zijn van een "verharding" van de grens, onder meer:
–
indien nodig, specifieke oplossingen voor Noord-Ierland;
–
de toezegging om het in 1998 bereikte akkoord in al zijn onderdelen te beschermen;
–
de garantie dat de rechten van de burgers in Noord-Ierland niet zullen verslechteren;
H. overwegende dat het VK ten aanzien van de financiële regeling duidelijk heeft gemaakt welke financiële verplichtingen het als vertrekkende lidstaat zal nakomen;
I. overwegende dat dit niet betekent dat alle resterende kwesties zijn opgelost en dat het eveneens niets zegt over het standpunt dat het Parlement zal innemen bij de procedure voor de goedkeuring van het definitieve terugtrekkingsakkoord;
J. overwegende dat de tweede fase van de onderhandelingen, op basis van deugdelijke en ondubbelzinnige beginselen, gericht moet zijn op de afronding van de regelingen voor de ordelijke terugtrekking van het Verenigd koninkrijk uit de Unie, inclusief mogelijke overgangsregelingen die nodig zijn voor de terugtrekking van het VK; overwegende dat in dit verband een alomvattende afspraak moet worden gemaakt over het kader voor de toekomstige betrekkingen;
K. overwegende dat het VK en de EU naaste buren blijven en veel gemeenschappelijke belangen zullen houden ook al zal het VK geen lidstaat meer zijn;
L. overwegende dat een associatieovereenkomst tussen de EU en het VK een passend kader zou kunnen zijn voor dergelijke nauwe betrekkingen, in het kader waarvan deze gemeenschappelijke belangen, inclusief nieuwe handelsbetrekkingen, kunnen worden beschermd en bevorderd;
M. overwegende dat een associatieovereenkomst als voordeel heeft dat het een flexibel instrument is dat samenwerking op een brede reeks beleidsterreinen mogelijk maakt;
N. overwegende dat overgangsregelingen noodzakelijk zullen zijn om een "cliff edge"-scenario (een abrupte beëindiging van de betrekkingen) te voorkomen wanneer het VK de EU verlaat, en om de onderhandelaars van de EU en het VK de mogelijkheid te geven over een overeenkomst inzake de toekomstige betrekkingen te onderhandelen;
O. overwegende dat, wat de uitkomst van de onderhandelingen over de toekomstige betrekkingen ook moge zijn, er geen enkele uitruil kan plaatsvinden met betrekking tot de interne en externe veiligheid, inclusief enerzijds defensiesamenwerking en anderzijds de toekomstige economische betrekkingen;
P. overwegende dat uitspraken als die van David Davis, die de uitkomst van fase 1 van de onderhandelingen slechts een "intentieverklaring" noemde, het goede vertrouwen dat tijdens de onderhandelingen is opgebouwd dreigen te ondermijnen;
1. is ingenomen met het door de onderhandelaars van de EU en het VK gepresenteerde gezamenlijke voortgangsverslag, waarin wordt geconcludeerd dat voldoende voortgang is geboekt in de onderhandelingen over het terugtrekkingsakkoord, en prijst de onderhandelaar van de Unie voor de manier waarop hij de onderhandelingen tot dusver heeft gevoerd;
2. is van mening dat het verslag de deur opent voor de tweede fase van de onderhandelingen en beveelt de Europese Raad aan een dienovereenkomstig besluit te nemen, maar gelooft dat onderhandelingen in goed vertrouwen moeten worden gevoerd en is van oordeel dat de onderhandelingen in de tweede fase alleen kunnen voortgaan indien de regering van het VK de toezeggingen die zij in het gezamenlijk verslag heeft gedaan ook volledig nakomt en indien deze toezeggingen volledig terug zijn te zien in het ontwerp van het terugtrekkingsakkoord;
3. wijst er niettemin op dat er nog steeds onopgeloste kwesties resteren met betrekking tot de verwezenlijking van een ordelijke terugtrekking van het VK uit de EU, die moeten worden opgelost alvorens het terugtrekkingsakkoord kan worden voltooid; wijst erop dat het terugtrekkingsakkoord, wanneer het eenmaal is voltooid, moet worden vastgelegd in een heldere en ondubbelzinnige wettekst; wijst erop dat deze resterende kwesties betrekking hebben op:
–
de uitbreiding van rechten van burgers naar toekomstige partners,
–
de waarborging dat er een inschikkelijke, declaratoire en kosteloze procedure komt, die, in het geval van aanvechting van een verklaring, de bewijslast bij de autoriteiten van het VK legt, en die gezinnen in staat stelt om de procedure door middel van één enkel formulier in gang te zetten,
–
de waarborging van de bindende aard van de besluiten van het HvJEU met betrekking tot de uitlegging van bepalingen inzake rechten van burgers, en de vastlegging van de rol van de toekomstige onafhankelijke nationale autoriteit (ombudsman) die in het leven moet worden geroepen om klachten van burgers te behandelen,
–
de zekerstelling van het toekomstige recht op vrij verkeer in de gehele EU voor VK-burgers die momenteel in een lidstaat van de EU-27 leven,
–
de waarborging dat afspraken die zijn gemaakt ten aanzien van Noord-Ierland /Ierland volledig uitvoerbaar zijn;
4. behoudt zich bijgevolg ieder recht voor ten aanzien van het definitieve terugtrekkingsakkoord waaraan het, overeenkomstig artikel 50, lid 2, van het VEU zijn goedkeuring moet geven alvorens het akkoord in werking kan treden;
Kader voor de toekomstige betrekkingen EU-VK
5. herinnert eraan dat de Unie bij de onderhandelingen over en sluiting van een terugtrekkingsakkoord overeenkomstig artikel 50, lid 2, van het VEU rekening moet houden met het kader voor de toekomstige betrekkingen van het vertrekkende land met de Unie;
6. pleit ervoor dat, indien de EU en het VK tot een alomvattende afspraak over dit kader voor de toekomstige betrekkingen komen, deze de vorm moet krijgen van een politieke verklaring die als bijlage bij het terugtrekkingsakkoord wordt gevoegd;
7. wijst erop dat over het akkoord waarin de nieuwe betrekkingen tussen de EU en het VK worden vastgelegd en dat is gebaseerd op het bovengenoemde kader, alleen kan worden onderhandeld wanneer het VK de EU heeft verlaten en een derde land is;
8. onderstreept dat het een kader voor de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK als onderdeel van het terugtrekkingsakkoord alleen zal aanvaarden als het in strikte overeenstemming is met de volgende beginselen:
–
een derde land dat niet dezelfde verplichtingen heeft als een lidstaat kan niet dezelfde voordelen genieten als een lidstaat van de Europese Unie of een lidstaat van de EER,
–
de integriteit van de interne markt en de vier vrijheden moeten worden gewaarborgd, zonder dat er ruimte is voor een sectorspecifieke benadering,
–
autonomie van de besluitvorming van de EU,
–
de rechtsorde van de EU en de rol van het HvJEU worden gewaarborgd,
–
het VK neemt de normen in acht die voorvloeien uit internationale verplichtingen, met inbegrip van mensenrechten, en zoals vastgesteld in de wetgeving en het beleid van de Unie op het gebied van milieu, klimaatverandering, consumentenbescherming, de strijd tegen belastingontduiking en ‑ontwijking, eerlijke concurrentie, gegevensbescherming en privacy, handel, en sociale en werknemersrechten, in het bijzonder waarborgen tegen sociale dumping, waarbij een duidelijk handhavingsmechanisme wordt ingesteld om naleving te garanderen,
–
waarborging van EU-overeenkomsten met derde landen en organisaties, inclusief de EER-overeenkomst,
–
waarborging van de financiële stabiliteit van de EU en eerbiediging van het Uniestelsel inzake regulering en toezicht, alsmede de normen en de toepassing daarvan,
–
een deugdelijk evenwicht van rechten en plichten, inclusief evenredige financiële bijdragen;
9. dringt erop aan dat het kader voor de toekomstige betrekkingen niet alleen in overeenstemming is met bovengenoemde beginselen, maar eveneens voorziet in zo nauw mogelijke betrekkingen tussen de EU en het VK;
10. wijst er nogmaals op dat een associatieovereenkomst, waarover overeenkomstig artikel 217 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) na de terugtrekking van het VK tussen de EU en het VK kan worden onderhandeld en die vervolgens kan worden gesloten, een passend kader voor de toekomstige betrekkingen zou kunnen bieden; pleit ervoor dat een dergelijke overeenkomst, in aanvulling op het gouvernancekader dat onder meer moet voorzien in een robuust en onafhankelijk geschillenbeslechtingsmechanisme, de volgende vier pijlers moet omvatten:
–
handel en economische betrekkingen,
–
thematische samenwerking,
–
interne veiligheid,
–
buitenlands beleid en samenwerking op het gebied van veiligheid;
11. herinnert eraan dat veel burgers van het VK zich fel hebben uitgesproken tegen het verlies van de rechten die zij momenteel genieten op grond van artikel 20 VWEU; stelt voor dat de EU-27 onderzoekt hoe dit verlies van rechten tot een minimum kan worden beperkt, binnen de mogelijkheden van het primaire Unierecht, met volledige inachtneming van de beginselen van wederkerigheid, rechtvaardigheid, symmetrie en non-discriminatie;
Overgangsregelingen
12. wijst er nogmaals op dat alleen overeenstemming kan worden bereikt over overgangsregelingen ter waarborging van de rechtszekerheid en continuïteit wanneer hierin een goede balans wordt bewerkstelligd tussen rechten en plichten, indien zij tijdelijk van aard en niet langer dan drie jaar geldig zijn, en indien zij voortbouwen op het EU-acquis, inclusief rechten van burgers, hetgeen vereist dat de bestaande regulerings-, begrotings-, toezichts-, juridische en handhavingsinstrumenten en ‑structuren van de EU van toepassing blijven in het VK; wijst erop dat het VK niet langer deel zal uitmaken van de EU-instellingen en ‑organen;
13. onderstreept eens te meer dat eventuele wijzigingen van het EU-acquis die gedurende de overgangsperiode in werking treden automatisch van toepassing moeten worden in het VK overeenkomstig de overgangsregelingen die tussen de EU en het VK zijn overeengekomen;
14. benadrukt dat eventuele toekomstige handelsovereenkomsten waarover het VK na de terugtrekking met derde landen onderhandelt pas in werking mogen treden aan het einde van de periode gedurende welke overgangsregelingen van toepassing zijn;
15. wijst erop dat een overgangsperiode waarover de EU en het VK overeenstemming hebben bereikt als onderdeel van het terugtrekkingsakkoord alleen kan ingaan wanneer dat akkoord van kracht is;
o o o
16. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de nationale parlementen en de regering van het Verenigd Koninkrijk.
Aanbeveling na het onderzoek naar witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking
297k
90k
Aanbeveling van het Europees Parlement van 13 december 2017 aan de Raad en de Commissie na de enquête witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking (2016/3044(RSP))
– gezien de artikelen 116 en 226 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien Besluit 95/167/EG, Euratom, EGKS van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 19 april 1995 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het enquêterecht van het Europees Parlement(1),
– gezien zijn besluit van 8 juni 2016 over de instelling, bevoegdheden, aantal leden en duur van het mandaat van een enquêtecommissie die onderzoek moet doen naar vermeende inbreuken op en gevallen van wanbeheer bij de toepassing van het Unierecht met betrekking tot witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking(2),
– gezien zijn resoluties van 25 november 2015(3) en 6 juli 2016(4) over fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect,
– gezien zijn resolutie van 16 december 2015 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende meer transparantie, coördinatie en convergentie van het vennootschapsbelastingbeleid in de Unie(5),
– gezien het verslag van de Commissie van 26 juni 2017 over de beoordeling van risico's op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering die van invloed zijn op de interne markt en verband houden met grensoverschrijdende activiteiten (COM(2017)0340),
– gezien het overzicht en de hiatenanalyse van het platform van financiële-inlichtingeneenheden (FIE's) van de Europese Unie (EU-FIE-platform) van 15 december 2016 ten aanzien van de bevoegdheden van de FIE's in de EU en de obstakels bij het verkrijgen en uitwisselen van inlichtingen,
– gezien de ontwerpaanbeveling van de Enquêtecommissie witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking,
– gezien het eindverslag van de Enquêtecommissie over het onderzoek naar witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking (A8‑0357/2017),
– gezien artikel 198, lid 12, van zijn Reglement,
1.Algemeen
1. stelt met bezorgdheid vast dat de Panama Papers ernstige schade hebben toegebracht aan het vertrouwen van de burgers in onze financiële en belastingstelsels; benadrukt dat het van cruciaal belang is om het vertrouwen van het publiek te herstellen en te zorgen voor eerlijke en transparante belastingstelsels en fiscale en sociale rechtvaardigheid; pleit er daarom voor dat de Europese Unie en haar lidstaten hun juridische instrumenten naar behoren gebruiken en versterken om te evolueren van geheimhouding naar transparantie, wederzijdse samenwerking en uitwisseling van informatie en om witwaspraktijken doeltreffender te bestrijden, en dat de lidstaten hun belastingstelsels vereenvoudigen om te zorgen voor een eerlijkere belastingheffing en te investeren in de reële economie;
2. benadrukt dat het dringend nodig is het Europese belastingmodel te herdefiniëren om paal en perk te stellen aan oneerlijke concurrentie tussen de lidstaten;
3. betreurt het aantal gevallen van wanbeheer die de parlementaire Enquêtecommissie die onderzoek moet doen naar vermeende inbreuken op en gevallen van wanbeheer bij de toepassing van het Unierecht met betrekking tot witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking heeft ontdekt ten aanzien van de uitvoering van de EU-wetgeving, en benadrukt zijn ernstige bezorgdheid over de schending van de derde antiwitwasrichtlijn (AMLD III)(6) op het gebied van samenwerking tussen de financiële-inlichtingeneenheden (FIE's); dringt er bij zowel de Commissie als de lidstaten op aan hun inspanningen, toezeggingen, samenwerking en investeringen op het gebied van financiële en personele middelen op te voeren om het toezicht en de handhaving te verbeteren, niet alleen om illegale praktijken zoals witwassen, belastingontduiking en belastingfraude doeltreffender te voorkomen en te bestrijden, maar ook om belastingontwijking en agressieve fiscale planning, die misschien wel wettelijk zijn maar in strijd met de geest van de wet, te voorkomen en te bestrijden; herinnert aan het beginsel van voorspelbaarheid van de ten laste gelegde feiten; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat elke inbreuk op de wetgeving naar behoren wordt gestraft; benadrukt dat de inspanningen hiertoe kosteneffectief moeten zijn;
4. verzoekt de lidstaten alert te reageren op meldingen van witwaspraktijken en verdachte transacties, teneinde gedegen onderzoeken te kunnen starten zodra bij de autoriteiten desbetreffend concrete informatie binnenkomt;
5. herinnert aan het EU-kader voor meldingen van verdachte transacties, en wijst eens te meer op het belang van nauwere internationale samenwerking tussen de financiële inlichtingeneenheden van de lidstaten van de EU en niet-EU-landen; is daarnaast van mening dat de Europese organen, en met name Europol en Eurojust, meer bevoegdheden moeten krijgen om witwaspraktijken te onderzoeken;
6. wijst erop dat een grondige verificatie van de uiteindelijke belanghebbenden een 'must' is om te voorkomen dat brievenbusondernemingen worden gebruikt om geld wit te wassen (zoals de Laundromat-zaak in Azerbeidzjan heeft aangetoond); dringt ook aan op een doeltreffende toepassing en handhaving van de Europese antiwitwasrichtlijn;
7. verzoekt de lidstaten af te zien van agressieve fiscale planning aan de aanbodzijde door fiscale rulings en voordelen of ad‑hocregels aan te bieden en hier reclame voor te maken;
8. verzoekt alle rechtsgebieden die de anti-BEPS-aanbevelingen van de OESO in nationaal recht hebben omgezet, of voornemens zijn dat te doen, zich niet alleen te houden aan de letter van de aanbevelingen, maar ook aan de geest ervan; wijst erop dat transparantie belangrijk is voor het aanpakken van belastingontduiking, en met name agressieve belastingplanning;
9. betreurt dat de huidige wetgeving inzake belastingontduiking en de bestrijding van witwaspraktijken op zowel EU- als nationaal niveau nog steeds veel lacunes bevat, en is van mening dat de wetgeving dringend naar behoren moet worden toegepast en verder moet worden aangescherpt; is ingenomen met de verhoogde inspanningen en de geboekte vooruitgang sinds de publicatie van de Panama Papers op het gebied van nieuwe wetgevingsvoorstellen die de invoering van inclusieve strategieën beogen, maar betreurt het gebrek aan politieke wil van sommige lidstaten om werk te maken van hervormingen en handhaving die tot daadwerkelijke veranderingen zouden leiden;
10. betreurt dat kwesties in verband met belastingbeleid op het niveau van de Raad vaak door afzonderlijke lidstaten worden geblokkeerd; herhaalt de waarschuwing van de TAXE1-commissie dat wanneer iedere lidstaat een vetorecht op het gebied van belastingaangelegenheden krijgt, dit inhoudt dat de unanimiteitsregel binnen de Raad de stimulans vermindert om van een status quo naar een coöperatievere oplossing te gaan; roept de Commissie nogmaals op gebruik te maken van de in artikel 116 VWEU vastgelegde procedure die het mogelijk maakt de unanimiteitsvereiste te wijzigen ingeval de Commissie vaststelt dat een dispariteit tussen de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten de mededingingsvoorwaarden op de interne markt vervalst;
11. wijst erop dat belastingontwijking, belastingontduiking en witwaspraktijken nog steeds mondiale fenomenen zijn en daarom een omvattend, duidelijk en coherent antwoord vergen dat gebaseerd is op wederzijdse steun en meer samenwerking op EU- en mondiaal niveau; dringt er bij de Commissie op aan een leidende rol op zich te nemen in de mondiale strijd tegen belastingontwijking, belastingontduiking en het witwassen van geld;
12. wijst met bezorgdheid op het gebrek aan ambitieuze en concrete maatregelen om belastingparadijzen tegen te gaan; wijst er in dit verband op dat meer transparantie alleen niet afdoende zal zijn om dit probleem aan te pakken; benadrukt dan ook dat er moet worden aangedrongen op internationale samenwerking en een multilaterale aanpak waarbij zowel ontwikkelde landen als ontwikkelingslanden moeten worden betrokken;
13. verzoekt de lidstaten en de EU-instellingen om zich hard te maken voor een intergouvernementele top op VN-niveau waarbij er een stappenplan en een gezamenlijk actieplan worden opgesteld om een eind te maken aan belastingparadijzen;
14. benadrukt dat er een concept van digitale bedrijfsvestigingen moet worden vastgesteld om volledig rekening te houden met de digitalisering van het bedrijfsleven en om ervoor te zorgen dat ondernemingen die inkomsten genereren in een bepaalde lidstaat zonder over een fysieke vestiging in deze lidstaat te beschikken, op dezelfde wijze worden behandeld als ondernemingen die er wel een fysieke vestiging hebben; dringt er bijgevolg bij de Commissie op aan digitale bedrijven op te nemen in alle Europese belastingontwijkings- en andere fiscale maatregelen;
15. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan proactief te werk te gaan en niet te wachten op onthullingen in de media alvorens deze kwesties als prioriteit aan te pakken; herinnert eraan dat transparantie niet louter sectoraal kan zijn;
16. benadrukt dat waakzaamheid geboden is om ervoor te zorgen dat de brexit geen belastingconcurrentie bevordert tussen de overige 27 lidstaten om bepaalde industrieën en diensten aan te trekken die momenteel in het Verenigd Koninkrijk gevestigd zijn, en evenmin leidt tot een versoepeling van de inspanningen ter bestrijding van belastingontduiking in het VK, met inbegrip van zijn overzeese en aanverwante gebieden; vestigt de aandacht van de Commissie op het feit dat met deze dimensie naar behoren rekening moet worden gehouden tijdens de tweede fase van de brexit, bij het voeren van onderhandelingen over een partnerschap of een handelsovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk;
17. betreurt het besluit van de Commissie om een einde te maken aan haar engagement inzake een tweejaarlijks corruptiebestrijdingsverslag over alle lidstaten; merkt op dat de controle van corruptiebestrijding door de Commissie zal worden uitgevoerd via het proces van het Europees semester; is van mening dat corruptiebestrijding in dit proces kan worden overschaduwd door andere economische en financiële aangelegenheden; verzoekt de Commissie het goede voorbeeld te geven door de publicatie van het verslag te hervatten en door zich in te zetten voor een veel geloofwaardiger en omvattender strategie voor corruptiebestrijding;
18. verzoekt de Commissie en de lidstaten de mogelijkheid van verplichte registratie of een verbod op het bezitten, waaronder in de hoedanigheid van 'uiteindelijke belanghebbende', van financiële rekeningen en brievenbusondernemingen door EU-burgers en EU-ondernemingen in landen op de EU-lijst van niet-coöperatieve fiscale rechtsgebieden en de EU-lijst van landen met tekortschietende AML- en CFT-regelgeving aan een effectbeoordeling te onderwerpen, teneinde belastingontduiking en belastingfraude te voorkomen;
2.Belastingontwijking en -ontduiking
2.1.Offshoreconstructies
19. benadrukt dat er dringend gemeenschappelijke internationale definities moeten worden vastgesteld voor de begrippen offshore financieel centrum (OFC), belastingparadijs, landen met bankgeheim, niet-coöperatieve fiscale rechtsgebieden en landen met een hoog risico op witwaspraktijken; dringt erop aan dat deze definities internationaal worden overeengekomen, zonder afbreuk te doen aan de onmiddellijke publicatie van de gemeenschappelijke zwarte lijst van de EU; benadrukt dat deze definities de vaststelling van duidelijke en objectieve criteria vereisen;
20. herinnert de lidstaten aan het belang van de algemene antimisbruikregel in het kader van belastingbeleid, en spoort de belastingautoriteiten aan dit beginsel consistent toe te passen, teneinde te voorkomen dat structuren worden gecreëerd met het oog op belastingfraude en belastingontduiking;
21. is van mening dat het bij het streven naar meer internationale samenwerking eveneens cruciaal is om ten aanzien van deze definities rechterlijke objectiviteit te hanteren en de handhaving ervan te waarborgen, aangezien sommige rechtsgebieden zich tot internationaal overeengekomen normen zouden kunnen verplichten zonder deze in de praktijk toe te passen; benadrukt dat er bij deze definities geen sprake mag zijn van politieke vooringenomenheid en dat zij de op de zwarte lijst opgenomen landen moeten motiveren om maatregelen te nemen waardoor ze van die lijst kunnen worden geschrapt;
22. herinnert eraan dat een formele verbintenis ten aanzien van internationaal overeengekomen normen de eerste stap is, maar dat enkel de behoorlijke uitvoering van deze normen en een reële en waarachtige inspanning de risicofactoren zullen verminderen en zullen leiden tot een succesvolle bestrijding van witwassen, belastingfraude en belastingontduiking;
23. herinnert eraan dat vrije zones en vrijhavens niet mogen worden misbruikt om hetzelfde effect te bereiken als belastingparadijzen of om internationale transparantieregels te omzeilen en zo geld wit te wassen; dringt er bij de Commissie op aan de kwestie van de vrijhavens in de Europese Unie aan te pakken;
24. verzoekt de Commissie een wetgevingsvoorstel in te dienen om ervoor te zorgen dat offshoreconstructies met uiteindelijke begunstigden in de lidstaten onderworpen zijn aan gelijkaardige eisen op het gebied van controle en openbaarmaking van de rekeningen als die welke van toepassing zijn in de Europese rechtsgebieden waar de uiteindelijke begunstigde is gevestigd;
25. is van mening dat de EU het illegaal moet maken om commerciële betrekkingen te onderhouden met legale structuren die in belastingparadijzen gevestigd zijn wanneer de uiteindelijk begunstigde niet kan worden geïdentificeerd;
26. verzoekt de Commissie jaarlijks een openbaar verslag te publiceren over het gebruik van EU-middelen alsmede transfers van de Europese Investeringsbank (EIB) en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) naar offshoreconstructies, inclusief het aantal en de aard van de geblokkeerde projecten, een toelichting betreffende de redenen voor de blokkering van projecten en follow-upmaatregelen die zijn genomen om ervoor te zorgen dat EU-middelen niet rechtstreeks of onrechtstreeks bijdragen tot belastingontwijking en belastingfraude;
2.1.1.Een gemeenschappelijke EU-lijst van niet-coöperatieve fiscale rechtsgebieden
27. is ingenomen met de voortrekkersrol van de Commissie bij het opstellen van criteria voor een gemeenschappelijke EU-lijst van niet-coöperatieve fiscale rechtsgebieden; betreurt dat dit proces buitengewoon lang duurt; dringt er bij de Raad op aan niet af te dingen op de ambitieuze criteria van deze lijst, maar deze integendeel nog ambitieuzer te maken; dringt erop aan dat alle door de Commissie voorgestelde criteria in aanmerking worden genomen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, het ontbreken van een vennootschapsbelasting of een bijna nultarief voor de vennootschapsbelasting, en benadrukt dat deze criteria belangrijk zijn om een doeltreffende en niet-willekeurige lijst te krijgen; is van mening dat de transparantiecriteria volledig moeten worden toegepast en dat bij de criteria ook naar behoren rekening moet worden gehouden met uitvoering en handhaving; verzoekt de Raad ervoor te zorgen dat deze lijst doeltreffend en geloofwaardig is en daarom krachtige, evenredige en afschrikkende gemeenschappelijke sancties tegen de landen op de lijst in te stellen, en benadrukt dat de beoordelingen van afzonderlijke landen op een transparante wijze moeten worden verricht; verzoekt de Raad en de Commissie te voorzien in een transparant en objectief herzieningsmechanisme, waarbij het Europees Parlement is betrokken, om de lijst in de toekomst bij te werken; herinnert eraan dat deze lijst tot doel heeft het gedrag van een betrokken rechtsgebied ten aanzien van het witwassen van geld en de facilitering van fiscale fraude te wijzigen;
28. betreurt het dat de EU-lijst van niet-coöperatieve jurisdicties op belastinggebied die door de Raad is goedgekeurd en gepubliceerd alleen jurisdicties buiten de EU betreft, en EU-landen die een systematische rol hebben gespeeld in het bevorderen en faciliteren van schadelijke belastingpraktijken en die niet aan het criterium van rechtvaardige belastingheffing voldoen, buiten beschouwing laat; benadrukt dat ten minste vier lidstaten op deze lijst zouden staan als zij volgens dezelfde EU-criteria zouden zijn getoetst, zoals blijkt uit een simulatie van Oxfam; is bezorgd dat het bij voorbaat van toetsing uitsluiten van EU-landen de legitimiteit, geloofwaardigheid en doeltreffendheid van het hele proces aantast;
29. is van mening dat de Commissie, van zodra de EU-lijst van niet-coöperatieve fiscale rechtsgebieden van kracht is, bijbehorende wetgeving moet voorstellen om geharmoniseerde verplichtingen vast te stellen voor de belastingdiensten in alle lidstaten om jaarlijks gegevens vrij te geven met de totale waarde en de bestemming van de geldtransfers van elke lidstaat naar elk rechtsgebied op de lijst;
30. pleit ervoor dat sancties ook worden opgelegd aan bedrijven, banken, accountants- en advocatenkantoren en belastingadviseurs waarvan is bewezen dat ze betrokken zijn bij illegale, schadelijke of onrechtmatige activiteiten met niet-coöperatieve rechtsgebieden of dat ze illegale, schadelijke of onrechtmatige regelingen voor vennootschapsbelastingen mogelijk hebben gemaakt met juridische constructies in die rechtsgebieden;
31. betreurt dat diverse burgers, entiteiten en politiek prominente personen van de EU in de Panama Papers werden genoemd; moedigt de lidstaten aan te verduidelijken of deze vermeldingen naar behoren zijn onderzocht en, zo ja, of deze een schending vormden van het nationale recht; benadrukt dat, in vergelijkbare zin, veel burgers, entiteiten en politiek prominente personen, wanneer zij werden verzocht samen te werken met deze parlementaire Enquêtecommissie die onderzoek moet doen naar vermeende inbreuken op en gevallen van wanbeheer bij de toepassing van het Unierecht met betrekking tot witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking, helaas weigerden informatie te verstrekken die nuttig zou zijn geweest voor de doelstellingen van de commissie;
32. merkt op dat volgens de meest recente gegevens van de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO) over rechtstreekse buitenlandse investeringen Luxemburg en Nederland tezamen meer investeringen van buitenaf kennen dan de VS, en dat het overgrote deel daarvan naar special-purpose entities met nauwelijks economische activiteiten gaat, en dat Ierland meer investeringen van buitenaf kent dan Duitsland of Frankrijk; wijst erop dat de buitenlandse investeringen in Malta volgens het Maltese Bureau voor de statistiek 1 474 % van de omvang van zijn economie bedragen; merkt op dat volgens onderzoek van de Universiteit van Amsterdam 23 % van alle bedrijfsinvesteringen die naar belastingparadijzen zijn gegaan, via Nederland is verlopen; is van mening dat deze gegevens duidelijk laten zien dat sommige lidstaten excessieve winstverschuivingsactiviteiten faciliteren ten koste van andere lidstaten;
33. dringt er bij de Commissie op aan uiterlijk eind 2018 een rapport te presenteren met een beoordeling van de belastingstelsels van de lidstaten en hun afhankelijke rechtsgebieden, regio's of andere administratieve structuren die belastingontduiking en belastingfraude mogelijk maken en potentieel een schadelijk effect op de interne markt hebben;
2.1.2.Een EU-lijst van derde landen met een hoog risico op witwassen
34. betreurt dat de Commissie tot op heden nog geen eigen onafhankelijke beoordeling heeft verricht van derde landen met een hoog risico op strategische tekortkomingen, zoals bepaald in de antiwitwasrichtlijn, maar zich uitsluitend heeft gebaseerd op de lijst van de financiële taskforce betreffende het witwassen van zwart geld (FATF), waarvan de Commissie lid is; betreurt dat de Commissie in dit opzicht niet op bevredigende wijze gehoor heeft gegeven aan de eisen van het Parlement;
35. dringt er bij de Commissie op aan vaart te zetten achter haar eigen lijst en verslag uit te brengen aan het Parlement over de uitvoering van haar stappenplan en met name van haar toezegging om alle middelen die de taskforce bestrijding financiële misdrijven nodig heeft te verhogen;
36. acht het van cruciaal belang dat de EU-doelstellingen in deze kwestie ambitieuzer zijn dan die van de FATF; wijst er in dit verband op dat er met het oog op een betere screeningprocedure meer moet worden geïnvesteerd in personele en financiële middelen of dat de toewijzing ervan binnen de Commissie moet worden geoptimaliseerd;
37. is van mening dat deze lijst tot doel heeft een gedragswijziging van rechtsgebieden ten aanzien van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme aan te moedigen, en andere landen te ontmoedigen een gelijkaardig, mogelijks schadelijk beleid te voeren;
38. verzoekt de Commissie het centrale orgaan te zijn zowel voor de lijst van derde landen met een hoog risico op witwassen van geld als voor de evaluatie van de Europese lijst van belastingparadijzen, om te zorgen voor consistentie en complementariteit;
2.2.Andere belastingwetgeving
39. is ingenomen met de nieuwe wetgeving die de afgelopen twee jaar is goedgekeurd naar aanleiding van LuxLeaks; is ingenomen met de inzet van de EU voor het BEPS-project van de OESO; verzoekt de lidstaten de EU-wetgeving snel om te zetten in hun respectieve rechtsstelsels en te zorgen voor de handhaving ervan;
40. dringt aan op ambitieuze openbare verslaglegging per land om de fiscale transparantie en de publieke controle op multinationale ondernemingen te versterken en wijst erop dat dit het brede publiek toegang zou verschaffen tot informatie over de door multinationals gemaakte winsten en ontvangen subsidies en over de belasting die zij betalen in de rechtsgebieden waar ze opereren; dringt er bij de Raad op aan onderling overeenstemming te bereiken over het voorstel om onderhandelingen aan te knopen met de andere EU-instellingen met het oog op de vaststelling van een openbare verslaglegging per land, wat een van de belangrijkste maatregelen is om te komen tot meer transparantie inzake belastinginformatie van ondernemingen voor alle burgers;
41. benadrukt dat openbare verslaglegging per land investeerders en aandeelhouders in staat zal stellen rekening te houden met het belastingbeleid van bedrijven wanneer zij het woord nemen tijdens aandeelhoudersvergaderingen en bij het nemen van investeringsbesluiten;
42. herinnert eraan dat belastinginformatie een essentiële component moet worden van de financiële verslaglegging van bedrijven;
43. dringt er bij de Raad op aan snel een ambitieuze overeenkomst te bereiken voor beide fasen van de gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB); herinnert eraan dat dit naast een kostenvermindering voor zowel bedrijven als de belastingdiensten van de lidstaten, ook de kwestie van de verrekenprijzen zou oplossen en zou zorgen voor eerlijker concurrentie binnen de interne markt; benadrukt dat de harmonisering van de belastinggrondslagen de beste oplossing is om belastingoptimalisering en agressieve fiscale planning via legale wegen te beëindigen; herinnert eraan dat een nieuwe, bindende definitie van "vaste vestiging" moet worden opgesteld om ervoor te zorgen dat de belastingheffing plaatsvindt op de plaats waar economische activiteit wordt verricht en waarde wordt gecreëerd; benadrukt dat dit gepaard moet gaan met bindende minimumcriteria om vast te stellen of een economische activiteit wezenlijk genoeg is om in een lidstaat te worden belast, om aldus het probleem van "brievenbusondernemingen" te voorkomen, met name gezien de uitdagingen als gevolg van de digitale economie;
44. moedigt de Commissie en de lidstaten aan te streven naar veel ambitieuzere hervormingen op het gebied van belastingen;
45. benadrukt dat belasting op de in de gehele wereld behaalde winst, om te fungeren als middel om een einde te maken aan winstverschuiving, een mondiaal karakter moet hebben en dat bij toepassing van de CCCTB op EU-niveau een situatie dreigt te ontstaan waarbij bestaande verliezen van EU-lidstaten aan de rest van de wereld geblokkeerd kunnen raken, net als de exploitatie van de rest van de wereld door sommige lidstaten; wijst erop dat een aanpak voor de EU alleen de stimuli kan wegnemen om winst te verschuiven binnen de EU, maar de deur kan openzetten voor stimuli en mogelijkheden om winst te verschuiven naar plaatsen buiten de EU;
46. herinnert aan zijn aanbevelingen om de automatische uitwisseling van informatie over fiscale rulings uit te breiden naar alle rulings en om de Commissie toegang te verlenen tot alle informatie hierover, teneinde de naleving van de Europese mededingingsregels te waarborgen(7);
47. verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk een wetgevingsvoorstel in te dienen tot herziening van de richtlijn administratieve samenwerking (DAC)(8) om meer samenwerking tussen de lidstaten op belastinggebied te bevorderen, via de verplichting om groepsverzoeken in belastingzaken te beantwoorden, zodat één Europees land alle inlichtingen kan verstrekken die andere nodig hebben om grensoverschrijdende belastingontduikers te vervolgen; herinnert aan zijn voorstel om de richtlijn administratieve samenwerking te wijzigen om de coördinatie tussen de lidstaten betreffende fiscale controles te verbeteren(9);
48. betreurt het dat niet-betaalde belasting die wordt teruggevorderd van de begunstigden van illegale fiscale steun volgens de EU-regels inzake overheidssteun toekomt aan het land dat de steun heeft verleend, in plaats van aan de landen die als gevolg van verstorende belastingregelingen te maken hebben gekregen met een uitholling van hun belastinggrondslagen; verzoekt de Commissie met het oog hierop passende methodes te ontwikkelen voor het kwantificeren van het verlies aan inkomsten voor de betrokken lidstaten, alsmede adequate terugvorderingsprocedures om te waarborgen dat niet-betaalde belasting wordt verdeeld over de lidstaten waarin de economische activiteit concreet heeft plaatsgevonden;
49. is van mening dat bij belastinghervormingen altijd controle mogelijk moet zijn door de burgers en moet worden voorzien in toegang voor maatschappelijke organisaties, voorlichting en opleiding om op productieve wijze deel te nemen aan de vormgeving van het beleid in kwestie, wat geen gangbare praktijk is;
50. benadrukt bovendien dat de belastingwetgeving, zowel op nationaal als op EU‑niveau, moet worden vereenvoudigd en zo moet worden geformuleerd dat zij toegankelijk is voor alle burgers, om de complexiteit te voorkomen die de belastingontwijkingssector ten goede komt;
51. verzoekt de Commissie een herziening in te dienen van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten(10), die maatregelen bevat om overheidsdiensten te beletten samen te werken met bedrijven die gebruikmaken van belastingparadijzen;
52. dringt er bij de Commissie op aan een uitgebreide evaluatie te verrichten van de werkzaamheden gedurende 19 jaar van de Groep gedragscode (belastingregeling ondernemingen), met aandacht voor de resultaten die zijn bereikt op het gebied van preventie van grensoverschrijdende schadelijke vennootschapsbelastingsstelsels, in de vorm van een publiek rapport; dringt aan op een hervorming van de Groep gedragscode, die gebaseerd is op de bevindingen en moet leiden tot meer transparantie en meer efficiëntie van zijn werkzaamheden, omdat de groep een centrale rol moet vervullen bij de inspanningen van de EU om op dit gebied verbeteringen aan te brengen; dringt erop aan dat het Parlement toetsings- en verantwoordingsbevoegdheden krijgt met betrekking tot de Groep;
53. verzoekt de Commissie een lijst op te stellen van de schadelijke regelingen waarvoor de Groep gedragscode tot op heden geen overeenstemming over het ondernemen van actie heeft kunnen bereiken en deze lijst te publiceren; verzoekt de Commissie tegen 2020 het effect te beoordelen van de octrooiboxregelingen die stroken met de nexusbenadering, en indien mogelijk het effect hiervan te kwantificeren op innovatie en verlies van belastinginning;
54. betreurt dat diverse EU-lidstaten in de Panama Papers werden genoemd; dringt er bij de Commissie op aan samen met de belastingdiensten een brede evaluatie te verrichten van mogelijks schadelijke belastingmaatregelen in de lidstaten die de mededinging verstoren en van de bestaande tegenmaatregelen, alsook van de overloopeffecten van deze maatregelen op andere rechtsgebieden; dringt aan op de invoering van een doeltreffend controlemechanisme om toezicht te houden op de lidstaten met betrekking tot mogelijke nieuwe schadelijke belastingmaatregelen die ze zouden kunnen invoeren;
55. verzoekt de Commissie een wetgevingsvoorstel in te dienen om de kwestie aan te pakken van grensoverschrijdende omzettingen en verplaatsingen van hoofdkantoren en duidelijke regels vast te stellen betreffende de verplaatsing van het hoofdkantoor van een onderneming binnen de EU, met inbegrip van regelgeving om brievenbusondernemingen tegen te gaan;
56. dringt er bij de Commissie en alle lidstaten op aan ervoor te zorgen dat een einde wordt gemaakt aan de praktijk van omkering van de vennootschapsbelasting, waarbij een multinationale onderneming wordt verworven door een kleinere onderneming die in een belastingparadijs is gevestigd en de wettelijke vestigingsplaats van die laatste overneemt, en zo haar hoofdzetel "verplaatst" en de algemene belastingdruk van de groep verlaagt, waarna "de inkomsten worden gestript" via fiscaal aftrekbare betalingen naar het belastingparadijs (bijvoorbeeld in de vorm van leningen, royalty's en diensten) die tot doel hebben belastingen op de binnenlandse winst van die multinational te ontwijken;
57. benadrukt dat speciale aandacht moet worden besteed aan schadelijke belastingpraktijken zoals het misbruik van octrooiboxen, derivaten, swaps enz., die steeds vaker worden gebruikt met het oog op belastingontwijking;
58. is ingenomen met de bevindingen van de Commissie inzake staatssteun van augustus 2016, waaruit blijkt dat Ierland Apple illegaal 13 miljard EUR aan ongeoorloofde belastingverlichting heeft geschonken; zet vraagtekens bij het besluit van de Ierse regering om tegen dit besluit in beroep te gaan, in een poging het te betalen bedrag niet te innen;
59. dringt er bij de lidstaten op aan een lijst op te stellen van en een einde te maken aan elke vorm van fiscale amnestie die tot witwaspraktijken en belastingontduiking kan leiden of die nationale instanties kan belemmeren de verstrekte gegevens te gebruiken om onderzoek te verrichten naar financiële misdrijven;
60. uit zijn bezorgdheid over het voornemen van de Amerikaanse regering om belastingverlichting voor grote ondernemingen en financiële deregulering te bevorderen; dringt er bij de Commissie op aan de in de VS voorgestelde belastinghervormingen, bekend onder de naam Blueprint, en de mogelijke toepassing van fiscale amnestie in de VS om de repatriëring van winsten door grote technologiebedrijven tegen een zeer laag belastingtarief mogelijk te maken, nauwlettend te volgen;
61. vraagt de lidstaten hun belastingdiensten te versterken met toereikende personele middelen om de effectieve inning van belastinginkomsten te waarborgen en schadelijke belastingpraktijken aan te pakken, omdat een gebrek aan middelen en personeelsinkrimpingen, bovenop het gebrek aan aangepaste opleiding, technische middelen en onderzoeksbevoegdheden, een ernstige belemmering vormen voor de belastingdiensten in sommige lidstaten;
62. wijst op een voorbeeld van een belastingontwijkingsregeling in de EU, de zogeheten "Double Irish structure", die uiterlijk in 2020 uitgefaseerd zal zijn; verzoekt alle lidstaten hun verdragen tot het vermijden van dubbele belasting tegen het licht te houden, teneinde ervoor te zorgen dat belastingontwijkingsregelingen niet worden gebruikt middels fiscale mismatches;
63. betreurt het ontbreken van betrouwbare en objectieve statistieken over de omvang van belastingontwijking en belastingontduiking; benadrukt dat het van belang is adequate en transparante methoden te ontwikkelen om de omvang van deze verschijnselen te beoordelen, evenals het effect ervan op de overheidsfinanciën, de economische activiteiten en de overheidsinvesteringen van landen;
64. dringt er bij de Commissie op aan richtsnoeren op te stellen om een duidelijk onderscheid te maken tussen wat, in het kader van belastingontduikings- en belastingontwijkingspraktijken, illegaal en legaal is, zelfs als het indruist tegen de geest van de wet, om alle betrokken partijen rechtszekerheid te bieden; verzoekt de lidstaten en derde landen te waarborgen dat sancties en geldboetes die aan belastingontduikers en intermediairs worden opgelegd niet fiscaal aftrekbaar zijn;
65. benadrukt dat de uitvoering van een verantwoordelijke belastingstrategie als een pijler van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap (MVO) moet worden beschouwd, en dat belastingontduiking, belastingontwijking en agressieve fiscale planning niet verenigbaar zijn met MVO; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om dit element op te nemen in een geactualiseerde MVO-strategie van de EU;
66. roept bedrijven ertoe op de volledige nakoming van alle verplichtingen op het gebied van belastingen, zonder welke belastingontwijking ook, integraal op te nemen in hun MVO-beleid;
67. herhaalt de oproep van de TAXE2-commissie om een nieuw EU-centrum voor de coherentie en coördinatie van het fiscaal beleid (Union Tax Policy Coherence and Coordination Centre (TPCCC)) op te zetten binnen de structuur van de Commissie, dat het belastingbeleid van de lidstaten op Unieniveau kan beoordelen en monitoren en moet waarborgen dat de lidstaten geen nieuwe schadelijke belastingmaatregelen ten uitvoer leggen; suggereert dat een dergelijk TPCCC erop moet kunnen toezien dat de lidstaten zich houden aan de gemeenschappelijke Unielijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden en ook de samenwerking tussen nationale belastingdiensten (bijv. op het gebied van opleiding en uitwisseling van goede praktijken) moet waarborgen en bevorderen;
68. herhaalt de aanbevelingen(11) van het Parlement voor de invoering van een reeks tegenmaatregelen die de Unie en de lidstaten als aandeelhouders en financiers van publieke instanties, banken en financieringsprogramma's moeten treffen met betrekking tot ondernemingen die gebruikmaken van belastingparadijzen om regelingen voor agressieve fiscale planning tot stand te brengen en die bijgevolg niet voldoen aan de Unienormen voor goed fiscaal bestuur;
69. herhaalt zijn oproep aan de Commissie om de Europese wetgeving te herzien, met inbegrip van de bepalingen betreffende het statuut van de Europese Investeringsbank (EIB), de verordening betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), de vier verordeningen betreffende het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), en de vijf Europese structuur- en investeringsfondsen (het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij), om te voorkomen dat EU-financiering terechtkomt bij eindbegunstigden of financiële intermediairs van wie bewezen is dat zij betrokken zijn bij belastingontduiking of agressieve fiscale planning;
70. roept de Commissie en de Raad op een verplicht gestandaardiseerd openbaar Europees ondernemingsregister in het leven te roepen, teneinde geactualiseerde en betrouwbare informatie over ondernemingen te verkrijgen en transparantie te bewerkstelligen via grensoverschrijdende toegang tot vergelijkbare en betrouwbare informatie over ondernemingen in de EU;
71. stelt voor dat de Commissie een beoordeling maakt van de impact van grensoverschrijdende transfers van voetballers op de inning van ontvangsten door de lidstaten en elke relevant geachte maatregel voorstelt om aanzienlijke inkomstenderving aan te pakken, inclusief maatregelen met betrekking tot de rol van tussenpersonen die deze transfers faciliteren;
72. verzoekt de Commissie geen handelsovereenkomsten te sluiten met rechtsgebieden die door de EU als belastingparadijs bestempeld zijn;
2.3.Uitwisseling van informatie
73. betreurt dat de bepalingen van de richtlijn administratieve samenwerking (DAC), die van kracht waren gedurende de periode die wordt bestreken door de onthullingen van de Panama Papers, niet doeltreffend ten uitvoer zijn gelegd en dat de hoeveelheid inlichtingen en rulings die is uitgewisseld miniem was; herinnert eraan dat de automatische uitwisseling van inlichtingen tussen belastingdiensten voor de lidstaten van groot belang is om wederzijdse bijstand bij de inning van belastinginkomsten te waarborgen en gelijke voorwaarden te creëren; verzoekt de Commissie met voorstellen te komen om de samenwerking tussen de lidstaten op belastinggebied verder te verbeteren, via de verplichting om groepsverzoeken in belastingzaken te beantwoorden, zodat één Europees land alle inlichtingen kan verstrekken die andere nodig hebben om grensoverschrijdende belastingontduikers te vervolgen;
74. is zeer bezorgd over het feit dat het aantal door de lidstaten aan multinationals verstrekte fiscale rulings de afgelopen jaren is toegenomen, ondanks de maatschappelijke onrust die ontstond naar aanleiding van het LuxLeaks-schandaal;
75. benadrukt dat de Commissie, met inachtneming van de bepalingen inzake gegevensbescherming, toegang moet hebben tot alle inlichtingen die uit hoofde van de richtlijn administratieve samenwerking worden uitgewisseld, om naar behoren te kunnen toezien op de tenuitvoerlegging en handhaving van deze richtlijn; benadrukt dat deze inlichtingen moeten worden opgeslagen in een centraal register dat door de Commissie wordt beheerd, aangezien zij exclusief bevoegd is op het gebied van mededinging;
76. pleit voor een effectievere wereldwijde uitwisseling, verwerking en gebruik van informatie en dringt erop aan dat de bepalingen inzake gemeenschappelijke rapporteringsnormen (CRS) doeltreffend en consistent worden uitgevoerd, waarbij het met naam en toenaam vermelden in het kader van collegiale toetsing wordt vervangen door een sanctieregeling; vestigt de aandacht op het feit dat er bij de uitwisseling van informatie sprake moet zijn van wederkerigheid tussen de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de deelnemende ondertekenende landen; verzoekt de lidstaten deelnemende ontwikkelingslanden bij te staan bij de tenuitvoerlegging van deze normen; benadrukt dat landen niet alleen toezeggingen moeten doen met betrekking tot de CRS, maar het systeem tevens ten uitvoer moeten leggen en moeten zorgen voor de verstrekking van kwalitatief hoogwaardige gegevens; wijst erop dat de huidige CRS zwakke punten vertoont en is verheugd dat de OESO aan de verfijning ervan werkt om de CRS doeltreffender te maken; verzoekt de Commissie te helpen om de vastgestelde mazen in de wetgeving te dichten;
77. dringt aan op betere openbare handelsregisters, openbare registers van feitelijke eigendom en openbare verslaglegging per land, teneinde de beperkingen te boven te komen die voortvloeien uit de uitwisseling van inlichtingen in het kader van het "multilaterale verdrag om met belastingverdragen samenhangende maatregelen ten uitvoer te leggen teneinde BEPS te voorkomen" van de OESO van juni 2017, dat landen de keuze geeft om partners te selecteren en dat daarmee in de praktijk bilateralisme toestaat;
78. benadrukt dat de verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen in verband met mogelijke agressieve fiscale planningconstructies van grensoverschrijdende aard (DAC6) niet alleen toegankelijk moet zijn voor belastingdiensten;
79. verzoekt de Commissie erop toe te zien dat er sprake is van wederkerigheid bij de uitwisseling van informatie tussen de EU en derde landen die niet zijn toegetreden tot internationaal overeengekomen normen; benadrukt dat er doeltreffende sancties moeten komen voor financiële instellingen met Europese cliënten, die niet voldoen aan de normen voor automatische uitwisseling van inlichtingen; is van mening dat in een dergelijk voorstel een mechanisme voor geschillenbeslechting moet worden opgenomen om potentiële geschillen tussen de EU en derde landen te beslechten; herinnert aan zijn aanbeveling om een bronbelasting of maatregelen met een soortgelijk effect in te voeren, om te voorkomen dat winsten de EU onbelast verlaten;
80. is van mening dat de entiteiten die informatie aan de belastingdiensten moeten verstrekken, dezelfde moeten zijn als in de antiwitwasrichtlijn, namelijk:
1)
kredietinstellingen;
2)
financiële instellingen;
3)
de volgende natuurlijke of rechtspersonen, in het kader van de uitoefening van hun beroepsactiviteiten:
a)
auditors, externe accountants en belastingadviseurs;
b)
notarissen en andere onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen wanneer zij, ongeacht of zij namens en voor rekening van hun cliënt optreden bij financiële of onroerendgoedtransacties, dan wel bijstand verlenen bij de planning of uitvoering van transacties voor hun cliënt met betrekking tot:
(i)
de aan- en verkoop van eigendommen of zakelijke entiteiten;
(ii)
het beheer van fondsen, effecten of andere activa van de cliënt;
(iii)
de opening of het beheer van bank-, spaar- of effectenrekeningen;
(iv)
de organisatie van de inbrengen die nodig zijn om ondernemingen op te richten, te exploiteren of te beheren;
(v)
de oprichting, de exploitatie of het beheer van trusts, vennootschappen, stichtingen of soortgelijke structuren;
c)
aanbieders van trust- en bedrijfsdiensten die niet onder a) of b) vallen;
d)
vastgoedmakelaars;
e)
andere personen die in goederen handelen, alleen voor zover de betalingen in contanten en voor bedragen van 10 000 EUR of meer worden verricht of ontvangen, hetzij in één transactie, hetzij in een reeks blijkbaar verbonden transacties;
f)
aanbieders van kansspeldiensten;
3.Witwaspraktijken
3.1.Wetgeving ter bestrijding van witwaspraktijken
81. benadrukt dat de lidstaten alle bepalingen van de antiwitwasrichtlijn daadwerkelijk en consistent moeten uitvoeren; verzoekt de Commissie en de lidstaten de wetgeving naar behoren te handhaven; verzoekt de Commissie te zorgen voor meer en adequate middelen voor de bestaande monitoringsystemen; verzoekt de Commissie meer middelen toe te wijzen aan haar taskforce voor de voorkoming van financiële misdrijven;
82. benadrukt dat het rechtskader van de vierde antiwitwasrichtlijn anonieme aandelen aan toonder die, tenzij conform de regels geregistreerd, een nuttig instrument zijn gebleken om internationale constructies voor witwaspraktijken op te zetten, volledig verbiedt; verzoekt de lidstaten de op 26 juni 2017 in werking getreden vierde antiwitwasrichtlijn doeltreffend te implementeren en te handhaven; verzoekt de Commissie toezicht uit te oefenen op de goede omzetting en implementatie van de richtlijn;
83. dringt er bij de Commissie op aan een inbreukprocedure wegens niet-naleving van de Uniewetgeving in te leiden tegen lidstaten die zijn genoemd in de Panama Papers en andere onthullingen;
84. benadrukt de noodzaak van regelmatig geactualiseerde, gestandaardiseerde, onderling verbonden en voor het publiek toegankelijke registers van uiteindelijk begunstigden van ondernemingen, stichtingen, trusts en soortgelijke juridische constructies om te voorkomen dat uiteindelijk begunstigden anoniem blijven; dringt aan op een verlaging van de huidige drempel voor de vereiste aandelenpositie in de definitie van feitelijke eigendom; is van mening dat de EU en haar lidstaten een leidende rol moeten vervullen bij de bevordering binnen internationale fora van de transparantienormen inzake uiteindelijk begunstigden;
85. benadrukt de oproep van de vertegenwoordigers van de Franse FIE in de parlementaire Enquêtecommissie die onderzoek moet doen naar vermeende inbreuken op en gevallen van wanbeheer bij de toepassing van het Unierecht met betrekking tot witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking, om in overeenstemming met aanbeveling 26 van de FATF inzake financieel toezicht, er op Europees niveau expliciet voor te zorgen dat de uitoefening van toezicht door de bevoegde toezichthoudende autoriteit kan teruggaan tot de moederentiteit van de desbetreffende groep;
86. dringt er bij de Commissie op aan toe te zien op de totstandbrenging van openbaar toegankelijke kadasters;
87. dringt aan op de identificatie van de uiteindelijk begunstigden met inbegrip van alle natuurlijke personen die de uiteindelijke eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over een juridische entiteit, waarbij het niet gaat om een op een gereglementeerde markt genoteerde vennootschap die is onderworpen aan openbaarmakingsvereisten overeenkomstig het recht van de Unie, of aan gelijkwaardige internationale normen die een toereikende transparantie van eigendomsinformatie waarborgen, via het rechtstreeks of onrechtstreeks houden van ten minste één aandeel of de gelijkwaardige minimumeenheid voor deelneming in die entiteit, met inbegrip van het houden van aandelen aan toonder, of via zeggenschap met andere middelen;
88. merkt op dat het illegale geld dat door het afkopen van deze transacties wordt gestort, wordt omgevormd tot legale geldmiddelen die afkomstig zijn van legitieme transacties; verzoekt daarom met klem de antiwitwasregelgeving uit te breiden tot de vastgoedmarkt om nieuwe illegale fenomenen te voorkomen;
89. onderstreept de noodzaak om de handhaving van de verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen (CDD) te verbeteren om ervoor te zorgen dat een deugdelijke beoordeling wordt uitgevoerd van de risico's in verband met het profiel van de cliënt; benadrukt dat, zelfs wanneer het verplichte cliëntenonderzoek wordt uitbesteed, dit altijd onder de verantwoordelijkheid van de meldingsplichtige entiteiten moet vallen; dringt erop aan deze verantwoordelijkheid duidelijk te formuleren en te voorzien in sancties in geval van nalatigheid of belangenconflict bij uitbesteding; is bovendien van mening dat het toepassingsgebied van meldingsplichtige entiteiten moet worden uitgebreid tot onder meer vastgoedmakelaars, om te waarborgen dat de cliëntenonderzoeksbepalingen in gelijke mate van toepassing zijn op gereguleerde en momenteel niet-gereguleerde actoren; dringt aan op de harmonisering van cliëntenonderzoek op EU-niveau en te voorzien in een passende vorm voor deze procedures om de naleving ervan te waarborgen;
90. is van mening dat de sancties voor het witwassen van geld, belastingontduiking en belastingfraude zwaarder en afschrikkender moeten zijn en dat de lidstaten de op risico's gebaseerde aanpak moeten volgen wanneer zij middelen vrijmaken voor de bestrijding van deze illegale praktijken; is in dit verband verheugd over het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de strafrechtelijke bestrijding van het witwassen van geld (COM(2016)0826); verzoekt de lidstaten de wenselijkheid te bekijken van een verbod op strafvermindering in ruil voor schuldbekentenis in gevallen van ernstige belastingfraude; wijst er evenwel op dat de EU en haar lidstaten tegelijkertijd stimulansen moeten ontwikkelen voor iedere categorie van meldingsplichtige entiteiten, om hen te ontmoedigen dergelijke activiteiten aan de dag te leggen en ervoor te zorgen dat deelname eraan niet winstgevend is; verzoekt de lidstaten de verjaringstermijnen voor witwaspraktijken te herzien om verjaring als gevolg van niet-optreden van de bevoegde instanties te voorkomen;
91. dringt aan op een doeltreffend toezichtmechanisme dat op Europees niveau moet worden ingevoerd en dat de verbonden rechtsgebieden bestrijkt, aangezien de collegiale toetsing in het kader van de FATF en de geregelde wederzijdse beoordelingen gemakkelijk kunnen worden belemmerd door politieke of andere vormen van stilzwijgend medeweten;
92. benadrukt dat het noodzakelijk is op EU-niveau overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijk begrip en een gemeenschappelijke definitie van een politiek prominent persoon (PEP);
93. dringt aan op een geharmoniseerde definitie van fiscale misdrijven op EU-niveau en de totstandbrenging van een afzonderlijk strafrechtelijk instrument dat moet worden aangenomen op grond van artikel 83, lid 2, VWEU of uiteindelijk op grond van artikel 116 VWEU indien de lidstaten het niet eens worden over de opheffing van een verstoring van de mededingingsvoorwaarden op de interne markt; dringt erop aan de definitie van gronddelicten inzake witwaspraktijken binnen de EU te harmoniseren en de vrijstellingen die lidstaten kunnen inroepen om medewerking en de uitwisseling van inlichtingen te weigeren, te beperken; herinnert aan zijn standpunt betreffende de herziening van de vierde en vijfde antiwitwasrichtlijn, namelijk dat fiscale misdrijven moeten worden losgekoppeld van de vereiste van strafbaarstelling met een vrijheidsstraf of detentiemaatregel;
94. is bezorgd over de goedkeuring van burgerschapsprogramma's voor niet-ingezetenen van de EU, de zogenoemde gouden visa- of investeerdersprogramma's voor onderdanen van derde landen, waarbij burgerschap wordt verleend in ruil voor financiële investeringen, zonder dat een degelijk of zelfs enig cliëntenonderzoek is verricht; verzoekt de Commissie na te gaan of de lidstaten zich houden aan de antiwitwasrichtlijn en andere verwante EU-wetgeving wanneer het burgerschap wordt toegekend in het kader van dergelijke programma's;
95. dringt er bij de Commissie en de Raad op aan de door de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van het Parlement op 28 februari 2017 aangenomen(12) ambitieuze herziening van de vierde antiwitwasrichtlijn (COM(2016)0450) ernstig te nemen, en wijst erop dat deze herziening diverse mazen in de wetgeving zou dichten en de huidige antiwitwaswetgeving aanzienlijk zou versterken, bijvoorbeeld door de definitie van een uiteindelijk begunstigde aan te scherpen, door niet toe te staan dat directieleden, schijndirecteuren en andere gevolmachtigden als uiteindelijk begunstigde kunnen worden aangemerkt tenzij zij aan de criteria voldoen, door openbare toegang te verschaffen tot registers van uiteindelijk begunstigden van ondernemingen en trusts en door een doeltreffender sanctiemechanisme in te voeren voor inbreuken op de antiwitwasrichtlijn; verzoekt de Commissie en de Raad daarom om tijdens de lopende trialoogonderhandelingen het krachtige voorstel van het Parlement niet af te zwakken;
96. roept op tot meer aandacht in de politiek en in wetgeving voor opkomende risico's in verband met nieuwe technologieën en financiële producten, zoals derivaten, swaps en virtuele valuta(13);
97. dringt er bij de Commissie op aan de mogelijkheid van het benutten van nieuwe technologieën zoals unieke digitale identiteiten te onderzoeken om de identificatie van ernstige gevallen van financiële misdrijven te vergemakkelijken, en daarbij de eerbiediging van de grondrechten, met inbegrip van het recht op privacy, te waarborgen;
98. dringt er bij de Commissie op aan dringend te beoordelen welke effecten e‑gamingactiviteiten, virtuele valuta, cryptovaluta, blockchain- en fintech-technologieën op witwaspraktijken en fiscale misdrijven hebben; verzoekt de Commissie bovendien mogelijke maatregelen, met inbegrip van wetgeving, te overwegen om een regelgevingskader voor deze activiteiten tot stand te brengen en zo de instrumenten voor witwaspraktijken te beperken;
99. dringt erop aan activa die voortkomen uit criminele activiteiten verbeurd te verklaren; dringt hiertoe aan op een snelle vaststelling van de verordening betreffende de wederzijdse erkenning van bevelen tot bevriezing en confiscatie om grensoverschrijdende ontneming van criminele vermogensbestanddelen te bevorderen; benadrukt dat het door de Commissie voorgestelde rechtsinstrument betere samenwerking en een snellere erkenning van dergelijke bevelen mogelijk zal maken, waarbij tegelijkertijd het subsidiariteitsbeginsel wordt gewaarborgd;
100. benadrukt dat er ook stappen moeten worden ondernomen om de nationale strategieën op één lijn te brengen met de strategie van Europese agentschappen en organen als Europol, Eurojust en OLAF; wijst erop dat ten behoeve van deze samenwerking wettelijke hinderpalen die informatie-uitwisseling in de weg staan, moeten worden weggenomen;
101. is verheugd over het recente besluit van de Portugese regering om de uitgifte van aandelen aan toonder te verbieden en de in omloop zijnde aandelen aan toonder om te zetten in effecten op naam, en dringt er bij de Commissie op aan om voor de gehele EU wetgeving voor te stellen die hetzelfde effect heeft;
102. vraagt om een veel strenger toezicht van de bevoegde instanties bij de beoordeling van de professionele en zedelijke geschiktheid van de leden van de raad van bestuur en de aandeelhouders van kredietinstellingen in de EU; is van mening dat er voorwaarden moeten worden vastgesteld die de bevoegde instanties de mogelijkheid geven continu toezicht uit te oefenen op de beoordelingscriteria voor zowel aandeelhouders als de leden van de raad van bestuur, omdat het momenteel zeer moeilijk is een eenmaal gegeven goedkeuring in te trekken; is voorts van mening dat er gedurende een langere tijd en flexibeler bezwaar moet kunnen worden gemaakt tegen overnames, met name wanneer bevoegde instanties eigen onderzoek moeten verrichten naar verstrekte informatie met betrekking tot gebeurtenissen in derde landen en met betrekking tot politiek prominente personen;
3.2.Financiële-inlichtingeneenheden (FIE's)
103. is van mening dat de uitwisseling van inlichtingen kan worden verbeterd door de status en de functionering van FIE's te harmoniseren; verzoekt de Commissie binnen het FIE‑platform een project te starten om na te gaan tot welke informatiebronnen FIE's momenteel toegang hebben; verzoekt de Commissie advies te verstrekken over de wijze waarop voor een grotere convergentie in de functies en bevoegdheden van Europese FIE's kan worden gezorgd, met vermelding van een minimale gemeenschappelijke omvang en inhoud van de financiële, bestuurlijke en rechtshandhavingsinformatie die FIE's moeten ontvangen en onderling moeten kunnen uitwisselen; is van mening dat in dit advies ook een toelichting moet worden opgenomen met het oog op een door allen gedeeld begrip van de functies van FIE's inzake strategische analyse;
104. is van mening dat, om efficiënter te zijn, alle Europese FIE's onbeperkte en rechtstreekse toegang moeten hebben tot alle informatie met betrekking tot de functies van meldingsplichtige entiteiten en registers, en dat FIE's deze informatie ook moeten kunnen krijgen op grond van een verzoek van een andere FIE in de Unie en deze informatie met de verzoekende FIE moeten kunnen uitwisselen;
105. stelt voor dat de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van de antiwitwasrichtlijn de eis schrappen dat FIE's toestemming van een derde moeten verkrijgen om voor inlichtingendoeleinden informatie met een andere FIE te delen, teneinde de uitwisseling van inlichtingen tussen de FIE's te bevorderen; verzoekt de Commissie richtsnoeren te geven bij algemene bepalingen van de antiwitwasrichtlijn, met name ten aanzien van de noodzaak van een "spontane en snelle" uitwisseling van inlichtingen met andere FIE's;
106. benadrukt de noodzaak van effectievere communicatie tussen de relevante bevoegde instanties op nationaal niveau, maar ook tussen de FIE's in verschillende lidstaten; dringt er bij de Commissie op aan een EU-toetsingssysteem op te zetten als een instrument om de te verzamelen en uit te wisselen inlichtingen te standaardiseren en om de samenwerking tussen FIE's te verbeteren; wijst erop dat dit systeem de versterking zou moeten behelzen van FIU.net in het kader van Europol, maar ook van Europol zelf, met name om informatie en statistieken te verkrijgen over informatiestromen, activiteiten en het resultaat van de door FIE's uitgevoerde analyses, evenals van de bevoegdheden van Eurojust en de middelen om witwaspraktijken en belastingontduiking aan te pakken; dringt er voorts bij de lidstaten op aan de personele, financiële en technische middelen bij de FIE's uit te breiden om hun onderzoeks- en samenwerkingscapaciteiten te versterken, teneinde het toegenomen aantal meldingen van verdachte transacties (STR's) naar behoren te verwerken en te gebruiken;
107. merkt op dat de doelbinding voor het gebruik van de inlichtingen die FIE's uitwisselen, moet worden herzien en op EU- en mondiaal niveau eenvormig moet worden gemaakt, zodat inlichtingen kunnen worden gebruikt voor het aanpakken van fiscale misdrijven en kunnen dienen als bewijsmateriaal;
108. beklemtoont dat benoemingen in leidinggevende functies bij FIE's onafhankelijk, vrij van politieke vooringenomenheid en op basis van beroepskwalificaties moeten gebeuren en dat de selectieprocedure transparant moet zijn en onder toezicht moet staan; benadrukt de noodzaak van gemeenschappelijke regels inzake de onafhankelijkheid van de instanties die belast zijn met de handhaving van regels op het gebied van belastingfraude en witwaspraktijken, alsook de noodzaak van volledig onafhankelijke rechtshandhavingsinstanties bij de follow-up van FIE-meldingen;
109. verzoekt de Commissie na te gaan of in alle lidstaten naar behoren aan deze verplichting wordt voldaan;
110. herhaalt zijn standpunt over de vijfde antiwitwasrichtlijn met betrekking tot de oprichting van een Europese FIE en de noodzaak te zorgen voor een doeltreffend en gecoördineerd systeem voor de uitwisseling van informatie, alsook van gecentraliseerde databanken; benadrukt dat het noodzakelijk is de FIE's van de lidstaten te ondersteunen, met name in grensoverschrijdende gevallen;
111. benadrukt dat de bevoegde instanties niet mogen afwachten tot ze worden overweldigd door het toenemende gebruik van digitale technologieën door belastingadviseurs en belastingplichtigen; is van mening dat de bevoegde instanties hun eigen instrumenten en onderzoekscapaciteiten dienovereenkomstig moeten ontwikkelen; is van mening dat dit de bevoegde instanties nieuwe mogelijkheden kan bieden om de steeds terugkerende kwestie van de toewijzing van middelen aan te pakken of om de onderlinge samenwerking te helpen verbeteren;
4.Intermediairs
112. betreurt het dat intermediairs momenteel binnen de EU op een niet-homogene manier worden gereguleerd; dringt er bij de Raad op aan op korte termijn het voorstel van de Commissie inzake de verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op fiscaal gebied met betrekking tot te rapporteren grensoverschrijdende constructies (COM(2017)0335) te onderzoeken en goed te keuren, teneinde de verslagleggingsvereisten voor intermediairs aan te scherpen; moedigt de lidstaten aan de potentiële voordelen te overwegen van een uitbreiding van het toepassingsgebied van de richtlijn tot louter binnenlandse gevallen;
113. benadrukt dat dit voorstel de mazen in de wetgeving die agressieve fiscale planning mogelijk maken moet dichten door nieuwe regels in te voeren voor intermediairs die bij dergelijke praktijken betrokken zijn;
114. wijst erop dat vermogensbeheer grotendeels niet gereguleerd is en dat er bindende internationale regels en normen moeten worden vastgesteld om gelijke voorwaarden te creëren en dit beroep beter te reguleren en te definiëren; dringt er in dit verband bij de Commissie op aan in alle relevante internationale fora het initiatief te nemen om dergelijke normen en regels tot stand te brengen;
115. wijst erop dat, waar sprake is van autonome organisatie en zelfregulering, er toezicht moet worden uitgeoefend; verzoekt de Commissie te beoordelen of er nood is aan een gericht optreden van de EU, met inbegrip van de mogelijkheid tot opstellen van wetgeving, om te zorgen voor passend toezicht op de zelfregulering van meldingsplichtige entiteiten, d.w.z. via een afzonderlijke en onafhankelijke nationale regelgevende instantie/toezichthouder;
116. verzoekt de Commissie – in samenwerking met de lidstaten en de toezichthouders – richtsnoeren te publiceren met het oog op de standaardisering van de meldingsformaten voor meldingsplichtige entiteiten, om de verwerking en de uitwisseling van informatie tussen de FIE's te vergemakkelijken;
117. dringt erop aan in de wetgeving betreffende fiscale intermediairs stimulansen op te nemen die moeten bevorderen dat zij niet meewerken aan belastingontduiking en belastingontwijking of het afschermen van uiteindelijke begunstigden;
118. beklemtoont dat, indien de intermediair buiten de EU is gevestigd, de betrokken belastingplichtige de plannen voor in potentie agressieve fiscale planning zelf rechtstreeks en voordat deze ten uitvoer worden gelegd bij de belastingdiensten van zijn lidstaat moet melden, teneinde hen in de gelegenheid te stellen met passende maatregelen op de fiscale risico's in te spelen;
119. is van mening dat strengere regels betreffende de rol van intermediairs de sector als geheel ten goede zouden komen, omdat oprechte intermediairs niet langer zouden worden benadeeld door oneerlijke concurrentie en het kaf dus van het koren zou worden gescheiden;
120. dringt aan op meer doeltreffende, ontradende en evenredige sancties op zowel EU- als lidstaatniveau jegens banken en intermediairs die willens en wetens systematisch betrokken zijn bij illegale belastingregelingen of witwaspraktijken; benadrukt dat de sancties gericht moeten zijn op de ondernemingen zelf en op de senior managers en bestuursleden die voor deze regelingen verantwoordelijk zijn; benadrukt dat substantiële boetes van essentieel belang zijn en is van mening dat een "naming and shaming"-aanpak voor bevestigde gevallen intermediairs kan ontmoedigen om hun verplichtingen te omzeilen en hen kan aanmoedigen de regels na te leven;
121. verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat de sectoren die het grootste risico lopen als gevolg van ondoorzichtige regelingen rond de uiteindelijk begunstigden (zoals vastgesteld door de Commissie in haar beoordeling van de risico's van witwaspraktijken) doeltreffend worden gemonitord en gecontroleerd; verzoekt de lidstaten advies te verstrekken over de risicofactoren in verband met transacties waarbij belastingadviseurs, auditeurs, externe accountants, notarissen en andere onafhankelijke juridische deskundigen betrokken zijn;
122. roept op tot een betere handhaving van de regels inzake witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking en een versterking van het afschrikkend effect door de publieke zichtbaarheid ervan te vergroten, met name door middel van betere openbare statistieken inzake handhavingsmaatregelen ten aanzien van deskundigen op het gebied van belastingadvies en witwaspraktijken;
123. benadrukt de noodzaak van meer controle, toezicht en coördinatie van nationale certificeringsregelingen voor intermediairs die als belastingdeskundigen in de EU optreden; verzoekt de lidstaten de vergunning in te trekken van intermediairs die betrokken blijken bij het actief bevorderen of het mogelijk maken van grensoverschrijdende belastingontduiking, illegale fiscale planning en witwaspraktijken;
124. verzoekt de Commissie na te gaan of de bevoegde instanties in de lidstaten zich hebben gehouden aan de procedures voor de verlening van vergunningen aan intermediairs die al in het Unierecht zijn verankerd, bijvoorbeeld in de vierde richtlijn kapitaalvereisten;
125. wenst dat de sector een zodanige procedure instelt dat het beroepsgeheim van de advocaat het conform de regels melden van verdachte transacties of andere potentieel illegale handelingen niet in de weg staat onverminderd de rechten die worden gewaarborgd door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de algemene beginselen van het strafrecht, of de bestaande procedure zodanig verbetert om hetzelfde doel te bereiken;
126. verzoekt de lidstaten in de EU gevestigde intermediairs middels negatieve prikkels te ontmoedigen activiteiten te ontplooien in rechtsgebieden die voorkomen op de EU-lijst van niet-coöperatieve fiscale rechtsgebieden en de EU-lijst van landen met strategisch tekortschietende AML- en CFT-regelgeving, bijvoorbeeld door ze uit te sluiten van deelname aan openbare aanbestedingen; verzoekt daarnaast de Commissie de mogelijkheid van een verbod voor in de EU gevestigde intermediairs om activiteiten te ontplooien in rechtsgebieden die voorkomen op de EU-lijst van niet-coöperatieve fiscale rechtsgebieden en de EU-lijst van landen met strategisch tekortschietende AML- en CFT-regelgeving, aan een effectbeoordeling te onderwerpen;
127. benadrukt dat, om de internationale samenwerking te verbeteren, de audit- en boekhoudkundige vereisten op mondiaal niveau moeten worden gecoördineerd om accountantskantoren en auditbureaus ervan te weerhouden mee te werken aan illegale belastingconstructies; is in dit verband van mening dat een betere tenuitvoerlegging van internationale boekhoudkundige normen als een efficiënt instrument moet worden gezien;
4.1.Banken
128. moedigt alle lidstaten aan om overeenkomstig de aanbeveling in de vierde antiwitwasrichtlijn systemen met bankenregisters of voor het terugzoeken van elektronische gegevens op te zetten waarmee FIE's en de bevoegde instanties toegang krijgen tot informatie over bankrekeningen; beveelt aan de standaardisering en onderlinge koppeling te onderzoeken van de registers van nationale bankrekeningen die alle bankrekeningen van natuurlijke of rechtspersonen bevatten, teneinde een eenvoudige toegang tot deze gegevens door de bevoegde instanties en FIE's te bevorderen;
129. beveelt aan om in een dergelijk register de transacties met belastingparadijzen en risicolanden te registreren en in de vorm van statistieken te publiceren, en de informatie uit te splitsen per lidstaat en een onderscheid te maken tussen transacties met verbonden en niet-verbonden partijen;
130. erkent dat er banken betrokken waren bij vier brede activiteiten, namelijk het voorzien in en beheren van offshoreconstructies, het openen van bankrekeningen voor offshore-entiteiten, het verstrekken van andere financiële producten en bankieren op afstand(14); benadrukt dat het belangrijk is om de wetgeving inzake bankieren op afstand duidelijker en strenger te maken wat betreft overmakingen van tegoeden naar offshore- en niet‑coöperatieve rechtsgebieden, met een verplichting om de activiteiten stop te zetten als er geen informatie over de uiteindelijk begunstigde wordt verstrekt;
131. dringt aan op strikte toepassing van doeltreffende sancties jegens banken, waarbij wordt voorzien in de opschorting of intrekking van de bankvergunning van financiële instellingen die aantoonbaar betrokken zijn bij het bevorderen of faciliteren van het witwassen van geld, belastingontwijking of agressieve fiscale planning;
132. benadrukt het belang van een betere coördinatie tussen het hoofdkantoor en filialen van banken zowel binnen de EU als in derde landen, teneinde te waarborgen dat de interne gedragscodes en de antiwitwaswetgeving volledig worden nageleefd;
133. benadrukt dat de toezichtscontroles van nationale banken systematisch en steekproefsgewijs moeten plaatsvinden om de volledige toepassing van de antiwitwasmaatregelen in alle banken te waarborgen;
134. dringt erop aan de Europese Centrale Bank (ECB) en de Europese Bankautoriteit (EBA) meer bevoegdheden te verlenen om in de hele EU-bankensector geregeld nalevingscontroles (zowel vooraf aangekondigd als onaangekondigd) uit te voeren, in plaats van het huidige systeem van controles die alleen worden uitgevoerd wanneer naar een specifiek geval een onderzoek is ingesteld of wanneer dit in het nieuws is gekomen;
135. vindt dat moet worden onderzocht of het mogelijk is de toezichthoudende instanties de bevoegdheid te verlenen een bank tegen het licht te houden in situaties waarin de naam van een rekeninghouder niet bekend is;
136. is ingenomen met de bestaande analyse van de risico's en de zwakke punten van het financiële stelsel in de EU; benadrukt dat het van belang is vast te stellen welke nieuwe technologieën en financiële producten mogelijkerwijs als instrument voor witwaspraktijken kunnen worden ingezet; dringt erop aan om, op basis van deze analyse, antiwitwasbepalingen op te nemen in alle nieuwe voorstellen ten aanzien van dergelijke nieuwe technologieën, inclusief financiële technologie (FinTech);
137. dringt aan op de invoering van een bankierseed naar Nederlands voorbeeld, in de vorm van een vrijwillige verbintenis van de sector om geen zaken te doen met belastingparadijzen;
4.2.Advocaten
138. wijst erop dat het beroepsgeheim niet kan worden ingeroepen voor het bieden van bescherming, het verdoezelen van illegale praktijken of het schenden van de geest van de wet; benadrukt dat het beginsel van beroepsgeheim van advocaten het conform de regels melden van verdachte transacties of andere potentieel illegale handelingen niet in de weg mag staan onverminderd de rechten die worden gewaarborgd door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de algemene beginselen van het strafrecht; verzoekt de lidstaten voor de beroepsgroep richtsnoeren op te stellen met betrekking tot de interpretatie en toepassing van het beginsel van beroepsgeheim en een duidelijke scheidslijn aan te brengen tussen traditionele juridische advisering en de uitvoering van financiële transacties door advocaten;
139. beklemtoont dat advocaten die zich bezighouden met activiteiten die buiten hun specifieke taken – zoals het verdedigen, vertegenwoordigen of adviseren van cliënten – vallen, in specifieke gevallen die verband houden met het waarborgen van de openbare orde verplicht kunnen worden de autoriteiten op de hoogte te stellen van bepaalde informatie waarover zij beschikken;
140. benadrukt dat advocaten die cliënten adviseren, wettelijk medeaansprakelijk moeten zijn wanneer zij wettelijk strafbare plannen voor belastingontduiking, agressieve fiscale planning en witwasregelingen bedenken; wijst erop dat wanneer zij deelnemen aan fraude, zij systematisch aansprakelijk moeten zijn voor zowel strafrechtelijke sancties als disciplinaire maatregelen;
4.3.Boekhouding
141. benadrukt dat, om de internationale samenwerking te verbeteren, de audit- en boekhoudkundige vereisten op mondiaal niveau beter moeten worden gecoördineerd – met eerbiediging van de Europese normen inzake democratische legitimiteit, transparantie, verantwoordingsplicht en integriteit –, teneinde accountantskantoren, auditbureaus en individuele adviseurs te ontmoedigen constructies voor belastingontduiking, agressieve fiscale planning en witwassen van geld te bedenken; dringt aan op de correcte tenuitvoerlegging van het onlangs aangenomen auditpakket(15) en op het feit dat het Comité van Europese accountantstoezichthouders (Ceaob) als het nieuwe kader geldt voor samenwerking tussen nationale toezichthoudende instanties voor de auditsector op EU-niveau, teneinde het audittoezicht in de hele EU te versterken; is in dit verband van mening dat een betere tenuitvoerlegging van internationale boekhoudkundige normen als een efficiënt instrument moet worden gezien om de EU-normen inzake transparantie en verantwoordingsplicht te waarborgen;
142. merkt op dat de in de EU bestaande definitie van de controle die vereist is voor de vorming van een ondernemingsgroep van toepassing moet zijn op accountantskantoren die lid zijn van een netwerk van kantoren die met elkaar verbonden zijn op basis van juridisch afdwingbare contractuele afspraken inzake het delen van een naam of de marketing, beroepsnormen, klanten, ondersteunende diensten, financiën of regelingen inzake de beroepsaansprakelijkheidsverzekering, zoals reeds is vastgelegd in Richtlijn 2013/34/EU betreffende de jaarlijkse financiële overzichten(16);
143. roept de Commissie op een wetgevingsvoorstel voor de scheiding van accountantskantoren en financiële of fiscale dienstverleners en voor alle adviesdiensten voor te stellen, met onder meer een voor de Unie geldend onverenigbaarheidsregime voor belastingadviseurs, om ervoor te zorgen dat zij niet zowel de publieke belastingautoriteiten als de belastingbetalers mogen adviseren en om andere belangenconflicten te voorkomen;
4.4.Trusts, fiduciaires en gelijkaardige juridische constructies
144. veroordeelt krachtig het misbruik van trusts, fiduciaires en gelijkaardige juridische constructies als vehikel om geld wit te wassen; dringt bijgevolg aan op heldere regels om een duidelijke identificatie van de uiteindelijk begunstigde(n) te bevorderen, waaronder een verplichting dat de oprichting van een trust schriftelijk is vastgelegd en dat een trust is geregistreerd in de lidstaat waar de trust is opgezet, wordt beheerd of actief is;
145. dringt aan op gestandaardiseerde, regelmatig geactualiseerde, voor het publiek toegankelijke en onderling gekoppelde registers van uiteindelijk begunstigden op EU‑niveau voor alle partijen van commerciële en niet-commerciële trusts, fiduciaires, stichtingen en gelijkaardige juridische constructies, die de basis moeten vormen van een mondiaal register;
146. benadrukt dat dit EU-trustregister de volgende gegevens moet bevatten:
a)
de namen en de adressen van de trustees, en de namen en de adressen van al diegenen van wie zij instructies opvolgen;
b)
de trustakte;
c)
alle "letters of wishes";
d)
de naam en het adres van de oprichter;
e)
de namen van alle uitvoerders, en de instructies die zij hebben gekregen;
f)
de jaarrekening van de trust;
g)
details van alle uitbetalingen uit de trust, met de namen en de adressen van alle begunstigden;
h)
de aangewezen intermediairs, inclusief hun namen en adressen;
147. verzoekt de Commissie te beoordelen in hoeverre vrijhavens en scheepsvergunningen voor belastingontduikingsdoeleinden kunnen worden misbruikt en, in voorkomend geval, een passend voorstel te presenteren voor het indammen van dergelijke risico's;
5.Derdelanddimensie
148. benadrukt dat het noodzakelijk is onder auspiciën van de VN mondiaal meer en beter samen te werken op het gebied van belastingaangelegenheden en witwaspraktijken, gezien het internationale karakter van deze fenomenen; benadrukt dat enkel gecoördineerde, mondiale en op samenwerking gebaseerde responsen efficiënte oplossingen zullen bieden, en dringt er bij de EU op aan een voortrekkersrol te vervullen bij het ontwikkelen van een billijk mondiaal belastingstelsel; beklemtoont dat elke EU-actie op internationaal niveau enkel doeltreffend en geloofwaardig is indien geen enkele EU-lidstaat of land of gebied overzee als belastingparadijs of rechtsgebied met een bankgeheim opereert;
149. stelt met bezorgdheid vast dat er sprake is van een hoge correlatie tussen het aantal lege vennootschappen en fiscale rulings en bepaalde fiscale rechtsgebieden van derde landen en EU-lidstaten; is ingenomen met de automatische uitwisseling van informatie tussen de EU-lidstaten over hun fiscale rulings; is evenwel bezorgd over het feit dat sommige lidstaten of sommige van hun belastingparadijsgebieden "mondelinge fiscale rulings" sluiten om deze verplichting te omzeilen; vraagt de Commissie deze praktijk nader te onderzoeken;
150. benadrukt dat de EU opnieuw met Zwitserland zou moeten onderhandelen over haar handels-, economische en overige relevante bilaterale akkoorden die zij met het land heeft gesloten, teneinde deze aan te passen aan het EU-beleid ter bestrijding van belastingfraude, haar wetgeving tegen het witwassen van geld en haar wetgeving inzake de financiering van terrorisme, zodat ernstige gebreken in het Zwitserse toezichtsysteem worden weggewerkt die de handhaving van het bankgeheim in dat land, de wereldwijde creatie van offshoreconstructies, belastingfraude, de niet-strafbaarstelling van belastingontduiking, een zwak toezicht, ontoereikende zelfregulering door meldingsplichtige entiteiten, en agressieve vervolging en intimidatie van klokkenluiders mogelijk maken;
151. is van mening dat de EU bij de onderhandelingen over belastingovereenkomsten met derde landen via de Commissie met één stem moet spreken, in plaats van de praktijk voort te zetten van bilaterale onderhandelingen met ondermaatse resultaten; is van oordeel dat de EU eenzelfde benadering moet volgen bij de onderhandelingen over toekomstige vrijhandels-, partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten door de opname van clausules inzake goed fiscaal bestuur, transparantievereisten en bepalingen betreffende witwaspraktijken;
152. beklemtoont dat het belangrijk is de bepalingen van de CCCTB ter bestrijding van belastingontwijking te versterken om komaf te maken met "transfer pricing" naar rechtsgebieden van derde landen, wat leidt tot een verlaging van de belastinggrondslag van vennootschappen in de Unie;
153. is met name van oordeel dat bij de onderhandelingen over toekomstige handels- of partnerschapsovereenkomsten, of over de herziening van bestaande overeenkomsten, een bindende clausule inzake belastingconditionaliteit moet worden opgenomen, waaronder met betrekking tot de inachtneming van de internationale normen van het BEPS-actieplan van de OESO en van de aanbevelingen van de FATF;
154. dringt erop aan dat de onderhandelingen over de hoofdstukken "investeringen" en "financiële diensten" van toekomstige handels- of partnerschapsovereenkomsten worden gevoerd op basis van het beginsel van positieve lijsten, teneinde ervoor te zorgen dat alleen de financiële sectoren die voor de ontwikkeling van de handel nodig zijn, en de reële economie en de huishoudens profiteren van de facilitering en liberalisering van die overeenkomsten tussen de Unie en de derde partij in kwestie;
155. dringt aan op krachtige handhavingsmaatregelen in alle internationale overeenkomsten wat betreft de uitwisseling van inlichtingen tussen belastingdiensten, teneinde de correcte tenuitvoerlegging door alle rechtsgebieden te waarborgen en ervoor te zorgen dat in geval van niet-naleving doeltreffende, ontradende en evenredige automatische sanctieprocedures worden toegepast;
156. benadrukt het belang van volledige daadwerkelijke wederkerigheid in het kader van de wet naleving belastingplicht buitenlandse rekeningen (Foreign Account Tax Compliance Act – FATCA) en andere soortgelijke overeenkomsten;
157. dringt er bij de betrokken lidstaten op aan hun rechtstreekse betrekkingen met de desbetreffende landen te benutten om de nodige stappen te ondernemen om druk uit te oefenen op hun landen en gebieden overzee(17) en hun ultraperifere gebieden(18) die de internationale normen inzake fiscale samenwerking, transparantie en de bestrijding van witwaspraktijken niet eerbiedigen; is van mening dat de transparantie- en zorgvuldigheidsvereiste van de EU in deze gebieden daadwerkelijk moet worden toegepast;
158. onderstreept dat het belangrijk is de termen 'offshorerechtsgebied', 'land overzee' en 'ultraperifeer gebied' nauwkeurig te definiëren, aangezien elk van deze termen betrekking heeft op verschillende rechtsstelsels, -praktijken en -regelingen; onderstreept het belang van het bestrijden van alle vormen van belastingfraude en - ontduiking, ongeacht waar deze zich voordoen; wijst erop dat de bestaande regelingen in de ultraperifere gebieden de Uniewetgeving toepassen en stroken met de Uniale en internationale normen, met hun bijzondere status zoals vastgesteld in artikel 349 VWEU en bevestigd door het Europees Hof van Justitie in zijn arrest C132/141(19);
159. is van mening dat het misbruik van privacy en gegevensbescherming niet kan dienen om diegenen die betrokken zijn bij wangedrag te beschermen tegen de volledige toepassing van de wet;
160. dringt aan op een mondiale top over de bestrijding van witwaspraktijken, belastingfraude en belastingontduiking om komaf te maken met de geheimhouding in de financiële sector, de internationale samenwerking te versterken en op alle landen, en in het bijzonder hun financiële centra, druk uit te oefenen om aan de mondiale normen te voldoen, en verzoekt de Commissie het initiatief te nemen om een dergelijke top te organiseren;
161. verzoekt de Commissie de verhouding tussen de totale kosten en baten te analyseren en na te gaan wat de gevolgen kunnen zijn van een hoge belastingheffing op de repatriëring van kapitaal uit derde landen met een lage belastingheffing; verzoekt de Commissie en de Raad de fiscale voorschriften inzake de uitgestelde belastingbetaling in de Verenigde Staten te evalueren, alsmede de eventuele, door de nieuwe regering aangekondigde belastingkwijtschelding en de mogelijke afzwakking van de internationale samenwerking;
162. benadrukt het belang van een betere bilaterale uitwisseling van inlichtingen tussen derde landen en de FIE's in de EU;
163. wijst erop dat nog altijd weinig steun wordt toegekend voor het mobiliseren van binnenlandse hulpbronnen, en spoort de Commissie aan de ontwikkelingslanden te helpen bij het bestrijden van belastingontwijking, en hun nationale belastingdiensten meer financiële en technische bijstand te geven, zoals toegezegd in de actieagenda van Addis Abeba;
Ontwikkelingslanden
164. dringt er bij de EU op aan rekening te houden met de specifieke juridische bijzonderheden en bijbehorende kwetsbaarheden van ontwikkelingslanden, zoals het gebrek aan capaciteit van de instanties die belast zijn met de bestrijding van belastingfraude, belastingontduiking en witwassen van geld; benadrukt dat moet worden voorzien in passende overgangsperioden voor ontwikkelingslanden die niet over de capaciteit beschikken om de verlangde inlichtingen in het kader van de automatische uitwisseling van inlichtingen te verzamelen, te beheren en te delen;
165. wijst erop dat bij het concipiëren van maatregelen en beleid ter bestrijding van belastingontwijking, op nationaal, EU- en internationaal niveau speciale aandacht moet worden besteed aan de situatie van de ontwikkelingslanden, en met name van de minst ontwikkelde landen, die doorgaans het hardst worden getroffen door ontwijking van vennootschapsbelasting en over zeer smalle belastinggrondslagen en een lage verhouding tussen de belastingopbrengsten en het bbp beschikken; beklemtoont dat die maatregelen en dat beleid moeten bijdragen tot het genereren van overheidsinkomsten die in verhouding staan tot de op hun grondgebied gecreëerde meerwaarde, teneinde de betrokken landen in staat te stellen hun ontwikkelingsstrategieën op passende wijze te financieren;
166. verzoekt de Commissie met de Afrikaanse Unie (AU) samen te werken om ervoor te zorgen dat in het Verdrag inzake het voorkomen en bestrijden van corruptie van de Afrikaanse Unie ook maatregelen ter bestrijding van illegale geldstromen worden opgenomen;
167. verzoekt de EU en haar lidstaten de beleidscoherentie voor ontwikkeling op dit gebied te versterken, en dringt er nogmaals op aan een analyse te maken van de overloopeffecten van de beleidsmaatregelen van de lidstaten en de EU op belastinggebied, teneinde de impact ervan op ontwikkelingslanden te beoordelen ten aanzien van overeengekomen belastingverdragen en economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's);
168. verzoekt de lidstaten te waarborgen dat ontwikkelingslanden bij onderhandelingen over belastingverdragen billijk worden behandeld, en daarbij rekening te houden met hun bijzondere situatie en te zorgen voor een eerlijke verdeling van belastingrechten tussen het bronland en het vestigingsland; dringt er in dit verband op aan het VN-model voor belastingverdragen te volgen en bij onderhandelingen over verdragen transparantie te waarborgen;
169. dringt aan op meer internationale steun aan ontwikkelingslanden voor de bestrijding van corruptie en bankgeheim die illegale geldstromen faciliteren; beklemtoont dat de bestrijding van illegale geldstromen nauwe internationale samenwerking behoeft en gecoördineerde inspanningen van ontwikkelde en ontwikkelingslanden, in een partnerschap met de privésector en het maatschappelijk middenveld; benadrukt dat de capaciteit van de belastingdiensten in en de kennisoverdracht naar de partnerlanden moet worden vergroot;
170. dringt erop aan dat de officiële ontwikkelingshulp meer wordt gebruikt voor de totstandbrenging van een passend regelgevingskader en voor het versterken van de belastingdiensten en de instanties die belast zijn met de bestrijding van illegale geldstromen; vindt dat deze hulp moet worden geboden in de vorm van technische knowhow op het gebied van beheer van middelen, financiële kennis en corruptiebestrijdingsregels;
171. betreurt dat de huidige belastingcommissie van de OESO een onvoldoende inclusief karakter heeft; herhaalt zijn standpunt(20) betreffende de oprichting van een goed uitgerust wereldwijd VN-orgaan dat de beschikking krijgt over voldoende aanvullende middelen, om ervoor te zorgen dat alle landen op voet van gelijkheid kunnen deelnemen aan de uitwerking en hervorming van het wereldwijde belastingbeleid;
172. betreurt dat ontwikkelingslanden, teneinde niet als niet-coöperatieve rechtsgebieden te worden aangemerkt, moeten betalen om als deelnemers aan het Mondiaal Forum inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen voor belastingdoeleinden van de OESO te worden beschouwd, waar hun praktijken worden beoordeeld tegen benchmarks die zij zelf niet mee hebben kunnen bepalen;
173. beklemtoont de essentiële rol die regionale organisaties en regionale samenwerking toekomt bij het uitvoeren van transnationale belastingaudits, waarbij rekening moet worden gehouden met de beginselen van subsidiariteit en complementariteit; dringt aan op het gezamenlijk ontwikkelen van een modelverdrag op fiscaal gebied dat moet bijdragen aan het elimineren van dubbele belastingheffing en, in het verlengde daarvan, het voorkomen van misstanden; geeft aan dat in dit verband samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de verschillende inlichtingendiensten van cruciaal belang zijn;
174. geeft aan dat belastingparadijzen de mondiale natuurlijke hulpbronnen plunderen, met name die van ontwikkelingslanden; verzoekt de EU de ontwikkelingslanden te helpen bij het bestrijden van corruptie, criminele activiteiten, belastingfraude en witwaspraktijken; verzoekt de Commissie deze landen hulp aan te bieden, in het bijzonder in de vorm van samenwerking en de uitwisseling van informatie, teneinde de uitholling van de belastinggrondslag, de overbrenging van winsten naar belastingparadijzen en banken die niet-transparant opereren te bestrijden; beklemtoont dat al deze landen zich moeten houden aan de mondiale regels voor de automatische uitwisseling van informatie over bankrekeningen;
175. verzoekt de Commissie in de toekomstige overeenkomst over de betrekkingen tussen de EU en de ACS-landen in de periode na 2020 bepalingen over de aanpak van belastingontduiking, belastingfraude en witwaspraktijken op te nemen;
176. verzoekt de Commissie onverwijld aanvullende maatregelen te nemen ter versterking van de EU-wetgeving inzake conflictdelfstoffen; benadrukt dat hierbij moet worden ingezet op een geïntegreerde benadering ter versterking van de lopende dialoog met delfstoffenrijke landen en worden gewerkt aan het bevorderen van internationale "due diligence"- en transparantienormen, zoals die bedoeld in de richtsnoeren van de OESO;
177. is van oordeel dat de internationale gemeenschap, waaronder parlementen, alle nodige maatregelen moet nemen om tot een doeltreffend en transparant belastingregime en dito handelsbeleid te komen; dringt aan op meer samenhang en een betere coördinatie van de internationale acties van de OESO, de G20, de G8, de G77, de AU, de Wereldbank, het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Aziatische Ontwikkelingsbank (AOB);
6.Klokkenluiders
178. vreest dat de vervolging van klokkenluiders om het bankgeheim in stand te houden de onthulling van wanpraktijken kan belemmeren; benadrukt dat bescherming moet worden ontworpen in dienst van diegenen die handelen in het openbaar belang en dat moet worden voorkomen klokkenluiders het zwijgen op te leggen, waarbij tevens rekening moet worden gehouden met de wettelijke rechten van bedrijven;
179. verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk een grondige beoordeling te voltooien van de mogelijke rechtsgrond voor verdere actie op EU- niveau en, in voorkomend geval, omvattende wetgeving voor te stellen die zowel betrekking heeft op de openbare als de particuliere sector, met inbegrip van instrumenten ter ondersteuning van klokkenluiders om ervoor te zorgen dat ze zo spoedig mogelijk effectief worden beschermd en adequate financiële bijstand ontvangen; stelt dat klokkenluiders vrij moeten zijn om in eerste instantie via het interne meldingsmechanisme van de betrokken organisatie of bij de bevoegde autoriteiten anoniem verslag uit te brengen, of een klacht in te dienen, en dat ze bovendien ongeacht het kanaal dat zij daarvoor kiezen, moeten worden beschermd;
180. beveelt de Commissie aan te kijken naar de goede praktijken van in andere landen in de wereld reeds bestaande programma's voor klokkenluiders, en via een publieke raadpleging te achterhalen wat belanghebbende partijen van meldingsmechanismen vinden;
181. onderstreept de rol van de onderzoeksjournalistiek en verzoekt de Commissie onderzoeksjournalisten in haar voorstel dezelfde bescherming te waarborgen als klokkenluiders;
182. is van oordeel dat werkgevers ertoe moeten worden aangespoord interne meldingsprocedures in te voeren en dat binnen elke organisatie één persoon moet worden belast met het in ontvangst nemen van meldingen; is van oordeel dat de vertegenwoordigers van de werknemers moeten worden betrokken bij de aanwijzing van die persoon of eenheid; doet de aanbeveling dat de EU-instellingen het goede voorbeeld geven door op korte termijn een intern kader voor de bescherming van klokkenluiders in te stellen;
183. benadrukt dat het belangrijk is werknemers en andere personen bewust te maken van de positieve rol die klokkenluiders vervullen, alsook van de reeds bestaande rechtskaders inzake klokkenluiders; moedigt de lidstaten aan bewustmakingscampagnes op te zetten; is van mening dat er maatregelen moeten worden geïntroduceerd die bescherming bieden tegen represaille- en destabiliserende praktijken tegen klokkenluiders, en dat moet worden voorzien in volledige compensatie van alle door hen geleden schade;
184. roept de Commissie op instrumenten te ontwikkelen die zorgen voor bescherming tegen ongerechtvaardigde gerechtelijke vervolging, economische sancties en discriminatie van klokkenluiders, en dringt in dit verband aan op de oprichting van een algemeen fonds, ten dele gefinancierd uit inkomsten van terugvorderingen of boetes, dat tot doel heeft adequate financiële ondersteuning te verlenen aan klokkenluiders van wie het levensonderhoud in gevaar is als gevolg van de onthulling van relevante feiten;
7.Interinstitutionele samenwerking
7.1.Samenwerking met de Enquêtecommissie witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking (PANA)
185. herhaalt dat het belangrijk is dat het beginsel van loyale samenwerking tussen de EU‑instellingen wordt geëerbiedigd;
186. is van mening dat de uitwisseling van inlichtingen tussen de EU-instellingen moet worden versterkt, in het bijzonder wat betreft de bepaling dat relevante informatie aan de enquêtecommissies beschikbaar moet worden gesteld;
187. betreurt dat de Raad, zijn Groep gedragscode (belastingregeling ondernemingen) en enkele lidstaten weinig bereidheid hebben getoond in te gaan op de verzoeken tot samenwerking van de PANA-commissie; is van mening dat een grotere betrokkenheid van de lidstaten van belang is om de krachten te bundelen en betere resultaten te bereiken; besluit via periodieke hoorzittingen toe te zien op de activiteiten van en de geboekte vooruitgang in de Groep gedragscode (belastingregeling ondernemingen); verzoekt de Commissie uiterlijk medio 2018 een wetgevingsvoorstel krachtens artikel 116 VWEU te presenteren indien de lidstaten tegen die tijd geen overeenstemming hebben bereikt over de hervorming van het mandaat van de Groep gedragscode;
188. uit kritiek op het feit dat zelfs documenten die inmiddels openbaar zijn, slechts gedeeltelijk aan zijn enquêtecommissie ter beschikking zijn gesteld;
189. herinnert eraan dat de Raad Ecofin in december 2015 de Groep op hoog niveau belastingvraagstukken heeft verzocht conclusies te formuleren met betrekking tot het feit dat het algehele bestuur, de transparantie en de werkmethoden moeten worden verbeterd en de laatste hand te leggen aan de hervorming van de Groep gedragscode tijdens het Nederlandse voorzitterschap; herinnert eraan dat de Raad Ecofin in maart 2016 de Groep op hoog niveau heeft verzocht een evaluatie uit te voeren van de nieuwe bestuurs-, transparantie- en werkmethoden, met name wat de efficiëntie betreft van het besluitvormingsproces, mede met betrekking tot de toepassing van de regel inzake brede consensus in 2017; wacht belangstellend de resultaten van deze inspanningen af;
7.2.Enquêterecht van het Europees Parlement
190. benadrukt dat het huidige juridische kader voor de werkwijze van enquêtecommissies in het Europees Parlement achterhaald is en onvoldoende mogelijkheden biedt om het enquêterecht van het Parlement doeltreffend uit te oefenen;
191. benadrukt dat het gebrek aan bevoegdheden en de beperkte toegang tot documenten de werkzaamheden van de enquêtecommissie aanzienlijk hebben belemmerd en vertraagd, gezien de tijdelijke aard van het onderzoek, en een volledige beoordeling van een vermeende inbreuk op het EU-recht hebben verhinderd;
192. merkt op dat de Commissie en de Raad er in verschillende recente enquêtecommissies en bijzondere commissies (waaronder PANA) in sommige gevallen niet in slaagden de gevraagde documenten over te leggen en de gevraagde documenten in andere gevallen pas na een lange vertraging wisten te verstrekken; dringt aan op de instelling van een verantwoordingsmechanisme om de onmiddellijke en gewaarborgde overlegging aan het Parlement te verzekeren van documenten die door een enquêtecommissie of bijzondere commissie zijn gevraagd en waartoe zij toegang moeten krijgen;
193. beschouwt het enquêterecht als een essentiële bevoegdheid van het Parlement; dringt er bij de EU-instellingen op aan het enquêterecht van het Parlement uit hoofde van artikel 226 VWEU te versterken; is er stellig van overtuigd dat de mogelijkheid om relevante personen te dagvaarden en toegang te hebben tot ter zake doende documenten van essentieel belang is voor de deugdelijke functionering van de parlementaire enquêtecommissies;
194. beklemtoont dat het voor de uitoefening van het democratische toezicht op de uitvoerende macht van essentieel belang is dat het Parlement dezelfde onderzoeksbevoegdheden krijgt als de nationale parlementen van de EU-lidstaten; is van mening dat het Parlement, om zijn taak van democratisch toezicht te kunnen uitoefenen, bevoegd moet zijn om getuigen op te roepen en hen te verplichten om te verschijnen, en bevoegd moet zijn om te verplichten tot het overleggen van documenten; is van mening dat de lidstaten, opdat deze rechten zouden kunnen worden uitgeoefend, moeten overeenkomen om sancties op te leggen aan individuen die niet verschijnen of geen documenten overleggen in overeenstemming met het nationale recht inzake nationale parlementaire onderzoeken; spreekt nogmaals zijn steun uit voor het standpunt dat in het verslag van 2012 over dit thema werd geuit(21);
195. is vastbesloten om een vaste enquêtecommissie in te stellen, naar het model van het Amerikaanse Congres;
196. verzoekt de fracties in het Parlement een beslissing te nemen over de oprichting - in deze zittingsperiode - van een tijdelijke bijzondere commissie voor follow-up van de werkzaamheden van de PANA-commissie, en voor het onderzoeken van de recente onthullingen in de Panama Papers;
197. verzoekt dat de secretaris-generaal, in overeenstemming met artikel 116 bis, lid 3, van het Reglement van het Parlement, en onverminderd alle andere passende maatregelen, de toegangspasjes met een lange geldigheidsduur intrekt van elke onderneming die geen gehoor geeft aan een formele dagvaarding om voor een enquêtecommissie te verschijnen;
198. verzoekt de lidstaten de transparantie, de verantwoordingsplicht en de doeltreffendheid van de werkmethoden van de Groep gedragscode dringend te verbeteren;
199. verzoekt de Groep gedragscode een verslag op te stellen waarin de schadelijkste belastingmaatregelen die in de lidstaten zijn gebruikt, worden vastgesteld en beschreven, en wordt uiteengezet welke tegenmaatregelen er zijn genomen;
200. dringt erop aan dat de noodzakelijke hervorming van de Groep gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen wordt afgerond, waarbij wordt gezorgd voor volledige transparantie en de participatie van alle EU-instellingen en het maatschappelijk middenveld; dringt erop aan dat bij deze hervorming de beheers- en transparantiestructuur van de Groep gedragscode radicaal wordt herzien, met inbegrip van het mandaat en het reglement van orde, alsmede de besluitvormingsprocessen en de criteria voor het vaststellen van schadelijke belastingmaatregelen die door de lidstaten worden genomen;
7.3.Andere instellingen
201. is, als eerste stap, ingenomen met de oprichting van een onafhankelijk Europees Openbaar Ministerie en dringt er bij alle lidstaten op aan dit initiatief te ondersteunen;
202. dringt aan op sterkere handhavingsbevoegdheden voor de Commissie teneinde de doeltreffende en consistente tenuitvoerlegging van de Uniewetgeving in de lidstaten te waarborgen, alsook op een grotere toezichtsbevoegdheid van het Europees Parlement;
203. dringt erop aan een nieuw EU-centrum voor de coherentie en coördinatie van het fiscaal beleid (Union Tax Policy Coherence and Coordination Centre (TPCCC)) op te zetten binnen de structuur van de Commissie, teneinde in samenwerking met bevoegde autoriteiten in de hele EU de systemische zwakheden aan te pakken;
204. dringt aan op een significante versterking van de samenwerking uit hoofde van FIU.net binnen het kader van Europol en pleit ervoor deze activiteiten te koppelen aan het voorgestelde TPCCC in de hoop een belasting-Europol tot stand te brengen dat in staat is zowel het belastingbeleid van de lidstaten te coördineren als de autoriteiten van de lidstaten te ondersteunen bij het onderzoeken en onthullen van illegale internationale belastingregelingen;
205. verzoekt de lidstaten bij de herziening van de Verdragen te ondersteunen dat de besluiten inzake het belastingbeleid in de Raad kunnen worden genomen bij gekwalificeerde meerderheid en in het kader van de gewone wetgevingsprocedure;
o o o
206. verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling en het eindverslag van de enquêtecommissie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.
Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15).
Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2015 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende meer transparantie, coördinatie en convergentie van het vennootschapsbelastingbeleid in de Unie; Aanbeveling A4.
Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1).
Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2015 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende meer transparantie, coördinatie en convergentie van het vennootschapsbelastingbeleid in de Unie; Aanbeveling B5.
Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2015 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende meer transparantie, coördinatie en convergentie van het vennootschapsbelastingbeleid in de Unie; Aanbeveling C3.
Richtlijn 2014/56/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen (PB L 158 van 27.5.2014, blz. 196), en Verordening (EU) nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende specifieke eisen voor de wettelijke controles van financiële overzichten van organisaties van openbaar belang en tot intrekking van Besluit 2005/909/EG van de Commissie (PB L 158 van 27.5.2014, blz. 77).
Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).
Groenland, Nieuw-Caledonië en onderhorigheden, Frans-Polynesië, Franse Zuidelijke en Zuidpoolgebieden, Wallis en Futuna, Mayotte, Saint-Pierre en Miquelon, Aruba, Nederlandse Antillen (Bonaire, Curaçao, Saba, Sint-Eustatius, Sint-Maarten), Anguilla, Kaaimaneilanden, Falklandeilanden, Zuid-Georgia en de Zuidelijke Sandwicheilanden, Montserrat, Pitcairneilanden, Sint-Helena met onderhorigheden, Brits Antarctica, Brits Indische Oceaanterritorium, Turks- en Caicoseilanden, Britse Maagdeneilanden en Bermuda.
Resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2016 over fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect (Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0310).
Jaarverslag over de uitvoering van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid
306k
65k
Resolutie van het Europees Parlement van 13 december 2017 over het jaarverslag over de uitvoering van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (2017/2123(INI))
– gezien de conclusies van de Europese Raad van 20 december 2013, 26 juni 2015, 15 december 2016 en 22 juni 2017,
– gezien het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB),
– gezien zijn resolutie van 13 december 2017 over het jaarverslag over de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid(1),
– gezien zijn resolutie van 13 september 2017 over wapenuitvoer: tenuitvoerlegging van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB(2),
– gezien de conclusies van de Raad van 25 november 2013, 18 november 2014, 18 mei 2015, 27 juni 2016, 14 november 2016 en 18 mei 2017 over het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GBVB), en de conclusies van de Raad over de Integrale EU-strategie van 17 juli 2017,
– gezien de 19e Frans-Duitse ministerraad in Parijs op 13 juli 2017,
– gezien de informele ontmoeting van ministers van Defensie en de informele ontmoeting van ministers van Buitenlandse Zaken (Gymnich) in Tallinn van 6 tot en met 9 september 2017,
– gezien de bijeenkomst van de EU-ministers van Defensie op 30 november 2011,
– gezien zijn resolutie van 12 september 2013 over ‘De militaire structuren van de EU: stand van zaken en toekomstperspectieven’(3),
– gezien zijn resolutie van 22 november 2016 over de Europese defensie-unie(4),
– gezien zijn resolutie van 23 november 2016 over de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (op basis van het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid(5),
– gezien zijn resolutie van 16 maart 2017 over ‘Constitutionele, juridische en institutionele gevolgen van een gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid: door het Verdrag van Lissabon geboden mogelijkheden’(6),
– gezien zijn resolutie van 5 juli 2017 over het mandaat voor de trialoog over de ontwerpbegroting 2018(7),
– gezien het document getiteld "Gedeelde visie, gemeenschappelijke actie: Een sterker Europa – Een mondiale strategie van de Europese Unie voor buitenlands en veiligheidsbeleid" dat door de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) is gepresenteerd op 28 juni 2016,
– gezien het document getiteld "Uitvoeringsplan inzake veiligheid en defensie" dat door de VV/HV is gepresenteerd op 14 november 2016,
– gezien de mededeling van de Commissie van 30 november 2016 aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's inzake het Europees defensieactieplan (COM(2016)0950),
– gezien de gezamenlijke verklaring van de voorzitters van de Europese Raad en de Commissie, en van de secretaris-generaal van de NAVO van 8 juli 2016, de gemeenschappelijke reeks voorstellen als bekrachtigd door de NAVO-Raad en de EU-Raad op 6 december 2016 en het voortgangsverslag over de tenuitvoerlegging daarvan dat op 14 juni 2017 is goedgekeurd,
– gezien de verklaring van Bratislava van 16 september 2016,
– gezien het nieuwe defensiepakket dat de Commissie op 7 juni 2017 heeft gepresenteerd in het persbericht "Een Europa dat ons verdedigt: de Commissie start het debat over een veiligheids- en defensie-unie",
– gezien de discussienota van 7 juni 2017 over de toekomst van de Europese defensie,
– gezien Eurobarometer 85.1 van juni 2016, waaruit blijkt dat de helft van de ondervraagde EU-burgers de maatregelen van de EU ontoereikend vindt en dat twee derde van hen graag een groter EU-engagement zou willen zien via engagement van de lidstaten bij vraagstukken op het gebied van veiligheids- en defensiebeleid,
– gezien het crisisbeheersingsconcept voor een nieuwe civiele GVDB-missie in Irak van de Raad van 17 juli 2017 en Besluit van de Raad (GVDB) 2017/1425 van 4 augustus 2017 over een stabiliseringsoptreden van de Europese Unie in de Malinese regio's Mopti en Ségou,
– gezien het EU-beleid voor GVDB-training dat door de Raad Buitenlandse Zaken op 3 april 2017 is goedgekeurd,
– gezien het besluit van 23 oktober 2017 van de Raad betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt betreffende een wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst (Voorbereidende actie van de Unie inzake defensieonderzoek),
– gezien de kennisgeving inzake de permanente gestructureerde samenwerking (Pesco) van 13 november 2017,
– gezien de gezamenlijke mededeling van 10 november 2017 van de Commissie en vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (vv/hv) aan het Europees Parlement en de Raad over verbetering van de militaire mobiliteit in de Europese Unie (JOIN(2017)0041),
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0351/2017),
De strategische context van de Unie
1. onderstreept dat de op regels gebaseerde internationale orde en de waarden van westerse democratieën, evenals de door die post-WOII-orde gewaarborgde vrede, voorspoed en vrijheden, die het fundament vormen waarop de Europese Unie is gebouwd, voor een ongekend aantal conventionele en hybride uitdagingen staan nu de maatschappelijke, economische, technologische en geopolitieke trends wijzen op toenemende kwetsbaarheid van de wereldbevolking voor schokken en stress – zoals conflicten tussen staten, natuurrampen, extreme weersomstandigheden, watercrises, de implosie van staten en cyberaanvallen –– waarop een eendrachtig en gecoördineerd antwoord nodig is; herinnert eraan dat veiligheid een punt is dat de Europese burgers na aan het hart ligt; stelt dat het externe optreden van de Unie moet berusten op de waarden en beginselen die zijn vastgelegd in artikel 21 VEU;
2. benadrukt dat geen enkele lidstaat op eigen kracht ook maar een van de complexe veiligheidsuitdagingen kan aangaan waarmee wij op dit moment worden geconfronteerd en dat de EU, om deze interne en externe uitdagingen het hoofd te kunnen bieden, haar inspanningen moet opvoeren voor meer concrete en krachtige samenwerking in het kader van het GBVB en het GVDB, en een daadkrachtige speler op het wereldtoneel moet zijn, hetgeen inhoudt dat zij met één stem spreekt en eendrachtig handelt, en haar middelen gebundeld op strategische prioriteiten richt; is van mening dat de onderliggende oorzaken van instabiliteit, namelijk armoede en toenemende ongelijkheid, slecht bestuur, het ineenstorten van staten en klimaatverandering, moeten worden aangepakt;
3. betreurt dat transnationale terroristische en criminele organisaties sterker worden en in aantal toenemen, hetgeen kan worden bevorderd door de nederlaag van IS/Daesh en het feit dat IS-strijders vluchten, terwijl tegelijkertijd instabiliteit zich in de zuidelijke regio’s en in het Midden-Oosten verspreidt, nu grote onbestuurde gebieden ontstaan in kwetsbare en uiteenvallende staten zoals Libië, die kwetsbaar zijn voor externe troepenmachten; spreekt zijn aanhoudende verontrusting uit over de transnationale dimensie van de terroristische dreiging in het Sahelgebied; betreurt ten zeerste dat de aanhoudende activiteiten van de Democratische Volksrepubliek Korea met betrekking tot ballistische en kernraketten de spanning in de regio en daarbuiten hebben doen oplopen, waardoor de internationale vrede en veiligheid bedreigd worden;
4. beklemtoont dat in het Oosten de oorlog van Rusland tegen Oekraïne voortduurt, dat er nog geen uitvoering is gegeven aan de Minsk-akkoorden - zonder welke het conflict niet kan worden opgelost - en dat de illegale annexatie en militarisering van de Krim en de versterking van het gebied met behulp van anti-access- en area denial-systemen voortduren; vindt het uiterst zorgwekkend dat de excessieve oefeningen en militaire activiteiten van Rusland zonder enig internationaal toezicht, hybride tactieken, met inbegrip van cyberterrorisme en nepnieuws en desinformatiecampagnes, economische en energiechantage, de stabiliteit van de landen van het Oostelijk Partnerschap en van de Westelijke Balkan bedreigen en erop gericht zijn westerse democratieën te treffen en de onderlinge spanningen te doen oplopen; vreest dat de veiligheidssituatie van de EU de komende jaren erg instabiel zal blijven; wijst andermaal op het strategisch belang van de Westelijke Balkan voor de veiligheid en stabiliteit van de EU en de noodzaak om het politieke engagement van de EU ten aanzien van deze regio op te voeren en uit te breiden, onder meer door het mandaat van de missies van ons gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) te vergroten; is er vast van overtuigd dat om de kwetsbaarheid van de EU te verminderen er meer integratie en coördinatie nodig is;
5. betreurt dat de terroristische dreiging zowel binnen als buiten Europa snel toeneemt; is van mening dat een ontoereikend antwoord op militair niveau onherroepelijk zal leiden tot een steeds grotere interne bedreiging van de veiligheid; dringt met kracht aan op een Europees anti-jihadismepact dat deze bedreiging op doeltreffende wijze kan aanpakken;
6. is van mening dat terrorisme vandaag de dag een van de grootste uitdagingen voor de veiligheid van EU-burgers vormt en een snel, krachtig en gecoördineerd optreden vereist, zowel op intern als extern niveau, teneinde verdere terroristische aanvallen te voorkomen en de onderliggende oorzaken te bestrijden; wijst met name op de noodzaak om radicalisering te voorkomen, bronnen van financiële middelen voor terroristische organisaties te blokkeren, terroristische propaganda aan te pakken en het gebruik van internet en sociale netwerken voor dit doel tegen te gaan, onder meer via een geautomatiseerde verwijderingsdienst, en de uitwisseling van informatie tussen lidstaten en met derde landen, de NAVO en andere relevante partnerorganisaties te verbeteren; is van oordeel dat het mandaat van onze GVDB-missies ook de strijd tegen terrorisme zou moeten omvatten zodat consequenter kan worden bijgedragen aan deradicaliseringsprogramma's, met name EULEX in Kosovo en EUFOR ALTHEA in Bosnië-Herzegovina, landen die te kampen hebben met een groot aantal uit het buitenland terugkerende strijders;
7. is zeer verontrust over de tot steeds meer doden leidende terroristische bedreiging in de Sahelgordel en de uitbreiding ervan naar Centraal Afrika en de instabiliteit in het Oosten (Syrië, Irak, Palestina); roept de VV/HV van de EU op ervoor te zorgen dat de GVDB-missies een uitvoerend mandaat krijgen, en doortastend en vastberaden op te treden;
8. is van mening dat tegen de achtergrond van het huidige uitbreidingsbeleid van de EU een geloofwaardig toetredingsproces dat gegrondvest is op ruime en eerlijke voorwaarden, een belangrijk instrument blijft voor het bevorderen van de veiligheid door de veerkracht van de landen in Zuidoost-Europa te verbeteren;
9. is van mening dat de EU in een uitdagende veiligheidssituatie en op het tijdstip dat de EU en de NAVO hun samenwerking trachten te verruimen en te verdiepen, door de brexit een deel van haar militaire vermogens verliest en niet langer van de expertise van het VK zal kunnen profiteren, en vice versa; merkt op dat de brexit een hernieuwde impuls vormt voor initiatieven die lang geblokkeerd geweest zijn en de deur naar nieuwe voorstellen zou kunnen openen; benadrukt hoe belangrijk het is dat de nauwe defensiesamenwerking tussen de EU en het VK ook na de brexit wordt voortgezet, met inbegrip van maar niet beperkt tot de terreinen van informatie-uitwisseling en terrorismebestrijding; is van mening dat het VK, als het een verzoek daartoe indient, ook zou moeten kunnen deelnemen aan GVDB-missies als onderdeel van een nieuw partnerschap tussen de EU en het VK op het gebied van defensiesamenwerking;
10. is verheugd over de hernieuwde toezegging van de VS met betrekking tot de Europese veiligheid; beklemtoont dat de EU onverminderd vasthoudt aan de trans-Atlantische gemeenschap van gemeenschappelijke waarden en belangen; is er tegelijkertijd van overtuigd dat een verantwoordingsplichtig en zelfbewust GBVB nodig is en dat de EU een zelfbewuste speler op het buitenlandtoneel moet worden;
Institutioneel kader
11. is er stellig van overtuigd dat de EU haar lot zo nodig in eigen handen moet nemen, nu de interne en externe veiligheid steeds verder verstrengeld raken, met rechtstreekse gevolgen voor alle Europese burgers; waarschuwt dat het ontbreken van een gezamenlijke benadering zou kunnen leiden tot een ongecoördineerd en gefragmenteerd optreden van de EU, talloze doublures en inefficiëntie tot gevolg kan hebben en de Unie en haar lidstaten uiteindelijk kwetsbaar zou maken; is derhalve van mening dat de EU in staat moet zijn om doeltreffend op te treden binnen het spectrum van interne en externe veiligheidsinstrumenten, tot het niveau van artikel 42, lid 7, VEU; beklemtoont dat de bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid van de Unie als bedoeld in artikel 42, lid 2, VEU ten doel heeft een gemeenschappelijke defensie tot stand te brengen en de Unie strategische autonomie te bieden om vrede, veiligheid en vooruitgang in Europa en in de wereld te kunnen bevorderen; benadrukt de praktische en financiële voordelen van verdere integratie van de Europese defensiecapaciteiten;
12. onderstreept dat de EU het hele arsenaal aan beleidsinstrumenten moet inzetten, van "soft power" tot "hard power", van maatregelen voor de korte termijn tot langetermijnbeleid op het gebied van het klassieke buitenlandbeleid, met inbegrip van bilaterale en multilaterale diplomatieke inspanningen, ontwikkelingssamenwerking, noodhulp, crisispreventie en post-conflictstrategieën, maar ook vredeshandhaving en vredesafdwinging, ook overeenkomstig de civiele en militaire taken die worden beschreven in artikel 43, lid 1, VEU, teneinde het hoofd te bieden aan de opkomende uitdagingen; is van mening dat het GVDB moet stoelen op het beginsel dat de Europese veiligheid niet kan worden gewaarborgd door uitsluitend en alleen te vertrouwen op militaire middelen; is van mening dat externe EU-maatregelen een beoordeling zouden moeten omvatten van hun impact op de strategische, op de mens gerichte EU-belangen van grotere veiligheid voor burgers en mensenrechten, versterking van het internationaal recht en bevordering van duurzame vrede; benadrukt dat de EDEO zijn vermogen om op crises te anticiperen moet vergroten en veiligheidsrisico's moet aanpakken op het moment dat zij ontstaan; onderstreept dat er een meer coherente en beter gecoördineerde interactie nodig is tussen militaire, civiele, ontwikkelings- en humanitaire actoren;
13. is verheugd over de zichtbare vooruitgang die is geboekt bij de vorming van een sterker Europees defensiebeleid sinds de vaststelling van de integrale EU-strategie (EUGS) voor buitenlands en veiligheidsbeleid in juni 2016; is met name ingenomen met de oprichting van een Europees Defensiefonds (EDF), de voorgestelde uitbreiding van de voorbereidende actie inzake defensieonderzoek en met het wetgevingsvoorstel voor een industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie (EDIDP); spoort de lidstaten aan hun toekomstige financiële bijdrage aan de EU-begroting te verhogen teneinde alle bijkomende kosten die voor de EU met betrekking tot het EDF ontstaan, te dekken;
14. is ingenomen met de instemming van de EVA met de voorbereidende actie inzake defensieonderzoek, en is met name ingenomen met de Noorse bijdrage van EUR 585 000 voor 2017; uit de wens dat Noorwegen blijft deelnemen aan door de Unie gefinancierde programma’s die implicaties voor defensie hebben of tot het bevoegdheidsterrein van defensie behoren;
15. dringt er bij de VV/HV op aan het Parlement onmiddellijk en te allen tijde volledig op de hoogte te houden van het sluiten of wijzigen van internationale overeenkomsten die implicaties voor defensie hebben of tot het bevoegdheidsterrein van defensie behoren; is van mening dat iedere financiële bijdrage van derde landen belangrijke implicaties heeft voor de begroting van de Unie, aangezien een derde land de financiële belangen van de Unie zou kunnen beïnvloeden op een wijze die veel verder gaat dan de omvang van de bijdrage door de nodige exportvergunningen tegen te houden; benadrukt dat, indien derde landen een bijdrage leveren aan door de Unie gefinancierde programma’s die implicaties voor defensie hebben of tot het bevoegdheidsterrein van defensie behoren, het Parlement verwacht dat de Commissie en de VV/HV de impact van een dergelijke deelname met betrekking tot het strategisch beleid en de strategische belangen van de Unie beoordelen alvorens een voorstel op te stellen, en het Parlement op de hoogte stellen van deze beoordeling;
16. wijst erop dat de Commissie en steeds meer lidstaten hebben toegezegd een Europese Defensie-unie (EDU) tot stand te zullen brengen en dat er onder Europese burgers grote steun voor is; benadrukt dat dit een langgekoesterde wens was van de burgers en van het Parlement met name door middel van vele oproepen in vroegere resoluties; wijst op de grotere efficiëntie, en het voorkomen van doublures en de verlaging van kosten die zullen voortvloeien uit een krachtigere integratie van de Europese defensie; benadrukt evenwel dat de oprichting van een echte EDU blijvende politieke wil en doorzettingsvermogen zal vereisen; dringt er bij de lidstaten op aan zich te committeren aan een gemeenschappelijke en autonome Europese defensie, en ervoor te zorgen dat hun nationale defensiebudget binnen 10 jaar ten minste 2% uitmaakt van hun respectieve bbp;
17. is ervan overtuigd dat de enige manier waarop de Unie haar vermogen kan vergroten om haar militaire taken te vervullen, de aanzienlijke verhoging is van de efficiëntie met betrekking tot alle aspecten van het proces dat militaire capaciteit oplevert; herinnert eraan dat de EU-28 in vergelijking met de VS 40 % uitgeeft aan defensie, maar er slechts in slaagt om 15 % van de capaciteit te genereren die de VS uit dit proces haalt, hetgeen op een zeer groot efficiëntieprobleem duidt;
18. verzoekt de VV/HV en de Commissie bij de voorbereiding van het volgende meerjarig financieel kader (MFK) gevolg te geven aan de oproep van het Parlement voor een EU-witboek over veiligheid en defensie, zoals het Parlement heeft gevraagd in zijn resoluties van 22 november 2016, 23 november 2016 en 16 maart 2017; is van mening dat een interinstitutionele overeenkomst de grondslag moet vormen voor de opbouw van de EDU, de koppeling van haar strategische oriëntatie en de EU-bijdragen voor vermogensontwikkeling, en de vormgeving van het Europese institutionele kader voor defensie; benadrukt dat het met een brede en betrouwbare inspanning van alle belanghebbenden mogelijk zal zijn om de reikwijdte en de efficiëntie van defensie-uitgaven te vergroten; dringt erop aan dat hierbij ook een krachtige rol aan neutrale landen als Oostenrijk en Zweden wordt toegekend, zonder dat de neutraliteit van afzonderlijke EU-lidstaten ter discussie wordt gesteld;
19. benadrukt dat het EU-witboek over veiligheid en defensie, behalve de beschrijving van de strategische omgeving en de strategische ambities voor het volgende MFK ook de vereiste en de beschikbare capaciteit zou moeten noemen, evenals eventuele capaciteitslacunes, in de vorm van het EU-vermogensontwikkelingsplan (CDP), en zou moeten worden aangevuld met een algemene beschrijving van de geplande maatregelen van de lidstaten en de Unie binnen het MFK en op de langere termijn;
20. is ingenomen met de opnieuw gebleken politieke wil om het GVDB doeltreffender te maken; steunt alle pogingen om het potentieel van het Verdrag van Lissabon tot volle wasdom te brengen door samenwerking tussen lidstaten te laten werken en de operationeel relevante capaciteit te produceren om de in artikel 43, lid 1, VEU genoemde beschikbare taken te vervullen, door:
(a)
met spoed het in het Verdrag genoemde opstartfonds in het leven te roepen zodat operaties snel van start kunnen gaan;
(b)
een vaste gestructureerde samenwerking (Pesco) in te stellen voor de militaire aspecten die nodig zijn om GVDB-taken zoals bijvoorbeeld permanent samengevoegde militaire eenheden uit te voeren;
(c)
het intergouvernementele gezamenlijke financieringsmechanisme Athena te hervormen, met het doel solidariteit tot stand te brengen tussen lidstaten die alleen financieel kunnen bijdragen en lidstaten die alleen met troepen kunnen bijdragen aan een GVDB-operatie;
(d)
van het samenvoegen en delen van capaciteit een regel te maken in plaats van een uitzondering, en te streven naar tenuitvoerlegging van de meerderheid van de 300 voorstellen die in 2011 door de 28 hoofden van defensie zijn gepresenteerd;
(e)
nationale middelen op het gebied van onderzoek, ontwikkeling, aanbestedingen, onderhoud en opleiding samen te voegen;
(f)
de nationale defensieplanning (Coordinated Annual Review on Defence, CARD) te coördineren, zoals nu gepland is;
(g)
gemeenschappelijke regels te ontwikkelen voor militaire certificering evenals een gemeenschappelijk beleid inzake voorzieningszekerheid;
(h)
de Commissie de internemarktregels te laten handhaven overeenkomstig de richtlijn betreffende overheidsopdrachten op defensiegebied van 2009 waar het gaat om nationale projecten voor overheidsopdrachten op defensiegebied;
21. is verheugd over het voornemen van de Commissie om binnen het volgende MFK een specifiek programma voor defensieonderzoek voor te stellen, met een eigen begroting en eigen regels; benadrukt dat de lidstaten extra middelen beschikbaar moeten stellen voor dat programma, zonder aan bestaande kaderprogramma's voor de financiering van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie te komen, zoals het Parlement heeft gevraagd in zijn resolutie van 5 juli 2017; herhaalt zijn vroegere oproepen aan de Commissie om te voorzien in deelneming van de Unie aan door lidstaten opgezette onderzoek- en ontwikkelingsprogramma's op het gebied van defensie, of in voorkomend geval samen met het bedrijfsleven, als bedoeld in de artikelen 185 en 187 VWEU;
22. is verheugd over het voorstel van de Commissie voor een EDIDP; onderstreept dat elk optreden van de Unie om het optreden van de lidstaten op defensiegebied te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen erop gericht moet zijn bij te dragen aan de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid, als bedoeld in onder meer artikel 2, lid 4, VWEU, en daarom gemeenschappelijke ontwikkeling, standaardisering, certificering en onderhoud moet omvatten zodat er samenwerkingsprogramma's en een grotere mate van interoperabiliteit tot stand komen; verzoekt de Commissie het nieuwe industrieel ontwikkelingsprogramma voor Europese defensie (EDIDP) zoveel mogelijk te promoten en in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen aan te moedigen deel te nemen aan gezamenlijke grensoverschrijdende projecten;
23. is van mening dat de uitvoer door lidstaten van wapens, munitie en aan defensie gerelateerde goederen en diensten een onlosmakelijk bestanddeel vormen van het buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid van de EU;
24. spoort de Raad aan om concrete stappen te nemen voor de harmonisatie en normalisatie van de Europese strijdkrachten, in overeenstemming met artikel 42, lid 2, VEU, om de samenwerking tussen de strijdkrachten te vergemakkelijken in het kader van een nieuwe EDU, als een stap in de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid van de EU;
25. beklemtoont dat het benutten van alle mogelijkheden in het Verdrag het concurrentievermogen en de werking van de defensie-industrie in de interne markt ten goede komt, door de samenwerking op defensiegebied verder aan te zwengelen met positieve stimulansen, focus op projecten die de lidstaten niet alleen aankunnen, waarmee ook het aantal overlappingen wordt gereduceerd, en een doeltreffender gebruik van overheidsgeld; is van oordeel dat de resultaten van dergelijke programma's voor strategische samenwerking heel goed technologieën voor duaal gebruik zouden kunnen zijn, en als zodanig een meerwaarde voor de lidstaten zouden kunnen opleveren; legt de nadruk op het belang van de ontwikkeling van Europese capaciteiten en een geïntegreerde defensiemarkt;
26. dringt er op aan gedetailleerde en bindende richtsnoeren op te stellen, als een duidelijk omlijnd kader voor het in de toekomst activeren en toepassen van artikel 42, lid 7, VEU;
27. verzoekt de Commissie, de Raad en de VV/HV met het Parlement een interinstitutionele dialoog aan te gaan over de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid; beklemtoont dat binnen het volgende MFK een volwaardige EU-defensiebegroting moet worden vastgesteld voor alle interne aspecten van het GVDB, en dat voor de uitvoering daarvan een kader moet worden ontwikkeld binnen het toepassingsgebied van het Verdrag van Lissabon; wijst op de noodzaak om het Athena-mechanisme te herzien teneinde het scala van operaties die als gemeenschappelijke uitgaven worden beschouwd, uit te breiden en deelname aan GVDB-missies en -operaties aan te moedigen;
28. wijst erop dat deze nieuwe defensiebegroting door nieuwe middelen in het kader van het volgende MFK moet worden gefinancierd;
29. is van mening dat de besluitvorming over GVDB-kwesties democratischer en transparanter zou kunnen zijn; stelt derhalve voor zijn Subcommissie veiligheid en defensie om te vormen tot een volwaardige parlementaire commissie, die meer toetsings- en verantwoordingsbevoegdheden krijgt met betrekking tot het GVDB en een prominente rol kan spelen bij de tenuitvoerlegging van het GVDB, en met name een rol bij de toetsing van wetgevingshandelingen in verband met veiligheid en defensie;
30. betreurt het gebrek aan samenwerking en informatie-uitwisseling tussen veiligheids- en inlichtingendiensten in Europa; denkt dat meer samenwerking tussen inlichtingendiensten terrorisme zou kunnen helpen bestrijden; dringt in dit verband aan op de invoering van een volwaardige Europees inlichtingensysteem;
Permanente gestructureerde samenwerking
31. is verheugd over de kennisgeving inzake de permanente gestructureerde samenwerking (Pesco) en de geplande tenuitvoerlegging ervan op basis van de bereidheid van de lidstaten om binnen het GVDB-kader bindende toezeggingen te doen en daardoor een ambitieuze en inclusieve Pesco uit te voeren, en verzoekt de Raad deze snel in te stellen; onderstreept dat de gewenste inclusiviteit van de participatie noch de volledige inzet voor het GVDB, noch een hoog ambitieniveau onder de deelnemende lidstaten in het gedrang mag brengen; wijst op de noodzaak om duidelijke criteria voor deelname vast te stellen die voor andere lidstaten de optie openlaat om in een later stadium mee te doen; wijst erop dat activiteiten in het kader van Pesco altijd volledig moeten aansluiten bij het GVDB;
32. beklemtoont dat Pesco binnen het EU-raamwerk dient te worden ontwikkeld en doeltreffende steun van de Unie moet krijgen, met volledige eerbiediging van de bevoegdheden van de lidstaten op het gebied van defensie; roept er opnieuw toe op dat de begroting van de Unie zou voorzien in passende financiering voor Pesco; is van mening dat deelname aan alle agentschappen en organen van de Unie die onder het GVDB vallen, met inbegrip van de Europese Veiligheids- en defensieacademie (EVDA), verplicht moet worden gesteld in het kader van Pesco; roept er opnieuw toe op dat het systeem van EU-gevechtstroepen in het herziene Athena-mechanisme als gezamenlijke uitgave wordt beschouwd;
33. benadrukt dat de administratieve procedures die het beschikbaar stellen van strijdkrachten voor GVDB-missies en grensoverschrijdende bewegingen van snellereactietroepen binnen de EU onnodig vertragen, moeten worden versoepeld; verzoekt de lidstaten een voor de hele EU geldend systeem op te zetten voor de coördinatie van snelle bewegingen van troepen, defensiematerieel en bevoorrading voor doeleinden in het kader van het GVDB, wanneer de solidariteitsclausule wordt ingeroepen en wanneer voor alle lidstaten de verplichting bestaat tot het bieden van hulp en bijstand met alle middelen waarover zij beschikken, overeenkomstig artikel 51 van het VN-Handvest; is in dit verband ingenomen met de gezamenlijke mededeling over verbetering van de militaire mobiliteit; dringt er bij de Commissie op aan om voor maart 2018 een substantieel actieplan aan het Parlement en de lidstaten te presenteren dat volledig in overeenstemming is met de lopende inspanningen binnen de NAVO;
34. dringt aan op invoering van een volwaardig civiel-militair strategisch hoofdkwartier van de EU in het kader van Pesco, bestaand uit het reeds aanwezige militair plannings- en uitvoeringsvermogen (MPCC), het civiel plannings- en uitvoeringsvermogen (CPCC) en het Directoraat crisisbeheersing en planning (CMDP) – door een platform in te richten voor geïntegreerde operationele steun gedurende de volledige planningscyclus, van het oorspronkelijke politieke concept tot gedetailleerde plannen;
35. spoort de lidstaten die aan Pesco deelnemen aan een permanente "Europese geïntegreerde strijdkracht" in het leven te roepen, bestaand uit divisies van hun respectieve nationale legers, en deze ter beschikking te stellen van de Unie voor de tenuitvoerlegging van het GVDB zoals bedoeld in artikel 42, lid 3, van het VEU;
36. is van mening dat een gemeenschappelijk beleid voor cyberdefensie een van de eerste bouwstenen van de Europese Defensie-unie zou moeten zijn; spoort de VV/HV aan voorstellen uit te werken voor de oprichting, in het kader van Pesco, van een EU-eenheid voor cyberdefensie;
Directoraat-generaal Defensie
37. verzoekt om evaluatie, in nauwe samenwerking met de VV/HV, van de mogelijke vestiging van een directoraat-generaal Defensie binnen de Commissie (DG Defensie), dat het optreden van de Unie zou aansturen om het optreden van de lidstaten te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen, met het oog op de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid, als bepaald in artikel 2 VWEU;
38. is van mening dat het voorgestelde DG Defensie bevoegd moet zijn voor open grenzen voor het vrije verkeer van troepen en materieel, als een noodzakelijke voorwaarde om te zorgen voor een mate van autonomie, interoperabiliteit, en voor regelingen inzake voorzieningszekerheid, normalisatie en militaire certificering die vereist zijn voor: EU-bijdragen voor programma’s in het kader van het GVDB en Pesco; door de EU gefinancierd defensie-onderzoek; de strategische autonomie van de EU; het concurrentievermogen van Europa’s defensie-industrie, inclusief kmo’s en kleine midcap-ondernemingen die de Europese toeleveringsketen van de defensiesector vormen; en de interinstitutionele regelingen op defensiegebied, inclusief het EU-witboek over veiligheid en defensie; benadrukt dat het voorgestelde DG Defensie moet bijdragen aan betere coördinatie van de taken van de verschillende actoren teneinde tot een coherenter en consequenter beleid te komen;
39. onderstreept dat het voorgestelde DG Defensie samen moet werken met het Europees Defensieagentschap (EDA); is van mening dat het EDA het uitvoerend agentschap moet zijn voor het optreden van de Unie in het kader van het Europees beleid inzake vermogens en bewapening, waar dat in het Verdrag van Lissabon is bepaald; roept de Raad er opnieuw toe op te waarborgen dat de administratieve en operationele uitgaven van het EDA uit de begroting van de Unie worden gefinancierd; wijst erop dat de begroting van het EDA samen met zijn grotere nieuwe rollen en verantwoordelijkheden moet toenemen, en benadrukt tegelijkertijd dat de mogelijke oprichting van een DG Defensie en de hernieuwde inspanningen om het GVDB doeltreffender te maken, er niet toe mogen leiden dat middelen worden gebruikt om nog meer bureaucratische structuren te creëren en niet mogen leiden tot doublures van structuren;
Gecoördineerde strategische en jaarlijkse evaluaties inzake defensie
40. is verheugd over de strategische herziening van het vermogensontwikkelingsplan (CDP) van de EU, die uiterlijk in het voorjaar van 2018 afgerond moet zijn; onderstreept dat het CDP de samenwerking tussen de lidstaten bij het verhelpen van vermogenstekorten in de context van het EDA zal bevorderen;
41. is verheugd dat met gecoördineerde jaarlijkse evaluaties inzake defensie wordt gestart (CARD-proces); is van mening dat CARD moet bijdragen aan de standaardisering en de harmonisering van investeringen en capaciteiten van de nationale strijdkrachten en de strategische en operationele autonomie en samenhang van de Unie moet waarborgen, waardoor de lidstaten samen op efficiëntere wijze kunnen investeren in defensie; is verheugd over het voorstel om CARD in 2017 uit te testen;
42. moedigt de lidstaten aan de mogelijkheid te onderzoeken om gezamenlijke aanbestedingen voor defensiemiddelen te organiseren;
43. benadrukt dat CARD op het EU-witboek over veiligheid en defensie en het CDP gebaseerd moet zijn en op het volledige spectrum van GVDB-vermogens gericht moet zijn, met name op die van de lidstaten die aan Pesco deelnemen; is van mening dat CARD moet leiden tot een reeks concrete voorstellen om tekorten te verhelpen en vast te stellen waar het optreden van de Unie passend zou zijn en dat daarmee rekening moet worden gehouden bij de planning van de EU-begroting voor het volgende jaar; onderstreept de noodzaak voor de Commissie en het EDA om samen te werken bij het opstellen van de jaarlijkse werkprogramma's in het kader van het vermogens- en onderzoeksonderdeel van het voorgestelde EDF; wijst erop dat het EDA een eigen rol zou moeten hebben, niet alleen bij het uitstippelen van het programma maar ook bij het beheer van projecten die via het vermogensonderdeel worden gefinancierd;
44. onderstreept de noodzaak van nauwe coördinatie van alle met het GVDB verband houdende activiteiten, met name CARD, Pesco en het EDF;
45. is van mening dat de Commissie de resultaten van CARD moet benutten en een interinstitutionele overeenkomst tot stand moet brengen waarin de reikwijdte en de financiering van het daarop aansluitende optreden van de Unie zijn bepaald; is van mening dat de Raad en de Commissie in overeenstemming met de interinstitutionele overeenkomst en hun respectieve bevoegdheden de nodige besluiten moeten nemen om dit optreden goed te keuren; verzoekt om interparlementaire samenwerking op defensiegebied met het oog op de evaluatie van CARD en de verdere ontwikkeling van de defensievermogens op regelmatige basis;
GVDB-missies en -operaties
46. dankt de meer dan zesduizend vrouwen en mannen die bij de civiele en militaire missies van de Unie goed en loyaal dienst hebben gedaan, op drie continenten; apprecieert deze missies als gemeenschappelijke Europese bijdrage aan vrede en stabiliteit in de wereld, betreurt echter dat de efficiëntie van deze missies nog steeds in het gedrang kan komen door structurele tekortkomingen, ongelijke bijdragen van lidstaten en ongeschiktheid voor de operationele omgeving, en betreurt met name de beperkingen in het mandaat voor GVDB-missies; benadrukt, in dit verband, de noodzaak van werkelijke effectiviteit, die uitsluitend bereikt kan worden met de juiste militaire toerusting, en dringt er bij de Raad en de VV/HV op aan gebruik te maken van de mogelijkheden waarin artikel 41, lid 2, VEU in dit opzicht voorziet; is verheugd over de stijging van de defensie-uitgaven van de lidstaten ter ondersteuning van onze dienstplichtigen; is van mening dat deze ontwikkeling moet worden bestendigd, versterkt en gecoördineerd op EU-niveau; dringt erop aan dat er doeltreffende maatregelen worden getroffen om ervoor te zorgen dat opgedane inzichten en ervaringen op personeelsniveau van GVDB-missies worden geëvalueerd en bij de vormgeving van toekomstige GVDB-missies worden meegenomen;
47. is verheugd over de presentatie van het eerste jaarverslag over het GVDB door de VV/HV; is evenwel van mening dat dit verslag niet uitsluitend kwantitatief van aard zou moeten zijn en met statistische gegevens en gedetailleerde informatie de verwezenlijkingen beschrijft, maar in de toekomst vooral ook aandacht zou moeten besteden aan het beoordelen welke politieke gevolgen de activiteiten van het GVDB hebben voor de verbetering van de veiligheid van onze burgers;
48. spoort de VV/HV, de Commissie en de lidstaten aan om GVDB-missies en -operaties sterker te richten op de prioriteiten van de integrale EU-strategie en op de realiteit op lokaal en regionaal niveau;
49. is van mening dat ook verder moet worden bijgedragen aan crisisbeheersing en -preventie en dat er specifiek bijstand moet worden verleend aan de wederopbouw en stabilisering van Irak; is verheugd over het recente besluit van de Raad om een toekomstige civiele GVDB-missie op te tuigen ter ondersteuning van de hervorming van de veiligheidssector in Irak en verwacht dat de EU op internationaal plan het voortouw neemt op dit terrein, met inbegrip van terrorismebestrijding en civiele wederopbouw; roept de EU op deze keer te zorgen voor betere coördinatie tussen de deelnemende lidstaten en met regionale en plaatselijke actoren;
50. spreekt zijn voldoening uit over de activiteiten van EU NAVFOR Med en verzoekt de VV/HV en de lidstaten de steun voor plaatselijke veiligheidsactoren op de zuidelijke kusten van de Middellandse Zee te verhogen;
51. verwacht van de VV/HV en de Raad dat EUBAM Libië ter gelegenheid van de verlenging van het mandaat opnieuw gelanceerd zal worden en uitgebreid tot de plaatselijke veiligheidsactoren aan de zuidelijke grenzen van Libië; dringt er bij de VV/HV en de lidstaten op aan met nieuwe ideeën te komen over de manier waarop de veiligheidsproblemen in de Sahelzone kunnen worden aangepakt door deze te koppelen aan EUBAM Libië binnen de uitgebreide en geïntegreerde benadering en ter ondersteuning van het Frans-Duitse initiatief; spreekt zijn voldoening uit over het besluit van de Raad van 4 augustus 2017 over een stabiliseringsactie van de Europese Unie voor Mali in de regio’s Mopti en Ségou; roept de VV/HV in dit verband op het Parlement te laten weten hoe deze maatregel werkt in combinatie met GVDB-missies en -operaties in de regio;
52. is ingenomen met het succes van operatie EUFOR ALTHEA in Bosnië-Herzegovina, die het militaire eindstadium heeft bereikt; is echter bezorgd over het feit dat het politieke eindstadium nog niet bereikt is;
53. is verheugd over de recente instelling van de kern voor een permanent operationeel hoofdkwartier van de EU (militair plannings- en uitvoeringsvermogen - MPCC), zoals het Parlement in zijn resolutie van 12 september 2013 heeft gevraagd, aangezien dit een voorwaarde vormt voor de doeltreffende planning, leiding en controle van gezamenlijke operaties; verzoekt de lidstaten om het van voldoende personeel te voorzien voor een optimale werking en het tevens te belasten met het plannen en leiden van uitvoerende militaire GVDB-operaties zoals bijvoorbeeld operatie EUFOR ALTHEA;
54. is van mening dat de commando-optie van EU NAVFOR Somalië/ operatie Atalanta moet worden herzien als gevolg van de aankondiging door het VK van de uittreding uit de Unie; wijst op het succes van de operatie, die ervoor gezorgd heeft dat sinds 2014 geen enkel schip meer door piraten werd gekaapt; uit zijn tevredenheid over de verlenging van deze operatie tot 2018;
55. merkt op dat slechts 75 % van de functies in civiele GVDB-missies is ingevuld; betreurt in dit verband dat het EU-personeelsstatuut, dat betere voorwaarden en bescherming zou bieden voor personeel op missie, niet geldt voor personeel dat in deze missies werkzaam is, ook al worden zij uit de Unie-begroting gefinancierd; is ervan overtuigd dat dit afbreuk doet aan de doeltreffendheid van de missies; dringt er bij de lidstaten op aan alle vacatures in alle missies spoedig op te vullen;
56. is ingenomen met de goedkeuring van het EU-beleid voor GVDB-training en de belangrijke rol die de Europese veiligheids- en defensieacademie (ESDC) speelt als centrale opleidingsinstelling binnen de GVDB-structuur; spoort de lidstaten aan de ESDC te voorzien van adequate financiële, personele en infrastructuurmiddelen;
57. betreurt dat de lidstaten niet snel het vereiste personeel inzetten voor de voorbereidende fase en de opzetfase van civiele GVDB-missies; is in dit verband verheugd over het door de diensten van de EDEO en van de Commissie gezamenlijk ontwikkelde voorstel voor een gelaagde aanpak om de inzetsnelheid van civiele GVDB-missies te verbeteren;
58. spoort aan tot verdere inspanningen om de geldverschaffing voor civiele en civiel-militaire missies te bespoedigen en besluitvormingsprocedures en uitvoering te vereenvoudigen; is in dat verband van mening dat de Commissie middels gedelegeerde handelingen in overeenstemming met artikel 210 van het Financieel Reglement specifieke aanbestedingsregels dient in te voeren voor de crisisbeheersingsmaatregelen uit hoofde van het GVDB, om zo het snelle, soepele verloop van operaties te bevorderen;
59. is ingenomen met de oprichting van het platform voor missieondersteuning (MSP) in 2016; vindt het jammer dat de omvang en de werkingssfeer van het MSP beperkt is, en herhaalt zijn verzoek om verdere stappen te ondernemen voor de instelling van een gezamenlijk dienstencentrum, waardoor meer efficiëntiewinst zou kunnen worden geboekt, doordat alle centrale missieondersteunende diensten in één hand zijn;
60. dringt er bij de EDEO en de Raad op aan hun huidige inspanningen voor de verhoging van de cyberveiligheid te versterken, met name voor GVDB-missies, onder meer door maatregelen te nemen op het niveau van de EU en de lidstaten om bedreigingen voor het GVDB te doen afnemen, bijvoorbeeld door de veerkracht te verbeteren door middel van opleiding, scholing en oefeningen, en door het opleidings- en scholingslandschap van de EU-cyberdefensie te stroomlijnen;
61. is van mening dat de EU en de lidstaten geconfronteerd worden met een niet eerder geziene dreiging in de vorm van door staten gesponsorde cyberaanvallen alsmede cybercriminaliteit en -terrorisme; denkt dat cyberaanvallen uit de aard der zaak een bedreiging vormen waarop een antwoord op EU-niveau nodig is; roept de lidstaten op elkaar bij te staan in het geval van een cyberaanval die tegen een van hen wordt uitgevoerd;
62. verzoekt de lidstaten om de lasten bij militaire GVDB-missies volledig te verdelen door de gemeenschappelijke financiering geleidelijk uit te breiden tot volledige gemeenschappelijke financiering, om meer lidstaten in staat te stellen en aan te moedigen om met hun vermogens en strijdkrachten of slechts met financiële middelen bij te dragen; onderstreept het belang in dit verband van een herziening van het Athena-mechanisme en van dekking van alle kosten met betrekking tot de financiering van militaire GVDB-operaties;
63. spoort de Raad aan om in overeenstemming met artikel 41, lid 3, VEU, te handelen en onverwijld het besluit goed te keuren tot oprichting van een opstartfonds voor de dringende financiering van de beginfases van militaire operaties, voor de taken waarnaar verwezen wordt in artikel 42, lid 1, en artikel 43 VEU; dringt er bij de Raad op aan de huidige problemen met betrekking tot hybride missies op te lossen; roept op tot meer flexibiliteit in de financiële regels van de EU ter ondersteuning van haar mogelijkheden om op crises te reageren en ter uitvoering van bestaande bepalingen in het Verdrag van Lissabon;
Samenwerking EU-NAVO
64. gelooft dat in de huidige context het strategisch partnerschap tussen de EU en de NAVO van fundamenteel belang is om de uitdagingen op het gebied van veiligheid in de Unie en in de omliggende landen het hoofd te bieden; benadrukt dat de gezamenlijke verklaring EU-NAVO en de daaropvolgende tenuitvoerlegging het potentieel hebben om samenwerking en complementariteit naar een hoger niveau te tillen en een nieuwe, essentiële fase in het strategisch partnerschap te markeren; is verheugd over het gemeenschappelijk pakket van 42 voorstellen ter versterking van de samenwerking en de coördinatie tussen de twee organisaties, waarvan er 10 gericht zijn op vergroting van de weerbaarheid tegen hybride bedreigingen; merkt op dat deze stap zal plaatsvinden in een geest van volledige openheid en transparantie, met volledige eerbiediging van de autonome besluitvorming en de procedures van beide organisaties, en zal uitgaan van de beginselen van inclusiviteit en wederkerigheid, zonder afbreuk te doen aan het specifieke karakter van het veiligheids- en defensiebeleid van elke lidstaat; is verheugd over de oprichting van de samenwerking bij de bestrijding van cyberbedreigingen, de ontwikkeling van strategische communicatie en de coördinatie van maritieme activiteiten en gezamenlijke oefeningen, en wijst op de uitstekende samenwerking en complementariteit tussen EU-operatie Sophie en NAVO-operatie Sea Guardian; is tevens verheugd over het eerste gezamenlijke uitvoeringsverslag dat in juni 2017 door de twee organisaties is gepubliceerd en over de vooruitgang bij de tenuitvoerlegging van de gezamenlijke reeks voorstellen, en spoort aan tot verdere vooruitgang; beklemtoont dat de EU onverminderd vasthoudt aan de trans-Atlantische gemeenschap van gemeenschappelijke waarden en belangen;
65. merkt op dat een krachtigere EU en een krachtigere NAVO elkaar versterken; is van mening dat de lidstaten hun inspanningen moeten verhogen om niet alleen binnen een EDU op te treden maar ook als autonome regionale veiligheidsmacht, en in voorkomend geval in een complementaire rol binnen de NAVO; merkt op dat de EU, zoals beschreven in de EUGS, moet bijdragen tot: (a) reageren op externe conflicten en crises; (b) opbouwen van de capaciteiten van de partners; en (c) het beschermen van de Unie en haar burgers; is ingenomen met de reeks initiatieven die in gang gezet zijn om de EUGS op het gebied van veiligheid en defensie uit te voeren, krachtigere betrekkingen tussen de EU en de NAVO tot stand te brengen en de EU-lidstaten in staat te stellen defensie-onderzoek te gaan uitvoeren en tezamen defensievermogens te ontwikkelen; is van mening dat de veiligheid en de bescherming van Europa in toenemende mate van beide organisaties zullen afhangen, die beiden binnen de grenzen van hun bevoegdheden optreden; verzoekt om inspanningen ter verbetering van de samenwerking bij het bestrijden van hybride dreigingen, onder meer via het Europees Kenniscentrum voor de bestrijding van hybride dreigingen en door uitwisseling van informatie en inlichtingen;
66. onderstreept het belang van samenwerking en integratie op het gebied van cyberveiligheid, niet alleen tussen de EU-lidstaten, de belangrijkste partners en de NAVO, maar ook tussen de verschillende actoren in de maatschappij;
GVDB-partnerschappen
67. benadrukt dat partnerschappen en samenwerking met landen die de waarden van de EU delen, bijdragen tot de doeltreffendheid en de impact van het GVDB; is in dit opzicht ingenomen met de bijdragen van Albanië, Australië, Canada, Chili, Colombia, Georgië, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Moldavië, Montenegro, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Servië, Zwitserland, Turkije, Oekraïne en de Verenigde Staten;
68. is verheugd over de ondertekening van de overeenkomst inzake aanschaf en wederzijdse dienstverlening (Acquisition and Cross-Servicing Agreement - ACSA) tussen de EU en de VS op 7 december 2016; roept de VV/HV op het Parlement te laten weten hoe deze overeenkomst de voorwaarden voor en de bescherming van personeel voor GVDB-missies heeft verbeterd;
69. verzoekt de VV/HV en de lidstaten in EU-delegaties militaire attachés van de EU te plaatsen en aldus bij te dragen aan de tenuitvoerlegging van de strategische doelstellingen van de Unie;
70. is ingenomen met het voorstel van de Commissie om het Instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede (IcSP) te herzien om acties te ondersteunen die worden uitgevoerd in het kader van het initiatief voor capaciteitsopbouw ter ondersteuning van veiligheid en ontwikkeling (CBSD), dat de EU in staat zal stellen de vermogensopbouw en veerkracht van partnerlanden financieel te ondersteunen en hun capaciteiten te helpen verbeteren; moedigt de EDEO en de Commissie aan het CBSD-initiatief snel uit te voeren, teneinde de doeltreffendheid en duurzaamheid van GVDB-missies te verbeteren en tot een flexibelere en beter geïntegreerde EU-aanpak te komen waarbij gebruik wordt gemaakt van civiel-militaire synergie;
o o o
71. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de secretaris-generaal van de NAVO, de EU-agentschappen op het gebied van ruimte, veiligheid en defensie, en de regeringen en de nationale parlementen van de lidstaten.
Jaarverslag over de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid
321k
63k
Resolutie van het Europees Parlement van 13 december 2017 over het jaarverslag over de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (2017/2121(INI))
– gezien het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid,
– gezien de artikelen 21 en 36 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,
– gezien het Handvest van de Verenigde Naties,
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer,
– gezien de verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) over politieke verantwoordingsplicht,
– gezien de mededeling van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) van 2016 over een integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie en de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de EDEO over een strategische aanpak van weerbaarheid in het externe optreden van de EU;
– gezien de in de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie vervatte kernbeginselen, in het bijzonder met betrekking tot de soevereiniteit en de territoriale integriteit van staten en de onschendbaarheid van grenzen, die door alle deelnemende landen in gelijke mate worden geëerbiedigd,
– gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de VV/HV van 12 december 2011 met als titel "Een centrale plaats voor mensenrechten en democratie in het externe optreden van de EU – voor een meer doeltreffende aanpak" (COM(2011)0886),
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Begrotingscommissie (A8-0350/2017),
Inleiding
1. is ervan overtuigd dat geen enkele lidstaat ertoe in staat is de uitdagingen waarmee we vandaag worden geconfronteerd, alleen aan te pakken; onderstreept dat het gemeenschappelijk optreden van de EU de doeltreffendste manier is om de Europese belangen te beschermen, haar waarden hoog te houden, de rol van eensgezinde en invloedrijke speler op het wereldtoneel op zich te nemen en haar burgers en lidstaten te beschermen tegen de toegenomen veiligheidsdreiging, ook in een wereldwijde digitale omgeving; is bezorgd over de veiligheidsarchitectuur van de EU, die zwak en gefragmenteerd blijft in het aangezicht van aanhoudende en steeds nieuwe uitdagingen en waarin een "hybride vrede" een onbevredigende realiteit is geworden; dringt er bij de lidstaten op aan maatregelen te nemen en te voldoen aan de wensen van die Europese burgers die herhaaldelijk hebben onderstreept dat een buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU gebaseerd op fundamentele waarden en mensenrechten een van de belangrijkste en noodzakelijkste van alle beleidsterreinen van de EU vormt; vindt het hoog tijd dat de lidstaten instrumenten en beleidsmaatregelen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) ten uitvoer leggen om de EU in staat te stellen te reageren op externe conflicten en crises, de capaciteit van hun partners te vergroten en de Europese Unie te beschermen;
2. herinnert de EU aan haar belofte om een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid uit te werken op basis van de waarden van de democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, en in overeenstemming met het Handvest van de VN en het internationaal recht; is van mening dat de EU en haar lidstaten, om te kunnen voldoen aan deze verbintenis en om bij te dragen aan het bevorderen van de mensenrechten en de democratie in de wereld, met één verenigde stem moeten spreken en ervoor moeten zorgen dat hun boodschap gehoord wordt;
3. is van oordeel dat de EU, wil zij erin slagen de uitdagingen waarmee zij vooral op veiligheidsgebied te kampen heeft, aan te pakken en hieraan het hoofd te bieden, een doeltreffende, geloofwaardige en zich op waarden baserende speler moet zijn met een capaciteit voor actie en effectieve dialoog met andere spelers op het wereldtoneel, hetgeen het spreken met één stem, gezamenlijk optreden en het concentreren van haar middelen op strategische prioriteiten impliceert;
4. herhaalt dat de maatregelen van de Unie inzake het buitenlands beleid zowel onderling als met andere beleidsmaatregelen met een externe dimensie moeten stroken, en dat de in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgelegde doelstellingen verder moeten worden nagestreefd;
5. is van mening dat, wil de Europese Unie aan de verwachtingen van haar burgers voldoen, zij de volgende essentiële mijlpalen moet halen:
–
coördinatie van een evaluatie van de fundamentele dreigingen en uitdagingen binnen de EU en een gemeenschappelijke benadering om deze kwesties aan te pakken, met name rekening houden met de preventie van radicalisering, die kan leiden tot de rekrutering van personen door terroristische groeperingen,
–
bestendiging en uitdieping van het Europese project en het extern optreden van de EU, onder meer door de samenwerking en de capaciteiten van de EU op het gebied van haar gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, met inbegrip van informatieoorlogvoering, te versterken,
–
samenwerking tussen de lidstaten, partners en internationale organisaties en instellingen die de vrede beschermen, onder duidelijk bepaalde en zorgvuldig geselecteerde voorwaarden, teneinde de op regels gebaseerde politieke en economische wereldorde te versterken, ook met het oog op de bescherming van de mensenrechten, en samenwerking met partners teneinde een leidende rol te spelen bij verzoening, vredesopbouw, vredeshandhaving en waar nodig vredesafdwinging;
Coördinatie van een evaluatie van de fundamentele dreigingen en uitdagingen: ingaan op de huidige politieke en veiligheidssituatie
6. onderstreept dat het waarborgen van de veiligheid van de EU-burgers en de integriteit van het grondgebied van de EU, het stabiliseren van het nabuurschap, vooral op de westelijke Balkan met nadruk op het vergroten van de zichtbaarheid van de EU in deze regio, het bevorderen van hervormingen ter handhaving van een op regels gebaseerde, coöperatieve politieke en economische internationale orde, het aanpakken van de onderliggende oorzaken van gewapende conflicten en het versterken van het beleid inzake conflictpreventie, vreedzame conflictoplossing en de dialoog met pluralistische democratieën die zich inzetten voor de verdediging van de mensenrechten, de essentiële voorwaarden voor de stabiliteit van de EU zijn; dringt aan op een actievere publieksdiplomatie van de kant van de EU en een grotere zichtbaarheid van de door de EU uitgevoerde projecten;
7. is van oordeel dat in een internationale omgeving die steeds meer wordt gekenmerkt door conflicten en instabiliteit, slechts een combinatie van effectief multilateralisme, een gezamenlijke soft power en een geloofwaardige hard power weerstand kan bieden aan de voornaamste uitdagingen op veiligheidsgebied, met name de verspreiding van massavernietigingswapens, de schending van de Europese veiligheidsorde, het terrorisme, conflicten in de oostelijke en zuidelijke buurlanden, oorlogen bij volmacht, hybride en informatieoorlogvoering, met inbegrip van digitale agressie, en onzekerheid op energiegebied; onderstreept dat tot deze uitdagingen eveneens de vluchtelingencrisis in haar humanitaire dimensie behoort, alsmede uitdagend agressief gedrag van Noord‑Korea, de schending van het internationaal recht door Rusland en de toenemende militaire macht van China waarvoor slechts een sterke diplomatieke reactie volstaat;
8. is van oordeel dat een doeltreffender gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid in de eerste plaats afhangt van het vaststellen van gemeenschappelijke strategische prioriteiten en visies; vindt dat de onderliggende, ten gevolge van falende en fragiele staten wijdverbreide oorzaken van instabiliteit, en van gedwongen en irreguliere migratie moeten worden aangepakt: armoede, het gebrek aan economische kansen en toegang tot onderwijs, sociale uitsluiting, gewapende conflicten, ondemocratisch en inefficiënt bestuur, corruptie, klimaatverandering, het toenemende sektarisme, de dreigende radicalisering en de verbreiding van extremistische ideologieën; herinnert aan het actieplan dat tijdens de top van Valletta is aangenomen en waarin wordt opgeroepen tot een gedeelde verantwoordelijkheid van landen van herkomst, doorreis en bestemming; onderstreept het belang van het vernietigen van het economisch model van smokkelnetwerken;
9. onderstreept de noodzaak autocratische en nepotistische tendensen te bestrijden, de steun voor democratische krachten te intensiveren en te strijden tegen het moslimterrorisme in het zuidelijke nabuurschap en tussen de buren van onze buren en partners en zich te richten op groeperingen die de burgers van de Unie aanmoedigen voor hun extremistische zaak te strijden; herinnert eraan dat de Sahel en andere daarmee verbonden geografische gebieden prioritaire regio's zijn als het gaat om het waarborgen van de veiligheid van de Europese Unie; wijst andermaal op de noodzaak van gecoördineerde diplomatieke inspanningen van de EU, de VS en andere internationale partners om samen te werken met spelers in de regio, zoals Turkije, de Golfstaten en Iran, op de noodzaak een duidelijk standpunt in te nemen tegen religieus extremisme en terrorisme, en een gemeenschappelijke strategie voor het aanpakken van deze mondiale uitdaging af te bakenen, overeenkomstig de op VN-niveau gedane toezeggingen om het internationaal recht te eerbiedigen en de universele waarden hoog te houden; is van oordeel dat diplomatieke inspanningen vergezeld moeten gaan van een breed scala aan andere instrumenten die de EU ter beschikking staan, waaronder instrumenten ter verbetering van de politieke, sociale en economische voorwaarden die bijdragen tot de totstandkoming en instandhouding van een duurzame vrede;
10. is van oordeel dat de bestrijding van gewelddadig extremisme hand in hand moet gaan met de eerbiediging van de universele mensenrechten; onderstreept dat de EU landen die radicalisering en terrorisme steunen, moet bestrijden en veroordelen met name als zij steun verstrekken aan entiteiten die door de EU als terroristische organisaties zijn aangemerkt; onderstreept het belang nauwer samen te werken met onze partners die ervaring hebben met terrorismebestrijding;
11. onderstreept dat een duurzame oplossing voor de Syrische crisis alleen binnen het bestaande, op VN‑niveau overeengekomen kader kan worden gevonden en moet zijn gebaseerd op een inclusieve, door Syriërs geleide politieke regeling waarbij alle relevante belanghebbenden betrokken zijn; blijft er bij alle leden van de VN‑Veiligheidsraad op aandringen hun verantwoordelijkheden met betrekking tot de crisis te nemen; schaart zich achter de oproep van de speciale gezant van de secretaris-generaal van de VN voor Syrië aan de staten die het staakt-het-vuren moeten waarborgen, om onmiddellijk pogingen te doen de staakt-het-vurenovereenkomst te handhaven;
12. is ingenomen met de in april 2017 aangenomen EU-strategie inzake Syrië waartoe het uitbreiden van sancties behoort tot personen die zijn betrokken bij de ontwikkeling en het gebruik van chemische wapens; spoort aan tot verdere uitbreiding van de sancties tot degenen die verantwoordelijk zijn voor de schendingen van de mensenrechten; onderstreept dat al degenen die verantwoordelijk zijn voor inbreuken op het internationaal recht, ter verantwoording moeten worden geroepen; doet andermaal een beroep op de EU en haar lidstaten om met hun partners te onderzoeken of er, in afwachting van een succesvolle verwijzing naar het ICC, een Syrië-tribunaal voor oorlogsmisdaden kan worden ingesteld; beklemtoont hoe belangrijk het is dat de EU zich volledig bereid verklaart om de wederopbouw van Syrië na het conflict te ondersteunen;
13. doet een beroep op alle betrokken partijen, binnen en buiten Libië, om zowel het op 17 december 2015 ondertekende Libische politieke akkoord als de daaruit voortgekomen presidentiële raad te steunen, die de enige autoriteit is welke door de internationale gemeenschap en de VN wordt erkend; onderstreept dat de oplossing van de crisis in Libië een voorwaarde vormt voor stabiliteit in het Middellandse Zeegebied; wijst op het belang van het zuidelijke nabuurschap en de noodzaak om een euromediterrane ruimte van vrede, voorspoed, stabiliteit en integratie tot stand te brengen; onderstreept zijn grote steun voor de tweestatenoplossing voor het Israëlisch-Palestijnse conflict, waarbij een onafhankelijke, democratische, levensvatbare en aangrenzende Palestijnse staat zij aan zij en in vrede en veiligheid bestaat naast een veilige staat Israël; onderstreept het belang van het waarborgen van de samenhang van het EU-beleid ten aanzien van situaties van bezetting of annexatie van grondgebied;
14. is verheugd dat alle partijen het door de EU3+3 en Iran overeengekomen gezamenlijk alomvattend actieplan (JCPOA) nog steeds met succes ten uitvoer leggen; benadrukt dat de voortdurende volledige tenuitvoerlegging van deze overeenkomst door alle partijen van essentieel belang is met het oog op de wereldwijde inspanningen op het gebied van non-proliferatie en conflictoplossing in het Midden-Oosten; onderstreept dat het JCPOA een multilaterale overeenkomst is die werd ondersteund door een resolutie van de VN‑Veiligheidsraad en die niet unilateraal kan worden gewijzigd; benadrukt de veiligheidsrisico's die uitgaan van het ballistische raketprogramma van Iran en onderstreept de noodzaak van de volledige tenuitvoerlegging van Resolutie 2231 (2015) van de VN‑Veiligheidsraad waarin Iran ertoe wordt opgeroepen geen enkele activiteit te ondernemen in verband met ballistische raketten die zijn ontworpen om kernwapens te lanceren, met inbegrip van lanceringen met behulp van dergelijke ballistische rakettechnologie;
15. constateert dat het Amerikaanse ministerie van Financiën zijn lijst van speciaal aangewezen burgers (SDN) ter bestrijding van terrorisme officieel heeft bijgewerkt en de Iraanse Islamitische Revolutionaire Garde (IRGC) hieraan heeft toegevoegd;
16. maakt zich grote zorgen over de aanhoudende humanitaire catastrofe in Jemen; benadrukt eens te meer dat er geen militaire oplossing is voor het aanhoudende conflict in Jemen en steunt de inspanningen van de EU en de VN om tot een staakt-het-vuren te komen en de basis te leggen voor vredesonderhandelingen; is van mening dat de EU moet optreden om het voortbestaan van etnisch-religieuze minderheden in het Midden‑Oosten, met name in Irak en Syrië, te waarborgen;
17. veroordeelt het herhaalde gebruik door Rusland van zijn vetorecht in de VN‑Veiligheidsraad en is van oordeel dat hierdoor de internationale vredesinspanningen en pogingen tot conflictbeslechting in Syrië, alsook in de zuidelijke buurlanden van de Europese Unie in brede zin worden ondermijnd;
18. erkent dat verdere inspanningen nodig zijn om legale migratie en mobiliteit mogelijk te maken, ook op bilateraal niveau, door het stimuleren van een goed beheerde mobiliteit tussen en binnen de continenten, alsmede door het aanmoedigen van beleid waarmee reguliere kanalen voor migratie worden bevorderd, waarbij tegelijkertijd illegale netwerken worden bestreden die profiteren van kwetsbare mensen; onderstreept de inspanningen van de afzonderlijke lidstaten in dit verband en acht het van essentieel belang de legale en veilige weg naar Europa te versterken; betreurt in dit verband het gebrek aan een echt, evenwichtig en geloofwaardig Europees migratie- en asielbeleid, hetgeen blijkt uit de aanhoudende crisis in het Middellandse Zeegebied, en roept de Raad en de lidstaten op dienovereenkomstig te handelen;
19. is de stellige opvatting toegedaan dat een nieuwe benadering vereist is voor de betrekkingen van de EU met haar oostelijke buren; meent dat de ondersteuning van landen die nauwere banden met de EU wensen, een centrale prioriteit van het buitenlands beleid van de EU moet vormen; is van mening dat de verlenging van de sancties tegen individuen en entiteiten in Rusland een onvermijdelijk gevolg zal zijn van het niet ten uitvoer leggen van de akkoorden van Minsk, en blijft de volledige tenuitvoerlegging ervan door alle partijen als basis beschouwen voor een duurzame politieke oplossing voor het conflict in het oosten van Oekraïne;
20. benadrukt dat de mogelijkheid van nauwere samenwerkingsbanden met Rusland afhangt van de volledige eerbiediging door Rusland van de Europese veiligheidsorde en het internationaal recht; staat erop dat de EU de mogelijkheid van bijkomende trapsgewijze sancties openhoudt, als Rusland het internationaal recht blijft schenden; verklaart andermaal dat het pal staat voor de onafhankelijkheid, soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne en alle andere landen van het oostelijk partnerschap binnen hun internationaal erkende grenzen; beklemtoont dat het besluit van Rusland van 21 maart 2014 om de Krim in de Russische Federatie in te lijven onverminderd illegaal is krachtens het internationaal recht, en betreurt het daaropvolgende besluit van de Russische autoriteiten om aan alle inwoners van de Krim een Russisch paspoort op te dringen; doet een beroep op de VV/HV en de Raad een actievere en effectievere rol te vervullen bij het oplossen van langdurige en bevroren conflicten;
21. betreurt de talrijke schendingen van het internationaal recht en de aanwending van hybride oorlogvoering door Rusland; erkent evenwel de mogelijkheid van beredeneerde en coherente selectieve contacten en dialoog met Rusland op gebieden van gemeenschappelijk belang teneinde te zorgen voor het afleggen van rekenschap en de eerbiediging van het internationaal recht; onderstreept dat de mogelijkheid moet worden gehandhaafd en aangemoedigd van toekomstige samenwerking bij het oplossen van crises in de wereld waarbij de EU direct of indirect belang heeft en een kans bestaat om de waarden van de EU te promoten;
22. is van mening dat genormaliseerde betrekkingen voor zowel de EU als Rusland een noodzaak zijn en dat in elke toekomstige strategie EU-Rusland de nadruk moet worden gelegd op de versterking van de inzet en steun voor de oostelijke partners van de EU; onderstreept dat de EU open moet blijven voor het verdiepen van de bilaterale politieke en economische betrekkingen met Rusland, op voorwaarde dat Rusland het nationaal recht en de onderschreven overeenkomsten naleeft, en een maakt aan zijn steeds assertievere houding jegens zijn buren en Europa;
23. herhaalt dat soevereiniteit, onafhankelijkheid en de vreedzame beslechting van geschillen de kernbeginselen van de Europese veiligheidsorde vormen die op alle landen van toepassing zijn; veroordeelt derhalve onvoorwaardelijk de Russische agressie in Oekraïne, inclusief de illegale annexatie van de Krim en het door Rusland gesteunde conflict in het oosten van Oekraïne; roept de EU, haar lidstaten en de internationale gemeenschap ertoe op te eisen dat Rusland een einde maakt aan zijn agressie en alle politieke gevangenen vrijlaat; doet een beroep op de internationale gemeenschap een actievere en effectievere rol te spelen bij de oplossing van het conflict en alle inspanningen te steunen ten behoeve van een duurzame vreedzame oplossing waarbij de eenheid, soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne worden gerespecteerd, met name door de inzet - met toestemming van de Oekraïense autoriteiten - van een missie voor vredesopbouw en vredeshandhaving op het gehele grondgebied;
24. wijst andermaal op de noodzaak het strategische accent te verleggen naar de westelijke Balkan en erkent daarbij dat de EU haar ambities in de regio moet blijven nastreven, aangezien dit een nieuwe impuls zou geven aan een geloofwaardig uitbreidingsbeleid van de EU op basis van de criteria van Kopenhagen, en de rechtsstaat en de weerbaarheid van de staatsinstellingen zou versterken; meent voorts dat de stabiliteit van de westelijke Balkan een belangrijke prioriteit moet blijven; dringt aan op meer inspanningen ter verbetering van de sociale, economische en politieke omstandigheden in de regio; is ervan overtuigd dat de Europese integratie en regionale verzoening de beste middelen zijn om aan de gevaren het hoofd te bieden die het gevolg zijn van destabiliserende buitenlandse inmenging en invloeden, de financiering van grote salafistische en wahabitische netwerken en de rekrutering van buitenlandse strijders, de georganiseerde misdaad, grote staatsgeschillen, desinformatie en hybride dreigingen onderstreept de noodzaak zich te blijven inzetten voor de bevordering van zeer doeltreffende politieke gemeenschappen in de regio; benadrukt dat de landen van de westelijke Balkan zich moeten aansluiten bij het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU, niettegenstaande hun vorderingen in de EU-integratieprocedure; spoort ertoe aan het relevante hoofdstuk onverwijld open te stellen voor alle kandidaat-lidstaten van de westelijke Balkan;
25. wijst er andermaal op dat, zodra aan al deze criteria is voldaan, de deuren naar het lidmaatschap van de Unie openstaan; is ingenomen met de recente inspanningen, als onderdeel van het proces van Berlijn en de top van Triëst, om een extra impuls te geven aan de convergentie van de landen van de westelijke Balkan op weg naar het EU‑lidmaatschap; herhaalt evenwel dat de uitvoering van cruciale institutionele en politieke hervormingen in de landen van de westelijke Balkan extra steun en aandacht behoeft en wenst dat de Commissie heroverweegt of er extra financiële middelen kunnen worden toegekend aan het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) als een van de belangrijkste instrumenten ter ondersteuning van de uitvoering van deze hervormingen;
26. herinnert eraan dat de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) de betrokkenheid van naburige derde landen noodzakelijk maakt; dringt aan op sterkere steun voor de buren van onze buren op basis van gedeelde waarden en belangen, teneinde mondiale kwesties aan te pakken en aan gemeenschappelijke uitdagingen het hoofd te bieden; onderstreept de noodzaak de zelfbeschikking en bescherming van vrouwen, kwetsbare sociale groepen en minderheden te bevorderen, vooral in Afrika, waar nauwe samenwerking tussen Europese en plaatselijke kmo's, in partnerschap met het maatschappelijk middenveld, en steun bij de opbouw van democratische, transparante en efficiënte instellingen en de bevordering van een op regels gebaseerde wereldorde nodig zijn;
27. is van oordeel dat het internationale samenwerkings- en ontwikkelingsbeleid een essentieel instrument is voor het verwezenlijken van dergelijke doelstellingen en dringt aan op een transparantere, verbeterde, efficiënte en doelmatige toewijzing en aanwending van EU-middelen, alsmede op grotere synergieën met andere internationale organisaties; onderstreept de noodzaak het hoofd te bieden aan de grote bedreigingen voor de veiligheid in Afrika met als doel de dreiging van terroristische groeperingen uit te roeien en de rekrutering van personen te voorkomen, radicale ideologieën te bestrijden en de energievoorziening veilig te stellen door middel van milieuvriendelijke en duurzame bronnen, met gelijktijdige ondersteuning van niet aan het net gekoppelde energieoplossingen;
28. veroordeelt met klem alle pogingen van zittende presidenten om tegen de wil van de bevolking aan de macht te blijven door middel van de schending, omzeiling of onrechtmatige wijziging van de kieswetten, in het bijzonder van de grondwet; veroordeelt eveneens alle strategieën om ambtstermijnen af te schaffen of te omzeilen; roept alle regeringen op maatregelen te nemen om de transparantie en integriteit van het gehele verkiezingsproces te waarborgen en wenst dat zij de nodige maatregelen en voorzorgsmaatregelen treffen om fraude en andere illegale praktijken tegen te gaan; geeft in dit verband uiting aan zijn bezorgdheid ten aanzien van de politieke crises, met name in de landen in het gebied van de Grote Meren, en de daarmee verband houdende schendingen van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden; houdt vast aan de overtuiging dat sterke verkiezingswaarnemingsmissies en, waar nodig, financiële, technische en logistieke steun, middelen zijn om tot eerlijke, geloofwaardige en democratische verkiezingsprocessen te komen;
29. is voorstander van de ontwikkeling van een coherente en gedegen strategie voor de Sahel die gericht is op verbetering van het bestuur, versterking van de verantwoordingsplicht en legitimiteit van de nationale en regionale instellingen, vergroting van de veiligheid, het tegengaan van radicalisering en de handel in mensen, wapens en drugs, en versterking van het economisch en ontwikkelingsbeleid;
30. wijst nogmaals op de noodzaak om de strategie voor de betrekkingen tussen de EU en Azië te actualiseren; steunt in dit verband sterkere samenwerking in het kader van de ontmoetingen Azië-Europa, mede wat betreft de parlementaire dimensie hiervan; dringt aan op steun voor nauwere regionale samenwerking en maatregelen voor het opbouwen van vertrouwen in Zuid-Azië teneinde de spanningen tussen India en Pakistan te verminderen; beveelt aan de bemiddeling door de EU in het door Afghanen geleide en vormgegeven vredesproces te blijven steunen; benadrukt dat de handhaving van vrede, stabiliteit en welvaart in de regio Azië/Stille Oceaan van essentieel belang is voor de EU en haar lidstaten; acht het van cruciaal belang en zeer urgent een geactualiseerde EU‑strategie voor de Noordoost-Aziatische regio te ontwikkelen in het licht van de gestage militaire opbouw en de agressieve en onverantwoorde houding van de Democratische Volksrepubliek Korea; veroordeelt de proeven en provocaties van de Democratische Volksrepubliek Korea, en de meervoudige schendingen van resoluties van de VN‑Veiligheidsraad en internationale verplichtingen door dat land; dringt erop aan dat de diplomatieke macht van de EU wordt aangewend om druk uit te oefenen op de Democratische Volksrepubliek Korea teneinde de leiders van het land ervan te overtuigen de massavernietigingswapens op te geven; dringt erop aan alle diplomatieke middelen te mobiliseren om een escalatie van deze crisis te voorkomen; dringt aan op de onomkeerbare denuclearisering van het Koreaanse schiereiland met vreedzame middelen en de volledige tenuitvoerlegging van alle desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad;
31. benadrukt dat de handhaving van vrede, stabiliteit en welvaart in de regio Azië/Stille Oceaan van essentieel belang is voor de EU en haar lidstaten; dringt er bij alle betrokken partijen op aan geschillen met vreedzame middelen te beslechten en geen unilaterale actie te ondernemen om de status quo te veranderen, inclusief in de Oost- en Zuid-Chinese Zee en de Straat van Taiwan, teneinde de regionale veiligheid te waarborgen; herhaalt zijn toezegging om steun te verlenen aan de betekenisvolle participatie van Taiwan in internationale organisaties en activiteiten;
32. herinnert eraan dat Latijns-Amerika met de EU gemeenschappelijke waarden, beginselen en vertrouwen in een daadwerkelijk multilateralisme deelt en is van mening dat het partnerschap tussen de EU en Latijns-Amerika belangrijk is en moet worden versterkt middels samenwerking bij de aanpak van grote problemen in de wereld; spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de aanvallen op de leden van de rechterlijke macht en democratisch gekozen oppositieleiders en de leiders van maatschappelijke organisaties in Venezuela; benadrukt dat de eerbiediging van de rechtsstaat, de bestrijding van corruptie, de vooruitgang op het gebied van democratie, en de fundamentele vrijheden en mensenrechten de hoekstenen van diepere integratie en samenwerking met Latijns-Amerika en het Caribische gebied (LAC) vormen;
33. betuigt opnieuw zijn steun aan het vredesproces in Colombia, dat cruciaal is voor de toekomst van de Colombianen en voor de stabilisering van de regio; dringt erop aan dat alle financiële middelen van de FARC, inclusief de uit drugssmokkel verkregen rijkdommen, worden gebruikt om de slachtoffers van het conflict schadeloos te stellen;
Bestendiging en uitdieping van het Europese project middels versterkte capaciteiten van de EU
34. dringt er bij de Commissie, de EDEO en de lidstaten op aan bij elke relevante gelegenheid te kiezen voor een allesomvattende aanpak van de EU en is van oordeel dat een coherent en gecoördineerd optreden op alle beleidsterreinen van de EU, vooral ten aanzien van humanitaire steun, landbouw, ontwikkeling, handel, energie, klimaat, wetenschap en cyberverdediging en -beveiliging, moet worden toegepast bij het externe optreden van EU op een samenhangende en gestructureerde wijze, waarbij de VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling in acht moeten worden genomen en ten uitvoer moeten worden gelegd, teneinde de collectieve kracht van de EU te vergroten; is van mening dat de energiezekerheid, de eerbiediging van de mensenrechten en de klimaatdiplomatie belangrijke complementaire aspecten van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU blijven die moeten worden aangepakt als deel van de allesomvattende benadering, en dat vooruitgang moet worden geboekt met de energie-unie;
35. erkent dat de klimaatverandering ernstige gevolgen kan hebben voor de regionale en wereldwijde stabiliteit, aangezien de opwarming van de aarde invloed heeft op geschillen over grondgebied, voedsel, water en andere hulpbronnen, economieën verzwakt, een bedreiging vormt voor de regionale veiligheid en een bron van migratiestromen vormt; moedigt de Unie en haar lidstaten voorts aan te onderzoeken hoe de strategieën voor aanpassing aan de klimaatverandering kunnen worden opgenomen in de nationale en communautaire militaire planning en wat in dit verband de juiste capaciteit, prioriteit en reactie kan vormen;
36. benadrukt dat de toekomst van de Europese defensiesamenwerking aanzienlijk is beïnvloed door het besluit van het Verenigd Koninkrijk om de EU te verlaten, en dringt erop aan dat de EU en het VK zich als belangrijke internationale partners blijven inzetten voor de handhaving van de Europese veiligheid; onderstreept dat de presidentsverkiezingen in de Verenigde Staten voor onzekerheid in het trans-Atlantisch partnerschap hebben gezorgd en wijst op de noodzaak van een tegenwicht voor de defensie en opbouw van een strategische autonomie van de EU;
37. is van mening dat de EU, teneinde het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid assertiever, doeltreffender en meer op waarden gebaseerd te maken, haar energiezekerheid moet verhogen door onmiddellijk haar afhankelijkheid van olie- en gasleveringen door autoritaire regimes te verminderen en hieraan op de middellange termijn een einde te maken;
38. benadrukt dat het huidige besluitvormingsproces voor het GBVB, dat gebaseerd is op eenparigheid van stemmen op het niveau van de Raad van de EU, de grootste belemmering vormt voor een doeltreffend en tijdig extern optreden van de EU; is van mening dat ook voor het GBVB besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid van stemmen moet worden toegepast; is van oordeel dat de instellingen van de EU hun capaciteit moeten verbeteren om op conflicten en crises vooruit te lopen, onder meer door middel van adequate effectbeoordelingen voor de korte en lange termijn met betrekking tot haar beleid teneinde de onderliggende oorzaken van problemen aan te pakken; is van mening dat de EU in staat moet zijn sneller en doeltreffender te reageren op crises in wording en meer aandacht moet schenken aan het voorkomen van conflicten door in een vroeg stadium hoofdzakelijk gebruik te maken van civiele middelen; dringt er bij de lidstaten op aan gevolg te geven aan de aanbevelingen van het Parlement om het beginsel van verantwoordelijkheid om te beschermen te omhelzen; onderstreept dat de samenwerking tussen de lidstaten, de partnerlanden en internationale organisaties moet worden verdiept, en benadrukt het belang van een doeltreffende uitwisseling van informatie en van coördinatie van preventieve acties
39. doet een beroep op de VV/HV, de Commissie en de lidstaten om hun inspanningen te intensiveren ter verhoging van de capaciteit van de EU aan hybride en cyberdreigingen het hoofd te bieden, het vermogen van de EU en haar partnerlanden te versterken om nepnieuws en desinformatie te bestrijden, duidelijke criteria op te stellen om het opsporen van nepnieuws te vergemakkelijken, te voorzien in meer middelen en door de Stratcom Task Force om te zetten in een volwaardige eenheid binnen de EDEO; dringt in dit verband aan op de ontwikkeling van gezamenlijke, allesomvattende capaciteiten en methoden voor een risico- en kwetsbaarheidsanalyse en op het schragen van het weerstandsvermogen en de capaciteiten inzake strategische communicatie van de EU; onderstreept de rol van de onafhankelijke online- en offlinemedia bij de bevordering van de culturele verscheidenheid en interculturele vaardigheden, alsmede de noodzaak dergelijke media als een bron van geloofwaardige informatie te schragen, vooral in de EU en haar nabuurschap, en onderstreept dat gemeenschappelijke EU-televisie- en radiostations verder moeten worden versterkt; dringt bij de Commissie aan op een betere coördinatie met de EDEO en de lidstaten over deze vraagstukken;
40. is van oordeel dat de kracht van Europa ligt in zijn vermogen om een gemeenschap van waarden en respect voor de culturele diversiteit te versterken die alle Europeanen verbindt; meent in dit verband dat de EU een belangrijke rol vervult als een bevorderaar van de democratie, de vrijheid, de rechtsstaat, de mensenrechten en gelijke kansen, en dat zij haar waarden buiten de EU moet blijven uitdragen; herinnert in dit verband eraan dat de mensenrechten integraal deel uitmaken van het GBVB en tevens een centrale voorwaarde in het extern beleid moeten vormen, en bovendien dat deze beleidsmaatregelen samenhangend en beginselvast moeten zijn; onderstreept dat de culturele diplomatie een aanzienlijk deel van het externe optreden van de EU moet gaan innemen en dringt er bij de Commissie op aan het programma Erasmus+ uit te breiden en de ontwikkeling van een ambitieuze wetenschapsdiplomatie te bevorderen; dringt aan op nauwere samenwerking met de UNESCO, de Commissie voor het werelderfgoed en niet-gouvernementele actoren en maatschappelijke organisaties als belangrijke partners van de EU;
41. herinnert eraan dat in resolutie 1820(2008) van de VN‑Veiligheidsraad van 19 juni 2008 wordt verklaard dat verkrachting en andere vormen van seksueel geweld een oorlogsmisdaad, een misdaad tegen de menselijkheid of onderdeel van genocide kunnen zijn en dat vrouwen in gewapende conflicten humanitaire bescherming moeten genieten;
42. is van mening dat de ontwikkeling van een krachtige defensie-industrie de technologische onafhankelijkheid van de EU ondersteunt; dringt erop aan de voor de verhoging van de cyberveiligheid noodzakelijke industriële en technische middelen te ontwikkelen, onder meer door een interne markt voor cyberveiligheidsproducten te bevorderen; pleit voor de beschikbaarstelling binnen de EU-instellingen van aanzienlijk hogere financiële en personele middelen teneinde de cyberveiligheid en cyberdefensiecapaciteit van de EU te vergroten; onderstreept de noodzaak cyberveiligheid op te nemen in het externe optreden en het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, alsmede de noodzaak van een betere capaciteit om cybermisdaden op te sporen;
43. wijst erop dat informatie- en cyberoorlogen die gericht zijn op de lidstaten van de Europese Unie en andere westerse landen, een moedwillige poging vormen om politieke, economische en sociale structuren te destabiliseren en in diskrediet te brengen; herinnert eraan dat de veiligheid van EU-lidstaten die lid zijn van de NAVO, wordt gegarandeerd krachtens artikel 5 van het Verbond; dringt aan op nauwere samenwerking inzake cyberveiligheid tussen de EU-lidstaten, de EU-instellingen, de NAVO, de Verenigde Staten en andere geloofwaardige partners;
44. onderstreept de rol van de onafhankelijke media bij de bevordering van de culturele verscheidenheid en interculturele vaardigheden, alsmede de noodzaak dergelijke media als een bron van geloofwaardige informatie te schragen, vooral in de EU en haar nabuurschap, en het vermogen van de EU te versterken om nepnieuws en desinformatie te bestrijden; onderstreept in dit verband de noodzaak op EU-niveau de weerbaarheid tegen de verspreiding van dergelijke informatie via het internet te vergroten; dringt bij de Commissie aan op een betere coördinatie met de EDEO over deze vraagstukken;
45. meent dat Europa de samenwerking inzake gemeenschappelijke defensie verder moet versterken om haar gemeenschappelijke waarden en beginselen en haar strategische autonomie te verdedigen; onderstreept het belang van het verband tussen de externe en interne veiligheid, een beter gebruik van middelen en de risicobeheersing aan de rand van Europa; herinnert eraan dat de koppeling tussen ontwikkeling en veiligheid een belangrijk beginsel is dat ten grondslag ligt aan de benadering door de Unie van externe crises en conflicten; dringt er bij de lidstaten op aan het potentieel van het Verdrag van Lissabon ten volle te benutten met betrekking tot het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) en is in dit verband ingenomen met het uitvoeringsplan inzake veiligheid en defensie; moedigt een herziening aan van de aanpak van de EU met betrekking tot civiele GVDB-missies om ervoor te zorgen dat ze goed worden uitgestippeld, uitgevoerd en ondersteund; is van oordeel dat het potentieel van de capaciteiten van het Europees Defensieagentschap (EDA), de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) en de EU-gevechtsgroepen ten volle moet worden benut; spoort de lidstaten aan hiertoe aanvullende financiële middelen ter beschikking te stellen;
46. meent dat de Europese Unie en haar lidstaten een doeltreffend buitenlands en veiligheidsbeleid moeten ontwikkelen en samen met de NAVO en andere internationale partners, de VN, ngo's, verdedigers van mensenrechten en anderen moeten werken aan kwesties van gemeenschappelijk belang en aan de bevordering van de vrede, welvaart en stabiliteit wereldwijd; wijst op het belang van de toenemende bewustwording en politieke betrokkenheid ten aanzien van de dringende tenuitvoerlegging van een ambitieus, effectief en gestructureerd GVDB; dringt er bij de Raad, de Commissie en de lidstaten op aan de communicatieproblemen van de EU aan te pakken door het extern optreden van de EU verantwoordelijker en zichtbaarder te maken; dringt er bij de lidstaten en de EU-instellingen op aan daadwerkelijk resultaten te boeken op het gebied van defensie, in overeenstemming met de mondiale strategie van de EU en de plannen van de Commissie om het onderzoek en de capaciteitsopbouw op het gebied van defensie te verbeteren;
47. dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat de groeiende uitdagingen op het gebied van veiligheid volledig zijn terug te vinden in haar voorstel voor het volgende meerjarig financieel kader (MFK); is van mening dat zowel de omvang als de flexibiliteit van de GBVB-begroting moet aansluiten op de verwachtingen van de EU-burgers met betrekking tot de rol van de EU bij het bieden van veiligheid; wijst nogmaals op de noodzaak van een globale visie met betrekking tot EU-beleid en ‑instrumenten op het gebied van veiligheid, inclusief productieve samenwerking met het voorgestelde Europese Defensiefonds; roept de lidstaten op ernaar te streven 2 % van het bbp te reserveren voor defensie-uitgaven en 20 % van hun defensiebegroting uit te geven aan uitrusting die door het EDA als noodzakelijk is aangemerkt; herinnert er eveneens aan dat ieder nieuw beleid moet worden ondersteund door financiering uit nieuwe bronnen; wijst erop dat diverse lidstaten moeite hebben om een zeer brede waaier aan volledig operationele defensiecapaciteiten in stand te houden, vooral wegens financiële beperkingen; dringt derhalve aan op meer samenwerking en coördinatie met betrekking tot de vraag welke capaciteiten behouden zouden moeten blijven, zodat de lidstaten zich kunnen specialiseren in bepaalde capaciteiten en hun middelen doeltreffender kunnen besteden; is van mening dat interoperabiliteit essentieel is om de strijdkrachten van de lidstaten beter op elkaar te laten aansluiten en verder te integreren; herinnert eraan dat de GBVB-kredieten in 2016 goed waren voor 3,6 % van de vastleggingen onder Rubriek 4 en voor 0,2 % van de hele EU-begroting; betreurt het feit dat de omvang van, de onderbestedingen in en de systematische overschrijvingen vanuit het GBVB-hoofdstuk een hardnekkig gebrek aan ambitie bij de EU blootleggen om een rol op het wereldtoneel te spelen;
48. stelt vast dat de blokkades in de VN‑Veiligheidsraad de actie van de internationale gemeenschap en het oplossen van crises verhinderen; verzoekt de lidstaten andermaal een herziening van zijn samenstelling en werking te ondersteunen;
Samenwerking binnen coalities en met instellingen die voor de veiligheid zorgen
49. onderstreept dat het in het strategisch belang van de EU is om haar trans-Atlantische betrekkingen te behouden en te verdiepen op basis van de eerbiediging van gemeenschappelijke waarden, het internationaal recht en multilateralisme; dringt erop aan dat de EU haar strategische autonomie blijft ontwikkelen en haar eigen capaciteiten creëert om beter het hoofd te bieden aan regionale en internationale conflicten die gevolgen voor de EU hebben; is van mening dat de EU en de VS zich moeten richten op de aanpassing van de trans-Atlantische structuren aan de huidige uitdagingen, zoals de verdediging van de mensenrechten, de aanpak van klimaatverandering, de strijd tegen het internationale terrorisme en de corruptie, de preventie van de radicalisering, de proliferatie van massavernietigingswapens, en het tegengaan van de pogingen van derde landen om de EU en de NAVO te destabiliseren; benadrukt voorts het belang van een voortdurende en versterkte samenwerking tussen de EU en de VS, zowel bilateraal als via de NAVO, met betrekking tot gemeenschappelijke kwesties; herinnert eraan dat de EU en de VS elkaars belangrijkste partners zijn en dat unilaterale manoeuvres het trans-Atlantische partnerschap alleen maar verzwakken; is van oordeel dat Europa het heilzame verbond tussen de particuliere en overheidssectoren verder moet versterken en de strategische relatie met de VS moet schragen; roept de Raad en de EDEO op de kwestie van de Amerikaanse extraterritoriale sancties stelselmatig aan de orde te stellen in hun dialoog met de Amerikaanse overheid
50. spreekt zijn krachtige steun uit voor de verklaring van de top van Warschau 2016, met name wat betreft de samenwerking tussen de EU en de NAVO, en is verheugd over de besluiten inzake nauwere samenwerking tussen de NAVO en de EU op talrijke gebieden alsook over de stationering van Amerikaanse, Canadese en andere multinationale troepen aan de oostgrenzen van de EU;
51. dringt aan op een intensievere uitwisseling van inlichtingen tussen de lidstaten, een intensievere interinstitutionele uitwisseling van inlichtingen en coördinatie tussen de EU, de lidstaten en de NAVO, en onderstreept dat zij zo nauw mogelijk moeten samenwerken en elkaar moeten aanvullen, waarbij de fundamentele Europese normen en waarden volledige worden geëerbiedigd, erkent dat het delen van informatie en een gecoördineerd optreden van de EU, haar lidstaten en de NAVO vruchten zullen afwerpen op gebieden zoals de reactie op terrorisme en hybride dreigingen, omgevingsbewustzijn, opbouw van weerbaarheid, strategische communicatie, cyberveiligheid en capaciteitsopbouw jegens de partners van de EU; is van oordeel dat de verdere coördinatie en nauwere samenwerking met andere bestaande multilaterale eenheden, zoals het Eurokorps, nodig zijn om de veiligheid van de EU te vergroten; is andermaal van mening dat een revitalisering van de strategische partnerschappen een prioriteit voor de EU zou moeten zijn;
52. wijst op de rol van het Parlement als het gaat om het uitwerken van een daadwerkelijk gemeenschappelijk buitenlands beleid dat aansluit bij de verwachtingen van de Europese burgers; doet een beroep op de Raad om in overleg met het Parlement te handelen tijdens de voornaamste stadia van het besluitvormingsproces ten aanzien van het buitenlands beleid;
53. erkent het werk van de VV/HV en verzoekt haar ervoor te zorgen dat jaarverslagen voortaan bondiger en toekomstgerichter zijn met een focus op de belangrijkste prioriteiten voor het daaropvolgende jaar en een evaluatie van de in het voorgaande jaar getroffen maatregelen, met inbegrip van de financiële gevolgen ervan, zodat een alomvattend overzicht wordt geboden van de prestaties van de EU op dit gebied;
o o o
54. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlands en veiligheidsbeleid, en de lidstaten.
Jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld 2016 en het beleid van de Europese Unie ter zake
278k
74k
Resolutie van het Europees Parlement van 13 december 2017 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld 2016 en het beleid van de Europese Unie ter zake (2017/2122(INI))
– gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens en andere mensenrechtenverdragen en -instrumenten van de VN,
– gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens,
– gezien het VN-verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) van 18 december 1979(1),
– gezien de algemene aanbevelingen nrs. 12, 19 en 35 van het CEDAW over geweld tegen vrouwen, nr. 26 over migrerende vrouwelijke werknemers en nr. 32 over de gendergerelateerde aspecten van de vluchtelingenstatus, asiel, nationaliteit en staatloosheid van vrouwen,
– gezien Resolutie 69/167 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) van 18 december 2014(2) inzake de bevordering en bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden van alle migranten, ongeacht hun migratiestatus,
– gezien het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden van 18 december 1990(3),
– gezien resoluties 1325, 1820, 1888, 1889, 1960, 2106, 2122 en 2242 van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid,
– gezien het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951, het Protocol betreffende de status van vluchtelingen van 1967(4) en de ILO-verdragen nrs. 43 en 97,
– gezien de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten(5),
– gezien de tijdens de AVVN op 19 september 2016 aangenomen Verklaring van New York voor vluchtelingen en migranten(6),
– gezien de 17 doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling van de VN en de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling ter waarborging van de vrede en het welzijn van de mensheid en de aarde(7),
– gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanboel) van 12 april 2011, dat op 13 juni 2017 door de EU is ondertekend(8),
– gezien de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, aangenomen in 1976 en herzien in 2011(9),
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien de artikelen 2, 3, 8, 21 en 23 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),
– gezien artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien het strategisch kader en het actieplan van de Europese Unie voor mensenrechten en democratie, die op 25 juni 2012 door de Raad zijn aangenomen(10),
– gezien het actieplan inzake mensenrechten en democratie (2015-2019), dat op 20 juli 2015 door de Raad is aangenomen(11),
– gezien het gezamenlijke werkdocument van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid getiteld "EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie (2015-2019): tussentijdse evaluatie juni 2017" (SWD(2017)0254),
– gezien het gezamenlijke werkdocument van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid getiteld "Gendergelijkheid en empowerment van vrouwen: het leven van meisjes en vrouwen via de externe betrekkingen van de EU veranderen (2016-2020)", dat in 2015 is aangenomen (SWD(2015)0182),
– gezien de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie(12), die op 28 juni 2016 werd gepresenteerd door Federica Mogherini, vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV), alsook het in 2017 gepubliceerde eerste verslag over de uitvoering ervan met als titel "From Shared Vision to Common Action: Implementing the EU Global Strategy"(13),
– gezien Besluit nr. 2011/168/GBVB van de Raad van 21 maart 2011 betreffende het Internationaal Strafhof en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2003/444/CFSP(14),
– gezien de Europese migratieagenda van 13 mei 2015 (COM(2015)0240) en de mededeling van de Commissie van 7 juni 2016 over de vaststelling van een nieuw partnerschapskader met derde landen in het kader van de Europese migratieagenda (COM(2016)0385),
– gezien de richtsnoeren van de EU ter bevordering en bescherming van de rechten van het kind, als aangenomen in 2007 en herzien in 2017(15),
– gezien de gemeenschappelijke verklaring van de Europese Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, het Europees Parlement en de Europese Commissie getiteld "De nieuwe Europese consensus over ontwikkeling – Onze wereld, onze waardigheid, onze toekomst"(16), die op 7 juni 2017 door de Raad, het Parlement en de Commissie werd aangenomen,
– gezien de EU-mensenrechtenrichtsnoeren inzake de vrijheid van meningsuiting online en offline, vastgesteld in 2014(17),
– gezien de bescherming van de vrijheid van meningsuiting online en offline uit hoofde van artikel 19 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens, artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, artikel 10 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien de in 2013 aangenomen richtsnoeren van de EU tot bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst en overtuiging(18),
– gezien de internationale bescherming van de vrijheid van godsdienst of overtuiging uit hoofde van artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, de Verklaring inzake de uitbanning van alle vormen van onverdraagzaamheid en discriminatie op grond van godsdienst of levensbeschouwing van 1981, artikel 9 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en artikel 10 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien de conclusies van de Raad over intolerantie, discriminatie en geweld op grond van religie of overtuiging, aangenomen op 21 februari 2011(19),
– gezien de in 2013 aangenomen richtsnoeren van de EU inzake de doodstraf(20),
– gezien de EU-richtsnoeren voor het EU-beleid ten aanzien van derde landen inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, die zijn aangenomen in 2001 en herzien in 2012(21),
– gezien het VN-protocol inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad(22) en het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van de mensenhandel,
– gezien de EU-richtsnoeren ter bevordering en bescherming van de uitoefening van alle mensenrechten door lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen (LGBTI), aangenomen in 2013(23),
– gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtendialogen met derde landen, aangenomen in 2001 en herzien in 2009(24),
– gezien de EU-richtsnoeren inzake de bevordering van de naleving van het internationale humanitaire recht, aangenomen in 2005 en herzien in 2009(25),
– gezien de EU-richtsnoeren inzake geweld tegen vrouwen en meisjes en de bestrijding van alle vormen van discriminatie van vrouwen en meisjes, aangenomen in 2008(26),
– gezien de EU-richtsnoeren inzake kinderen en gewapende conflicten, aangenomen in 2003 en herzien in 2008(27),
– gezien Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor Unie-importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden(28),
– gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers, aangenomen in 2005 en herzien in 2008(29),
– gezien het jaarverslag van de EU over mensenrechten en democratie in de wereld in 2015(30),
– gezien zijn resolutie van 13 september 2017 over"Wapenuitvoer: tenuitvoerlegging van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB"(31),
– gezien zijn resolutie van 14 december 2016 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld en het beleid van de Europese Unie ter zake 2015(32), en eerdere resoluties over het onderwerp,
– gezien zijn resolutie van 25 oktober 2016 over mensenrechten en migratie in derde landen(33),
– gezien zijn resolutie van 25 oktober 2016 over strafrechtelijke aansprakelijkheid van bedrijven voor ernstige schendingen van de mensenrechten in derde landen(34),
– gezien zijn resolutie van 5 juli 2016 over de bestrijding van mensenhandel in de externe betrekkingen van de EU(35),
– gezien zijn resolutie van 21 januari 2016 over de prioriteiten van de EU voor de UNHRC-zittingen in 2016(36),
– gezien zijn resolutie van 25 februari 2016 over de humanitaire situatie in Jemen(37) waarin de VV/HV wordt verzocht het initiatief te nemen tot de instelling van een EU-wapenembargo tegen Saudi-Arabië;
– gezien zijn resoluties over gevallen van schendingen van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat,
– gezien zijn Sacharovprijs voor de vrijheid van denken, die in 2016 werd toegekend aan Nadia Murad en Lamiya Aji Bashar,
– gezien zijn resolutie van 10 oktober 2013 over discriminatie op grond van kaste(38), het verslag van de speciale VN-rapporteur voor minderhedenkwesties van 28 januari 2016 over minderheden en discriminatie op grond van kaste en soortgelijke stelsels van geërfde status(39) en het oriënterende instrument van de VN met betrekking tot discriminatie op grond van afkomst,
– gezien zijn resolutie van 17 november 2011 over steun van de EU voor het Internationaal Strafhof: aangaan van uitdagingen en overwinnen van moeilijkheden(40),
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0365/2017),
A. overwegende dat de EU zich op grond van artikel 21 VEU verbindt tot een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) volgens de beginselen die ter grondslag hebben gelegen aan haar eigen oprichting en die zij in de wereld tracht te bevorderen: de democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de eerbiediging van de menselijke waardigheid, het beginsel van gelijkheid en solidariteit, en de naleving van het Handvest van de Verenigde Naties, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het internationaal recht; overwegende dat de Unie gaat toetreden tot het Europees Verdrag voor de rechten van de mens;
B. overwegende dat de wereldwijde schendingen van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, met inbegrip van misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en genocide, vastberaden inspanningen vereisen van de gehele internationale gemeenschap;
C. overwegende dat de eerbiediging, het bevorderen, de ondeelbaarheid en het vrijwaren van de universaliteit van de mensenrechten hoekstenen zijn van het GBVB; overwegende dat het Parlement, in zijn rol van toezichthouder op het GBVB, het recht heeft op de hoogte te blijven van en geraadpleegd te worden over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzes daarvan (artikel 36 van het VEU);
D. overwegende dat in de integrale strategie van de Europese Unie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid, vastgesteld door de Raad in juni 2016, wordt bekrachtigd dat de mensenrechten systematisch moeten worden opgenomen in alle beleidssectoren en instellingen, met inbegrip van internationale handel en het handelsbeleid;
E. overwegende dat een betere samenhang tussen het binnenlands en buitenlands beleid van de EU, evenals van het buitenlands beleid zelf, een absolute vereiste is voor een succesvol en doeltreffend EU-beleid op het gebied van de mensenrechten; overwegende dat de EU door een betere samenhang in staat moet zijn sneller te reageren in de beginfase van mensenrechtenschendingen en hierop in sommige gevallen te anticiperen en deze te voorkomen, ook op het gebied van de internationale handel en het handelsbeleid;
F. overwegende dat het streven van de EU naar een doeltreffend multilateralisme, met de VN als kern, een integraal onderdeel vormt van het buitenlands beleid van de Unie en geworteld is in de overtuiging dat een multilateraal systeem gebaseerd op universele regels en waarden de beste manier is om de wereldwijde crises, uitdagingen en bedreigingen het hoofd te bieden;
G. overwegende dat krachtens artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) het handelsbeleid van de EU moet stoelen op de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie; overwegende dat handel en mensenrechten elkaar kunnen beïnvloeden in derde landen en overwegende dat het bedrijfsleven, in het kader van een stelsel van strafrechtelijke aansprakelijkheid, waarover thans binnen de VN wordt overlegd, en van mondiale waardeketens, een belangrijke rol heeft te vervullen waar het gaat om het bieden van positieve prikkels om mensenrechten, democratie en maatschappelijk verantwoord ondernemen te bevorderen; overwegende dat goed bestuur en een overheid die ten dienste staat van het algemeen belang een belangrijke rol speelt bij het gedrag van ondernemingen; overwegende dat de EU deelneemt aan inspanningen om een bindend verdrag op te stellen inzake het bedrijfsleven en mensenrechten;
H. overwegende dat de bescherming van de mensenrechten van de meest kwetsbare groepen, zoals etnische, taalkundige en religieuze minderheden, mensen met handicaps, de LGBTI-gemeenschap, vrouwen, kinderen, asielzoekers en migranten, speciale aandacht verdient;
I. overwegende dat vrouwen en kinderen worden geconfronteerd met bedreigingen, discriminatie en geweld, in het bijzonder in oorlogsgebieden en onder autoritaire regimes; overwegende dat gendergelijkheid is geassocieerd met Europese kernwaarden en is verankerd in het juridische en politieke kader van de EU; overwegende dat geweld en discriminatie ten aanzien van vrouwen en meisjes de afgelopen jaren zijn toegenomen;
J. overwegende dat staten de uiteindelijke verantwoordelijkheid dragen voor het waarborgen van alle mensenrechten door middel van het opstellen en uitvoeren van internationale mensenrechtenverdragen, het monitoren van mensenrechtenschendingen en het garanderen van effectieve voorziening in rechte voor slachtoffers;
K. overwegende dat steeds meer mensenrechtenschendingen die neerkomen op oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid, waaronder genocide, worden gepleegd door statelijke en niet-statelijke actoren;
L. overwegende dat vrijheid van denken, geweten en godsdienst, met inbegrip van de vrijheid om te geloven of niet te geloven, om al dan niet een godsdienst naar keuze te belijden, en een geloof aan te nemen, van een geloof afstand te nemen of op een ander geloof over te stappen, overal ter wereld onvoorwaardelijk moet worden gewaarborgd en onvoorwaardelijk beschermd, met name via interreligieuze en interculturele dialoog; overwegende dat wetten die godslastering verbieden wijdverbreid zijn en staten straffen opleggen die uiteenlopen van gevangenisstraffen tot zweepslagen en de doodstraf;
M. overwegende dat de vrijheid van mening en meningsuiting, de vrijheid van vereniging en vergadering, en het houden van regelmatige, transparante en eerlijke verkiezingen essentiële elementen zijn van een democratie; overwegende dat verkiezingen in fragiele, conflictgevoelige en repressieve samenlevingen soms aanleiding kunnen geven tot wijdverspreid geweld;
N. overwegende dat samenwerking met derde landen in alle bilaterale en multilaterale fora, bijvoorbeeld tijdens mensenrechtendialogen, een van de meest effectieve instrumenten is om mensenrechtenproblemen aan te pakken;
O. overwegende dat passende middelen beschikbaar moeten worden gesteld en dat deze middelen op de meest efficiënte manier moeten worden aangewend om mensenrechten en democratie in derde landen te kunnen bevorderen;
P. overwegende dat toegang tot water en sanitaire voorzieningen een fundamenteel mensenrecht is en het beperken van de toegang hiertoe een van de oorzaken van geopolitieke spanning is in bepaalde regio's;
Q. overwegende dat het cultureel erfgoed in toenemende mate wordt bedreigd door plundering en vandalisme, met name in het Midden-Oosten;
R. overwegende dat onderwijs een cruciale rol speelt bij de preventie van mensenrechtenschendingen en conflicten en de participatie van burgers in besluitvormingsprocessen in democratische stelsels kan helpen bevorderen; overwegende dat onderwijsinstellingen die mensenrechten, respect en diversiteit bevorderen, door staten moeten worden gesteund; overwegende dat de communicatiekanalen, waarvan het aantal is toegenomen, een belangrijk instrument vormen waarmee mensenrechtenschendingen snel bekend worden gemaakt en dat aldus een groot aantal slachtoffers of potentiële slachtoffers van mensenrechtenschendingen in derde landen kan worden bereikt om hen te voorzien van informatie en bijstand; overwegende dat het op uitgebreide wijze verzamelen van uitgesplitste gegevens essentieel is om de eerbiediging van de mensenrechten, met name die van de meest kwetsbare groepen, gemarginaliseerde groepen en groepen die het risico lopen gemarginaliseerd te raken, te kunnen waarborgen; overwegende dat het gebruik van passende indicatoren ook een doeltreffende manier is om de vorderingen van staten bij het voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van internationale verdragen te beoordelen;
Algemene overwegingen
1. is zeer bezorgd over de terugslag op het gebied van de mensenrechten, de rechtsstaat en de democratische waarden die wereldwijd nog steeds bedreigd worden; herinnert eraan dat de EU heeft toegezegd de universaliteit en ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden en waarden, alsmede de democratische beginselen te zullen bevorderen welke wereldwijd moeten worden geschraagd;
2. herhaalt zijn overtuiging dat de EU en haar lidstaten actief het beginsel van integratie van mensenrechten en democratie in alle EU-beleidsvormen moeten nastreven, als elkaar wederzijds versterkende fundamentele beginselen die de kern van de EU en het gehele EU-beleid vormen, met inbegrip van beleid met een externe dimensie, zoals op het gebied van ontwikkeling, migratie, veiligheid, terrorismebestrijding, uitbreiding en handel; wijst in dit verband andermaal op het cruciale belang om een sterkere samenhang tussen het interne en externe beleid van de EU, evenals een betere coördinatie van het externe beleid van de lidstaten te waarborgen; beklemtoont dat de toenemende complexiteit van conflicten in de wereld een integrale, eensgezinde en daadkrachtige internationale aanpak en samenwerking vereist; herinnert eraan dat het realiseren van de doelstelling van de EU om meer internationale invloed te hebben als geloofwaardige en legitieme internationale speler, in grote mate afhangt van haar vermogen om binnen de EU en daarbuiten de eerbiediging van de mensenrechten en de democratie te bevorderen, overeenkomstig de verplichtingen die zijn verankerd in haar oprichtingsverdragen;
3. onderstreept het belang van een betere samenwerking tussen de Commissie, de Raad, de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), het Parlement en de EU-delegaties om een consistente en gezamenlijke stem voor de mensenrechten en democratische beginselen te bevorderen en te waarborgen; onderstreept bovendien het belang van een sterke inzet voor het bevorderen van deze waarden in multilaterale fora, onder meer door middel van tijdige coördinatie op EU-niveau en een actieve benadering tijdens de onderhandelingen; spoort de EU in deze context ertoe aan op te treden als initiatiefnemer en mede-indiener van resoluties, en de uitvoering van regio-overschrijdende initiatieven binnen alle VN-mensenrechtenmechanismen te intensiveren;
4. is ingenomen met het feit dat in 2016 de rechtsstaat, democratische beginselen en schendingen van de mensenrechten regelmatig besproken werden in zijn plenaire vergaderingen, het onderwerp waren van verscheidene resoluties van het Parlement, en aan de orde werden gesteld in de vergaderingen van commissies en interparlementaire delegaties;
5. belicht het werk van zijn Subcommissie mensenrechten, die nauw samenwerkt met de EDEO, andere EU-instellingen, het maatschappelijk middenveld, multilaterale mensenrechteninstellingen en de speciale vertegenwoordiger van de EU (SVEU) voor de mensenrechten;
6. herinnert eraan dat de Commissie mensenrechten in 2016 drie verslagen heeft opgesteld, namelijk over mensenrechten en migratie in derde landen, strafrechtelijke aansprakelijkheid van bedrijven voor ernstige schendingen van de mensenrechten in derde landen, en de bestrijding van mensenhandel in de externe betrekkingen van de EU; roept de Commissie op om naar aanleiding van deze initiatiefverslagen concrete stappen te ondernemen;
7. merkt op dat in 2016 talrijke missies van de Commissie mensenrechten naar verschillende landen zijn afgereisd om informatie te verzamelen en uit te wisselen met de gouvernementele en niet-gouvernementele actoren op het gebied van mensenrechten, om het standpunt van het Parlement te presenteren en een hogere graad van bescherming en eerbiediging van mensenrechten aan te moedigen;
Aandacht voor problemen in verband met de mensenrechten
8. uit zijn ernstige bezorgdheid over het toenemende aantal aanvallen tegen religieuze minderheden, die vaak door niet-statelijke actoren zoals IS/Da'esh worden gepleegd; betreurt het feit dat vele landen wetten tegen bekering en godslastering hebben en handhaven die in feite de vrijheid van godsdienst of overtuiging van religieuze minderheden en atheïsten beperken en hun deze vrijheden zelfs helemaal ontzeggen; dringt aan op maatregelen om religieuze minderheden, niet-gelovigen en atheïsten die het slachtoffer zijn van wetten inzake godslatsering te beschermen, en verzoekt de EU en de lidstaten om politieke discussies op gang te brengen over de afschaffing van dergelijke wetten; verzoekt de EU en haar lidstaten meer inspanningen te leveren om de eerbiediging van de vrijheid van denken, geweten, godsdienst en overtuiging te verbeteren en de interculturele en interreligieuze dialoog te bevorderen wanneer ze met derde landen samenwerken; vraagt concrete acties voor de daadwerkelijke uitvoering van de EU-richtsnoeren tot bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst en overtuiging, onder meer door te zorgen voor een stelselmatige en consequente opleiding van EU-personeel in de hoofdkantoren en delegaties; steunt de EU-praktijk ten volle om het voortouw te nemen bij thematische resoluties inzake vrijheid van godsdienst en overtuiging in de VN-Raad voor de mensenrechten (UNHRC) en de AVVN; steunt ten volle het werk van Ján Figel, de speciale EU-vertegenwoordiger voor de bevordering van de vrijheid van godsdienst en overtuiging buiten de EU;
9. wijst er nogmaals op dat de vrijheid van meningsuiting online en offline een essentieel onderdeel vormt van alle democratische samenlevingen, aangezien ze een cultuur van pluralisme bevordert die de positie van het maatschappelijk middenveld en de burgers versterkt om hun regeringen en beleidsmakers ter verantwoording te roepen, en de eerbiediging van de rechtsstaat ondersteunt; benadrukt dat beperking van de vrijheid van meningsuiting offline en online, bijvoorbeeld door online-inhoud te verwijderen, alleen in uitzonderlijke gevallen mag gebeuren, wanneer de wet dit voorschrijft en dit wordt gerechtvaardigd door het nastreven van een legitiem doel; benadrukt daarom dat de EU zich harder dient in te spannen om de vrijheid van meningsuiting via haar externe beleidslijnen en instrumenten te bevorderen; verzoekt de EU en haar lidstaten nogmaals beter toezicht te houden op alle vormen van beknotting van de vrijheid van meningsuiting en de media in derde landen, en dergelijke beperkingen snel en stelselmatig te veroordelen en alle beschikbare diplomatieke middelen en instrumenten in te zetten om deze beperkingen ongedaan te maken; benadrukt hoe belangrijk het is de daadwerkelijke uitvoering van de EU-richtsnoeren inzake vrijheid van meningsuiting online en offline te verzekeren en de effecten regelmatig te controleren; veroordeelt de dood en hechtenis van vele journalisten en bloggers in 2016 en dringt erop aan dat de EU hen daadwerkelijk beschermd; is verheugd over het nieuwe Europese instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR) dat in 2016 is gelanceerd en waarin bijzondere aandacht wordt besteed aan de opleiding van EU-delegaties en mediaorganisaties in derde landen over de toepassing van de richtsnoeren; onderstreept dat het belangrijk is om haatzaaiende uitlatingen en het aanzetten tot geweld op het internet en elders bekend te maken en te veroordelen, aangezien deze een frontale bedreiging vormen voor de rechtstaat en de waarden die zijn verankerd in de mensenrechten;
10. is zeer verontrust over het feit dat het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van op geloof gebaseerde organisaties, wereldwijd steeds meer wordt aangevallen, onder meer door de goedkeuring van een toenemend aantal repressieve wetten in de gehele wereld, in sommige gevallen onder het voorwendsel van de strijd tegen terrorisme; onderstreept dat het fenomeen van inperking van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld zich in de hele wereld voordoet; herinnert eraan dat een onafhankelijk maatschappelijk middenveld een wezenlijke rol speelt bij de verdediging en bevordering van de mensenrechten en de werking van democratische samenlevingen, onder meer door het bevorderen van de transparantie, het afleggen van verantwoording en de scheiding der machten; verzoekt de EU en haar lidstaten gevallen van schendingen van de vrijheid van vergadering en vereniging voortdurend te volgen en aan de orde te stellen, waaronder de verscheidene vormen van verbod op en beperking van maatschappelijke organisaties en hun activiteiten, zoals wetten die de ruimte voor het maatschappelijk middenveld inperken of het bevorderen van door autoritaire regeringen gesponsorde ngo's (door regeringen georganiseerde ngo's (gongo's)); verzoekt de EU, haar lidstaten en de EU‑delegaties bovendien gebruik te maken van alle beschikbare middelen, zoals mensenrechtendialogen, politieke dialogen en open diplomatie, om individuele gevallen van mensenrechtenverdedigers en activisten uit het maatschappelijk middenveld die in gevaar zijn, stelselmatig ter sprake te brengen, in het bijzonder van degenen die willekeurig en/of omwille van hun politieke overtuiging of maatschappelijk engagement van hun vrijheid werden beroofd of in de gevangenis zitten, en het onderdrukken, intimideren en vermoorden van mensenrechtenverdedigers, met inbegrip van milieuactivisten, ondubbelzinnig te veroordelen; dringt aan op het opzetten van een systeem voor daadwerkelijk toezicht op de ruimte voor het maatschappelijk middenveld met duidelijke benchmarks en indicatoren om te zorgen voor een faciliterende en gunstige juridische omgeving voor het maatschappelijk middenveld;
11. spoort de EU-delegaties en het diplomatieke personeel van de lidstaten aan mensenrechtenverdedigers actief te blijven steunen, door op stelselmatige wijze processen te volgen, gedetineerde activisten te bezoeken en waar nodig verklaringen af te leggen over individuele gevallen; onderstreept in dit opzicht het belang van instrumenten voor stille diplomatie; is verheugd over het feit dat de EU kwesties met betrekking tot mensenrechtenverdedigers ter sprake heeft gebracht in dialogen en overleg op EU-niveau met meer dan 50 landen in 2016; onderstreept het feit dat het EIDHR-noodfonds in 2016 meer dan 250 mensenrechtenverdedigers op EU-niveau heeft ondersteund, hetgeen een stijging betekent van 30 % vergeleken met 2015; is verheugd over de oprichting en succesvolle werking van ProtectDefenders.eu, een EU-mechanisme voor mensenrechtenverdedigers dat door het maatschappelijk middenveld wordt toegepast en cruciale steun heeft verleend aan een groot aantal mensenrechtenverdedigers; dringt er bij de Commissie op aan te garanderen dat het programma na oktober 2018 wordt voortgezet en de capaciteiten van het programma uit te breiden zodat er wereldwijd meer steun kan worden verleend aan mensenrechtenverdedigers;
12. acht het buitengewoon betreurenswaardig dat in vele landen in de hele wereld nog altijd foltering, onmenselijke en onterende behandeling en de doodstraf plaatsvinden, en roept de EU op om zich harder in te spannen om deze uit te bannen; is in dit opzicht ingenomen met de herziening van de EU-wetgeving inzake de handel in bepaalde goederen die gebruikt kunnen worden voor de doodstraf, foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandelingen of straffen; vraagt de EDEO en de VV/HV met klem om via meer diplomatieke inspanningen en een meer systematische openbare stellingname nadrukkelijker de strijd aan te gaan met foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandelingen of straffen, waaronder de doodstraf; onderstreept in dit verband de onrustbarende detentieomstandigheden in sommige gevangenissen, inclusief het niet-behandelen van aandoeningen, en pleit ervoor dat de EDEO, de EU‑delegaties en de lidstaten ten volle alle bestaande instrumenten gebruiken, zoals de EU-richtsnoeren inzake foltering; is verheugd over het feit dat de VN-resolutie over een moratorium op de uitvoering van de doodstraf werd aangenomen door de AVVN in december 2016 met de steun van 117 landen; merkt op dat het aantal wereldwijd uitgevoerde executies in 2016 lager was dan in het jaar ervoor, maar is ernstig bezorgd over het feit dat het totale aantal executies nog steeds hoger is dan in het vorige decennium; onderstreept dat vaak andersdenkenden in de samenleving en kwetsbare groepen hiervan de dupe zijn; roept de landen die nog steeds de doodstraf toepassen, op een moratorium aan te nemen en de doodstraf af te schaffen;
13. onderkent de belangrijke rol die de moderne informatie- en communicatietechnologie kan vervullen bij het wereldwijd bevorderen en beschermen van mensenrechten en het compenseren van mensenrechtenschendingen, en nodigt de EU-instellingen en de lidstaten uit hun informatiekanalen in te zetten om binnen hun specifieke kaders en bevoegdheden systematisch het standpunt van het Parlement over diverse mensenrechtenkwesties te herhalen en bij te dragen tot de efficiëntie en de zichtbaarheid van de gezamenlijke inspanningen van de EU; is bezorgd over het feit dat de aanwending tegen politici, activisten en journalisten van bepaalde technologieën voor cybertoezicht voor tweeërlei gebruik steeds sterker toeneemt; is in dit verband ingenomen met de huidige werkzaamheden van de EU-instellingen inzake de bijwerking van Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad van 5 mei 2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik(41); veroordeelt ten stelligste dat een toenemend aantal mensenrechtenverdedigers te maken krijgt met digitale bedreigingen, waaronder gecompromitteerde gegevens door inbeslagname van apparatuur, bewaking op afstand en datalekken; is bezorgd over het feit dat onlineplatformen, in het kader van de verwijdering van terroristische inhoud en propaganda van de platformen, videomateriaal wissen dat verband houdt met mogelijke oorlogsmisdaden;
14. uit zijn bezorgdheid over de toenemende privatisering van de rechtsstaat op het internet, waar particuliere bedrijven beslissingen nemen over de inperking van grondrechten zoals de vrijheid van meningsuiting op basis van de algemene voorwaarden van hun diensten in plaats van democratisch aangenomen wetten;
15. roept de Commissie op een "kennisgeving-en-actie"-richtlijn aan te nemen die de transparantie en evenredigheid van verwijderingsprocedures vergroot en tegelijkertijd doeltreffende voorzieningen in rechte biedt voor gebruikers wier inhoud ten onrechte is verwijderd;
16. veroordeelt het gebruik van seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes, waaronder massaverkrachtingen, seksuele slavernij, gedwongen prostitutie, genderspecifieke vormen van vervolging, mensenhandel, sekstoerisme en alle andere vormen van fysiek, seksueel en psychologisch geweld, als oorlogswapen; wijst erop dat gendergerelateerde misdrijven en misdrijven in verband met seksueel geweld in het Statuut van Rome worden ingedeeld bij de oorlogsmisdrijven, misdaden tegen de menselijkheid en handelingen die de grondslag vormen voor genocide of foltering; benadrukt dat het belangrijk is vrouwenrechten, met inbegrip van hun seksuele en reproductieve rechten, te verdedigen door middel van wetgeving, onderwijs en het ondersteunen van maatschappelijke organisaties; is ingenomen met de goedkeuring van het EU-genderactieplan 2016-2020, dat een uitgebreide lijst bevat van maatregelen ter verbetering van de situatie van vrouwen met betrekking tot gelijke rechten en empowerment; benadrukt het belang van de waarborging van de daadwerkelijke tenuitvoerlegging ervan; is ook blij met de goedkeuring van het strategisch engagement voor gendergelijkheid 2016-2019, ter bevordering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen en van de rechten van vrouwen overal ter wereld; benadrukt dat de ratificering en de daadwerkelijke uitvoering door alle lidstaten van het Verdrag van Istanboel belangrijk is; herinnert eraan dat onderwijs het beste wapen is in de strijd tegen discriminatie en geweld ten aanzien van vrouwen en meisjes; verzoekt de Commissie, de EDEO en de VV/HV hun naleving van de verplichtingen en verbintenissen op het gebied van de rechten van vrouwen krachtens het CEDAW te intensiveren en moedigt derde landen aan hetzelfde te doen; is van mening dat de EU de steun voor vrouwen in de operaties van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB), conflictpreventie en wederopbouw na conflicten moet blijven integreren; onderstreept wederom het belang van resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid; benadrukt dat de stelselmatige, evenwaardige, volledige en actieve participatie van vrouwen een belangrijke factor vormt bij het voorkomen en oplossen van conflicten, bij de bevordering van de mensenrechten en van democratische hervormingen, evenals bij vredeshandhavingsoperaties, humanitaire bijstand, wederopbouw na conflicten en democratische overgangsprocessen naar duurzame en stabiele politieke oplossingen; herinnert eraan dat de Sacharovprijs 2016 werd toegekend aan Nadia Murad en Lamiya Aji Bashar, overlevenden van door IS/Da'esh opgelegde seksuele slavernij;
17. benadrukt dat toegankelijke gezondheidszorg, universele eerbiediging van en toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, gezinsplanning, en toegang tot geschikte hygiëneproducten voor vrouwen, tot gezondheidszorg voor moeders en prenatale en neonatale zorg en veilige abortus belangrijke factoren zijn om vrouwenlevens te redden, risicovolle geboortes te vermijden en zuigelingen- en kindersterfte terug te dringen; vindt het onaanvaardbaar dat de lichamen van vrouwen en meisjes, met name als het gaat om hun seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, nog altijd onderwerp zijn van een ideologische strijd; verzoekt de EU en de lidstaten de onvervreemdbare rechten van vrouwen en meisjes op lichamelijke integriteit en autonome besluitvorming te erkennen en veroordeelt de frequente schendingen van de seksuele en reproductieve rechten van vrouwen, waaronder het ontzeggen van de toegang tot diensten voor gezinsplanning, voorbehoedsmiddelen en abortus onder veilige hygiënische en wettelijke omstandigheden;
18. is sterk gekant tegen de herinvoering en uitbreiding van de "global gag rule" en betreurt de gevolgen daarvan voor de algehele gezondheidszorg voor en de rechten van vrouwen en meisjes; herhaalt zijn oproep aan de EU en haar lidstaten om het financieringstekort dat is veroorzaakt door de VS op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten aan te vullen en daarvoor zowel nationale als EU-financiering voor ontwikkelingshulp vrij te maken;
19. herinnert eraan dat de gelijkheid van vrouwen en mannen een kernbeginsel is van de EU en haar lidstaten en dat gendermainstreaming een van de voornaamste doelstellingen van de Unie is, zoals neergelegd in de verdragen; verzoekt de Commissie derhalve gendermainstreaming als een basisbeginsel van de EU te integreren in alle Europese wetgeving, richtsnoeren, acties en financiering, met bijzondere nadruk op het beleid inzake externe betrekkingen; onderstreept de noodzaak om de rol van de EU-delegaties en de hoofdadviseur gender van de EDEO te versterken door voor het desbetreffende bevoegdheidsgebied in een specifiek budget te voorzien;
20. verzoekt de EDEO ervoor te zorgen dat de conclusies van de 61e bijeenkomst van de Commissie voor de status van de vrouw (CSW) worden geïntegreerd in het beleid en dat een nieuwe impuls wordt gegeven aan de bevordering van de economische empowerment van vrouwen en het aanpakken van genderongelijkheden in de veranderende arbeidswereld;
21. wijst op de positieve bijdrage die empowerment van vrouwen levert aan het verwezenlijken van een inclusieve, rechtvaardige en vreedzame samenleving en van duurzame ontwikkeling; wijst erop dat de nadruk op gendergelijkheid en empowerment van vrouwen expliciet in alle duurzame ontwikkelingsdoelstellingen is opgenomen, dat verdere inspanningen moeten worden geleverd om ervoor te zorgen dat vrouwenrechten volledig worden geëerbiedigd en dat beleid ter bevordering van economische en sociale empowerment en de participatie van vrouwen in besluitvormingsprocessen daadwerkelijk wordt uitgevoerd; onderstreept dat bijzondere aandacht moet uitgaan naar empowerment van inheemse vrouwen;
22. wijst erop dat vrouwen moeten worden aangemoedigd zich te verenigen in vakbonden en dat ze niet mogen worden gediscrimineerd wanneer ze financiering voor hun bedrijf zoeken;
23. spoort de EU aan om alle vrouwenverenigingen die dagelijks steun verlenen aan vrouwen die zich in humanitaire crises of conflictsituaties bevinden, te ondersteunen;
24. bevestigt nogmaals de dringende behoefte aan de universele ratificatie en daadwerkelijke uitvoering van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en de bijhorende facultatieve protocollen ten einde kinderen juridische bescherming te bieden; benadrukt dat kinderen vaak worden blootgesteld aan specifiek misbruik, zoals kinderhuwelijken of genitale verminking, en daarom extra dienen te worden beschermd; onderstreept dat kinderarbeid, het rekruteren van kinderen in gewapende conflicten en vroegtijdige en gedwongen huwelijken in sommige landen kritieke kwesties blijven; verzoekt dat de EU systematisch relevante lokale en internationale kinderrechtenorganisaties raadpleegt, en in de politieke en mensenrechtendialogen met derde landen de verplichtingen van de verdragsluitende staten aan de orde stelt om het verdrag ten uitvoer te leggen; is ingenomen met de strategie voor de rechten van het kind (2016-2021) van de Raad van Europa; vraagt dat de EU de EU-UNICEF-toolkit "kinderrechten integreren in ontwikkelingssamenwerking" blijft bevorderen via haar externe delegaties en dat zij het personeel van de EU-delegatie degelijk blijft opleiden op dit gebied; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om voor de komende vijf jaar een uitgebreide kinderrechtenstrategie en actieplan voor te stellen om prioriteit te verlenen aan de rechten van kinderen in het externe beleid van de EU, is verheugd over het feit dat in het kader van het instrument voor ontwikkelingssamenwerking 2016 middelen zijn toegewezen ter ondersteuning van VN-agentschappen bij de uitvoering van maatregelen gericht op de rechten van kinderen die zo moeten worden geconcipieerd dat zij aan kinderen in nood maximaal ten goede komen, vooral op het gebied van gezondheidszorgstelsels en de toegang tot onderwijs, water en sanitaire voorzieningen; dringt aan op een urgente oplossing voor de kwestie van staatloze kinderen, met name kinderen die buiten het land van herkomst van hun ouders worden geboren, en migrantenkinderen;
25. veroordeelt in de meest krachtige bewoordingen alle vormen van discriminatie, inclusief op grond van ras, kleur, religie, geslacht, seksuele geaardheid, geslachtskenmerken, taal, cultuur, maatschappelijke afkomst, kaste, geboorte, leeftijd, handicap of welke andere status dan ook; benadrukt dat de EU haar inspanningen zou moeten opvoeren om alle vormen van discriminatie, racisme, xenofobie en andere vormen van onverdraagzaamheid uit te bannen via mensenrechtendialogen en politieke dialogen, het werk van de EU-delegaties en open diplomatie; benadrukt bovendien dat de EU de ratificatie en volledige tenuitvoerlegging van alle VN-verdragen die deze zaak ondersteunen zou moeten blijven bevorderen;
26. herhaalt dat "mensenhandel" verwijst naar de werving, het vervoer, de overbrenging, de huisvesting en de daaropvolgende opneming van personen met gebruikmaking van bedreiging, geweld of andere vormen van dwang, ontvoering, fraude, misleiding, misbruik van machtspositie of van een situatie van kwetsbaarheid, het geven of ontvangen van geld of voordelen om de instemming te verkrijgen van een persoon die controle heeft over een andere persoon, teneinde deze persoon uit te buiten; doet een beroep op de EU en de lidstaten maatregelen te nemen om de vraag te verminderen die ten grondslag ligt aan alle vormen van uitbuiting van personen, en dan met name van vrouwen en kinderen, die tot mensenhandel leiden, waarbij een op mensenrechten gebaseerde en op het slachtoffer gerichte benadering wordt gehandhaafd; herhaalt dat het noodzakelijk is dat alle lidstaten de EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel en Richtlijn 2011/36/EU(42) inzake deze kwestie ten uitvoer leggen; geeft aan zich grote zorgen te maken over de grote kwetsbaarheid van migranten en vluchtelingen met betrekking tot uitbuiting, mensensmokkel en mensenhandel; onderstreept dat het noodzakelijk is een onderscheid te handhaven tussen de concepten "mensenhandel" en "migrantensmokkel";
27. veroordeelt de aanhoudende mensenrechtenschendingen tegenover personen die het slachtoffer zijn van kastenhiërarchieën en van discriminatie op grond van kaste, zoals de weigering van gelijkheid en van toegang tot justitie en werk, permanente segregatie en op kaste gebaseerde belemmeringen voor de uitoefening van fundamentele mensenrechten en voor ontwikkeling; dringt andermaal erop aan dat EU-beleid wordt ontwikkeld inzake discriminatie op grond van kaste en dat de EU elke gelegenheid te baat neemt om zich verontrust te tonen over dergelijke schendingen van de mensenrechten; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan de inspanningen en steun in verband met initiatieven op VN- en delegatieniveau te intensiveren middels de tenuitvoerlegging van en het toezicht op de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling van 2030, middels het toezicht op het nieuwe oriënterende instrument van de VN inzake discriminatie op grond van afkomst en door ondersteuning van staten bij de tenuitvoerlegging van aanbevelingen van mensenrechtenmechanismen van de VN op het gebied van discriminatie op grond van kaste;
28. is zeer bezorgd dat minderheden nog steeds een verhoogd risico op discriminatie lopen en bijzonder kwetsbaar zijn voor politieke, economische, milieugerelateerde en arbeidsgerelateerde verandering en ontwrichting; merkt op dat veel mensen weinig of geen toegang hebben tot politieke vertegenwoordiging en ernstig getroffen zijn door armoede; benadrukt dat de EU zich harder dient in te spannen om de schendingen van de mensenrechten tegen minderheden uit te bannen; benadrukt dat minderheidsgemeenschappen speciale behoeften hebben en dat hun volledige toegang en gelijke behandeling moet worden gewaarborgd op alle gebieden van het economische, sociale, politieke en culturele leven;
29. is ingenomen met de ratificatie van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en wijst nogmaals op het belang van de daadwerkelijke tenuitvoerlegging ervan door zowel de lidstaten als de EU-instellingen; benadrukt dat personen door een handicap niet worden beroofd van hun menselijke waardigheid en dat bijgevolg staten verplicht zijn hen te beschermen; benadrukt in het bijzonder dat het beginsel van universele toegankelijkheid en de rechten van personen met een handicap op geloofwaardige wijze in alle relevante EU-beleidsdomeinen moeten worden geïntegreerd, met inbegrip van ontwikkelingssamenwerking, en onderstreept daarbij het prescriptieve en horizontale karakter van dit thema; roept de EU op om de bestrijding van discriminatie op grond van een handicap in haar externe optreden en ontwikkelingshulpbeleid op te nemen; is in dit verband verheugd over de opneming van de rechten van mensen met een handicap in de nieuwe Europese consensus voor ontwikkeling;
30. betuigt andermaal zijn steun aan de systematische opneming van mensenrechtenbepalingen in internationale overeenkomsten tussen de EU en derde landen, ook in handels- en investeringsovereenkomsten; herinnert eraan dat alle mensenrechten als gelijkwaardig moeten worden beschouwd en dat zij ondeelbaar, van elkaar afhankelijk en met elkaar verbonden zijn; verzoekt de Commissie de tenuitvoerlegging van dergelijke clausules effectief en systematisch te volgen en regelmatig verslag uit te brengen aan het Parlement over de naleving van de mensenrechten door partnerlanden; verzoekt de Commissie, in het kader van toekomstige overeenkomsten, een meer gestructureerde en strategische aanpak van de mensenrechtendialogen te hanteren; heeft een positief beeld van de SAP+-regeling als middel om de daadwerkelijke uitvoering van 27 fundamentele internationale overeenkomsten op het gebied van mensenrechten en arbeidsnormen te stimuleren; bepleit de daadwerkelijke handhaving van SAP+, en verwacht dat de Commissie verslag uitbrengt aan het Parlement en de Raad over de stand van de ratificatie ervan en de in het kader van deze regeling geboekte vooruitgang; herhaalt het belang van de juiste tenuitvoerlegging van de VN-richtsnoeren inzake bedrijfsleven en mensenrechten;
31. benadrukt nogmaals dat de activiteiten van alle bedrijven, waaronder Europese bedrijven die in derde landen opereren, volledig in overeenstemming moeten zijn met de internationale mensenrechtennormen, en doet een beroep op de EU en haar lidstaten ervoor te zorgen dat dit ook gebeurt; bevestigt bovendien dat het van belang is maatschappelijk verantwoord ondernemen te bevorderen, en dat Europese bedrijven het voortouw nemen bij de bevordering van internationale normen inzake bedrijfsleven en mensenrechten, en benadrukt dat door de samenwerking tussen mensenrechten- en bedrijfsorganisaties plaatselijke actoren de teugels in handen zouden krijgen en het maatschappelijk middenveld zou worden gestimuleerd; erkent dat wereldwijde waardeketens kunnen bijdragen aan de verbetering van internationale fundamentele arbeids-, milieu- en sociale normen en mogelijkheden en uitdagingen bieden met betrekking tot duurzame vooruitgang en de bevordering van de mensenrechten, met name in ontwikkelingslanden; roept de EU ertoe op een actievere rol te vervullen bij het tot stand brengen van een behoorlijk, eerlijk, transparant en duurzaam beheer van de wereldwijde waardeketens, en eventuele negatieve effecten voor de mensenrechten, waaronder de inbreuk op arbeidsrechten, te verzachten; wijst er evenwel op dat in geval van bedrijfsgerelateerde schendingen van de mensenrechten de effectieve toegang tot rechtsmiddelen voor slachtoffers moet worden gewaarborgd; dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat projecten die door de EIB worden ondersteund in overeenstemming zijn met het EU-beleid en toezeggingen inzake de mensenrechten; neemt kennis van de lopende onderhandelingen over een bindend verdrag over transnationale bedrijven en andere ondernemingen met betrekking tot de mensenrechten; moedigt de EU ertoe aan op constructieve wijze aan deze onderhandelingen deel te nemen
32. roept de EU en haar lidstaten op om hun gehele politieke gewicht in de schaal te leggen om elke handeling te voorkomen die gezien kan worden als genocide, een oorlogsmisdaad of een misdaad tegen de menselijkheid, op een effectieve en gecoördineerde wijze te reageren wanneer dergelijke misdrijven plaatsvinden, alle nodige middelen te mobiliseren om alle verantwoordelijken te berechten, onder meer door de toepassing van het beginsel van universele jurisdictie, en de slachtoffers bij te staan en stabilisatie- en verzoeningsprocessen te ondersteunen; roept de internationale gemeenschap op om instrumenten op te zetten die de kloof tussen waarschuwing en respons kunnen verkleinen, zoals het systeem voor vroegtijdige waarschuwing van de EU, ter voorkoming van het ontstaan, het opnieuw oplaaien en de escalatie van gewelddadige conflicten;
33. verzoekt de EU steun te verlenen aan organisaties (met inbegrip van ngo's, opensourceonderzoeksorganisaties en het maatschappelijk middenveld) die bewijsmateriaal verzamelen, bewaren en beschermen, digitaal of anderszins, van misdrijven om internationale vervolging mogelijk te maken;
34. toont zich ernstig bezorgd over de vernietiging van culturele erfgoedsites in Syrië, Irak, Jemen en Libië; merkt op dat van de 38 bedreigde culturele erfgoedsites in de hele wereld, 22 zich in het Midden-Oosten bevinden; is voorstander van de activiteiten van het initiatief op het gebied van cultureel erfgoed en het bijbehorende feitenonderzoek in Syrië en Irak ten aanzien van de vernietiging van archeologisch en cultureel erfgoed;
35. is ingenomen met de inspanningen van de EU om het internationaal, onpartijdig en onafhankelijk mechanisme (IIIM) bij te staan, dat door de VN is opgezet ter ondersteuning bij het onderzoek naar in Syrië begane ernstige misdrijven; benadrukt dat in Irak een soortgelijk onafhankelijk mechanisme moet worden opgezet; verzoekt de EU en de EU-lidstaten die dat nog niet hebben gedaan, financieel aan het IIIM bij te dragen;
36. veroordeelt ten stelligste de gruwelijke misdaden en mensenrechtenschendingen die zijn gepleegd door statelijke en niet-statelijke actoren; is geschokt door het brede scala aan begane misdaden, waaronder moord, foltering, verkrachting als oorlogswapen, slavernij en seksuele slavernij, het ronselen van kindsoldaten, gedwongen bekeringen en de systematische "zuivering" en moord op religieuze minderheden; herinnert eraan dat de situatie waaronder religieuze minderheden gebukt gingen in de gebieden in handen van IS/Da'esh, door het Parlement in zijn resolutie van 12 februari 2015 over de humanitaire crisis in Irak en Syrië, met name in de context van IS(43), is aangemerkt als een genocide; benadrukt dat de EU en haar lidstaten de vervolging van leden van niet-statelijke groeperingen zoals IS/Da'esh moeten ondersteunen door de VN-Veiligheidsraad te verzoeken het Internationaal Strafhof (ICC) bevoegd te maken om uitspraak te doen of om te waarborgen dat recht wordt gedaan door middel van een ad-hoctribunaal of universele jurisdictie;
37. betuigt nogmaals zijn volledige steun aan het ICC, het Statuut van Rome, het Parket van de Aanklager, zijn bevoegdheden om ambtshalve onderzoeken te openen en de vorderingen die zijn gemaakt bij het instellen van nieuwe onderzoeken, die een essentieel middel zijn om de straffeloosheid van gruweldaden te bestrijden; doet een beroep op alle lidstaten de Kampala-amendementen over het misdrijf agressie aan te nemen en "gruweldaden" toe te voegen aan de lijst van misdrijven waarvoor de EU bevoegd is; veroordeelt alle pogingen om de legitimiteit of de onafhankelijkheid van het ICC te ondermijnen, en roept de EU en de lidstaten op consequent samen te werken om de onderzoeken en beslissingen van het ICC te ondersteunen met als doel een einde te maken aan de straffeloosheid voor internationale misdrijven, ook wanneer het gaat om het arresteren van door het ICC gezochte personen; dringt er bij de EU en de lidstaten op aan consequent steun te verlenen aan (voor)onderzoeken en beslissingen van het ICC en maatregelen te nemen om niet-medewerking met het ICC te voorkomen en anders doeltreffend in te grijpen, en om voor toereikende middelen te zorgen; is verheugd over de bijeenkomst van vertegenwoordigers van de EU en het ICC op 6 juli 2016 in Brussel als voorbereiding op de tweede rondetafelconferentie tussen de EU en het ICC, waardoor het betrokken personeel van het ICC en de EU-instellingen in staat wordt gesteld gebieden van gemeenschappelijk belang te identificeren, informatie over relevante activiteiten uit te wisselen en voor een betere samenwerking tussen beide partijen te zorgen; betreurt ten zeerste de recent aangekondigde terugtrekkingen uit het Statuut van Rome, die een belemmering vormen voor de toegang tot de rechter van slachtoffers, en krachtig dienen te worden veroordeeld; is van mening dat de Commissie, de EDEO en de lidstaten derde landen moeten blijven aanmoedigen het Statuut van Rome te ratificeren en ten uitvoer te leggen; verzoekt de VV/HV een SVEU voor internationaal humanitair recht en internationale rechtspraak te benoemen die wordt belast met het bevorderen, integreren en uitdragen van de steun die de EU biedt aan de bestrijding van straffeloosheid en aan het ICC, in het buitenlands beleid van de EU; verzoekt de EU en haar lidstaten VN-verantwoordingsmechanismen en resoluties ter zake te ondersteunen op de multilaterale fora van de VN, onder meer in de Mensenrechtenraad;
38. dringt er bij de EU op aan meer inspanningen te leveren om op multilateraal en bilateraal niveau te ijveren voor de rechtsstaat en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, als grondbeginselen voor de consolidatie van de democratie; spoort de EU aan om de eerlijke rechtsbedeling wereldwijd te ondersteunen door derde landen bij te staan bij wetgevende en institutionele hervormingsprocessen; spoort bovendien de EU-delegaties en de ambassades van de lidstaten aan stelselmatig toe te zien op processen, met het oog op de bevordering van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht;
39. betuigt zijn diepe bezorgdheid over en solidariteit met het groeiende aantal migranten, vluchtelingen en asielzoekers, waaronder steeds meer vrouwen, die het slachtoffer zijn van conflicten, gewelddaden, vervolging, bestuurlijk onvermogen, armoede en netwerken van irreguliere migratie, mensenhandel en mensensmokkel; beklemtoont de dringende behoefte aan daadwerkelijke stappen om de onderliggende oorzaken van migratiestromen aan te pakken en langetermijnoplossingen te vinden die gebaseerd zijn op de eerbiediging van de mensenrechten en de menselijke waardigheid, en derhalve de externe dimensie van de vluchtelingencrisis aan te pakken, onder meer door duurzame oplossingen te vinden voor conflicten in ons nabuurschap door bijvoorbeeld samenwerking en partnerschappen met de betrokken derde landen te ontwikkelen die stroken met het internationale recht en de eerbiediging van de mensenrechten in die landen waarborgen; is zeer verontrust over het geweld jegens migrantenkinderen, met inbegrip van vermiste, niet-vergezelde migrantenkinderen, en dringt aan op regelingen voor hervestiging en gezinshereniging en humanitaire corridors; is zeer verontrust over het groeiende aantal intern ontheemden (IDP's) en hun lot, en dringt aan op hun veilige terugkeer, hervestiging of lokale integratie; dringt erop aan dat de EU en haar lidstaten humanitaire bijstand bieden op het gebied van onderwijs, huisvesting, gezondheid en andere humanitaire gebieden waarmee de vluchtelingen zo dicht mogelijk bij hun thuisland worden bijgestaan, en dat het terugkeerbeleid naar behoren wordt uitgevoerd; beklemtoont de noodzaak van een brede, op de mensenrechten gebaseerde benadering van migratie en verzoekt de EU verder samen te werken met de VN, regionale organisaties, regeringen en ngo's; verzoekt de lidstaten het gemeenschappelijk Europees asielpakket en de gemeenschappelijke migratiewetgeving volledig uit te voeren, met name om kwetsbare asielzoekers te beschermen; onderstreept dat de concepten "veilige landen" en "veilige landen van herkomst" niet mogen beletten dat individuele asielaanvragen in overweging worden genomen; waarschuwt voor de instrumentalisering van het buitenlands beleid van de EU als "migratiebeheer"; verzoekt de EU en de lidstaten volledige transparantie te betrachten rond de middelen die aan derde landen worden toegekend voor de samenwerking op het gebied van migratie, en ervoor te zorgen dat deze samenwerking niet ten goede komt aan structuren die betrokken zijn bij schendingen van de mensenrechten, maar dat zij hand in hand gaan met de verbetering van de mensenrechtensituatie in deze landen;
40. is van mening dat ontwikkelingssamenwerking en de bevordering van mensenrechten en democratische beginselen, waaronder de rechtsstaat en goed bestuur, hand in hand moeten gaan; herinnert er in dit verband aan dat de VN heeft verklaard dat de ontwikkelingsdoelstellingen zonder een benadering op basis van de mensenrechten niet volledig kunnen worden verwezenlijkt; herinnert er bovendien aan dat de EU zich inzet voor de ondersteuning van partnerlanden, rekening houdend met hun ontwikkelingssituatie en hun vooruitgang op het gebied van mensenrechten en democratie;
41. wijst erop dat het percentage mensen dat risico op armoede of sociale uitsluiting loopt, hoger is bij vrouwen en verzoekt de Commissie haar inspanningen te intensiveren om in het kader van haar ontwikkelingsbeleid maatregelen ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting ten uitvoer te leggen;
42. herinnert eraan dat criterium 2 van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad de lidstaten ertoe verplicht bij elke uitvoervergunning voor wapens de eerbiediging van de mensenrechten in het land van bestemming te onderzoeken; herinnert in dit verband aan de toezegging van de Commissie in het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie in verband met de veiligheidsstrijdkrachten en de uitvoering van het mensenrechtenbeleid van de EU, met inbegrip van de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van een beleid van gepaste zorgvuldigheid op dit gebied;
43. herhaalt zijn oproep voor een gemeenschappelijk standpunt van de EU inzake het gebruik van gewapende drones, waarin de mensenrechten en het internationaal humanitair recht worden geschraagd en kwesties, zoals het rechtskader, evenredigheid, verantwoordingsplicht en de bescherming van burgers en transparantie, aan bod komen; dringt er nogmaals bij de EU op aan om een verbod uit te vaardigen op de ontwikkeling, de productie en het gebruik van volledig autonome wapens waarmee aanvallen zonder menselijke tussenkomst kunnen worden uitgevoerd;
44. is van oordeel dat de EU zich moet blijven inspannen om de eerbiediging van de mensenrechten van LGBTI-mensen te verbeteren, in overeenstemming met de EU-richtsnoeren over dit onderwerp; dringt aan op de volledige uitvoering van de richtsnoeren, onder meer via de opleiding van EU-personeel in derde landen; laakt het feit dat er nog steeds 72 landen zijn waarin homoseksualiteit strafbaar is, is bezorgd dat 13 van deze landen de doodstraf hebben, en is van mening dat gewelddadige praktijken en gewelddaden tegen individuen op basis van hun seksuele geaardheid, zoals gedwongen outings, door haat ingegeven misdrijven en uitingen van haat zowel online als offline, en correctieve verkrachting niet ongestraft mogen blijven; neemt kennis van de legalisering van huwelijken en geregistreerde partnerschappen tussen personen van hetzelfde geslacht in een aantal landen en moedigt de verdere erkenning ervan aan; veroordeelt schendingen van de lichamelijke integriteit van vrouwen en minderheden; roept de staten op deze praktijken strafbaar te stellen, de daders te aan te pakken en de slachtoffers bij te staan;
45. benadrukt het fundamentele belang van corruptiebestrijding in al haar vormen, om de rechtsstaat, de democratie en de eerbiediging van de mensenrechten te kunnen waarborgen; veroordeelt ten stelligste elke toegeeflijkheid ten aanzien van zulke corrupte praktijken;
46. herinnert eraan dat corruptie een bedreiging vormt voor het uitoefenen van gelijke mensenrechten, en democratische processen ondermijnt, zoals de rechtsstaat en een eerlijke rechtsbedeling; is van mening dat de EU in alle platformen voor dialoog met derde landen het belang moet benadrukken van integriteit, verantwoordingsplicht en een degelijk beheer van overheidszaken, overheidsfinanciën en overheidseigendommen, zoals bepaald in het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie; pleit ervoor dat de EU haar deskundigheid gebruikt om derde landen op een meer samenhangende en stelselmatige manier te ondersteunen bij het aanpakken van corruptie door het opzetten en consolideren van onafhankelijke en doeltreffende instellingen voor corruptiebestrijding; dringt er met name bij de Commissie op aan te onderhandelen over anti-corruptiebepalingen in alle toekomstige handelsovereenkomsten waarover zij met derde landen onderhandelt;
47. onderstreept de essentiële verplichtingen en verantwoordelijkheden van staten en andere gezagsdragers om klimaatverandering te beperken, de negatieve effecten ervan op de mensenrechten te voorkomen en de samenhang van het beleid te bevorderen om ervoor te zorgen dat maatregelen ter beperking van klimaatverandering en aanpassingsinspanningen adequaat, voldoende ambitieus, niet-discriminerend en anderszins in overeenstemming zijn met de mensenrechtenverplichtingen; benadrukt dat er volgens schattingen van de VN tegen 2050 vele milieu-ontheemden zullen zijn; benadrukt het verband tussen handels-, milieu- en ontwikkelingsbeleid, en de positieve en negatieve effecten die deze beleidsdomeinen voor de eerbiediging van de mensenrechten kunnen hebben; spreekt zijn waardering uit voor de internationale inzet ter bevordering van de integratie van kwesties inzake milieu- en natuurrampen en de klimaatverandering met de mensenrechten;
48. onderstreept dat landroof in de ontwikkelingslanden de afgelopen jaren aanzienlijk is toegenomen; is van mening dat de bestrijding van uitbuiting en toe-eigening van middelen een prioriteit moet zijn; veroordeelt praktijken, zoals landroof en het niet-selectieve gebruik van natuurlijke hulpbronnen; verzoekt de Europese Commissie dringend actie te ondernemen in reactie op de talrijke recente resoluties van het Parlement op dit gebied;
49. onderstreept dat ervoor moet worden gezorgd dat de mensenrechten en de toegang tot goederen en diensten, zoals water en sanitaire voorzieningen, in het sociaal, onderwijs-, volksgezondheids- en veiligheidsbeleid worden opgenomen;
50. verzoekt internationale instellingen, nationale regeringen, ngo's en individuen in synergie een passend regelgevingskader vast te stellen om te waarborgen dat iedereen in de wereld een gegarandeerde toegang tot een minimumhoeveelheid water heeft; onderstreept dat water niet als handelswaar mag worden beschouwd, maar als een kwestie van ontwikkeling en duurzaamheid, en dat de privatisering van de watervoorziening staten niet ontheft van hun verantwoordelijkheden ten aanzien van de mensenrechten; doet een beroep op landen waar water een oorzaak van spanningen of conflicten is, samen naar gedeeld watergebruik toe te werken om een win-winsituatie tot stand te brengen met het oog op de duurzaamheid en de vreedzame ontwikkeling van de regio;
Aanpak van uitdagingen en activiteiten in verband met ondersteuning van de democratie
51. benadrukt dat de EU democratische en doeltreffende mensenrechteninstellingen en het maatschappelijk middenveld actief moet blijven ondersteunen in hun inspanningen ter bevordering van de democratisering; is ingenomen met de onschatbare hulp die wereldwijd aan maatschappelijke organisaties wordt geboden in het kader van het EIDHR, dat het voornaamste instrument blijft voor de uitvoering van het externe mensenrechtenbeleid van de EU; verwelkomt bovendien de voortdurende inspanningen van het Europees Fonds voor democratie ter bevordering van democratie en eerbiediging van de fundamentele rechten en vrijheden in de oostelijke en zuidelijke buurlanden van de EU;
52. herinnert eraan dat de ervaring die is opgedaan met de overgang naar democratie in het kader van uitbreidings- en nabuurschapsbeleid op een positieve manier kan bijdragen tot de vaststelling van optimale praktijken die gebruikt kunnen worden voor de ondersteuning en consolidering van andere democratiseringsprocessen over de hele wereld;
53. herhaalt in dit verband zijn oproep aan de Commissie om EU-richtsnoeren voor democratieondersteuning uit te werken;
54. pleit ervoor dat de EU haar inspanningen opvoert voor de ontwikkeling van een bredere benadering van democratiseringsprocessen, waarvan vrije en eerlijke verkiezingen slechts één dimensie uitmaken, om een positieve bijdrage te leveren aan de versterking van democratische instellingen en van het vertrouwen van de bevolking in verkiezingsprocessen over de hele wereld;
55. is ingenomen met de acht verkiezingswaarnemingsmissies en de acht missies van verkiezingsdeskundigen die in 2016 door de EU in de hele wereld zijn ondernomen; wijst erop dat sinds 2015 de EU 17 verkiezingswaarnemingsmissies en 23 missies van verkiezingsdeskundigen heeft ingezet; herhaalt zijn waardering voor de niet-aflatende ondersteuning die de EU bij verkiezingsprocessen biedt en voor de bijstand en steun die zij daarbij aan binnenlandse waarnemers verleent; verwelkomt en steunt in dit opzicht het werk van de coördinatiegroep democratieondersteuning en verkiezingen volledig;
56. herinnert aan het belang van een behoorlijke follow-up van de verslagen en aanbevelingen van de verkiezingswaarnemingsmissies, als een manier om hun invloed te vergroten en de EU-steun voor democratische normen in de betrokken landen sterker te maken;
57. is ingenomen met de toezegging van de Commissie, de EDEO en de lidstaten onder het huidige actieplan inzake mensenrechten en democratie om in derde landen op een meer vastberaden en consequente manier overleg te plegen met instanties die verkiezingen beheren, parlementaire instellingen en maatschappelijke organisaties, om ertoe bij te dragen dat deze sterker staan en bijgevolg de democratische processen te versterken;
58. benadrukt dat het uitbreidingsbeleid een van de krachtigste instrumenten is om de eerbiediging van de democratische beginselen en de mensenrechten te versterken in het licht van de huidige politieke ontwikkelingen in kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten; verzoekt de Commissie haar inspanningen op te voeren ter ondersteuning van de versterking van een democratische politieke cultuur, de eerbiediging van de rechtsstaat, de onafhankelijkheid van de media en de rechterlijke macht, en de bestrijding van corruptie in die landen; is ervan overtuigd dat de bescherming, actieve bevordering en handhaving van de mensenrechten en democratische beginselen centraal moeten blijven staan in het herzien Europees nabuurschapsbeleid; wijst er nogmaals op dat de bescherming, de actieve ondersteuning en de handhaving van de mensenrechten en democratische beginselen in het belang van zowel partnerlanden als de EU zijn; onderstreept bovendien dat de EU zich aan de toezegging moet houden die ze heeft gedaan aan haar partners, met name in de buurlanden, om economische, sociale en politieke hervormingen te steunen, de mensenrechten te beschermen en te helpen bij de invoering van de rechtsstaat, aangezien dit de beste manier is om de internationale orde te versterken en de stabiliteit in haar buurlanden te waarborgen; herinnert eraan dat het mogelijk en wenselijk is dat de Unie voor het Middellandse Zeegebied vorm geeft aan de politieke dialoog op dit gebied en voor een sterke agenda voor mensenrechten en democratie in de regio ijvert; herinnert eraan dat elk land dat naar toetreding tot de EU streeft, ten volle de mensenrechten moet waarborgen en strikt moet voldoen aan de criteria van Kopenhagen, waarbij niet-naleving kan leiden tot het bevriezen van de onderhandelingen;
59. benadrukt dat vredesopbouw inhoudt dat naar conflictpreventie en -beperking wordt gestreefd, evenals naar versterking van de veerkracht van politieke, sociaal-economische en beveiligingsinstanties, om de grondslag te leggen voor duurzame vrede en ontwikkeling op lange termijn; onderstreept dat de bevordering van de rechtsstaat, goed bestuur en mensenrechten van fundamenteel belang is voor het bewaren van de vrede;
Zorgen voor een omvattende en coherente aanpak ter ondersteuning van mensenrechten en democratie door EU-beleid
60. neemt kennis van de aanneming van het EU-jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld in 2016; meent dat het jaarverslag een onmisbaar instrument is voor een kritische blik op het EU-beleid inzake mensenrechten en democratie in de wereld, alsook voor de communicatie en het debat over dit beleid, en een waardevol instrument dat een alomvattend overzicht biedt van de prioriteiten, inspanningen en uitdagingen van de EU op dit gebied en dat kan worden gebruikt om na te gaan hoe deze verder doeltreffend kunnen worden aangepakt;
61. herhaalt in krachtige bewoordingen zijn verzoek aan de VV/HV om deel te nemen aan een debat met leden van het Europees Parlement in twee plenaire vergaderingen per jaar, eenmaal wanneer het jaarverslag wordt gepresenteerd en eenmaal in reactie op het eigen verslag van het EP; benadrukt nogmaals hoe belangrijk een continue dialoog is, met name wat de follow-up betreft van de urgente resoluties van het Parlement over mensenrechtenkwesties; herinnert eraan dat schriftelijke antwoorden ook een belangrijke rol vervullen in de interinstitutionele betrekkingen, aangezien ze een systematische en diepgaande follow-up mogelijk maken van alle punten die door het Parlement aan de orde zijn gesteld en aldus bijdragen tot het versterken van effectieve coördinatie; verzoekt de VV/HV en de EDEO gedegen antwoorden te geven op schriftelijke vragen en in te gaan op de mensenrechtenkwesties die op het hoogste niveau in de dialoog met de betrokken landen aan de orde zijn gesteld;
62. prijst de EDEO en de Commissie voor hun uitgebreide rapportering over de activiteiten die de EU in 2016 heeft ondernomen op het gebied van mensenrechten en democratie; is niettemin van mening dat de huidige vorm van het jaarverslag over mensenrechten en democratie verbeterd kan worden door een beter overzicht te bieden van de concrete gevolgen die de acties van de EU hebben voor de mensenrechten en de democratie in derde landen;
63. herhaalt zijn standpunt dat de goedkeuring van het strategisch kader en het eerste actieplan van de EU inzake mensenrechten en democratie in 2012 een belangrijke mijlpaal vormde voor de EU om de mensenrechten en de democratie een centrale plaats te geven in haar externe betrekkingen; is ingenomen met de vaststelling door de Raad in juli 2015 van een nieuw actieplan inzake mensenrechten en democratie voor 2015-2019 en de uitvoering van een tussentijdse evaluatie in 2017; verzoekt de VV/HV, de EDEO, de Commissie, de Raad en de lidstaten ervoor te zorgen dat het huidige actieplan op een doeltreffende en samenhangende manier wordt uitgevoerd, onder meer door middel van echte samenwerking met maatschappelijke organisaties; benadrukt dat de lidstaten verslag moeten uitbrengen over de wijze waarop zij het plan hebben uitgevoerd; vestigt er met name de aandacht op hoe belangrijk het is om de instrumenten die gebruikt worden bij het bevorderen van de mensenrechten en de democratie, wereldwijd doeltreffender te maken en hun plaatselijke effect te optimaliseren;
64. herhaalt zijn standpunt dat een grote eensgezindheid en een betere coördinatie tussen de lidstaten en de EU-instellingen, evenals echte samenwerking met maatschappelijke organisaties op lokaal, nationaal en internationaal niveau vereist zijn om de agenda voor mensenrechten en democratie op een samenhangende en consequente manier vooruit te helpen; stelt nadrukkelijk dat de lidstaten meer verantwoordelijkheid moeten opnemen bij de uitvoering van het actieplan en het strategisch kader van de EU, en deze moeten gebruiken als een blauwdruk voor de bilaterale en multilaterale bevordering van de mensenrechten en de democratie;
65. erkent de sleutelrol die de heer Lambrinidis, SVEU voor mensenrechten, speelt bij het versterken van de zichtbaarheid en doeltreffendheid van de EU bij de wereldwijde bescherming en bevordering van de mensenrechten en de democratische beginselen, en benadrukt zijn rol bij het bevorderen van een consistente en coherente uitvoering van het EU-mensenrechtenbeleid; is ingenomen met de verlenging van het mandaat van de SVEU tot 28 februari 2019 en herhaalt zijn verzoek om dit mandaat permanent te maken; pleit er in dit verband voor dat de SVEU initiatiefrecht, een grotere zichtbaarheid en voldoende personeel en financiële middelen krijgt, opdat hij zijn functie optimaal kan uitoefenen; pleit er verder voor dat de SVEU zijn activiteiten, plannen, voortgangsverslagen en evaluaties transparanter maakt;
66. merkt op dat de werkzaamheden en de impact van de SVEU voor de mensenrechten slechts gedeeltelijk toegankelijk zijn via een evaluatie van het jaarverslag over mensenrechten, zijn socialmedia-account en beschikbare toespraken;
67. steunt de landenstrategieën inzake mensenrechten volledig, aangezien EU-acties hiermee op de specifieke situatie en behoeften van elk land worden afgestemd; herhaalt zijn oproep om de leden van het Europees Parlement toegang te verlenen tot strategische inhoud; onderstreept met kracht het belang om rekening te houden met de landenstrategieën inzake mensenrechten op alle niveaus van beleidsvorming ten aanzien van individuele derde landen; benadrukt dat landenstrategieën inzake mensenrechten dienen te stroken met de in elk land te nemen EU-maatregelen, naargelang van de specifieke situatie, en dat zij meetbare voortgangsindicatoren dienen te bevatten en indien nodig moeten kunnen worden aangepast;
68. is verheugd over de aanwijzing van contactpunten voor mensenrechten- en gendervraagstukken door alle EU-delegaties en GVDB-missies; herhaalt zijn aanbeveling aan de VV/HV en de EDEO om duidelijke operationele richtsnoeren uit te werken inzake de rol van contactpunten in delegaties, zodat ze kunnen verbeteren, als echte mensenrechtenadviseurs op kunnen treden en hun werk op een doeltreffende manier kunnen uitvoeren;
69. erkent dat mensenrechtendialogen met derde landen een doeltreffend instrument kunnen zijn voor bilateraal contact en samenwerking ter bevordering en bescherming van de mensenrechten; is ingenomen met het tot stand brengen van mensenrechtendialogen met een groeiend aantal landen; prijst de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld in voorbereidende dialogen en moedigt deze verder aan; herhaalt zijn oproep tot de ontwikkeling van een uitgebreid mechanisme voor het toezicht op en het beoordelen van de werking van mensenrechtendialogen;
70. herinnert aan de inzet van de EU om mensenrechten en democratie centraal te stellen in haar betrekkingen met derde landen; benadrukt daarom dat de bevordering van de mensenrechten en de democratische beginselen, met inbegrip van conditionaliteitsclausules inzake de mensenrechten in internationale overeenkomsten, door alle EU-beleidsdomeinen met een externe dimensie moet worden ondersteund, zoals het uitbreidings- en nabuurschapsbeleid, het GVDB en beleid inzake milieu, ontwikkeling, veiligheid, terrorismebestrijding, handel, migratie, justitie en binnenlandse zaken;
71. herinnert eraan dat sancties een essentieel instrument zijn van het GBVB; vraagt de Raad met klem om te besluiten tot de in de EU‑wetgeving voorziene sancties, indien dit nodig wordt geacht om de doelstellingen van het GBVB te verwezenlijken, met name om de mensenrechten te beschermen en de democratie te consolideren en te ondersteunen, en daarbij ervoor te zorgen dat de sancties geen gevolgen voor de burgerbevolking hebben; vraagt deze sancties te richten tegen ambtenaren die zijn aangewezen als verantwoordelijk voor mensenrechtenschendingen, om hun misdaden en schendingen te bestraffen;
72. stelt vast dat de Commissie inspanningen doet om aan haar toezegging te voldoen mensenrechtenbepalingen op te nemen in haar effectbeoordelingen voor wetgevings- en niet-wetgevingsvoorstellen, uitvoeringsmaatregelen en handels- en investeringsovereenkomsten; spoort de Commissie ertoe aan de kwaliteit en de uitgebreide opzet van de effectbeoordelingen te verbeteren en ervoor te zorgen dat mensenrechtenkwesties stelselmatig worden opgenomen in de tekst van de wetgevings- en niet-wetgevingsvoorstellen;
73. spreekt nogmaals zijn volledige steun uit voor de sterke inzet van de EU bij het ijveren voor de bevordering van mensenrechten en democratische beginselen door samen te werken met VN-structuren en gespecialiseerde VN-organisaties, de Raad van Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), evenals met regionale organisaties zoals onder meer de Associatie van Zuidoost-Aziatische Staten (Asean), de Zuid-Aziatische Associatie voor Regionale Samenwerking (SAARC), de Afrikaanse Unie en de Arabische Liga, overeenkomstig de artikelen 21 en 22 van het VEU;
74. benadrukt dat de EU voor het verwezenlijken van de ambitieuze doelstellingen uit het nieuwe actieplan in voldoende middelen en deskundigheid moet voorzien, zowel wat specifiek personeel voor delegaties en hoofdkantoren als wat beschikbare middelen betreft;
75. herhaalt bovendien dat een actieve en consistente EU-inzet in alle mensenrechtenmechanismen van de VN, met name de Derde Commissie van de AVVN en de VN-Mensenrechtenraad, van het grootste belang is; erkent de inspanningen van de EDEO, de EU-delegaties in New York en Genève en de lidstaten om de samenhang van het EU-optreden inzake mensenrechtenkwesties op VN-niveau te vergroten; spoort de EU aan meer inspanningen te leveren om haar stem te laten horen, onder meer door de toenemende tenuitvoerlegging van regio-overschrijdende initiatieven te versterken en door steun te verlenen aan en het initiatief te nemen voor resoluties; onderstreept de noodzaak voor het EU-leiderschap om aan te dringen op een hervorming van de VN met het oog op het versterken van de impact en de kracht van het op regels gebaseerde multilaterale stelsel en het zorgen voor een efficiëntere bescherming van de mensenrechten en de bevordering van het internationaal recht;
o o o
76. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de voorzitter van de 70e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, de voorzitter van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties, de hoge commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten en de hoofden van de EU-delegaties.
Aanbeveling van het Europees Parlement van 13 december 2017 aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over Hongkong, 20 jaar na de machtsoverdracht (2017/2204(INI))
– gezien de basiswet van de Speciale Administratieve Regio (SAR) Hongkong, die op 4 april 1990 werd aangenomen en op 1 juli 1997 in werking is getreden,
– gezien de gezamenlijke verklaring van de regering van het Verenigd Koninkrijk en de regering van de Volksrepubliek China over de kwestie Hongkong van 19 december 1984, de zogenaamde Chinees-Britse Gezamenlijke Verklaring,
– gezien de gezamenlijke verslagen van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 26 april 2017 over de speciale administratieve regio Hongkong – het jaarverslag 2016 (JOIN(2017)0016), van 25 april 2016 over de speciale administratieve regio Hongkong – het jaarverslag 2015 (JOIN(2016)0010), en van 24 april 2015 over de speciale administratieve regio Hongkong – het jaarverslag 2014 (JOIN(2015)0012),
– gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 22 juni 2016 getiteld "Elementen voor een nieuwe strategie van de EU voor China" (JOIN(2016)0030), de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2015 getiteld "Handel voor iedereen: Naar een meer verantwoord handels- en investeringsbeleid" (COM(2015)0497), en de conclusies van de Raad van 18 juli 2016 over de EU-strategie ten aanzien van China,
– gezien het één-China-beleid van de EU,
– gezien de Overeenkomst betreffende samenwerking in douanezaken tussen de EU en Hongkong van 1999(1),
– gezien de visumvrije toegang tot het Schengengebied(2) en de rest van de Europese Unie voor houders van paspoorten van de Speciale Administratieve Regio Hongkong en vice versa,
– gezien het mensenrechtenoverleg tussen de EU en China dat in 1995 is opgestart,
– gezien zijn eerdere resoluties over Hongkong, in het bijzonder die van 24 november 2016 over de in China gevangengezette uitgever Gui Minhai(3), van 4 februari 2016 over de zaak van de vermiste boekhandelaars in Hongkong(4), van 15 december 2005 over de mensenrechtensituatie in Tibet en Hongkong(5), van 8 april 2003 over het Derde en Vierde jaarverslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de speciale administratieve regio Hongkong(6), van 19 december 2002 over Hongkong(7), van 26 oktober 2000 over het Eerste en Tweede jaarverslag van de Commissie over de speciale administratieve regio Hongkong(8), van 8 oktober 1998 over de mededeling van de Commissie aan de Raad over de Europese Unie en Hongkong: 1997 en verder(9), van 10 april 1997 over de situatie in Hongkong(10),
– gezien zijn eerdere resoluties over China, in het bijzonder die van 16 december 2015(11) en van 14 maart 2013 over de betrekkingen van de EU met China(12),
– gezien artikel 113 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0382/2017),
A. overwegende dat de soevereiniteit over Hongkong op 1 juli 1997 werd overgedragen van het Verenigd Koninkrijk aan de Volksrepubliek China;
B. overwegende dat in de Chinees-Britse Gezamenlijke Verklaring van 1984 werd gegarandeerd en in de basiswet van de Speciale Administratieve Regio Hongkong (SAR) van 1990 werd bepaald dat Hongkong de autonomie en de onafhankelijkheid van de uitvoerende, wetgevende en rechterlijke macht blijft behouden gedurende 50 jaar na de overdracht van de soevereiniteit;
C. overwegende dat de EU en het Europees Parlement grote voorstanders blijven van het ‘één land, twee systemen’-beleid en de hoge graad van autonomie van Hongkong in het kader van China;
D. overwegende dat de EU en Hongkong een jaarlijkse vergadering op hoog niveau houden die de gestructureerde dialoog wordt genoemd, die in 2005 is gestart; overwegende dat de 10e jaarlijkse gestructureerde dialoog op 17 november 2016 is gehouden in Brussel;
E. overwegende dat de bilaterale betrekkingen tussen de EU en Hongkong steeds hechter worden; overwegende dat de EU de op één na grootste handelspartner van Hongkong is na het Chinese vasteland, en dat Hongkong de op dertien na grootste handelspartner van de EU is voor goederen en een cruciale partner voor handel in diensten; overwegende dat de toekomstige bilaterale betrekkingen moeten profiteren van Hongkongs behoefte aan verdere economische diversificatie, nauwe banden met de nieuwe Zijderoute en sterkere integratie in de Parelrivierdelta; overwegende dat Hongkong in 2016 volgens de Conferentie van de Verenigde Naties voor handel en ontwikkeling (UNCTAD) wereldwijd de op één na grootste doelmarkt voor buitenlandse directe investeringen is;
F. overwegende dat het defensie- en buitenlands beleid van Hongkong onder de bevoegdheid van de regering van de Volksrepubliek China vallen;
G. overwegende dat de basiswet de Speciale Administratieve Regio Hongkong het recht verleent zelfstandig economische betrekkingen met het buitenland te onderhouden en ook lid te zijn van internationale organisaties;
H. overwegende dat ook na 1 juli 1997 verdragen over burger-, politieke, economische, sociale en culturele rechten alsook internationale mensenrechtenovereenkomsten die reeds eerder waren ingevoerd, blijven gelden; overwegende dat ook de Volksrepubliek China internationale overeenkomsten over deze rechten ondertekent en ratificeert en zodoende het belang en het universele karakter van de mensenrechten heeft erkend; overwegende dat China met de EU en andere internationale partners fora voor dialoog over de rechtsstaat heeft gecreëerd;
I. overwegende dat Hongkong lid of geassocieerd lid is van meer dan 20 internationale organisaties, waaronder de Wereldhandelsorganisatie (WHO), het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Economische Samenwerking Azië-Stille Oceaan (APEC), Interpol, de Bank voor Internationale Betalingen (BIB), de Aziatische Ontwikkelingsbank (ADB), de Aziatische Investeringsbank voor infrastructuur (AIIB), het Internationaal Olympisch Comité, de Internationale Kamer van Koophandel en het Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen;
J. overwegende dat Hongkong partij is bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR);
K. overwegende dat de bescherming van de mensenrechten en de individuele vrijheden in de basiswet is vastgelegd;
L. overwegende dat in artikel 27 van de basiswet de vrijheid van meningsuiting, pers en publicatie, en van vereniging, vergadering, optocht en demonstratie worden gegarandeerd;
M. overwegende dat in de artikelen 45 en 68 van de basiswet wordt bepaald dat de hoofdbestuurder en alle leden van de wetgevende raad verkozen worden via algemene verkiezingen;
N. overwegende dat de staatsraad van de Volksrepubliek China op 10 juni 2014 een witboek heeft uitgebracht over de praktijk van het ‘één land, twee systemen’-beleid in Hongkong, waarin wordt benadrukt dat de autonomie van de SAR Hongkong uiteindelijk afhankelijk is van de toestemming van de centrale regering van de Volksrepubliek China;
O. overwegende dat de traditioneel open samenleving van Hongkong het pad heeft geëffend voor de ontwikkeling van een echt en onafhankelijk maatschappelijk middenveld dat actief en constructief deelneemt aan het openbare leven in de SAR;
P. overwegende dat het maatschappelijk middenveld van Hongkong het publiek bewuster heeft gemaakt van burger- en politieke rechten, godsdienst, gezondheidszorg, het milieu, klimaatverandering, politieke participatie van vrouwen, de rechten van huishoudelijk personeel, de rechten van LGBTI's en academische en culturele vrijheden;
Q. overwegende dat Hongkong een levendig meerpartijensysteem heeft; overwegende dat de bevolking van Hongkong in de loop der jaren massademonstraties vóór democratie en de volledige uitvoering van de basiswet heeft gehouden, waaronder de demonstraties van de zogenoemde Paraplubeweging in 2014, alsook de demonstraties over vrijheden van de media en onder andere tegen de verdwijning van verschillende boekhandelaars van Hongkong;
R. overwegende dat een aantal journalisten en andere mediaprofessionals, vaak voorstanders van democratie die uiting gaven aan hun kritische mening, de afgelopen 20 jaar gedwongen werden ontslag te nemen, ertoe bewogen werden over minder gevoelige onderwerpen te schrijven en in sommige gevallen zelfs met geweld werden bedreigd;
S. overwegende dat vier inwoners van Hongkong en één niet-ingezetene die verbonden zijn aan de uitgeverij en boekwinkel van Mighty Current, eind 2015 verdwenen en overwegende dat enkele maanden later bleek dat ze op geheime locaties op het Chinese vasteland werden vastgehouden, en dat een van de vrijgelaten boekverkopers heeft gemeld dat hij werd gedwongen wangedrag te bekennen;
T. overwegende dat in de media in Hongkong de voorbije jaren toenemende zelfcensuur werd vastgesteld over aangelegenheden in verband met het Chinese vasteland, zoals ook bevestigd wordt in enquêtes en verslagen van de journalistenvereniging van Hongkong;
U. overwegende dat Hongkong een onderwijsaanbod van hoog niveau en een hoog academisch niveau heeft, maar dat de academische vrijheid in gevaar is als gevolg van de voortdurende inmenging van de Chinese centrale regering, met name bij de benoeming van de universiteitsraden;
V. overwegende dat een opiniepeiling die met regelmatige tussenpozen wordt georganiseerd door de Universiteit van Hongkong in het kader van haar publieke-opinieprogramma erop wijst dat het gevoel van verbondenheid met China op lange termijn afneemt;
W. overwegende dat het Milieubureau van Hongkong in januari 2017 het sectoroverschrijdende "Hong Kong Climate Action Plan 2030+" heeft gepubliceerd waarin in navolging van de Overeenkomst van Parijs nieuwe doelstellingen voor koolstofemissies worden vastgesteld, namelijk uiterlijk in 2030 de koolstofintensiteit met twee derde en de absolute koolstofuitstoot met een derde te verlagen ten opzichte van de basislijn van 2005;
X. overwegende het belang van de haven van Hongkong voor de Volksrepubliek China en de internationale handel;
1. beveelt de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid het volgende aan:
a)
er bij de autoriteiten van de Speciale Administratieve Regio Hongkong en de Volksrepubliek China op aan te dringen dat op dezelfde wijze als het één-China-beleid van de EU de hoeksteen is van het engagement van de EU, met volledige inachtneming van de basiswet van de SAR Hongkong, het ‘één land, twee systemen’-beleid van cruciaal belang is voor de ontwikkeling en verdere versterking en uitbreiding van de huidige en toekomstige betrekkingen met de EU, en dat inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van Hongkong dit beginsel op losse schroeven kan zetten en daarom vermeden moet worden;
b)
de voortdurende inmenging van de Volksrepubliek China in binnenlandse aangelegenheden van Hongkong te veroordelen, die op lange termijn een bedreiging kan vormen voor de levensvatbaarheid van het ‘één land, twee systemen’-model;
c)
de bilaterale dialoog met de regering van de SAR Hongkong te versterken, niet in de laatste plaats door middel van de jaarlijkse gestructureerde dialoog EU-Hongkong, op het gebied van allerlei onderwerpen en beleidsterreinen zoals democratie, mensenrechten, de rechtsstaat, handel, investeringen, financiële diensten, douanerechten, milieu, klimaatverandering, onderzoek en onderwijs, alsmede de tenuitvoerlegging van het ‘één land, twee systemen’-beleid te ondersteunen en de jaarlijkse verslaglegging door de HV/VV en de Commissie aan het Parlement en de Raad over de ontwikkeling in Hongkong voort te zetten;
d)
te erkennen dat Hongkong in de loop der jaren is geëvolueerd naar een open samenleving waar de burgers mensenrechten, vrijheden, hoge niveaus van gezondheidszorg en vrijheid en transparantie genieten en een betrouwbaar rechtsstelsel hebben en waar de rechtsstaat en lage niveaus van corruptie heersen, en dat de inwoners van Hongkong het legitieme recht hebben te verwachten dat zij hun levenswijze en deze rechten en waarden onder een hoge mate van autonomie kunnen blijven genieten;
e)
te benadrukken dat de eerbiediging van de autonomie van Hongkong essentieel is voor de verdere positieve ontwikkeling van Hongkong en voor gunstige betrekkingen met het Chinese vasteland en voor de hervatting van de dialogen tussen het vasteland en Taiwan;
f)
zich volledig te engageren voor de ondersteuning van de autonomie en welvaart van Hongkong en de rechten en vrijheden van de bevolking en uiting te geven aan zijn krachtige steun voor het begin van een politiek hervormingsproces dat voldoet aan internationale normen en de basiswet, die de bevolking van de SAR het recht geeft de hoogste leidinggevende functies te verkiezen en ertoe verkozen te worden, en die het meerderheidsstandpunt binnen de publieke opinie in Hongkong weergeeft;
g)
de regering van Hongkong en de Volksrepubliek China er in dit verband toe op te roepen hun verbintenissen na te komen en nogmaals het momentum op te bouwen voor de hervorming van het algemeen stemrecht voor de toekomstige verkiezing van de hoofdbestuurder en de leden van de wetgevende raad in Hongkong, om te beschikken over een kiesstelsel dat democratisch, eerlijk, open en transparant is;
h)
manieren te vinden om de democratie en het meerpartijenstelsel in Hongkong te consolideren en bezorgdheid te uiten over de toenemende intimidatie van politieke oppositiepartijen en over de weigering van het handelsregister om een aantal prodemocratische groeperingen te registreren;
i)
de recordopkomst tijdens de laatste verkiezingen voor de wetgevende raad in 2016 toe te juichen en tegelijkertijd te betreuren dat de autoriteiten in Hongkong in 2016 hebben geweigerd een nieuwe prodemocratische politieke partij te registreren voor de verkiezingen voor de wetgevende raad en zes kandidaten die voorstanders zijn van meer autonomie voor Hongkong, hebben uitgesloten;
j)
de bedreigingen van de persoonlijke veiligheid van democratischgezinde politici, waaronder met ontvoeringen en fysiek geweld, zoals gemeld door een aantal wetgevers, te veroordelen;
k)
verheugd te zijn over de vrijlating op borgtocht van de drie leiders van de prodemocratische beweging Joshua Wong, Nathan Law en Alex Chow die recent tot tussen de 6 en 8 maanden gevangenisstraf werden veroordeeld voor ‘onrechtmatige vergadering’, nadat zij vorig jaar tot niet-gevangenisstraffen, waaronder gemeenschapsdienst, werden veroordeeld voor hun deelname aan vreedzame demonstraties; er bij het Hooggerechtshof van Hongkong op aan te dringen de zaken van de heer Wong, de heer Law en de heer Chow te behandelen in overeenstemming met Hongkongs verplichtingen uit hoofde van het internationaal humanitair recht, en er bij de regering van Hongkong op aan te dringen de wet inzake openbare orde te herzien en in lijn te brengen met internationale mensenrechtennormen;
l)
er bij China op te wijzen dat hoewel de basiswet, de Chinees-Britse Gezamenlijke Verklaring en het ‘één land, twee systemen’-beleid in grote mate worden geëerbiedigd, er toenemende en wijdverbreide vrees bestaat dat er vraagtekens worden geplaatst bij de overeengekomen hoge mate van autonomie van Hongkong of de juridische waarde of de geest van de Chinees-Britse Gezamenlijke Verklaring;
m)
grote bezorgdheid te uiten over de al dan niet gevraagde interpretaties van het Nationaal Volkscongres over de basiswet voorafgaand aan gerechtelijke uitspraken, de suggestie wekkend dat democratisch verkozen wetgevers moeten worden uitgesloten, waardoor het vertrouwen in de volledige onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in deze bepaalde gevallen wordt ondermijnd; eraan te herinneren dat het rechtsstelsel van Hongkong en de normale gerechtelijke procedures het hoofdinstrument moeten zijn om geschillen op te lossen;
n)
te benadrukken dat de afhandeling van de zaak van de vijf vermiste boekhandelaars betreurenswaardige vragen heeft opgeworpen over de in de basiswet vastgestelde autonomie van de SAR en over het gebrek aan duidelijkheid over de rol van wetshandhavingsinstanties van het vasteland in Hongkong;
o)
hun bezorgdheid te uiten over de aantijgingen dat Chinese wetshandhavingsinstanties in Hongkong actief zouden zijn, hetgeen een schending van de basiswet zou zijn en in strijd zou zijn met het ‘één land, twee systemen’-beginsel;
p)
te benadrukken dat vrijheid van informatie en vrijheid van meningsuiting over het algemeen werden nageleefd, en tegelijkertijd bezorgdheid te uiten over de gestage verslechtering van de persvrijheid in Hongkong met groeiende druk op zowel de gedrukte als de elektronische media, toenemende zelfcensuur vooral met betrekking tot gevoelige onderwerpen over het Chinese vasteland en de regering van Hongkong en de aanscherping van de controle op de verkoop van gevoelige politieke boeken door de monopolisering van de eigendom van nagenoeg alle boekhandels;
q)
de bilaterale dialoog met de regering van de SAR Hongkong voort te zetten over een veelheid aan beleidsterreinen alsook over de tenuitvoerlegging van het ‘één land, twee systemen’-beleid;
r)
te herhalen dat geen enkele in het kader van de basiswet ingevoerde wetgeving, met inbegrip van wetgeving die op basis van artikel 23 van de basiswet wordt voorgesteld zoals een mogelijke wet inzake nationale veiligheid, invloed mag hebben op de onafhankelijkheid en de exclusieve bevoegdheid van de rechterlijke macht van Hongkong en afbreuk mag doen aan de verplichtingen uit hoofde van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (ICESCR) en vrijheden zoals de vrijheid van meningsuiting, de vrijheden van de media, de vrijheid van vereniging en vergadering, de vrijheid van demonstratie, de vrijheid om vakbonden op te richten en om te staken en de vrijheid van academisch onderzoek en culturele en artistieke expressie mag ondermijnen, en mag worden ingezet tegen mensenrechtenactivisten en critici van de regering;
s)
het Parlement bijtijds een ontwerp voor te leggen over de ontwikkeling van de samenwerking met de autoriteiten van Hongkong op het gebied van belastingtransparantie, met inbegrip van automatische uitwisseling van inlichtingen (AEOI), de bestrijding van het witwassen van geld en financiering van terrorisme, en de tenuitvoerlegging van de eisen van de OESO in het kader van het pakket grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS-pakket);
t)
de regionaal gecoördineerde prodemocratische bewegingen aan te moedigen en te ondersteunen als cruciaal middel om Aziatische samenwerking inzake democratie en mensenrechtenkwesties te bevorderen;
u)
de regering van Hongkong dringend te verzoeken meer doeltreffende maatregelen te nemen tegen belastingontduiking en belastingfraude en maatregelen te nemen om ondernemingen die via hun dochterbedrijven in Hongkong belastingontduiking en belastingfraude mogelijk maken, te controleren en sancties op te leggen;
v)
manieren te zoeken om het maatschappelijk middenveld van Hongkong te ondersteunen, in het bijzonder organisaties die de universele waarden verdedigen en de mensenrechten bevorderen en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de persvrijheid ondersteunen; te benadrukken dat alleen vreedzame vormen van protest en dialoog een manier kunnen zijn om standpunten ten aanzien van geschillen kenbaar te maken;
w)
de wetgevende raad van Hongkong aan te bevelen de toekomstige wetgeving inzake de hogesnelheidstrein zorgvuldig af te stemmen in overleg met organisaties uit het maatschappelijk middenveld en de burgers van Hongkong;
x)
de academische instellingen van Hongkong aan te moedigen de hoge normen van hun curricula en onderzoek en de academische vrijheden te behouden, maar op dit vlak bezorgdheid te uiten over de procedure voor de benoeming van de universiteitsraden en de inmenging van buitenaf met het doel om schoolprogramma's te veranderen, wat afbreuk zou kunnen doen aan de onafhankelijkheid van instellingen voor hoger onderwijs; te pleiten voor sterkere banden tussen Europese en Hongkongse academische instellingen;
y)
aan te dringen op de spoedige aanneming van een antidiscriminatiewet;
z)
eraan te herinneren dat de samenleving van Hongkong sterk is beïnvloed door immigratie, met inbegrip van vluchtelingen, en de regering van Hongkong te vragen haar vluchtelingen- en migratiebeleid in lijn te brengen met internationale normen, in het bijzonder waar het niet-begeleide minderjarige vluchtelingen betreft;
aa)
erop te wijzen dat ook al blijkt uit recente enquêtes dat veel inwoners van Hongkong willen emigreren, het jammer zou zijn als Hongkong er niet in slaagt zijn slimste en beste inwoners te behouden en het verontrustend zou zijn als zovelen, in het bijzonder jongeren, hun geloof in de toekomst zouden verliezen;
ab)
neemt er met bezorgdheid nota van dat het VN-deskundigenpanel over Noord-Korea in zijn verslagen heeft vastgesteld dat Hongkong een van de twee handelsgebieden is waarin het grootste aantal door Noord-Korea beheerde dekmantelbedrijven actief zijn geweest; wijst erop dat internationale joint ventures met Noord-Korea in strijd zijn met de meest recente resolutie van de VN-Veiligheidsraad 2388 (2017) en roept de autoriteiten van Hongkong op maatregelen te nemen naar aanleiding van de bezorgdheden van het VN-deskundigenpanel over Noord-Korea;
ac)
de aandacht van de autoriteiten van Hongkong te vestigen op het feit dat volgens een studie stedelijk afval in de afgelopen tien jaar in Hongkong met 80 % is toegenomen (hetgeen meer dan het dubbele is van de bevolkingstoename) en hen bij te staan bij de ontwikkeling van een effectief beleid ter vermindering van het afval, ter bevordering van recycling en andere vormen van circulaire economie en om de bewustmaking over verantwoorde consumptie te verhogen;
ad)
aan de Chinese autoriteiten duidelijk te maken dat volledige eerbiediging van de autonomie van Hongkong als model zou kunnen dienen voor een proces van ingrijpende democratische politieke hervormingen in China en de geleidelijke liberalisering en openstelling van de Chinese samenleving;
ae)
de inzet van de EU te benadrukken voor de versterking van de democratie, met inbegrip van de rechtsstaat, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, de fundamentele vrijheden en de grondrechten, transparantie en vrijheid van informatie en meningsuiting, in Hongkong;
2. verzoekt zijn Voorzitter deze aanbevelingen te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en ter informatie aan de regering van de Speciale Administratieve Regio Hongkong en de regering van de Volksrepubliek China.