Resolutie van het Europees Parlement van 8 februari 2018 over het verzetten van de klok (2017/2968(RSP))
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Richtlijn 2000/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 januari 2001 betreffende de zomertijd(1),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven(2),
– gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de beoordeling van bestaande wetgeving volgens het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven als basis moet dienen voor de effectbeoordeling van de mogelijkheden op het gebied van toekomstige maatregelen;
B. overwegende dat uit tal van wetenschappelijke onderzoeken, met inbegrip van het onderzoek van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement van oktober 2017 over de uit Richtlijn 2000/84/EG voortvloeiende bepalingen op het gebied van de zomertijd, geen definitieve conclusies konden worden getrokken, maar dat hieruit wel is gebleken dat het verzetten van de klok een negatieve invloed heeft op de menselijke gezondheid;
C. overwegende dat reeds uit een aantal burgerinitiatieven is gebleken dat burgers zich zorgen maken over het verzetten van de klok;
D. overwegende dat de kwestie al eerder door het Parlement is aangekaart, bijvoorbeeld in mondelinge vraag O-000111/2015 – B8-0768/2015 aan de Commissie van 25 september 2015;
E. overwegende dat het essentieel is om zelfs na afschaffing van de zomertijd in de gehele EU één tijdsregeling te hanteren;
1. verzoekt de Commissie Richtlijn 2000/84/EG grondig te beoordelen en, indien nodig, met een voorstel voor herziening ervan te komen;
2. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, alsmede de regeringen en de parlementen van de lidstaten.