Beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen die gelden in het verdragsgebied van de regionale organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan ***I
196k
56k
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 16 januari 2018 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen die gelden in het verdragsgebied van de regionale organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan (SPRFMO) (COM(2017)0128 – C8-0121/2017 – 2017/0056(COD))(1)
Amendement 1 Voorstel voor een verordening Overweging 7 bis (nieuw)
(7 bis) Bij de uitvoering van de door de SPRFMO vastgestelde instandhoudings- en beheersmaatregelen dienen de Unie en de lidstaten ernaar te streven kustvisserijactiviteiten te stimuleren, alsmede het gebruik van vistuigen en visserijtechnieken die selectief en minder milieubelastend zijn, met inbegrip van tuigen en technieken die in de traditionele en de ambachtelijke visserij worden gebruikt, waarmee wordt bijgedragen tot een redelijke levensstandaard voor de lokale economie.
Amendement 2 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1
Bij deze verordening worden beheers-, instandhoudings- en controlebepalingen inzake de visserij op grensoverschrijdende soorten in het verdragsgebied van de regionale organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan (SPRFMO) vastgesteld.
Bij deze verordening worden beheers-, instandhoudings- en controlebepalingen inzake de visserij op grensoverschrijdende visbestanden in het verdragsgebied van de regionale organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan (SPRFMO) vastgesteld.
Amendement 3 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – alinea 1 – letter c
(c) vissersvaartuigen van derde landen wanneer zij toegang vragen tot havens van de Unie of het voorwerp uitmaken van een inspectie in havens van de Unie en in het SPRFMO-verdragsgebied geoogste visserijproducten aan boord hebben.
(Niet van toepassing op de Nederlandse versie.)
Amendement 4 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – alinea 1 – punt 1
(1) "SPRFMO-verdragsgebied": het geografische gebied op volle zee ten zuiden van 10° NB, ten noorden van het CCAMLR-verdragsgebied zoals omschreven in het Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren, ten oosten van het SIOFA-verdragsgebied zoals omschreven in de Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische Oceaan, en ten westen van de gebieden die onder de visserij-jurisdictie van de Zuid-Amerikaanse staten vallen;
(1) "SPRFMO-verdragsgebied": het geografische gebied dat is afgebakend in artikel 5 van het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden van de volle zee in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan;
Amendement 5 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – alinea 1 – punt 2
(2) "vissersvaartuig": elk vaartuig, ongeacht de omvang, dat wordt ingezet of is bedoeld om te worden ingezet voor de commerciële exploitatie van visbestanden, met inbegrip van ondersteuningsvaartuigen, vaartuigen voor visverwerking, vaartuigen waarop vangsten worden overgeladen en transportvaartuigen die zijn uitgerust voor het vervoer van visserijproducten, met uitzondering van containerschepen;
(2) "vissersvaartuig": elk vaartuig, ongeacht de omvang, dat wordt ingezet of is bedoeld om te vissen, met inbegrip van vaartuigen voor visverwerking, ondersteuningsvaartuigen, transportvaartuigen en andere vaartuigen die rechtstreeks betrokken zijn bij visserijactiviteiten;
Amendement 6 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – alinea 1 – punt 7
(7) "voetafdruk van de bodemvisserij": het geografische gebied dat de bodemvisserij in het SPRFMO-verdragsgebied gedurende een bepaalde periode heeft bestreken;
(7) "voetafdruk van de bodemvisserij": het geografische gebied dat de bodemvisserij in het SPRFMO-verdragsgebied gedurende de periode 1 januari 2002 tot en met 31 december 2006 heeft bestreken;
Amendement 7 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – alinea 1 – punt 10
(10) "gevestigde visserij": visserij die de voorbije tien jaar niet is gesloten en waarbij in die periode visvangst of visvangst met een specifiek vistuigtype of een specifieke techniek heeft plaatsgevonden;
Schrappen
Amendement 8 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – alinea 1 – punt 10 bis (nieuw)
(10 bis) "grote pelagische drijfnetten" (drijvende kieuwnetten): kieuwnetten, andere netten of een combinatie van netten met een lengte van meer dan 2,5 kilometer, waarvan het doel is vis te verwarren, te beknellen of te verstrikken door op het wateroppervlak of in het water te drijven.
Amendement 9 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – alinea 1 – punt 10 ter (nieuw)
(10 ter) "diepzeekieuwnetten" (schakelnetten, staande netten, geankerde netten, zinknetten): reeksen van enkele, dubbele of driedubbele netwanten, die rechtop, op of dichtbij de bodem worden geplaatst en waarin vis verward, bekneld of verstrikt raakt. Diepzeekieuwnetten bestaan uit enkele of, minder gebruikelijk, dubbele of driedubbele netten die samen worden bevestigd aan hetzelfde touwkader. Er kunnen diverse soorten netten worden gebruikt in één tuig. Die netten kunnen afzonderlijk worden gebruikt of, hetgeen gebruikelijker is, in grote aantallen die in lijn worden geplaatst ("vloten" van netten). Het vistuig kan worden bevestigd, aan de bodem worden verankerd of drijvend worden gehouden, vrijelijk hetzij bevestigd aan het vaartuig.
Amendement 10 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – alinea 1 – punt 11
(11) "IOO-visserijactiviteiten": illegale, ongemelde of ongereguleerde visserijactiviteiten in de zin van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1005/2008;
(11) "IOO-visserij": illegale, ongemelde of ongereguleerde visserijactiviteiten in de zin van artikel 2, punt 1, van Verordening (EG) nr. 1005/2008;
Amendement 11 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – alinea 1 – punt 16
(16) "kwetsbaar marien ecosysteem": een marien ecosysteem waarvan de integriteit, volgens de beste beschikbare wetenschappelijke informatie en het voorzorgsbeginsel, wordt bedreigd door significante nadelige effecten als gevolg van fysiek contact met bodemvistuig tijdens de normale visserijactiviteiten, zoals riffen, onderzeese bergen, warmwaterkraters, koudwaterkoralen en koudwatersponsriffen.
(16) "kwetsbaar marien ecosysteem": een marien ecosysteem waarvan de integriteit (d.w.z. de structuur of de functie van het ecosysteem), volgens de beste beschikbare wetenschappelijke informatie en het voorzorgsbeginsel, wordt bedreigd door significante nadelige effecten als gevolg van fysiek contact met bodemvistuig tijdens de normale visserijactiviteiten, zoals riffen, onderzeese bergen, warmwaterkraters, koudwaterkoralen en koudwatersponsriffen.
Amendement 12 Voorstel voor een verordening Artikel 6 bis (nieuw)
Artikel 6 bis
Toewijzing van vangstmogelijkheden voor Chileense horsmakreel
Overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 maken de lidstaten bij de toewijzing van de hun ter beschikking staande vangstmogelijkheden voor bestanden Chileens horsmakreel gebruik van transparante en objectieve criteria van onder meer ecologische, sociale en economische aard, streven zij naar een eerlijke verdeling van de nationale quota over de diverse vlootsegmenten, met bijzondere aandacht voor de traditionele en de ambachtelijke visserij, en zorgen zij voor stimulansen voor vissersvaartuigen die zijn uitgerust met selectief vistuig of die gebruikmaken van minder milieubelastende visserijtechnieken.
Amendement 13 Voorstel voor een verordening Artikel 7 – lid 6
6. Vissersvaartuigen van de Unie mogen geen afval lozen tijdens het uitzetten en het inhalen. Indien dit niet haalbaar is, verzamelen de vissersvaartuigen het afval en lozen zij het pas na een tussentijd van twee uur of langer.
6. Vissersvaartuigen van de Unie mogen geen afval lozen tijdens het uitzetten en het inhalen. Indien dit niet haalbaar is en wanneer het omwille van de operationele veiligheid nodig is biologisch afval te lozen, verzamelen de vissersvaartuigen het afval en lozen zij het pas na een tussentijd van twee uur of langer.
Amendement 14 Voorstel voor een verordening Artikel 8 – lid 4
4. Vissersvaartuigen van de Unie mogen geen afval lozen tijdens het uitzetten en het inhalen.
4. Vissersvaartuigen van de Unie mogen voor zover mogelijk geen afval lozen tijdens het uitzetten en het inhalen.
Amendement 15 Voorstel voor een verordening Artikel 8 – lid 5
5. Vissersvaartuigen van de Unie verwerken afval tot vismeel en houden al het afvalmateriaal aan boord; lozingen blijven beperkt tot lozingen van vloeibare afvalstoffen/afvalwater. Indien dit niet haalbaar is, verzamelen de vissersvaartuigen het afval en lozen zij het pas na een tussentijd van twee uur of langer.
5. Vissersvaartuigen van de Unie verwerken afval voor zover mogelijk en passend tot vismeel en houden al het afvalmateriaal aan boord; lozingen blijven beperkt tot lozingen van vloeibare afvalstoffen/afvalwater. Indien dit niet haalbaar is, verzamelen de vissersvaartuigen het afval en lozen zij het pas na een tussentijd van twee uur of langer.
Amendement 16 Voorstel voor een verordening Artikel 8 – lid 6
6. Netten worden na elke visserijactiviteit schoongemaakt om verstrikte vis en bentisch materiaal te verwijderen en zo interacties met vogels tijdens het uitzetten van vistuig te voorkomen.
6. Netten worden zo mogelijk na elke visserijactiviteit schoongemaakt om verstrikte vis en bentisch materiaal te verwijderen en zo interacties met vogels tijdens het uitzetten van vistuig te voorkomen.
Amendement 17 Voorstel voor een verordening Artikel 9 – alinea 1 – letter b bis (nieuw)
b bis) gegevens over waargenomen interacties met zeevogels.
Amendement 18 Voorstel voor een verordening Artikel 10 – lid 2 – letter b
b) het gemiddelde vangstniveau in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2006;
b) het gemiddelde jaarlijkse vangstniveau in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2006;
Amendement 19 Voorstel voor een verordening Titel III – Hoofdstuk II bis (nieuw)
Hoofdstuk II bis
Kieuwnetten
Amendement 20 Voorstel voor een verordening Artikel 17 bis (nieuw)
Artikel 17 bis
Kieuwnetten
1. Het gebruik van grote pelagische drijfnetten en alle diepzeekieuwnetten is verboden in het hele SPRFMO-verdragsgebied.
2. Vlaggenlidstaten die hun vaartuigen het SPRFMO-verdragsgebied willen laten betreden met kieuwnetten aan boord:
a) stellen het SPRFMO-secretariaat daarvan uiterlijk 36 uur voordat zij het SPRFMO-verdragsgebied betreden op de hoogte, en vermelden ook de verwachte aankomst- en vertrekdata en de lengte van het kieuwnet dat zich aan boord bevindt;
b) garanderen dat hun vaartuigen zijn uitgerust met een volgsysteem voor vaartuigen dat zich tijdens de doorvaart in het SPRFMO-verdragsgebied elke twee uur meldt;
c) dienen uiterlijk dertig dagen nadat het vaartuig het SPRFMO-verdragsgebied heeft verlaten positieberichten van het volgsysteem voor vaartuigen in bij het SPRFMO-secretariaat; en
d) melden, als kieuwnetten per abuis kwijtraken of overboord vallen, zo snel mogelijk en in elk geval binnen 48 uur nadat het tuig verloren is geraakt de datum, tijd, positie en lengte (in meter) van de verloren kieuwnetten aan het SPRFMO-secretariaat.
Amendement 21 Voorstel voor een verordening Artikel 18 – lid 5
5. Onverminderd artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 mogen vissersvaartuigen van de Unie die niet in het vaartuigenregister van de SPRFMO zijn opgenomen, geen visserijactiviteiten verrichten met betrekking tot in het SPRFMO-verdragsgebiedgeoogste soorten.
5. Onverminderd artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 mogen vissersvaartuigen van de Unie die niet in het vaartuigenregister van de SPRFMO zijn opgenomen, geen visserijactiviteiten verrichten met betrekking tot soorten die onder de verantwoordelijkheid van het SPRFMO vallen in het verdragsgebied.
Amendement 22 Voorstel voor een verordening Artikel 19 – lid 4
4. Dit artikel laat de artikelen 21 en 22 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 en artikel 4, leden 3 en 4, van Verordening (EU) nr. 1005/2008 onverlet.
(Niet van toepassing op de Nederlandse versie.)
Amendement 23 Voorstel voor een verordening Artikel 25 – lid 1 – letter c
c) wijst een contactpunt aan voor het doorzenden van de inspectieverslagen uit hoofde van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad.
c) wijst een contactpunt aan voor het ontvangen van de inspectieverslagen uit hoofde van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad.
Amendement 24 Voorstel voor een verordening Artikel 30 – alinea 1
De lidstaten dienen ten minste 120 dagen vóór de jaarvergadering bij de Commissie alle gedocumenteerde informatie in die wijst op mogelijke gevallen van niet-naleving door vissersvaartuigen van instandhoudings- en beheersmaatregelen in het SPRFMO-verdragsgebied in de voorbije twee jaar. De Commissie onderzoekt die informatie en zendt deze in passende gevallen ten minste 90 dagen vóór de SPRFMO-jaarvergadering door aan het SPRFMO-secretariaat.
De lidstaten dienen ten minste 150 dagen vóór de jaarvergadering bij de Commissie alle gedocumenteerde informatie in die wijst op mogelijke gevallen van niet-naleving door vissersvaartuigen van instandhoudings- en beheersmaatregelen in het SPRFMO-verdragsgebied in de voorbije twee jaar. De Commissie onderzoekt die informatie en zendt deze in passende gevallen ten minste 120 dagen vóór de SPRFMO-jaarvergadering door aan het SPRFMO-secretariaat.
Amendement 25 Voorstel voor een verordening Artikel 30 bis – lid 2
2. De autoriteiten van de lidstaat die door de Commissie in kennis is gesteld van de opneming van een onder zijn vlag varend vissersvaartuig in de ontwerplijst van IOO-vaartuigen, stellen de eigenaar van het vaartuig in kennis van de opneming ervan in de SPRFMO-ontwerplijst van IOO-vaartuigen en van de gevolgen die de bekrachtiging van de opneming daarvan in de door de SPRFMO aangenomen lijst van IOO-vaartuigen kan hebben.
2. Als de Commissie in kennis is gesteld van het feit dat een onder de vlag van een lidstaat varend vissersvaartuig is opgenomen in de SPRFMO-ontwerplijst van IOO-vaartuigen, stelt de Commissie de autoriteiten van de lidstaatin kwestie in kennis, die op hun beurt de eigenaar van het vaartuig in kennis stellen van de opneming ervan in de SPRFMO-ontwerplijst van IOO-vaartuigen en van de gevolgen die de bekrachtiging van de opneming daarvan in de door de SPRFMO aangenomen lijst van IOO-vaartuigen kan hebben.
Amendement 26 Voorstel voor een verordening Artikel 32 quater – lid 1 – letter e
e) Positie, datum en tijdstip (UTC);
e) Positie (lengte- en breedtegraad), datum en tijdstip (UTC);
De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0377/2017).
Uitvoering van de macroregionale strategieën van de EU
196k
58k
Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2018 over de uitvoering van de macroregionale strategieën van de EU (2017/2040(INI))
– gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name titel XVIII,
– gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad(1) (hierna "de GB-verordening" genoemd,
– gezien Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking"(2),
– gezien Verordening (EU) nr. 1302/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1082/2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS), wat de verduidelijking, vereenvoudiging en verbetering van de oprichting en werking van dergelijke groeperingen betreft(3),
– gezien de conclusies van de Raad van 25 april 2017 over de uitvoering van de macroregionale strategieën van de EU,
– gezien het verslag van de Commissie van 16 december 2016 betreffende de uitvoering van de macroregionale strategieën van de EU (COM(2016)0805) en het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2016)0443),
– gezien de mededeling van de Commissie van 10 juni 2009 inzake de strategie van de Europese Unie voor het Oostzeegebied (COM(2009)0248),
– gezien de mededeling van de Commissie van 8 december 2010 getiteld "Strategie van de Europese Unie voor de Donau-regio" (COM(2010)0715),
– gezien de mededeling van de Commissie van 17 juni 2014 betreffende de strategie van de Europese Unie voor de Adriatische en Ionische regio (COM(2014)0357),
– gezien de mededeling van de Commissie van 28 juli 2015 betreffende een strategie van de Europese Unie voor het Alpengebied (COM(2015)0366),
– gezien het verslag van de Commissie van 20 mei 2014 betreffende het bestuur van macroregionale strategieën (COM(2014)0284),
– gezien de mededeling van de Commissie van 14 december 2015 getiteld "Investeren in banen en groei – naar een optimale inzet van de Europese structuur- en investeringsfondsen" (COM(2015)0639),
– gezien zijn resolutie van 17 februari 2011 over de tenuitvoerlegging van de EU-strategie voor het Donaugebied(4),
– gezien zijn resolutie van 3 juli 2012 over de ontwikkeling van de macroregionale strategieën van de EU: huidige praktijk en vooruitzichten, vooral in het Middellandse Zeegebied(5),
– gezien zijn resolutie van 13 september 2012 over de EU-strategie voor het Atlantisch gebied van het cohesiebeleid(6),
– gezien zijn resolutie van 28 oktober 2015 over een strategie van de EU voor de Adriatische en Ionische regio(7),
– gezien zijn resolutie van 13 september 2016 over een EU-strategie voor het Alpengebied(8),
– gezien de studie van januari 2015 getiteld "New role of macro-regions in European Territorial Cooperation" (De nieuwe rol van macroregio's in de Europese territoriale samenwerking) die gepubliceerd werd door zijn directoraat-generaal Intern Beleid, beleidsondersteunende afdeling B: Structuur- en Cohesiebeleid,
– gezien het verslag van INTERact van februari 2017 getiteld "Added value of macro-regional strategies – programme and project perspective" (Toegevoegde waarde van macroregionale strategieën – programma- en projectperspectief),
– gezien artikel 52 van zijn Reglement alsmede artikel 1, lid 1, onder e), van en bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 inzake de procedure voor het verlenen van toestemming voor de opstelling van initiatiefverslagen,
– gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8‑0389/2017),
A. overwegende dat een macroregio gedefinieerd kan worden als een geografisch gebied dat bestaat uit regio's die zich uitstrekken over een aantal verschillende landen met een of meer gemeenschappelijke kenmerken of uitdagingen(9);
B. overwegende dat de macroregionale strategieën (MRS) gesitueerd zijn in gebieden die kenmerkend zijn voor de natuurlijke ontwikkeling van de EU op het gebied van grensoverschrijdende samenwerking; overwegende dat zij van belang zijn, omdat zij publieke en particuliere actoren, het maatschappelijk middenveld en de academische wereld kunnen mobiliseren, en middelen kunnen vrijmaken voor gemeenschappelijke beleidsdoelstellingen van de EU;
C. overwegende dat MRS een platform bieden voor diepere en bredere interactie op sectoroverschrijdend, regionaal en grensoverschrijdend niveau tussen de EU-lidstaten en buurlanden om gemeenschappelijke uitdagingen aan te pakken, een gezamenlijke planning te maken, de samenwerking tussen en integratie van verschillende partners en beleidssectoren te bevorderen, onder meer op het vlak van de bescherming van het milieu en de biodiversiteit, de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, afvalverwerking en watervoorziening, maritieme ruimtelijke ordening en systemen voor geïntegreerd kustbeheer; verheugt zich in dit verband over de gedane pogingen om de samenwerking tussen de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI) en het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) te bevorderen;
D. overwegende dat macroregio's betrokken zijn bij de uitvoering van onderling samenhangende, horizontale politieke activiteiten op lange termijn, aangezien macroregio's verbonden zijn aan het cohesiebeleid via de in hun operationele programma's ingebedde MRS-doelstellingen en zij projecten opzetten door middel van slimme synergieën; overwegende dat macroregio's daardoor doeltreffender bijdragen aan het verwezenlijken van MRS-doelstellingen, het aantrekken van particuliere investeringen, het aantonen van vertrouwen, en het aangaan van dialoog, grensoverschrijdende samenwerking en solidariteit;
E. overwegende dat MRS gebaseerd zijn op het beginsel van de "drie negatieven" (geen nieuwe fondsen, structuren of wetgeving) binnen het bestaande beleidskader van de EU;
F. overwegende dat reeds bestaande samenwerkingsmechanismen, op EU-niveau en tussen de lidstaten, de uitvoering van MRS bevorderen, met name in de vroege fasen;
G. overwegende dat de Commissie om de twee jaar één enkel verslag goedkeurt over de uitvoering van alle vier momenteel bestaande MRS van de EU, waarin zowel de geboekte successen als de verbeterpunten worden besproken, en dat het volgende verslag eind 2018 klaar moet zijn; overwegende dat het Parlement in dit kader van oordeel is dat onderzoek nodig is naar aspecten die betrekking hebben op het milieu, als een van de pijlers van duurzame ontwikkeling;
Macroregionale strategieën als platform voor samenwerking en coördinatie
1. meent dat het belang van de MRS is beklemtoond door de globalisering, die de onderlinge afhankelijkheid van afzonderlijke landen heeft vergroot en oplossingen voor de betrokken grensoverschrijdende problemen noodzakelijk maakt;
2. erkent dat elementen als engagement, eigen verantwoordelijkheid, middelen en bestuur, waarvan de kwaliteit van de tenuitvoerlegging afhangt, in verschillende mate blijven zorgen voor moeilijk op te lossen problemen bij het verwezenlijken van de vooraf bepaalde doelstellingen;
3. benadrukt dat MRS een onschatbare en innovatieve bijdrage blijven leveren aan grens-, sector- en niveauoverschrijdende samenwerking in Europa, waarvan het potentieel nog onvoldoende is verkend, met het oog op de bevordering van de connectiviteit en de consolidatie van de economische banden en de overdracht van kennis tussen regio's en landen; wijst er echter op dat de toegang tot EU-middelen voor MRS-projecten – als gevolg van het overleg over gezamenlijke actie op verschillende niveaus en in meer dan één land/regio – een uitdaging blijft;
4. is van mening dat de MRS en de daaraan verbonden milieuprogramma's adequate instrumenten zijn om de voordelen van Europese samenwerking voor de burgers zichtbaar te maken, en dringt er daarom bij alle partijen op aan zich volledig voor de strategieën in te zetten en hun rol te spelen bij de uitvoering ervan;
5. is van mening dat diverse bestuursniveaus met een passende rol voor de betrokken regio's van meet af aan een hoeksteen moeten vormen van alle MRS, en dat ook regionale en plaatselijke gemeenschappen, publieke en private spelers en belanghebbenden uit de derde sector bij dat proces moeten worden betrokken; spoort de betrokken lidstaten en regio's er daarom toe aan adequate beheersstructuren en praktische regelingen op te zetten om de samenwerking te bevorderen, met inbegrip van gezamenlijke planning, het bevorderen van financieringsmogelijkheden en een bottom‑upbenadering;
6. spoort aan tot betere coördinatie en betere partnerschappen, zowel verticaal als horizontaal, tussen de verschillende publieke en private actoren, universiteiten, ngo's, internationale organisaties die actief zijn op dit gebied, en de diverse beleidsmaatregelen op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau om de uitvoering van de MRS en de grensoverschrijdende samenwerking te vergemakkelijken en verbeteren; verzoekt de Commissie de deelname van deze belanghebbenden aan onder meer de raden van bestuur van de MRS te bevorderen, en de algemene toepassing van de EU-beginselen daarbij te eerbiedigen;
7. benadrukt het belang van voldoende personele middelen en bestuurlijke capaciteit voor de bevoegde nationale en regionale instanties om te waarborgen dat het politieke engagement wordt vertaald naar een doeltreffende uitvoering van de strategieën; beklemtoont in dit verband de waarde van het steunprogramma voor structurele hervormingen, waarmee op verzoek van een lidstaat bijstand kan worden verleend bij de capaciteitsopbouw en doeltreffende steun kan worden geboden voor de ontwikkeling en financiering van MRS-projecten; verzoekt de Commissie en de lidstaten voorts de verspreiding en toepassing van goede bestuurlijke methoden en ervaringen op het gebied van een succesvolle tenuitvoerlegging van de MRS actief te bevorderen;
8. onderstreept dat MRS voldoende flexibel moeten zijn om doeltreffend te worden aangepast aan en in te spelen op onvoorziene gebeurtenissen en behoeften die zich in de betrokken regio's, de lidstaten en de EU in het algemeen kunnen voordoen; meent dat bij de uitvoering van de MRS rekening moet worden gehouden met de specifieke regionale en plaatselijke situaties; benadrukt dat de Commissie in dit verband een coördinerende rol moet spelen, ook met het oog op een verfijning van de specifieke doelstellingen van elke strategie;
De EU-strategie voor het Oostzeegebied (EUSBSR)
9. uit zijn voldoening over de resultaten die sinds de lancering van de strategie in 2009 zijn verwezenlijkt, met name in verband met de samenwerkingsmechanismen, niet alleen tussen (binnen de Raad tijdens de desbetreffende ministeriële bijeenkomsten) maar ook in de betrokken regio's en landen, bijvoorbeeld binnen het parlement of de regering; merkt op dat de EUSBSR een stabiel samenwerkingskader is met meer dan 100 vlaggenschipinitiatieven en nieuwe netwerken;
10. benadrukt de overblijvende uitdagingen, met name die in verband met het milieu en de connectiviteit; dringt erop aan dat de deelnemende landen hun inspanningen intensiveren om de vervuiling (de kwaliteit van water en lucht en eutrofiëring) van de Oostzee aan te pakken, aangezien het een van de meest vervuilde zeeën ter wereld is; merkt op dat het bereiken van een goede milieutoestand tegen 2020 hier een van de belangrijkste doelstellingen van de beleidsmaatregelen is;
11. hecht belang aan de mogelijkheid om de Oostzeeregio met energienetwerken te verbinden om de energiearmoede te verminderen en te beëindigen en de energieveiligheid en de voorzieningszekerheid te vergroten;
De EU-strategie voor het Donaugebied (EUSDR)
12. benadrukt de positieve impact die de strategie heeft gehad op de samenwerking tussen de deelnemende landen en regio's doordat ze de mobiliteit en de verbindingen voor alle vormen van vervoer heeft verbeterd, schone energie, cultuur en duurzaam toerisme heeft bevorderd en vooral ook rechtstreekse contacten tussen mensen heeft verbeterd en grotere cohesie tussen de aan de strategie deelnemende regio's en landen heeft bewerkstelligd;
13. beschouwt het project "Euro Access", het initiatief "Keep Danube Clean" en de financieringsdialoog voor het Donaugebied als duidelijk positieve voorbeelden van manieren om de financiële obstakels uit de weg te ruimen die vaak voorkomen bij projecten van transnationaal en grensoverschrijdend belang; is van mening dat de verschillen in ontwikkeling tussen de regio's in het Donaugebied via deze dialoog verder kunnen worden verkleind; meent voorts dat het heropenen van een Donau-strategiepunt zou kunnen bijdragen aan een soepeler uitvoering van de strategie;
14. benadrukt dat het voorkomen van schade door zware overstromingen een van de grote milieu-uitdagingen voor de landen van de macroregio van het Donaugebied blijft; benadrukt dat aanvullende gezamenlijke maatregelen ter voorkoming van grensoverschrijdende vervuiling moeten worden overwogen;
15. brengt in herinnering dat er behoefte is aan strategische projecten en benadrukt dat het essentieel is ruime politieke steun te behouden en de middelen en de capaciteit van de bevoegde overheidsinstanties te verhogen om de overblijvende uitdagingen aan te pakken; benadrukt daarom dat het politieke momentum voor de EUSDR moet worden gehandhaafd en dat moet worden gewaarborgd dat de EUSDR-stuurgroep goed werk verricht;
16. verzoekt de deelnemende landen, gezien de natuurlijke verbinding tussen de Donau en de Zwarte Zee, de EUSDR en de grensoverschrijdende samenwerking in het Zwarte Zeegebied beter op elkaar af te stemmen, en nauw samen te werken om gemeenschappelijke sociaaleconomische, milieu- en vervoersuitdagingen het hoofd te bieden;
17. benadrukt dat een meer geïntegreerde aanpak van mobiliteit en multimodaliteit in het Donaugebied ook aan het milieu ten goede zal komen;
De EU-strategie voor het Adriatische en Ionische gebied (EUSAIR)
18. benadrukt de specifieke aard van de EUSAIR wegens het aantal landen die aan de strategie kunnen deelnemen of kandidaat zijn om deel te nemen, en is van mening dat deze vorm van samenwerking grote kansen biedt voor de hele regio; is van oordeel dat de EUSAIR een nieuwe impuls kan geven aan het uitbreidings- en integratieproces;
19. wijst met bezorgdheid op de aanhoudende problemen inzake de gebrekkige binding tussen de beschikbaarheid van middelen, bestuur en eigen verantwoordelijkheid, waardoor de EUSAIR-doelstellingen niet volledig kunnen worden verwezenlijkt; roept de deelnemende landen op de bevoegde instanties te steunen en toe te rusten voor de tenuitvoerlegging van de strategie;
20. benadrukt dat de regio de afgelopen jaren een vooraanstaande rol heeft gespeeld in de migratiecrisis; is van mening dat de EUSAIR met de noodzakelijke instrumenten en middelen kan helpen dergelijke problemen aan te pakken; is in dit verband ingenomen met de inspanningen van de Commissie om financiële middelen vrij te maken voor migratiegerelateerde activiteiten, waaronder samenwerking met derde landen;
21. beschouwt de pijler inzake duurzaam toerisme van de Adriatische en Ionische regio als een positief instrument om duurzame economische groei in de regio te scheppen en om het bewustzijn ten aanzien van milieuproblemen en de MRS te verhogen;
22. verzoekt de betrokken landen prioriteit te verlenen aan capaciteitsopbouw ten behoeve van de belangrijkste uitvoerders van EUSAIR en van programma-autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor EUSAIR-gerelateerde operationele programma's;
De EU-strategie voor de Alpenregio (EUSALP)
23. is van mening dat de EUSALP aantoont dat het macroregionale concept ook met succes op meer ontwikkelde regio's kan worden toegepast; vraagt de belanghebbenden van deze strategie zich in te zetten voor milieugerelateerde investeringen waarmee het hoofd kan worden geboden aan de gevolgen van klimaatverandering; wijst er voorts op dat het Alpengebied een belangrijk regionaal vervoersknooppunt is en tegelijk een van de grootste unieke natuur- en recreatiegebieden dat beschermd moet worden; benadrukt dat daarom gestreefd moet worden naar duurzame en onderling afgestemde vervoersstrategieën;
24. uit zijn voldoening over de bestuursstructuur van de strategie die momenteel wordt opgezet, aangezien de eerste stappen in de uitvoering van de strategie moeizaam zijn verlopen en werden beheerst door verschillende structuren, kaders en termijnen; verzoekt de deelnemende landen daarom hun engagement en steun ten aanzien van de leden van de EUSALP-actiegroep te handhaven;
25. benadrukt dat de EUSALP een goed voorbeeld van een modelstrategie voor territoriale cohesie kan zijn, omdat zij tegelijkertijd verschillende specifieke gebieden, productieve gebieden, berg- en plattelandsgebieden en enkele van de belangrijkste en meest ontwikkelde steden van de EU omvat, en een platform biedt om gezamenlijk hun uitdagingen aan te gaan (klimaatverandering, demografie, biodiversiteit, migratie, globalisatie, duurzaam toerisme, duurzame landbouw, energievoorziening, vervoer en mobiliteit, en de digitale kloof); roept de deelnemende landen en regio's op bij het aanpakken van gemeenschappelijke prioriteiten voldoende aandacht te besteden aan het gebruik van het Interreg-programma voor het Alpengebied en van andere relevante fondsen;
26. benadrukt dat de Alpenregio door vele grenzen wordt omsloten en dat het wegnemen van deze obstakels een fundamentele voorwaarde is voor een goed functionerende samenwerking, in het bijzonder op het vlak van de arbeidsmarkt en economische activiteiten die verband houden met kmo's; is van mening dat de EUSALP eveneens de mogelijkheid kan bieden om de grensoverschrijdende samenwerking tussen aangrenzende regio's, steden en plaatselijke gemeenschappen te versterken en om banden en netwerken tussen volkeren tot stand te brengen, ook op het vlak van vervoersverbindingen en internetdekking; wijst bovendien op de kwetsbaarheid van het milieu in deze regio;
Macroregionaal Europa na 2020?
27. wijst erop dat MRS hun vruchten afwerpen als zij zijn geworteld in een politiek langetermijnperspectief en zo worden georganiseerd dat alle openbare – met name regionale en lokale autoriteiten – en particuliere belanghebbenden evenals het maatschappelijk middenveld vanaf het begin doeltreffend zijn vertegenwoordigd, waarvoor een doeltreffende uitwisseling van informatie, optimale werkmethoden, technische kennis en ervaring tussen de macroregio's is vereist; acht het noodzakelijk het meerlagig bestuur van de MRS, dat transparant moet zijn, te versterken met behulp van meer doeltreffende coördinatie- en openbarecommunicatiemechanismen om de MRS bekendheid te geven en ze ingang te doen vinden bij de plaatselijke en regionale gemeenschappen;
28. is van mening dat strategieën alleen met succes kunnen worden uitgevoerd als zij gebaseerd zijn op een langetermijnvisie en efficiënte coördinatie- en samenwerkingsstructuren met de nodige bestuurlijke capaciteit, alsook op gezamenlijk langdurig politiek engagement tussen de betrokken institutionele niveaus, en ondersteund worden met voldoende financiële middelen; wijst er daarom op dat de doeltreffendheid van de investeringen moet worden verhoogd door rechtstreekse financiering en door te streven naar onderlinge afstemming, synergie en complementariteit tussen regionale en nationale financiering en de bestaande financieringsinstrumenten van de EU, die niet alleen de ETS-programma's verbeteren maar ook grensoverschrijdende projecten in het kader van de EFSI-fondsen en het EFSI promoten;
29. is van mening dat een vereenvoudiging van de middelen en de procedures achter de MRS de doeltreffendheid ervan zou verhogen;
30. stelt voor dat de deelnemende landen vanaf het begin duidelijke toezeggingen doen op het gebied van financiering en van de in te zetten personele middelen voor de uitvoering van de MRS; verzoekt de Commissie te helpen voor een betere coördinatie binnen de MRS te zorgen, optimale werkwijzen te promoten en maatregelen uit te werken om de actieve deelname van en coördinatie tussen alle betrokken partijen te stimuleren, ook met het oog op een grotere samenhang tussen het EU-beleid en de tenuitvoerlegging van de MRS; pleit er bovendien voor om bij de MRS gebruik te maken van groene overheidsopdrachten om eco-innovatie, de bio-economie, de ontwikkeling van nieuwe bedrijfsmodellen en het gebruik van secundaire grondstoffen te stimuleren, zoals in de kringloopeconomie, met het oog op een hoger niveau van milieu- en gezondheidsbescherming en de ontwikkeling van een nauwe band tussen producenten en consumenten;
31. benadrukt dat een meer resultaatgerichte aanpak vereist is en dat er concrete problemen moeten worden overwonnen, onder meer op het gebied van milieubescherming, om plannen te kunnen ontwikkelen die werkelijk effect hebben op het betrokken gebied om de investering van de middelen te rechtvaardigen die op hun beurt in verhouding moeten staan tot de vastgelegde doelstellingen en moeten stroken met de werkelijke behoeften van de betrokken gebieden;
32. dringt erop aan dat op de vragen over de MRS, bijvoorbeeld die over de eigen verantwoordelijkheid en de nodige politieke stimulansen, moet worden ingegaan op een vooraf door de betrokken regio's overeengekomen wijze;
33. is van mening dat de activiteiten van de macroregio's zichtbaarder moeten worden en dat het publiek meer bewust moet worden gemaakt van de activiteiten in de betrokken regio's en van de behaalde resultaten, door middel van informatiecampagnes en uitwisseling van optimale werkwijzen, onder meer via online platforms en sociale netwerken, zodat het publiek er gemakkelijk toegang toe heeft;
34. beklemtoont dat de aanstaande herziening van het meerjarig financieel kader (MFK) de gelegenheid biedt om ook de doelstellingen van de MRS te herzien, teneinde de band tussen die strategieën te versterken en de prioriteiten van de EU en de desbetreffende financiële verbintenissen te consolideren;
35. verzoekt de Commissie om in het kader van de volgende herziening van de cohesiebeleidverordeningen voorstellen in te dienen die een betere tenuitvoerlegging van de MRS in de hand kunnen werken;
36. verzoekt de Commissie in het kader van het volgende verslag over de uitvoering van de MRS, dat in 2018 klaar moet zijn, een grondiger analyse uit te voeren van met name onder meer:
(a)
de doeltreffendheid van transnationale ETS-programma's bij het verstrekken van financiering en het bieden van een strategische stimulans voor de MRS;
(b)
indicatoren die in elke MRS kunnen worden geïntegreerd om een meer resultaatgerichte aanpak en betere monitoring en evaluatie mogelijk te maken;
(c)
maatregelen om de band met de EU-prioriteiten te versterken;
(d)
een vereenvoudiging van de uitvoering en integratie van financieringsregelingen;
(e)
de kwaliteit van de betrokkenheid van regionale en lokale instanties bij de tenuitvoerlegging van de MRS;
37. beklemtoont dat de oproep om nieuwe strategieën te ontwikkelen, bijvoorbeeld voor de Karpaten, het Atlantisch of Middellandse Zeegebied of de Iberische regio, de aandacht niet mag afleiden van de voornaamste doelstelling, namelijk een verbeterde, diepere tenuitvoerlegging van de bestaande MRS;
38. ondersteunt het beginsel van de "drie negatieven" voor de MRS (geen nieuwe EU-wetgeving, EU-fondsen, of EU-structuren); stelt echter voor dat de Commissie de weerslag van deze negatieven op programma's in het kader van de ESI-fondsen in haar volgende uitvoeringsverslag over de MRS evalueert;
39. onderstreept de noodzaak van een territoriale benadering per geval wat samenwerkingsactiviteiten betreft, aangezien MRS geschikt zijn om territoriale problemen aan te pakken die samen op doeltreffender wijze kunnen worden opgelost; benadrukt het belang van synergie en convergentie tussen de verschillende elementen van territoriale samenwerking in ETS-programma's en de macroregio's om de effecten van de transnationale programma's te versterken, middelen te bundelen, de financiering van de MRS te vereenvoudigen, en de resultaten van de uitvoering en de efficiëntie van de geïnvesteerde middelen te verbeteren;
40. wijst andermaal op het engagement van de EU ten aanzien van de verwezenlijking van de SDG; onderstreept hoe belangrijk het is dat de MRS-doelstellingen worden afgestemd op de vlaggenschipinitiatieven van de EU, zoals de energie-unie, de Klimaatovereenkomst van Parijs en blauwe groei in mariene macroregio's; vestigt de aandacht op het beheer van milieurisico's, zoals het behoud van de natuur, biodiversiteit en visbestanden en de strijd tegen zwerfvuil op zee, alsook op de ontwikkeling van duurzaam en groen toerisme; pleit voor samenwerking op het gebied van hernieuwbare energie; is in dit verband voorstander van het toepassen van strategieën voor slimme specialisatie (S3), het versterken van kmo's en het scheppen van hoogwaardige werkgelegenheid;
41. benadrukt dat het Parlement de macroregio's vanaf het prille begin heeft gesteund via proefprojecten en voorbereidende acties; wijst voorts op de door de Oostzeeregio opgedane ervaring waaruit blijkt dat macroregionale samenwerking gebaseerd moet blijven op een langetermijnvisie;
42. verzoekt de Commissie het Parlement uit te nodigen om als waarnemer deel te nemen aan de werkzaamheden van de groep op hoog niveau voor macroregionale strategieën;
o o o
43. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Europees Comité van de Regio's, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de regeringen en nationale en regionale parlementen van de lidstaten en de derde landen die aan de MRS deelnemen.
6 Schmitt et al. (2009), EU macro-regions and macro-regional strategies – A scoping study (Macroregio's en macroregionale strategieën van de EU – Een verkennende studie), NORDREGIO, elektronisch werkdocument 2009:4.
Instandhouding van visbestanden en bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen ***I
1018k
243k
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 16 januari 2018 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1098/2007 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1343/2011 en (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (COM(2016)0134 – C8-0117/2016 – 2016/0074(COD))(1)
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1098/2007 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen(EU) nr. 1343/2011 en (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1098/2007 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en Verordening (EG) nr. 494/2002 van de Commissie
Amendement 2 Voorstel voor een verordening Overweging 2 bis (nieuw)
(2 bis) De bestaande regels moeten worden vereenvoudigd zodat exploitanten, nationale autoriteiten en belanghebbenden ze beter begrijpen en naleven. Het raadplegingsproces van de adviesraden dient te worden aangehouden overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013 en er moet op worden gelet dat alle doelstellingen op het gebied van instandhouding en duurzaamheid volledig worden nageleefd.
Amendement 3 Voorstel voor een verordening Overweging 2 ter (nieuw)
(2 ter) De vereenvoudiging van de huidige regels inzake technische maatregelen mag niet leiden tot een afzwakking van de instandhoudings- en duurzaamheidsnormen.
Amendement 4 Voorstel voor een verordening Overweging 3
(3) Er is behoefte aan een kader voor de regulering van technische maatregelen. Dat kader moet algemene regels bevatten die gelden in alle Uniewateren, en moet het mogelijk maken technische maatregelen te nemen waarbij via het regionaliseringsproces dat in het kader van het GVB is ingevoerd, rekening wordt gehouden met de specifieke regionale kenmerken van de visserijen.
(3) Er is behoefte aan een kader voor de regulering van technische maatregelen. Dat kader moet algemene regels bevatten die gelden in alle Uniewateren, en moet het mogelijk maken technische maatregelen te nemen waarbij via het regionaliseringsproces dat in het kader van het GVB is ingevoerd, rekening wordt gehouden met de specifieke regionale kenmerken van de visserijen. Met dat proces moet het mogelijk worden om de gemeenschappelijke regels doeltreffend te verenigen met de lokale situaties en de situaties per gebied.Het proces mag echter niet leiden tot een vorm van hernieuwde nationalisering van het GVB en de adviesraden moeten ervoor blijven instaan dat de regionalisering zich afspeelt in het kader van een Europese aanpak die strookt met overweging 14 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.
Amendement 5 Voorstel voor een verordening Overweging 4
(4) Het kader moet betrekking hebben op de vangst en de aanlanding van visserijhulpbronnen, op de werking van vistuig en op de wisselwerking tussen visserijactiviteiten en mariene ecosystemen.
(4) Het kader moet betrekking hebben op de vangst en de aanlanding van visserijhulpbronnen, op de werking van vistuig en op de wisselwerking tussen visserijactiviteiten en mariene ecosystemen, en moet ook rekening houden met de sociaaleconomische dynamiek.
Amendement 6 Voorstel voor een verordening Overweging 6
(6) In voorkomend geval moeten technische maatregelen van toepassing zijnop recreatievisserijen, die een aanzienlijke impact kunnen hebben op vis- enschaaldierbestanden.
(6) Recreatievisserijen kunnen een aanzienlijke impact hebben op het mariene milieu en bestanden van vis en andere soorten, en moeten dan ook worden onderworpen aan technische maatregelen.
Amendement 7 Voorstel voor een verordening Overweging 6 bis (nieuw)
(6 bis) Tot het tegendeel wordt bewezen met wetenschappelijk bewijs, wordt de door recreatieve vissers (visserij met lijn en haken) gevangen vis teruggezet met een grote kans op overleven.
Amendement 8 Voorstel voor een verordening Overweging 6 ter (nieuw)
(6 ter) De aanlandingsverplichting geldt overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013 voor alle soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden. Als er echter exemplaren van die soorten worden gevangen en onmiddellijk vrijgelaten door recreatieve vissers, en wetenschappelijk bewijs aantoont dat die soorten een grote kans op overleven hebben, zoals het geval kan zijn voor vis gevangen door recreatieve vissers die gebruikmaken van een hengelsportuitrusting, moet de visserij in kwestie kunnen worden uitgesloten van de aanlandingsverplichting door in die verordening vastgelegde procedures te hanteren, met name door daartoe maatregelen te nemen in het kader van meerjarige plannen en/of teruggooiplannen.
Amendement 9 Voorstel voor een verordening Overweging 7
(7) Technische maatregelen moeten bijdragen tot de doelstellingen van het GVB om te vissen op het niveau van de maximale duurzame opbrengst, ongewenste vangsten te verminderen en teruggooi uit te bannen, en moeten bijdragen tot het bereiken van een goede milieutoestand overeenkomstig Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad18.
(7) Technische maatregelen moeten bijdragen tot de doelstellingen van het GVB.
__________________
18 Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).
Amendement 10 Voorstel voor een verordening Overweging 7 bis (nieuw)
(7 bis) De technische maatregelen moeten in verhouding staan tot de beoogde doelstellingen. Voordat zij worden vastgesteld, moet rekening worden gehouden met de mogelijke economische en sociale effecten ervan.
Amendement 11 Voorstel voor een verordening Overweging 7 ter (nieuw)
(7 ter) De handhaving en tenuitvoerlegging van technische maatregelen, operationele programma's en, indien van toepassing, de afgifte van vergunningen, en beperkingen op de bouw en exploitatie van vaartuigen en bepaald vistuig mogen geen afbreuk doen aan het realiseren van betere gezondheids- en veiligheidsnormen voor vaartuigen die visserijoperaties en visserijactiviteiten uitvoeren.
Amendement 12 Voorstel voor een verordening Overweging 7 quater (nieuw)
(7 quater) De krachtens deze verordening vastgestelde technische maatregelen moeten aansluiten bij het strategisch plan voor biodiversiteit voor de periode 2011-2020, dat is vastgesteld krachtens het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit, en moeten de tenuitvoerlegging van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020 ondersteunen, met name de doelstelling om het duurzame gebruik van visserijhulpbronnen en de daarmee samenhangende acties te waarborgen.
Amendement 13 Voorstel voor een verordening Overweging 8
(8) Technische maatregelen moeten er met name voor zorgendat scholen jonge of paaiende vis worden beschermd door de toepassing van selectief vistuig en vermijdingsmaatregelen. Technische maatregelen moeten er ook voor zorgen dat de effecten van vistuig op het mariene ecosysteem, en met name op kwetsbare soorten en habitats, tot een minimum worden beperkt en waar mogelijk worden geëlimineerd. Zij moeten er ook toe bijdragen dat beheersmaatregelen worden genomen waarmee kan worden voldaan aan de verplichtingen uit hoofde van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad19, Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad20 en Richtlijn 2008/56/EG.
(8) Technische maatregelen moeten met name bijdragen tot de bescherming van scholen jonge of paaiende vis door de toepassing van selectief vistuig en vermijdingsmaatregelen. Technische maatregelen moeten er ook toe bijdragen dat de nadelige effecten van vistuig op het mariene ecosysteem, en met name op kwetsbare soorten en habitats, tot een minimum worden beperkt en waar mogelijk worden geëlimineerd. Er moeten stimulansen worden toegekend om het gebruik van vistuig en praktijken met geringe gevolgen voor het milieu aan te moedigen.Technische maatregelen moeten er ook toe bijdragen dat beheersmaatregelen worden genomen waarmee kan worden voldaan aan de verplichtingen uit hoofde van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad19, Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad20 en Richtlijn 2008/56/EG.
__________________
__________________
19 Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
19 Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
20 Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).
20 Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).
Amendement 14 Voorstel voor een verordening Overweging 8 bis (nieuw)
(8 bis) De incidentele vangst van kwetsbare soorten moet op een alomvattende manier worden aangepakt voor alle visserijen en soorten vistuig, aangezien ze een sterke bescherming genieten krachtens Richtlijn 92/43/EEG, Richtlijn 2009/147/EG en Richtlijn 2008/56/EG, ze uiterst kwetsbaar zijn en er uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand moet worden bereikt.
Amendement 15 Voorstel voor een verordening Overweging 9
(9) Om de doeltreffendheid van de technische maatregelen te evalueren, moeten met betrekking tot de niveaus van ongewenste vangsten,het niveau van bijvangsten van kwetsbare soorten en de omvang van door de visserij verstoorde zeebodemhabitatsstreefdoelen worden ontwikkeld die sporen met de doelstellingen van het GVB, de milieuwetgeving van de Unie – met name Richtlijn 92/43/EEG van de Raad en Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad21– en met internationale beste praktijken.
(9) Om de doeltreffendheid van de technische maatregelen te evalueren, moeten met betrekking tot de vermindering van vangsten van vis onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, incidentele vangsten van kwetsbare soorten en de terugdringing van nadelige milieueffecten op mariene habitatsals gevolg van visserij prestatie-indicatoren worden ontwikkeld die sporen met de doelstellingen van het GVB en de milieuwetgeving van de Unie – met name Richtlijn 92/43/EEG, Richtlijn 2009/147/EG en Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad21.
__________________
__________________
21 Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz.1).
21 Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
Amendement 16 Voorstel voor een verordening Overweging 9 bis (nieuw)
(9 bis) Lidstaten moeten in zo groot mogelijke mate gebruikmaken van de beschikbare maatregelen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad1 bis om vissers te ondersteunen bij de tenuitvoerlegging van technische maatregelen, en moeten ervoor zorgen dat rekening wordt gehouden met de sociaal-economische doelstellingen van het GVB.
_______________
1 bis Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149 van 20.5.2014, blz. 1).
Amendement 17 Voorstel voor een verordening Overweging 11
(11) Bepaalde soorten destructief vistuig of methoden waarbij gebruik wordt gemaakt van explosieven, gif, verdovende stoffen, elektrische stroom, pneumatische hamers of andere klopwerktuigen, alsook gesleepte voorzieningen, grijpers voor het oogsten van rood koraal, andere soorten koraal of aan koraal verwante soorten, en bepaalde harpoengeweren moeten worden verboden, met uitzondering van het specifieke geval van elektrische pulskorren, die onder zeer strikte voorwaarden mogen worden gebruikt.
(11) Bepaalde soorten destructief vistuig of methoden waarbij gebruik wordt gemaakt van explosieven, gif, verdovende stoffen, elektrische stroom, pneumatische hamers of andere klopwerktuigen, alsook gesleepte voorzieningen, grijpers voor het oogsten van rood koraal, andere soorten koraal of aan koraal verwante soorten, en bepaalde harpoengeweren moeten worden verboden. In dit verband moet worden gewaarborgd dat er toereikende kennis bestaat over de effecten – met inbegrip van de cumulatieve effecten – van innovatief vistuig, alvorens het gebruik van het vistuig algemeen wordt toegepast.Bovendien moet er een systeem voor monitoring, controle en evaluatie zijn, dat zowel gericht is op handhaving en onderzoek als op evaluatie.Tot slot moeten huidige vergunningen worden onderworpen aan een wetenschappelijke herbeoordeling, voordat zij permanent de status "niet verboden" krijgen.
Amendement 18 Voorstel voor een verordening Overweging 11 bis (nieuw)
(11 bis) Alvorens het gebruik van innovatief vistuig op commerciële schaal algemeen wordt toegepast, is er behoefte aan gedetailleerde en gekwantificeerde kennis over de effecten – met inbegrip van de cumulatieve effecten – van innovatief vistuig op het mariene milieu en op mariene soorten. Er moet een doeltreffend monitoring- en evaluatieprogramma worden opgezet.
Amendement 20 Voorstel voor een verordening Overweging 15
(15) Voor sommige zeldzame vissoorten, zoals bepaalde soorten haaien en roggen, kan zelfs een beperkte vorm van visserijactiviteit een ernstig risico voor de instandhouding van de soort inhouden. Om die soorten te beschermen moet een totaalverbod op de desbetreffende visserij worden ingesteld.
(15) Voor sommige vissoorten die zeldzaam zijn of door hun biologische kenmerken bijzonder gevoelig zijn voor overbevissing kan zelfs een beperkte vorm van visserijactiviteit een ernstig risico voor de instandhouding van de soort inhouden. Om die soorten te beschermen moet een totaalverbod op de desbetreffende visserij worden ingesteld.
Amendement 21 Voorstel voor een verordening Overweging 21
(21) Om de vangstsector te helpen de aanlandingsverplichting uit te voeren, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er maatregelen van kracht zijn die het makkelijker maken vangsten van mariene soorten die de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte niet halen, op te slaan en afzetmogelijkheden voor dergelijke vangsten te vinden. Die maatregelen moeten ook betrekking hebben op steun voor investeringen in de bouw en aanpassing van aanlandings- en beschuttingsplaatsen, of steun voor investeringen om visserijproducten een meerwaarde te geven.
(21) Om de vangstsector te helpen bij de uitvoering van de aanlandingsverplichting en om een gelijk speelveld te garanderen door de aanlandingsverplichting volledig na te leven, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er maatregelen van kracht zijn die het makkelijker maken vangsten van mariene soorten die de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte niet halen, op te slaan en afzetmogelijkheden voor dergelijke vangsten te vinden. Die maatregelen moeten ook betrekking hebben op steun voor investeringen in de bouw en aanpassing van aanlandings- en beschuttingsplaatsen, of steun voor investeringen om visserijproducten een meerwaarde te geven.
Amendement 22 Voorstel voor een verordening Overweging 23
(23) Wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat er sprake is van aanzienlijke ongewenste vangsten van soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden en die dus niet onder de toepassing van de aanlandingsverplichting vallen, moeten de lidstaten proefprojecten uitvoeren met als doel na te gaan hoe die vangsten kunnen worden beperkt, zodat passende technische maatregelen kunnen worden ingevoerd om dat doel te bereiken.
(23) Wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat er sprake is van aanzienlijke ongewenste vangsten van soorten moeten de lidstaten proefprojecten uitvoeren met als doel na te gaan hoe die vangsten kunnen worden beperkt, zodat passende technische maatregelen kunnen worden ingevoerd om dat doel te bereiken.
Amendement 23 Voorstel voor een verordening Overweging 24
(24) Waar geen technische maatregelen op regionaal niveau van kracht zijn, moeten de vastgelegde basisnormen gelden. Die basisnormen moeten voortvloeien uit bestaande technische maatregelen, rekening houdend met het advies van het WTECV en de meningen van belanghebbenden. Zij moeten betrekking hebben op basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig en staande netten, minimuminstandhoudingsreferentiegrootten, gesloten of beperkte gebieden, natuurbeschermingsmaatregelen voor het beperken vanbijvangsten van zeezoogdieren en zeevogels in bepaalde gebieden en andere bestaande regiospecifieke maatregelen die nodig blijven om ervoor te zorgen dat de instandhoudingsdoelstellingen gehaald blijven worden totdat maatregelen in het kader van regionalisering worden ingevoerd.
(24) Waar geen technische maatregelen op regionaal niveau van kracht zijn, moeten de vastgelegde basisnormen gelden. Die basisnormen moeten voortvloeien uit bestaande technische maatregelen, rekening houdend met het advies van het WTECV en de meningen van belanghebbenden. Zij moeten betrekking hebben op basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig en staande netten, minimuminstandhoudingsreferentiegrootten, gesloten of beperkte gebieden, natuurbeschermingsmaatregelen omincidentele vangsten van zeezoogdieren en zeevogels in bepaalde gebieden tot een minimum te beperken en waar mogelijk uit te bannen, en andere bestaande regiospecifieke maatregelen die nodig blijven om ervoor te zorgen dat de instandhoudingsdoelstellingen gehaald blijven worden totdat maatregelen in het kader van regionalisering worden ingevoerd.
Amendement 24 Voorstel voor een verordening Overweging 25
(25) De lidstaten kunnen overeenkomstig het in het GVB bedoelde regionaliseringsproces samen met de belanghebbenden gezamenlijke aanbevelingen voor passende technische maatregelen ontwikkelen die afwijken van de basisnormen.
(25) De lidstaten moeten overeenkomstig het in het GVB bedoelde regionaliseringsproces, in nauwe samenwerking met de desbetreffende adviesradenenop basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies,in staat zijn gezamenlijke aanbevelingen voor passende technische maatregelen te ontwikkelen die afwijken van de basisnormen om de technische maatregelen aan te passen aan de specifieke regionale kenmerken van de visserijen, zelfs als er geen meerjarenplan is.
Amendement 25 Voorstel voor een verordening Overweging 26
(26) Dergelijke regionale technische maatregelen moeten wat betreft exploitatiepatronen en de beschermingvan kwetsbare soorten en habitats minstens gelijkwaardig zijnaan de basisnormen.
(26) Regionalisering moet worden ingezet om op maat gemaakte maatregelen op te stellen waarbij de specifieke kenmerken van elk visserijgebied in aanmerking worden genomen, waaronder de bescherming van gevoelige soorten en habitats. Dergelijke regionale technische maatregelen moeten duurzaam zijn en ten minste dezelfde exploitatiepatronen en hetzelfde beschermingsniveau garanderen als de basisnormen. De vaststelling van regionale technische maatregelen moet altijd gebaseerd zijn op het beste beschikbare wetenschappelijke advies.
Amendement 26 Voorstel voor een verordening Overweging 26 bis (nieuw)
(26 bis) De door de regionale groepen van de lidstaten genomen beslissingen in het kader van regionalisering moeten aan dezelfde normen voor democratisch toezicht voldoen als de normen die gelden in de desbetreffende lidstaten.
Amendement 27 Voorstel voor een verordening Overweging 26 ter (nieuw)
(26 ter) Regionalisering moet als instrument worden ingezet om de deelname van alle relevante belanghebbenden, met inbegrip van non-gouvernementele organisaties, te stimuleren en om de betrokkenheid en zeggenschap van vissers te bevorderen zodat zij in nauwe samenwerking met de lidstaten, adviesraden en wetenschappers op maat gemaakte maatregelen in het leven kunnen roepen waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van elk visserijgebied en waarmee tegelijkertijd de milieuomstandigheden aldaar worden beschermd.
Amendement 28 Voorstel voor een verordening Overweging 27 bis (nieuw)
(27 bis) Wanneer slechts één lidstaat een rechtstreeks belang bij het beheer heeft, kunnen voorstellen voor individuele technische maatregelen worden ingediend om de bestaande instandhoudingsmaatregelen te wijzigen, na raadpleging van de betrokken adviesraden.
Amendement 29 Voorstel voor een verordening Overweging 28
(28) Bij de ontwikkeling van gezamenlijke aanbevelingen om in het kader van meerjarenplannen grootteselectief en soortselectief vistuig goed te keuren dat afwijkt van de basisnormen voor maaswijdten, moeten de regionale groepen van lidstaten ervoor zorgen dat dat vistuig minstens tot dezelfde of betere selectiviteitspatronen leidt als vistuig dat aan de basisnormen voldoet.
(28) Bij de ontwikkeling van gezamenlijke aanbevelingen om grootteselectief en soortselectief vistuig goed te keuren dat afwijkt van de basisnormen voor maaswijdten, moeten de regionale groepen van lidstaten ervoor zorgen dat dat vistuig minstens tot dezelfde of betere selectiviteitspatronen leidt als vistuig dat aan de basisnormen voldoet.
Amendement 30 Voorstel voor een verordening Overweging 29
(29) Bij de ontwikkeling van gezamenlijke aanbevelingen om scholen jonge of paaiende vis te beschermen door in meerjarenplannen gesloten of beperkte gebieden te wijzigen of er nieuwe in te stellen, moeten de regionale groepen van lidstaten in de gezamenlijke aanbevelingen de specificaties, de omvang, de duur, de vistuigbeperkingen en de controle- en monitoringregelingen vaststellen.
(29) Bij de ontwikkeling van gezamenlijke aanbevelingen om scholen jonge of paaiende vis te beschermen door gesloten of beperkte gebieden te wijzigen of er nieuwe in te stellen, moeten de regionale groepen van lidstaten in de gezamenlijke aanbevelingen de specificaties, de omvang, de duur, de vistuigbeperkingen en de controle- en monitoringregelingen vaststellen.
Amendement 31 Voorstel voor een verordening Overweging 30
(30) Bij de ontwikkeling van gezamenlijke aanbevelingen voor de wijziging of de instelling van minimuminstandhoudingsreferentiegrootten in meerjarenplannen moeten de regionale groepen van lidstaten ervoor zorgen dat de doelstellingen van het GVB niet in het gedrang komen, en wel door ervoor te zorgen dat jonge exemplaren van mariene soorten worden beschermd zonder dat daarbij marktverstoringen tot stand worden gebracht en een markt wordt gecreëerd voor vis onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten.
(30) Bij de ontwikkeling van gezamenlijke aanbevelingen voor de wijziging of de instelling van minimuminstandhoudingsreferentiegrootten moeten de regionale groepen van lidstaten bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB, en wel door ervoor te zorgen dat jonge exemplaren van mariene soorten volledig worden beschermd zonder dat daarbij marktverstoringen tot stand worden gebracht en zonder dat een markt wordt gecreëerd voor vis onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten.
Amendement 32 Voorstel voor een verordening Overweging 31
(31) Het invoeren van realtimesluitingen in combinatie met bepalingen voor verplaatsing van de visserij bij wijze van aanvullende maatregelen voor de bescherming van scholen jonge of paaiende vis, moet worden toegestaan als een optie die in het kader van gezamenlijke aanbevelingen kan worden ontwikkeld. De voorwaarden voor de instelling en de opheffing van dergelijke gebieden, alsook de controle en monitoringregelingen, moeten in de desbetreffende gezamenlijke aanbeveling worden omschreven.
(31) Het invoeren van realtimesluitingen in combinatie met bepalingen voor verplaatsing van de visserij bij wijze van aanvullende maatregelen voor de bescherming van scholen jonge of paaiende vis of kwetsbare soorten, moet worden toegestaan als een optie die in het kader van gezamenlijke aanbevelingen kan worden ontwikkeld. De voorwaarden voor de instelling en de opheffing van dergelijke gebieden, met inbegrip van eventuele vrijstellingen, alsook de controle en monitoringregelingen, moeten in de desbetreffende gezamenlijke aanbeveling worden omschreven.
Amendement 33 Voorstel voor een verordening Overweging 32
(32) Op basis van een wetenschappelijke beoordeling van de effecten van innovatief vistuig, die door het WTECV naar behoren zijn geëvalueerd, moet het gebruik of de uitbreiding van het gebruik van innovatief vistuig, zoals de elektrische pulskor, als een optie kunnen worden opgenomen in gezamenlijke aanbevelingen van regionale groepen van lidstaten. Het gebruik van innovatief vistuig mag niet worden toegestaan indien uit een wetenschappelijke beoordeling blijkt dat het gebruik ervan negatieve effecten zal hebben op kwetsbare habitats en niet-doelsoorten.
(32) Op basis van een wetenschappelijke beoordeling van de effecten van innovatief vistuig, die door het WTECV naar behoren zijn geëvalueerd, met inbegrip van de mogelijke negatieve impact van bepaald tuig, moet het gebruik of de uitbreiding van het gebruik van innovatief vistuig als een optie kunnen worden opgenomen in gezamenlijke aanbevelingen van regionale groepen van lidstaten. Het gebruik van innovatief vistuig mag niet worden toegestaan indien uit een wetenschappelijke beoordeling blijkt dat het gebruik ervan directe of cumulatieve negatieve effecten zal hebben op mariene habitats, met name kwetsbare habitats of niet-doelsoorten, of het bereiken van een goede milieutoestand van mariene wateren in het gedrang zal brengen.
Amendement 268 Voorstel voor een verordening Overweging 32 bis (nieuw)
(32 bis) Regionale groepen moeten aanvullende impactbeperkende maatregelen op basis van vistuigtype ontwikkelen, met behulp van wetenschappelijk advies en beste praktijken om bijvangsten van zeevogels en zeezoogdieren tot een minimum te beperken en waar mogelijk uit te bannen, in overeenstemming met Richtlijn 92/43/EEG van de Raad en Richtlijn 79/409/EEG van de Raad1 bis en de Overeenkomst inzake de instandhouding van kleine walvisachtigen in de Oostzee en de Noordzee van 17 maart 1992, zoals gewijzigd (Ascobans).
___________________________
1 bis Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1).
Amendement 34 Voorstel voor een verordening Overweging 33
(33) Om bijvangsten van kwetsbare soorten en de effecten van vistuig op kwetsbare habitats tot een minimum te beperken, moeten regionale groepen van lidstaten aanvullende impactbeperkende maatregelen ontwikkelen waarmee de effecten van de visserij op kwetsbare soorten en habitats worden beperkt. Wanneer uit wetenschappelijke gegevens blijkt dat de staat van instandhouding van die soorten en habitats ernstig bedreigd wordt, moeten de lidstaten aanvullende beperkingen op de bouw en de werking van bepaald vistuig invoeren, of het gebruik van dergelijk vistuig in die regio zelfs volledig verbieden. Dergelijke bepalingen zouden met name kunnen worden toegepast op het gebruik van drijfnetten, die in bepaalde gebieden hebben geleid tot aanzienlijke vangsten van walvisachtigen en zeevogels.
(33) Om incidentele vangsten van kwetsbare soorten en de effecten van vistuig op kwetsbare habitats tot een minimum te beperken en waar mogelijk uit te bannen, moeten regionale groepen van lidstaten aanvullende impactbeperkende maatregelen ontwikkelen waarmee de effecten van de visserij op kwetsbare soorten en habitats worden beperkt. Wanneer uit wetenschappelijke gegevens blijkt dat de staat van instandhouding van die soorten en habitats ernstig bedreigd wordt, moeten de lidstaten aanvullende beperkingen op de bouw en de werking van bepaald vistuig invoeren, of het gebruik van dergelijk vistuig in die regio zelfs volledig verbieden om het mariene milieu, de lokale visbestanden en de betrokken lokale kustgemeenschappen te beschermen. Dergelijke bepalingen zouden met name kunnen worden toegepast op het gebruik van drijfnetten, die in bepaalde gebieden hebben geleid tot aanzienlijke vangsten van walvisachtigen en zeevogels.
Amendement 35 Voorstel voor een verordening Overweging 35
(35) Met het oog op de handhaving van de bestaande gedetailleerde aanbevelingen die zijn overeengekomen in de Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC), moet de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen aan de Commissie worden gedelegeerd ten aanzien van de lijsten van kwetsbare mariene ecosystemen en ten aanzien van specifieke technische maatregelen in verband met bepaalde maatregelen ter bescherming van blauwe leng en roodbaars. De Commissie moet ook de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde in het Unierecht toekomstige wijzigingen op te nemen van door de NEAFC vastgestelde maatregelen die het onderwerp vormen van een aantal uitdrukkelijk als niet-essentiële onderdelen van deze verordening aangemerkte bepalingen en die bindend worden voor de Europese Unie in overeenstemming met het NEAFC-verdrag. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau,
Schrappen
Amendement 36 Voorstel voor een verordening Overweging 36
(36) Om het wetenschappelijk onderzoek en de kunstmatige uitzetting en de overbrenging van mariene organismen niet te belemmeren, moet deze verordening niet gelden voor activiteiten die daarvoor noodzakelijk zijn.
(36) Om het wetenschappelijk onderzoek en de rechtstreekse uitzetting en de overbrenging van mariene organismen niet te belemmeren, moet deze verordening niet gelden voor activiteiten die daarvoor noodzakelijk zijn.
Amendement 37 Voorstel voor een verordening Overweging 37
(37) Wanneer volgens het beschikbare wetenschappelijke advies onmiddellijke actie is vereist om mariene soorten te beschermen, moet de Commissie in naar behoren gemotiveerde gevallen hetzij in aanvulling op of in afwijking van deze verordening, hetzij anderszins overeenkomstig het Unierecht onmiddellijk toepasbare gedelegeerde handelingen kunnen vaststellen met technische maatregelen om de bedreigingen in te perken. Die maatregelen moeten zo worden opgezet dat onverwachte veranderingen in bestandspatronen door een hoge of lage aanwas van jonge exemplaren in het bestand worden aangepakt, dat bescherming wordt geboden voor paaiende vis of schaaldieren wanneer bestanden zich op een zeer laag niveau bevinden, of om het hoofd te kunnen bieden aan andere veranderingen in de staat van instandhouding van visbestanden die de toestand van een bestand kunnen bedreigen. Zij kunnen onder meer bestaan uit beperkingen op het gebruik van gesleept of staand vistuig of op visserijactiviteiten in bepaalde gebieden of tijdens bepaalde perioden.
(37) Wanneer volgens het beste beschikbare wetenschappelijke advies onmiddellijke actie is vereist om mariene soorten en habitats te beschermen, moet de Commissie in naar behoren gemotiveerde gevallen hetzij in aanvulling op of in afwijking van deze verordening, hetzij anderszins overeenkomstig het Unierecht onmiddellijk toepasbare gedelegeerde handelingen kunnen vaststellen met technische maatregelen om de bedreigingen in te perken. Die maatregelen moeten zo worden opgezet dat onverwachte veranderingen in bestandspatronen door een hoge of lage aanwas van jonge exemplaren in het bestand of incidentele vangsten van kwetsbare soorten worden aangepakt, dat bescherming wordt geboden voor paaiende vis of schaaldieren wanneer bestanden zich op een zeer laag niveau bevinden, of om het hoofd te kunnen bieden aan andere veranderingen in de staat van instandhouding van visbestanden of kwetsbare soorten die de toestand van een bestand kunnen bedreigen, evenals om de achteruitgang van soorten en habitats ten gevolge van de effecten van visserij aan te pakken en alle andere noodzakelijke instandhoudingsmaatregelen te nemen. Dergelijke maatregelen kunnen onder meer bestaan uit beperkingen op het gebruik van gesleept of staand vistuig of op visserijactiviteiten in bepaalde gebieden of tijdens bepaalde perioden.
Amendement 38 Voorstel voor een verordening Overweging 38
(38) De bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen moet aan de Commissie worden gedelegeerd om de lijst van vis en schaaldieren die niet gericht mogen worden bevist, bij te werken, om de lijst van kwetsbare gebieden waar de visserij moet worden beperkt, bij te werken, om technische maatregelen aan te nemen als onderdeel van meerjarenplannen en om technische maatregelen aan te nemen als onderdeel van tijdelijke teruggooiplannen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.
(38) De bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen moet aan de Commissie worden gedelegeerd om, met het oog op vaststelling van prestatie-indicatoren voor technische maatregelen in verband met de vangsten van vis onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, de voornaamste visserijsectoren en de omvang van dergelijke vangsten in die voornaamste visserijsectoren te bepalen, om de lijst van vis en schaaldieren die niet gericht mogen worden bevist, bij te werken, om de lijst van kwetsbare gebieden waar de visserij moet worden beperkt, bij te werken, om technische maatregelen aan te nemen als onderdeel van meerjarenplannen of, indien nodig, buiten het kader van een meerjarenplan en om technische maatregelen aan te nemen als onderdeel van tijdelijke teruggooiplannen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau en op basis van een beoordeling door het WTECV. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.
Amendement 39 Voorstel voor een verordening Overweging 40
(40) Uiterlijk eind 2020 en vervolgens om de drie jaar moet de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de tenuitvoerlegging van deze verordening, op basis van door de lidstaten en de betrokken adviesraden verstrekte informatie en na een evaluatie door het WTECV. Dat verslag moet een beoordeling omvatten van de mate waarin de technische maatregelen zowel op regionaal niveau als op het niveau van de Unie hebben bijgedragen tot het bereiken van de doelstellingen en de streefdoelen van deze verordening. Wanneer uit dat verslag blijkt dat de doelstellingen en streefdoelen op regionaal niveau niet zijn bereikt, moeten de lidstaten in de betrokken regio een plan indienen met corrigerende maatregelen om ervoor te zorgen dat die doelstellingen en streefdoelen kunnen worden bereikt. De Commissie moet eveneens op basis van dat verslag voorstellen aan het Europees Parlement en de Raad doen voor de nodige wijzigingen van deze verordening.
(40) Uiterlijk … [drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] en vervolgens om de drie jaar moet de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de tenuitvoerlegging van deze verordening, op basis van door de lidstaten en de betrokken adviesraden verstrekte informatie en na een evaluatie door het WTECV. Dat verslag moet een beoordeling omvatten van de mate waarin de technische maatregelen zowel op regionaal niveau als op het niveau van de Unie hebben bijgedragen tot het bereiken van de doelstellingen en het niveau van de prestatie-indicatoren van deze verordening. Wanneer uit dat verslag blijkt dat de doelstellingen op regionaal niveau niet zijn bereikt of de prestatie-indicatoren op een ontoereikend niveau blijven, moeten de lidstaten in de betrokken regio een plan indienen met corrigerende maatregelen om ervoor te zorgen dat die doelstellingen kunnen worden bereikt en het niveau van die prestatie-indicatoren kan worden verbeterd. De Commissie moet eveneens op basis van dat verslag voorstellen aan het Europees Parlement en de Raad doen voor de nodige wijzigingen van deze verordening.
Amendement 40 Voorstel voor een verordening Overweging 42
(42) De Verordeningen (EG) nr. 1967/200629, (EG) nr. 1098/200730en (EG) nr. 1224/200931 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1343/201132 en (EU) nr. 1380/201333 van het Europees Parlement en de Raad moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd.
(42) De Verordeningen (EG) nr. 1967/200629, (EG) nr. 1098/200730, (EG) nr. 1224/200931 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1380/201333 van het Europees Parlement en de Raad moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd.
__________________
__________________
29 Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 11).
29 Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 11).
30 Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 779/97 (PB L 248 van 22.9.2007, blz. 1).
30 Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 779/97 (PB L 248 van 22.9.2007, blz. 1).
31 Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).
31 Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).
32 Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 tot vaststelling van een aantal bepalingen voor de visserij in het GFCM-overeenkomstgebied (General Fisheries Commission for the Mediterranean – Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee) en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee (PB L 347 van 30.12.2001, blz. 44).
33 Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).
33 Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).
Amendement 41 Voorstel voor een verordening Overweging 43
(43) Met het oog op de aanvulling of wijziging van bestaande nadere voorschriften ter omzetting van de door de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM) overeengekomen aanbevelingen moet de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen aan de Commissie worden gedelegeerd ten aanzien van de technische maatregelen in Verordening (EU) nr. 1343/2011. De Commissie moet ook de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde in het Unierecht toekomstige wijzigingen op te nemen van door de GFCM vastgestelde maatregelen die het onderwerp vormen van een aantal uitdrukkelijk als niet-essentiële onderdelen van deze verordening aangemerkte bepalingen en die bindend worden voor de Europese Unie in overeenstemming met de GFCM-overeenkomst. Verordening (EU) nr. 1343/2011 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau,
Schrappen
Amendement 42 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – letter b
b) de werking van vistuig en de wisselwerking tussen visserijactiviteiten en mariene ecosystemen.
b) de werking van vistuig.
Amendement 43 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – letter b bis (nieuw)
b bis) de wisselwerking tussen dat vistuig en mariene ecosystemen.
Amendement 44 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 1
1. Deze verordening is van toepassing op de activiteiten die worden uitgeoefend door Unievissersvaartuigen en onderdanen van de lidstaten, onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat, in de in artikel 5 bedoelde visserijzones, alsook door vissersvaartuigen die de vlag voeren van en geregistreerd zijn in derde landen, wanneer zij in de Uniewateren vissen.
1. Onverminderd artikel 29 is deze verordening van toepassing op alle visserijactiviteiten (zowel recreatie- als commerciële visserij) die worden uitgeoefend door Unievissersvaartuigen en onderdanen van de lidstaten, onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat, in de in artikel 5 bedoelde visserijzones, alsook door vissersvaartuigen die de vlag voeren van en geregistreerd zijn in derde landen, wanneer zij in de Uniewateren vissen.
Amendement 45 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 2
2. De artikelen 7 en 14 en deel A van de bijlagen V tot en met X zijn tevens van toepassing op recreatievisserijen.
2. Deze verordening is tevens van toepassing op recreatievisserijen.
Amendement 46 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – lid 1
1. Als instrumenten ter ondersteuning van de uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) dragen technische maatregelen bij aan de doelstellingen van het GVB die zijn vastgelegd in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, en met name in lid 2, lid 3, en lid 5, onder a) en j), van dat artikel.
1. Technische maatregelen dragen bij aan de doelstellingen van het GVB die zijn vastgelegd in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.
Amendement 47 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – lid 2 – inleidende formule
2. Bovendien moeten technische maatregelen met name:
2. Technische maatregelen dragen met name bij tot het halen van de volgende doelstellingen:
Amendement 48 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – lid 2 – letter a
a) de exploitatiepatronen optimaliseren om bescherming te bieden aan scholen jonge of paaiende exemplaren van mariene soorten;
a) zorgen voor duurzame exploitatiepatronen om bescherming te bieden aan scholen jonge of paaiende exemplaren van mariene soorten; en voorzien in passende waarborgen;
Amendement 49 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – lid 2 – letter b
b) ervoor zorgen dat uit de visserij voortvloeiende bijvangsten van in de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG vermelde mariene soorten en andere kwetsbare soorten tot een minimum worden beperkt en waar mogelijk worden uitgebannen, zodat zij geen bedreiging vormen voor de staat van instandhouding van die soorten;
b) ervoor zorgen dat uit de visserij voortvloeiende incidentele vangstenvankwetsbare mariene soorten, met name de in de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG vermelde kwetsbare mariene soorten, tot een minimum worden beperkt en waar mogelijk worden uitgebannen;
Amendement 50 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – lid 2 – letter c
c) ervoor zorgen dat de milieueffecten van de visserij op de mariene habitats tot een minimum worden beperkt en waar mogelijk worden geëlimineerd, zodat zij geen bedreiging vormen voor de staat van instandhouding van die habitats;
c) ervoor zorgen dat de ongunstige milieueffecten van de visserij op de mariene habitats tot een minimum worden beperkt en waar mogelijk worden geëlimineerd, onder andere door de juiste stimuleringsmaatregelen te nemen;
Amendement 51 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – lid 2 – letter d
d) ertoe bijdragen dat visserijbeheersmaatregelen van kracht zijn waarmee wordt voldaan aan de verplichtingen uit hoofde van de Richtlijnen 92/43/EEG, 2009/147/EG, 2008/56/EG en 2000/60/EG.
d) beschikken over visserijbeheersmaatregelen waarmee wordt voldaan aan de verplichtingen uit hoofde van de Richtlijnen 92/43/EEG, 2009/147/EG, 2008/56/EG en 2000/60/EG.
Amendementen 294 en 300 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – lid 2 – letter d bis (nieuw)
d bis) de verwezenlijking ondersteunen van de beschrijvende elementen 1, 3, 4 en 6 zoals vastgelegd in Besluit 2010/477/EU van de Commissie.
Amendement 52 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – titel
Streefdoelen
Prestatie-indicatoren
Amendement 53 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – lid 1 – inleidende formule
1. Technische maatregelen zijn gericht op de verwezenlijking van de volgende streefdoelen:
1. Om te beoordelen of technische maatregelen bijdragen aan de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen, worden de volgende prestatie-indicatoren gehanteerd:
Amendement 54 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – lid 1 – letter a
a) ervoor zorgen datde vangsten van mariene soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, overeenkomstig artikel 2, lid 2, en artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 in volume gemeten niet meer dan 5 % van de vangsten uitmaken;
a) de mate waarin vangsten van mariene soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte geleidelijk aan worden verminderd tot specifieke niveaus voor de voornaamste visserijsectoren;
Amendement 55 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – lid 1 – letter b
b) ervoor zorgen dat de bijvangsten van zeezoogdieren, zeereptielen, zeevogels en andere niet-commercieel geëxploiteerde soorten de in Uniewetgeving en internationale overeenkomsten vastgelegde niveaus niet overschrijden;
b) de mate waarin incidentele vangsten van zeezoogdieren, zeereptielen, zeevogels en andere niet-commercieel geëxploiteerde soorten geleidelijk aan worden beperkt en waar mogelijk worden uitgebannen;
Amendement 56 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – lid 1 – letter c
c) ervoor zorgendat de milieueffecten van visserijactiviteiten op zeebodemhabitats voor elk in het kader van Richtlijn 2008/56/EG beoordeeld habitattype de niveaus die nodig zijn om een goede milieutoestand te bereiken, in geen enkele mariene regio of subregio overschrijden wat betreft de kwaliteit van de habitat en de ruimtelijke omvang waarbinnen de vereiste niveaus moeten worden bereikt.
c) de mate waarin de ongunstige milieueffecten van visserijactiviteiten op mariene habitats, met inbegrip van kwetsbare zeebodemhabitats, tot een minimum worden beperkt en onder de niveaus worden gehouden die nodig zijn om een goede milieutoestand te bereiken, met namevoor elk van de in het kader van Richtlijn 2008/56/EGbeoordeelde habitattypen, in elke mariene regio of subregio wat betreft de kwaliteit van de habitat en de ruimtelijke omvang waarbinnen de vereiste niveaus moeten worden bereikt.
Amendement 57 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 32 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen als aanvulling op deze verordening door voor de toepassing van lid 1, onder a) van dit artikel de volgende begrippen te definiëren:
a) de in dat punt genoemde voornaamste visserijsectoren;
b) het niveau van de huidige vangsten van mariene soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte voor elke van de voornaamste visserijsectoren, aan de hand van de door de lidstaten verstrekte gegevens voor de referentiejaren 2013-2015;
c) de specifieke niveaus waarop vangsten van mariene soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte moeten worden teruggebracht voor elke van die voornaamste visserijsectoren om de doelstelling van duurzame exploitatiepatronen te verwezenlijken en om bescherming te bieden aan jonge exemplaren.
Bij het vaststellen van de in punt c) van de eerste alinea genoemde specifieke niveaus, moet rekening worden gehouden met het beste beschikbare wetenschappelijke advies, ook van het WTECV, en met bestaande en toekomstige technische mogelijkheden om vangsten te voorkomen van mariene soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte.
Amendement 58 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – lid 1 ter (nieuw)
1 ter. Voor de toepassing van de in lid 1 bis bedoelde gedelegeerde handelingen kunnen de lidstaten uiterlijk ... [12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] een gezamenlijke aanbeveling indienen overeenkomstig artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.
Amendement 59 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – lid 1 quater (nieuw)
1 quater. Als er geen gezamenlijke aanbeveling is ingediend vóór de in artikel 1 ter van dit artikel gestelde termijn, of als een door de lidstaten ingediende gezamenlijke aanbeveling in strijd wordt geacht met de doelstellingen van deze verordening, stelt de Commissie uiterlijk ... [18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] en in afwijking van artikel 18, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, gedelegeerde handelingen vast als aanvulling op deze verordening door de in de eerste alinea van lid 1 bis van dit artikel genoemde elementen te definiëren, overeenkomstig artikel 32 van deze verordening.
Amendement 60 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – lid 1 quinquies (nieuw)
1 quinquies. Teneinde een geleidelijke vermindering te bewerkstelligen van vangsten van mariene soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte tot een niveau waarop duurzame exploitatiepatronen worden gewaarborgd, worden de in punt c) van de eerste alinea van lid 1 bis genoemde specifieke niveaus elke drie jaar geëvalueerd met behulp van de in de leden 1 bis, 1 ter en 1 quater uiteengezette procedure, en worden die niveaus in voorkomend geval verder teruggebracht in overeenstemming met het beste beschikbare wetenschappelijke advies en met bestaande en toekomstige technische mogelijkheden om dergelijke vangsten te voorkomen.
Amendement 61 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – lid 2
2. De mate waarin deze streefdoelen zijn bereikt, wordt geëvalueerd in het kader van de in artikel 34 bedoelde verslagleggingsprocedure.
2. De in lid 1 genoemde beoordeling wordt uitgevoerd in het kader van de in artikel 34 bedoelde verslagleggingsprocedure.
Amendement 346 Voorstel voor een verordening Artikel 4 bis (nieuw)
Artikel 4 bis
Sociaal-economische doelstellingen
Om rekening te houden met de sociaal-economische doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 2, lid 5, onder c), f) en i), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 maken lidstaten bij de goedkeuring en tenuitvoerlegging van technische en instandhoudingsmaatregelen uitgebreid gebruik van de maatregelen die zijn vastgelegd in de artikelen 38, 39 en 40 van Verordening (EU) nr. 508/2014.
Amendement 62 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – alinea 1 – letter a
a) "Noordzee": de ICES-sectoren34 IIa, IIIa en IV;
a) "Noordzee": de Uniewateren van de ICES-sectoren34 IIa, IIIa en IV;
__________________
__________________
34 ICES-sectoren (International Council for the Exploration of the Sea - Internationale Raad voor het onderzoek van de zee) zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 70).
34 ICES-sectoren (International Council for the Exploration of the Sea - Internationale Raad voor het onderzoek van de zee) zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 70).
Amendement 63 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – alinea 1 – letter c
c) "noordwestelijke wateren": de ICES-deelgebieden V (met uitzondering van Va en de wateren van Vb buiten de Unie), VI en VII;
(c) "noordwestelijke wateren": de Uniewateren van de ICES-deelgebieden V, VI en VII;
Amendement 64 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – alinea 1 – letter g
g) "ultraperifere gebieden": wateren rond de ultraperifere gebieden als bedoeld in artikel 349, eerste alinea, van het Verdrag, onderverdeeld in drie zeebekkens: westelijk deel van de Atlantische Oceaan, oostelijk deel van de Atlantische Oceaan en Indische Oceaan;
g) "Uniewateren in de Indische Oceaan en het westelijke deel van de Atlantische Oceaan": de wateren rond Guadeloupe, Frans-Guyana, Martinique, Mayotte, Réunion en Sint Maarten onder de soevereiniteit of jurisdictie van een lidstaat;
Amendement 65 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 1
1) "exploitatiepatroon": de manier waarop de visserijdruk is verdeeld over het leeftijdsprofiel van een bestand;
1) "exploitatiepatroon": de manier waarop de visserijsterfte is verdeeld over het leeftijds- en grootteprofiel van een bestand;
Amendement 66 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 2
2) "selectiviteit": een kwantitatieve aanduiding die wordt weergegeven als de waarschijnlijkheid dat met een bepaaldemaaswijdte (of een haak met een bepaalde grootte) een vis van een bepaalde grootte kan worden gevangen;
2) "selectiviteit": de waarschijnlijkheid dat een vis van een bepaalde soort of grootte kan worden gevangen met bepaaldekenmerken van een vistuig;
Amendement 67 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 3
(3) "selectieve visserij": het vermogen van een visserijmethode om vis of schaaldieren tijdens de visserijoperatie naar grootte en soort gericht te bevissen en te vangen, zodat niet-doelsoorten worden vermeden of onbeschadigd worden vrijgelaten;
Schrappen
Amendement 68 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 4
4) "gerichte visserij": visserij op een bepaalde soort of een combinatie van soorten, waarbij de totale vangst van die soort of soorten meer dan 50 % van de economische waarde van de vangst uitmaakt;
4) "gerichte visserij": visserij-inspanningen die gericht zijn op een specifieke soort of groep soorten, waarbij de exacte samenstelling verschilt per visserijsector en waarbij de specifieke regels voor de minimale technische specificaties voor maaswijdte en selectieve voorzieningen per visserijsector op regionaal niveauworden vastgesteld;
Amendement 69 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 5 bis (nieuw)
5 bis) "staat van instandhouding van een soort": de staat van instandhouding van een soort als omschreven in artikel 1, onder i), van Richtlijn 92/43/EEG;
Amendement 70 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 5 ter (nieuw)
5 ter) "staat van instandhouding van een habitat": de staat van instandhouding van een natuurlijke habitat als omschreven in artikel 1, onder e), van Richtlijn 92/43/EEG;
Amendement 71 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 7
7) "kwetsbare soort": een soort waarvan de staat van instandhouding, met inbegrip van zijn habitat en spreiding en de omvang en de kenmerken van zijn populatie, onder druk van menselijke activiteiten, met inbegrip van visserijactiviteiten, negatief wordt beïnvloed. Kwetsbare soorten omvatten met name de in de bijlagen II en IV bij Richtlijn 92/43/EEG opgenomen soorten, de soorten die onder Richtlijn 2009/147/EG vallen, en de soorten die moeten worden beschermd om een goede milieutoestand uit hoofde van Richtlijn 2008/56/EG te bereiken;
7) "kwetsbare soort": een soort waarvan de staat van instandhouding, met inbegrip van zijn habitat en spreiding en omvang of de kenmerken van zijn populatie, onder druk van menselijke activiteiten, met inbegrip van visserijactiviteiten, negatief wordt beïnvloed. Kwetsbare soorten omvatten met name de in de bijlagen II en IV bij Richtlijn 92/43/EEG opgenomen soorten, de soorten die onder Richtlijn 2009/147/EG vallen, en de soorten die moeten worden beschermd om een goede milieutoestand uit hoofde van Richtlijn 2008/56/EG te bereiken;
Amendement 72 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 8
8) "kleine pelagische soorten": onder andere makreel, haring, horsmakreel, ansjovis, sardine, blauwe wijting, zilvervis, sprot, evervis, bokvis, Sardinella aurita en Sardinella maderensis;
Amendement 73 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 9 bis (nieuw)
9 bis) "traditionele (zelfsvoorzienings)visserijen met passieve vistuigen": niet-commerciële visserijactiviteiten waarmee de mariene levende aquatische rijkdommen op beperkte schaal, op lokaal niveau, uitsluitend voor persoonlijke behoeften worden geëxploiteerd en waarbij alleen traditioneel vistuig en traditionele visserijtechnieken worden gebruikt;
Amendement 74 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 10
10) "adviesraden": groepen van belanghebbenden die in het kader vanhet GVB zijn opgericht om een evenwichtige vertegenwoordiging van alle belanghebbenden te bevorderen en om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB;
10) "adviesraden": groepen van belanghebbenden die zijn opgericht uit hoofde van artikel 43 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en die hun activiteiten uitvoeren overeenkomstig de artikelen 44 en 45 en bijlage III bij die verordening;
Amendement 75 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 11
11) "trawl": een vistuig dat actief door een of meer vissersvaartuigen wordt gesleept en bestaat uit een net met een kegel- of piramidevormig gedeelte (de eigenlijke trawl) dat aan de achterkant is afgesloten door een kuil; "gesleept vistuig": trawls, Deense zegens en vergelijkbaar vistuig met een kegel- of piramidevormig gedeelte dat aan de achterkant is afgesloten door een kuil, of dat uit twee lange vleugels, een middengedeelte en een kuil bestaat, en dat actief door het water wordt gesleept;
11) "trawl": een vistuig met een net dat actief door een of meer vissersvaartuigen wordt gesleept en dat aan de achterkant is afgesloten door een kuil;
Amendement 76 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 11 bis (nieuw)
11 bis) "gesleept vistuig": trawls, Deense zegens en vergelijkbaar vistuig dat actief in het water wordt bewogen door een of meer vaartuigen of een ander mechanisch systeem;
Amendement 77 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 12
12) "bodemtrawl": een trawl die is ontworpen en toegerust voor gebruik op of nabij de zeebodem;
12) (Niet van toepassing op de Nederlandse versie.)
Amendement 78 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 13
13) "demersaalspannet": een bodemtrawl die gelijktijdig door twee vaartuigen wordt gesleept, waarbij elke zijde van de trawl door één vaartuig wordt gesleept. De trawl wordt horizontaal opengehouden door de afstand tussen de twee vaartuigen tijdens het slepen;
13) "bodemspannet": een bodemtrawl die gelijktijdig door twee vaartuigen wordt gesleept, waarbij elke zijde van de trawl door één vaartuig wordt gesleept. De trawl wordt horizontaal opengehouden door de afstand tussen de twee vaartuigen tijdens het slepen;
Amendement 79 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 15
15) "boomkor": vistuig met een trawlnet dat horizontaal wordt opengehouden door een rondhout of een metalen buis, de "boom", en dat is voorzien van wekkerkettingen, kettingmatten of kietelaars en actief over de bodem wordt gesleept;
15) "boomkor": vistuig met een trawlnet dat horizontaal wordt opengehouden door een boom, vleugels of soortgelijke voorzieningen;
Amendement 80 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 16
16) "elektrische pulskor": visserijtechniekwaarbij gebruik wordt gemaakt van een elektrisch veld. De pulskor bestaat uit een aantal elektroden die in de sleeprichting aan het vistuig zijn bevestigd en die korte elektrische pulsen afgeven;
16) "elektrische pulskor": trawl diegebruikmaakt van elektrische pulsstroom om biologische rijkdommen van de zee te vangen;
Amendement 81 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 17 bis (nieuw)
17 bis) "landzegens": omsluitingsnetten en gesleepte zegens die vanaf een vaartuig worden uitgezet en vanaf de oever of vanaf een aan de oever afgemeerd of verankerd vaartuig worden gesleept;
Amendement 82 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 20
20) "staande netten": elk soort kieuwnet, warrelnet of schakelnet dat aan de bodem is geankerd (kieuwnetten of vaste netten) of met het getij mee kan drijven (drijfnetten) en dat is bedoeld om er vis in te laten zwemmen die in de netten verstrikt of verward raakt;
20) "staande netten": elk soort kieuwnet, warrelnet of schakelnet dat aan de bodem is geankerd (kieuwnetten of vaste netten) en dat is bedoeld om er vis in te laten zwemmen die in de netten verstrikt of verward raakt;
Amendement 83 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 21
21) "drijfnet": een enkel- of meerwandig netwerk dat parallel is opgehangen aan de hoofdlijn(en) en door drijflichamen op het wateroppervlak of op een bepaalde afstand daaronder wordt gehouden en dat vrijelijk meedrijft met de stroom of met het vaartuig waaraan het is bevestigd. Het net kan uitgerust zijn met voorzieningen om het te stabiliseren of om het afdrijven te beperken zoals een drijfanker of een aan één uiteinde van het net bevestigd anker op de bodem;
21) "drijfnet": een net dat door drijflichamen op het wateroppervlak of op een bepaalde afstand daaronder wordt gehouden en dat vrijelijk meedrijft met de stroom of met het vaartuig waaraan het is bevestigd. Het net kan uitgerust zijn met voorzieningen om het te stabiliseren of om het afdrijven te beperken;
Amendement 84 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 22
22) "geankerd kieuwnet": een enkel net dat verticaal in het water wordt gehouden door drijvers en zinkers. Levende aquatische hulpbronnen worden gevangen doordat ze verstrikt raken in het net, dat op enigerlei wijze op de zeebodem is geankerd of kan worden geankerd;
22) "kieuwnet": staand net dat uit een enkel net bestaat en verticaal in het water wordt gehouden door drijvers en zinkers;
Amendement 85 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 23
23) "geankerd warrelnet": enkelwandignet waarbij het net zo aan de touwen is vastgemaakt dat er meer loshangend net is dan bij een kieuwnet. In vergelijking met de meeste geankerde kieuwnetten hebben warrelnetten gewoonlijk een bovenpees met minder drijfvermogen en staan zij bij het vissen niet zo hoog in het water; zij zijn op enigerlei wijze op de zeebodem geankerd of kunnen daar worden geankerd;
23) "warrelnet": staand net dat bestaat uit een netwerkdat zo aan de touwen is vastgemaakt dat er meer loshangend net is dan bij een kieuwnet;
Amendement 86 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 24
24) "geankerd schakelnet": net dat bestaat uit twee of meer lagen met twee grofmazige lagen aan de buitenkant en daartussen een fijnmazig net en dat op enigerlei wijze op de zeebodem is geankerd of kan worden geankerd;
24) "schakelnet": staand net dat bestaat uit twee of meer lagen met twee grofmazige lagen aan de buitenkant en daartussen een fijnmazig net;
Amendement 87 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 26
26) "beug": vistuig bestaande uit een hoofdlijn, die vrij lang kan zijn, waaraan op een regelmatige afstand van elkaar sneuen met haken met of zonder aas zijn bevestigd. De hoofdlijn kan horizontaal op of nabij de bodem geankerd zijn of verticaal in het water staan of op het zeeoppervlak drijven;
26) "beug": vistuig bestaande uit een hoofdlijn van variabele lengte waaraan bijlijnen (sneuen) met haken zijn bevestigd op een onderlinge afstand die wordt bepaald door de doelsoort. De hoofdlijn kan horizontaal op of nabij de bodem geankerd zijn of verticaal in het water staan of op het zeeoppervlak drijven;
Amendement 88 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 27
27) "korven en kubben": voor de vangst van schaaldieren of vissen bestemde, afzonderlijk of in rijen op de zeebodem geplaatste vallen in de vorm van uit verschillende materialen vervaardigde kooien of manden, die middels touwen (boeirepen) verbonden zijn met op het zeeoppervlak drijvende boeien die de positie aangeven, en die zijn voorzien van een of meer openingen of gaten waarlangs de dieren binnenkomen;
27) "korven en kubben": voor de vangst van schaaldieren, weekdieren of vissen bestemde, afzonderlijk of in rijen op de zeebodem geplaatste of boven de zeebodem zwevende vallen in de vorm van kooien of manden, die middels touwen (boeirepen) verbonden zijn met op het zeeoppervlak drijvende boeien die de positie aangeven, en die zijn voorzien van een of meer openingen of gaten waarlangs de dieren binnenkomen;
Amendement 89 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 28
28) "handlijn": visserijtechniek waarbij een enkele vislijn met de handen wordt vastgehouden. De lijn is voorzien van een of meer exemplaren kunstaas of haken met aas;
28) "handlijn": een enkele, met de handen vastgehouden vislijn waaraan een of meer exemplaren kunstaas of haken met aas zijn bevestigd;
Amendement 90 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 29
29) "andreaskruis": een grijper die met een schaarbeweging bijvoorbeeld tweekleppige weekdieren of rood koraal van de zeebodem opvist;
29) "andreaskruis": een grijper die met een schaarbeweging bijvoorbeeld tweekleppige weekdieren of rood koraal van de zeebodem kan opvissen;
Amendement 91 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 30
30) "kuil": het achterste gedeelte van de trawl, hetzij cilindervormig, d.w.z. met dezelfde omtrek over de hele lengte, hetzij trechtervormig. Deze bestaat uit een of meer panelen (stukken netwerk) met dezelfde maaswijdte, die in de as van de trawl langs de zijkanten aan elkaar zijn vastgemaakt met een naad waaraan een zijpees kan worden bevestigd. Voor regelgevingsdoeleinden wordt de kuil geacht te bestaan uit de laatste vijftig mazen van het net;
30) "kuil": het achterste gedeelte van de trawl, hetzij cilindervormig, d.w.z. met dezelfde omtrek over de hele lengte, hetzij trechtervormig. Deze bestaat uit een of meer panelen (stukken netwerk), die langs de zijkanten aan elkaar zijn vastgemaakt. Voor regelgevingsdoeleinden wordt de kuil geacht te bestaan uit de laatste vijftig mazen van het net;
Amendement 92 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 31
31) "maaswijdte": de maaswijdte van een kuil van gesleept vistuig, gemeten volgens de in Verordening (EG) nr. 517/2008 van de Commissie40 beschreven procedure;
31) "maaswijdte":
a) voor netten met knopen: de grootste afstand tussen twee tegenover elkaar liggende knopen in dezelfde maas wanneer die volledig gestrekt is;
b) voor knooploze netten: de grootste afstand tussen twee tegenover elkaar liggende hoekpunten langs de langste as van dezelfde maas wanneer die volledig gestrekt is;
__________________
40 Verordening (EG) nr. 517/2008 van de Commissie van 10 juni 2008 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 850/98 wat betreft de bepaling van de maaswijdte en de meting van de twijndikte van visnetten (PB L 151 van 11.6.2008, blz. 5).
Amendement 93 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 32
32) "vierkante maas": maasvorm die ontstaat wanneer een netwerk met een afwijking van 45° van de N-richting wordt aangebracht, zodat de benen van de mazen evenwijdig lopen met respectievelijk loodrecht staan op de as van de trawl;
32) "vierkante maas": vierzijdige maas die bestaat uit twee keer twee evenwijdige zijden van dezelfde nominale lengte, waarbij twee zijden evenwijdig zijn met de lengteas van het net en de andere er loodrecht op staan;
Amendement 94 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 33
33) "ruitvormige maas": normale ruitvormige maasvorm in een netwerk;
33) "ruitvormige maas": vier zijden van dezelfde lengte, waarbij de diagonalen van de maas loodrecht op elkaar staan en één diagonaal evenwijdig loopt met de lengteas van het net;
Amendement 95 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 36
36) "zeeflap": een voorziening die dicht bij de "boom" langs de volledige omtrek aan de garnalentrawl is vastgemaakt en die in de vorm van een trechter uitloopt in een punt die is vastgemaakt aan de bodem van de garnalentrawl. Waar de zeeflap en de kuil elkaar raken, is een ontsnappingsopening gemaakt waardoor soorten of individuele dieren die te groot zijn voor de zeef, kunnen ontsnappen, terwijl de garnalen door de zeef in de kuil kunnen zwemmen;
Schrappen
Amendement 96 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 38
38) "onderwatertijd": de periode vanaf het tijdstip waarop de netten voor het eerst in het water worden gelaten tot het tijdstip waarop ze weer volledig aan boord van het vissersvaartuig zijn gehaald;
38) "onderwatertijd": de periode vanaf het tijdstip waarop vistuig voor het eerst in het water wordt gelaten tot het tijdstip waarop het vistuig weer volledig aan boord is gehaald;
Amendement 97 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 39
39) "monitoringsensoren voor vistuig": elektronische afstandssensoren die aan trawls of ringzegens kunnen worden bevestigd voor de monitoring van de belangrijkste prestatieparameters, zoals de afstand tussen de trawlborden of de omvang van de vangst;
39) "monitoringsensoren voor vistuig": elektronische afstandssensoren die worden bevestigd voor de monitoring van de belangrijkste parameters, zoals de afstand tussen de trawlborden of het vangstvolume;
Amendement 98 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 39 bis (nieuw)
39 bis) "verzwaarde lijn": lijn van haken met aas, voorzien van extra gewicht om de zinksnelheid te verhogen en zo de tijd dat de lijn wordt blootgesteld aan zeevogels te verminderen;
Amendement 99 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 40
40) "akoestisch afschrikmiddel": apparaat op afstand dat wordt gebruikt om soorten zoals zeezoogdieren te waarschuwen voor de aanwezigheid van vistuig door akoestische signalen uit te zenden;
40) "akoestisch afschrikmiddel": apparaat op afstand dat akoestische signalen uitzendt om soorten zoals zeezoogdieren uit de buurt te houden van vistuig;
Amendement 100 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 42
42) "highgrading": de praktijk waarbij laaggeprijsde, onder vangstbeperkingen vallende vis, die legaal kan worden aangeland, toch wordt teruggegooid om ervoor te zorgen dat de naar de haven gebrachte vis een zo groot mogelijke totale economische of monetaire waarde heeft;
42) "highgrading": de praktijk waarbij laaggeprijsde, onder vangstbeperkingen vallende vis, die legaal moet worden aangeland, toch wordt teruggegooid om ervoor te zorgen dat de naar de haven gebrachte vis een zo groot mogelijke totale economische of monetaire waarde heeft;
Amendement 101 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 43 bis (nieuw)
43a) "significant nadelig effect": significant nadelig effect als omschreven in artikel 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 734/2008;
Amendement 102 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1 – punt 45 bis (nieuw)
45 bis) "prestatie-indicatoren": een reeks parameters die bedoeld is om de efficiëntie van technische maatregelen te beoordelen.
Amendementen 303 en 349 Voorstel voor een verordening Artikel 7 – alinea 1 – letter b
b) elektrische stroom, behalve voor het gebruik van elektrische pulskorren overeenkomstig artikel 24 en deel E van bijlage V;
b) elektrische stroom;
Amendement 103 Voorstel voor een verordening Artikel 7 – alinea 1 – letter g
g) enigerlei projectiel;
g) enigerlei projectiel, met uitzondering van de projectielen die worden gebruikt voor het doden van gekooide of in kommen gevangen tonijn en de draagbare harpoenen en harpoengeweren die tussen zonsopgang en zonsondergang zonder aqualong worden gebruikt in de recreatievisserij;
Amendement 296 Voorstel voor een verordening Artikel 7 – alinea 1 (nieuw)
Onverminderd het bepaalde in artikel 2 is dit artikel van toepassing op internationale wateren en wateren van derde landen.
Amendement 104 Voorstel voor een verordening Artikel 9 – lid 1
1. Geen enkel onderdeel van gesleept vistuig heeft een maaswijdte die kleiner is dan de maaswijdte van de kuil. Deze bepaling is niet van toepassing op voorzieningen voor netten die worden gebruikt om monitoringsensoren voor vistuig te bevestigen.
1. Geen enkel onderdeel van gesleept vistuig heeft een maaswijdte die kleiner is dan de maaswijdte van de kuil. Deze bepaling is niet van toepassing op voorzieningen voor netten die worden gebruikt om monitoringsensoren voor vistuig te bevestigen of op selectiviteitsvoorzieningen ter verbetering van de selectiviteit op grootte of soort bij mariene soorten.
Amendement 105 Voorstel voor een verordening Artikel 9 – lid 3
3. Het is verboden een kuil te vervaardigen ofeen voorzieningte bevestigen die de mazen van de kuil of van enig onderdeel van gesleept vistuig verspert of de opening ervan effectief verkleint. Deze bepaling sluit het gebruik niet uit van gespecificeerde voorzieningen die worden gebruikt om slijtage te beperken of om het ontsnappen van vangsten langs het voorste deel van gesleept tuig te bevorderen of te beperken.
3. Het is verboden voorzieningen te gebruiken of aan boord van vissersvaartuigen te vervoeren die de mazen van de kuil of van enig onderdeel van gesleept vistuig verspert of de opening ervan effectief verkleint. Deze bepaling sluit het gebruik niet uit van gespecificeerde voorzieningen die worden gebruikt om slijtage te beperken of om het ontsnappen van vangsten langs het voorste deel van gesleept tuig te bevorderen of te beperken, noch de installatie van voorzieningen voor de controle op vangsten.
Amendement 106 Voorstel voor een verordening Artikel 10 – titel
Algemene beperkingen op het gebruik van staande netten
Algemene beperkingen op het gebruik van staande netten en drijfnetten
Amendement 107 Voorstel voor een verordening Artikel 10 – lid 4 – streepje 1
— witte tonijn (Thunnus alalunga),
(Niet van toepassing op de Nederlandse versie.)
Amendement 108 Voorstel voor een verordening Artikel 10 – lid 5
5. Het is verboden geankerde kieuwnetten, warrelnetten of schakelnetten te gebruiken op plaatsen waar de kaartdiepte meer dan 600 meter bedraagt.
5. Het is verboden geankerde kieuwnetten, warrelnetten en schakelnetten te gebruiken op plaatsen waar de kaartdiepte meer dan 200 meter bedraagt.
Amendement 109 Voorstel voor een verordening Artikel 10 – lid 5 bis (nieuw)
5 bis. Onverminderd lid 5:
a) zijn specifieke afwijkingen, die in detail staan beschreven in bijlage V, deel C, punt 6, bijlage VI, deel C, punten 6 en 9 en bijlage VII, deel C, punt 4 van toepassing, als de kaartdiepte tussen 200 en 600 meter is;
b) is het toegestaan om in de in artikel 5, onder e), bepaalde visserijzone geankerde kieuwnetten, warrelnetten of schakelnetten te gebruiken op plaatsen waar de kaartdiepte meer dan 200 meter bedraagt.
Amendement 272 Voorstel voor een verordening Artikel 10 – lid 5 ter (nieuw)
5 ter. Het is verboden geankerde kieuwnetten, warrelnetten of schakelnetten te gebruiken op overeenkomstig Richtlijnen 92/43/EEG, 2009/147/EG en 2008/56/EG aangeduide plaatsen waar dit een negatief effect heeft op de instandhoudingsstatus van de kwetsbare soorten en habitats.
Amendement 111 Voorstel voor een verordening Artikel 11 – lid 3
3. Als bijvangst gevangen exemplaren van de in de leden 1 en 2 bedoelde soorten worden ongedeerd gelaten en onmiddellijk in zee teruggezet.
3. Incidenteel gevangen exemplaren van de in lid 2 bedoelde soorten worden ongedeerd gelaten en onmiddellijk in zee teruggezet.
Amendement 112 Voorstel voor een verordening Artikel 11 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis. Lid 3 is niet van toepassing wanneer de vlaggenlidstaat over een officieel programma beschikt in het kader waarvan gegevens worden verzameld over en wetenschappelijk onderzoek wordt verricht naar exemplaren van de in bijlage I opgesomde soorten.
Amendement 113 Voorstel voor een verordening Artikel 11 – lid 4
4. Wanneer uit het beste beschikbare wetenschappelijke advies blijkt dat de lijst in bijlage I moet worden gewijzigd door er nieuwe soorten die bescherming behoeven, in op te nemen, is de Commissie bevoegd om middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 32 dergelijke wijzigingen vast te stellen.
4. Wanneer uit het beste beschikbare wetenschappelijke advies blijkt dat de lijst in bijlage I moet worden gewijzigd door er nieuwe soorten die bescherming behoeven, in op te nemen, of er bepaalde soorten die geen bescherming meer behoeven uit te verwijderen, is de Commissie bevoegd om middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 32 dergelijke wijzigingen vast te stellen.
Amendement 114 Voorstel voor een verordening Artikel 11 – lid 5
5. Maatregelen die op grond van lid 4 van dit artikel worden vastgesteld, zijn erop gericht het in artikel 4, lid 1, onder b), vermelde streefdoel te bereiken.
5. Maatregelen die op grond van lid 4 van dit artikel worden vastgesteld, moeten worden voorafgegaan door een beoordeling van de in artikel 4, lid 1, onder b), vermelde prestatie-indicatoren.
Amendement 115 Voorstel voor een verordening Artikel 12 – titel
Bijvangsten van zeezoogdieren, zeevogels en zeereptielen
Vangsten van zeezoogdieren, zeevogels en zeereptielen
Amendement 116 Voorstel voor een verordening Artikel 12 – lid 2
2. Als bijvangst gevangen exemplaren van de in de lid 1 bedoelde soorten worden ongedeerd gelaten en onmiddellijk vrijgelaten.
2. Incidenteel gevangen exemplaren van de in de lid 1 bedoelde soorten worden ongedeerd gelaten en onmiddellijk vrijgelaten. De exploitanten van vissersvaartuigen registreren informatie over die incidenteel gevangen exemplaren en sturen deze door aan de bevoegde autoriteiten, overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1004 van het Europees Parlement en de Raad1 bis.
_______________________
1 bis Verordening (EU) 2017/1004 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 betreffende de instelling van een Uniekader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het gemeenschappelijk visserijbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad (PB L 157 van 20.6.2017, blz. 1).
Amendement 117 Voorstel voor een verordening Artikel 12 – lid 3
3. Niettegenstaande de leden 1 en 2 is het aan boord houden, het overladen of het aanlanden van exemplaren van de in lid 1 bedoelde mariene soorten die als bijvangst zijn gevangen, toegestaan voor zover deze activiteit noodzakelijk is ter ondersteuning van het herstel van de afzonderlijke dieren en op voorwaarde dat de betrokken bevoegde nationale autoriteiten daarvan vooraf volledig op de hoogte zijn gebracht.
3. Niettegenstaande de leden 1 en 2 is het aan boord houden, het overladen of het aanlanden van exemplaren van de in lid 1 bedoelde mariene soorten die incidenteel zijn gevangen, toegestaan voor zover deze activiteit noodzakelijk is ter ondersteuning van het herstel van de afzonderlijke dieren. Het aan boord houden, het overladen of het aanlanden van exemplaren van mariene soorten is toegestaan wanneer het exemplaar dood is en op voorwaarde dat het voor wetenschappelijke doeleinden kan worden gebruikt. De betrokken bevoegde nationale autoriteiten worden daarvan vooraf volledig op de hoogte gebracht.
Amendement 118 Voorstel voor een verordening Artikel 12 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing wanneer de vlaggenlidstaat over een officieel programma beschikt in het kader waarvan gegevens worden verzameld over en wetenschappelijk onderzoek wordt verricht naar exemplaren van zeevogels, zeereptielen of zeezoogdieren.
Amendement 119 Voorstel voor een verordening Artikel 12 – lid 5
5. Maatregelen die op grond van lid 4 van dit artikel worden vastgesteld, zijn erop gericht het in artikel 4, lid 1, onder b), vermelde streefdoel te bereiken.
5. Maatregelen die op grond van lid 4 van dit artikel worden vastgesteld, zijn erop gericht de doelstellingen van deze verordening in verband met de in artikel 4, lid 1, onder b), vermelde prestatie-indicatoren te bereiken.
Amendement 120 Voorstel voor een verordening Artikel 12 – lid 5 bis (nieuw)
5 bis. De lidstaten controleren de doeltreffendheid van de uit hoofde van dit artikel vastgestelde maatregelen om incidentele vangsten tot een minimum te beperken, en brengen uiterlijk … [twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] en vervolgens om de drie jaar verslag uit aan de Commissie over de voortgang.
Amendement 121 Voorstel voor een verordening Artikel 13 – lid 1
1. Het is verboden de in bijlage II genoemde vistuigen te gebruiken in de desbetreffende in die bijlage vermelde gebieden.
1. Het is verboden de in bijlage II genoemde vistuigen te gebruiken in de desbetreffende in die bijlage vermelde gebieden. De lidstaten voeren een passende beoordeling uit wanneer vistuig wordt gebruikt in speciale beschermingszones overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG en speciale beschermingszones overeenkomstig Richtlijn 2009/147/EG.
Amendement 122 Voorstel voor een verordening Artikel 13 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis. Het is verboden kwetsbare habitats en broed- of rustplaatsen van kwetsbare soorten opzettelijk te verstoren, te beschadigen of te vernielen.
Amendement 123 Voorstel voor een verordening Artikel 13 – lid 2
2. Wanneer in het beste beschikbare wetenschappelijke advies wordt aanbevolen om de lijst van gebieden in bijlage II te wijzigen, onder meer door nieuwe gebieden toe te voegen, is de Commissie bevoegd om middels gedelegeerde handelingen dergelijke wijzigingen vast te stellen overeenkomstig de procedure van artikel 11, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Bij de vaststellingvan dergelijke wijzigingen schenkt de Commissie bijzondere aandacht aan het verminderen van de negatieve gevolgen van de verplaatsing van de visserijactiviteit naar andere kwetsbare gebieden.
2. Wanneer in het beste beschikbare wetenschappelijke advies wordt aanbevolen om de lijst van gebieden in bijlage II dringend te wijzigen, is de Commissie bevoegd om middels gedelegeerde handelingen dergelijke wijzigingen vast te stellen overeenkomstig de procedure van artikel 11, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Bij de indiening van een voorstel met dergelijke wijzigingen verschaft de Commissie een volledige kaart van het kwetsbare gebied en schenkt zij bijzondere aandacht aan het verminderen van de negatieve ecologische, sociale en economische gevolgen van de verplaatsing van de visserijactiviteit naar andere gebieden.
Amendement 124 Voorstel voor een verordening Artikel 13 – lid 3
3. Wanneer dergelijke habitats in wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van een lidstaat liggen, is die lidstaat bevoegd om overeenkomstig de procedure van artikel 11 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gesloten gebieden in te stellen of andere instandhoudingsmaatregelen ter bescherming van die habitats vast te stellen. Die maatregelen zijn verenigbaar met de in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde doelstellingen en zijn ten minste even streng als de uit hoofde van het Unierecht geldende maatregelen.
3. Wanneer de in bijlage II genoemde zones in wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van een lidstaat liggen, is die lidstaat bevoegd om overeenkomstig de procedure van artikel 11 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gesloten gebieden in te stellen of andere instandhoudingsmaatregelen ter bescherming van die habitats vast te stellen. Die maatregelen zijn verenigbaar met de in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde doelstellingen en zijn ten minste even streng als de uit hoofde van het Unierecht geldende maatregelen.
Amendement 125 Voorstel voor een verordening Artikel 13 – lid 4 bis (nieuw)
4 bis. De lidstaten stellen maatregelen vast ter bescherming van gebieden in wateren onder hun soevereiniteit of jurisdictie waarin kwetsbare mariene ecosystemen als omschreven in artikel 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 734/2008 voorkomen of waarschijnlijk voorkomen en sluiten deze gebieden voor bodemvisserijactiviteiten tenzij het beste beschikbare wetenschappelijke advies aantoont dat dergelijke activiteiten geen significante nadelige effecten hebben op die ecosystemen. Deze maatregelen sluiten aan bij de door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aangenomen resoluties, met name bij Resoluties 61/105 en 64/72, en zijn wat betreft het niveau van aan kwetsbare mariene ecosystemen geboden bescherming minstens gelijkwaardig aan de onder Verordening (EG) nr. 734/2008 geboden bescherming.
Amendement 126 Voorstel voor een verordening Artikel 14 – lid 1 – letter a
a) ter bescherming van jonge exemplaren van mariene soorten overeenkomstig artikel 15, leden 11 en 12, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;
a) ter bescherming van jonge exemplaren van mariene soorten zodat het grootste deel van de gevangen vis de paaileeftijd heeft bereikt voordat hij wordt gevangen, en overeenkomstig artikel 15, leden 11 en 12, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;
Amendement 127 Voorstel voor een verordening Artikel 14 – lid 1 – letter a bis (nieuw)
a bis) voor het verbieden van het in de handel brengen voor menselijke consumptie van jonge exemplaren van mariene soorten, overeenkomstig artikel 2, lid 5, onder b), en artikel 15, lid 11, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;
Amendement 128 Voorstel voor een verordening Artikel 14 bis (nieuw)
Artikel 14 bis
Ingevoerde visserijproducten bestemd voor menselijke consumptie
Ingevoerde visserijproducten die bestemd zijn voor menselijke consumptie en die gevangen zijn buiten de Uniewateren in de in artikel 5 vermelde gebieden, deelgebieden en sectoren, voldoen aan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten die zijn vastgelegd in de bijlagen bij de onderhavige verordening.
Amendement 129 Voorstel voor een verordening Artikel 15 – alinea 1
De lidstaten voorzien in maatregelen om het makkelijker te maken overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 aangelande vangsten die de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten niet halen, op te slaan en afzetmogelijkheden voor dergelijke vangsten te vinden. Die maatregelen kunnen onder meer betrekking hebben op steun voor investeringen in de bouw en aanpassing van aanlandings- en beschuttingsplaatsen of op steun voor investeringen om visserijproducten een meerwaarde te geven.
De lidstaten voorzien in passende maatregelen om het makkelijker te maken overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 aangelande vangsten die de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten niet halen, op te slaan en afzetmogelijkheden voor dergelijke vangsten te vinden. Die maatregelen hebben onder meer betrekking op steun voor investeringen in de bouw en aanpassing van aanlandings- en beschuttingsplaatsen evenals op steun voor investeringen om visserijproducten een meerwaarde te geven.
Amendement 130 Voorstel voor een verordening Artikel 16 – lid 1
1. Highgrading en slipping zijn verboden.
1. Highgrading is verboden.
Amendement 131 Voorstel voor een verordening Artikel 16 – lid 2
2. Lid 1 is niet van toepassing op vangsten van soorten die zijn vrijgesteld van de aanlandingsverplichting overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.
2. Lid 1 is niet van toepassing op de visserijactiviteiten in de Middellandse Zee en evenmin op vangsten van soorten die zijn vrijgesteld van de aanlandingsverplichting overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.
Amendement 132 Voorstel voor een verordening Artikel 17 – titel
Soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden
Proefprojecten ter voorkoming van ongewenste vangsten
Amendement 133 Voorstel voor een verordening Artikel 17 – lid 1
1. De lidstaten kunnen proefprojecten uitvoeren om onderzoek te doen naar methoden ter voorkoming, minimalisering en uitbanning van ongewenste vangsten van soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden. Die proefprojecten worden uitgevoerd rekening houdend met de adviezen van de bevoegde adviesraden en op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies.
1. De lidstaten kunnen proefprojecten uitvoeren om onderzoek te doen naar methoden ter voorkoming, minimalisering en uitbanning van ongewenste vangsten. Die proefprojecten worden uitgevoerd rekening houdend met de adviezen van de bevoegde adviesraden en op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies.
Amendement 134 Voorstel voor een verordening Artikel 17 – lid 2
2. Wanneer uit die proefprojecten of uit ander wetenschappelijk advies blijkt dat er sprake is van aanzienlijke ongewenste vangsten van soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden, kunnen de lidstaten overeenkomstig de procedure van artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 technische maatregelen vaststellen om die ongewenste vangsten te beperken. Die technische maatregelen zijn uitsluitend van toepassing op vissersvaartuigen die de vlag van de betrokken lidstaat voeren.
2. Wanneer uit die proefprojecten of uit ander wetenschappelijk advies blijkt dat er sprake is van aanzienlijke ongewenste vangsten van soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden, stellen de lidstaten overeenkomstig de procedure van artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 of van artikel 18 van deze verordening technische maatregelen vast om die ongewenste vangsten te vermijden of zoveel mogelijk te beperken.
Amendement 135 Voorstel voor een verordening Artikel 17 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis. Wanneer andere lidstaten soortgelijke technische maatregelen willen vaststellen, kan een gezamenlijke aanbeveling worden ingediend overeenkomstig artikel 18.
Amendement 137 Voorstel voor een verordening Artikel 17 bis (nieuw)
Artikel 17 bis
Documentatie
De lidstaten kunnen overeenkomstig artikel 49 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 elektronische controleregelingen invoeren om vangsten, teruggegooide hoeveelheden en visserijactiviteiten vast te leggen.
Amendement 138 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk II – Afdeling 5 ter (nieuw)
AFDELING 5 ter
AANPASSING VAN VISSERSVAARTUIGEN
Artikel 17 quater
Aanpassing van tonnage
Bij nieuwe en bestaande vissersvaartuigen is een verhoging van de tonnage van het vaartuig ter verbetering van de veiligheid aan boord, de arbeidsomstandigheden, de hygiëne en de productkwaliteit, evenals een verhoging van de tonnage van het vaartuig met het oog op de opslag van de overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 onder de aanlandingsverplichting vallende ongewenste vangsten toegestaan, op voorwaarde dat de vangstcapaciteit van het vaartuig daardoor niet toeneemt. De desbetreffende volumes worden niet in aanmerking genomen bij de evaluatie van de vangstcapaciteit in het kader van de in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgelegde maxima, en worden evenmin in aanmerking genomen voor de in artikel 23 van die verordening bedoelde regelingen voor toevoeging en onttrekking aan de vloot.
Amendement 139 Voorstel voor een verordening Artikel 18 – titel
Leidende beginselen
Regionale technische maatregelen
Amendement 140 Voorstel voor een verordening Artikel 18 – lid 1 – letter g
g) in bijlage XI voor de ultraperifere gebieden.
g) in bijlage XI voor de Uniewateren in de Indische Oceaan en het westelijke deel van de Atlantische Oceaan.
Amendement 141 Voorstel voor een verordening Artikel 18 – lid 1 – alinea 1 bis (nieuw)
De bepalingen over maaswijdte als bedoeld in deel B van bijlagen V t/m XI gelden alleen indien er uiterlijk ... [18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] geen gedelegeerde handeling is vastgesteld overeenkomstig lid 2 van dit artikel over hetzelfde onderwerp voor de visserijsector in kwestie. Indien deel B van de bijlage bij deze verordening van toepassing wordt, stelt de Commissie, onverminderd artikel 6, lid 1, punt 4, op dezelfde datum een gedelegeerde handeling vast overeenkomstig artikel 32 als aanvulling op deze verordening door een definitie te geven van "gerichte visserij" teneinde deel B toe te passen in de desbetreffende visserijzone en op de visserijsector in kwestie.
Tot het verstrijken van de in de tweede alinea van dit lid gestelde termijn of totdat de in die alinea genoemde gedelegeerde handeling wordt vastgesteld (de datum die zich eerder voordoet), blijven de op ... [de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening*] geldende bepalingen over maaswijdte van toepassing voor de visserijgebieden in kwestie.
________________________
* Als deze aanpak wordt geaccepteerd, moeten de artikelen 35 t/m 41 tijdens de onderhandelingen met de Raad worden aangepast, nadat is vastgesteld welke maatregelen van toepassing blijven na de hier aangegeven datum.
Amendement 142 Voorstel voor een verordening Artikel 18 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis. Indien dit gepast is om de doelstellingen van het GVB te halen en rekening te houden met de kenmerken van een regio, kunnen er technische maatregelen worden vastgesteld die afwijken van de in lid 1 van dit artikel genoemde maatregelen, in het kader van een in de artikelen 9 en 10 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoeld meerjarenplan.
Amendement 143 Voorstel voor een verordening Artikel 18 – lid 2
2. De lidstaten kunnen overeenkomstig de procedure van artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gezamenlijke aanbevelingen indienenwaarin passende technische maatregelen op regionaal niveau worden omschreven die afwijken van de in lid 1 bedoelde maatregelen.
2. Indien voor de betrokken visserij geen meerjarenplan is opgesteld of indien er in het desbetreffende meerjarenplan geen technische maatregelen of een procedure voor het nemen van dergelijke maatregelen zijn vastgesteld, is de Commissie bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 32 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 als aanvulling op deze verordeningdoor passende technische maatregelen op regionaal niveau te omschrijven die afwijken van de in lid 1 bedoelde maatregelen, met name door maaswijdten vast te leggen die moeten worden gehanteerd op regionaal niveau. Teneinde dergelijke gedelegeerde handelingen vast te stellen, kunnen de lidstaten uiterlijk ... [12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] een gezamenlijke aanbeveling indienen overeenkomstig artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013. De Commissie maakt die gezamenlijke aanbevelingen onmiddellijk na de indiening ervan door de lidstaten openbaar en maakt ook de wetenschappelijke beoordeling die is uitgevoerd om te verzekeren dat deze aanbevelingen stroken met artikel 18, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 openbaar.
Amendement 144 Voorstel voor een verordening Artikel 18 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis. De maatregelen die op grond van de leden 1 bis en 2 worden genomen:
a) zijn gericht op de verwezenlijking van de in artikel 3 van deze verordening vastgelegde doelstellingen, waarbij met name rekening wordt gehouden met de in artikel 4 vastgelegde prestatie-indicatoren;
b) zijn in overeenstemming met de in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 genoemde beginselen van goed bestuur;
c) bieden stimulansen voor vissersvaartuigen die zijn uitgerust met selectief vistuig of die gebruikmaken van visserijtechnieken met verminderde milieueffecten, onder andere via de toewijzing van vangstmogelijkheden; en
d) zijn ten minste gelijkwaardig aan de in lid 1 bedoelde maatregelen of, in het geval van voorschriften voor maaswijdte, aan de maatregelen die van toepassing zijn op ... [de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening] wat betreft exploitatiepatronen en het niveau van aan kwetsbare soorten en habitats geboden bescherming.
Amendement 145 Voorstel voor een verordening Artikel 18 – lid 3
3. De overeenkomstig lid 2 aanbevolen technische maatregelen zijn wat betreft exploitatiepatronen en het niveau van aan kwetsbare soorten en habitats geboden beschermingminstens gelijkwaardig aan de in lid 1 bedoelde maatregelen.
3. Overeenkomstig artikel 18, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 baseren de lidstaten de in lid 2 van dit artikel bedoelde gezamenlijke aanbevelingen op het beste beschikbare wetenschappelijk advies. Bij dat wetenschappelijk advies wordt rekening gehouden met de gevolgen van dergelijke maatregelen op de doelsoorten en kwetsbare soorten en habitats, en wordt aangegeven welke voordelen dit oplevert voor de instandhouding van het mariene ecosysteem.
Amendement 146 Voorstel voor een verordening Artikel 18 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis. Onverminderd het bepaalde in artikel 18, leden 1, 3 en 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 kan de Commissie dergelijke gedelegeerde handelingen ook vaststellen bij gebreke van een in die leden bedoelde gezamenlijke aanbeveling.
Amendement 147 Voorstel voor een verordening Artikel 19
Artikel 19
Schrappen
Regionale maatregelen in het kader van meerjarenplannen
1. De Commissie is bevoegd om technische maatregelen op regionaal niveau vast te stellen voor het bereiken van de doelstellingen van de in de artikelen 9 en 10 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde meerjarenplannen. Die maatregelen worden vastgesteld door middel van overeenkomstig artikel 32 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 aangenomen gedelegeerde handelingen.
2. Overeenkomstig lid 1 vastgestelde maatregelen kunnen ertoe strekken:
a) de in de bijlagen V tot en met XI beschreven maatregelen te wijzigen of aan te vullen;
b) voor een specifiek gebied of een specifieke periode af te wijken van de in de bijlagen V tot en met XI beschreven maatregelen, op voorwaarde dat kan worden aangetoond dat die maatregelen in dat gebied of gedurende die periode geen nut hebben op het vlak van instandhouding of dat de alternatieve maatregelen dezelfde doelstellingen bereiken.
3. In een meerjarenplan kan worden bepaald welke soort technische maatregelen op grond van de leden 1 en 2 voor de betrokken regio mogen worden vastgesteld.
4. De maatregelen die worden vastgesteld op grond van de leden 1 en 2
a) zijn erop gericht de in de artikelen 3 en 4 van deze verordening vermelde doelstellingen en streefdoelen te bereiken;
b) zijn in overeenstemming met de in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 genoemde beginselen van goed bestuur; en
c) stimuleren vissersvaartuigen die zijn uitgerust met selectief vistuig of die gebruikmaken van visserijtechnieken met verminderde milieueffecten, door hun vangstmogelijkheden toe te wijzen.
5. Lidstaten die gezamenlijke aanbevelingen indienen voor de vaststelling van de in lid 1 bedoelde technische maatregelen, leveren wetenschappelijk bewijs ter ondersteuning van het aannemen van die maatregelen.
6. De Commissie kan het WTECV verzoeken de in lid 5 bedoelde gezamenlijke aanbevelingen te beoordelen.
Amendement 148 Voorstel voor een verordening Artikel 20 – lid 1 – inleidende formule
1. Lidstaten die overeenkomstig artikel 19 gezamenlijke aanbevelingen indienen voor het omschrijven van grootteselectief en soortselectief vistuig, leveren het bewijs waaruit blijkt dat dat vistuig voldoet aan ten minste een van de volgende criteria:
1. Lidstaten die overeenkomstig artikel 18 gezamenlijke aanbevelingen indienen voor het omschrijven van grootteselectief en soortselectief vistuig, leveren het bewijs waaruit blijkt dat dat vistuig voldoet aan ten minste een van de volgende criteria:
Amendement 149 Voorstel voor een verordening Artikel 21 – alinea 1 – inleidende formule
Lidstaten die overeenkomstig artikel 19 gezamenlijke aanbevelingen indienen in verband met de wijziging van de in deel C van de bijlagen V tot en met VIII en X en deel B van bijlage XI opgenomen gesloten of beperkte gebieden of het instellen van nieuwe gesloten of beperkte gebieden, nemen in die gezamenlijke aanbevelingen de volgende elementen met betrekking tot die gesloten of beperkte gebieden op:
Lidstaten die overeenkomstig artikel 18 gezamenlijke aanbevelingen indienen in verband met de wijziging van de in deel C van de bijlagen V tot en met VIII en X en deel B van bijlage XI opgenomen gesloten of beperkte gebieden, het instellen van nieuwe gesloten of beperkte gebieden of het schrappen ervan, nemen in die gezamenlijke aanbevelingen de volgende elementen met betrekking tot die gesloten of beperkte gebieden op:
Amendement 150 Voorstel voor een verordening Artikel 21 – alinea 1 bis (nieuw)
Wanneer lidstaten geen gezamenlijke aanbevelingen vaststellen, kan de Commissie overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vaststellen met betrekking tot de instelling van gesloten of beperkte gebieden op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies.
Amendement 151 Voorstel voor een verordening Artikel 22 – alinea 1
1. Lidstaten die overeenkomstig artikel 19 gezamenlijke aanbevelingen indienen in verband met de wijziging of de vaststelling van de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten in deel A van de bijlagen V tot en met X, houden zich aan de doelstelling om de bescherming van jonge exemplaren van mariene soorten te waarborgen.
1. Lidstaten die overeenkomstig artikel 18 gezamenlijke aanbevelingen indienen in verband met de wijziging of de vaststelling van de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten in deel A van de bijlagen V tot en met X, houden zich aan de doelstelling om de bescherming van jonge exemplaren van mariene soorten te waarborgen. Gezamenlijke aanbevelingen zijn gebaseerd op het beste beschikbare wetenschappelijke bewijs en houden rekening met biologische argumenten, met name de volwassen grootte van de soorten. Gezamenlijke aanbevelingen brengen de controle- en handhavingsbepalingen voor de aanlanding en de afzet van visserijproducten niet in gevaar.
Amendement 152 Voorstel voor een verordening Artikel 23 – alinea 1 – inleidende formule
Lidstaten die overeenkomstig artikel 19 gezamenlijke aanbevelingen in verband met realtimesluitingen en bepalingen voor verplaatsing van de visserij indienen om de bescherming van concentraties jonge of paaiende vis of schaaldieren te garanderen, vermelden:
Lidstaten die overeenkomstig artikel 18 gezamenlijke aanbevelingen in verband met realtimesluitingen en bepalingen voor verplaatsing van de visserij indienen om de bescherming van concentraties jonge of paaiende vis of schaaldieren of kwetsbare soorten te garanderen, vermelden:
Amendement 153 Voorstel voor een verordening Artikel 23 – alinea 1 bis (nieuw)
1 bis. Als realtimesluitingen of verplaatsingen slechts vaartuigen van één lidstaat treffen, worden maatregelen genomen om de effecten op de getroffen vaartuigen te beperken op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies.
Amendementen 304 en 154 Voorstel voor een verordening Artikel 24 – lid 1
1. Lidstaten die overeenkomstig artikel 19 gezamenlijke aanbevelingen indienen in verband met het gebruik of de uitbreiding van het gebruik van innovatief vistuig, met inbegrip van de in deel E van bijlage V beschreven pulskor, in een bepaald zeebekken, verstrekken een beoordeling van de waarschijnlijke effecten van het gebruik van dat vistuig op de doelsoorten en op kwetsbare soorten en habitats.
1. Lidstaten die overeenkomstig artikel 18 gezamenlijke aanbevelingen indienen in verband met het gebruik of de uitbreiding van het gebruik van innovatief vistuig in een bepaald zeebekken, verstrekken een beoordeling van de waarschijnlijke effecten van het gebruik van dat vistuig op de doelsoorten en op kwetsbare soorten en habitats.
Deze beoordeling is gebaseerd op het gebruik van innovatief vistuig gedurende een proefperiode waarbij de beoordeling zich beperkt tot maximaal 5 % van alle vaartuigen die zich op dat moment in het betreffende metier bevinden voor een termijn van minstens vier jaar.
Amendement 155 Voorstel voor een verordening Artikel 24 – lid 3
3. Het gebruik van innovatief vistuig is niet toegestaan indien uit die beoordelingen blijkt dat het gebruik ervan negatieve effecten voor kwetsbare habitats en niet-doelsoorten zal hebben.
3. Het gebruik van innovatief vistuig is alleen toegestaan op commerciële schaal indien uit de in lid 1 bedoelde beoordeling blijkt dat vergeleken bij het bestaande gereglementeerde vistuig en de bestaande gereglementeerde vistechnieken het gebruik ervan geen directe of cumulatieve negatieve effecten voor mariene habitats, met inbegrip van kwetsbare habitats, of niet-doelsoorten zal hebben.
Amendement 156 Voorstel voor een verordening Artikel 25 – alinea 1 – streepje 2 bis (nieuw)
— het verstrekken van informatie over de doeltreffendheid van de bestaande impactbeperkende maatregelen en controleregelingen;
Amendement 158 Voorstel voor een verordening Artikel 25 – alinea 1 bis (nieuw)
De lidstaten zien erop toe dat de rechtstreeks door deze maatregelen getroffen vissers op passende wijze worden geraadpleegd.
Amendement 159 Voorstel voor een verordening Artikel 26 – lid 1 – letter d bis (nieuw)
d bis) afwijkingen vastgesteld op grond van artikel 15, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.
Amendement 160 Voorstel voor een verordening Artikel 26 – lid 2
2. De in lid 1 bedoelde maatregelen zijn erop gericht de in artikel 3 vermelde streefdoelen te bereiken, met name wat betreft de bescherming van scholen jonge of paaiende vis of schaaldieren.
2. De in lid 1 bedoelde maatregelen zijn erop gericht de in artikel 3 vermelde streefdoelen te bereiken, met name wat betreft de bescherming van scholen jonge of paaiende vis of schaaldieren. Deze maatregelen zijn minstens even streng als de uit hoofde van het Unierecht geldende technische maatregelen.
Amendement 161 Voorstel voor een verordening Artikel 26 bis (nieuw)
Artikel 26 bis
Proefprojecten over een volledige documentatieregeling voor vangsten en teruggooi
1. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen als aanvulling op deze verordening door proefprojecten op te zetten waarmee, met het oog op een resultaatgericht beheer van de visserij, een volledige documentatieregeling voor vangsten en teruggooi op basis van meetbare streefdoelen en doelstellingen wordt ontwikkeld.
2. De in lid 1 van dit artikel bedoelde proefprojecten kunnen voor een specifiek gebied en gedurende maximaal één jaar afwijken van de in deel B van bijlagen V t/m XI vastgelegde maatregelen, mits kan worden aangetoond dat dergelijke proefprojecten gericht zijn op het bereiken van de in artikel 3 vastgelegde doelstellingen en op het voldoen aan de in artikel 4 vastgelegde prestatie-indicatoren, en met name gericht zijn op een betere selectiviteit van het vistuig of de praktijk in kwestie of anderszins de milieueffecten ervan verminderen. Die periode van één jaar kan onder dezelfde voorwaarden worden verlengd met nog één jaar. De proefprojecten blijven beperkt tot maximaal 5 % van alle vaartuigen in dat metier per lidstaat.
3. Lidstaten die gezamenlijke aanbevelingen indienen voor het opzetten van de in lid 1 bedoelde proefprojecten leveren wetenschappelijk bewijs om de kans op goedkeuring te vergroten. Het WTECV beoordeelt die gezamenlijke aanbevelingen en maakt die beoordeling openbaar. Binnen zes maanden na de afronding van het project dienen de lidstaten bij de Commissie een verslag in met de resultaten, waaronder ook een gedetailleerde beoordeling van de veranderingen in selectiviteit en andere milieueffecten.
4. Het WTECV beoordeelt het in lid 3 bedoelde verslag. Als het WTECV concludeert dat de in lid 2 bedoelde doelstellingen dankzij het nieuwe vistuig of de nieuwe praktijk gehaald worden, kan de Commissie uit hoofde van het VWEU een voorstel indienen om het algemene gebruik van dat vistuig of die praktijk mogelijk te maken. De beoordeling van het WTECV wordt openbaar gemaakt.
5. De Commissie stelt gedelegeerde handelingen vast overeenkomstig artikel 32 als aanvulling op deze verordening door de technische specificaties van de in lid 1 bedoelde volledige documentatieregeling voor vangsten en teruggooi te definiëren.
Amendement 162 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk IV
HOOFDSTUK IV
Schrappen
REGIONALE ORGANISATIES VOOR VISSERIJBEHEER
Artikel 28
Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC)
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde:
a) bepaalde door de Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC) overeengekomen technische maatregelen in Unierecht om te zetten, met inbegrip van de lijsten van kwetsbare mariene ecosystemen en specifieke technische maatregelen in verband met de visserij op blauwe leng en roodbaars die zijn omschreven in aanbevelingen 05:2013, 19:2014, 01:2015 en 02:2015 van de NEAFC; en
b) andere technische maatregelen vast te stellen ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van wetgevingshandelingen waarbij NEAFC-aanbevelingen zijn omgezet.
Amendement 163 Voorstel voor een verordening Artikel 29 – lid 1 – inleidende formule
1. De in deze verordening vastgestelde technische maatregelen zijn niet van toepassing op visserijoperaties die uitsluitend worden uitgeoefend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek, mits:
1. De in deze verordening vastgestelde technische maatregelen zijn niet van toepassing op visserijoperaties die worden uitgeoefend in het kader van wetenschappelijk onderzoek, mits:
Amendement 164 Voorstel voor een verordening Artikel 29 – lid 2 – letter b
b) zij worden verkocht voor andere doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie.
b) zij worden verkocht voor andere doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie, indien het exemplaren betreft die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte.
Amendement 165 Voorstel voor een verordening Artikel 30 – titel
Kunstmatige uitzetting en overbrenging
Rechtstreekse uitzetting en overbrenging
Amendement 166 Voorstel voor een verordening Artikel 30 – lid 1
1. De in deze verordening vastgestelde technische maatregelen zijn niet van toepassing op visserijoperaties die uitsluitend worden uitgeoefend ten behoeve van de kunstmatige uitzetting of de overbrenging van mariene soorten, mits die activiteiten worden uitgevoerd met toestemming en onder gezag van een of meer lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer.
1. De in deze verordening vastgestelde technische maatregelen zijn niet van toepassing op visserijoperaties die uitsluitend worden uitgeoefend ten behoeve van de rechtstreekse uitzetting of de overbrenging van mariene soorten, mits die activiteiten worden uitgevoerd met toestemming en onder gezag van een of meer lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer.
Amendement 167 Voorstel voor een verordening Artikel 30 – lid 2
2. Wanneer de kunstmatige uitzetting of de overbrenging plaatsvindt in de wateren van een andere lidstaat of van andere lidstaten, worden de Commissie en al die lidstaten ten minste een maand van tevoren in kennis gesteld van het voornemen om dergelijke visserijoperaties uit te voeren.
2. Wanneer de rechtstreekse uitzetting of de overbrenging plaatsvindt in de wateren van een andere lidstaat of van andere lidstaten, worden de Commissie en al die lidstaten ten minste een maand van tevoren in kennis gesteld van het voornemen om dergelijke visserijoperaties uit te voeren.
Amendement 168 Voorstel voor een verordening Artikel 31 – lid 1
1. Wanneer volgens het beschikbare wetenschappelijke advies onmiddellijke actie is vereist om mariene soorten te beschermen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen om dergelijke bedreigingen af te zwakken. Die handelingen kunnen met name betrekking hebben op beperkingen op het gebruik van vistuig of op visserijactiviteiten in bepaalde gebieden of tijdens bepaalde perioden.
1. Wanneer volgens het beschikbare wetenschappelijke advies onmiddellijke actie is vereist om mariene soorten of mariene habitats te beschermen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen om dergelijke bedreigingen af te zwakken. Die handelingen kunnen met name betrekking hebben op beperkingen op het gebruik van vistuig of op visserijactiviteiten in bepaalde gebieden of tijdens bepaalde perioden, of op elke andere noodzakelijke instandhoudingsmaatregel.
Amendement 273 Voorstel voor een verordening Artikel 31 – lid 2 – letter b bis (nieuw)
(b bis) bescherming te bieden voor kwetsbare soorten en habitats, indien er bewijs is van een ernstige bedreiging voor de instandhouding van deze kwetsbare soorten en habitats.
Amendement 169 Voorstel voor een verordening Artikel 31 – lid 3
3. Onverminderd artikel 32, lid 6, zijn de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen van toepassing voor een periode van ten hoogste drie jaar.
3. Onverminderd artikel 32, lid 6, zijn de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen van toepassing voor een periode van ten hoogste twee jaar.
Amendement 170 Voorstel voor een verordening Artikel 34 – lid 1
1. Uiterlijk eind 2020 en vervolgens om de drie jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de tenuitvoerlegging van deze verordening, op basis van door de lidstaten en de betrokken adviesraden verstrekte informatie en na een evaluatie door het WTECV. Dat verslag bevat een beoordeling van de mate waarin de technische maatregelen zowel op regionaal niveau als op het niveau van de Unie hebben bijgedragen tot het bereiken van de in artikel 3 vermelde doelstellingen en de in artikel 4 vermelde streefdoelen.
1. Uiterlijk … [drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] en vervolgens om de drie jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de tenuitvoerlegging van deze verordening, op basis van door de lidstaten en de betrokken adviesraden verstrekte informatie en na een evaluatie door het WTECV. Dat verslag bevat een beoordeling van de mate waarin de technische maatregelen zowel op regionaal niveau als op het niveau van de Unie hebben bijgedragen tot het bereiken van de in artikel 3 vermelde doelstellingen op basis van de in artikel 4 vermelde prestatie-indicatoren.
Amendement 171 Voorstel voor een verordening Artikel 34 – lid 2
2. Wanneer uit dat verslag blijkt dat de doelstellingen en streefdoelen op regionaal niveau niet zijn bereikt, dienen de lidstaten in de betrokken regio binnen zes maanden na de indiening van het in lid 1 bedoelde verslag een plan in met corrigerende maatregelen om ervoor te zorgen dat die doelstellingen en streefdoelen kunnen worden bereikt.
2. Wanneer uit dat verslag blijkt dat de doelstellingen op regionaal niveau niet zijn bereikt of de in artikel 4, lid 1, onder a), bedoelde specifieke niveaus van vangsten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte voor de voornaamste visserijsectoren zijn overschreden, dienen de lidstaten in de betrokken regio binnen twaalf maanden na de indiening van het in lid 1 bedoelde verslag een plan in met corrigerende maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 3 bedoelde doelstellingen kunnen worden bereikt en vangsten van mariene soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte kunnen worden verlaagd tot de in artikel 4, lid 1, onder a), bedoelde niveaus.
Amendement 172 Voorstel voor een verordening Artikel 34 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis. De Commissie helpt de lidstaten bij het opstellen van een nationaal actieplan voor de aanpak van in kaart gebrachte moeilijkheden bij de tenuitvoerlegging van nieuwe technische maatregelen om te voldoen aan de in artikel 4 gestelde eisen. De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om dat actieplan uit te voeren.
Amendement 173 Voorstel voor een verordening Artikel 34 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis. Als in het verslag wordt aangegeven dat een lidstaat niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen op het gebied van controle en gegevensverzameling kan de Commissie overeenkomstig de artikelen 100 en 101 van Verordening (EU) nr. 508/2014 de EFMZV-financiering voor die lidstaat onderbreken of opschorten.
Amendement 174 Voorstel voor een verordening Artikel 35 – alinea 1 – letter a
a) De artikelen 3, 8 tot en met 12, 14, 15, 16 en 25 worden geschrapt.
a) De artikelen 3, 8 tot en met 12, artikel 13, lid 3, tweede alinea, en de artikelen 14, 15, 16 en 25 worden geschrapt.
Amendement 175 Voorstel voor een verordening Artikel 36
Artikel 36
Schrappen
Wijziging van Verordening (EG) nr. 1098/2007
In Verordening (EG) nr. 1098/2007 worden de artikelen 8 en 9 geschrapt.
Amendement 176 Voorstel voor een verordening Artikel 37 – alinea 1 – letter b Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 54 quater – lid 2 – letter a
a) er tegelijkertijd geen gesleept tuig met een maaswijdte van minder dan 80 mm dan wel een of meer ringzegens of soortgelijke visnetten aan boord van het vaartuig zijn of gebruikt worden; of
a) er tegelijkertijd geen gesleept tuig met een maaswijdte van minder dan 70 mm dan wel een of meer ringzegens of soortgelijke visnetten aan boord van het vaartuig zijn of gebruikt worden; of
Amendement 177 Voorstel voor een verordening Artikel 37 – alinea 1 – letter b Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 54 quater – lid 2 – letter b – streepje 2
de gesorteerde vis onmiddellijk na sortering wordt bevroren en er geen gesorteerde vis in zee wordt teruggezet; en
de gesorteerde vis na sortering wordt bevroren en er geen gesorteerde vis in zee wordt teruggezet; en
Amendement 178 Voorstel voor een verordening Artikel 37 – alinea 1 – letter b Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 54 quater – lid 2 – letter b – streepje 3
de machines op het vaartuig op een zodanige wijze geïnstalleerd en gesitueerd zijn dat de mariene soorten onmiddellijk worden bevroren en niet meer in zee kunnen worden teruggezet.
de machines op het vaartuig op een zodanige wijze geïnstalleerd en gesitueerd zijn dat de mariene soorten worden bevroren en niet meer in zee kunnen worden teruggezet.
Amendement 179 Voorstel voor een verordening Artikel 37 – alinea 1 – letter b Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 54 quater – lid 3 bis (nieuw)
3 bis. De bevoegde autoriteit van de vlaggenlidstaat certificeert de plannen voor de vriestrawlers om te waarborgen dat ze in overeenstemming zijn met de geldende regels.
Amendement 180 Voorstel voor een verordening Artikel 38
Artikel 38
Schrappen
Wijziging van Verordening (EU) nr. 1343/2011
Artikel 26 van Verordening (EG) nr. 1343/2011 wordt als volgt gewijzigd:
"De Commissie is tevens bevoegd overeenkomstig artikel 27 gedelegeerde handelingen vast te stellen om andere door de GFCM vastgestelde en voor de Unie bindend wordende technische maatregelen in Unierecht om te zetten en om bepaalde niet-essentiële onderdelen van wetgevingshandelingen waarbij GFCM-aanbevelingen inzake technische maatregelen zijn omgezet, aan te vullen of te wijzigen.".
Amendement 181 Voorstel voor een verordening Artikel 40 – alinea 1
De Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 worden ingetrokken.
De Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004, (EG) nr. 2187/2005 en Verordening (EG) nr. 494/2002 van de Commissie1 bis worden ingetrokken.
____________________________
1 bis Verordening (EG) nr. 494/2002 van de Commissie van 19 maart 2002 tot vaststelling van aanvullende technische maatregelen voor het herstel van het heekbestand in de ICES-deelgebieden III, IV, V, VI en VII en in de ICES-sectoren VIIIa, b, d, e (PB L 77 van 20.3.2002, blz. 8).
Amendement 182 Voorstel voor een verordening Bijlage I – letter n bis (nieuw)
n bis) Noordzeehouting (Coregonus oxyrinchus) in ICES-deelgebied IVb (Uniewateren);
Amendement 183 Voorstel voor een verordening Bijlage I – letter n ter (nieuw)
n ter) Adriatische steur (Acipenser naccarii) en gewone steur (Acipenser sturio) in Uniewateren;
Amendement 184 Voorstel voor een verordening Bijlage I – letter o
o) vrouwelijke rivierkreeften met eitjes (Palinuridae spp.) en vrouwelijke kreeft met eitjes (Homarus gammarus) in alle Uniewateren, behalve wanneer zij worden gebruikt voor rechtstreekse uitzetting of voor overbrenging;
(Niet van toepassing op de Nederlandse versie.)
Amendement 185 Voorstel voor een verordening Bijlage I – letter p
p) dadelmossel (Lithophaga lithophaga) en boormossel (Pholas dactylus) in de Uniewateren in de Middellandse Zee.
p) dadelmossel (Lithophaga lithophaga), grote steekmossel (Pinna nobilis) en boormossel (Pholas dactylus) in de Uniewateren in de Middellandse Zee;
Amendement 186 Voorstel voor een verordening Bijlage I – letter p bis (nieuw)
p bis) diadeemzee-egel (Centrostephanus longispinus).
Amendement 187 Voorstel voor een verordening Bijlage IV – lid 5 bis (nieuw)
5 bis. Spinkrabben worden, zoals figuur 5 bis laat zien, gemeten over de lengte van de schaal, over de middellijn beginnend aan de rand van de schaal tussen de punten van het rostrum tot de achterrand van de schaal.
Amendement 188 Voorstel voor een verordening Bijlage IV – lid 5 ter (nieuw)
5 ter. Noordzeekrabben worden, zoals figuur 5 ter laat zien, gemeten over de maximumbreedte van de schaal, haaks op de middellijn over de voor- en achterkant van de schaal.
Amendement 189 Voorstel voor een verordening Bijlage IV – lid 5 quater (nieuw)
5 quater. Wulken worden, zoals figuur 5 quater laat zien, gemeten over de lengte van de schelp.
Amendement 190 Voorstel voor een verordening Bijlage IV – lid 5 quinquies (nieuw)
5 quinquies. Zwaardvis wordt, zoals figuur 5 quinquies laat zien, gemeten in de lengte, van de staartvinvork tot het uiteinde van de onderkaak.
Amendement 191 Voorstel voor een verordening Bijlage IV – lid 5 bis (nieuw)
Figuur 5 bis Spinkrab (Maia squinado)
Amendement 192 Voorstel voor een verordening Bijlage IV – figuur 5 ter (nieuw)
Figuur 5 ter Noordzeekrab (Cancer pagarus)
Amendement 193 Voorstel voor een verordening Bijlage IV – figuur 5 quater (nieuw)
Figuur 5 quater Wulk (Buccinum spp)
Amendement 194 Voorstel voor een verordening Bijlage IV – figuur 5 quinquies (nieuw)
Figuur 5 quinquies Zwaardvis (Xiphias gladius)
Amendement 195 Voorstel voor een verordening Bijlage V – Deel A – tabel 1 – rij 14
Door de Commissie voorgestelde tekst
Makreel (Scomber spp.)
20 cm
Amendement
Makreel (Scomber spp.)
30 cm1 bis
__________________
1 bisDe minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangst die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.
Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.
Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.
Amendement 196 Voorstel voor een verordening Bijlage V – Deel A – tabel 1 – rij 15
Door de Commissie voorgestelde tekst
Haring (Clupea harengus)
20 cm
Amendement
Haring (Clupea harengus)
20 cm1 bis
__________________
1 bisDe minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangst die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.
Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.
Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.
Amendement 197 Voorstel voor een verordening Bijlage V – Deel A – tabel 1 – rij 16
Door de Commissie voorgestelde tekst
Horsmakrelen (Trachurus spp.)
15 cm
Amendement
Horsmakrelen (Trachurus spp.)
15 cm1 bis
__________________
1 bisDe minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangst die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.
Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.
Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.
Amendement 198 Voorstel voor een verordening Bijlage V – Deel A – tabel 1 – rij 17
Door de Commissie voorgestelde tekst
Ansjovis (Engraulis encrasicolus)
12 cm of 90 vissen per kilo
Amendement
Ansjovis (Engraulis encrasicolus)
12 cm of 90 vissen per kilo1 bis
__________________
1 bisDe minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangst die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.
Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.
Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.
Amendement 199 Voorstel voor een verordening Bijlage V – Deel A – tabel 1 – rij 19
Door de Commissie voorgestelde tekst
Sardine (Sardina pilchardus)
11 cm
Amendement
Sardine (Sardina pilchardus)
11 cm1 bis
__________________
1 bisDe minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangst die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.
Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.
Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.
Amendement 200 Voorstel voor een verordening Bijlage V – Deel A – tabel 1 – rij 20
Door de Commissie voorgestelde tekst
Zeekreeft (Homarus gammarus)
87 mm
Amendement
Zeekreeft (Homarus gammarus)
87 mm (carapaxlengte)
Amendement 201 Voorstel voor een verordening Bijlage V – Deel A – tabel 1 – rij 34
Door de Commissie voorgestelde tekst
Langoest (Palinurus spp.)
95 mm
Amendement
Langoest (Palinurus spp.)
95 mm (carapaxlengte)
Amendement 202 Voorstel voor een verordening Bijlage V – Deel A – tabel 2 – rij 13
Door de Commissie voorgestelde tekst
Langoustine (Nephrops norvegicus)
Totale lengte 105 mm
Carapaxlengte 32 mm
Amendement
Langoustine (Nephrops norvegicus)
Totale lengte 105 mm
Carapaxlengte 32 mm
Langoustinestaarten 59 mm
Amendement 203 Voorstel voor een verordening Bijlage V – Deel A – tabel 2 – rij 14
Door de Commissie voorgestelde tekst
Makreel (Scomber spp.)
20 cm
Amendement
Makreel (Scomber spp.)
20 cm1 bis
__________________
1 bis De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangsten die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.
Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.
Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.
Amendement 204 Voorstel voor een verordening Bijlage V – Deel A – tabel 2 – rij 15
Door de Commissie voorgestelde tekst
Haring (Clupea harengus)
18 cm
Amendement
Haring (Clupea harengus)
18 cm1 bis
__________________
1 bis De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangsten die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.
Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.
Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.
Amendement 205 Voorstel voor een verordening Bijlage V – Deel A – tabel 2 – rij 16
Door de Commissie voorgestelde tekst
Horsmakrelen (Trachurus spp.)
15 cm
Amendement
Horsmakrelen (Trachurus spp.)
15 cm1 bis
__________________
1 bis De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangsten die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.
Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.
Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.
Amendement 206 Voorstel voor een verordening Bijlage V – Deel B – lid 1 – tabel – rij 2 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Ten minste 90 mm
Skagerrak en Kattegat
Er wordt een paneel met een maaswijdte van ten minste 270 mm (ruitvormige maas) of 140 mm1 bis (vierkante maas) aangebracht.
__________________
1 bis In de deelsector Kattegat wordt een paneel met vierkante mazen van 120 mm aangebracht (op de trawl in de periode van 1 oktober t/m 31 december en op de zegen in de periode van 1 augustus t/m 31 oktober).
Amendementen 305 en 355 Voorstel voor een verordening Bijlage V – Deel B – lid 1 – tabel – rij 4
Door de Commissie voorgestelde tekst
Ten minste 80 mm
ICES-sector IVb ten zuiden van 54°30′ NB en ICES-sector IVc
Gerichte visserij op tong met boomkorren of [pulskorren]. In de bovenste helft van het voorste deel van het net wordt een paneel met een maaswijdte van ten minste 180 mm aangebracht.
Amendement
Ten minste 80 mm
ICES-sector IVb ten zuiden van 54°30′ NB en ICES-sector IVc
Gerichte visserij op tong met boomkorren. In de bovenste helft van het voorste deel van het net wordt een paneel met een maaswijdte van ten minste 180 mm aangebracht.
Amendement 208 Voorstel voor een verordening Bijlage V – Deel B – lid 1 – tabel – rij 4 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Ten minste 40 mm
Hele gebied
Gerichte visserij op inktvis (85 % van de vangsten) (Lolignidae, Ommastrephidae).
Amendement 209 Voorstel voor een verordening Bijlage V – Deel B – lid 1 – tabel – rij 6
Door de Commissie voorgestelde tekst
Ten minste 16 mm
Hele gebied
Gerichte visserij op kleine pelagische soorten.
Gerichte visserij op kever. Voor de kevervisserij wordt een sorteerrooster met een maximumafstand van 22 mm tussen de staven aangebracht.
Gerichte visserij op Crangon crangon.Er wordt een sorteerrooster, zeeflap of gelijkwaardige selectiviteitsvoorziening aangebracht.
Amendement
Ten minste 16 mm
Hele gebied
Gerichte visserij op kleine pelagische soorten (80 % van de vangsten).
Gerichte visserij op kever (50 % van de vangsten). Voor de kevervisserij wordt een sorteerrooster met een maximumafstand van 35 mm tussen de staven aangebracht.
Gerichte visserij op Noordzeegarnaal en ringsprietgarnaal (90 % van de vangsten). Er wordt een sorteernet of sorteerrooster aangebracht in overeenstemming met de nationaal overeengekomen normen.
Amendement 210 Voorstel voor een verordening Bijlage V – Deel B – lid 2 – titel
2. Basisnormen voor maaswijdten van staande netten
2. Basisnormen voor maaswijdten van staande netten en drijfnetten
Amendement 211 Voorstel voor een verordening Bijlage V – Deel B – lid 2 – inleidend gedeelte
De volgende maaswijdten voor staande netten zijn van toepassing in de Noordzee en het Skagerrak/Kattegat.
De volgende maaswijdten voor staande netten en drijfnetten zijn van toepassing in de Noordzee en het Skagerrak/Kattegat.
Amendement 212 Voorstel voor een verordening Bijlage V – Deel C – lid 1 – punt 1.1
1.1 Het is verboden om met gesleept vistuig met een maaswijdte in de kuil van minder dan 80 mm of met staande netten met een maaswijdte van minder dan 100 mm op zandspiering te vissen in het geografische gebied dat wordt begrensd door de oostkust van Engeland en Schotland en dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:
1.1 Het is verboden om met gesleept vistuig met een maaswijdte in de kuil van minder dan 32 mm op zandspiering te vissen in het geografische gebied dat wordt begrensd door de oostkust van Engeland en Schotland en dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:
Amendement 213 Voorstel voor een verordening Bijlage V – Deel C – lid 2 – punt 2.2 – streepje 1
— vaartuigen met een motorvermogen van niet meer dan 221 kW die met bodemtrawls of Deense zegens vissen;
— (Niet van toepassing op de Nederlandse versie.)
Amendement 214 Voorstel voor een verordening Bijlage V – Deel C – lid 2 – punt 2.2 – streepje 2
— in span vissende vaartuigen waarvan het gezamenlijke motorvermogen 221 kW nooit overschrijdt en die met demersalespannetten vissen;
— in span vissende vaartuigen waarvan het gezamenlijke motorvermogen 221 kW nooit overschrijdt en die met bodemspannetten vissen;
Amendement 215 Voorstel voor een verordening Bijlage V – Deel C – lid 2 – punt 2.2 – streepje 3
— vaartuigen met een motorvermogen van meer dan 221 kW mogen echter bodemtrawls of Deense zegens gebruiken, en in span vissende vaartuigen met een gezamenlijk motorvermogen van meer dan 221 kW mogen demersale spannetten gebruiken, op voorwaarde dat die vaartuigen niet gericht op schol en tong vissen en dat zij de toepasselijke maaswijdtevoorschriften van deel B van deze bijlage naleven.
— vaartuigen met een motorvermogen van meer dan 221 kW mogen echter bodemtrawls of Deense zegens gebruiken, en in span vissende vaartuigen met een gezamenlijk motorvermogen van meer dan 221 kW mogen bodemspannetten gebruiken, op voorwaarde dat die vaartuigen niet gericht op schol en tong vissen en dat zij de toepasselijke maaswijdtevoorschriften van deel B van deze bijlage naleven.
Amendement 216 Voorstel voor een verordening Bijlage V – Deel C – lid 6 – punt 6.2
6.2 Het is verboden op een kaartdiepte van minder dan 600 meter gericht te vissen op de in bijlage I van Verordening (EG) nr. 2347/20021 vermelde diepzeehaaien. Incidenteel gevangen diepzeehaaien worden aan boord gehouden. Die vangsten worden aangeland en op de quota afgeboekt. Vaartuigen van een lidstaat die incidenteel meer dan 10 ton diepzeehaaien vangen, kunnen niet langer gebruikmaken van de in punt 6.1 bedoelde afwijkingen.
6.2 Het is verboden op een kaartdiepte van minder dan 600 meter gericht te vissen op de in bijlage I bij Verordening (EU) 2016/2336 van het Europees Parlement en de Raad1 vermelde diepzeehaaien. Incidenteel gevangen diepzeehaaien waarvoor in het Unierecht een uitdrukkelijk vangstverbod is vastgesteld, moeten zo snel mogelijk in zee worden teruggezet. Gevangen diepzeehaaien waarvoor vangstbeperkingen gelden, worden aan boord gehouden. Die vangsten worden aangeland en op de quota afgeboekt. Wanneer een lidstaat onvoldoende quota heeft, kan de Commissie artikel 105, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 toepassen. Vaartuigen van een lidstaat die incidenteel meer dan 10 ton diepzeehaaien vangen, kunnen niet langer gebruikmaken van de in punt 6.1 bedoelde afwijkingen.
__________________
__________________
1 Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad van 16 december 2002 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de toegang tot diepzeebestanden en bij de visserij daarop in acht te nemen voorschriften (PB L 351 van 28.12.2002, blz. 6).
1 Verordening (EU) 2016/2336 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de visserij op diepzeebestanden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, tot vaststelling van bepalingen voor de visserij in de internationale wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad (PB L 354 van 23.12.2016, blz. 1).
Amendement 274 Voorstel voor een verordening Bijlage V – Deel D – titel 2
Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van walvisachtigen in ICES-sector IIIa en ICES-deelgebied IV
Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van zeezoogdieren in ICES-sector IIIa en ICES-deelgebied IV
Amendement 275 Voorstel voor een verordening Bijlage V – Deel D – punt 1 bis (nieuw)
1 bis. Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van zeevogels
1. Er worden wetenschappelijke onderzoeksprogramma's opgezet in de Noordzee om de overlapping van kwetsbare soorten met vistuig en visserijinspanningen te identificeren en technische oplossingen voor vistuig vast te stellen.
2. Er worden ruimtelijke maatregelen toegepast in de Noordzee indien bij wetenschappelijk onderzoek gebieden zijn geïdentificeerd waar incidenteel kwetsbare zeevogels worden gevangen, totdat deze maatregelen kunnen worden vervangen door andere technische maatregelen.
3. Vaartuigen die op de Noordzee vissen met de beug, gebruiken een combinatie van wetenschappelijk geteste technische oplossingen, zoals vogelverschrikkerlijnen, aanpassingen van het lijngewicht, afscherming van de haken en het uitzetten van de beugen in het donker, met de minimale dekverlichting die voor de veiligheid is vereist. De combinaties moeten worden vastgesteld op basis van vistuigconfiguraties en de vatbare soorten die naar alle waarschijnlijkheid door de vloten worden gevangen. De specificatie moet voldoen aan de normen die in internationaal overeengekomen richtsnoeren worden uiteengezet.
4. De lidstaten monitoren en beoordelen de doeltreffendheid van de vastgestelde impactbeperkende maatregelen, onder meer in relatie tot de visvangst en de visserijinspanning.
Amendementen 306, 314, 315 en 356 Voorstel voor een verordening Bijlage V — Deel E
Deel E
Schrappen
Innovatieve visserijmethoden
Het gebruik van elektrische pulskorren in de ICES-sectoren IVb en IVc
Onverminderd artikel 13 is het toegestaan in de ICES-sectoren IVb en IVc te vissen met een elektrische pulskor onder de voorwaarden die overeenkomstig artikel 27, lid 1, tweede streepje, van deze verordening zijn vastgesteld en die betrekking hebben op de gebruikte pulsen en de monitoringmaatregelen die van kracht zijn ten zuiden van een loxodroom die de volgende punten met elkaar verbindt (gemeten volgens het WGS84-coördinatensysteem):
– een punt op de oostkust van het Verenigd Koninkrijk op 55° NB,
– oostwaarts tot 55° NB, 5° OL
– noordwaarts tot 56° NB,
– ten oosten van een punt op de westkust van Denemarken op 56° NB.
Amendement 324 Voorstel voor een verordening Bijlage VI – Deel A – tabel – rij 14
Door de Commissie voorgestelde tekst
Makreel (Scomber spp.)
20 cm
Amendement
Makreel (Scomber spp.)
20 cm1 bis
___________
1 bis De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangsten die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.
Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.
Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanvoer, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.
Amendement 218 Voorstel voor een verordening Bijlage VI – Deel A – tabel – rij 15
Door de Commissie voorgestelde tekst
Haring (Clupea harengus)
20 cm
Amendement
Haring (Clupea harengus)
20 cm1 bis
__________________
1 bis De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangsten die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.
Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.
Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.
Amendement 219 Voorstel voor een verordening Bijlage VI – Deel A – tabel – rij 16
Door de Commissie voorgestelde tekst
Horsmakrelen (Trachurus spp.)
15 cm 3
__________________
3 In de Uniewateren in de ICES-deelgebieden V, VI ten zuiden van 56° NB en VII, behalve de ICES-sectoren VIId, e, f, geldt een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 130 mm.
Amendement
Horsmakrelen (Trachurus spp.)
15 cm 3,3 bis
__________________
3 In de Uniewateren in de ICES-deelgebieden V, VI ten zuiden van 56° NB en VII, behalve de ICES-sectoren VIId, e, f, geldt een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 130 mm.
3 bis De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangsten die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.
Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.
Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.
Amendement 220 Voorstel voor een verordening Bijlage VI – Deel A – tabel – rij 17
Door de Commissie voorgestelde tekst
Ansjovis (Engraulis encrasicolus)
12 cm of 90 vissen per kilo
Amendement
Ansjovis (Engraulis encrasicolus)
12 cm of 90 vissen per kilo1 bis
__________________
1 bis De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangsten die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.
Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.
Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.
Amendement 221 Voorstel voor een verordening Bijlage VI – Deel B – lid 1 – tabel – rij 2
Door de Commissie voorgestelde tekst
Ten minste 120 mm
Hele gebied
Geen
Amendement
Ten minste 100 mm1 bis
Hele gebied
Geen
__________________
1 bis Geleidelijk in te voeren over een periode van twee jaar gerekend vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening. Voor de ICES-sectoren VIId en VIIe geldt een maaswijdte van ten minste 100 mm.
Amendement 223 Voorstel voor een verordening Bijlage VI – Deel B – lid 2 – titel
2. Basisnormen voor maaswijdten van staande netten
2. Basisnormen voor maaswijdten van staande netten en drijfnetten
Amendement 224 Voorstel voor een verordening Bijlage VI – Deel B – lid 2 – inleidend gedeelte
De volgende maaswijdten voor staande netten zijn van toepassing in de noordwestelijke wateren.
De volgende maaswijdten voor staande netten en drijfnetten zijn van toepassing in de noordwestelijke wateren.
Amendement 225 Voorstel voor een verordening Bijlage VI – Deel B – lid 2 – tabel – rij 2
Door de Commissie voorgestelde tekst
Ten minste 120 mm1
Hele gebied
Geen
Amendement
Ten minste 120 mm1
Hele gebied
Geen
__________________
1 Voor de gerichte visserij op zeeduivel (30 % van de vangsten) wordt een maaswijdte van ten minste 220 mm gebruikt. Er wordt een maaswijdte van ten minste 110 mm gebruikt voor gerichte visserij op koolvis en heek (50 % van de vangsten) in de ICES-sectoren VIId en VIIe.
Amendement 226 Voorstel voor een verordening Bijlage VI – Deel B – tabel – rij 4
Door de Commissie voorgestelde tekst
Ten minste 50 mm
Hele gebied
Gerichte visserij op kleine pelagische soorten.
Amendement
Ten minste 50 mm
Hele gebied
Gerichte visserij op kleine pelagische soorten (80 % van de vangsten).
Gerichte visserij op mullen (50 % van de vangsten).
Amendement 227 Voorstel voor een verordening Bijlage VI – Deel C – lid 1 – alinea 1 – inleidende formule
Van 1 januari tot en met 31 maart en van 1 oktober tot en met 31 december van elk jaar is het verboden enige visserijactiviteit met gesleept vistuig of staande netten uit te voeren in het gebied dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:
Van 1 januari tot en met 31 maart en van 1 oktober tot en met 31 december van elk jaar is het verboden enige visserijactiviteit met gesleept bodemvistuig of staande bodemnetten uit te voeren in het gebied dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:
Amendement 228 Voorstel voor een verordening Bijlage VI – Deel C – lid 3 – punt 3.2
3.2 In afwijking van punt 3.1 is in het gebied en de periode die daarin zijn bepaald, het gebruik van bodemtrawls toegestaan, op voorwaarde dat die trawls zijn voorzien van selectiviteitsvoorzieningen die zijn beoordeeld door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV). Wanneer de bijvangsten van kabeljauw die zijn gevangen door de vaartuigen van een lidstaat die binnen de in punt 3.1 bedoelde gebieden actief zijn, meer dan 10 ton bedragen, mogen die vaartuigen niet langer in dat gebied vissen.
3.2 In afwijking van punt 3.1 is in het gebied en de periode die daarin zijn bepaald, het gebruik van bodemtrawls toegestaan, op voorwaarde dat die trawls zijn voorzien van selectiviteitsvoorzieningen die zijn beoordeeld door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV).
Amendement 229 Voorstel voor een verordening Bijlage VI – Deel C – lid 9 – titel
9. Gebruik van staande netten in de ICES-sectoren Vb, VIa, VII b, c, j, k
9. Gebruik van staande netten in de ICES-sectoren Vb, VIa, VIb, VII b, c, h, j, k
Amendement 230 Voorstel voor een verordening Bijlage VI – Deel C – lid 9 – punt 9.2
9.2. Het is verboden op een kaartdiepte van minder dan 600 meter gericht te vissen op de in bijlage I van Verordening (EG) nr. 2347/2002 vermelde diepzeehaaien. Incidenteel gevangen diepzeehaaien worden aan boord gehouden. Die vangsten worden aangeland en op de quota afgeboekt. Vaartuigen van een lidstaat die incidenteel meer dan 10 ton diepzeehaaien vangen, kunnen niet langer gebruikmaken van de in punt 9.1 beschreven afwijkingen.
9.2. Het is verboden op een kaartdiepte van minder dan 600 meter gericht te vissen op de in bijlage I van Verordening (EU) 2016/2336 vermelde diepzeehaaien. Incidenteel gevangen diepzeehaaien waarvoor in het Unierecht een uitdrukkelijk vangstverbod is vastgesteld, moeten zo snel mogelijk in zee worden teruggezet. Gevangen diepzeehaaien waarvoor vangstbeperkingen gelden, worden aan boord gehouden. Die vangsten worden aangeland en op de quota afgeboekt. Wanneer een lidstaat onvoldoende quota heeft, kan de Commissie artikel 105, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 toepassen. Vaartuigen van een lidstaat die incidenteel meer dan 10 ton diepzeehaaien vangen, kunnen niet langer gebruikmaken van de in punt 9.1 bedoelde afwijkingen.
Amendement 276 Voorstel voor een verordening Bijlage VI – Deel D – punt 1 – titel
1. Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van walvisachtigen in de ICES-sectoren VIa en VII d, e, f, g, h en j
1. Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van zeezoogdieren in de ICES-sectoren VI en VII
Amendement 277 Voorstel voor een verordening Bijlage VI – Deel D – punt 2 – punt 2.1 (nieuw)
2.1. Er worden wetenschappelijke onderzoeksprogramma's opgezet in de noordwestelijke wateren om de overlapping van kwetsbare soorten met vistuig en visserijinspanningen te identificeren en technische oplossingen voor vistuig vast te stellen.
Amendement 278 Voorstel voor een verordening Bijlage VI – Deel D – punt 2 – punt 2.2 (nieuw)
2.2. Er worden ruimtelijke maatregelen toegepast in de noordwestelijke wateren indien bij wetenschappelijk onderzoek gebieden zijn geïdentificeerd waar incidenteel kwetsbare zeevogels worden gevangen, totdat deze maatregelen kunnen worden vervangen door andere technische maatregelen.
Amendement 279 Voorstel voor een verordening Bijlage VI – Deel D – punt 2 – punt 2.3 (nieuw)
2.3. De lidstaten monitoren en beoordelen de doeltreffendheid van de vastgestelde impactbeperkende maatregelen, onder meer in relatie tot de visvangst en de visserijinspanning.
Amendement 231 Voorstel voor een verordening Bijlage VII – Deel A – tabel – rij 15
Door de Commissie voorgestelde tekst
Haring (Clupea harengus)
20 cm
Amendement
Haring (Clupea harengus)
20 cm1 bis
__________________
1 bisDe minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangst die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.
Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.
Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.
Amendement 232 Voorstel voor een verordening Bijlage VII – Deel A – tabel – rij 18
Door de Commissie voorgestelde tekst
Zeebaars (Dicentrarchus labrax)
42 cm
Amendement
Zeebaars (Dicentrarchus labrax)
36 cm
Amendement 233 Voorstel voor een verordening Bijlage VII – Deel A – tabel – rij 23
Door de Commissie voorgestelde tekst
Mantelschelpen (Chlamys spp.)
40 mm
Amendement
Mantelschelpen (Chlamys spp., Mimachlamys spp.)
40 mm
Amendement 234 Voorstel voor een verordening Bijlage VII – Deel A – tabel – rij 26
Door de Commissie voorgestelde tekst
Japanse tapijtschelp (Venerupis philippinarum)
35 mm
Amendement
Japanse tapijtschelp (Ruditapes philippinarum)
35 mm
Amendement 235 Voorstel voor een verordening Bijlage VII – Deel A – tabel – rij 34
Door de Commissie voorgestelde tekst
Octopus (Octopus vulgaris)
750 gram3
__________________
3 In alle wateren in het centraal-oostelijke deel van de Atlantische Oceaan omvattende de sectoren 34.1.1, 34.1.2 en 34.1.3 en deelgebied 34.2.0 van visserijgebied 34 van de CECAF-zone, geldt een gegromd gewicht van 450 gram.
Amendement
Octopus (Octopus vulgaris)
1 000 gram3
__________________
3 In alle wateren in het centraal-oostelijke deel van de Atlantische Oceaan omvattende de sectoren 34.1.1, 34.1.2 en 34.1.3 en deelgebied 34.2.0 van visserijgebied 34 van de CECAF-zone, geldt een gegromd gewicht van 450 gram.
Amendement 242 Voorstel voor een verordening Bijlage VII – Deel C – lid 4 – punt 4.2
4.2. Het is verboden op een kaartdiepte van minder dan 600 meter gericht te vissen op de in bijlage I van Verordening (EG) nr. 2347/2002 vermelde diepzeehaaien. Incidenteel gevangen diepzeehaaien worden aan boord gehouden. Die vangsten worden aangeland en op de quota afgeboekt. Vaartuigen van een lidstaat die incidenteel meer dan 10 ton diepzeehaaien vangen, kunnen niet langer gebruikmaken van de in punt 1 beschreven afwijkingen.
4.2. Het is verboden op een kaartdiepte van minder dan 600 meter gericht te vissen op de in bijlage I van Verordening (EU) 2016/2336 vermelde diepzeehaaien. Incidenteel gevangen diepzeehaaien waarvoor in het Unierecht een uitdrukkelijk vangstverbod is vastgesteld, moeten zo snel mogelijk in zee worden teruggezet. Gevangen diepzeehaaien waarvoor vangstbeperkingen gelden, worden aan boord gehouden. Die vangsten worden aangeland en op de quota afgeboekt. Wanneer een lidstaat onvoldoende quota heeft, kan de Commissie artikel 105, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 toepassen. Vaartuigen van een lidstaat die incidenteel meer dan 10 ton diepzeehaaien vangen, kunnen niet langer gebruikmaken van de in punt 1 bedoelde afwijkingen.
Amendement 243 Voorstel voor een verordening Bijlage VII – Deel C – lid 4 – punt 4.2 bis (nieuw)
4.2 bis. De Commissie kan, na overleg met het WTECV, beslissen dat bepaalde visserijsectoren in de ICES-gebieden VIII, IX en X worden uitgesloten van de toepassing van punt 4.1 als uit de door de lidstaten verstrekte informatie of de uitvoering van een bepaald beheer waarbij gebruik wordt gemaakt van regionalisering, dat kan bestaan uit een verlaging van het aantal in het gebied actieve vaartuigen, een vermindering van het aantal maanden waarin inspanningen worden geleverd enz., of uit meerjarenplannen blijkt dat die visserijsectoren een zeer lage hoeveelheid bijvangsten of teruggooi van haaien hebben.
Amendement 280 Voorstel voor een verordening Bijlage VII – Deel D – punt 1 – titel
1. Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van walvisachtigen in de ICES-deelgebieden VIII en IXa
1. Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van zeezoogdieren in de ICES-deelgebieden VIII en IX
Amendement 281 Voorstel voor een verordening Bijlage VII – Deel D – punt 2 – punt 2.1 (nieuw)
2.1. Er worden wetenschappelijke onderzoeksprogramma's opgezet in de zuidwestelijke wateren om de overlapping van kwetsbare soorten met vistuig en visserijinspanningen te identificeren en technische oplossingen voor vistuig vast te stellen.
Amendement 282 Voorstel voor een verordening Bijlage VII – Deel D – punt 2 – punt 2.2 (nieuw)
2.2. Er worden ruimtelijke maatregelen toegepast in de zuidwestelijke wateren indien bij wetenschappelijk onderzoek gebieden in kaart zijn gebracht waar incidenteel kwetsbare zeevogels worden gevangen, totdat deze maatregelen kunnen worden vervangen door andere technische maatregelen.
Amendement 283 Voorstel voor een verordening Bijlage VII – Deel D – punt 2 – punt 2.3 (nieuw)
2.3. De lidstaten monitoren en beoordelen de doeltreffendheid van de vastgestelde impactbeperkende maatregelen, onder meer in verband met de visvangst en de visserij-inspanningen.
Amendement 247 Voorstel voor een verordening Bijlage VIII – Deel B – lid 2 – tabel – rij 2
Door de Commissie voorgestelde tekst
Ten minste 157 mm
Hele gebied
Gerichte visserij op zalm
Amendement
Schrappen
Amendement 284 Voorstel voor een verordening Bijlage VIII – Deel D – punt 1 – titel
1. Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van walvisachtigen
1. Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van zeezoogdieren
Amendement 285 Voorstel voor een verordening Bijlage VIII – Deel D – punt 1 bis (nieuw)
1 bis. Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van zeevogels
1.1. Er worden wetenschappelijke onderzoeksprogramma's opgezet in de Oostzee om de overlapping van kwetsbare soorten met vistuig en visserij-inspanningen in kaart te brengen en technische oplossingen voor vistuig vast te stellen.
1.2. Er worden ruimtelijke maatregelen toegepast in de Oostzee indien bij wetenschappelijk onderzoek gebieden in kaart zijn gebracht waar incidenteel kwetsbare zeevogels worden gevangen, totdat deze maatregelen kunnen worden vervangen door andere technische maatregelen.
1.3 De lidstaten monitoren en beoordelen de doeltreffendheid van de vastgestelde impactbeperkende maatregelen, onder meer in verband met de visvangst en de visserij-inspanningen.
Amendement 251 Voorstel voor een verordening Bijlage IX – Deel B – lid 1 – tabel – rij 2
Door de Commissie voorgestelde tekst
Een kuil met vierkante mazen van ten minste 40 mm2
Hele gebied
Op een naar behoren gemotiveerd verzoek van de eigenaar van het vaartuig mag als alternatief voor de kuil met vierkante mazen van 44 mm een kuil met ruitvormige mazen van 50 mm2 worden gebruikt.
________________
2 Er mag slechts één soort net (met vierkante mazen van 40 mm of met ruitvormige mazen van 50 mm) aan boord worden gehouden of worden gebruikt.
Amendement
Een kuil met vierkante mazen van ten minste 40 mm 2
Hele gebied
Op een naar behoren gemotiveerd verzoek van de eigenaar van het vaartuig mag als alternatief voor de kuil met vierkante mazen van 40 mm een kuil met ruitvormige mazen van 50 mm2 worden gebruikt.
________________
2 Er mag slechts één soort net (met vierkante mazen van 40 mm of met ruitvormige mazen van 50 mm) aan boord worden gehouden of worden gebruikt.
Amendement 254 Voorstel voor een verordening Bijlage IX – Deel B – lid 2 bis (nieuw)
2 bis. De bestaande afwijkingen van de bepalingen in de leden 1, 1 bis en 2 van het onderhavige deel voor aan een beheersplan onderworpen ringzegens, zoals vermeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1967/2006 en goedgekeurd uit hoofde van artikel 9 van die verordening, blijven geldig tenzij anders bepaald bij artikel 18 van de onderhavige verordening.
Amendement 255 Voorstel voor een verordening Bijlage IX – Deel C – lid 5
Het is verboden meer dan 250 korven of kubben per vaartuig aan boord te hebben of te gebruiken voor de vangst van schaaldieren in diep water (met inbegrip van Plesionika spp., Pasiphaea spp. of dergelijke soorten).
Het is verboden meer dan 250 korven of kubben per vaartuig aan boord te hebben of te gebruiken voor de vangst van schaaldieren in diep water.
Amendement 256 Voorstel voor een verordening Bijlage IX – Deel C – lid 5 – alinea 1 bis (nieuw)
Er wordt een vergunning verleend voor de vangst van schaaldieren (met inbegrip van Plesionika spp., Pasiphaea spp. of dergelijke soorten) in diep water met zeer plaatselijk actieve vaartuigen die met ambachtelijk tuig vissen.
Amendement 257 Voorstel voor een verordening Bijlage IX – Deel C – lid 6 bis (nieuw)
6 bis. Beperkingen op de onderwatervisserij met harpoenen
Het is verboden om met onderwaterharpoenen met aqualong te vissen of 's nachts tussen zonsondergang en zonsopgang.
Amendement 286 Voorstel voor een verordening Bijlage IX – Deel D – punt 1 – titel
1. Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van walvisachtigen
1. Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van zeezoogdieren
Amendement 287 Voorstel voor een verordening Bijlage IX – Deel D – punt 2 – punt 2.1 (nieuw)
2.1. Er worden wetenschappelijke onderzoeksprogramma's opgezet in de Middellandse Zee om de overlapping van kwetsbare soorten met vistuig en visserij-inspanningen in kaart te brengen en technische oplossingen voor vistuig vast te stellen.
Amendement 288 Voorstel voor een verordening Bijlage IX – Deel D – punt 2 – punt 2.2 (nieuw)
2.2. Er worden ruimtelijke maatregelen toegepast in de Middellandse Zee indien bij wetenschappelijk onderzoek gebieden in kaart zijn gebracht waar incidenteel kwetsbare zeevogels worden gevangen, totdat deze maatregelen kunnen worden vervangen door andere technische maatregelen.
Amendement 289 Voorstel voor een verordening Bijlage IX – Deel D – punt 2 – punt 2.3 (nieuw)
2.3. De lidstaten monitoren en beoordelen de doeltreffendheid van de vastgestelde impactbeperkende maatregelen, onder meer in verband met de visvangst en de visserij-inspanningen.
Amendement 259 Voorstel voor een verordening Bijlage X – Deel B – lid 1 – tabel – rij 2
Door de Commissie voorgestelde tekst
Ten minste 50 mm
Hele gebied
Als alternatief mogen kuilen met vierkante mazen van 40 mm worden gebruikt.
Amendement
Ten minste 40 mm
Hele gebied
Op het naar behoren gemotiveerd verzoek van de eigenaar van het vaartuig mogen als alternatief voor de kuil met vierkante mazen van 40 mm kuilen met ruitvormige mazen van 50 mm1 bis worden gebruikt.
__________________
1 bis Er mag slechts één soort net aan boord worden genomen of gebruikt (ofwel met vierkante mazen van 40 mm, ofwel met ruitvormige mazen van 50 mm).
Amendement 260 Voorstel voor een verordening Bijlage X – Deel B – lid 2 – tabel – rij 2
Door de Commissie voorgestelde tekst
Ten minste 400 mm
Hele gebied
Gerichte visserij op tarbot
Amendement
Ten minste 400 mm
Hele gebied
Visserij op tarbot met geankerde kieuwnetten
Amendement 261 Voorstel voor een verordening Bijlage X – Deel C
Deel C
Schrappen
Gesloten of beperkte gebieden
Tijdelijke sluitingen ter bescherming van tarbot
Van 15 april tot en met 15 juni van elk jaar is het in de Uniewateren van de Zwarte Zee toegestaan tarbot gericht te bevissen, over te laden, aan te landen en voor eerste verkoop aan te bieden.
Amendement 290 Voorstel voor een verordening Bijlage X – Deel D – punt 1 bis (nieuw)
1 bis. Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van zeevogels
1 bis. 1. Er worden wetenschappelijke onderzoeksprogramma's opgezet in de Zwarte Zee om de overlapping van kwetsbare soorten met vistuig en visserij-inspanningen in kaart te brengen en technische oplossingen voor vistuig vast te stellen.
1 bis. 2. Er worden ruimtelijke maatregelen toegepast in de Zwarte Zee indien bij wetenschappelijk onderzoek gebieden in kaart zijn gebracht waar incidenteel kwetsbare zeevogels worden gevangen, totdat deze maatregelen kunnen worden vervangen door andere technische maatregelen.
1 bis. 3. De lidstaten monitoren en beoordelen de doeltreffendheid van de vastgestelde impactbeperkende maatregelen, onder meer in verband met de visvangst en de visserij-inspanningen.
Amendement 262 Voorstel voor een verordening Bijlage XI – Deel A – titel
Basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig
1. Basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig
Amendement 263 Voorstel voor een verordening Bijlage XI – Deel A – lid 1 – inleidend gedeelte
De volgende maaswijdten voor kuilen zijn van toepassing in de ultraperifere gebieden.
De volgende maaswijdten voor kuilen zijn van toepassing in de Uniewateren in de Indische Oceaan en het westelijke deel van de Atlantische Oceaan.
Amendement 264 Voorstel voor een verordening Bijlage XI – Deel A – tabel – rij 3
Door de Commissie voorgestelde tekst
Ten minste 45 mm
Alle wateren voor de kust van het Franse departement Guyana die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Frankrijk vallen
Gerichte visserij op garnaal (Penaeus subtilis, Penaeus brasiliensis, Xiphopenaeus kroyeri).
Amendement
Ten minste 45 mm
Alle wateren voor de kust van het Franse departement Guyana die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Frankrijk vallen
Gerichte visserij op garnaal (Penaeus subtilis, Penaeus brasiliensis, Xiphopenaeus kroyeri) (15 % van de vangsten).
Amendement 265 Voorstel voor een verordening Bijlage XI – Deel A – tabel – rij 4
Door de Commissie voorgestelde tekst
Ten minste 14 mm
Hele gebied
Gerichte visserij op kleine pelagische soorten met ringnetten
Amendement
Schrappen
Amendement 266 Voorstel voor een verordening Bijlage XI – Deel A – lid 1 bis (nieuw)
1 bis. Basisnormen voor maaswijdten van ringzegens
De volgende maaswijdten voor ringzegens zijn van toepassing in de Uniewateren in de Indische Oceaan en het westelijke deel van de Atlantische Oceaan.
Amendement 267 Voorstel voor een verordening Bijlage XI – Deel A – lid 1 bis (nieuw) – tabel (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Maaswijdte
Geografische gebieden
Voorwaarden
Ten minste 14 mm
Hele gebied
Gerichte visserij op kleine pelagische soorten met ringzegens
Amendement 291 Voorstel voor een verordening Bijlage XI – Deel B bis (nieuw)
Deel B bis
Impactbeperkende maatregelen voor kwetsbare soorten
1. Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van zeezoogdieren
1.1. Het is voor vaartuigen verboden in de ultraperifere gebieden gebruik te maken van staande netten, drijfnetten, pelagische trawls of trawls met een hoge verticale opening of van andere soorten visserij waar bewijs bestaat voor bijvangst, indien niet tegelijkertijd gebruik wordt gemaakt van aangetoonde impactbeperkende technologie. Er mogen alleen uitzonderingen worden gemaakt voor visserijsoorten met een aangetoond verwaarloosbare totale bijvangst.
1.2. Punt 1 is niet van toepassing op visserijoperaties die uitsluitend plaatsvinden voor wetenschappelijk onderzoek en worden uitgevoerd met toestemming en onder het gezag van de lidstaat of lidstaten in kwestie en die gericht zijn op de ontwikkeling van nieuwe technische maatregelen om het incidenteel vangen of doden van walvisachtigen terug te dringen.
1.3. De lidstaten monitoren en beoordelen aan de hand van speciale jaarlijkse monitoringsregelingen en door middel van wetenschappelijke onderzoeken of proefprojecten de doeltreffendheid van de in punt 1.1 beschreven impactbeperkende middelen bij de visserijsoorten en de gebieden in kwestie.
2. Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van zeevogels
2.1. Er worden wetenschappelijke onderzoeksprogramma's opgezet in de ultraperifere gebieden om de overlapping van kwetsbare soorten met vistuig en visserij-inspanningen in kaart te brengen en technische oplossingen voor vistuig vast te stellen.
2.2. Er worden ruimtelijke maatregelen toegepast in de ultraperifere gebieden indien bij wetenschappelijk onderzoek gebieden in kaart zijn gebracht waar incidenteel kwetsbare zeevogels worden gevangen, totdat deze maatregelen kunnen worden vervangen door andere technische maatregelen.
De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0381/2017).
Internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen in de context van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling voor 2030
325k
89k
Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2018 over internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen in de context van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) voor 2030 (2017/2055(INI))
– gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 10 november 2016 over internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen" (JOIN(2016)0049),
– gezien de ontwerpconclusies van de Raad van 24 maart 2017 over internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 29 maart 2017 over de gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen (JOIN(2016)0049)(1),
– gezien het op 25 september 2015 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (VN) aangenomen document met als titel "Naar een nieuwe wereld: de agenda inzake duurzame ontwikkeling voor 2030", en de zeventien daarin vervatte duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG's),
– gezien het feit dat duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 14 van de agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN (SDG 14) erop gericht is de instandhouding en het duurzame gebruik van de oceanen, zeeën en mariene hulpbronnen te bevorderen, met het oog op een duurzame ontwikkeling,
– gezien het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en de Overeenkomst van Parijs van 2015, die op 4 november 2016 in werking is getreden en waarin voorgenomen nationaal bepaalde bijdragen (INDC's) zijn vastgelegd die tot doel hebben de uitstoot van broeikasgassen te beperken,
– gezien het Verdrag inzake biologische diversiteit (CBD), dat op 29 december 1993 in werking is getreden, en gezien de Aichi-doelstellingen van het strategische plan voor de biodiversiteit 2011-2020, die zijn aangenomen in oktober 2010,
– gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos), aangevuld met de overeenkomst van de Verenigde Naties over de toepassing van de bepalingen van het Unclos die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende visbestanden, de gedragscode van de Verenigde Naties voor een verantwoorde visserij en het gemeenschappelijk visserijbeleid van de Europese Unie,
– gezien de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES) van 3 maart 1973,
– gezien artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien het tijdens de VN-Oceaanconferentie op 9 juni 2017 in New York aangenomen document met als titel "Our Ocean, Our Future: Call for Action" (Onze oceanen, onze toekomst: oproep tot actie),
– gezien Richtlijn 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten,
— gezien de mededeling van de Commissie van 2 december 2015 getiteld "Maak de cirkel rond – Een EU-actieplan voor de circulaire economie" (COM(2015)0614),
– gezien zijn onderhandelingsmandaat van 14 maart 2017 voor het afvalpakket(2) (voorstellen tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen(3), Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval(4), Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen(5), Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken(6), Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 inzake batterijen en accu's, alsook afgedankte batterijen en accu's tot intrekking van Richtlijn 91/157/EEG(7), en Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA)(8)),
– gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid,
– gezien Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (kaderrichtlijn mariene strategie),
— gezien het geïntegreerd maritiem beleid van de Europese Unie van 2007 (COM(2007)0575) en het desbetreffende voortgangsverslag van 2012 (COM(2012)0491),
– gezien Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2011 tot vaststelling van een programma ter ondersteuning van de verdere ontwikkeling van een geïntegreerd maritiem beleid(9),
– gezien de mededeling van de Commissie van 15 oktober 2009 getiteld "Ontwikkeling van de internationale dimensie van het geïntegreerd maritiem beleid van de Europese Unie" (COM(2009)0536),
— gezien Verordening (EU) 2016/1625 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1406/2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid(10),
– gezien Richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning(11),
— gezien de op 24 juni 2014 door de Europese Raad vastgestelde maritieme veiligheidsstrategie van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EU) 2015/757 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de monitoring, de rapportage en de verificatie kooldioxide-emissies door maritiem vervoer en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG(12),
– gezien zijn onderhandelingsmandaat van 15 februari 2017 voor het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG ter bevordering van kosteneffectieve emissiereducties en koolstofarme investeringen(13),
– gezien zijn resolutie van 16 maart 2017 over een geïntegreerd EU-beleid voor het Noordpoolgebied(14),
– gezien Richtlijn 2012/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad wat het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen betreft en de lopende effectbeoordeling van de uitbreiding van de beheersgebieden voor SOx-emissie in de Europese wateren,
– gezien het voorstel van de Oostzee- en Noordzeelanden aan de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) om afgebakende stikstofoxide-emissiebeheersgebieden in te voeren,
– gezien Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen,
– gezien zijn resolutie van 1 december 2016 over aansprakelijkheid, compensatie en financiële zekerheid voor offshore olie- en gasactiviteiten(15),
– gezien het beleidsverslag van 28 januari 2016 van de European Academies' Science Advisory Council over mariene duurzaamheid in de huidige context van veranderende oceanen en zeeën,
– gezien de studie van november 2015 voorbereid op verzoek van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid van het Parlement over emissiereductiedoelstellingen voor de internationale lucht- en scheepvaart (PE 569.964),
– gezien de bijlage 'Actie ter stimulering van de omschakeling naar schone energie' bij de mededeling van de Commissie getiteld "Schone energie voor alle Europeanen" (COM(2016)0860),
– gezien de vierde editie van de conferentie "Our ocean", georganiseerd door de Europese Unie op 5 en 6 oktober 2017 in Malta,
— gezien zijn resolutie van 21 oktober 2010 over het geïntegreerde maritieme beleid van de EU – beoordeling van de bereikte vooruitgang en nieuwe uitdagingen(16),
— gezien de mededeling van de Commissie van 20 februari 2014 getiteld 'Europese strategie voor meer groei en werkgelegenheid in kust- en maritiem toerisme' (COM(2014)0086),
— gezien de conclusies van de Raad betreffende "De prioriteiten voor het zeevervoersbeleid van de EU tot 2020: concurrentievermogen, decarbonisering, digitalisering met het oog op mondiale connectiviteit, een efficiënte interne markt en een maritieme cluster van wereldklasse" (9976/17),
– gezien het verslag van het Europees Milieuagentschap (EMA) over beschermde mariene gebieden in de Europese zeeën (EMA 3/2015),
– gezien de studie van de Commissie van september 2017 over de benutting van het potentieel van de ultraperifere regio’s voor een duurzame blauwe groei,
– gezien het Verdrag van Helsinki ter bescherming van het mariene milieu in het Oostzeegebied van 1992, dat op 17 januari 2000 van kracht werd, het actieplan van de HELCOM voor de Oostzee, in 2007 goedgekeurd door alle landen langs de kust van de Oostzee en de EU, en de EU-strategie voor het Oostzeegebied,
– gezien resolutie 69/292 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van juni 2015 over de ontwikkeling van een internationaal, juridisch bindend instrument met betrekking tot de instandhouding en het duurzame gebruik van de mariene biologische diversiteit van zones die buiten de nationale rechtsgebieden vallen,
– gezien de mededeling van de Commissie van 13 september 2012 getiteld "Blauwe groei – kansen voor duurzame mariene en maritieme groei" (COM(2012)0494),
– gezien de mededeling van de Commissie van 20 januari 2014 met als titel "Blauwe energie: Vereiste maatregelen voor het benutten van het potentieel van oceaanenergie in Europa's zeeën en oceanen tegen 2020 en daarna" (COM(2014)0008),
— gezien zijn resolutie van 2 juli 2013 over blauwe groei: bevordering van de duurzame ontwikkeling in de mariene, maritieme en toeristische sectoren in de EU(17),
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie vervoer en toerisme en de Commissie visserij (A8-0399/2017),
A. overwegende dat er brede consensus heerst over het feit dat de milieugezondheid van de oceanen onder ernstige druk staat en onherroepelijk dreigt te worden beschadigd, tenzij de internationale gemeenschap gerichte en gecoördineerde inspanningen doet om dit te verhinderen;
B. overwegende dat de aangroei en verspreiding van zwerfafval op zee mogelijk één van de snelst groeiende bedreigingen vormt voor de gezondheid van de oceanen wereldwijd; overwegende dat microplastics bijzonder problematisch zijn omdat ze wegens hun kleine afmetingen kunnen worden opgenomen door een grote waaier van organismen (zeevogels, vissen, mossels, zeepieren en dierlijk plankton); overwegende dat de 150 miljoen ton aan plastic dat zich naar schatting in de wereldzeeën heeft opgehoopt, ernstige schade toebrengt aan het milieu en aan de economie, onder meer in kustgemeenschappen en in sectoren zoals toerisme, scheepvaart en visserij;
C. overwegende dat de actuele druk op het mariene milieu onder meer de vorm aanneemt van schade aan habitats en ecosystemen, persistente gevaarlijke stoffen in sedimenten en waterlichamen, beschadiging van koraalriffen, invasieve soorten, vervuiling, nutriëntenverrijking en zeevervoer, alsook overexploitatie van grondstoffen en van mariene soorten, verzuring, en opwarming van water als gevolg van de klimaatverandering;
D. overwegende dat alleen al in 2010 ongeveer 4,8 tot 12,7 miljoen ton aan plastic afval, zoals voedselverpakkingen en plastic flessen, in zee is beland(18), hetgeen neerkomt op ongeveer 1,5 tot 4,5 % van de totale wereldwijde productie van plastic, en dat de gecumuleerde afvalmassa tegen 2020 zal resulteren in een vertienvoudiging van de totale hoeveelheid plastic afval die in zee terechtkomt;
E. overwegende dat met 'vuil' wordt gedoeld op afval van kleine afmetingen in openbaar toegankelijke zones dat op onjuiste wijze in het milieu is terechtgekomen (op het vasteland, in zoet water, en in zee), zij het als gevolg van een bewuste handeling of door nalatigheid;
F. overwegende dat de oceanen wereldwijd vervuild zijn met ruim 100 miljoen ton plastic afval en microplastics, en hierdoor fundamenteel worden bedreigd;
G. overwegende dat het mogelijk is, als er geen aanzienlijke veranderingen plaatsvinden, dat tegen het jaar 2100 meer dan de helft van alle mariene soorten ter wereld met uitsterving is bedreigd;
H. overwegende dat plastic steeds vaker wordt gebruikt voor consumptiegoederen en dat de productie van plastic gestaag is toegenomen sinds de invoering op grote schaal van dit materiaal een halve eeuw geleden, met als gevolg dat er in 2015 in de hele wereld ongeveer 322 miljoen ton plastic werd vervaardigd; overwegende dat deze productietoename, in combinatie met veranderingen in de manier waarop we plastic gebruiken en demografische ontwikkelingen, ertoe heeft geleid dat er almaar meer plastic afval in de oceanen wordt gedumpt; overwegende dat indien deze tendens zich voortzet, het volgens het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) tegen 2050 om bijna 33 miljard ton plastic zal gaan;
I. overwegende dat 80 % van het zwerfvuil in zee van het land afkomstig is, en dat het probleem van zwerfvuil in zee bijgevolg alleen blijvend en doeltreffend kan worden aangepakt als er eerst een effectief beleid en effectieve actie komt om zwerfvuil op het land te reduceren en de verspreiding ervan tegen te gaan;
J. overwegende dat sigarettenfilters, plastic zakken, visuitrusting, zoals netten, en alle soorten verpakkingen de meest courante vormen van afval vormen; overwegende dat 60 tot 90 % van het afval in zee vervaardigd is met gebruik van één of meer kunststofpolymeren, zoals polyethyleen (PE), polyethyleentereftalaat (PET), polypropyleen (PP) en polyvinylchloride (PVC), die allemaal een buitengewoon lange afbraaktijd bezitten; overwegende dat de meeste kunststoffen die momenteel worden geproduceerd, bijgevolg pas over verscheidene decennia of zelfs eeuwen zullen verdwenen zijn;
K. overwegende dat zeedieren ziek worden en sterven als gevolg van plastic afval, doordat ze erin verstikken en verstrikt raken en erdoor worden vergiftigd; overwegende dat plastic materiaal dat onder invloed van de golven en het zonlicht tot kleinere stukken met een diameter van minder dan 5 mm wordt herleid, in de maag belandt van zeedieren zoals mossels, pieren en dierlijk plankton, en overwegende dat minuscule plastic deeltjes van nog geen halve millimeter doorsnede doordringen tot in de cellen en celkernen van kleine zeedieren; overwegende dat plastic afval dat onzichtbaar is voor het blote oog de voedselketen van bij het begin binnenkomt;
L. overwegende dat de kosten van plastic afval in zee voor het natuurlijk kapitaal volgens het UNEP naar schatting ongeveer 8 miljard dollar per jaar bedragen(19), en dat visserij, maritiem transport, toerisme en vrijetijdsactiviteiten slechts enkele van de vele bedrijfstakken zijn die door de mariene verontreiniging worden getroffen;
M. overwegende dat de invoering van biologisch afbreekbare kunststofproducten niet zal leiden tot een noemenswaardige afname van de hoeveelheid plastic die in zee terechtkomt, noch van de fysieke en chemische impact hiervan op het mariene milieu, zolang er geen internationaal aanvaarde definitie van biologische afbreekbaarheid (in het mariene milieu) is;
N. overwegende dat verontreiniging door nutriënten (eutrofiëring) van diverse oorsprong, zoals afstroming uit landbouwgebieden en lozing van afvalwater, het mariene milieu verzadigt met hoge concentraties aan stikstof, fosfor en andere nutriënten die kunnen leiden tot grote algenbloei, en overwegende dat bij de afbraak van deze algen, na hun afsterving, zuurstof wordt verbruikt en hypoxische (zuurstofarme) 'dode' gebieden ontstaan waar vissen en andere zeedieren niet kunnen gedijen; overwegende dat er momenteel in de hele wereld ongeveer 500 zulke dode zones zijn, en dat nog veel meer gebieden de negatieve gevolgen van ernstige nutriëntenvervuiling ondervinden;
O. overwegende dat zeedieren extreem afhankelijk zijn van onderwatergeluiden om te kunnen overleven en bijvoorbeeld voedsel en voortplantingspartners te vinden en onmogelijk kunnen worden afgeschermd van deze geluiden, met als gevolg dat zij worden bedreigd door industrieel lawaai afkomstig van de scheepvaart, seismische exploratie en bij routinetrainingen op zee gebruikte echopeilingen, dat met name gehoorschade kan veroorzaken, de eigen communicatie- en oriënteringssignalen van de dieren kan maskeren, en tot fysiologische en reproductieve problemen kan leiden;
P. overwegende dat de afname van de mariene biodiversiteit het ecosysteem van de oceanen verzwakt en de capaciteit van dit systeem om het hoofd te bieden aan verstoringen, zich aan te passen aan de klimaatverandering en zijn regelende functie voor het wereldwijde milieu en klimaat aantast; overwegende dat de klimaatverandering als gevolg van menselijke activiteiten een rechtstreekse impact heeft op de mariene fauna doordat zij het aantal, de diversiteit en de verspreiding van zeedieren wijzigt en hun voeding, ontwikkeling en voortplanting alsook de verhoudingen tussen de verschillende diersoorten beïnvloedt;
Q. overwegende, gezien het grensoverschrijdende karakter van oceanen en van activiteiten en de druk die deze activiteiten veroorzaken, dat overheden in mariene regio's moeten samenwerken om de duurzaamheid van de gedeelde natuurlijke hulpbronnen te vrijwaren; overwegende dat de veelvoud aan en complexiteit van maatregelen inzake oceaangovernance een brede waaier aan interdisciplinaire deskundigheid en regionale en internationale samenwerking noodzakelijk maken;
R. overwegende dat de exclusieve economische zones (EEZ) van de lidstaten van de Europese Unie 25,6 miljoen km2 beslaan en zich bijna allemaal in de ultraperifere regio’s en de landen en gebieden overzee bevinden, en dat de Europese Unie aldus het grootste maritieme gebied ter wereld vormt; overwegende dat de EU bijgevolg een voortrekkersrol moet spelen bij de totstandbrenging van een doeltreffende en ambitieuze internationale oceaangovernance;
S. overwegende dat uit onderzoek is gebleken dat de rechtstreekse impact van olievlekken op mariene organismen en biologische systemen en processen onder meer de vorm kan aannemen van gedragsstoornissen en sterfte bij mariene soorten, microbiële bloei, hypoxie (afname van het zuurstofgehalte in water), vergiftiging door chemicaliën die gebruikt worden om de olie te dispergeren, en afsterving van diepzeekoralen;
T. overwegende dat het vervoer over zee gevolgen heeft voor het wereldklimaat en de luchtkwaliteit, aangezien het zowel koolstofdioxide uitstoot, als stoffen zoals stikstofoxiden, zwaveloxiden, methaan, fijn stof en koolstof;
U. overwegende dat de prospectie en winning en het vervoer van onder de zeebodem gelegen olie- en aardgasreserves in veel gebieden ter wereld ernstige schade kan toebrengen aan gevoelige mariene zones en de mariene fauna kan verstoren; overwegende dat de exploratie en winning van olie en aardgas in veel gevallen toegestaan is in of in de buurt van beschermde mariene gebieden (MPA's);
V. overwegende dat de Unie uit hoofde van artikel 191 VWEU verplicht is om in haar milieubeleid voor een hoog beschermingsniveau te zorgen, onder meer door de toepassing van het voorzorgsbeginsel en het beginsel dat de vervuiler betaalt;
W. overwegende dat er diverse risico's zijn verbonden aan het gebruik van zware stookolie (HFO) in het scheepvaartvervoer in het Noordpoolgebied; overwegende dat deze brandstof met heel hoge dichtheid in geval van lekken emulgeert, zinkt en over grote afstanden kan worden meegevoerd als de brandstof in het ijs vast komt te zitten; overwegende dat HFO-lekken een ernstige bedreiging vormen voor de voedselzekerheid van de inheemse gemeenschappen in het Noordpoolgebied die voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van de visserij en de jacht; overwegende dat bij de verbranding van HFO zwaveloxiden, zware metalen en grote hoeveelheden zwarte koolstof vrijkomen die, wanneer ze op het Noordpoolijs terechtkomen, de warmteopname door het ijs versnellen waardoor het ijs sneller smelt en de klimaatverandering sneller evolueert; overwegende dat het vervoer en gebruik van HFO in de wateren rond de Zuidpool door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) verboden is;
X. overwegende dat de emissies van stikstofoxide met name in havensteden en kustgebieden in grote mate afkomstig zijn van de scheepvaart en een ernstig probleem vormt voor de volksgezondheid en de bescherming van het milieu in Europa; overwegende dat de totale emissie van stikstofoxide als gevolg van de scheepvaart in de EU grotendeels ongereguleerd blijft en, indien ze niet aan banden wordt gelegd, waarschijnlijk al in 2020 de emissie van stikstofoxide vanaf het vasteland zal overschrijden(20);
Y. overwegende dat wanneer schepen in havens voor anker liggen, doorgaans hun hulpmotoren gebruiken om elektriciteit op te wekken voor communicatie, verlichting, ventilering en andere boordapparatuur; overwegende dat dit brandstofverbruik gepaard gaat met de uitstoot van een reeks verontreinigende stoffen zoals zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), zwarte koolstof en zwevende deeltjes (PM);
Z. overwegende dat het gebruik van walstroom inhoudt dat aangemeerde schepen op het elektriciteitsnetwerk van de haven worden aangesloten; overwegende dat de energiemix die wordt gebruikt voor het opwekken van walstroom op verreweg de meeste plaatsen tot minder emissies leidt dan het verbranden van brandstof op de schepen zelf(21); overwegende dat het gebruik van walstroom in de huidige wetgeving, zoals de zwavelrichtlijn (Richtlijn (EU) 2016/802), ondubbelzinnig wordt erkend als een alternatief voor het gebruik van scheepsbrandstoffen met een laag zwavelgehalte, en dat de lidstaten uit hoofde van Richtlijn 2014/94/EU betreffende de invoering van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen tegen 31 december 2025 bij wijze van prioriteit moeten zorgen voor de beschikbaarstelling van walstroom in havens van het TEN-T-kernnetwerk alsook in andere havens;
AA. overwegende dat de opwarming van het klimaat volgens het wetenschappelijke bewijs in het vijfde beoordelingsrapport (AR5) van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) uit 2014 ondubbelzinnig vaststaat, er een klimaatverandering aan de gang is en menselijke activiteiten de belangrijkste oorzaak zijn van de sinds het midden van de 20e eeuw vastgestelde opwarming, waarvan de grootschalige en aanzienlijke gevolgen al zichtbaar zijn in natuurlijke en menselijke systemen in alle werelddelen en oceanen;
AB. overwegende dat bijna 90 % van de wereldwijde windenergie zich in de turbulenties boven de wereldzeeën bevindt, en dat wind, golven en stromingen samen 300 keer meer energie bevatten dan wat de mensheid momenteel verbruikt; overwegende dat geïnstalleerde oceaanenergie volgens het verslag 2010 van de Europese Vereniging voor oceaanenergie tegen 2030 kan oplopen tot 3,6 GW en tegen het midden van de eeuw tot bijna 188 GW, en dat volgens dit verslag een Europese, wereldwijd toonaangevende oceaanenergie-industrie in 2050 jaarlijks de uitstoot van 136,3 miljoen ton CO2 in de atmosfeer zou kunnen verhinderen en 470 000 nieuwe, groene banen zou kunnen creëren;
AC. overwegende dat de IPCC in 2015 meedeelde dat een derde van de aardoliereserve, de helft van de aardgasreserve en meer dan 80 % van de steenkoolreserve niet mogen worden aangeboord indien we de temperatuur van de aarde tot het eind van deze eeuw met niet meer dan 2 °C willen laten stijgen;
AD. overwegende dat de overeenkomst van Parijs tot doel heeft de mondiale emissiepiek van broeikasgasemissies zo snel mogelijk af te toppen en de wereldwijde gemiddelde temperatuurstijging aldus ruim onder 2 °C ten opzichte van het pre-industriële niveau te houden, met voortgezette inspanningen om de temperatuurstijging tot 1,5 °C te beperken, en overwegende dat de wereldmeteorologische organisatie (WMO) onlangs berichtte dat de wereldwijde temperatuur in 2016 is gestegen tot maar liefst dan 1,1 °C boven het pre-industriële niveau;
AE. overwegende dat het niet bereiken van de doelstelling van de overeenkomst van Parijs van een gemiddelde temperatuurstijging van duidelijk minder dan 2 °C tot enorme milieugevolgen en economische verliezen zou leiden, en dat het in dat geval bijvoorbeeld waarschijnlijker zou worden dat er omslagpunten worden bereikt waarop de natuur wegens de gestegen temperaturen niet langer in staat is koolstof in de oceanen op te slaan;
AF. overwegende dat het gebruik van windenergie op zee en van oceaanenergie (golfenergie, getijdenenergie, thermische energie) mogelijkheden biedt in termen van schone energie, op voorwaarde dat dit gebeurt met inachtneming van het milieu en de bestaande ecosystemen; overwegende dat deze schone energie de EU niet alleen de kans biedt om economische groei te creëren en geschoolde banen te scheppen maar ook om de zekerheid van haar energietoelevering te verbeteren en dankzij technologische innovatie haar competitiviteit te verbeteren;
AG. overwegende dat het verbeteren van de oceaangovernance zal bijdragen tot een gelijk speelveld voor bedrijven, inclusief de Europese oceaanenergiesector;
AH. overwegende dat mariene vervuiling, ongeacht of het om rechtstreekse of onrechtstreekse vervuiling door afval, stoffen of energie gaat en met inbegrip van vervuiling als gevolg van door de mens veroorzaakt onderwatergeluid, nadelige gevolgen heeft of kan hebben voor levende hulpbronnen en mariene ecosystemen, hetgeen leidt tot biodiversiteitsverlies, gevaren voor de menselijke gezondheid, hinder voor maritieme activiteiten en aantasting van de kwaliteit van het zeewater;
AI. overwegende dat de EU een leidende rol moet spelen in het kader van de gesprekken en onderhandelingen op de internationale fora om ervoor te zorgen dat alle betrokkenen hun verantwoordelijkheid nemen met betrekking tot de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen of verontreinigende stoffen, en om de almaar toenemende problemen op het gebied van het duurzaam beheer van de hulpbronnen het hoofd te bieden;
AJ. overwegende dat een groter gebruik van hernieuwbare energie uit mariene bronnen kan bijdragen tot de verwezenlijking van het streven van de kleine eilanden in de EU naar autonomie op energiegebied;
AK. overwegende dat transparantie binnen internationale organisaties essentieel is om democratische verantwoording en inclusiviteit te garanderen;
AL. overwegende dat zeeën en oceanen belangrijke bronnen van schone energie kunnen vormen; overwegende dat deze hernieuwbare mariene energie de EU niet alleen de kans biedt om economische groei te creëren en geschoolde banen te scheppen maar ook om de zekerheid van haar energietoelevering te verbeteren en dankzij technologische innovatie haar competitiviteit te verbeteren; overwegende dat het gebruik van deze plaatselijke hulpbronnen van bijzonder belang is voor eilandstaten en -regio’s en met name de ultraperifere regio’s, waar oceaanenergie kan bijdragen tot autonomie op energiegebied en een alternatief kan vormen voor elektriciteit die tegen een hoge prijs door dieselcentrales wordt opgewekt;
Verbeteren van het kader voor internationale oceaangovernance
1. herinnert aan de essentiële rol van oceanen een zeeën voor de ondersteuning van het leven op aarde, duurzame ontwikkeling, werkgelegenheid en innovatie, en voor de verschaffing van recreatiemogelijkheden; deelt de toenemende bezorgdheid over de noodzaak aan een efficiënter en beter geïntegreerd beheer en een efficiëntere en beter geïntegreerde bescherming van de oceanen;
2. is ingenomen met de gezamenlijke mededeling over internationale oceaangovernance, en over de voorgestelde acties, waarin wordt benadrukt dat de EU zich verbindt tot het behoud en het duurzame gebruik van de oceanen, zeeën en mariene hulpbronnen, zoals verwoord in SDG 14 van de agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN; erkent het transversale karakter van het onderwerp en de noodzaak van een gecoördineerde en geïntegreerde benadering om tot een betere oceaangovernance te komen; vraagt de EU een internationale voortrekkersrol te spelen voor wat het versterken van de internationale oceaangovernance betreft en de leemten op dit vlak te vullen met behulp van haar knowhow, die ze verworven heeft bij de ontwikkeling van een duurzame benadering van oceaanbeheer;
3. wijst op het geïntegreerde en ondeelbare karakter van en de onderlinge verbanden en synergieën tussen de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen, en herhaalt dat de EU haar optreden absoluut moet afstemmen op de agenda 2030 en de in die agenda opnieuw bevestigde beginselen;
4. vraagt de Commissie duidelijke deadlines vast te stellen, in voorkomend geval wetgevingsvoorstellen te presenteren, en samen te werken met de lidstaten om de coöperatie te verbeteren op gebieden als oceaanonderzoek, de opbouw van capaciteit en de overdracht van technologie, en mechanismen te ontwikkelen ter ondersteuning van coördinatie, permanente monitoring en evaluatie op EU-niveau, met het oog op een succesvolle implementatie van de in de gezamenlijke mededeling bedoelde acties; vestigt de aandacht op de Verdragsbepalingen inzake het voorzorgsbeginsel en het beginsel dat de vervuiler betaalt, en onderstreept het belang van een ecosysteemgerichte benadering in het volledige EU-optreden betreffende oceaangovernance;
5. herhaalt de belangrijke mariene dimensie van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen, in het bijzonder, maar niet beperkt tot, doelstelling 14 (instandhouding en het duurzame gebruik van de oceanen, zeeën en mariene hulpbronnen);
6. is ingenomen met en geeft zijn volledige steun aan het document "Our ocean, our future: Call for Action", dat in juni 2017 door de oceaanconferentie van de VN is aangenomen ter ondersteuning van duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 14 (instandhouding en het duurzame gebruik van de oceanen, zeeën en mariene hulpbronnen); neemt met grote voldoening kennis van de 1 328 vrijwillige toezeggingen door regeringen, andere intergouvernementele en maatschappelijke organisaties, de privésector, academische instellingen en onderzoekscentra alsook de wetenschappelijke wereld met betrekking tot de bescherming van de oceanen en een grotere bewustmaking van het belang van de oceanen voor het overleven van de mensheid;
7. wijst erop dat de Europese Unie over een uitgebreide waaier van op specifieke elementen van oceaangovernance gerichte wetgevings- en beheerinstrumenten beschikt, maar dat de toestand van de zeeën binnen de EU desalniettemin kritiek blijft en nog altijd wordt gekenmerkt door overexploitatie van hulpbronnen, organische en niet-organische verontreiniging die de gezondheid en productiviteit van de oceanen schaadt, verlies van biodiversiteit, beschadiging van habitats, verschijning van invasieve soorten, achteruitgang van kustgemeenschappen en conflicten tussen de mariene sectoren;
8. roept de Europese Commissie ertoe op gevolg te geven aan de gezamenlijke mededeling over oceaangovernance door een voortgangsverslag van de genoemde acties en een nauwkeurig tijdschema voor toekomstige acties te publiceren, en te zorgen voor een koppeling tussen deze acties en de bestaande Europese initiatieven alsook de bestaande internationale instrumenten;
9. spoort de Commissie ertoe aan waar nodig voorstellen te doen aan de Raad voor initiatieven ter ontwikkeling van oceaanpartnerschappen met belangrijke internationale partners, ter ondersteuning van een beter beheer en meer beleidscoherentie wereldwijd, en voort te bouwen op bestaande bilaterale samenwerkingskaders zoals de dialogen op hoog niveau over visserij en maritieme zaken;
10. erkent de sleutelrol van het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties (UNCLOS) voor het verstrekken van een basisrechtskader waarmee inspanningen voor het aanpakken van wereldwijde oceaangerelateerde problemen kunnen worden gecoördineerd en hierbij voor coherentie kan worden gezorgd; vraagt aan een kust gelegen lidstaten hun plicht uit hoofde van het UNCLOS tot bescherming en behoud van het mariene milieu en de daarin levende hulpbronnen alsook tot verhindering en beheersing van mariene verontreiniging na te komen; merkt op dat de lidstaten aansprakelijk zijn voor schade die voortvloeit uit het niet nakomen van hun internationale verplichtingen om dergelijke verontreiniging tegen te gaan;
11. verzoekt de lidstaten om hun rechtsstelsels te verbeteren voor de instandhouding van onze oceanen; vraagt internationale erkenning van het begrip milieuschade in geval van mariene vervuiling zodat schadevergoeding mogelijk wordt wanneer een inbreuk is vastgesteld; dringt erop aan het beginsel van de verantwoordelijkheidsketen in te voeren zodat in de hele commandostructuur kan worden bepaald wie verantwoordelijk is voor de veroorzaakte milieuschade;
12. beklemtoont dat de EU de ervoor moet zorgen dat bepalingen betreffende visserij een belangrijke rol spelen in het toekomstige wettelijk bindende instrument op grond van Unclos, wat de instandhouding en het duurzaam gebruik van de mariene biodiversiteit betreft in gebieden die buiten de nationale jurisdictie vallen;
13. dringt erop aan dat alle landen partij worden bij belangrijke visserijovereenkomsten, met name de FAO-Nalevingsovereenkomst, de Overeenkomst van de VN inzake de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden en de Overeenkomst inzake havenstaatmaatregelen om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, en de bepalingen van deze instrumenten en andere internationale actieplannen van de FAO volledig ten uitvoer leggen;
14. is ingenomen met de vooruitgang die de EU heeft geboekt voor wat betreft de externe dimensie van het GVB; beklemtoont dat die dimensie, met inbegrip van de internationale en partnerschapsovereenkomsten, een belangrijk instrument is om de EU‑normen op milieu- en sociaal gebied te bevorderen en IOO-visserij op internationaal niveau te bestrijden;
15. merkt op dat het Fisheries Transparency Initiative (FITI) onlangs zijn algemene standaard heeft goedgekeurd; spoort alle landen aan het lidmaatschap van het FITI aan te vragen; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan dit initiatief te steunen;
16. is van mening dat het uitermate belangrijk is voor de hele Europese visserijvloot gelijke concurrentievoorwaarden te creëren, met name gezien de strenge Europese milieu en ‑duurzaamheidsvoorschriften waaraan deze vaartuigen moeten voldoen;
17. dringt erop aan dat de EU dezelfde milieunormen voor de visserij die de EU‑vaartuigen moeten eerbiedigen, ook bevordert op internationale fora en in alle bilaterale samenwerking, om ervoor te zorgen dat milieuduurzaamheid geen economisch nadeel wordt voor haar eigen vloot;
18. wijst op resolutie 2749 (XXV) van de VN van 17 december 1970, waarin staat dat het gebied van de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht alsmede de rijkdommen ervan het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid zijn, en op artikel 136 van het Verdrag van Montego Bay, waarin staat dat de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht evenals de rijkdommen hiervan het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid zijn;
19. vraagt dat de Commissie de lidstaten ertoe aanspoort om niet langer financiële steun te verlenen voor vergunningen voor exploratie en exploitatie in gebieden die buiten de nationale jurisdictie vallen, en geen vergunningen meer af te geven voor mijnbouw op hun continentaal plat;
20. merkt bovendien op, met betrekking tot het internationale recht inzake luchtvervuiling, dat de lidstaten krachtens het UNCLOS niet het recht hebben schepen te inspecteren, zelfs wanneer er overduidelijk sprake is van een overtreding; vraagt de leden van de VN bijgevolg het rechtskader van het Unclos te verbeteren met als doel bestaande lacunes op het vlak van governance te dichten en robuuste handhavingsmechanismen voor het internationale milieurecht in te voeren;
21. pleit voor de invoering van een internationaal regelgevingskader betreffende de bestrijding van kernafval in en nucleaire verontreiniging van de oceanen en zeebodem, dat concrete maatregelen omvat om de impact hiervan op het milieu en de gezondheid te beperken en de zeebodem te reinigen;
22. beklemtoont dat het garanderen van transparantie, waaronder toegang van het grote publiek tot informatie, betrokkenheid van belanghebbenden, inspraak van het publiek bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, zoals vereist in het Verdrag van Aarhus, aalsook het vrijwaren van de legitimiteit van de VN‑organisaties, onder meer middels de publieke verantwoordingsplicht van landenvertegenwoordigers in internationale organen zoals de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) en de Internationale Zeebodemautoriteit (ISA), prioriteiten vormen bij het aanpakken van bestaande tekortkomingen op het vlak van governance; vraagt de lidstaten en de Commissie om voor transparantie te zorgen met betrekking tot de werkmethoden van de ISA en met betrekking tot haar daadwerkelijke vermogen om milieugevolgen te beoordelen, het mariene milieu doeltreffend te beschermen tegen nadelige gevolgen en het mariene milieu te beschermen en in stand te houden, conform de bepalingen van deel XI en deel XII van het VN-Zeerechtverdrag;
23. vraagt dat de lidstaten binnen internationale organen een proactieve en vooruitstrevende rol spelen, met het oog op hervormingen inzake transparantie en ter vergroting van de globale ambitie op milieugebied van genomen maatregelen;
24. onderstreept dat een verbetering van het kader voor oceaangovernance ook een opvoering van regionale en internationale inspanningen inhoudt, door een grotere gebruikmaking van reeds overeengekomen multilaterale instrumenten en strategieën en een betere tenuitvoerlegging hiervan; spoort de Commissie ertoe aan zich in te zetten voor meer internationale samenwerking op maritiem vlak, met name op het vlak van maritieme wetenschap en technologie, overeenkomstig de suggesties van de OESO;
25. benadrukt de noodzaak van versterkte samenwerking, beleidssamenhang en ‑coördinatie tussen alle regeringen en instellingen op alle niveaus, inclusief tussen en onder internationale organisaties, regionale en subregionale organisaties en instellingen, regelingen en programma's; wijst in dit verband op de belangrijke rol van efficiënte en transparante partnerschappen tussen diverse belanghebbenden, en op de actieve betrokkenheid van overheden ten aanzien van internationale, regionale en subregionale organen, de wetenschappelijke wereld, de privésector, de donorgemeenschap, NGO's, maatschappelijke groeperingen, academische instellingen en andere relevante spelers;
26. pleit voor een versterking van de regionale kaders betreffende het beheer van het mariene milieu en in het bijzonder voor de tenuitvoerlegging van SDG 14; verzoekt de EU en internationale organisaties om de steun van deze regionale kaders en de ondersteuning van de tenuitvoerlegging door derde landen van SDG 14 te versterken, met name door middel van officiële ontwikkelingssteun;
27. benadrukt dat het van belang is de lokale kustautoriteiten en ultraperifere gebieden te betrekken bij het proces om de internationale oceaangovernance dichter bij de EU‑burgers te brengen;
28. onderstreept dat er veelomvattende strategieën moeten worden ontwikkeld om mensen bewuster te maken van de natuurlijke en culturele betekenis van de oceanen;
29. benadrukt de noodzaak van een specifiek en concreet actieplan voor de betrokkenheid van de EU in het Noordpoolgebied, waarvan het uitgangspunt moet bestaan uit de doelstelling van het in stand houden van de kwetsbare ecosystemen in dat gebied en het vergroten van de capaciteit van deze ecosystemen om zich aan te passen aan de gevolgen van de klimaatverandering;
30. wijst erop dat de centrale Noordelijke IJszee onder geen enkele internationale regeling voor instandhouding en beheer valt; beklemtoont dat de EU en de lidstaten tot een gecoördineerde aanpak moeten komen om ongereglementeerde visserij in de Noordelijke IJszee te voorkomen;
31. herhaalt de oproep in zijn resolutie van 16 maart 2017 over een geïntegreerd EU‑beleid voor het Noordpoolgebiedaan de Commissie en de lidstaten om alle maatregelen te nemen die nodig zijn om een actieve rol te spelen bij het implementeren van de internationaal overeengekomen verbod op het gebruik en het vervoer als scheepsbrandstof van zware stookolie (HFO) in brandstoftanks op schepen die de zeeën van het Noordpoolgebied bevaren, middels de bepalingen van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (MARPOL), net zoals dat momenteel geregeld is voor de wateren rond Antarctica; vraagt de Commissie de risico’s voor het milieu, de maatschappij, de gezondheid en het klimaat van het gebruik van HFO op te nemen in haar standpunt over internationale oceaangovernance; vraagt dat de Commissie bij gebrek aan passende internationale maatregelen voorstellen doet voor reglementering voor schepen die vóór een traject door Arctische wateren EU‑havens aandoen, met het oog op een verbod op het gebruik en vervoer van HFO;
32. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan zich actief in te zetten voor een snelle afronding van het lang aanslepende IMO-werkplan ter vermindering van de roetemissies van schepen die door het Noordpoolgebied varen, om de snelle temperatuurstijging en het versnelde smelten van het poolijs in het gebied te vertragen;
33. vraagt dat de Commissie gelijke voorwaarden met betrekking tot banen die verband houden met de zee bevordert en zorgt voor een billijke behandeling van werknemers in dergelijke sectoren middels een doeltreffende toepassing van de relevante internationale verdragen, zoals het Verdrag betreffende werk in de visserijsector en het Maritiem Arbeidsverdrag van de IAO, en middels de invoering van een geharmoniseerd sociaal kader voor maritieme activiteiten in de communautaire wateren;
34. vraagt met aandrang dat er een nieuwe internationale overeenkomst wordt gesloten over de arbeidsvoorwaarden in de maritieme sector; wijst erop dat er een einde moet worden gemaakt aan alle nog bestaande vormen van slavernij aan boord van schepen en vestigt de aandacht op de impact die mensonterende arbeidsomstandigheden op mensen, marktdeelnemers en het mariene milieu kunnen hebben;
35. vraagt de Commissie met de belangrijkste spelers oceaanpartnerschappen overeen te komen in de vorm van multiculturele samenwerkingsmechanismen of bilaterale dialogen, gericht op het waarborgen van een betere coördinatie en coöperatie voor de succesvolle implementatie van de voor de oceanen relevante duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen, de bevordering van duurzame blauwe groei, alsook de bescherming, instandhouding en het herstel van mariene ecosystemen en de biodiversiteit, in combinatie met verlaging van de druk op de oceanen en zeeën, en het tot stand brengen van de juiste voorwaarden voor een duurzame blauwe economie;
36. dringt er bij de Commissie op aan maritieme samenwerking en capaciteitsopbouw te versterken in het kader van haar extern beleid, op gebieden als het ontwikkelingsbeleid en handelsovereenkomsten, met name in de Partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij, om capaciteit op te bouwen om de gevolgen van klimaatverandering en marien afval op te vangen en een betere oceaangovernance en duurzame blauwe groei te bevorderen;
37. verzoekt de EU het principe te eerbiedigen dat bij de toewijzing van visbestanden rekening wordt gehouden met de sociale en ecologische gevolgen en de behoeften op het gebied van voedselzekerheid van ontwikkelingslanden, alsmede hun ambities met betrekking tot de uitbouw van hun eigen visserijsector, en tegelijk te zorgen voor een duurzaam niveau van bevissing dat niet leidt tot overbevissing, in overeenstemming met de streefcijfers van duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 14;
38. verzoekt de EU om, in lijn met het GVB, de gevolgen van aquacultuur voor het milieu zo veel mogelijk te beperken door ervoor te zorgen dat het voer duurzaam wordt geproduceerd, en om ervoor te zorgen dat er vooral onderzoek wordt verricht naar manieren om de druk te verlagen op de bestanden van wilde vis die voor de productie van voer worden gebruikt;
39. merkt op dat de EU 's werelds grootste invoerder van visserijproducten is en dat sommige vangsten worden ingevoerd uit gebieden waar de visserij veel minder duurzaam is dan in de EU; moedigt de EU ertoe aan haar positie op dit gebied te gebruiken om een toename van de duurzaamheid in alle zeebekkens te bevorderen;
40. vraagt de Commissie met klem de lidstaten op te roepen niet langer steun te verlenen voor vergunningen voor boorwerkzaamheden in de diepzee in gebieden buiten hun nationale jurisdictie en geen toelating te geven voor diepzeemijnbouw op het continentaal plat van de lidstaten;
41. verzoekt de Commissie om de versterking van internationale initiatieven ter bestrijding van mensenhandel over zee te ondersteunen;
42. verzoekt de Commissie en de lidstaten een internationaal moratorium op vergunningen voor commerciële boorwerkzaamheden in de diepzee te ondersteunen tot de gevolgen van diepzeemijnbouw op het mariene milieu, de mariene biodiversiteit en de menselijke activiteiten op zee afdoende zijn onderzocht en alle mogelijke risico's gekend zijn;
43. wijst op het belang van de EU-strategie voor maritieme veiligheid (EUSMV) en verzoekt de Commissie maritieme veiligheid op te nemen in het buitenlands beleid, aangezien een groot deel van de handel over zee plaatsvindt, meer dan 70 % van de buitengrenzen zeegrenzen zijn en de veiligheid van de reizigers die havens in de EU aandoen, moet worden gewaarborgd;
44. wijst erop dat het belangrijk is de samenwerking tussen het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA), Frontex en het Europees Bureau voor visserijcontrole (EFCA), elk binnen hun eigen mandaat, te blijven stimuleren, ter ondersteuning van de nationale autoriteiten van de lidstaten die met kustwachttaken belast zijn, en tevens de maritieme veiligheid en beveiliging te bevorderen, grensoverschrijdende misdaad te bestrijden en het milieu te beschermen door verontreiniging door installaties voor olie- en gaswinning op zee te voorkomen en terug te dringen; is van mening dat deze agentschappen zo nodig meer EU-financiering moeten krijgen om deze nieuwe taken te kunnen vervullen; benadrukt dat het belangrijk is door te gaan met de ontwikkeling van digitale oplossingen – bijvoorbeeld om de scheepvaartsector te ondersteunen met gestroomlijnde procedures voor meldingsformaliteiten, en door meer te investeren in een gemeenschappelijke infrastructuur voor pan-Europese gegevensuitwisseling ten voordele van alle autoriteiten van de lidstaten die kustwachttaken uitvoeren – en geavanceerde maritieme technologie, zoals de geïntegreerde maritieme diensten van EMSA, om de toezichts- en monitoringsystemen inzake maritieme activiteiten en andere programma's zoals de gemeenschappelijke gegevensuitwisselingsstructuur (CISE) voor maritieme bewaking te verbeteren;
45. benadrukt dat de totstandbrenging van een duurzame maritieme economie en de vermindering van de druk op het mariene milieu maatregelen vereisen met betrekking tot de klimaatverandering, het doordringen van verontreiniging afkomstig van het vasteland tot in zeeën en oceanen, de verontreiniging en eutrofiëring van het mariene milieu, het behoud en herstel van mariene ecosystemen en biodiversiteit en het duurzame gebruik van mariene hulpbronnen;
46. is bezorgd over het feit dat de blauwe economie volgens een recente studie van het Parlement, hoewel haar sociaaleconomische impact positief kan zijn (op het gebied van werkgelegenheid, inkomsten en bruto toegevoegde waarde), in het algemeen een negatief effect heeft op het milieu, in de vorm van wijzigingen van de kustdynamiek, zeevervuiling, eutrofiëring, morfologie van de zeebodem, en veranderingen van habitats, ecosystemen en biodiversiteit; is bezorgd dat de cumulatieve milieueffecten nadelig kunnen zijn voor de visserij;
47. vraagt dat de blauwe economie in de eerste plaatst wordt gericht op de wederopbouw van de veerkracht van de kustgemeenschappen, om het productieve potentieel van de visserij te herstellen en zo de voedselzekerheid, armoedebestrijding en een duurzaam beheer van de levende aquatische hulpbronnen te ondersteunen; wijst erop dat elke nieuwe activiteit in de sectoren van de blauwe economie moet worden voorafgegaan door een effectbeoordeling en een volledige voorlichtings- en inspraakprocedure voor alle belanghebbenden; vindt het belangrijk dat de blauwe economie bijdraagt aan de verwezenlijking van duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 14 inzake het behoud en duurzaam gebruik van oceanen en mariene hulpbronnen;
48. is van mening dat investeringen in de blauwe economie niet mogen berusten op eindige hulpbronnen, maar moeten gericht zijn op milieu-innovatie, waarbij het gebruik van hulpbronnen de natuurlijke regeneratie ervan niet overschrijdt, alsook op natuurbehoud en bestrijding van en aanpassing aan de klimaatverandering;
49. vraagt de lidstaten met klem zich verder in te spannen voor een snelle tenuitvoerlegging van de kaderrichtlijn mariene strategie, met het oog op een goede milieutoestand van mariene wateren tegen 2020, en zich in het bijzonder te verbinden tot het verhinderen van schade aan het kust- en zeemilieu als gevolg van alle mogelijke vormen van mariene verontreiniging, waaronder nutriëntenvervuiling en zwerfvuil op zee, en tot het stopzetten van schadelijke subsidies die niet-duurzame visserij aanmoedigen en het intensiveren van de wereldwijde strijd tegen zwerf- en kunststofafval op zee;
50. beschouwt de strijd tegen plastic afval in zeeën en oceanen en de berging en verwerking van dit afval als een grote internationale uitdaging, en roept de Commissie ertoe op om van Europa de drijvende kracht achter innovatieve oplossingen te maken en wereldwijd een voortrekkersrol te laten spelen, onder meer door meer steun uit te trekken voor onderzoek en het onderwerp te integreren in het spectrum van duurzame 'blauwe economie';
51. roept de lidstaten op tot een snelle tenuitvoerlegging van de kaderrichtlijn voor maritieme ruimtelijke planning en geïntegreerd beheer van kustgebieden, met als doel de volledige en harmonieuze ontwikkeling van de verschillende maritieme activiteiten mogelijk te maken;
52. vraagt de Commissie met klem om kwesties inzake oceaangovernance krachtdadig te integreren in haar steun- en ontwikkelingsbeleid;
53. herinnert eraan dat de visserijsector enorm belangrijk is als een van de traditionele hoofdactiviteiten van de mens in de mariene omgeving, waardoor de visserijsector een essentieel onderdeel is van het geïntegreerd maritiem beleid; wijst erop dat visserij de sector is die het meest getroffen wordt door de vele andere doeleinden waarvoor de zeeën worden gebruikt en de vele activiteiten die op de zeeën worden verricht, zoals maritiem transport en toerisme, ontwikkeling van steden en van het kustgebied, de exploitatie van grondstoffen en energiebronnen en diepzeemijnbouw, alsmede door milieuverschijnselen als mariene vervuiling (plastic afval, weggegooide visnetten, olielekken, geluidsoverlast, lozingen van ballastwater, ongecontroleerde winning en ‑exploratie van olie en gas enz.) en de klimaatverandering (stijging van de zeespiegel, stijging van de oppervlaktetemperatuur van het zeewater, kustoverstromingen, toenemende zuurtegraad van de oceanen enz.);
54. beklemtoont de belangrijke rol die vrouwen in de zeevoedselindustrie vervullen, gezien het feit dat – zoals blijkt uit cijfers van de FAO – de helft van de werknemers in deze industrie vrouw is; roept de EU ertoe op om vrouwen in de visserij en aanverwante bedrijfstakken te stimuleren en te beschermen, door te ijveren voor eerlijke prijzen voor visserijproducten en door ervoor te zorgen dat in de visserijsector werkzame vrouwen betere toegang krijgen tot overheidssteun en financiering, dit onder meer in onderhandelingen met derde landen over sectorondersteuning in partnerschapsovereenkomsten voor duurzame visserij, in haar programmering van ontwikkelingshulp en in de diverse internationale fora;
55. kijkt uit naar de komende strategie van de Commissie voor plastic en naar andere maatregelen ter bestrijding van zwerfafval op zee, zoals het recentelijk aangekondigde actieplan; vindt dat de strategie met betrekking tot plastic in een circulaire economie een ambitieus karakter moet hebben teneinde het probleem van afval in zee bij de wortel aan te pakken, en vraagt de Commissie hiervoor concrete wetgevings- en bindende maatregelen te ontwikkelen, met name met betrekking tot ecologisch design van plastics en het reduceren van de hoeveelheid gebruikte producten die op stortplaatsen terechtkomen, in het bijzonder op stortplaatsen in de buurt van rivieren en andere waterwegen en de kust; toont zich uiterst bezorgd over de omvang van het probleem; roept de Commissie en de lidstaten ertoe op zich aan te sluiten bij en steun te geven aan de internationale coalitie voor het verminderen van de vervuiling door plastic draagtassen, die in november 2016 tijdens COP 22 in Marrakech is gevormd;
56. herhaalt – zoals ook reeds stond in zijn resolutie van 9 juli 2015 over hulpbronnenefficiëntie en de overgang naar een circulaire economie(22) – dat er behoefte is aan een weldoordacht productbeleid, dat de verwachte levensduur, duurzaamheid, herbruikbaarheid en recycleerbaarheid van producten vergroot, en benadrukt daarnaast dat dit beleid zo snel mogelijk van toepassing moet worden op plastic wegwerpproducten en verpakkingen in de aangekondigde strategie voor plastic, gezien de schade aan het milieu die deze producten veroorzaken wanneer ze als afval in de zeeën en oceanen terechtkomen;
57. dringt erop aan dat de Commissie ondersteuning biedt voor de uitwerking van regionale oplossingen en nationale maatregelen stimuleert die erop gericht zijn het probleem van zwerfafval aan te pakken door dergelijk afval te elimineren; vraagt de Commissie eveneens te helpen bij het opzetten van proefprojecten om zwerfafval op zee in te zamelen aan de hand van strandschoonmaakacties en 'fishing for litter'-campagnes, en de Europese vissers financiële steun biedt voor het inzamelen van zwerfafval op zee;
58. vraagt de Commissie nieuwe wetgeving voor te stellen om de vervuiling door microplastics in al haar vormen aan te pakken, meer bepaald door een verbod uit te vaardigen op het gebruik van microplastics in producten voor persoonlijke verzorging en ervoor te zorgen dat alle ondernemingen die kunststofkorrels hanteren, gepaste protocols volgen om het verlies van deze korrels te minimaliseren;
59. beschouwt de vervuiling door plastic wegwerpflessen als een belangrijke oorzaak van de verontreiniging van het mariene milieu en spoort de Commissie ertoe aan zich te buigen over de invoering van een Europees statiegeldsysteem voor niet-herbruikbare drankverpakkingen, zoals dat al in Duitsland bestaat;
60. roept de Commissie en de lidstaten ertoe op zich aan te sluiten bij en steun te geven de internationale coalitie voor het verminderen van de vervuiling door plastic draagtassen;
61. is ingenomen met het voornemen van de Commissie om te ijveren voor een internationaal overeengekomen plan waarmee de gevolgen van de opwarming van de oceanen, de stijging van de zeespiegel en de verzuring van het zeewater het hoofd kan worden geboden;
62. vraagt dat de lidstaten zich inzetten voor een efficiënt gebruik en het hergebruik van hulpbronnen en hun bevolking middels nationale voorlichtingscampagnes, schoolprogramma’s en samenwerking tussen scholen en universiteiten bewust maken van het probleem van zwerfafval op zee;
63. wijst op zijn pleidooi voor een ambitieus pakket inzake de circulaire economie, met EU‑doelstellingen voor de vermindering van zwerfafval op zee ter hoogte van 30 % tegen 2025 en 50 % tegen 2030, en hogere doelstellingen inzake het recycleren van kunststofverpakkingen;
64. vraagt de lidstaten evenveel ambitie aan de dag te leggen als de EU voor wat de vermindering van zwerfafval op zee betreft;
65. dringt er met klem bij de Commissie op aan haar inspanningen te verhogen om marien afval in Europa en wereldwijd te bestrijden door de verontreiniging afkomstig van bronnen op het land en op zee aan te pakken door het probleem van illegale afvaldumping, zoals vistuig, aan te pakken en financiële steun vrij te maken voor de inzameling van maritiem afval; vraagt de Commissie met klem zich hard te maken voor een reductie van marien afval van schepen, in het bijzonder door bij de herziening van Richtlijn 2000/59/EG betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen in de tekst een geharmoniseerd systeem voor de dekking van de kosten van de inzameling van afval in alle havens in Europa op te nemen; dringt erop aan meer financiering ter beschikking te stellen voor onderzoek naar de distributie en de effecten van marien afval, en de doeltreffendheid van de internationale, regionale en subregionale strategieën ter bestrijding van marien afval en andere vervuilende stoffen;
66. benadrukt dat bij eventuele toekomstige boorwerkzaamheden in de diepzee altijd het voorzorgsbeginsel van de Unie moet worden gehanteerd; vindt het gezien de wetenschappelijke bewijzen voor de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen van diepzeemijnbouw voor het milieu verontrustend dat de Commissie beklemtoont dat diepzeemijnbouw één van de prioritaire sectoren van de Unie voor blauwe groei vormt; vindt het zorgwekkend dat de eventuele verdere bevordering van diepzeemijnbouw negatief zou kunnen uitwerken op de maatregelen die in het kader van duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 12 (overgang naar duurzame consumptie en productie) moeten worden genomen;
67. beklemtoont dat het voorzorgsbeginsel moet worden toegepast op de in opkomst zijnde sector diepzeemijnbouw en is, gezien de waarschuwingen uit wetenschappelijke hoek betreffende de aanzienlijke en in potentie onomkeerbare milieuschade die de activiteiten in kwestie zouden kunnen opleveren, van oordeel dat de EU de ontwikkeling van deze sector niet moet steunen, maar juist in duurzame alternatieven zou moeten investeren, en met name in de transitie naar duurzame consumptie en productie, zoals bedoeld met duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 12 in het kader van Agenda 2030;
68. benadrukt dat de exploratie en winning van olie of aardgas niet mag worden toegestaan in of in de buurt van beschermde mariene gebieden (MPA's) en evenmin in kwetsbare gebieden met een hoge instandhoudingswaarde;
69. is ingenomen met het EU-actieplan voor de circulaire economie en roept de Commissie ertoe op krachtdadige maatregelen voor te stellen om te verhinderen dat micro- en macrodeeltjes in het mariene milieu terechtkomen, zoals de reductie van de weglekking van afval met 50 % tegen 2020, wetgevingsmaatregelen ten aanzien van bedrijven zoals een verbod op wergwerpplastic (waar natuurlijke alternatieven voorhanden zijn), en eventueel een internationaal rechtsinstrument;
70. verzoekt de lidstaten en de regionale en plaatselijke autoriteiten innoverende technologische en financiële initiatieven voor het aanpakken van de vervuiling van zeeën en oceanen te ondersteunen teneinde doeltreffende terugwinningssystemen voor scheepsafval, met name plastic afval, in havens te bevorderen, de scheepvaartsector bewust te maken van de gevolgen van het storten van plastic afval in zee, en belangrijke belemmeringen voor de uitvoering van MARPOL te overwinnen;
71. benadrukt dat de EU de leiding zou moeten nemen van een wereldwijd initiatief voor de monitoring en aanzienlijke vermindering van zwerfafval op zee; wijst erop dat de lidstaten zich hebben verbonden tot de doelstellingen van Richtlijn 2008/56/EG (de kaderrichtlijn mariene strategie), waarin wordt gesteld dat de kenmerken en het volume van zwerfafval op zee geen schade mogen toebrengen aan het kust- en zeemilieu (beschrijvend element 10);
72. moedigt de strijd tegen alle vormen van verontreiniging van de oceanen en de zeebodem aan, inclusief geluidshinder, en pleit voor de wereldwijde invoering van concrete maatregelen om de vervuiling van de oceanen en de zeebodem een halt toe te roepen;
73. verheugt zich over het feit dat de Commissie vastbesloten is om op internationaal niveau actie te ondernemen met als doel de gevolgen van de opwarming van de oceanen, de stijging van de zeespiegel en de verzuring van de wateren te monitoren; roept op tot de intensivering en ontwikkeling van internationale wetenschappelijke programma’s die erop gericht zijn de temperatuur en het zoutgehalte van de oceanen en de warmteopname door de oceanen te monitoren, en tot de oprichting van een wereldwijd netwerk voor oceaanwaarneming met als doel de wereldwijde veranderingen van de oceanen beter te kunnen volgen en de gevolgen van de klimaatverandering voor het functioneren van de oceanen, de opvang van koolstof en het beheer van levende mariene hulpbronnen beter te kunnen voorspellen;
74. benadrukt het belang van een levenscyclusbenadering van plastic producten, met inbegrip van aandacht voor afbreking van de verschillende polymeren en het fragmenteringstempo (in de mariene omgeving), die moet worden bereikt middels internalisering van de milieu- en de sociale kosten van producten, verbetering van het proces van het dichten van de mazen in product- en procesontwikkeling en vervaardiging, alsook in de levenscyclusketens van plastic producten, het verbeteren van de levensduur van producten, het bevorderen van groene openbare en particuliere aanbestedingen, het bevorderen van groene engineeringsbeginselen en ‑kaders, eco-design en eco-etikettering, en het vergroten van de mogelijkheden voor particuliere actoren, waaronder kmo's, om op milieuvriendelijker productieprocessen over te schakelen;
75. juicht het toe dat de Commissie zich in haar actieprogramma voor oceaangovernance committeert aan de bestrijding van illegale, ongemelde en onreglementeerde (IOO) visserij-activiteiten; moedigt de Commissie aan door te gaan met haar strijd tegen IOO-visserij in alle regionale organisaties voor visserijbeheer en andere relevante fora; is van mening dat onder EU-vlag varende vaartuigen die zich inlaten met IOO-visserij op een openbare lijst moeten komen te staan, zoals voorzien in de IOO-verordening; vraagt de EU met klem derde landen onder druk te zetten om actie te ondernemen tegen het binnenkomen van uit IOO-visserij afkomstige vis op hun markten;
76. dringt aan op betere samenwerking tussen de regionale organisaties voor visserijbeheer, en verzoekt hun leden met klem ze voldoende middelen en slagkracht te geven;
77. verzoekt de regionale organisaties voor visserijbeheer om:
a)
geregeld onafhankelijke prestatiebeoordelingen te blijven uitvoeren en de aanbevelingen uit dergelijke prestatiebeoordelingen volledig ten uitvoer te leggen;
b)
volledig uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de tweede hervatte toetsingsconferentie van de Overeenkomst van de VN inzake de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden;
c)
de maatregelen, met name de monitoring-, controle-, toezicht- en handhavingsmaatregelen, te harmoniseren, inclusief door overeenstemming te bereiken over afschrikkende boetes en sancties;
78. vraagt dat de lidstaten in het kader van de herziening van Richtlijn 2008/98/EG inzake afval hun goedkeuring verlenen aan het omvangrijke pakket voorstellen van het Parlement en de Commissie, die samen een coherent nieuw EU-beleid vormen voor het verdelen van de verantwoordelijkheid voor zwerfafval over alle betrokkenen en voor de preventie van zwerfafval op het vasteland én in het mariene milieu;
79. spoort de Commissie ertoe aan om in kustgebieden en maritieme zones reële beleidsmaatregelen te nemen voor de aanpassing aan de klimaatverandering en in het bijzonder concrete maatregelen in te voeren ter bescherming van mariene ecosystemen en ecosystemen in kustgebieden;
80. wijst erop dat alle EU-vaartuigen met een lengte over alles (LOA) van meer dan 24 meter of met een brutotonnage van 100 ton of meer die in de EU-wateren vissen, en alle EU-vaartuigen met een LOA van meer dan 15 meter die buiten de EU-wateren vissen, sinds januari 2016 een IMO-nummer (Internationale Maritieme Organisatie) moeten bezitten, ter verbetering van de identificatie van vaartuigen als een manier om IOO-visserij tegen te gaan; spoort de EU ertoe aan om naar analogie met de verplichting voor EU-vaartuigen de vereiste van een IMO-nummer in te voeren voor niet‑EU‑vaartuigen (met een LOA van meer dan 15 meter), dat moet voorkomen op importvangstcertificaten, met als doel gelijke concurrentievoorwaarden te creëren en de lidstaten te helpen bij hun invoercontroles;
81. vraagt de Commissie en de lidstaten om kostenefficiënte activiteiten en hulpmiddelen alsook samenwerking op alle niveaus te promoten met betrekking tot het op risico gebaseerde en ecologisch verantwoorde opruimen van marien zwerfafval in rivieren en kust- en zeegebieden, afhankelijk van de nationale situatie; vraagt de Commissie en de lidstaten in dit verband met klem financiering, publiek-private partnerschappen en capaciteitsopbouw te stimuleren, en internationale criteria te ontwikkelen en te gebruiken voor collectieve opruim- en herstelacties, waaronder met betrekking tot hoeveelheden, populatie, gevoeligheid van het ecosysteem en haalbaarheid;
82. beklemtoont dat arbeids- en mensenrechten op zee elementen zij die in de wereldwijde oceaangovernance moeten worden geïntegreerd; vraagt de Commissie gerichte inspanningen te doen om normen inzake fatsoenlijke werkomstandigheden in de internationale visserij-industrie te bevorderen en aldus het verband te erkennen tussen arbeid en mensenrechtenschendingen enerzijds en niet duurzame en destructieve visvangstpraktijken, en met name IOO-visserij, anderzijds; vraagt dat de Commissie maatregelen neemt om te verhinderen dat visserijproducten die zijn verkregen met inzet van werknemers die het slachtoffer zijn van mensenhandel of van andere arbeids- en mensenrechtenschendingen, op de EU-markt terechtkomen, en samen te werken met actoren in de visserijsector om het gebruik van screeningmechanismen aan te moedigen waarmee dergelijke producten uit de toeleveringsketen kunnen worden geweerd; vraagt de lidstaten ervoor te zorgen dat IAO-Verdrag C188 (het Verdrag betreffende werk in de visserijsector) in de nationale wetgeving omgezet en geïmplementeerd wordt;
83. benadrukt dat de voornaamste oplossing voor zwerfvuil op zee erin bestaat vast afval op het vasteland beter in te zamelen en te recyclen, aangezien zwerfvuil op zee hoofdzakelijk afkomstig is van het vasteland; is verder van mening dat de EU zich in alle internationale fora, overeenkomsten en instellingen moet inzetten voor de zo breed mogelijke toepassing van een samenhangende aanpak van afvalbeheer; vraagt de lidstaten dan ook de werkzaamheden in verband met het pakket voor de circulaire economie zo snel mogelijk af te ronden, ambitieuze recyclingdoelstellingen te implementeren en zich zonder verder dralen te houden aan de EU-doelstellingen inzake het reduceren van afval op zee;
84. verzoekt de Commissie om in internationale fora te ijveren voor een duidelijk duurzaamheidskader, inclusief definities en normen, voor biologisch afbreekbaar plastic in het natuurlijke milieu;
85. vindt dat door de lidstaten en de Commissie krachtiger moet worden opgetreden tegen het illegaal uitvoeren en storten van kunststofafval, dat de Europese regelgeving inzake de overbrenging van afvalstoffen strenger gehandhaafd moet worden en dat er voor havens en voor alle afvalverwerkingsinstallaties strengere toezicht- en inspectieregelingen moeten worden ingevoerd die gericht zijn op vermoede illegale overbrenging van afval en die moeten voorkomen dat afval voor hergebruik wordt geëxporteerd (hoofdzakelijk autowrakken en AEEA), en moet worden gewaarborgd dat alleen wordt uitgevoerd naar installaties die voldoen aan de vereisten voor milieuhygiënisch verantwoord beheer, als vastgelegd in artikel 49 van de verordening inzake overbrenging van afvalstoffen;
86. vraagt de lidstaten om te zorgen voor meer voorlichting en bewustmakingsmaatregelen betreffende zwerfafval op zee, het gebruik van plastic en de impact van individueel consumentengedrag op het milieu, door deze thematiek op alle niveaus in de onderwijsprogramma’s op te nemen, educatief en informatief materiaal te verstrekken voor specifieke belangengroepen en leeftijdsgroepen met als doel een gedragswijziging te bewerkstelligen, en grootschalige voorlichtingscampagnes voor de burgerbevolking te organiseren;
87. beklemtoont dat door de mens teweeggebrachte eutrofiëring moet worden gereduceerd door het lekken van stikstof en fosfor in de oceanen te beperken en dat hiertoe fundamentele veranderingen moeten plaatsvinden in het Europese landbouwmodel, onder meer met behulp van beperkingen op het gebruik van meststoffen, afstemming van het gebruik van nutriënten op de behoeften van gewassen, zorgvuldige planning van het gebruik van meststoffen en overschakeling op duurzamere vormen van landbouw, en met behulp van vermindering van stikstofbronnen in de atmosfeer, betere reiniging van riool- en afvalwater en betere controle van diffuse stedelijke bronnen van nutriënten zoals straatafvoeren en regenwaterriolen, en benadrukt dat de druk op de mariene ecosystemen moet worden aangepakt middels de tussentijdse herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
88. verzoekt de Commissie en de lidstaten alle geëigende maatregelen te nemen ter bevordering van de vastlegging van internationale regelgeving voor het beperken van lawaai dat afkomstig is van industriële activiteiten zoals de scheepvaart en seismologisch onderzoek, in het bijzonder in biologisch kwetsbare habitats, bijvoorbeeld door middel van een voorstel voor een bijlage betreffende geluidsoverlast bij het Marpol-verdrag, naar het voorbeeld van de recentelijk toegevoegde bijlage inzake luchtverontreiniging;
89. stelt vast dat het gezien de verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs onredelijk en contraproductief is nieuwe bronnen van fossiele brandstof aan te boren, vooral als deze zich in ecologisch kwetsbare gebieden bevinden;
90. benadrukt dat alle wateren kwetsbaar zijn voor offshore-boringen naar fossiele brandstoffen; wijst erop dat het gebruik van fossiele brandstoffen de klimaatverandering die onze planeet bedreigt, verder in de hand zal werken en versnellen; is van mening dat de EU moet samenwerken met internationale partners om een terecht einde te maken aan offshore-boringen en aldus bij te dragen aan het verwezenlijken van de doelstelling van een koolstofarme economie;
91. onderstreept dat de afgifte van nieuwe vergunningen voor olie- of gasopsporing moet gebeuren met inachtneming van strikte voorzorgsnormen op het gebied van milieubescherming en veiligheid bij het zoeken naar en winnen van olie, en dat dergelijke vergunningen bindende toezeggingen moeten bevatten met betrekking tot de ontmanteling van exploratie-infrastructuur, die doorgaans een beperkte levensduur heeft;
92. wijst op het grote potentieel van energieproductie aan de hand van golven en getijden of de thermische gradiënt en zoutgradiënt van zeeën en oceanen; stelt vast dat oceaanenergie op lange termijn een van de meest competitieve en kostenefficiënte vormen van energie kan worden;
93. is verheugd over de vooruitgang die de lidstaten hebben geboekt ten aanzien van de invoering van maritieme ruimtelijke ordening; herhaalt dat er verdere inspanningen nodig zijn voor de coherente tenuitvoerlegging van Richtlijn 2014/89/EU om het voortouw te nemen bij de wereldwijde invoering van maritieme ruimtelijke ordening; verzoekt de lidstaten daarom uiterlijk op 31 maart 2021 hun maritieme ruimtelijkeordeningsplannen vast te stellen; benadrukt de internationale en transnationale dimensie en verzoekt de Commissie voorstellen voor internationale richtsnoeren te beginnen opstellen, rekening houdend met het belang van synergieën en wisselwerkingen tussen land en zee, alsook gerelateerde processen zoals geïntegreerd kustbeheer, en een internationaal forum inzake maritieme ruimtelijke planning te leiden, waarbij de relevante belanghebbenden en derde landen worden betrokken, om dit wereldwijd te bevorderen en optimale werkwijzen aan te reiken, teneinde de internationale samenwerking te intensiveren, het beheer, het behoud en het gebruik van de oceanen te verbeteren, meer transparantie te bewerkstelligen en onderwijs en opleiding te bevorderen;
94. merkt op dat er door de intensievere activiteit in kust- en mariene wateren steeds meer nood is aan mariene ruimtelijke ordening; verzoekt de Commissie te werken aan internationale richtsnoeren voor mariene ruimtelijke ordening, en mee te werken aan een wereldwijde uitbreiding van de beschermde mariene gebieden met behulp van financiering met middelen van de programma's Horizon 2020 en LIFE;
95. vraagt de Commissie met klem de internationale inspanningen ter bescherming van de mariene biodiversiteit te ondersteunen, met name in het kader van de lopende onderhandelingen over een nieuw juridisch bindend instrument voor het behoud en het duurzame gebruik van de mariene biodiversiteit in gebieden die het niveau van de nationale wetgeving overstijgen; roept de Commissie op voorstellen te presenteren voor strengere wetgeving inzake de instandhouding en het duurzame gebruik van de mariene biodiversiteit in de zones die onder de jurisdictie van de lidstaten vallen;
96. verheugt zich over de verbintenis van de Commissie om het CBD en CITES te steunen en benadrukt de noodzaak van een gecoördineerde aanpak voor de tenuitvoerlegging van de beslissingen die in het kader van deze overeenkomsten worden genomen ter bescherming van mariene soorten en de mariene biodiversiteit, alsook van meer coherentie tussen internationale initiatieven en op Europees niveau ontwikkelde initiatieven; beklemtoont dat het belangrijk is meer te doen voor de bescherming van mariene soorten onder CITES, én om, voor de soorten die reeds onder dit verdrag vallen, de regels ervan strikt na te leven;
97. wijst erop dat biodiversiteit belangrijk is, aangezien zij de hoeksteen vormt van onze oceanen, waar zij een cruciale rol speelt in de instandhouding van de productiviteit en de werking van de mariene ecosystemen;
98. merkt op dat het GVB ervoor moet zorgen dat de sterftecijfers in de visserij op een niveau komen waarbij visbestanden de mogelijkheid krijgen zich te herstellen en boven een niveau te blijven dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren; beklemtoont het belang van duurzame visserijmanagementpraktijken, in het bijzonder in de vorm van de implementatie van beheermaatregelen en toezicht, controles en handhaving, stoelend op de beste wetenschappelijke adviezen; is van oordeel dat het pakket maatregelen nog zou kunnen worden uitgebreid met bijvoorbeeld ondersteuning van de consumptie van duurzaam gevangen vis, en met op het voorzorgsbeginsel stoelende en ecosysteemgeoriënteerde benaderingen; is ingenomen met de duurzame innovaties die de visserijsector heeft geïntroduceerd, alsook met de investeringen in en de ontwikkeling en de invoering van selectieve vangsttechnieken;
99. herinnert eraan dat om de illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) effectief te bestrijden er absoluut voor moet worden gezorgd dat geen van dergelijke activiteiten afkomstige visserijproducten op de markten terechtkomen; spoort de EU aan om er in al haar partnerschappen en in alle internationale fora voor te ijveren dat IOO-visserijproducten de toegang tot zo veel mogelijk markten wordt ontzegd, om zo de rentabiliteit van dergelijke activiteiten te verminderen;
100. beklemtoont dat het voor een doeltreffende bestrijding van IOO-visserij en overbevissing van visbestanden noodzakelijk is dat de bilaterale partnerschappen worden voortgezet en uitgebreid, aangezien de acties van de EU anders slechts een beperkt effect op de huidige toestand kunnen hebben;
101. roept de lidstaten en derde landen op consistenter en effectiever te zijn wat hun controles van de vangstdocumentatie (vangstcertificaten) en de vangsten betreft, om te waarborgen dat de vis legaal gevangen is; spoort landen aan om maatregelen te nemen om de bestrijding van IOO-visserij enerzijds en het handels- en marktbeleid anderzijds beter op elkaar af te stemmen; benadrukt het feit dat de EU op alle internationale fora de nodige actie moet bevorderen, ondersteunen en ondernemen om IOO-visserij te beëindigen;
102. juicht het internationaal leiderschap van de EU toe bij de concrete vooruitgang die is geboekt in de strijd tegen IOO-visserij, alsook haar grote vastberadenheid om effectieve maatregelen tegen IOO-visserij te nemen; wijst op de inspanningen van de EU om haar internationale acties tegen IOO-visserij te versterken op bilateraal, regionaal en multilateraal niveau, onder andere door bilaterale gesprekken te blijven voeren met derde landen-partners, door trackingsystemen voor vaartuigen te gebruiken en door belangrijke internationale agentschappen zoals Interpol een grotere rol te geven; roept de autoriteiten van de lidstaten op de Commissie actief te steunen bij haar werkzaamheden om een elektronisch instrument voor het beheer van de vangstcertificaten op te zetten;
103. merkt op dat de EU-verordening betreffende het voorkomen, tegengaan en beëindigen van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) voor verbetering van de situatie heeft gezorgd, maar dat de tenuitvoerlegging ervan in alle lidstaten moet worden verbeterd en dat er meer coördinatie met derde landen nodig is, om ervoor te zorgen dat geen vis illegaal op de EU‑markt komt; vraagt de EU met klem ook derde landen onder druk te zetten om actie te ondernemen tegen het binnenkomen van uit IOO-visserij afkomstige vis op hun markten;
104. benadrukt het feit dat een snelle respons voor het bestrijden van invasieve soorten belangrijk is, gezien de toenemende impact hiervan op en de risico's die deze inhouden voor de visserij, de productiviteit van de oceanen en de biodiversiteit, en de rol die zij spelen in het verstoren van de natuurlijke ecosystemen; verzoekt de lidstaten om beter samen te werken, zowel onderling als met derde landen, onder andere door middel van op elkaar afgestemde samenwerkingsacties en de uitwisseling van informatie, gegevens en beste praktijken;
105. stelt dat de uitwisseling van ballastwater een mogelijke manier is om de introductie van invasieve uitheemse soorten te voorkomen; benadrukt dat het Ballastwaterverdrag van de IMO, dat bedoeld is om dit probleem te controleren en te beheersen, spoedig in werking zal treden maar dat de succesvolle tenuitvoerlegging zal afhangen van wijder verbreide ratificatie;
106. spoort de Commissie ertoe aan een voortrekkersrol op zich te nemen en een op ecosystemen gebaseerde mariene ruimtelijke planning op wereldschaal te promoten met als doel de druk op het mariene milieu te verlichten en de ontwikkeling van duurzame blauwe economieën te bevorderen;
107. vraagt de Commissie met klem haar werkzaamheden te versnellen en te zorgen voor meer samenwerking en coördinatie betreffende de ontwikkeling van interoperabele vangstdocumentatieregelingen en de traceerbaarheid van visserijproducten;
108. verzoekt de Commissie en de lidstaten krachtdadig op te treden om bepaalde vormen van visserijsubsidies te verbieden die overcapaciteit en overbevissing in de hand werken, subsidies die bijdragen tot IOO-visserij te elimineren en af te zien van een hernieuwde invoering van dergelijke subsidies, en meent dat zij dit kunnen doen door de werkzaamheden met het oog op de afronding van onderhandelingen over deze kwestie binnen de WTO te versnellen, en door te erkennen dat een aangepaste en effectieve speciale en gedifferentieerde behandeling van ontwikkelingslanden en de minst ontwikkelde landen een integrerend onderdeel van deze onderhandelingen moet vormen;
109. is ingenomen met de verbintenis van de Commissie om financieringsmogelijkheden te bieden voor de afbakening van beschermde mariene gebieden en de uitwisseling van goede praktijken, en aldus bij te dragen tot het bereiken van de globale doelstelling om tegen 2020 van 10 % van alle mariene gebieden en kustgebieden beschermde mariene gebieden te maken, zoals beschreven in SDG 14.5; wijst erop dat beschermde mariene gebieden ecologische en sociaaleconomische voordelen bieden, en een belangrijk instrument zijn voor het beheer van de visserijactiviteiten en voor de bescherming van de paaigronden; herinnert er met name aan dat de ecologisch en biologisch significante gebieden zoals gedefinieerd in het biodiversiteitsverdrag belangrijk zijn en in stand moeten worden gehouden ter ondersteuning van de gezonde werking van de oceanen en de vele functies die ze vervullen; juicht de intentie van de Commissie toe om te wijzen op het belang van en zelf ook meer te doen voor het beheer van beschermde mariene gebieden, in het bijzonder door coherente en onderling verbonden netwerken van dit soort gebieden te ontwikkelen;
110. roept de EU en de lidstaten ertoe op zich te verbinden tot investeringen in sociaal kapitaal om voor een beter beheer van mariene en litorale hulpbronnen te zorgen; pleit er met name sterk voor om vrouwen en jongeren te betrekken bij programma's ter vergroting van de kennis over oceanen en bij raadplegingen van belanghebbenden bij het onderwerp oceanen;
111. onderstreept dat de Commissie maatregelen moet voorstellen om activiteiten op het gebied van marien en maritiem onderzoek en innovatie in het kader van Horizon 2020 en het vervolgprogramma daarvan verder te versterken;
112. vraagt de Commissie en de lidstaten meer inspanningen te leveren en bij de ontwikkeling van coherente en onderling verbonden netwerken van beschermde mariene gebieden, en bij hun ontwerp, beheer en evaluatie, voor een holistische benadering te kiezen, als onderdeel van een doeltreffend proces van ruimtelijke planning, teneinde ervoor te zorgen dat zij hun volledige potentieel voor het beschermen van mariene en kustdiversiteit kunnen benutten; betreurt het dat momenteel nog geen 3 % van alle oceanen ter wereld als volledig beschermd marien reservaatgebied is aangeduid; vraagt de lidstaten het aantal als zodanig aangeduide beschermde mariene gebieden te vergroten, in overeenstemming met SDG 14, met als doel ten minste 10 % van de zee- en kustgebieden in stand te houden; moedigt de lidstaten aan coherente en onderling verbonden netwerken van beschermde mariene gebieden te ontwikkelen; vraagt dat de Commissie en de Raad de resultaten van de wetenschappelijke werkzaamheden betreffende biodiversiteit die verband houden met de criteria inzake de vaststelling van beschermde mariene gebieden, te gebruiken bij het overleg over de instandhouding en het duurzame gebruik van de biodiversiteit in zones die buiten de nationale rechtsgebieden vallen; moedigt de lidstaten er tot slot toe aan toe te zien op de complementariteit van de gebruikte instrumenten en te zorgen voor de ontwikkeling van mariene ruimtelijke ordening op zodanige wijze dat beschermde mariene gebieden beter worden verbonden met andere doeltreffende instandhoudingsmaatregelen;
113. beklemtoont het belang van het beschermen van biodiversiteit middels een doeltreffend beheerd en ecologisch coherent netwerk van beschermde mariene gebieden, instandhoudingszones en mariene sites van Natura 2000, ter grootte van ten minste 10 % van alle Europese zeeën en mariene gebieden tegen 2020, in overeenstemming met duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 14.5; dringt erop aan te streven naar verwezenlijking, daar waar mogelijk, van het streefcijfer van IUCN en het World Parks Congress van 30 % beschermde mariene gebieden tegen 2030;
114. vindt dat meer moet worden gedaan voor de totstandbrenging van het Natura 2000-netwerk in de mariene omgeving, in concreto door desbetrefende sites in kaart te brengen en te beheren, met name op volle zee; dringt nog maar eens aan op de invoering van een soortgelijk specifiek en duurzaam kader ter bescherming van de biodiversiteit in de Franse ultraperifere gebieden;
115. roept op tot intensievere inspanningen ter verbetering van de kennis over oceanen in Europa, door middel van meer samenwerking en uitwisseling tussen onderzoekers, belanghebbenden, beleidsmakers en de bevolking, met een sterke klemtoon op onderwijsprogramma’s over het belang van oceanen en zee en op informatie over loopbanen in de blauwe economie;
116. vraagt de lidstaten de bescherming en de weerstand van mariene en littorale ecosystemen, in het bijzonder koraalriffen en mangroven, te vergroten, en zich in dit verband aan te sluiten bij het International Coral Reef Initiative;
117. vraagt de lidstaten om de minst ontwikkelde landen en in het bijzonder kleine insulaire ontwikkelingslanden te steunen met het oog op een betere uitvoering van het Marpol-verdrag, en daarmee het milieu en de inkomsten van de bevolking in havengebieden te beschermen;
118. verzoekt de Commissie en de lidstaten om via de diverse communautaire fondsen de nodige investeringen te doen om een gunstige omgeving te creëren voor de ontwikkeling van hernieuwbare zee-energie, met als doel het potentieel van de Europese zeeën ten volle te benutten;
119. vraagt dat de Commissie zich op internationaal niveau meer inzet voor de invoering van een coherent regelgevingskader voor de exploratie en exploitatie van diepzeemineralen, gebaseerd op het voorzorgsbeginsel;
120. vraagt de Commissie en de lidstaten om de prioritaire maatregelen met betrekking tot de biodiversiteit van zeeën en kustgebieden die tijdens de conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit zijn aangenomen, ten uitvoer te leggen;
121. is van oordeel dat een 'Erika IV'-pakket inzake maritieme veiligheid moet worden gelanceerd om nieuwe rampen op zee te voorkomen, en dat in dit pakket rekening moet worden gehouden met de milieuschade die als gevolg van de bestaande EU-wetgeving aan de mariene wateren wordt toegebracht;
122. verzoekt de Commissie om het bestaan van ecologische schade, die verschilt van economische, materiële en morele schade, in het recht van de EU te erkennen en bij te dragen tot de erkenning van deze vorm van schade op internationaal niveau;
123. roept de Commissie op tot meer coherentie tussen haar intern en extern beleid op het vlak van het beheer en de bescherming van hulpmiddelen en van de biodiversiteit en oceanen;
124. onderstreept dat de ontwikkeling van hernieuwbare mariene energie in eilandgebieden niet alleen een ware kans vormt voor de duurzame ontwikkeling van deze gebieden maar ook een aanzienlijke bron van mogelijkheden voor de EU en de rest van de wereld; vraagt dat de Commissie het voortouw neemt voor een wereldwijde strategie betreffende eilandgebieden, gericht op de ontwikkeling van een nieuw economisch model dat afgestemd is op hun specifieke kenmerken en uitgaat van zelfstandigheid op het vlak van energie en van de ontwikkeling van hernieuwbare mariene energie;
125. verzoekt de lidstaten en de Commissie via de diverse communautaire fondsen bij te dragen tot de investeringen in eilandgebieden en ultraperifere gebieden die nodig zijn voor de ontwikkeling van hernieuwbare mariene energie, en aldus tegelijk bij te dragen tot de zelfstandigheid van deze gebieden op het vlak van energie;
126. vraagt dat de Commissie ondersteuning biedt voor opleidingen en vaardigheden in de nieuwe beroepen die met de duurzame blauwe energie verbonden zijn, met name in gebieden met een groot potentieel op dit vlak zoals maritieme gebieden, eilanden en ultraperifere regio's;
127. pleit voor de invoering van een overkoepelend en geïntegreerd Europees oceaanbeleid, met een intern en een extern luik, dat alle beleidsmaatregelen betreffende de oceanen omvat (op het vlak van onderzoek, milieu, energie, vervoer, visserij, cohesie, nabuurschap, internationale handel enz.) en uitgaat van de fundamentele doelstellingen van de instandhouding van het mariene milieu en van duurzame ontwikkeling;
Aanpakken van de toenemende uitstoot van schepen als gevolg van vervoer over zee
128. merkt op dat zelfs in de derde broeikasgassenstudie van de IMO uit 2014 werd gesteld dat de CO2-uitstoot door de zeescheepvaart tegen 2050 naar verwachting met tussen 50 % en 250 % zou stijgen, afhankelijk van de toekomstige ontwikkelingen op het vlak van economie en energie, en dat in de studie van het Parlement van 2015 over emissiereductiedoelstellingen voor de internationale lucht- en scheepvaart staat dat in geval van verder uitstel van een IMO-actieplan ter bestrijding van de klimaatverandering het aandeel van de CO2-uitstoot door de zeescheepvaart in de mondiale broeikasgasuitstoot tegen 2050 zou kunnen toenemen tot 17 %; benadrukt dat derhalve de scheepvaart alleen al een groot deel van het resterende broeikasgasbudget om de temperatuurstijging ver beneden de 2 °C te houden, zou opgebruiken;
129. beklemtoont dat er dringend wereldwijde actie nodig is om de negatieve impact van de toename van de kooldioxideniveaus in de atmosfeer op de ecosystemen in en de gezondheid van de oceanen te temperen, met name in het kader van de uit hoofde van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering aangenomen overeenkomst van Parijs; wijst erop dat deze negatieve impact zich onder meer vertaalt in een toename van de oceaantemperatuur, verzuring van kusten en oceanen, een stijgende zeespiegel, veranderingen in de oceaanstromen en kusterosie, en extreme weerfenomenen, een afname van het poolijsoppervlak, wijzigingen in het zoutgehalte en de beschikbaarheid van nutriënten, en zuurstofverlies, en dat deze gevolgen elkaar kunnen versterken; onderstreept het belang van goed functionerende ecosystemen voor het verbeteren van de weerbaarheid van oceanen; herhaalt dat er dringend moet worden opgetreden tegen deze negatieve gevolgen, die de essentiële rol van de oceaan als klimaatregulator, koolstofput, bron van biodiversiteit en belangrijke bron van nutriënten, inkomsten, energie en ecosysteemgerelateerde diensten in het gedrang brengen;
130. herhaalt dat alle economische sectoren conform de Overeenkomst van Parijs moeten bijdragen tot de vermindering van de CO2-uitstoot; dringt erop aan dat de IMO een duidelijke emissiedoelstelling vaststelt en tegen 2018 kortetermijnmaatregelen om de internationale CO2-emissie op wereldwijde schaal te beperken in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs; merkt bovendien op dat bij ontstentenis van een vergelijkbare regeling binnen het kader van de IMO de CO2-emissies afkomstig van havens van de Unie en van reizen naar en vanuit aanloophavens van de Unie in rekening moeten worden gebracht via het EU-emissiehandelssysteem, of een vergelijkbaar krachtig prijsmechanisme, dat zo snel mogelijk en in ieder geval niet later dan 2023 operationeel moet worden;
131. herhaalt dat het gebruik van bio-lng moet worden aangemoedigd als een manier om de scheepvaart koolstofvrij te maken en dat het gebruik van biogas voor transport in de eerste plaats moet worden voorbehouden voor de scheepvaart, aangezien bio-lng een bestaande geavanceerde hernieuwbare brandstof vormt; merkt op dat de in Richtlijn 2014/94/EU beschreven infrastructurele ontwikkelingen moeten voorzien in het gebruik van bio-lng in de scheepvaartsector, waar momenteel slechts in beperkte mate andere mogelijkheden voor hernieuwbare energie bestaan;
132. benadrukt de rol die aardgas, met name vloeibaar aardgas (lng), zou kunnen spelen in de overgang naar een koolstofarme vervoerssector, met name voor wat de scheepvaart betreft, aangezien het de uitstoot van CO2 en luchtverontreinigende stoffen kan helpen verminderen;
133. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de toepassing van snelheidsbeperkingen voor schepen ter vermindering van de uitstoot in IMO-verband te beoordelen en te stimuleren, rekening houdend met de "Energy Efficiency Design Index" (EEDI) en het "Ship Energy Efficiency Management Plan" (SEEMP), en gezien het feit dat snelheidsbeperkingen in het weg- en spoorwegvervoer de normaalste zaak van de wereld zijn; benadrukt dat de interne en externe economische voordelen van lagere snelheden in de scheepvaart de kosten overtreffen; merkt op dat langzaam varen relatief gemakkelijk te controleren en af te dwingen valt, en weinig administratieve rompslomp met zich meebrengt voor de betrokkenen;
134. benadrukt dat walstroom een cruciale rol kan spelen bij de vergroening van de scheepvaart, aangezien schepen zo hun motoren kunnen uitzetten en zich kunnen aansluiten op een elektrisch stroomnet om te kunnen fungeren als hotel voor hun bemanning en om te laden en lossen terwijl ze zich in een haven bevinden of aangemeerd zijn; vraagt dat de Commissie en de lidstaten zich meer inspannen om het gebruik van walstroom door alle schepen die Europese havens aandoen aan te moedigen en te ondersteunen, zodat emissies van scheepsmotoren in havenwateren worden verhinderd, de uitstoot van verontreinigende stoffen en broeikasgassen wordt verminderd, en lawaai, trillingen en slijtage van de motoren worden beperkt;
135. dringt aan op de invoering van een wereldwijd marktgebaseerd mechanisme, zoals een prijsmechanisme voor emissies binnen de IMO, om de emissies van de internationale scheepvaart aan te pakken, met bijzondere aandacht voor regio's die volledig afhankelijk zijn van het maritiem vervoer, en met name de ultraperifere en insulaire gebieden en landen;
136. vraagt in het licht van de snel evoluerende wetenschappelijke kennis over de impact in termen van CO2- en andere emissies van het vervoer over zee op het wereldklimaat dat de IPCC samen met de IMO een beoordeling uitvoert van deze impact, net zoals de IPCC een bijzonder verslag heeft opgesteld over de luchtvaart en de mondiale atmosfeer voor de sector van het luchtvervoer;
137. roept de Commissie en de lidstaten ertoe op zich actief in te zetten voor een snelle afronding van het lang aanslepende IMO-werkplan ter vermindering van de roetemissies van schepen in de Arctische wateren, met als doel de snelle temperatuurstijgingen in het poolgebied af te remmen;
138. vraagt dat de Commissie ten laatste tegen 2020 met een voorstel komt betreffende het gebruik en de installatie van op het vasteland geproduceerde elektriciteit door, respectievelijk voor in EU-havens aangemeerde schepen, ter vermindering van de emissies in havengebieden;
139. benadrukt het belang van de herziening van de richtlijn inzake havenontvangstvoorzieningen (2000/59/EG), en verzoekt de lidstaten en de Commissie in samenwerking met de IMO, derde landen en de sector een strategie vast te stellen om de maritieme sector koolstofvrij te maken, inspelend op de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de noodzaak een internationaal systeem voor de monitoring, rapportage en verificatie van broeikasgasemissies tot stand te brengen;
140. vraagt de Commissie met klem de nodige fiscale voorwaarden te scheppen om het gebruik van walstroomvoorzieningen door schepen in EU-havens en de toepassing van hernieuwbare technologie, in het bijzonder met betrekking tot zeilen, batterijen en brandstofcellen, in de zeevaart en met name de korte vaart aan te moedigen;
141. verzoekt de relevante organen om in de hele EU voor gelijke concurrentievoorwaarden te zorgen met betrekking tot de uitstoot van zwavel- en stikstofoxiden door de grenswaarden hiervoor gelijk te stellen met de huidige laagste grenswaarden;
142. vraagt de Commissie na te denken over en voorstellen te doen voor maatregelen waarmee de uitstoot van stikstofoxide door bestaande schepen aanzienlijk kan worden verlaagd, en een effectbeoordeling uit te voeren van een heffing op stikstofoxide en een fondsensysteem hiervoor, met als doel deze uitstoot snel en daadwerkelijk aanzienlijk te verlagen;
143. doet een beroep op de lidstaten en de Commissie om wettelijke en technische maatregelen voor te stellen met als doel de uitstoot van deeltjes en zwarte koolstof te verlagen;
144. benadrukt het belang van de ultraperifere gebieden in een maritieme context, met name vanwege hun ligging in de Atlantische en Indische Oceaan, als laboratoria voor de bestudering en bestrijding van de effecten van klimaatverandering op de biodiversiteit en mariene ecosystemen, met een groot potentieel voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie en blauwe biotechnologie; benadrukt dat er innoverende programma's en adequate financiering voor de oprichting van O&O-centra in de ultraperifere gebieden moeten komen; dringt hiertoe aan op de vorming van een maritiem cluster van ultraperifere regio's;
Versterken van het internationale onderzoek naar en de gegevens over oceanen
145. benadrukt dat het belangrijk is innovatieve diensten te ontwikkelen voor overheids- en privéactoren, zoals kenniscentra en -netwerken, waarmee deze gedegen kennis kunnen verwerven over de milieutoestand van mariene wateren, met als doel het delen van wetenschappelijke gegevens, goede praktijken en knowhow aan te moedigen en de in het Stappenplan voor mariene kennis 2020 (SWD(2014)0149) opgenomen maatregelen volledig ten uitvoer te leggen; verheugt zich in deze context over het feit dat de marienemilieumonitoringdienst van Copernicus en de Intergouvernementele Groep voor aardobservaties (GEO) volledig operationeel zijn; verzoekt de Commissie met klem op Copernicus gebaseerde capaciteiten te ontwikkelen voor het monitoren van broeikasgasemissies, waaronder CO2-emissies, aangezien dit aanzienlijke toegevoegde waarde zou hebben voor de bestrijding van de klimaatverandering;
146. ziet uit naar de voorstellen van de Commissie om de onderzoeks- en observatieactiviteiten van de EU te coördineren met internationale partners, en om na te gaan hoe de kwaliteit van het onderzoek kan worden verbeterd, onder meer door de bestaande onderzoeks- en observatie-instrumenten en -activiteiten van de EU, waaronder het Europees marien observatie- en datanetwerk (EMODnet), uit te breiden met het oog op het opzetten van een gemeenschappelijke gegevensbank, het Europees programma voor aardobservatie (Copernicus), het Europees mondiaal observatiesysteem (EuroGOOS) en het gezamenlijk programmeringsinitiatief "Gezonde en productieve zeeën en oceanen", met als doel het ontwikkelen van een internationaal marien en maritiem gegevensnetwerk;
147. roept op tot de volledige wettelijke toelating en integratie op Europees niveau van innovatieve, bewezen selectieve visserijtechnieken, waarvan de monitoring in nauwe samenwerking met wetenschappelijke instellingen en zonder nationaal protectionisme dient plaats te vinden;
148. vraagt meer investeringen in wetenschappelijk onderzoek om een beter inzicht te verkrijgen in onze oceanen; merkt op dat tot op heden 95 % van de oceanen nog niet is onderzocht;
149. beklemtoont dat de onderzoeksresultaten en gegevens van mariene wetenschap en technologie met wetenschappelijke gemeenschappen uit derde landen moeten worden gedeeld; benadrukt het feit dat zowel de bevordering van verdere investeringen in mariene wetenschap in derde landen, als de oprichting van internationale netwerken om resultaten en gegevens te delen van groot belang is voor de ontwikkeling van een duurzamere visserij, beter marien beheer en de aanpak van gezamenlijke oceaanproblemen;
150. stelt bezorgd vast dat kleine eilanden uiterst kwetsbaar zijn voor kusterosie aangezien hun kustgebieden ernstige gevolgen kunnen ondervinden van de door de klimaatverandering veroorzaakte zeespiegelstijging en evolutie van watercyclussen en mariene ecosystemen; benadrukt dat de bestaande grote Europese centra voor gegevensverzameling niet beschikken over de gegevenreeksen inzake de massabalans van sedimenten, die noodzakelijk zijn om inzicht te krijgen in de veranderingen van kustgebieden en kusterosie voor wat kleine eilanden betreft; benadrukt bijgevolg dat er dringend innovatieve en geavanceerde technologieën moeten worden ontwikkeld en ingezet om de kusterosie, de toestand van de kusten en het mariene milieu en de milieuparameters van kleine eilanden in de EU in kaart te brengen, te evalueren en te monitoren; vraagt de Commissie en de lidstaten om dergelijke projecten te bevorderen;
151. onderstreept het belang van de kennis van de zeebodem, mariene soorten en habitats, en van het verzamelen van geologische, bathymetrische, seismische, vulkanische, chemische, hydrologische, atmosferische en meteorologische eigenschappen van de oceanen, met name met het oog op de ontwikkeling van hernieuwbare mariene energie en voor de vaststelling van beschermde mariene gebieden; pleit hiertoe voor de wetenschappelijke observatie en exploitatie van de oceanen, met eerbied voor de mariene omgeving en ecosystemen en met als doel duurzame ontwikkeling;
152. merkt op dat het van cruciaal belang is om in de visserijsector te zorgen voor correcte gegevens, een essentiële voorwaarde voor het realiseren van goede oceaangovernance; benadrukt het feit dat passende en realistische financiële middelen moeten worden verstrekt om te garanderen dat deze doelstelling wordt gerealiseerd; is van mening dat de samenwerking en de coördinatie met de internationale partners naar het voorbeeld van EMODnet en in lijn met de mededeling van de G7-top van Tsukuba moet worden verbeterd;
153. pleit voor meer middelen om de mariene kennis en het begrijpen van oceanen te vergroten, in het bijzonder met betrekking tot wetenschappelijk marien onderzoek, verzameling van nieuwe gegevens en platforms voor kennis- en gegevensuitwisseling, alsook om beleidsontwikkeling en besluitvorming op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke bewijsmateriaal aan te moedigen; herhaalt het belang van de voorzorgsbenadering indien er geen passende wetenschappelijke onderbouwing voorhanden is;
154. verzoekt de lidstaten en de Commissie om wetenschappelijke kennis, gegevensuitwisseling en overdracht van technologieën te stimuleren met als doel de bescherming en het duurzame gebruik van de oceanen te bevorderen; roept op tot de voortzetting en versterking, op wereldwijd niveau, van initiatieven, samenwerking en investeringen ten gunste van marien onderzoek en mariene innovatie;
155. benadrukt dat oceaangovernance moet stoelen op de beste beschikbare kennis en pleit daarom voor meer onderzoek en innovatie met als doel de oceanen en hun hulpbronnen te beheren op een manier die de instandhouding en het herstel van mariene ecosystemen alsook een duurzaam gebruik van de mariene hulpbronnen garandeert;
156. beklemtoont dat er verder onderzoek moet gebeuren naar het gevaar van catastrofale olielekken en de cumulatieve impact van frequentere lekken op de oceanen, om ervoor te zorgen dat besluiten om offshore exploratie- en exploitatieactiviteiten te beginnen gebaseerd zijn op nauwkeurige en actuele wetenschappelijke kennis;
157. vraagt de Commissie en de lidstaten om onderzoeksinitiatieven te versterken, multidisciplinaire benaderingen aan te moedigen en partnerschappen tussen economische actoren en overheden te stimuleren met als doel de wetenschappelijke kennis van de oceanen te vergroten;
158. beklemtoont dat meer middelen nodig zijn voor wetenschappelijk onderzoek naar de zeeën en oceanen, zoals interdisciplinair onderzoek en permanente waarneming van oceanen en kustgebieden, alsook voor het verzamelen en uitwisselen van gegevens en kennis, waaronder in traditionele vorm, teneinde onze kennis over de oceanen te vergroten, meer inzicht te verwerven in de verbanden tussen klimaat en de gezondheid en de productiviteit van de oceanen, de ontwikkeling te stimuleren van gecoördineerde systemen van vroegtijdige waarschuwing in verband met extreme weersverschijnselen en -gebeurtenissen, besluitvorming op basis van de beste beschikbare wetenschap aan te zwengelen, wetenschappelijke en technologische innovatie te bevorderen, en te zorgen voor een grotere bijdrage van mariene biodiversiteit aan de ontwikkeling van ontwikkelingslanden, in het bijzonder kleine eilandstaten en minst ontwikkelde landen;
159. vraagt de Commissie om de invoering op Europees niveau en de bevordering op internationaal niveau van het onderzoek naar, de observatie van, en de inzameling en uitwisseling van gegevens over vulkaaneilanden en oceanische vulkanen en hun banden met de oceanen; benadrukt de voortrekkersrol die de ultraperifere regio's op dit gebied kunnen spelen;
160. wijst erop dat hernieuwbare energie afkomstig van zeeën en oceanen aanzienlijke mogelijkheden biedt voor het bereiken van de klimaat- en energiedoelstellingen en voor het diversifiëren van energiebronnen; beklemtoont dat er meer onderzoek moet worden gedaan van golven, stromingen en zoutgehalte en dat er gepaste criteria inzake milieuduurzaamheid moeten worden ontwikkeld;
161. herinnert eraan dat het bevorderen van de kennis over de oceanen een van de doelstellingen van de strategie voor "blauwe groei" is; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om met andere internationale spelers nieuwe partnerschappen op het gebied van marien onderzoek en mariene wetenschappen voor te stellen en de bestaande partnerschappen, zoals BlueMed, te versterken;
162. is ingenomen met de steun die de EU binnen het kaderprogramma verleent aan programma’s voor marien en maritiem onderzoek en voor innovatie; vraagt aan de Commissie om deze steun te handhaven;
163. pleit voor voldoende middelen ter ondersteuning van mariene en maritieme onderzoek- en innovatie-initiatieven, en met name specifieke onderzoeks- en innovatiemissies inzake de oceanen waarbij verscheidene sectoren betrokken zijn;
164. ondersteunt de voortzetting van het bepaalde in de Verklaring van Galway van 2013, en wenst dat met derde landen vergelijkbare vormen van samenwerking worden opgezet;
165. benadrukt dat de bevordering van verdere investeringen in mariene wetenschap samen met derde landen, zoals bedoeld in de Verklaring van Galway uit 2013, alsook investeringen in gezamenlijke onderzoeksprojecten in ontwikkelingslanden en de oprichting van internationale netwerken om resultaten en gegevens te delen, uiterst belangrijk zijn voor de ontwikkeling van een duurzamere visserij en beter marien beheer en voor het aanpakken van gemeenschappelijke problemen in verband met de oceanen;
166. herhaalt het belang van samenwerking met internationale partners om het in kaart brengen van en waarnemingen en onderzoek in de Middellandse Zee, de Zwarte Zee en de Atlantische Oceaan te versterken, in overeenstemming met het BlueMed-initiatief en de Verklaringen van Belém en Galway en in het kader van wereldwijde of regionale allianties zoals het Forum Belmont;
167. is ingenomen met de toezegging van de Commissie om een voorstel te doen voor een gelijkschakeling, tegen 2018, van EMODnet met andere internationale initiatieven inzake de verzameling van mariene gegevens; herinnert aan het belang van het engagement van de Unie ten aanzien van de SDG's van de VN, en in het bijzonder SDG's 14.A en 14.A.1, en van de mededeling van de G7-top van ministers van Wetenschap en Technologie van Tsukuba in deze context; vraagt de Commissie en de lidstaten met klem om hun internationale partners te herinneren aan hun toezeggingen om te ijveren voor een toegankelijke, interoperabele en open wetenschap; vraagt dat de Commissie geregeld verslag uitbrengt aan het Parlement over de gemaakte vorderingen in de richting van platforms voor oceaanobservatie die echt internationaal zijn;
168. dringt in overeenstemming met het VN-document "Our Ocean, Our Future" aan op een grondige evaluatie van de toestand van de oceanen, uitgaande van wetenschappelijke en traditionele kennisstelsels;
169. benadrukt dat er vooruitgang moet worden geboekt op het vlak van de ontwikkeling van geschikte systemen voor oceaanobservatie, de toegang tot mariene gegevens en de omgang met grote hoeveelheden gegevens (onder meer de 'blauwe cloud'), overeenkomstig de mededeling van Tsukuba;
170. pleit voor meer middelen om de mariene kennis en het begrijpen van oceanen te vergroten, in het bijzonder met betrekking tot wetenschappelijk marien onderzoek, verzameling van nieuwe gegevens en platforms voor kennis- en gegevensuitwisseling, alsook om beleidsontwikkeling en besluitvorming op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke bewijsmateriaal aan te moedigen; herhaalt het belang van de voorzorgsbenadering in gevallen waarin er geen passende wetenschappelijke onderbouwing voorhanden is;
171. verzoekt de lidstaten alsook regionale en lokale autoriteiten en particuliere entiteiten zich in de eerste plaats toe te leggen op innovatieprojecten, blauwe biotechnologieën en het gebruik van schone energie om een milieuvriendelijker infrastructuur en zeevervoer te bevorderen en deze in die zin aan te passen, en het ecosysteem en de biodiversiteit van oceanen te beschermen via het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), Horizon 2020 en de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (CEF); vraagt de lidstaten voorts vooral aandacht te schenken aan alternatieve en niet‑conventionele brandstof voor vaartuigen – zoals LNG – en aan het project voor LNG-blauwe-corridors om eilanden met elkaar te verbinden, teneinde infrastructuur – zoals LNG-terminals – te bevorderen en aan te passen, als overbruggende technologie, met gebruikmaking van de voormelde bestaande financiering; verzoekt de Commissie oceaanpartnerschappen uit te werken met belangrijke spelers op het gebied van de oceanen, ter bevordering van de samenwerking, de beleidssamenhang en de coördinatie inzake aangelegenheden van gemeenschappelijk belang op essentiële terreinen met betrekking tot oceaangovernance, zoals blauwe groei en de uitwisseling van goede praktijken;
172. wijst erop dat de automatisering en digitalisering van de maritieme sector betere digitale vaardigheden en kwalificaties vergt, en benadrukt dat dit een kans vormt om jongeren aan te trekken; verzoekt de Commissie initiatieven in dit verband voor te stellen, gezamenlijke initiatieven voor de erkenning van kwalificaties te ontwikkelen en verschillende mariene en maritieme activiteiten te bevorderen;
173. betreurt dat in de gezamenlijke mededeling over internationale oceaangovernance niet wordt gerefereerd aan kust- en maritiem toerisme, rekening houdend met de betekenis daarvan voor eilanden, kustgebieden en ultraperifere gebieden en voor de lokale toeristische sector, waarin vooral kmo's actief zijn; dringt aan op uitvoering van een Europese strategie voor toerisme in het kader van het internationaal oceaanforum en vraagt om de regio's en de lokale overheden in kustgebieden bij de pan-Europese dialoog te betrekken voor een uitwisseling van optimale werkwijzen voor een slimme governance van kust- en maritiem toerisme; benadrukt dat kustgebieden niet uit het oog mogen worden verloren in de strategie van de Commissie inzake plastic afval en andere vormen van marien afval, aangezien de verstoring van het mariene milieu de toeristische aantrekkelijkheid uiterst negatief beïnvloedt en onvermijdelijke economische en klimatologische gevolgen heeft voor alle activiteiten in de ultraperifere gebieden;
174. dringt aan op grotere inspanningen ter bevordering van onderzoek en innovatie om een betere oceaangovernance mogelijk te maken op een wijze die zorgt voor het behoud en herstel van mariene ecosystemen, met inbegrip van de duurzaamheid van deze rijkdommen, alsook ter bevordering van de kennis over de oceanen, zowel in Europa als wereldwijd, door middel van een nauwere samenwerking en uitwisseling tussen onderzoekers, belanghebbenden, besluitvormers en het publiek, teneinde te zorgen voor betere voorlichting over de oceanen en over loopbanen in de blauwe economie; dringt aan op een grondige evaluatie van de toestand van de oceanen, uitgaande van zowel wetenschappelijke als traditionele kennisstelsels, in overeenstemming met het VN‑document "Our Ocean, Our Future: A call for action";
175. benadrukt dat het van belang is de lokale autoriteiten van kustgebieden en ultraperifere gebieden te betrekken bij het proces om de internationale oceaangovernance dichter bij de EU-burgers te brengen;
o o o
176. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
"Plastic waste inputs from land into the ocean", Jenna R. Jambeck, Roland Geyer, Chris Wilcox, Theodore R. Siegler, Miriam Perryman, Anthony Andrady, Ramani Narayan, Kara Lavender Law, Science, Vol. 347, Issue 6223, 13 februari 2015, blz. 768-771.
Winkel, R., Weddige, U., Johnson,D., Hoen, V., en Papaefthimiou, S. (2015), "Shore Side Electricity in Europe: Potential and environmental benefits", Energy Policy, DOI: http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0301421515300240
– gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens, die op 10 december 1948 aangenomen werd, en de VN-verdragen over de rechten van de mens en de facultatieve protocollen hierbij,
– gezien het VN-Verdrag van 18 december 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW),
– gezien de verklaring en het actieprogramma van Peking, die uit de vierde Wereldvrouwenconferentie van 1995 zijn voortgekomen, en vooral het kritieke aandachtspunt K (Vrouwen en het milieu),
– gezien de door het Bevolkingsfonds van de Verenigde Naties (UNFPA) ontwikkelde "Demographic Exploration for Climate Adaptation", die bevolkingsgegevens koppelt aan de geografie van klimaatgerelateerde gevaren en zo een beleidsinstrument biedt voor het verminderen van het risico van rampen,
– gezien het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van woestijnvorming (UNCCD), dat in december 1996 in werking is getreden, en met name artikel 5 van de algemene bepalingen,
– gezien de 18e Conferentie van de Partijen (COP 18) bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), gehouden in Qatar van 26 november tot 8 december 2012 (Besluit 23/CP.18),
– gezien de 20e Conferentie van de Partijen (COP 20) bij het UNFCCC, gehouden in Lima, Peru, van 1 tot 12 december 2014, en vooral het werkprogramma van Lima inzake gender (Besluit 18/CP.20),
– gezien de 21e Conferentie van de Partijen (COP 21) bij het UNFCCC, gehouden in Parijs, Frankrijk, van 30 november tot 11 december 2015,
– gezien artikel 8 van de Overeenkomst van Parijs,
– gezien de 22e Conferentie van de Partijen (COP 22) bij het UNFCCC, gehouden in Marrakech, Marokko, van 7 tot 18 november 2016, en vooral het besluit inzake gender en klimaatverandering tot verlenging van het werkprogramma van Lima inzake gender 2014 (Besluit 21/CP.22),
– gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, die in september 2015 werd aangenomen en die op 1 januari 2016 van kracht werd, en met name duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) 1, 4, 5 en 13 daarvan,
– gezien Resolutie 35/20 van de VN‑Mensenrechtenraad van 22 juni 2017 over mensenrechten en klimaatverandering,
– gezien artikel 2 en artikel 3, leden 2 en 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),
– gezien artikel 8 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien de conclusies van de Raad van 25 juni 2012 over gendergelijkheid en het milieu: verbetering van de besluitvorming, de kwalificaties en het concurrentievermogen op het gebied van het klimaatmitigatiebeleid in de EU,
– gezien het Genderactieplan 2016-2020 van de EU, dat op 26 oktober 2015 door de Raad werd aangenomen,
– gezien zijn resolutie van 26 november 2014 over de VN-Conferentie over klimaatverandering 2014 – COP 20 in Lima, Peru (1-12 december 2014)(1),
– gezien zijn resolutie van 14 oktober 2015 getiteld "Op weg naar een nieuwe internationale klimaatovereenkomst in Parijs"(2),
– gezien zijn resolutie van 20 april 2012 over vrouwen en klimaatverandering(3),
– gezien de standpuntnota over het nieuwe klimaatakkoord van 2015 ("Position Paper on the 2015 New Climate Agreement"), die op 1 juni 2015 door de organisatie Women and Gender Constituency gepubliceerd werd(4),
– gezien het verslag van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) van 26 januari 2017, getiteld "Gender in environment and climate change"(5),
– gezien de verplichtingen van Genève betreffende mensenrechten en klimaatactie,
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A8‑0403/2017),
A. overwegende dat klimaatverandering een wereldwijd fenomeen is, dat meer schade veroorzaakt in de landen en gemeenschappen die het minst verantwoordelijk zijn voor de aardopwarming; overwegende dat de gevolgen groter zijn voor het deel van de bevolking dat het meest afhankelijk is van natuurlijke hulpbronnen voor levensonderhoud en/of dat het minst weerstand kan bieden aan natuurrampen, zoals droogte, landverschuivingen, overstromingen en orkanen; overwegende dat diegenen die beschikken over minder middelen om zich aan te passen, het hardst zullen worden getroffen en het meest zullen lijden onder het effect van de klimaatverandering;
B. overwegende dat de gevolgen van de klimaatverandering door vrouwen en mannen anders worden ervaren; overwegende dat vrouwen kwetsbaarder zijn en meer met risico's en lasten geconfronteerd worden, onder meer door ongelijke toegang tot hulpmiddelen, onderwijs, carrièremogelijkheden en landrechten, maar ook door maatschappelijke en culturele normen en verschillende intersectionele ervaringen;
C. overwegende dat vrouwen bijzonder kwetsbaar zijn voor de klimaatverandering, en de effecten daarvan in onevenredige mate ondervinden als gevolg van hun sociale rol, die onder meer de voorziening van water, voedsel en brandstoffen voor het gezin en de zorg voor anderen omvat; overwegende dat vrouwen wereldwijd verantwoordelijk zijn voor meer dan 70 % van de taken die gerelateerd zijn aan water en waterbeheer; overwegende dat in de regio's die het meest getroffen worden door de klimaatverandering 70 % van alle vrouwen in de landbouwsector werkt, maar dat deze vrouwen desondanks zelden worden betrokken bij de ontwikkeling van klimaatbeleid;
D. overwegende dat de VN schat dat 781 miljoen mensen van boven de 15, waarvan bijna twee derde vrouwen, nog steeds analfabeet zijn(6), terwijl de toegang tot informatie en onderwijs door middel van passende communicatiekanalen essentieel is voor het waarborgen de autonomie van vrouwen, met name tijdens rampen;
E. overwegende dat in de landbouwsector in Afrika vrouwen meer dan 90 % van het basisvoedsel produceren maar slechts 1 % van het bouwland bezitten;
F. overwegende dat rampen grote gevolgen hebben voor onderwijs, volksgezondheid, structurele armoede en volkerenontheemding;
G. overwegende dat de VN schat dat van de 1,3 miljard mensen die in armoede leven, 70 % vrouw is; overwegende dat arme mensen vaker in marginale gebieden wonen die kwetsbaar zijn voor overstromingen, een stijgende zeespiegel en stormen; overwegende dat vrouwen en kinderen een 14 keer grotere kans hebben dan mannen om bij natuurrampen om het leven te komen;
H. overwegende dat de klimaatverandering leidt tot meer ongelijkheid tussen vrouwen en mannen op het vlak van discriminatie, gevaren voor de gezondheid, verlies van bestaansmiddelen, ontheemding, migratie, armoede, mensensmokkel, geweld, seksuele uitbuiting, voedselonzekerheid en toegang tot infrastructuur en essentiële diensten; overwegende dat er behoefte is aan een genderbewuste aanpak, waarbij een analyse van de gevolgen voor het klimaat gekoppeld wordt aan een kritische reflectie over consumptiepatronen en de gevolgen daarvan voor de klimaatverandering;
I. overwegende dat de ongelijke participatie van vrouwen aan besluitvormingsprocedures en aan de arbeidsmarkt zorgt voor meer ongelijkheid, en vaak verhindert dat vrouwen ten volle bijdragen en deelnemen aan klimaatbeleidsvorming en -planning, en de tenuitvoerlegging daarvan; overwegende dat vrouwen niet enkel slachtoffer zijn, maar ook doeltreffende veranderingsactoren bij de ontwikkeling van strategieën voor de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering binnen hun gemeenschappen en in besluitvormingsfuncties, en dat zij in staat moeten worden gesteld om dat te doen;
J. overwegende dat het in actieprogramma van Peking in 1995 duidelijk het verband is vastgesteld tussen gender, het milieu en duurzame ontwikkeling en is verklaard dat voor vrouwen een strategische rol is weggelegd in de ontwikkeling van duurzame en ecologisch verantwoorde consumptie- en productiepatronen, en dat vrouwen op gelijke voet moeten deelnemen aan besluitvorming over het milieu op alle niveaus;
K. overwegende dat het UNCCD in artikel 5 van zijn algemene bepalingen de rol van vrouwen in plattelandsgemeenschappen en de meest door woestijnvorming en droogte getroffen regio's erkent, en gelijke participatie van mannen en vrouwen in de bestrijding van woestijnvorming en de gevolgen van droogte aanmoedigt;
L. overwegende dat het bereiken van genderevenwicht en de betekenisvolle deelname van vrouwen aan welk proces dan ook er uiteindelijk van afhankelijk is dat de structurele fundamenten van gendergebaseerde ongelijkheid worden gecorrigeerd;
M. overwegende dat de partijen van het UNFCCC tijdens de COP 18 (ingevolge besluit 23/CP.18) overeen zijn gekomen te streven naar genderevenwicht binnen instanties die zijn opgericht krachtens het klimaatverdrag en het Protocol van Kyoto, teneinde de participatie van vrouwen te verbeteren, te komen tot een doeltreffender klimaatveranderingsbeleid dat evenzeer tegemoetkomt aan de behoeften van vrouwen als aan die van mannen, en te monitoren hoeveel vooruitgang er met de bevordering van een genderresponsief klimaatbeleid is geboekt in de richting van de doelstelling van genderevenwicht;
N. overwegende dat vrouwen nog altijd ondervertegenwoordigd zijn in besluitvormingsorganen voor klimaatverandering op nationaal niveau in de EU‑lidstaten, maar niet in de desbetreffende DG's van de Commissie, zoals het DG Klimaat en het DG Energie, waar 40 % van de functies door vrouwen wordt bekleed;
O. overwegende dat het werkprogramma van Lima inzake gender, dat tijdens de COP 20 aangenomen werd (ingevolge Besluit 18/CP.20), de partijen oproept genderevenwicht in hun vertegenwoordiging te stimuleren en gendersensitiviteit tijdens de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van klimaatveranderingsbeleid te bevorderen; overwegende dat de partijen worden aangemoedigd opleiding en bewustmaking van vrouwelijke en mannelijke afgevaardigden te steunen met betrekking tot kwesties die verband houden met genderevenwicht en klimaatverandering;
P. overwegende dat in de Overeenkomst van Parijs (COP 21) is bepaald dat de partijen hun respectieve verplichtingen betreffende, onder meer, mensenrechten en gendergelijkheid in aanmerking dienen te nemen bij hun optreden om klimaatverandering tegen te gaan bij de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst;
Q. overwegende dat mechanismen voor de financiering van aanpassings- en bestrijdingsmaatregelen, om verlies, schade of klimaatontheemding aan te pakken, efficiënter zullen zijn wanneer zij zodanig zijn ontworpen dat de volledige participatie van vrouwen in ontwerpprocedures, besluitvorming en tenuitvoerlegging is ingebouwd, met inbegrip van de participatie van vrouwen aan de basis; overwegende dat het benutten van de kennis van vrouwen, met inbegrip van lokale en inheemse kennis, tot doorbraken inzake rampenbeheer kan leiden, de biodiversiteit stimuleert, het waterbeheer verbetert, de voedselzekerheid vergroot, verwoestijning voorkomt, bosbescherming verzekert, een vlotte overgang naar hernieuwbare energietechnologieën waarborgt en de volksgezondheid ondersteunt;
R. overwegende dat de partijen bij de Overeenkomst van Parijs hebben erkend dat klimaatverandering een gemeenschappelijke zorg voor de mensheid is; overwegende dat de Partijen bij hun optreden om klimaatverandering tegen te gaan hun respectieve verplichtingen betreffende mensenrechten, het recht op gezondheid, de rechten van inheemse volken, lokale gemeenschappen, migranten, kinderen, personen met een handicap en mensen in kwetsbare situaties, en het recht op ontwikkeling, alsmede de gendergelijkheid, de empowerment van vrouwen en de intergenerationele solidariteit dienen te eerbiedigen, te bevorderen en in aanmerking te nemen;
S. overwegende dat klimaatrechtvaardigheid nauw samenhangt met mensenrechten en ontwikkeling, aangezien zij de rechten van de meest kwetsbaren beschermt en een eerlijke verdeling van de lasten en voordelen van klimaatverandering en de gevolgen daarvan verzekert;
T. overwegende dat in de SDG's erkend is dat er een verband bestaat tussen het bereiken van gendergelijkheid en het bereiken van alle SDG's, met inbegrip van doelstelling 13 inzake klimaatverandering, waarin voorzien wordt in de mogelijkheid om de grondoorzaken van de zwakkere sociaal-economische positie van vrouwen aan te pakken en dus hun bestendigheid tegen klimaatverandering te versterken;
U. overwegende dat de klimaatverandering in regio's zoals Sub-Saharaans Afrika en Zuid‑Azië kan leiden tot extreme armoede voor meer dan 100 miljoen mensen tegen 2030, wat conflicten en ontheemding in de hand zal werken; overwegende dat in het UNCCD wordt geschat dat woestijnvorming tegen 2045 kan leiden tot de ontheemding van 135 miljoen mensen; overwegende dat de Internationale Organisatie voor Migratie van de VN in haar beoordeling van bewijsmateriaal opmerkt dat het aantal als gevolg van het klimaat ontheemden tegen 2050 kan variëren van 25 miljoen tot 1 miljard, waarbij het getal van 200 miljoen mensen de meest geciteerde schatting is;
V. overwegende dat gendergelijkheid, sociale rechtvaardigheid en het recht op ontwikkeling inherent zijn aan het concept van klimaatrechtvaardigheid; overwegende dat de klimaatverandering de samenleving als geheel treft, maar dat het vooral vrouwen zijn die het meest geconfronteerd worden met klimaatontheemding;
W. overwegende dat de klimaatverandering de omvang en frequentie van natuurrampen doet toenemen, wat kan leiden tot het verlies van bezit, het verlies van economische inkomstengenererende activiteiten, het verlies van toegang tot essentiële gezondheidsdiensten en een verhoogd risico op gendergerelateerd geweld; overwegende dat de bestendigheid van vrouwen tegen de gevolgen van natuurrampen vaak belemmerd wordt door aanhoudende ongelijkheid; overwegende dat de klimaatverandering deze ongelijkheid waarschijnlijk zal vergroten, wat nog meer gevallen van kwetsbaarheid en ontheemding zal creëren;
X. overwegende dat deze gevolgen voor een groot deel vermeden kunnen worden door een snelle, inclusieve en genderresponsieve ontwikkelingsagenda ten uitvoer te leggen, die gericht is op bestrijding van en aanpassing aan de veranderende klimaatomstandigheden;
Y. overwegende dat de klimaatverandering naar verwachting zal leiden tot een dusdanige toename van de ontheemding dat zij niet past binnen de parameters van de huidige internationale kaders; overwegende dat het aanpakken van de ontheemding ten gevolge van de klimaatverandering een belangrijke uitdaging zal zijn, waarvoor een complexe en alomvattende globale strategie vereist is die gebaseerd is op de eerbiediging van mensenrechten;
Z. overwegende dat de aanneming van het document "Key Messages on Human Rights and Climate Change" (Kernpunten inzake mensenrechten en klimaatverandering) door de VN-Raad voor de mensenrechten in 2017 een belangrijke stap in de goede richting is voor het aanpakken van de negatieve gevolgen voor het ten volle en daadwerkelijk genieten van mensenrechten; overwegende dat de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de Overeenkomst van Parijs de mondiale leiders een transversale normatieve basis geven voor de ontwikkeling van een kader dat klimaatontheemding effectief kan aanpakken door voort te bouwen op de bestaande VN-instrumenten;
AA. overwegende dat de EU een duidelijk rechtskader heeft dat haar verplicht gendergelijkheid en mensenrechten in haar intern en extern beleid te respecteren en te bevorderen; overwegende dat het EU-klimaatbeleid een aanzienlijke impact kan hebben op de bescherming van de mensenrechten en de bevordering van genderresponsieve klimaatbeleidsmaatregelen wereldwijd;
AB. overwegende dat de EU, in lijn met de bevoegdheden overeenkomstig de Verdragen, de juridische en beleidsomgeving effectief kan verbeteren, teneinde de klimaatrechtvaardigheid te ondersteunen en actief bij te dragen aan de ontwikkeling van een internationaal kader ter bescherming van de mensenrechten van door het klimaat ontheemde personen; merkt op dat de EU en de lidstaten toegezegd hebben een genderperspectief te integreren in het toekomstige mondiaal pact voor veilige, ordelijke en reguliere migratie;
AC. overwegende dat "klimaatvluchtelingen" niet in het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951 zijn opgenomen;
1. erkent dat gendergelijkheid een voorwaarde is voor duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van de klimaatuitdagingen; benadrukt dat vrouwen niet alleen slachtoffers zijn, maar ook krachtige actoren voor verandering, die, wanneer zij ten volle participeren, efficiënte klimaatstrategieën en/of oplossingen met betrekking tot de aanpassing en bestrijding kunnen formuleren en uitvoeren, en die klimaatbestendigheid kunnen opbouwen als een product van de verschillende domeinen waarin zij ervaring en praktische kennis hebben, in verschillende sectoren, gaande van landbouw, bosbouw en visserij tot energie-infrastructuur en duurzame steden;
2. stelt vast dat de participatie van vrouwen in de arbeidsmarkt in plattelandsgebieden betrekking heeft op een breed scala aan banen die verder gaan dan de conventionele landbouw, en benadrukt in dit verband dat vrouwen in plattelandsgebieden actoren van verandering kunnen zijn, in de zin dat zij de overgang naar duurzame en ecologisch verantwoorde landbouw kunnen bevorderen en een belangrijke rol kunnen vervullen bij het scheppen van groene banen;
3. verzoekt de Commissie programma's op te zetten voor de overdracht van moderne technologieën en kennis waarmee gemeenschappen en regio's in ontwikkelingslanden zich aan de klimaatverandering kunnen aanpassen, en vrouwen hierbij te betrekken, aangezien zij in de risicolanden tot 70 % van de arbeidskrachten in de landbouwsector vormen;
4. is ervan overtuigd dat meer inspraak van vrouwen in plattelandsgebieden essentieel is met betrekking tot toegang tot land, kredieten en duurzame landbouwmethodes voor het opbouwen van klimaatbestendigheid, met inbegrip van de bescherming van ecosystemen, watervoorraden en bodemvruchtbaarheid; verzoekt de Commissie en de lidstaten om deze aspecten in hun ontwikkelingsbeleid te beschermen, onder meer door middel van plannen voor publieke investeringen en ondersteuning van verantwoorde particuliere investeringen aan de hand van kaders zoals de "Guiding Principles on Business and Human Rights" uit het mondiaal pact van de VN en het actieplan voor investeringen in de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling van UNCTAD;
5. erkent dat vrouwen en meisjes de beste informatiebronnen zijn wat betreft hun eigen omstandigheden en behoeften, en dat zij daarom bij alle kwesties die hun aangaan geraadpleegd moeten worden; erkent dat, volgens het EIGE, vrouwen statistisch gezien bezorgder zijn over de klimaatverandering; erkent dat vrouwen als vernieuwers, leiders, organisatoren, opvoeders en zorgverleners door de eeuwen heen in moeilijke omstandigheden manieren hebben gevonden om te zorgen voor hun families en in hun behoeften te voorzien, en dat zij een enorm potentieel hebben om ook voor de toekomst vernieuwers te zijn;
6. roept de Commissie op rekening te houden met de sociale en ecologische gevolgen van de beleidsinitiatieven die zij in het kader van haar handels- en extern ontwikkelingsbeleid neemt, met inbegrip van de impact ervan op vrouwen; dringt er tevens bij de Commissie op aan om de sociale en milieunormen in de hoofdstukken over duurzame ontwikkeling van haar handelsovereenkomsten bindend te maken;
7. erkent dat ontwikkelingsbeleid met betrekking tot gezondheid, onderwijs en emancipatie, naast milieubeleid, van fundamenteel belang is voor duurzame ontwikkeling en het uiteindelijk vinden van een oplossing voor de klimaatverandering; erkent dat de wijze waarop dit beleid wordt geïntegreerd om stijgende trends zoals verstedelijking aan te pakken van grote invloed zal zijn op de klimaatverandering;
8. wijst erop dat SDG 13 ("Neem dringend actie om klimaatverandering en haar impact te bestrijden") ingaat op de participatie van vrouwen in klimaatmaatregelen via streefdoel 13.b, namelijk "Zorg ervoor dat de minst ontwikkelde landen en de kleine eilandstaten in ontwikkeling meer capaciteit hebben om doeltreffend beleid te voeren rond klimaatverandering, onder meer gericht op vrouwen, jongeren, en plaatselijke en achtergestelde gemeenschappen";
9. betreurt dat alle bijdragen met betrekking tot gender door de partijen bij het UNFCCC op vrijwillige basis zijn; spoort de Commissie, samen met de lidstaten, aan om hun steun voor de ontwikkeling, aanname en financiering van het Genderactieplan van het UNFCCC te herhalen, en aan te vullen met een alomvattend en meerjarig werkprogramma dat financiering, prioritaire actiegebieden, tijdslijnen, cruciale prestatie-indicatoren, een definitie van de verantwoordelijke actoren, en monitorings- en toezichtmechanismen omvat;
10. roept de Commissie en de lidstaten op het goede voorbeeld te geven en streefdoelen en tijdlijnen vast te stellen met het oog op het verwezenlijken van de doelstelling van genderevenwicht in delegaties bij het UNFCCC;
11. onderstreept de noodzaak tijdelijke bijzondere maatregelen te nemen om het doel van genderevenwicht te bevorderen in formele en informele organen die zijn opgericht in het kader van het UNFCCC en het Protocol van Kyoto;
12. roept de Commissie en de lidstaten op ervoor te zorgen, in overeenstemming met de beloften van de EU ten aanzien van gendergelijkheid en mensenrechten, dat de volgende nationaal vastgestelde bijdragen van de EU consistente verslaglegging bevatten over gendergelijkheid en mensenrechten;
13. roept de lidstaten op om zich te houden aan besluit 21/CP.22 inzake gender en klimaatverandering, dat partijen "uitnodigt om een nationaal contactpunt voor genderkwesties bij klimaatonderhandelingen, tenuitvoerlegging en monitoring aan te duiden en hiervoor in ondersteuning te voorzien", en contactpunten voor genderkwesties in derde landen en/of partnerlanden te ondersteunen;
14. erkent dat vrouwen niet alleen het merendeel van de onbetaalde huishoudelijke en zorgtaken verrichten, maar ook in meerderheid de dagelijkse consumentenbeslissingen nemen en dat zij daarom, voorzien van nauwkeurige informatie en opties, via hun keuzen invloed kunnen uitoefenen op de duurzaamheid; stelt vast dat onderzoek bijvoorbeeld heeft uitgewezen dat consumenten hun broeikasgasemissies met tot 5 % kunnen verlagen door lokaal geproduceerd voedsel te kiezen;
15. herinnert aan zijn resolutie van 16 november 2011 over de Conferentie over klimaatverandering in Durban (COP 17)(7) en aan de daarin opgenomen belofte om "te streven naar een vrouwelijke participatiegraad van minimaal 40 % in alle relevante organen" voor de financiering van het klimaatbeleid;
16. vraagt de Commissie en de lidstaten om een genderresponsieve en op de mensenrechten gebaseerde benadering te hanteren bij de werkzaamheden van de taskforce van Warschau over ontheemding, die van het UNFCCC (COP 22) een mandaat kreeg om aanbevelingen te ontwikkelen voor geïntegreerde benaderingen om ontheemding door de schadelijke gevolgen van de klimaatverandering te voorkomen, te beperken en op te lossen, waarbij erkend wordt dat vrouwen en meisjes behoren tot de kwetsbaarste groepen die door de klimaatverandering ontheemd worden bijgevolg zeer kwetsbaar zijn voor mensenhandel en gendergerelateerd geweld;
17. verzoekt de Commissie klimaatverandering in alle ontwikkelingsprogramma's op alle niveaus op te nemen; vraagt bovendien dat inheemse plattelandsvrouwen meer worden betrokken bij de besluitvorming en bij het plannen, uitvoeren en opstellen van beleidsinitiatieven en ontwikkelingsprogramma's met betrekking tot klimaatverandering;
18. verzoekt de Commissie om, samen met de lidstaten, te zorgen voor een genderbewuste benadering in het kader van haar activiteiten voor het Platform voor ontheemding door rampen (het Nanseninitiatief) en haar "Agenda voor de bescherming van personen die buiten de eigen landsgrenzen ontheemd werden door rampen en klimaatverandering";
19. verzoekt de Commissie en de lidstaten indicatoren te ontwikkelen en naar geslacht uitgesplitste gegevens te verzamelen bij het plannen, uitvoeren, monitoren en evalueren van beleidsmaatregelen, programma's en projecten met betrekking tot de klimaatverandering, onder meer aan de hand van instrumenten zoals genderanalyses, gendereffectbeoordelingen, genderbudgettering en de milieu- en gendergelijkheidsindex (EGI), waarbij ook het EIGE versterkt moet worden;
20. vraagt de Commissie en de lidstaten om bij te dragen tot het mondiaal pact inzake veilige, ordelijke en reguliere migratie, teneinde klimaatrechtvaardigheid te verzekeren door te erkennen dat de klimaatverandering een aanjager van migratie is, op de mensenrechten gebaseerde input te waarborgen, en gendergelijkheid in het hele pact te integreren, in overeenstemming met de behoeften van mensen die als gevolg van het klimaat ontheemd zijn;
21. herinnert aan kerntoezegging 4 van de toezeggingen van de EU voor de wereldtop over humanitaire hulp, namelijk ervoor te zorgen dat de programmering van humanitaire bijstand genderresponsief is; roept de Commissie op erop toe te zien dat deze verbintenis tot uitdrukking komt in de tenuitvoerlegging van het ECHO-programma voor rampenparaatheid (DIPECHO) en in de tenuitvoerlegging van het Actieplan 2013‑2020 voor weerbaarheid in landen die gevoelig zijn voor crisis en de "Resilience Marker";
22. veroordeelt scherp het gebruik van seksueel geweld tegen vrouwelijke ontheemden en migranten; is van mening dat er bijzondere aandacht moet worden besteed aan de vrouwen en meisjes onder de migranten die op hun route aan geweld zijn blootgesteld, en dat hun toegang moet worden geboden tot medische verzorging en psychologische bijstand;
23. verzoekt de Commissie en de lidstaten de relevante programma's te richten op de gebieden die door rampen zijn getroffen, hun inspanningen op te voeren om hulp te verlenen aan deze regio's, en op te treden om de door rampen veroorzaakte problemen ter plaatse op te lossen, en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan de situatie van vrouwen en kinderen, die het meest lijden onder de gevolgen van rampen;
24. verzoekt alle belanghebbenden de emancipatie van vrouwen en hun bewustwording aan te moedigen door hun kennis te verbeteren over de bescherming voor, tijdens en na met het klimaat verband houdende rampen en hen actief te betrekken bij de voorbereiding op rampen, systemen voor vroegtijdige waarschuwing en risicopreventie, aangezien dit een belangrijk onderdeel is van hun rol bij de vergroting van de weerbaarheid bij rampen;
25. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om, in samenwerking met de organisaties uit het maatschappelijk middenveld ter plaatse, controlemechanismen te ondersteunen, te versterken en in te voeren in opvangcentra voor ontheemden of migranten waar niet altijd de minimumvoorwaarden heersen om genderspecifiek geweld te voorkomen, teneinde alle vormen van intimidatie van vrouwen en meisjes te voorkomen;
26. vraagt de Commissie om, met het maatschappelijk middenveld en de mensenrechtenorganisaties samen te werken om voor vluchtelingen en ontheemden, met name voor kwetsbare vrouwen en meisjes, opvang te garanderen die de mensenrechten eerbiedigt;
27. erkent de mogelijkheden voor het integreren van de bestrijding van en aanpassing aan de klimaatverandering met de doelstellingen voor de economische emancipatie van vrouwen, met name in ontwikkelingslanden; roept de Commissie en de lidstaten op om in relevante projecten en mechanismen, zoals het samenwerkingsprogramma van de VN ter reductie van broeikasgasemissies ten gevolge van ontbossing en bosdegradatie in ontwikkelingslanden (UN‑REDD), te onderzoeken hoe vrouwen kansen kunnen krijgen in de vorm van betaald werk om de milieudiensten te verrichten die zij nu op vrijwillige basis doen, bijvoorbeeld herbebossing, bebossing van ontgonnen grond en de instandhouding van natuurlijke hulpbronnen;
28. roept de EU en de lidstaten op om, met het oog op de verdere bevordering van de vertegenwoordiging van vrouwen in de UNFCCC-onderhandelingen, te voorzien in financiering voor opleiding en deelname van vertegenwoordigers van het vrouwelijke geslacht; roept de Commissie ertoe op het vormen van netwerken van vrouwenorganisaties en activiteiten van het maatschappelijk middenveld met betrekking tot de ontwikkeling van klimaatveranderingsbeleid te bevorderen en te ondersteunen; verzoekt de Commissie te verzekeren dat vrouwen op gelijke voet deelnemen aan en begunstigde zijn van alle met EU-steun georganiseerde besprekingen, programma's en financiering met betrekking tot klimaatverandering op nationaal en lokaal niveau;
29. verzoekt de Commissie en de DG's die voor gendergelijkheid, ontwikkeling en energie en klimaat bevoegd zijn, om gendergelijkheid structureel en systematisch op te nemen in hun klimaatveranderings- en energiebeleid voor de EU, en niet uitsluitend aandacht te besteden aan de externe dimensie; spoort met name het DG Justitie en Consumentenzaken en het DG Internationale Samenwerking en Ontwikkeling (DEVCO) aan om zich meer bewust te worden van en zich sterker in te spannen voor gendergelijkheid en emancipatie van de vrouw met betrekking tot klimaatrechtvaardigheid; benadrukt dat het DG Klimaat middelen moet toekennen zodat personeel voor het contactpunt voor gender kan worden aangeworven; roept de EU en haar lidstaten op om een beginsel van "klimaatrechtvaardigheid" te ontwikkelen; wijst er nadrukkelijk op dat kan worden gesteld dat het grootste onrecht van ons falen om klimaatverandering effectief aan te pakken, de schadelijke gevolgen voor arme landen en bevolkingsgroepen, en in het bijzonder voor vrouwen zijn;
30. roept de Commissie en de lidstaten op in hun universele periodieke toetsingsverslagen aan de VN-Raad voor de mensenrechten verslag te doen van de gevolgen voor gender en mensenrechten en van klimaatactie;
31. stelt vast dat de financiële verbintenissen van de EU voor gendergelijkheid en emancipatie van de vrouw zijn toegenomen, maar dat er niet voorzien is in meer personeelscapaciteit om het toegenomen werk uit te voeren; benadrukt dat de EU een sterke betrokkenheid van de instellingen op het vlak van gendergelijkheid en emancipatie van de vrouw in verband met de klimaatverandering moet laten zien, met name wat bepaald is in de overkoepelende beleidsmaatregelen voor ontwikkelingssamenwerking, namelijk de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen en het EU-genderactieplan;
32. betreurt dat gendergelijkheid en klimaatverandering in het tweede EU-actieplan inzake gendergelijkheid en emancipatie van de vrouw (GAP II) geen prioriteiten zijn; merkt op dat onvoldoende genderbewuste indicatoren werden ontwikkeld of opgenomen in de verslaglegging, en dat de interne verantwoordingsplicht en financiering voor resultaten op het vlak van gendergelijkheid en klimaatverandering ondermaats blijven; merkt op dat de minste vooruitgang is geboekt met betrekking tot doelstelling 20 van GAP II, over de gelijke rechten van vrouwen om deel te nemen aan en invloed uit te oefenen op besluitvormingsprocedures met betrekking tot klimaat en milieu, en roept de Commissie op om meer te doen om deze doelstelling ten uitvoer te leggen; herinnert eraan dat GAP II voorziet in een EU-agenda voor buitenlands beleid met vier thematische pijlers, waaronder de horizontale pijler waarmee beoogd wordt de institutionele cultuur van de Commissiediensten en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) te veranderen met het oog op een meer doeltreffende uitvoering van de beloften van de EU, met volledige inachtneming van het beginsel van gelijkheid tussen mannen en vrouwen;
33. erkent dat verbeterde technische richtsnoeren op zichzelf niet voldoende zullen zijn om de doeltreffendheid van de EU inzake gendergelijkheid en emancipatie van de vrouw te vergroten;
34. verzoekt de Commissie om het initiatief te nemen om een brede mededeling op te stellen met de titel "Gendergelijkheid en klimaatverandering – opbouwen van de herstelcapaciteit en bevorderen van klimaatrechtvaardigheid in bestrijdings- en aanpassingsstrategieën" teneinde haar sterke institutionele inspanningen voor gendergelijkheid en emancipatie van de vrouw kracht bij te zetten en de huidige tekortkomingen inzake institutionele coördinatie aan te pakken;
35. verzoekt de parlementaire commissies om gendermainstreaming te versterken als zij binnen het kader van hun bevoegdheden werken aan de grensoverschrijdende kwesties klimaatverandering, duurzame ontwikkeling en mensenrechten;
36. benadrukt de noodzaak om bij de financiering van zowel de aanpassing aan klimaatverandering als de bestrijding van de effecten ervan rekening te houden met het genderperspectief; verwelkomt de recente vooruitgang in genderbeleid op het vlak van multilaterale financieringsmechanismen; verwelkomt bovendien initiatieven uit de particuliere sector die erop gericht zijn om de sociale verantwoordelijkheid als ondernemer te vergroten door een premie te betalen voor projecten waarin duurzaamheidscriteria worden opgenomen, inclusief het bevorderen van inkomens en onderwijsmogelijkheden voor vrouwen; stelt echter vast dat volgens het VN‑ontwikkelingsprogramma (UN Development Programme, UNDP) slechts 0,01 % van alle wereldwijde financiering projecten ondersteunt die zowel klimaatverandering als vrouwenrechten aanpakken; verzoekt de EU en haar lidstaten ervoor te zorgen dat hun klimaatprogramma's in overeenstemming zijn met de hoogste internationale mensenrechtenstandaarden en gendergelijkheid niet ondermijnen;
37. is van mening dat de drie financiële mechanismen onder het UNFCCC – het Groen Klimaatfonds (GCF), de Mondiale Milieufaciliteit (GEF) en het adaptatiefonds (AF) – aanvullende fondsen moeten vrijmaken voor een meer op gender gericht investeringsbeleid voor het klimaat;
38. dringt er bij de EU met name op aan om ontwikkelingshulp voorwaardelijk te stellen aan criteria gebaseerd op mensenrechten, en nieuwe genderbewuste criteria voor klimaatbeleid vast te stellen;
39. roept op om ervoor te zorgen dat vrouwen bij gendergeoriënteerde acties niet alleen worden aangemerkt als begunstigden van klimaatmaatregelen, maar ook als ondernemers die schone technologieën toepassen; verwelkomt de oproep van de Commissie tot het indienen van voorstellen over "Vrouwen en Duurzame Energie", waarbij 20 miljoen EUR wordt vrijgemaakt om activiteiten van vrouwelijk ondernemerschap in de duurzame energiesector in ontwikkelingslanden te bevorderen en stimuleert de Commissie om dit bedrag te verhogen in de toekomst;
40. verzoekt om op gendergelijkheid gerichte opleidingen voor EU-ambtenaren, specifiek voor degenen die te maken hebben met ontwikkelings- en klimaatbeleid;
41. dringt erop aan dat door het klimaat veroorzaakte ontheemding serieus wordt genomen; staat open voor een debat over de invoering van een bepaling inzake "klimaatmigratie"; dringt erop aan dat er een panel van deskundigen wordt samengesteld om deze kwestie op internationaal niveau te verkennen en spoort ertoe aan het vraagstuk van klimaatmigratie op de internationale agenda te plaatsen; dringt aan op meer internationale samenwerking om veerkracht voor klimaatverandering te waarborgen;
42. is ingenomen met de vlaggenschipprogrammeringsinitiatieven voor vrouwen van de VN en met de projecten en programma's van het Wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering die een horizontaal verband leggen tussen gender en klimaatverandering;
43. is ingenomen met de werkzaamheden van de speciale vertegenwoordiger van de VN voor de mensenrechten en het milieu en van de VN-Mensenrechtenraad op dit gebied, en verzoekt de Commissie en de lidstaten deze inspanningen te steunen, onder meer via financiële bijstand;
44. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.