Resolutie van het Europees Parlement van 3 mei 2018 over een mondiaal verbod op dierproeven voor cosmetica (2017/2922(RSP))
Het Europees Parlement,
– gezien Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten(1) ("cosmeticaverordening"),
– gezien artikel 13 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien de mededeling van de Commissie van 11 maart 2013 betreffende het verbod op dierproeven en het verbod op in de handel brengen en betreffende de stand van zaken met betrekking tot alternatieve methoden op het gebied van cosmetische producten (COM(2013)0135),
– gezien het verslag van de Commissie van 19 september 2016 over de ontwikkeling, validering en wettelijke erkenning van alternatieve methoden voor dierproeven op het gebied van cosmetische producten (2013-2015) (COM(2016)0599),
– gezien de mededeling van de Commissie van 3 juni 2015 over het Europees burgerinitiatief "Stop Vivisectie" (C(2015)3773),
– gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) van 21 september 2016 in zaak C-592/14(2),
– gezien de speciale Eurobarometer-enquête nr. 442 van maart 2016 getiteld "De houding van Europeanen ten aanzien van dierenwelzijn",
– gezien de studie van januari 2017 getiteld "Animal Welfare in the European Union", uitgevoerd in opdracht van de Commissie verzoekschriften,
– gezien de vraag aan de Raad over een mondiaal verbod op dierproeven voor cosmetica (O‑000040/2018 – B8‑0017/2018),
– gezien de vraag aan de Commissie over een mondiaal verbod op dierproeven voor cosmetica (O‑000041/2018 – B8‑0018/2018),
– gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,
– gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat in de cosmeticaverordening de voorwaarden zijn vastgelegd voor het in de handel brengen van cosmetische producten en ingrediënten in de EU, en dat er wordt beoogd om tot een interne markt voor cosmetische producten te komen en tevens een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid te waarborgen;
B. overwegende dat in artikel 13 VWEU wordt bepaald dat de Unie en de lidstaten bij het formuleren en uitvoeren van het beleid van de Unie, in het bijzonder op het gebied van de interne markt, ten volle rekening moeten houden met hetgeen vereist is voor het welzijn van dieren als wezens met gevoel;
C. overwegende dat cosmetica een wezenlijk deel uitmaken van het dagelijks leven van de EU-burgers, en dat ze een breed palet aan producten omvatten, van make-up en deodorant tot bad- en doucheproducten, zonnebrandmiddelen, producten voor haar-, huid- en nagelverzorging, en producten voor scheren en mondhygiëne;
D. overwegende dat de EU zich ertoe heeft verbonden dierenwelzijn te bevorderen en de volksgezondheid en het milieu te beschermen;
E. overwegende dat in artikel 10 van de cosmeticaverordening is bepaald dat voor elk product een veiligheidsbeoordeling moet worden uitgevoerd en een veiligheidsrapport moet worden opgesteld om de veiligheid van cosmetische producten te waarborgen;
F. overwegende dat krachtens artikel 11 van de cosmeticaverordening voor elk product dat op de markt wordt gebracht een productinformatiedossier moet worden bijgehouden, waarin gegevens worden opgenomen over eventuele dierproeven die zijn verricht voor de ontwikkeling of veiligheidsbeoordeling van het cosmetische product of de ingrediënten daarvan;
G. overwegende dat het verrichten van dierproeven met cosmetische eindproducten en met cosmetische ingrediënten in de EU sinds september 2004 respectievelijk maart 2009 verboden is ("verbod op dierproeven");
H. overwegende dat het in de handel brengen van op dieren geteste cosmetische eindproducten en cosmetische ingrediënten sinds maart 2009 in de EU verboden is, met uitzondering van het testen op toxiciteit bij herhaalde toediening, voortplantingstoxiciteit en toxicokinetica; overwegende dat voor deze specifieke complexe gezondheidseffecten het verbod op het in de handel brengen wordt toegepast sinds maart 2013, ongeacht het al dan niet beschikbaar zijn van alternatieve tests zonder dierproeven ("verbod op het in de handel brengen");
I. overwegende dat de meeste ingrediënten die in cosmetische producten worden gebruikt, ook gebruikt worden in veel andere consumptiegoederen en industriële producten, zoals farmaceutische producten, detergenten en andere chemische stoffen, en levensmiddelen; overwegende dat deze ingrediënten uit hoofde van het geldende rechtskader, zoals de REACH-verordening(3), wellicht getest zijn op dieren, als er geen alternatief beschikbaar was;
J. overwegende dat volgens de speciale Eurobarometer-enquête nr. 442 van maart 2016 89 % van de EU-burgers vindt dat de EU meer zou moeten doen om het belang van het dierenwelzijn internationaal onder de aandacht te brengen, en 90 % van de EU-burgers vindt dat het belangrijk is dat er strenge normen inzake dierenwelzijn worden vastgesteld die wereldwijd worden erkend;
K. overwegende dat het Parlement veel verzoekschriften ontvangt van burgers die het recht uitoefenen dat is vervat in de artikelen 24 en 227 VWEU en in artikel 44 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarin zij pleiten voor het uitbannen van dierproeven in Europa en voor de opstelling van internationale normen inzake dierenwelzijn;
L. overwegende dat de burgers vragen om de vaststelling van een nieuw rechtskader, in het kader waarvan dierproeven geleidelijk worden uitgebannen;
M. overwegende dat het HvJ-EU in zijn arrest van 21 september 2016 in zaak C‑592/14 heeft bevestigd dat het in de Unie op de markt brengen van cosmetische producten die ingrediënten bevatten waarop dierproeven buiten de Unie zijn verricht teneinde deze producten in derde landen op de markt te brengen, mag worden verboden, indien de uit deze proeven afgeleide gegevens worden gebruikt om de veiligheid van de betreffende producten aan te tonen met als doel deze in de Unie op de markt te brengen;
N. overwegende dat mazen in de wetgeving ervoor zorgen dat buiten de EU op dieren geteste cosmetische producten in de Unie in de handel kunnen worden gebracht, waarna de producten in de EU opnieuw worden getest met gebruikmaking van alternatieven voor dierproeven, hetgeen in strijd is met geest van de EU-wetgeving;
O. overwegende dat de EU binnen de Verenigde Naties een belangrijke speler is; overwegende dat de EU-instellingen en de lidstaten zich moeten blijven inzetten voor een wereldorde die berust op het internationale recht en op multilaterale samenwerking;
P. overwegende dat de Europese Unie meer inspanningen moet leveren om in het kader van haar buitenlandse betrekkingen strenge normen inzake dierenwelzijn te bevorderen;
Lessen uit het baanbrekende EU-verbod op dierproeven voor cosmetica
1. merkt op dat Europa een florerende en innovatieve cosmeticasector heeft die goed is voor twee miljoen banen, en dat Europa de grootste markt ter wereld is voor cosmetische producten; benadrukt dat het EU-verbod op dierproeven de ontwikkeling van de sector niet heeft geschaad;
2. stelt vast dat het verbod op dierproeven en het verbod op het in de handel brengen in hoge mate worden nageleefd; benadrukt niettemin dat het ontbreken van volledige en betrouwbare documentatie in het productinformatiedossier over cosmetica die in de EU worden ingevoerd uit derde landen waar dierproeven nog steeds vereist zijn, een ernstig probleem blijft, waarvan de aanpak prioriteit moet krijgen;
3. is van mening dat het baanbrekende verbod van de EU op dierproeven voor cosmetica een krachtig signaal aan de wereld heeft afgegeven over de waarde die de EU hecht aan dierenwelzijn, en dat hiermee met succes is aangetoond dat de geleidelijke afschaffing van dierproeven voor cosmetica mogelijk is;
4. wijst er nogmaals op dat er in Europa een politieke keuze is gemaakt voor de uitvoering van het verbod, ongeacht de volledige beschikbaarheid van alternatieve methoden voor dierproeven; is van mening dat uit het Europese voorbeeld blijkt dat het ontbreken van alternatieven voor dierproeven voor sommige eindpunten geen argument is tegen een mondiaal verbod op dierproeven voor cosmetica;
5. herhaalt dat het verrichten van dierproeven voor cosmetica niet meer valt te rechtvaardigen en verzoekt de Europese en nationale autoriteiten om het verzet van het grote publiek tegen dierproeven voor cosmetica en de ontwikkeling van innovatieve, humane testmethoden te steunen;
6. dringt er bij de regelgevende instanties en bij ondernemingen op aan een monitoringssysteem op te zetten dat aan regelmatige en onafhankelijke controles wordt onderworpen, om ervoor te zorgen dat toeleveranciers een volledig verbod naleven;
Gevolgen van het verbod voor de ontwikkeling van alternatieve methoden
7. wijst er nogmaals op dat het verbod op dierproeven heeft geleid tot grotere inspanningen op het gebied van onderzoek naar alternatieve testmethoden met gevolgen die veel verder strekken dan de cosmeticasector; merkt op dat er ook aanzienlijke vooruitgang is geboekt wat betreft de validering en wettelijke erkenning van alternatieve methoden;
8. verzoekt de Commissie, de Raad en de lidstaten om voldoende middellange- en langetermijnfinanciering beschikbaar te stellen voor de snelle ontwikkeling, validering en invoering van alternatieve testmethoden, met het oog op de volledige vervanging van dierproeven voor belangrijke toxicologische eindpunten, zoals carcinogeniteit, voortplantingstoxiciteit en toxiciteit bij herhaalde toediening(4);
9. benadrukt dat er veel aandacht besteed moet worden aan training en opleiding, om ervoor te zorgen dat in laboratoria en bij de bevoegde instanties grondige kennis aanwezig is over alternatieve methoden en processen;
10. wijst erop dat academische instellingen een belangrijke rol moeten spelen bij de bevordering van alternatieven voor dierproeven binnen wetenschappelijke disciplines en bij het verspreiden van nieuwe kennis en werkmethoden die wel beschikbaar zijn, maar nog niet altijd op grote schaal gebruikt worden;
11. benadrukt dat het belangrijk is dat er in internationaal verband gewerkt wordt aan een snellere validatie en erkenning van alternatieve methoden, en dat derde landen waar wetenschappers onvoldoende op de hoogte zijn van alternatieve methoden en de testfaciliteiten niet over de nodige onderzoeksinfrastructuur beschikken, gesteund worden door middel van kennisoverdracht en beschikbaarstelling van financiële middelen;
12. wijst erop dat de EU internationale samenwerking op het gebied van alternatieve methoden heeft gestimuleerd in het kader van het "European Partnership for Alternative Approaches to Animal Testing" (EPAA), en dat de EU betrokken is bij een aantal andere relevante internationale processen, zoals de "International Collaboration on the Cosmetics Regulation" (ICCR), en de "International Cooperation on Alternative Test Methods" (ICATM); merkt op dat dergelijke samenwerkingsverbanden van cruciaal belang zijn;
Internationale situatie
13. wijst erop dat in Guatemala, IJsland, India, Israël, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Servië, Turkije en Zwitserland verboden op dierproeven voor cosmetica van kracht zijn; merkt op dat andere landen, zoals Zuid-Korea en Australië, aanzienlijke vooruitgang hebben geboekt op weg naar een dergelijk verbod;
14. merkt op dat, hoewel overal in de wereld op wetgevingsgebied aanzienlijke vooruitgang is geboekt, het in 80 % van de landen in de wereld nog altijd is toegestaan dierproeven uit te voeren en op dieren geteste cosmetica in de handel te brengen;
Een mondiaal verbod instellen op dierproeven voor cosmetica
15. wenst dat er op internationaal niveau, naar het voorbeeld van de cosmeticaverordening, een verbod wordt ingevoerd op het verrichten van dierproeven voor cosmetica, alsmede een verbod op internationale handel in cosmetische ingrediënten en producten die op dieren getest zijn, en dat deze verboden uiterlijk 2023 in werking zullen treden;
16. verzoekt de EU-instellingen een gelijk speelveld te waarborgen voor alle producten die in de EU in de handel worden gebracht, en te garanderen dat geen van die producten in derde landen op dieren is getest;
17. verzoekt de voorzitters van de EU-instellingen om zich sterk te maken voor een mondiaal verbod op dierproeven voor cosmetica tijdens vergaderingen met hun tegenhangers, met name met de secretaris-generaal van de VN, alsook dit verbod te bevorderen en de invoering ervan te vergemakkelijken;
18. verzoekt de Commissie, de Raad en de lidstaten om gebruik te maken van hun diplomatieke netwerken en zich in het kader van alle bilaterale en multilaterale handelsfora krachtig in te zetten voor de totstandbrenging van een sterke en brede coalitie ter ondersteuning van een mondiaal verbod op dierproeven voor cosmetica;
19. verzoekt de Commissie, de Raad en de lidstaten om binnen het kader van de VN de sluiting van een internationaal verdrag tegen het gebruik van dieren voor het verrichten van proeven voor cosmetica te vergemakkelijken, te bevorderen en te steunen; verzoekt de EU-instellingen en de lidstaten om een mondiaal verbod op dierproeven voor cosmetica op de agenda van de volgende bijeenkomst van de Algemene Vergadering van de VN te plaatsen;
20. verzoekt de Commissie om proactief met alle belanghebbenden samen te werken, in de eerste plaats met de initiatiefnemers van de campagne voor een mondiaal verbod op dierproeven voor cosmetica, ngo's en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, om nevenevenementen tijdens de Algemene Vergadering van de VN te ondersteunen, en een dialoog op gang te brengen over de voordelen en de meerwaarde van een internationaal verdrag tegen het verrichten van dierproeven voor cosmetica;
21. verzoekt de Commissie en de Raad ervoor te zorgen dat het EU-verbod op dierproeven voor cosmetica niet door lopende handelsbesprekingen of voorschriften van de Wereldhandelsorganisatie wordt afgezwakt; verzoekt de Commissie om op dieren geteste cosmetica van het toepassingsgebied van alle vrijhandelsovereenkomsten, zowel de reeds bestaande vrijhandelsovereenkomsten als die waarover nog wordt onderhandeld, uit te sluiten;
o o o
22. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de voorzitter van de Europese Raad, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, alsmede aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.
1Wetenschappelijk Comité voor consumentenveiligheid, Notes of Guidance for the Testing of Cosmetic Ingredients and their Safety Evaluation, 9th revision, SCCS/1564/15.