De bescherming van personen ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie, alsmede het vrije verkeer van die gegevens ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 september 2018 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (COM(2017)0008 – C8-0008/2017 – 2017/0002(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0008),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 16, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0008/2017),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de bijdragen die de Tsjechische Kamer van Afgevaardigden, het Spaanse parlement en het Portugese parlement hebben ingediend over het ontwerp van wetgevingshandeling,
– gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 7 juni 2018 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie juridische zaken (A8-0313/2017),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. neemt kennis van de verklaringen van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie zijn gevoegd;
3. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 september 2018 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2018/... van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG
(Voor de EER relevante tekst)(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2018/1725.)
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
VERKLARINGEN VAN DE COMMISSIE
De Commissie betreurt de uitsluiting van de in artikel 42, lid 1, artikel 43 en artikel 44 VEU bedoelde missies van het toepassingsgebied van de verordening en merkt op dat deze uitsluiting als gevolg heeft dat er voor dergelijke missies geen regels inzake gegevensbescherming zijn. De Commissie wijst erop dat bij een op artikel 39 VEU gebaseerd besluit van de Raad alleen regels inzake gegevensbescherming kunnen worden vastgelegd voor de verwerking van persoonsgegevens door lidstaten bij het uitvoeren van activiteiten die binnen het toepassingsgebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vallen. Een dergelijk besluit van de Raad kan geen regels omvatten die van toepassing zijn op activiteiten die door de instellingen, organen, instanties en agentschappen van de Unie worden uitgevoerd. Om deze juridische lacune op te vullen, zou een mogelijk besluit van de Raad vergezeld moeten gaan van een aanvullend en complementair instrument dat gebaseerd is op artikel 16 VWEU.
De Commissie merkt op dat lid 3 van artikel 9 (het vroegere artikel 70 bis van de algemene oriëntatie van de Raad) de instellingen en organen van de Unie geen nieuwe verplichting oplegt wat het vereiste evenwicht tussen bescherming van persoonsgegevens en toegang van het publiek tot documenten betreft.