Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2018/2053(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A8-0293/2018

Ingediende teksten :

A8-0293/2018

Debatten :

PV 22/10/2018 - 19
CRE 22/10/2018 - 19

Stemmingen :

PV 23/10/2018 - 7.16
CRE 23/10/2018 - 7.16
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P8_TA(2018)0400

Aangenomen teksten
PDF 135kWORD 56k
Dinsdag 23 oktober 2018 - Straatsburg
De rol van financiële participatie van werknemers bij het creëren van werkgelegenheid en de re-integratie van werklozen
P8_TA(2018)0400A8-0293/2018

Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2018 over de rol van financiële participatie van werknemers bij het creëren van werkgelegenheid en de re-integratie van werklozen (2018/2053(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name artikel 3, lid 3,

–  gezien artikel 9 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin wordt bepaald dat de EU zich moet inzetten voor de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van een adequate sociale bescherming, de bestrijding van sociale uitsluiting alsmede een hoog niveau van onderwijs, opleiding en bescherming van de volksgezondheid,

–  gezien de conclusies van de Raad van 7 december 2015 over de bevordering van de sociale economie als centrale motor van economische en sociale ontwikkeling in Europa,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 2 juni 2016 getiteld "Een Europese agenda voor de deeleconomie" (COM(2016)0356),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 27 maart 2014 getiteld "De langetermijnfinanciering van de Europese economie" (COM(2014)0168),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 12 december 2012 getiteld "Actieplan: Europees vennootschapsrecht en corporate governance – een modern rechtskader voor meer betrokken aandeelhouders en duurzamere ondernemingen" (COM(2012)0740),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 oktober 2012 getiteld "Akte voor de interne markt II - Samen voor nieuwe groei" (COM(2012)0573),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld "Europa 2020 - Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

–  gezien de aanbeveling van de Commissie van 3 oktober 2008 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten(1),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 25 juni 2008 getiteld "Denk eerst klein" - Een "Small Business Act" voor Europa (COM(2008)0394), alsook de werkprogramma's van de Commissie voor 2008 en 2009,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 14 maart 2006 getiteld "Uitvoering van het communautair Lissabonprogramma voor groei en werkgelegenheid: Overdracht van ondernemingen - Continuïteit door een nieuwe start" (COM(2006)0117),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 5 juli 2002 getiteld "Een kader voor de bevordering van de financiële participatie van werknemers" (COM(2002)0364), en de resolutie hierover van het Europees Parlement van 5 juni 2003(2),

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociale Comité (EESC) van 21 oktober 2010 over de financiële participatie van werknemers in Europa,

–  gezien zijn resolutie van 15 januari 2013 over informatie voor en raadpleging van werknemers, anticipatie en beheer van herstructurering(3),

–  gezien zijn resolutie van 14 januari 2014 over de financiële participatie van werknemers in bedrijfswinsten(4), en het advies van de Commissie economische en monetaire zaken (2013/2127(INI)),

–  gezien de door de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken van het Parlement in opdracht gegeven en in september 2012 gepubliceerde studie naar de financiële participatie van werknemers in bedrijfswinsten,

–  gezien de tussentijdse evaluatie van het op 8 juni 2017 gepubliceerde actieplan kapitaalmarktenunie (COM(2017)0292),

–  gezien het proefproject van de Commissie getiteld "Promotion of employee ownership and participation", waarvan de definitieve versie in 2014 werd gepubliceerd,

–  gezien het rapport PEPPER IV, getiteld "Benchmarking of employee participation in profits and enterprise results in the member and candidate countries of the European Union", dat in oktober 2009 werd gepubliceerd door de Vrije Universiteit van Berlijn,

–  gezien het rapport PEPPER III, getiteld "Promotion of employee participation in profits and enterprise results in the new member and candidate countries of the European Union", dat in juni 2006 werd gepubliceerd door de Vrije Universiteit van Berlijn,

–  gezien het verslag van 18 december 2003 van de groep op hoog niveau van onafhankelijke deskundigen over transnationale belemmeringen voor meer financiële participatie van werknemers in multinationale ondernemingen,

–  gezien het rapport PEPPER II, getiteld "Promotion of participation by employed persons in profits and enterprise results (including equity participation) in Member States", dat in januari 1997 door de Commissie werd gepubliceerd (COM(1996)0697),

–  gezien het rapport PEPPER I, getiteld "Promotion of employee participation in profits and enterprise results", dat in maart 1991 werd gepubliceerd door de Commissie en het Europees Universitair Instituut,

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8‑0293/2018),

A.  overwegende dat er verschillende modellen voor de financiële participatie van werknemers (FPW) zijn waaruit een werkgever kan kiezen: winstdeling, individueel werknemersaandeelhouderschap ("individual employee share ownership"), werknemerseigendom in coöperatieve modellen en werknemersparticipatieplannen "employee stock ownership plans" (ESOP's);

B.  overwegende dat de keuze voor het meest gepaste FPW-model zorgvuldig door de onderneming en de werknemers moet worden overwogen, rekening houdend met de specifieke nationale belastingregels en de sectorale context, en vooral zal afhangen van de grootte, het soort activiteit en de status van de onderneming, met name wanneer deze beursgenoteerd is; overwegende dat het niet gepast zou zijn om één enkel, voor de hele EU geldend FPW-model te ontwikkelen;

C.  overwegende dat FPW-regelingen volgens gegevens van de Europese bedrijvenenquête 2013(5) sterk kunnen variëren naar gelang van de kenmerken van de onderneming; overwegende dat 62 % van de Europese ondernemingen een of andere vorm van variabele beloning gebruikt, waarbij winstdeling 30 % uitmaakt en op groepsprestaties gebaseerde beloning 25 %; overwegende dat 5 % van de ondernemingen gebruikmaakt van regelingen voor werknemersaandelen; overwegende dat deze FPW-regelingen vaker voorkomen in de particuliere sector dan in de openbare sector (op enkele nationale uitzonderingen na), alsook in bepaalde economische sectoren, met name de IT-sector, de financiële sector, het verzekeringswezen en de consultancysector; overwegende dat grote ondernemingen vaker FPW-regelingen gebruiken dan kleine en middelgrote ondernemingen, met name als het gaat om ondernemingen met buitenlands kapitaal, multinationals en ondernemingen in economisch centraal gelegen of geavanceerde gebieden(6);

D.  overwegende dat ESOP's een vorm van FPW zijn waarbij gebruik wordt gemaakt van een intermediaire entiteit die stemrechten of andere vormen van governance kan uitoefenen namens de werknemers, die er vrijwillig voor kunnen kiezen;

E.  overwegende dat FPW waarbij werknemers aan overleg en besluitvorming deelnemen, voor zowel de werknemers als de onderneming aangetoonde(7) voordelen heeft, met name op het vlak van duurzame governance, transparantie, sociale dialoog, wederzijds respect tussen werknemers en werkgevers en andere aspecten zoals aanwerving, personeelsbehoud, motivatie, arbeidssatisfactie en ontwikkeling van vaardigheden, alsook algemene prestaties en winstgevendheid;

F.  overwegende dat werknemersparticipatie in de besluitvorming de prestaties van de organisatie en de levenskwaliteit op het werk kan verbeteren, en overwegende dat het een instrument kan zijn om te innoveren op de werkplek(8) teneinde een gevoel van betrokkenheid te bevorderen, de informatiestroom in de onderneming te verbeteren en meer vertrouwen te wekken tussen werkgevers en werknemers;

G.  overwegende dat FPW een positief effect op de economie van de lidstaten kan hebben door ondernemingen, met inbegrip van kmo's, en de arbeidsmarkt te ondersteunen; overwegende dat financiële participatie van werknemers in hun onderneming kan bijdragen tot arbeidssatisfactie, een gevoel van betrokkenheid, wederzijds respect tussen werkgevers en werknemers en de algemene prestaties, en werknemers kan helpen om kansen in hun eigen land te vinden;

H.  overwegende dat FPW in het kader van de ontwikkeling van de kapitaalmarktenunie (CMU) kan bijdragen aan de CMU-doelstellingen van inclusieve groei en transparantie van de economische activiteit; overwegende dat FPW, in combinatie met opleiding voor deelnemers door de ondernemingen en de lidstaten, de financiële educatie van de EU-burgers zou kunnen verbeteren, met als mogelijk gevolg dat zij minder terughoudend zouden zijn om te beleggen en dat retailbeleggingen zouden toenemen;

I.  overwegende dat de Europese werkgelegenheidsstrategie en de Europa 2020-strategie prioriteiten omvatten die moeten zorgen voor betere banen en betere arbeidsomstandigheden; overwegende dat een grotere participatie van de werknemers in de financiële resultaten van de onderneming en betere beloningsregelingen kunnen helpen om deze doelstellingen te verwezenlijken;

J.  overwegende dat FPW gepaard moet gaan met uitgebreide informatieverstrekking, opleiding en raadpleging van de werknemers, zodat zij volledig op de hoogte zijn van de voorwaarden van de financiële-participatieregelingen waaraan zij kunnen deelnemen en aldus met volledige kennis van zaken de mogelijke risico's en voordelen van die regelingen kunnen beoordelen, bijvoorbeeld in geval van failliet van de onderneming;

K.  overwegende dat werkgevers via FPW, meer sociaal overleg en strategische besluitvorming kunnen investeren in ontwikkelingsmogelijkheden voor hun personeel en aldus kunnen bijdragen tot het bestrijden van sociale uitsluiting en het verzekeren van een hoog opleidingsniveau;

L.  overwegende dat FPW, door de werknemers aan het besluitvormingsproces te laten deelnemen – afhankelijk van de specifieke kenmerken van de regeling – ondernemingen, met inbegrip van kmo's, kan helpen bij het herstructureren en voortzetten van de onderneming, door problemen met de opvolging en de generatiewissel binnen de onderneming aan te pakken, bijvoorbeeld in familiebedrijven;

M.  overwegende dat niet uit het oog mag worden verloren dat aan FPW zowel positieve als negatieve elementen verbonden zijn;

N.  overwegende dat FPW een aantal financiële risico's inhoudt, maar ook als schokdemper kan werken door bonussen of andere beloningen mogelijk te maken en er ook voor te zorgen dat de werknemers een portefeuille van bijeengespaarde aandelen hebben; overwegende dat met name ESOP's een voorbeeld kunnen zijn van een buy-outmodel voor werknemers van niet-beursgenoteerde ondernemingen, waarbij de prioritaire buy-outprocedure werknemers in staat kan stellen om potentieel hun eigen baan veilig te stellen wanneer de mogelijkheid van een buy-out door een andere onderneming bestaat;

O.  overwegende dat er dus maatregelen nodig zijn om werknemers te beschermen tegen risico's zoals het verlies van zowel hun baan als het geïnvesteerde kapitaal indien hun werkgever door een crisis wordt getroffen; overwegende dat FPW niet mag worden gebruikt om afbreuk te doen aan de verworven sociale en arbeidsrechten van de werknemers en evenmin in de plaats mag komen van een normaal basisloon, andere vormen van beloning of bijdragen aan pensioenregelingen, en geen manier mag zijn om risico's op de werknemer af te schuiven of zich aan de arbeidswetgeving te onttrekken;

P.  overwegende dat deelname aan de FPW vrijwillig moet blijven voor de werknemers, met name in kmo's, en geen afbreuk mag doen aan hun mobiliteit op de arbeidsmarkt, hun sociale zekerheid of hun recht op collectieve actie; overwegende dat de werknemers te allen tijde toegang moeten hebben tot informatie over de economische situatie van de onderneming, met uitzondering van haar bedrijfsgeheimen en commercieel gevoelige informatie, en informatie moeten krijgen over de voor- en nadelen van elke beschikbare FPW-regeling;

Q.  overwegende dat fiscale prikkels essentieel zijn voor het bevorderen van FPW en op middellange tot de lange termijn kunnen renderen, aangezien landen met een lange traditie op het gebied van financiële participatie van werknemers ook het meest ontwikkelde werknemersaandeelhouderschap hebben en de grootste fiscale voordelen laten zien;

R.  overwegende dat proactieve werkgelegenheidsmaatregelen, zoals steun voor mensen die als echte zelfstandige aan de slag willen gaan en voor sociaal ondernemerschap, essentiële instrumenten zijn voor de re-integratie van werklozen op de arbeidsmarkt, in lijn met het in januari 2013 vastgestelde Europees Actieplan voor ondernemerschap;

S.  overwegende dat het huidig Europees Sociaal Fonds sociaal ondernemerschap en de sociale en solidaire economie bevordert, en dat dit ook met het komende ESF+ moet worden voortgezet; overwegende dat FPW een waardevolle bijdrage aan de ontwikkeling van de sociale en solidaire economie kan leveren door bijvoorbeeld investeringen of financiering toegankelijker te maken;

T.  overwegende dat FPW een aanvulling kan zijn op EU-programma's ter verbetering van de toegang tot kapitaal, met name voor kmo's, zoals het Cosme-programma, het programma InnovFin, het programma Creatief Europa en de Europese structuur- en investeringsfondsen;

U.  overwegende dat FPW een aanvulling kan vormen op het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, dat mensen helpt die hun baan hebben verloren na grote structurele veranderingen ten gevolge van de mondialisering of de economische en financiële crisis, met betrekking tot omscholing, opleiding, steun voor zelfstandigen, start-ups en overnames door werknemers;

V.  overwegende dat EU-richtsnoeren voor FPW de lidstaten zouden kunnen helpen om kaders voor FPW-regelingen te ontwikkelen die zowel werkgevers als werknemers ten goede kunnen komen en het publiek meer bewust kunnen maken van FPW;

1.  verzoekt de Commissie na te denken over passende aanbevelingen om de lidstaten en ondernemingen, in het bijzonder kmo's, aan te moedigen om FPW-regelingen te ontwikkelen en aan te bieden die ten goede komen aan en het belang dienen van zowel de werknemers als de ondernemingen; benadrukt dat deze regelingen:

   de inkomenszekerheid van de werknemers moeten beschermen;
   werknemers in een crisissituatie niet mogen uitbuiten;
   geen ondernemersrisico op de werknemers mogen afschuiven;
   een hoge mate van bescherming van de beleggingen van de werknemers moeten garanderen;

2.  verzoekt de lidstaten bij het promoten van regelingen voor werknemersaandeelhouderschap bij ondernemingen en werknemers te voorzien in niet-verplichte stimulansen, waaronder belastingprikkels (die niet mogen indruisen tegen de nationale belastingregels), in overeenstemming met de beginselen van best practices, en tegelijk de hoogste normen inzake sociale bescherming van werknemers te steunen en het recht van werknemers op collectieve actie te waarborgen;

3.  onderstreept dat FPW moet worden ingebed in een systeem van betrokkenheid van de werknemers, bijvoorbeeld bij de besluitvorming in de onderneming, en dat FPW niet in de plaats mag komen van een billijk en fatsoenlijk loon, noch een alternatief mag zijn voor overheidspensioenen of collectief overeengekomen pensioenregelingen;

4.  vraagt de Commissie uitvoering te geven aan het uit vijf punten bestaande actieplan dat is opgenomen in het eindverslag over het proefproject ter bevordering van eigenaarschap en participatie van werknemers uit 2014;

5.  onderkent het verband tussen wetgevingsmaatregelen op nationaal niveau ter bevordering van FPW-regelingen en het aantal ondernemingen en werknemers dat daar gebruik van maakt;

6.  wijst op de transnationale obstakels waarmee zowel ondernemingen die dergelijke regelingen in meerdere lidstaten aanbieden als werknemers worden geconfronteerd, namelijk discrepanties in de wetgeving en het risico op dubbele belasting met alle aanzienlijke administratieve kosten van dien, die het vrije verkeer van werknemers kunnen inperken, terwijl dit vrije verkeer van werknemers een belangrijke rol speelt bij het bestrijden van de werkloosheidsplaag en het bevorderen van convergentie en integratie tussen de lidstaten;

7.  verzoekt de Commissie en de lidstaten aan bewustmaking te doen, zoals wordt aanbevolen in het eindverslag over het proefproject ter bevordering van eigenaarschap en participatie van werknemers uit 2014, de resultaten van onderzoeksprojecten te benutten, de grensoverschrijdende meeneembaarheid van best practices te stimuleren, en een voorstel in te dienen voor een reeks eenvoudige, elementaire basismodellen voor ondersteuning;

8.  verzoekt de Commissie en de lidstaten speciale websites op te zetten met modelovereenkomsten voor winstdelingsregelingen die kmo's en micro-ondernemingen makkelijk kunnen gebruiken, en informatie over de daaraan verbonden risico's en ander relevant materiaal te verschaffen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om, met de hulp van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden, gegevens te blijven verzamelen over het gebruik en de verspreiding van financiële-participatieregelingen en ook te onderzoeken welk effect financiële participatie heeft op het functioneren van de onderneming, de arbeidskwaliteit en het personeelsbehoud;

9.  verzoekt de lidstaten Commissie ondernemingen die belangstelling voor FPW tonen, te helpen met oplossingen en specifieke steunmaatregelen om buitensporige administratieve en ontwikkelingskosten in verband met de tenuitvoerlegging van FPW – met name in kmo's – te voorkomen, externe beheerders zoals banken en investeringsfondsen aan te moedigen om eenvoudige FPW-regelingen op maat van dit soort ondernemingen voor te stellen, en er tegelijkertijd op toe te zien dat intermediairs niet van de kleinste ondernemingen profiteren en dat er geen verborgen kosten zijn;

10.  verzoekt de Commissie en de lidstaten financiële educatie te bevorderen om de EU-burgers te empoweren en beter bewust te maken van de implicaties van FPW;

11.  verzoekt de Commissie en de lidstaten bij het begin van het proces met de sociale partners, werknemersaandeelhouderschapsorganisaties en andere betrokken partijen te overleggen om de meest passende FPW-kaders te ontwerpen, en wanneer een FPW-regeling relevant wordt geacht, daar per bedrijf over te onderhandelen, rekening houdend met de omvang van de onderneming, de soort onderneming, haar werknemers en haar financiële situatie, maar ook met de nationale wetgeving en praktijk;

12.  beveelt aan om per bedrijfstak over werknemersspaarregelingen en ‑instrumenten te onderhandelen zodat kmo's en micro-ondernemingen over modelovereenkomsten beschikken die zij direct en makkelijk kunnen gebruiken;

13.  beklemtoont dat alle werknemers op niet-discriminerende wijze, ongeacht leeftijd, geslacht, nationaliteit, voltijd- of deeltijdwerk enz., aan FPW moeten kunnen deelnemen;

14.  stelt dat differentiatie tussen werknemers gerechtvaardigd kan zijn om rekening te houden met de uiteenlopende behoeften en belangen van de werknemers, bijvoorbeeld aan beperkingen onderworpen aandelenplannen die alleen voor leidinggevenden bestemd zijn;

15.  overwegende dat ESOP's werknemers de mogelijkheid moeten bieden om hun ESOP-rekening voor andere aandelen dan die van de huidige werkgever te gebruiken teneinde het concentratierisico te beperken, met name in het geval van kmo's;

16.  wijst erop dat het besluit om aan een FPW-regeling deel te nemen, geheel vrijwillig moet zijn, d.w.z. dat er geen actie mag worden ondernomen tegen werknemers die besluiten niet deel te nemen, en dat als ze besluiten deel te nemen, die deelname gebaseerd moet zijn op de nodige opleiding en de geïnformeerde instemming van de werknemers, die zich ten volle bewust moeten zijn van hun rechten en plichten, de risico's, de situatie van de onderneming, de voor- en nadelen van elke regeling, de fiscale gevolgen van deelname aan de regeling en de voorwaarden die gelden wanneer zij de onderneming verlaten of uit de regeling stappen;

17.  is van oordeel dat FPW niet in de plaats mag komen van, en niet mag resulteren in een vermindering van het normale basisloon of andere vormen van beloning zoals socialezekerheidsbijdragen, maar veeleer complementair moet zijn aan alle sociale en contractuele rechten, wat een allereerste voorwaarde is om FPW toe te passen;

18.  is van mening dat er meer dwarsverbanden tot stand moeten worden gebracht tussen FPW en de sociale economie, met name via programma's zoals Creatief Europa, dat microleningen ten belope van maximaal 25 000 EUR verstrekt aan kleine ondernemingen en sociale ondernemingen;

19.  verzoekt de Commissie en de lidstaten er rekening mee te houden dat de arbeidsmarkt zich snel ontwikkelt en verandert, wat uitdagingen met betrekking tot vaardigheden, digitalisering, automatisering, vermogensongelijkheid en besparingen in de sociale zekerheid met zich brengt, en dat er voortdurend nieuwe mogelijkheden ontstaan om werknemers te steunen en te beschermen en hen in staat te stellen zich aan te passen en zich op professioneel en persoonlijk vlak te ontwikkelen;

20.  onderstreept de belangrijke rol die FPW kan spelen bij het bevorderen van ondernemerschap en ondernemingszin door onderzoek en toegang tot kapitaal te vergemakkelijken, met name voor start-ups;

21.  benadrukt dat micro-ondernemingen weliswaar een belangrijke rol spelen in de economie van de meeste lidstaten van de EU, maar dat er nog steeds geen maatregelen zijn genomen om werknemersaandeelhouderschap in micro-ondernemingen te ondersteunen;

22.  verwelkomt de initiatieven van de directoraten-generaal EMPL, FISMA en GROW van de Commissie om de werkgelegenheid, kmo's en de kapitaalmarktenunie te ondersteunen, en vraagt dat er een gecoördineerde benadering wordt gevolgd om de beschikbare hulpbronnen optimaal te gebruiken, in de wetenschap dat de eindbegunstigde de Europese burger is;

23.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 307 van 18.11.2008, blz. 11.
(2) PB C 68 E van 18.3.2004, blz. 429.
(3) PB C 440 van 30.12.2015, blz. 23.
(4) PB C 482 van 23.12.2016, blz. 41.
(5) Derde Europese bedrijvenenquête (2013), Eurofound.
(6) Veranderingen in belonings- en compensatieregelingen, Eurofound, 2016.
(7) Jaarlijkse economische enquête over werknemersaandeelhouderschap in Europese landen.
(8) Innovatie op de werkplek in Europese bedrijven, Eurofound, 2016.

Laatst bijgewerkt op: 10 december 2019Juridische mededeling - Privacybeleid