Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2017/0326(COD)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A8-0153/2018

Ingediende teksten :

A8-0153/2018

Debatten :

Stemmingen :

PV 25/10/2018 - 13.10

Aangenomen teksten :

P8_TA(2018)0426

Aangenomen teksten
PDF 146kWORD 48k
Donderdag 25 oktober 2018 - Straatsburg
Vestigingsplaats van de zetel van de Europese Bankautoriteit ***I
P8_TA(2018)0426A8-0153/2018
Resolutie
 Tekst
 Bijlage

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 25 oktober 2018 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 wat betreft de vestigingsplaats van de zetel van de Europese Bankautoriteit (COM(2017)0734 – C8-0420/2017 – 2017/0326(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0734),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0420/2017),

–  gezien artikel 295 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, alsmede het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven, waarin deze instellingen zich ertoe hebben verbonden in alle stadia van de wetgevingscyclus loyaal en transparant samen te werken en daarbij herinneren aan de gelijkheid van beide medewetgevers,

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over de gedecentraliseerde agentschappen van 19 juli 2012,

–  gezien de procedure met het oog op een besluit over de hervestiging van het Europees Geneesmiddelenbureau en de Europese Toezichthoudende Autoriteit (de Europese Bankautoriteit) (EBA) in het kader van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie, zoals goedgekeurd in de marge van de Europese Raad (artikel 50 VEU-samenstelling) op 22 juni 2017,

–  na raadpleging van de Europese Centrale Bank,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 januari 2018(1),

–  gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 17 oktober 2018 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

–  gezien artikel 59 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie constitutionele zaken (A8–0153/2018),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  neemt nota van de als bijlage bij deze resolutie gevoegde verklaring van de Raad;

3.  vraagt dat de gemeenschappelijke aanpak die als bijlage bij de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie van 19 juli 2012 over de gedecentraliseerde agentschappen is gevoegd, onverwijld wordt herzien om naar behoren rekening te houden met de rol van het Parlement in het besluitvormingsproces over de vestigingsplaats van agentschappen, gelet op zijn prerogatieven als medewetgever in de gewone wetgevingsprocedure, en vraagt daarom dat het Parlement nauw bij dat besluitvormingsproces wordt betrokken;

4.  herinnert aan de criteria voor de hervestiging van de agentschappen van de Unie in Londen in het kader van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie, zoals door de Commissie vastgesteld en door de staatshoofden en regeringsleiders van de EU27 tijdens de Europese Raad (in de samenstelling van artikel 50 VEU) op 22 juni 2017 bekrachtigd, te weten: i. de verzekering dat het agentschap op de locatie kan worden opgezet en zijn taken verder kan verrichten vanaf de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie; ii. de toegankelijkheid van de vestigingsplaats; iii. de aanwezigheid van adequate onderwijsvoorzieningen voor de kinderen van personeelsleden van het agentschap; iv. toegang tot de arbeidsmarkt, sociale zekerheid en gezondheidszorg voor echtgenoten en kinderen; v. continuïteit van de werkzaamheden, en vi. geografische spreiding;

5.  betreurt dat het Parlement niet is betrokken bij de vaststelling en de weging van de criteria voor de selectie van de vestigingsplaats van de zetel van de EBA, ondanks zijn prerogatieven, waaronder het Parlement en de Raad gelijkwaardige medewetgevers zijn ten aanzien van Verordening (EU) nr. 1093/2010(2) tot oprichting van de EBA en tot vaststelling van haar vestigingsplaats;

6.  herinnert eraan dat het besluit van 2010 betreffende de vestigingsplaats van de EBA, net als het besluit betreffende de vestigingsplaats van de EIOPA en de ESMA, genomen is overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure, na een volledige trialoogprocedure; wijst erop dat het besluit betreffende de zetel van het agentschap in Londen dat eveneens hervestigd moet worden, genomen is in onderlinge overeenstemming tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, op het niveau van de staatshoofden en regeringsleiders; wijst erop dat de Raad (in de samenstelling van artikel 50 VEU) de nieuwe zetel van de EBA gekozen heeft op basis van de gezamenlijke verklaring over de gedecentraliseerde agentschappen van 19 juli 2012, die een lagere juridische status heeft dan Verordening (EU) nr. 1093/2010;

7.  betreurt het gebrek aan transparantie en democratische verantwoording bij de stemprocedure in de Raad op 20 november 2017, waarmee het nemen van definitieve besluiten neerkomt op het trekken van lootjes; wijst erop dat de agentschappen op dit moment gedeeltelijk worden gefinancierd met middelen van de begroting van de Unie en dat de hervestigingskosten ook gedeeltelijk ten laste van de begroting van de Unie zouden kunnen komen (een kwestie waarover de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk momenteel nog onderhandelen); beklemtoont in dit verband het belang van democratische verantwoording, alsmede van een transparant en inzichtelijk besluitvormingsproces, in het belang van de Europese burgers; verzoekt om meer gedetailleerde informatie over de weging van de door de Raad gehanteerde criteria voor de selectie van de vestigingsplaats van het EBA;

8.  is van oordeel dat het Parlement stelselmatig en op voet van gelijkwaardigheid met de Commissie en de Raad betrokken moet worden bij de vaststelling en de weging van de criteria voor de selectie van de vestigingsplaats van de zetel van alle organen en agentschappen van de Unie; verzoekt de Commissie en de Raad om herziening van de gezamenlijke verklaring over de gedecentraliseerde agentschappen van 19 juli 2012, met als doel het garanderen van een sterke betrokkenheid van het Parlement, met inachtneming van in het bijzonder zijn medebeslissingsbevoegdheden;

9.  beklemtoont de verschillende taken en gebieden van expertise van de Europese toezichthoudende autoriteiten EBA, EIOPA en ESMA; herinnert aan het weloverwogen besluit van de medewetgevers om drie autoriteiten in het leven te roepen met verschillende taken en gebieden van expertise, één voor banken, één voor effecten, en één voor verzekeringen en pensioenen; eist dat deze verdeling weerspiegeld blijft in de regelgevings- en toezichtsbevoegdheden en de governance van deze toezichthoudende autoriteiten, alsmede in de belangrijkste aspecten van de opzet en de financiering van hun activiteiten, ongeacht hun vestigingsplaats, mét ruimte voor het – in voorkomend geval – delen van administratieve ondersteunende diensten en bedrijfsondersteuningsdiensten die geen verband houden met de kerntaken, en verzoekt de Commissie en de Raad de huidige opzet van de drie toezichthoudende autoriteiten gedurende en ná de hervestiging van de EBA te handhaven; eist dat het hierover regelmatig door de Commissie wordt geïnformeerd, in het bijzonder gedurende de lopende wetgevingsprocedure voor de evaluatie van de Europese toezichthoudende autoriteiten (COM(2017)0536)); herinnert eraan dat artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 onderdeel uitmaakt van de wetgevingsprocedure voor de evaluatie van de Europese toezichthoudende autoriteiten (COM(2017)0536));

10.  onderstreept dat de hervestiging afgerond en de nieuwe gebouwen gereed moeten zijn op het moment dat het Verenigd Koninkrijk zich daadwerkelijk terugtrekt uit de Europese Unie;

11.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

12.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1) PB C 197 van 8.6.2018, blz. 72.
(2) Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).


Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 25 oktober 2018 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2018/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 wat betreft de zetel van de Europese Bankautoriteit
P8_TC1-COD(2017)0326

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2018/1717.)


BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE

Verklaring van de Raad inzake EBA/EMA

Herinnerend aan de verbintenis van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie om loyaal en transparant samen te werken, en in het licht van de voor de hervestiging van het EMA en de EBA gevolgde procedure, die specifiek op de situatie was gericht en geen precedent voor de vestiging van agentschappen in de toekomst vormde;

Indachtig de Verdragen erkent de Raad dat het waardevol zou zijn om vanaf de beginstadia van toekomstige procedures voor de vestiging van agentschappen intensiever informatie uit te wisselen.

Een dergelijke vroege uitwisseling van informatie zou het voor de drie instellingen gemakkelijker maken hun rechten overeenkomstig de Verdragen via de desbetreffende procedures uit te oefenen.

De Raad neemt nota van het verzoek van het Europees Parlement om zo spoedig mogelijk de gezamenlijke verklaring en de gemeenschappelijke aanpak inzake gedecentraliseerde agentschappen van 2012 te herzien. Als eerste stap verzoekt hij de Commissie om uiterlijk in april 2019 een grondige analyse van de uitvoering van de gezamenlijke verklaring en de gemeenschappelijke aanpak inzake de vestiging van gedecentraliseerde agentschappen te verstrekken. Deze analyse zal als basis dienen voor een beoordeling van de volgende stappen in het kader van de procedure voor een dergelijke herziening.

Laatst bijgewerkt op: 10 december 2019Juridische mededeling - Privacybeleid