Resolutie van het Europees Parlement van 13 december 2018 met aanbevelingen aan de Commissie over snelle afhandeling van handelsgeschillen (2018/2079(INL))
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien artikel 67, lid 4, VWEU en artikel 81, lid 2, VWEU,
– gezien artikel 19, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ("het Handvest"),
– gezien de studie van het directoraat-generaal Intern Beleid getiteld "Building Competence in Commercial Law in the Member States",
– gezien het EU-scorebord voor justitie van 2018,
– gezien de "Beginselen inzake gerechtelijke opleiding" van het Europees netwerk voor justitiële opleiding(1) (ENJO) van 2016,
– gezien het acquis van de Unie op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken,
– gezien de artikelen 46 en 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0396/2018),
A. overwegende dat het recht op een eerlijke en openbare behandeling van een zaak binnen een redelijke termijn, zoals verankerd in artikel 47 van het Handvest en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, een van de basisgaranties van de rechtsstaat en de democratie vormt en onlosmakelijk verbonden is met burgerlijke rechtsvordering in het algemeen;
B. overwegende dat de invoering van een versnelde Europese civiele procedure een bijdrage kan leveren aan de modernisering van nationale procedures, aan een gelijk speelveld voor ondernemingen en aan economische groei door middel van doeltreffende en efficiënte rechtsstelsels, en tevens de toegang tot de rechter in de Unie kan verbeteren en de eerbiediging van de fundamentele vrijheden van de Unie kan bevorderen;
C. overwegende dat het scorebord voor justitie van 2018 heeft aangetoond dat de toegang tot de rechter, met name voor arme burgers, in belangrijke mate afhangt van de beschikbaarheid van rechtsbijstand en de hoogte van de te betalen griffiekosten;
D. overwegende dat justitiële samenwerking wordt bevorderd, ondersteund en aangemoedigd door verscheidene procedurele handelingen van afgeleid Unierecht, waaronder de verordening inzake geringe vorderingen, de richtlijn rechtsbijstand, de verordening bewijsverkrijging en de verordening inzake de betekening en de kennisgeving van stukken;
E. overwegende dat justitiële samenwerking tussen de lidstaten onder meer tot doel heeft om de volledige eerbiediging van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijk proces in grensoverschrijdende zaken te waarborgen, om ook in die situaties doeltreffende en soepele gerechtelijke procedures te garanderen en wederzijds vertrouwen in rechtsstelsels tot stand te brengen, hetgeen de basis vormt voor verdere wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in de gehele Unie;
F. overwegende dat vele kwesties met betrekking tot het procesrecht op het gebied van civiele rechtspraak op nationaal niveau zijn geregeld, en dat het procesrecht op dit gebied van lidstaat tot lidstaat verschilt, wat in overeenstemming is met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid; overwegende dat een versnelde procedure kan leiden tot de nodige onderlinge aanpassing van procedurele regelingen in de Unie;
G. overwegende dat de samenwerking tussen de autoriteiten en de rechtsstelsels van de lidstaten op Unieniveau moet worden geïntensiveerd om eventuele obstakels die kunnen voortvloeien uit onverenigbaarheden tussen verschillende rechts- en administratieve stelsels weg te nemen;
H. overwegende dat in de Brussel I-verordening de basisregels zijn vastgelegd voor de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in grensoverschrijdende burgerlijke en handelszaken in de Unie; overwegende dat de herschikte versie, die sinds 2015 van toepassing is (Brussel I bis), een aantal aanpassingen heeft doorgevoerd die van belang zijn voor de beslechting van grensoverschrijdende geschillen in de Unie, wat heeft geleid tot lagere kosten en tijdwinst voor zowel ondernemingen als burgers;
I. overwegende dat de Rome I-verordening regels vaststelt betreffende het recht dat van toepassing is op civiele en commerciële contractuele verplichtingen;
J. overwegende dat procedureregels zowel de bescherming van de rechten van de partijen als een snelle beslechting van geschillen moeten waarborgen;
K. overwegende dat de beslechting van handelsgeschillen door openbare rechtbanken in de lidstaten over het algemeen traag verloopt en niet voldoet aan de verwachtingen van de bij de handelsgeschillen betrokken partijen, hetgeen nog duidelijker is geworden door de invoering van de Europese procedure voor geringe vorderingen, die daarentegen wel tot een aanzienlijk snellere beslechting van consumentengeschillen heeft geleid; overwegende dat een goed gebruik van informatie- en communicatietechnologieën in rechterlijke instanties de procedures vooruit kan helpen en kosten kan beperken;
L. overwegende dat de trage beslechting van handelsgeschillen in de Unie ertoe kan leiden dat commerciële partijen op zoek gaan naar alternatieve geschillenbeslechting of geschillenbeslechting in een derde land en ervoor kiezen het nationale recht van een derde land toe te passen op contracten;
M. overwegende dat hoogwaardige beslechting van handelsgeschillen afhankelijk is van een hoog competentieniveau en uitgebreide ervaring van rechters en advocaten en beoefenaars van juridische beroepen op dit gebied;
N. overwegende dat de beschikbaarheid van een snelle en kostenefficiënte versnelde procedure, ondersteund door zeer ervaren en bekwame rechters en advocaten in de lidstaten, het besluit om te kiezen voor het nationale recht van een lidstaat waarschijnlijker zou maken en bijgevolg de bevoegdheid met betrekking tot burgerlijke en handelszaken in de lidstaten zou verrijken;
O. overwegende dat het aangewezen is een passende oplossing te vinden voor de verschillende taalregelingen, bijvoorbeeld in de vorm van geharmoniseerde formulieren die in alle officiële talen van de Unie beschikbaar zijn;
P. overwegende dat in handelszaken gespecialiseerde rechtbanken en kamers zullen zorgen voor een hoger bevoegdheids- en onafhankelijkheidsniveau in dergelijke zaken en daarom dergelijke zaken naar de rechtbanken van de lidstaten zullen trekken;
1. merkt op dat de beslechting van handelsgeschillen veel trager verloopt dan mogelijk zou zijn en gemiddeld drie tot vier jaar duurt, en dat dit leidt tot aanzienlijke verliezen voor ondernemingen, niet alleen in economisch opzicht maar ook wat betreft tijd, energie en andere middelen die aan andere doeleinden hadden kunnen worden besteed;
2. benadrukt dat het recht van de partijen op een doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijk proces, zoals vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, volledig moet worden geëerbiedigd en dat de hoge kwaliteit van gerechtelijke procedures in handelszaken moet worden gewaarborgd;
3. wijst op de succesvolle tenuitvoerlegging van de Europese procedure voor geringe vorderingen, waarmee consumenten- en andere grensoverschrijdende geschillen over kleine bedragen binnen de Unie op snelle en kosteneffectieve wijze kunnen worden beslecht met inachtneming van de bescherming van de rechten van de partijen;
4. benadrukt dat wederzijds vertrouwen een complex begrip is en dat er veel factoren meespelen bij het opbouwen van dat vertrouwen, zoals gerechtelijke opleiding en bijscholing, grensoverschrijdende justitiële samenwerking en de uitwisseling van ervaringen en beste praktijken tussen rechters;
5. benadrukt dat, met het oog op een eerlijk proces en toegang tot de rechter, samenwerkingsnetwerken en databanken ter bevordering van justitiële samenwerking en informatie-uitwisseling behouden moeten blijven en verder moeten worden uitgebreid, met inbegrip van het Europees justitieel netwerk en het Europees e-justitieportaal, dat een centraal aanspreekpunt moet worden op het gebied van justitie in de Unie;
6. is van mening dat de vaststelling van een verordening die vergelijkbaar is met de Europese procedure voor geringe vorderingen, namelijk een inzake de versnelde Europese civiele procedure die van toepassing is op grensoverschrijdende handelsgeschillen, de beste manier is om de lange wachttijden voor handelsgeschillen in de Unie het hoofd te bieden en kan leiden tot grote besparingen voor Europese ondernemingen en de mobilisatie van ongebruikt kapitaal;
7. betoogt dat commerciële partijen in een betere positie zouden verkeren om te betalen voor vertegenwoordiging en zich op een rechtszaak voor te bereiden en dus beter in staat zouden zijn om hun rechten te beschermen, wat een versnelde procedure mogelijk zou maken;
8. merkt op dat een dergelijke procedure kan voortbouwen op de vereisten voor een grondige voorbereiding van de partijen alvorens de procedure begint, strikte termijnen, beperkte mogelijkheden om tijdens de procedure feiten of bewijsmateriaal toe te voegen en de onmogelijkheid om afzonderlijk beroep aan te tekenen tegen procedurele beslissingen, wat een versnelde procedure mogelijk zou maken;
9. is van mening dat een dergelijk strikt procedureel systeem verenigbaar is met de bescherming van de rechten van de partijen, op voorwaarde dat de versnelde Europese civiele procedure vrijwillig is en uitsluitend van toepassing is:
–
indien de partijen zijn overeengekomen gebruik te maken van de procedure nadat het geschil is ontstaan, of
–
indien de verweerder aanvaardt deel te nemen aan de procedure nadat de eiser een vordering heeft ingesteld in het kader van de versnelde Europese civiele procedure, mits de verweerder voldoende tijd heeft om zich vóór aanvang van de procedure naar behoren voor te bereiden;
10. is van mening dat de versnelde Europese civiele procedure in ieder geval slechts van toepassing moet zijn indien de partijen vooraf naar behoren in kennis zijn gesteld van de gevolgen van het verlenen van toestemming om van een dergelijke procedure gebruik te maken; is van oordeel dat de kosten van de versnelde Europese civiele procedure niet buitensporig mogen zijn voor de partijen, teneinde de eerbiediging van het recht op toegang tot de rechter te waarborgen;
11. benadrukt dat de partijen bij een geschil vaak pas tot een minnelijke schikking komen wanneer de omstandigheden en argumenten volledig zijn uiteengezet, wat betekent dat in een procedureel systeem dat de partijen ertoe verplicht de omstandigheden te onderzoeken en hun argumenten verder te ontwikkelen alvorens naar de rechter te stappen, meer geschillen in een eerder stadium in der minne worden geschikt;
12. merkt op dat het doel om handelsgeschillen in de Unie sneller en op kosteneffectievere wijze te beslechten, niet alleen kan worden bereikt door de invoering van een geharmoniseerd versneld procedureel systeem; wijst erop dat er behoefte is aan rechtbanken, rechters, advocaten en beoefenaars van juridische beroepen met veel expertise en ervaring op het gebied van handelsrecht en internationaal privaatrecht om een dergelijk procedureel systeem doeltreffend te maken;
13. wijst op de huidige verschillen in rechtskeuze op het gebied van handelscontracten tussen de verschillende Europese rechtsgebieden;
14. merkt op dat keuze voor het toepasselijke recht vaak gebaseerd is op complexe overwegingen, maar dat de combinatie van buitenlands recht en een buitenlandse rechtbank een partij vaak blootstelt aan aanzienlijke economische risico's, en dat dergelijke bepalingen in het bijzonder betwistbaar zijn indien ze zijn overeengekomen in het kader van standaardcontracten of in situaties waarin een van de partijen weinig of geen kans heeft om de overeenkomst op dat punt te beïnvloeden;
15. begrijpt dat taalbarrières een extra obstakel kunnen vormen en dus nog een reden kunnen zijn om voor een bepaald recht te kiezen;
16. onderstreept dat de beschikbaarheid van uniforme standaardformulieren, die in alle officiële talen van de Unie beschikbaar zijn, de toegang tot de versnelde Europese civiele procedure zou vergemakkelijken;
17. stelt voor om, teneinde uniforme standaardformulieren te waarborgen, de Commissie uitvoeringsbevoegdheden toe te kennen die worden uitgeoefend overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord "Beter wetgeven" van 13 april 2016;
18. verzoekt de Commissie na te gaan of het nodig is de verordeningen Rome I, Rome II en Brussel I bis te herzien om het verband tussen het doel en het voorwerp van contracten en de gekozen wetgeving te versterken en tegelijkertijd te waarborgen dat de zwakkere partijen in relaties en contracten tussen ondernemingen worden beschermd, en de autonomie van de partijen bij de rechtskeuze in stand te houden;
19. benadrukt dat wetgevende maatregelen alleen niet voldoende zijn om deze kwesties aan te pakken, maar dat er ook praktische maatregelen ter vergroting van de expertise van zowel rechtbanken als advocaten nodig zijn, zoals een betere opleiding in handelszaken en betere toegang tot het recht van de Unie en het nationale recht van de lidstaten, in het bijzonder de rechtspraak;
20. merkt op dat het handelsrecht en het internationaal privaatrecht gebieden zijn die minder gecodificeerd zijn dan andere rechtsgebieden, wat betekent dat er een belangrijkere rol is weggelegd voor academisch onderzoek en dat een van de maatregelen ter versterking van de bevoegdheid in handelszaken in de lidstaten dus het beschikbaar stellen van meer middelen voor onderzoek op dit gebied is;
21. is dan ook verheugd over de negen beginselen inzake gerechtelijke opleiding die door het ENJO tijdens zijn algemene vergadering van 2016 zijn aangenomen, omdat deze beginselen een gemeenschappelijk fundament en kader vormen voor zowel de rechterlijke macht als de gerechtelijke opleidingsinstituten in Europa;
22. benadrukt dat ook de kwaliteit van het recht dat op handelszaken van toepassing is en de mate van aanpassing ervan aan de praktijken en ontwikkelingen in de handelssector van groot belang zijn;
23. verzoekt de Commissie daarom op grond van artikel 225 VWEU om vóór 1 januari 2020 op basis van artikel 81, lid 2, VWEU een voorstel in te dienen voor een wetgevingshandeling betreffende een versnelde Europese civiele procedure en, overeenkomstig de in de bijlage uiteengezette aanbevelingen, na een beoordeling door de Commissie van de noodzaak van een dergelijke herziening, een mogelijk voorstel tot wijziging van de verordeningen Rome I, Rome II en Brussel I bis;
24. verzoekt de Commissie en de lidstaten deze voorstellen aan te vullen met andere ondersteunende maatregelen die tot doel hebben de expertise van de lidstaten op het gebied van handelsrecht en internationaal privaatrecht te vergroten;
25. bevestigt dat in de bij deze resolutie gevoegde aanbevelingen de grondrechten, het beginsel van nationale procedurele autonomie en de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid worden geëerbiedigd;
26. is van mening dat eventuele financiële gevolgen van het voorstel, met name de kosten van in het kader van de versnelde Europese civiele procedure ingestelde procedures, worden gecompenseerd door navenante besparingen, aangezien de versnelde Europese civiele procedure waarschijnlijk aanzienlijk kosteneffectiever is dan de gewone procedures van de lidstaten en de geschillen in kwestie niet zouden worden opgenomen in het algemene procedurele systeem van de betrokken lidstaat;
27. benadrukt dat het handelsrecht slechts een van de gebieden is waarop verdere maatregelen op Unieniveau noodzakelijk zijn om te zorgen voor een betere toegang tot de rechter, een hogere kwaliteit van procedures, sterkere waarborgen voor de partijen en een snellere beslechting van geschillen;
28. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en bijgaande aanbevelingen te doen toekomen aan de Commissie en de Raad, alsmede aan de parlementen en regeringen van de lidstaten.
AANBEVELINGEN VOOR MAATREGELEN OM EEN VERSNELDE EUROPESE CIVIELE PROCEDURE IN TE VOEREN EN TE ONDERSTEUNEN
BEGINSELEN EN DOELSTELLINGEN VAN HET VERLANGDE VOORSTEL
I. Versnelde Europese civiele procedure
Het belangrijkste doel van het voorstel is de invoering van een vrijwillige versnelde Europese civiele procedure, teneinde Europese bedrijven de mogelijkheid te bieden om binnen een redelijke termijn tot de beslechting te komen van zuiver commerciële geschillen tussen ondernemingen met een grensoverschrijdend karakter.
Een versnelde Europese civiele procedure kan worden gebaseerd op de volgende beginselen:
1. de procedure moet van toepassing zijn op grensoverschrijdende handelsgeschillen waarop de Europese procedure voor geringe vorderingen niet van toepassing is;
2. de procedure moet van toepassing zijn indien de partijen aldus zijn overeengekomen na het ontstaan van het geschil of wanneer de eiser een vordering uit hoofde van de procedure inleidt en de verweerder deze aanvaardt;
3. de procedure moet slechts van toepassing zijn indien de partijen vooraf naar behoren in kennis zijn gesteld van de gevolgen van het verlenen van toestemming om van deze procedure gebruik te maken;
4. de procedure moet de partijen ertoe verplichten hun vorderingen grondig voor te bereiden alvorens naar de rechter te stappen, alsook vanaf een vroeg stadium verbieden dat er in gerechtelijke procedures nieuwe feiten of nieuw bewijsmateriaal worden aangevoerd;
5. de procedure mag geen afzonderlijk beroep tegen procedurele beslissingen toestaan;
6. de procedure kan in beginsel schriftelijk zijn, waarbij mondelinge behandeling mogelijk is als ten minste een van de partijen daarom verzoekt;
7. de procedure moet in beginsel zeer korte termijnen op de procedure toepassen, waarbij de rechter, in overleg met de partijen, langere termijnen kan hanteren in geval van grotere complexiteit;
8. de procedure moedigt een (buiten)gerechtelijke minnelijke schikking van grensoverschrijdende handelsgeschillen aan, onder meer via bemiddeling;
9. de procedure moedigt het gebruik van moderne technologieën aan met het oog op mondelinge behandeling, bewijsverkrijging en betekening en kennisgeving van stukken;
10. de kosten van de procedure moeten worden beperkt om de eerbiediging van het recht op toegang tot de rechter te waarborgen;
11. de procedure maakt de erkenning en tenuitvoerlegging van de definitieve beslissing in het kader van de procedure mogelijk op de eenvoudigste en meest gebruiksvriendelijke manier uit hoofde van het Unierecht.
II. Mogelijke wijzigingen van de verordeningen Rome I, Rome II en Brussel I bis
Het voorstel voor een versnelde Europese civiele procedure kan worden ondersteund door een voorstel tot wijziging van de verordeningen Rome I, Rome II en Brussel I bis om het doel van overeenkomsten en het binnen de Unie gekozen recht beter op elkaar af te stemmen en om de partijen bij zuiver commerciële contracten meer autonomie te geven, zonder afbreuk te doen aan de bescherming van de zwakkere partijen in relaties tussen ondernemingen.
Mogelijke wijzigingen in de Rome I-verordening:
1. overweging van een versterking van het verband tussen het gekozen recht en de inhoud en het doel van het contract en de partijen;
2. heroverweging van de regels die van toepassing zijn op de geldigheid van een rechtskeuze, op grond van het standaardrecht dat op het contract van toepassing is.
III. Andere maatregelen ter versterking van de bevoegdheid in handelszaken in de lidstaten
1. Deze voorstellen moeten verder worden ondersteund door acties van de Commissie en de lidstaten om de bevoegdheid in handelszaken te versterken, zoals:
a) de opleiding van rechters en advocaten en beoefenaars van juridische beroepen in handelszaken;
b) vereenvoudigde en betere toegang tot het recht van de Unie en het nationale recht van de lidstaten, met inbegrip van de rechtspraak;
c) meer aandacht voor het handelsrecht en het internationaal privaatrecht in het juridisch onderwijs;
d) aanvullende middelen voor academisch onderzoek op het gebied van het handelsrecht en het internationaal privaatrecht; en
e) de beheersing van een vreemde taal en de rechtsterminologie in die taal.
2. Daarnaast wordt de lidstaten verzocht ervoor te zorgen dat de rechtbanken die gebruikmaken van de versnelde Europese civiele procedure over specifieke bevoegdheid op het gebied van het handelsrecht beschikken, bijvoorbeeld door handelsrechtbanken of -kamers aan te wijzen of, indien deze al bestaan, te versterken.
3. Voorts wordt de Commissie verzocht verder te onderzoeken of het mogelijk is een Europese handelsrechtbank op te richten om de rechtbanken van de lidstaten aan te vullen en rechtzoekenden een aanvullend internationaal forum te bieden dat gespecialiseerd is in de beslechting van handelsgeschillen.
4. Als laatste maatregel wordt de lidstaten verzocht te overwegen hun wetgeving op het gebied van handelszaken in relaties tussen ondernemingen te herzien, aangezien de mate van doeltreffendheid en de kwaliteit van het handelsrecht van een land belangrijke factoren voor rechtskeuze zijn.