Index 
Aangenomen teksten
Woensdag 3 oktober 2018 - Straatsburg
Harmonisatie en vereenvoudiging van bepaalde regels in het btw-stelsel *
 Btw: toepassing van de verleggingsregeling en van het snellereactiemechanisme *
 Administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen wat betreft de inhoud van het elektronische register *
 Evaluatie van gezondheidstechnologie ***I
 Emissienormen voor nieuwe personenauto's en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen ***I
 Btw-tarieven *
 Internationale standaarden voor financiële verslaglegging: IFRS 17 Verzekeringscontracten
 "Distributed ledger"-technologieën en blockchains: vertrouwen opbouwen met desintermediatie
 EU-agenda voor landelijke, bergachtige en afgelegen gebieden

Harmonisatie en vereenvoudiging van bepaalde regels in het btw-stelsel *
PDF 204kWORD 65k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 oktober 2018 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft harmonisering en vereenvoudiging van bepaalde regels in het btw-stelsel en tot invoering van het definitieve stelsel voor de belastingheffing in het handelsverkeer tussen de lidstaten (COM(2017)0569 – C8-0363/2017 – 2017/0251(CNS))
P8_TA(2018)0366A8-0280/2018

(Bijzondere wetgevingsprocedure – raadpleging)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2017)0569),

–  gezien artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0363/2017),

–  gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid (A8-0280/2018),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.  verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;

3.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 1
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 1
(1)  In 1967 is bij de vaststelling door de Raad van het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) bij de Richtlijnen 67/227/EEG42 en 67/228/EEG43 van de Raad de principeafspraak gemaakt om binnen de Europese Gemeenschap een definitief btw-stelsel tot stand te brengen dat functioneert alsof de Gemeenschap één lidstaat is. Aangezien de politieke en technische omstandigheden niet rijp waren voor een dergelijk systeem, is eind 1992 bij de afschaffing van de fiscale grenzen tussen de lidstaten een btw-overgangsregeling vastgesteld. In Richtlijn 2006/112/EG van de Raad44, die momenteel van kracht is, is bepaald dat deze overgangsregeling door een definitieve regeling moet worden vervangen.
(1)  In 1967 is bij de vaststelling door de Raad van het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) bij de Richtlijnen 67/227/EEG42 en 67/228/EEG43 van de Raad de principeafspraak gemaakt om binnen de Europese Gemeenschap een definitief btw-stelsel tot stand te brengen dat functioneert alsof de Gemeenschap één lidstaat is. Aangezien de politieke en technische omstandigheden niet rijp waren voor een dergelijk systeem, is eind 1992 bij de afschaffing van de fiscale grenzen tussen de lidstaten een btw-overgangsregeling vastgesteld. In Richtlijn 2006/112/EG van de Raad44, die momenteel van kracht is, is bepaald dat deze overgangsregeling door een definitieve regeling moet worden vervangen. Deze regels bestaan nu echter al enkele decennia, hetgeen resulteert in een complex overgangsstelsel voor de btw dat vatbaar is voor grensoverschrijdende btw-fraude binnen de Unie. Deze overgangsregels vertoont talrijke tekortkomingen, waardoor het btw-stelsel niet volledig efficiënt is en evenmin verenigbaar met de eisen van een echte interne markt.
_________________
_________________
42 Eerste Richtlijn 67/227/EEG van de Raad van 11 april 1967 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (PB 71 van 14.4.1967, blz. 1301).
42 Eerste Richtlijn 67/227/EEG van de Raad van 11 april 1967 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (PB 71 van 14.4.1967, blz. 1301).
43 Tweede Richtlijn 67/228/EEG van de Raad van 11 april 1967 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Structuur en wijze van toepassing van het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 71 van 14.4.1967, blz. 1303).
43 Tweede Richtlijn 67/228/EEG van de Raad van 11 april 1967 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Structuur en wijze van toepassing van het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 71 van 14.4.1967, blz. 1303).
44 Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).
44 Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).
Amendement 2
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 1 bis (nieuw)
(1 bis)  In haar mededeling van 28 oktober 2015, getiteld "De eengemaakte markt verbeteren: meer mogelijkheden voor mensen en ondernemingen" heeft de Commissie de complexiteit van de huidige btw-regelgeving aangewezen als een van de grootste belemmeringen voor de voltooiing van de interne markt. Tegelijkertijd is de btw-kloof, die wordt gedefinieerd als het verschil tussen het bedrag aan btw dat daadwerkelijk wordt geïnd en het theoretische bedrag dat naar verwachting zal worden geïnd, in de EU‑28 toegenomen tot 151,5 miljard EUR in 2015. Hieruit blijkt dat het btw-stelsel dringend grondig moet worden hervormd om tot een definitief btw-stelsel te komen, de grensoverschrijdende handel binnen de Unie te vergemakkelijken en te vereenvoudigen en het stelsel fraudebestendiger te maken.
Amendement 3
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 1 ter (nieuw)
(1 ter)   De totstandbrenging van één EU-btw-ruimte is van cruciaal belang om de nalevingskosten voor bedrijven te verminderen, de risico's van grensoverschrijdende btw-fraude te verlagen en de btw-gerelateerde procedures te vereenvoudigen. Het definitieve btw-stelsel zal de eengemaakte markt versterken en betere voorwaarden scheppen voor grensoverschrijdende handel. Het moet de nodige veranderingen omvatten in verband met technologische ontwikkelingen en digitalisering, veranderingen in bedrijfsmodellen en de mondialisering van de economie.
Amendement 4
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 2
(2)  In haar btw-actieplan45 heeft de Commissie haar voornemen aangekondigd om een voorstel voor te leggen waarin de beginselen zijn vervat voor een definitief btw-stelsel voor grensoverschrijdende b2b-handel tussen de lidstaten dat berust op de belastingheffing van grensoverschrijdende leveringen van goederen in de lidstaat van bestemming.
(2)  Het huidige Europese btw-stelsel, dat in 1993 werd ingevoerd, is vergelijkbaar met het Europese douanestelsel. Het ontbreekt echter aan gelijkwaardige controles, waardoor het een doelwit is voor grensoverschrijdende fraude. Het huidige btw-stelsel moet ingrijpend worden gewijzigd in die zin dat de levering van goederen van de ene lidstaat naar de andere wordt belast alsof deze goederen binnen een lidstaat zijn geleverd en verkregen. In haar btw-actieplan45 heeft de Commissie haar voornemen aangekondigd om een voorstel voor te leggen waarin de beginselen zijn vervat voor een definitief btw-stelsel voor grensoverschrijdende b2b-handel tussen de lidstaten dat berust op de belastingheffing van grensoverschrijdende leveringen van goederen in de lidstaat van bestemming. Deze wijziging kan bijdragen aan een verlaging van de grensoverschrijdende btw-fraude met 40 miljard EUR per jaar.
_________________
_________________
45 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité over een actieplan betreffende de btw - Naar een gemeenschappelijke btw-ruimte in de EU - Tijd om knopen door te hakken (COM(2016)0148 van 7.4.2016).
45 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité over een actieplan betreffende de btw - Naar een gemeenschappelijke btw-ruimte in de EU - Tijd om knopen door te hakken (COM(2016)0148 van 7.4.2016).
Amendement 5
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 3
(3)  Daarvoor moet het huidige stelsel, bestaande uit een vrijgestelde levering in de lidstaat van vertrek en een belaste intracommunautaire verwerving van goederen in de lidstaat van bestemming, worden vervangen door een stelsel van één levering die wordt belast in de lidstaat van bestemming en conform de btw-tarieven van de lidstaat van bestemming. De btw zal doorgaans worden betaald door de leverancier, die via een webportaal online zal kunnen nagaan welk btw-tarief in een lidstaat geldt. Wanneer de afnemer echter een gecertificeerd belastingplichtige is (een betrouwbare belastingplichtige die als zodanig is erkend door de lidstaten), is de verleggingsregeling wél van toepassing en is de gecertificeerd belastingplichtige btw verschuldigd bij de levering binnen de Unie. Het definitieve btw-stelsel zal tevens berusten op het concept van één registratie (een éénloketsysteem) voor bedrijven, dat voorziet in zowel betaling als aftrek van de verschuldigde btw.
(3)  Daarvoor moet het huidige stelsel, bestaande uit een vrijgestelde levering in de lidstaat van vertrek en een belaste intracommunautaire verwerving van goederen in de lidstaat van bestemming, worden vervangen door een stelsel van één levering die wordt belast in de lidstaat van bestemming en conform de btw-tarieven van de lidstaat van bestemming. De btw zal doorgaans worden betaald door de leverancier, die via een webportaal online zal kunnen nagaan welk btw-tarief in een lidstaat geldt. Het definitieve btw-stelsel zal tevens berusten op het concept van één registratie (een éénloketsysteem) voor bedrijven, dat voorziet in zowel betaling als aftrek van de verschuldigde btw. Het éénloketsysteem is het nieuwe op bestemming gebaseerde systeem, dat nodig is om een aanzienlijke toename van de complexiteit van het btw-stelsel en de administratieve last te voorkomen. Daarom moet de uitbreiding van de Mini One-Stop Shop (MOSS) tot alle B2B-diensten en de verkoop van goederen plaatsvinden in het kader van de voorgestelde verbeteringen van het huidige systeem.
Amendement 6
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 3 bis (nieuw)
(3 bis)  Om interoperabiliteit, gebruiksgemak en toekomstbestendigheid te garanderen, moet het éénloketsysteem voor bedrijven werken met een geharmoniseerd grensoverschrijdend IT-systeem dat op gemeenschappelijke normen gebaseerd is en automatische opvraging en invoer van gegevens mogelijk maakt, bijvoorbeeld door het gebruik van uniforme standaardformulieren.
Amendement 7
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 4
(4)  Deze beginselen moeten in de richtlijn worden vastgelegd en moeten in de plaats komen van het huidige concept, volgens welk de definitieve regeling moet berusten op de belastingheffing in de lidstaat van oorsprong.
(4)  Deze beginselen moeten in de richtlijn worden vastgelegd en moeten in de plaats komen van het huidige concept, volgens welk de definitieve regeling moet berusten op de belastingheffing in de lidstaat van oorsprong door middel van een definitief btw-stelsel. Deze nieuwe beginselen zouden de lidstaten in staat stellen btw-fraude beter te bestrijden, met name intracommunautaire carousselfraude (Missing Trader Intra-Community - MTIC), die op ten minste 50 miljard EUR per jaar wordt geraamd.
Amendement 8
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 5
(5)  In zijn conclusies van 8 november 201646 heeft de Raad de Commissie verzocht bepaalde verbeteringen aan te brengen in de btw-regels van de Unie voor grensoverschrijdende transacties wat betreft de rol van het btw-identificatienummer in het kader van de vrijstelling voor intracommunautaire leveringen, de regeling voor voorraad op afroep, ketentransacties en het bewijs van vervoer voor de vrijstelling van intracommunautaire handelingen.
(5)  In zijn conclusies van 8 november 201646 heeft de Raad de Commissie verzocht bepaalde verbeteringen aan te brengen in de btw-regels van de Unie voor grensoverschrijdende transacties wat betreft vier terreinen: de rol van het btw-identificatienummer in het kader van de vrijstelling voor intracommunautaire leveringen, de regeling voor voorraad op afroep, ketentransacties en het bewijs van vervoer voor de vrijstelling van intracommunautaire handelingen.
_________________
_________________
46 Conclusies van de Raad van 8 november 2016 over verbeteringen aan de huidige btw-regels van de EU voor grensoverschrijdende transacties (nr. 14257/16 FISC 190 ECOFIN 1023 van 9 november 2016).
46 Conclusies van de Raad van 8 november 2016 over verbeteringen aan de huidige btw-regels van de EU voor grensoverschrijdende transacties (nr. 14257/16 FISC 190 ECOFIN 1023 van 9 november 2016).
Amendement 9
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 6
(6)  Gezien dit verzoek en gezien het feit dat het een aantal jaren zal duren voordat het definitieve btw-stelsel voor de handel binnen de Unie is ingevoerd, zijn deze specifieke maatregelen om bepaalde regelingen voor bedrijven te harmoniseren en te vereenvoudigen, passend.
(6)  Gezien dit verzoek en gezien het feit dat het definitieve btw-stelsel voor de handel binnen de Unie nog niet naar behoren is ingevoerd, zijn deze specifieke maatregelen om bepaalde regelingen voor bedrijven te harmoniseren en te vereenvoudigen, slechts tijdens een overgangsfase passend.
Amendement 10
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 7
(7)  Om de verbeteringen in de btw-regels van de Unie voor grensoverschrijdende transacties efficiënt toe te passen en om geleidelijk over te gaan naar het definitieve stelsel voor de handel binnen de Unie, is het nodig om de status van gecertificeerd belastingplichtige te creëren.
(7)  Om de verbeteringen in de btw-regels van de Unie voor grensoverschrijdende transacties efficiënt toe te passen en om geleidelijk over te gaan naar het definitieve stelsel voor de handel binnen de Unie, is het nodig om de status van gecertificeerd belastingplichtige te creëren. Er moeten echter strikte criteria worden ingevoerd, die door alle lidstaten op geharmoniseerde wijze worden toegepast, om te bepalen welke ondernemingen in aanmerking komen voor de status van gecertificeerde belastingplichtige, en er moeten gemeenschappelijke regels en bepalingen worden vastgesteld die leiden tot boetes en sancties voor wie ze niet naleeft.
Amendement 11
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 8
(8)  In het huidige stelsel wordt geen onderscheid gemaakt tussen betrouwbare en minder betrouwbare belastingplichtigen wat de toe te passen btw-regels betreft. Het toekennen van de status van gecertificeerd belastingplichtige op basis van bepaalde objectieve criteria moet het mogelijk maken om de betrouwbare belastingplichtigen te identificeren. Op grond van deze status kunnen zij in aanmerking komen voor bepaalde regelingen die fraudegevoelig zijn en niet gelden voor andere belastingplichtigen.
(8)  In het huidige stelsel wordt geen onderscheid gemaakt tussen betrouwbare en minder betrouwbare belastingplichtigen wat de toe te passen btw-regels betreft. Het toekennen van de status van gecertificeerd belastingplichtige op basis van bepaalde objectieve criteria die op geharmoniseerde wijze door de lidstaten moeten worden toegepast, moet het mogelijk maken om de betrouwbare belastingplichtigen en de belastingplichtigen die niet volledig aan deze criteria voldoen, te identificeren. Op grond van deze status kunnen zij in aanmerking komen voor bepaalde vereenvoudigde en gebruiksvriendelijke regelingen die niet gelden voor andere belastingplichtigen.
Amendement 12
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 9
(9)  Omdat de toegang tot de status van gecertificeerd belastingplichtige moet worden gebaseerd op criteria die op Unieniveau zijn geharmoniseerd, moet de door één lidstaat verleende certificering in de hele Unie geldig zijn.
(9)  De toegang tot de status van gecertificeerd belastingplichtige moet worden gebaseerd op duidelijk omschreven criteria en moet beschikbaar zijn voor ondernemingen, waaronder kmo's. Deze criteria moeten op Unieniveau zijn geharmoniseerd, en derhalve moet de door één lidstaat verleende certificering in de hele Unie geldig zijn. De Commissie moet daarom uitvoeringshandelingen en uitgebreide en gemakkelijk te gebruiken richtsnoeren presenteren die de harmonisatie en administratieve samenwerking tussen de autoriteiten vergemakkelijken en interoperabiliteit tussen de lidstaten waarborgen, en tegelijkertijd controleren of de lidstaten deze geharmoniseerde criteria in de hele Unie correct toepassen. Die richtsnoeren moeten nauw worden afgestemd op de criteria van de geautoriseerde marktdeelnemer in het kader van het douanewetboek van de Unie teneinde de administratieve last te verminderen en te zorgen voor een uniforme toepassing en naleving in alle lidstaten.
Amendement 13
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 9 bis (nieuw)
(9 bis)   Met bijzondere aandacht voor de hogere nalevingskosten voor kmo's moet de Commissie vereenvoudigde administratieve procedures voor kmo's voorstellen om de status van gecertificeerde belastingplichtigen te verkrijgen.
Amendement 14
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 9 ter (nieuw)
(9 ter)   Informatie over de vraag of een marktdeelnemer een gecertificeerde belastingplichtige is, moet toegankelijk zijn via het VIES-systeem.
Amendement 15
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 10
(10)  Bepaalde belastingplichtigen die vallen onder specifieke regelingen waarbij de algemene btw-regels niet voor hen gelden, of die slechts af en toe economische activiteiten verrichten, mogen de status van gecertificeerd belastingplichtige voor deze specifieke regelingen of incidentele activiteiten niet krijgen. Anders zou afbreuk kunnen worden gedaan aan een probleemloze toepassing van de voorgestelde wijzigingen.
(10)  Bepaalde belastingplichtigen die vallen onder specifieke regelingen waarbij de algemene btw-regels niet voor hen gelden, mogen de status van gecertificeerd belastingplichtige voor deze specifieke regelingen of incidentele activiteiten niet krijgen. Anders zou afbreuk kunnen worden gedaan aan een probleemloze toepassing van de voorgestelde wijzigingen. Bovendien moet er in het bijzonder op worden toegezien dat kmo's bij het verkrijgen van de status van gecertificeerd belastingplichtige geen concurrentienadeel ondervinden ten opzichte van grote ondernemingen.
Amendement 16
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 13 bis (nieuw)
(13 bis)  Het EU-proefproject voor grensoverschrijdende btw-ruling moet de basis vormen voor een volledig ontwikkeld EU-instrument ter voorkoming van conflict tussen btw-regels inzake belastinggeschillen en ter beslechting van grensoverschrijdende geschillen binnen de Unie in btw-zaken. De nationale mechanismen zullen van toepassing blijven op binnenlandse btw-geschillen tussen de betrokken belastingplichtige en de nationale belastingautoriteit.
Amendement 17
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 13 ter (nieuw)
(13 ter)  Deze richtlijn voorziet in een voorlopige regeling totdat de lidstaten een definitieve regeling voor de belastingheffing in het handelsverkeer tussen de lidstaten vaststellen, en dient vergezeld te gaan van overeenkomstige uitvoeringshandelingen en richtsnoeren. Deze richtlijn, uitvoeringshandelingen en richtsnoeren moeten tegelijkertijd in werking treden.
Amendement 18
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 13 quater (nieuw)
(13 quater)  Er moet een mechanisme worden ingesteld om te zorgen voor een transparant en rechtstreeks informatiesysteem dat belastingplichtigen automatisch in kennis stelt van updates en wijzigingen van de btw-tarieven van de lidstaten. Dit mechanisme moet gebaseerd zijn op geharmoniseerde normen en rapportageformulieren, zodat een uniforme rapportage en opvraging van gegevens in alle lidstaten wordt gewaarborgd. De lidstaten moeten worden verplicht ervoor te zorgen dat alle informatie over hun nationale btw-tarieven correct en up-to-date is. Voorts moeten de lidstaten ervoor zorgen dat wijzigingen van de nationale btw-tarieven via een dit systeem worden gemeld binnen een redelijke termijn nadat zij zijn vastgesteld, en in ieder geval voordat zij van toepassing worden.
Amendement 19
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 15 bis (nieuw)
(15 bis)   Rekening houdend met het algemeen belang en de financiële belangen van de Unie moeten klokkenluiders een doeltreffende rechtsbescherming genieten om het mogelijk te maken elke vorm van fraude op te sporen en te voorkomen.
Amendement 20
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 1
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 13 bis – lid 1 – alinea 1
Een belastingplichtige die een zetel van bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting in de Gemeenschap heeft dan wel bij gebreke van een zetel van bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats in de Gemeenschap heeft en die in het kader van zijn economische activiteit een van de in de artikelen 17 bis, 20 en 21 bedoelde handelingen verricht of wil verrichten, of handelingen overeenkomstig de voorwaarden van artikel 138, kan bij de belastingautoriteiten de status van gecertificeerd belastingplichtige aanvragen.
Een belastingplichtige die een zetel van bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting in de Gemeenschap heeft en die in het kader van zijn economische activiteit een van de in de artikelen 17 bis, 20 en 21 bedoelde handelingen verricht of wil verrichten, of handelingen overeenkomstig de voorwaarden van de artikelen 138 en 138 bis, kan bij de belastingautoriteiten de status van gecertificeerd belastingplichtige aanvragen.
Amendement 21
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 1
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 13 bis – lid 1 – alinea 3
Indien de aanvrager een belastingplichtige is aan wie voor douanedoeleinden de status van geautoriseerd marktdeelnemer is toegekend, wordt geacht aan de criteria van lid 2 te zijn voldaan.
Indien de aanvrager een belastingplichtige is aan wie uitsluitend voor douanedoeleinden de status van geautoriseerd marktdeelnemer is toegekend, wordt geacht aan de criteria van lid 2 te zijn voldaan.
Amendement 22
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 1
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 13 bis – lid 2 – letter a
(a)  de aanvrager heeft geen ernstige of herhaalde overtredingen van de belastingvoorschriften en douanewetgeving begaan en heeft geen strafblad met zware misdrijven in verband met de economische activiteit van de aanvrager;
(a)  de aanvrager heeft gedurende de afgelopen drie jaar dat hij economisch actief was, geen ernstige of herhaalde overtredingen van de belastingvoorschriften en douanewetgeving begaan, er zijn geen grote belastingaanpassingen doorgevoerd door de belastingautoriteiten, en de aanvrager heeft geen strafblad met zware misdrijven in verband met zijn economische activiteit, ongeacht of de activiteit binnen de Unie dan wel daarbuiten heeft plaatsgevonden;
Amendement 23
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 1
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 13 bis – lid 2 – letter a bis (nieuw)
(a bis)  de aanvrager heeft geen strafblad met zware misdrijven in verband met zijn economische activiteit, zoals, maar niet beperkt tot:
i)  witwassen van geld;
ii)  belastingontduiking en belastingfraude;
iii)  misbruik van middelen en programma's van de Unie;
iv)  frauduleus bankroet of frauduleuze insolventie;
v)  verzekeringsfraude of andere financiële fraude;
vi)  omkoping en/of corruptie;
vii)  cybercriminaliteit;
viii)  deelneming aan een criminele organisatie;
ix)  misdrijven op het gebied van het mededingingsrecht;
x)  directe of indirecte betrokkenheid bij terroristische activiteiten;
Amendement 24
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 1
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 13 bis – lid 2 – letter b
(b)  de aanvrager kan aantonen dat hij zijn handelingen en de goederenstroom goed onder controle heeft, ofwel door middel van een handels- en, in voorkomend geval, vervoersadministratie die passende belastingcontroles mogelijk maakt, ofwel door middel van een betrouwbaar of gecertificeerd intern auditspoor;
(b)  de aanvrager kan aantonen dat hij zijn handelingen en de goederenstroom goed onder controle heeft, ofwel door middel van een handels- en, in voorkomend geval, vervoersadministratie die passende belastingcontroles mogelijk maakt, ofwel door middel van een betrouwbaar of gecertificeerd intern auditspoor, overeenkomstig de uitvoeringshandelingen en richtsnoeren die de Commissie zal vaststellen;
Amendement 25
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 1
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 13 bis – lid 2 – letter c
(c)  de aanvrager kan zijn financiële solvabiliteit bewijzen; dit bewijs wordt geacht te zijn geleverd wanneer de aanvrager een goede financiële positie heeft die hem in staat stelt om aan zijn verplichtingen te voldoen, waarbij naar behoren wordt gelet op de kenmerken van het type zakelijke activiteiten in kwestie, of wanneer hij zekerheden voorlegt die door verzekerings- of andere financiële instellingen of door andere economisch betrouwbare derden zijn gesteld.
(c)  de aanvrager kan zijn financiële solvabiliteit gedurende de afgelopen drie jaar bewijzen; dit bewijs wordt geacht te zijn geleverd wanneer de aanvrager een goede financiële positie heeft die hem in staat stelt om aan zijn verplichtingen te voldoen, waarbij naar behoren wordt gelet op de kenmerken van het type zakelijke activiteiten in kwestie, of wanneer hij zekerheden voorlegt die door verzekerings- of andere financiële instellingen of door andere economisch betrouwbare derden zijn gesteld. De aanvrager heeft een bankrekening bij een in de Unie gevestigde financiële instelling.
Amendement 26
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 1
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 13 bis – lid 2 – alinea 1 bis (nieuw)
Indien de aanvrager tijdens de afgelopen drie jaar de status van geautoriseerde marktdeelnemer overeenkomstig het douanewetboek van de Unie is geweigerd, wordt hem de status van gecertificeerde belastingplichtige niet toegekend.
Amendement 27
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 1
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 13 bis – lid 2 bis (nieuw)
2 bis.   Met het oog op een geharmoniseerde interpretatie bij de toekenning van de status van gecertificeerde belastingplichtige stelt de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling nadere richtsnoeren voor de lidstaten vast met betrekking tot de evaluatie van deze criteria, die in de gehele Unie geldig moeten zijn. De eerste uitvoeringshandeling wordt uiterlijk één maand na de inwerkingtreding van deze richtlijn vastgesteld.
Amendement 28
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 1
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 13 bis – lid 2 ter (nieuw)
2 ter.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen en richtsnoeren vast die nauw samenhangen met de uitvoeringshandelingen en richtsnoeren voor de geautoriseerde marktdeelnemer voor douanedoeleinden.
Amendement 29
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 1
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 13 bis – lid 2 quater (nieuw)
2 quater.   De in lid 2 genoemde criteria worden door alle lidstaten algemeen toegepast op basis van in een uitvoeringshandeling duidelijk en nauwkeurig omschreven regels en procedures.
Amendement 30
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 1
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 13 bis – lid 3 – alinea 1 – letter d bis (nieuw)
(d bis)   belastingplichtigen die niet of niet langer over een geldig btw-registratienummer beschikken;
Amendement 31
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 1
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 13 bis – lid 3 – alinea 2
Aan de onder a) tot en met d) genoemde belastingplichtigen kan wél de status van gecertificeerd belastingplichtige worden toegekend voor de andere economische activiteiten die zij verrichten.
Aan de onder a) tot en met d) genoemde belastingplichtigen kan wél de status van gecertificeerd belastingplichtige worden toegekend voor de andere economische activiteiten die zij verrichten, op voorwaarde dat de resultaten van deze activiteiten geen belemmering vormen voor de activiteiten die het deze belastingplichtigen onmogelijk maakten om de status van gecertificeerde belastingplichtige te verkrijgen.
Amendement 32
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 1
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 13 bis – lid 4 – alinea 1
Een belastingplichtige die de status van gecertificeerd belastingplichtige aanvraagt, verstrekt alle door de belastingautoriteiten verlangde gegevens zodat zij een besluit kunnen nemen.
Een belastingplichtige die de status van gecertificeerd belastingplichtige aanvraagt, verstrekt alle door de belastingautoriteiten verlangde gegevens zodat zij een besluit kunnen nemen. De Commissie voorziet in vereenvoudigde administratieve procedures voor kmo's om de status van gecertificeerde belastingplichtige te verkrijgen.
Amendement 33
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 1
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 13 bis – lid 4 – letter a
(a)  de belastingautoriteiten van de lidstaat waar de aanvrager de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd;
(a)  de belastingautoriteiten van de lidstaat waar de aanvrager de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd, als gedefinieerd in Richtlijn (EU) .../..... van de Raad van .... betreffende een gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCTB)* en in Richtlijn (EU) .../.... van de Raad van ... betreffende een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB)**, alsook in Richtlijn (EU) .../.... van de Raad van .... tot vaststelling van regels betreffende de vennootschapsbelasting op een aanmerkelijke digitale aanwezigheid*** en in Richtlijn (EU) .../..... van de Raad van ... betreffende het gemeenschappelijke stelsel van een digitaledienstenbelasting op inkomsten uit de levering van bepaalde digitale diensten****;
_________________
* PB: Gelieve in de tekst het nummer van de richtlijn in te voegen dat in document 2016/0337(CNS) is opgenomen, en in de voetnoot het nummer, de datum, de titel en de PB-vindplaats van die richtlijn.
** PB: Gelieve in de tekst het nummer van de richtlijn in te voegen dat in document 2016/0336(CNS) is opgenomen, en in de voetnoot het nummer, de datum, de titel en de PB-vindplaats van die richtlijn.
*** PB: Gelieve in de tekst het nummer van de richtlijn in te voegen dat in document 2018/0072(CNS) is opgenomen, en in de voetnoot het nummer, de datum, de titel en de PB-vindplaats van die richtlijn.
**** PB: Gelieve in de tekst het nummer van de richtlijn in te voegen dat in document 2018/0073(CNS) is opgenomen, en in de voetnoot het nummer, de datum, de titel en de PB-vindplaats van die richtlijn.
Amendement 34
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 1
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 13 bis – lid 4 – alinea 2 – letter c
(c)   de belastingautoriteiten van de lidstaat waar de aanvrager zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft, wanneer hij noch een zetel van bedrijfsuitoefening noch een vaste inrichting heeft.
Schrappen
Amendement 35
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 1
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 13 bis – lid 4 bis (nieuw)
4 bis.   Wanneer de status van gecertificeerde belastingplichtige wordt toegekend, wordt deze informatie via het VIES-systeem beschikbaar gesteld. Wijzigingen in die status worden onverwijld in het systeem bijgewerkt.
Amendement 36
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 1
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 13 bis – lid 5
5.  Wanneer de aanvraag wordt afgewezen, delen de belastingautoriteiten de aanvrager de redenen van de afwijzing samen met het besluit zelf mee. De lidstaten zorgen ervoor dat de aanvrager in beroep kan gaan tegen een besluit om een aanvraag af te wijzen.
5.  Wanneer de aanvraag wordt afgewezen, delen de belastingautoriteiten de aanvrager de redenen van de afwijzing samen met het besluit zelf mee. De lidstaten zorgen ervoor dat de aanvrager in beroep kan gaan tegen een besluit om een aanvraag af te wijzen. Uiterlijk op 1 juni 2020 wordt bij een uitvoeringshandeling een op EU-niveau geharmoniseerde beroepsprocedure ingesteld, die de lidstaten ertoe verplicht de andere lidstaten via hun belastingautoriteiten in kennis van dat afwijzingsbesluit en de redenen voor dat besluit. De beroepsprocedure wordt ingeleid binnen een redelijke, in de uitvoeringshandeling vast te stellen termijn na de bekendmaking van het besluit aan de aanvrager, en er wordt rekening gehouden met een eventueel toegepaste verhaalprocedure.
Amendement 37
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 1
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 13 bis – lid 6
6.  De belastingplichtige aan wie de status van gecertificeerd belastingplichtige is verleend, informeert de belastingautoriteiten onverwijld over alle voorvallen die zich na het besluit voordoen en die nadelige gevolgen kunnen hebben voor of van invloed kunnen zijn op de continuering van deze status. De belastingautoriteiten trekken de fiscale status in wanneer niet langer aan de criteria van lid 2 wordt voldaan.
6.  De belastingplichtige aan wie de status van gecertificeerd belastingplichtige is verleend, informeert de belastingautoriteiten binnen een maand over alle voorvallen die zich na het besluit voordoen en die nadelige gevolgen kunnen hebben voor of van invloed kunnen zijn op de continuering van deze status. De belastingautoriteiten trekken de fiscale status in wanneer niet langer aan de criteria van lid 2 wordt voldaan. De belastingautoriteiten van de lidstaten die de status van gecertificeerd belastingplichtige hebben toegekend evalueren dat besluit minstens om de twee jaar, om er zeker van te zijn dat nog altijd aan de voorwaarden wordt voldaan. Indien de belastingplichtige niet bij de belastingautoriteiten melding heeft gedaan van enige omstandigheid die van invloed zou kunnen zijn op de status van gecertificeerd belastingplichtige als vermeld in de uitvoeringshandeling, of die omstandigheid met opzet heeft verborgen, wordt deze onderworpen aan evenredige, doeltreffende en afschrikkende sancties, waaronder het verlies van de status van gecertificeerd belastingplichtige.
Amendement 38
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 1
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 13 bis – lid 6 bis (nieuw)
6 bis.  Een belastingplichtige aan wie de status van gecertificeerd belastingplichtige is geweigerd of die de belastingautoriteit op eigen initiatief heeft meegedeeld dat hij niet langer aan de criteria van lid 2 voldoet, mag niet eerder dan zes maanden na de datum van de weigering of intrekking van die status opnieuw om de status van gecertificeerd belastingplichtige verzoeken, mits aan alle relevante criteria is voldaan.
Amendement 39
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 1
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 13 bis – lid 6 ter (nieuw)
6 ter.  Als een gecertificeerd belastingplichtige niet langer over een btw-identificatienummer beschikt, wordt zijn status van gecertificeerd belastingplichtige automatisch ingetrokken.
Amendement 40
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 1
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 13 bis – lid 7 bis (nieuw)
7 bis.   De procedures met betrekking tot afgewezen aanvragen, wijzigingen in de situatie van de belastingplichtige, beroepsprocedures en procedures om opnieuw de status van gecertificeerd belastingplichtige aan te vragen, worden vastgesteld in een uitvoeringshandeling en worden in alle lidstaten algemeen toegepast.
Amendement 41
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 3
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 138 – lid 1 – letter b
(b)  de belastingplichtige of niet-belastingplichtige rechtspersoon aan wie de levering wordt gedaan, wordt voor btw-doeleinden geïdentificeerd in een andere lidstaat dan die van vertrek van de verzending of het vervoer van de goederen;
(b)  de belastingplichtige of niet-belastingplichtige rechtspersoon aan wie de levering wordt gedaan, wordt voor btw-doeleinden geïdentificeerd in een andere lidstaat dan die van vertrek van de verzending of het vervoer van de goederen en bezit een btw-identificatienummer dat toegankelijk is via VIES;
Amendement 42
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 4
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 138 bis – lid 3 – letter b
(b)  "tussenhandelaar": een andere leverancier in de keten dan de eerste leverancier, die de goederen zelf verzendt of vervoert of voor zijn rekening door een derde laat verzenden of vervoeren;
(b)  "tussenhandelaar": een andere leverancier in de keten dan de eerste leverancier of de laatste afnemer/klant, die de goederen zelf verzendt of vervoert of voor zijn rekening door een derde laat verzenden of vervoeren;
Amendement 43
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 5
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 243 – lid 3 – alinea 2
Elke gecertificeerd belastingplichtige aan wie goederen in het kader van de in artikel 17 bis bedoelde regeling voorraad op afroep worden geleverd, houdt een register bij van deze goederen.
Elke gecertificeerd belastingplichtige aan wie goederen in het kader van de in artikel 17 bis bedoelde regeling voorraad op afroep worden geleverd, houdt een gedigitaliseerd register van deze goederen bij dat toegankelijk is voor de belastingautoriteiten.”
Amendement 44
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 6
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 262 – lid 1 – inleidende formule
1.  Elke voor btw-doeleinden geïdentificeerde belastingplichtige dient een lijst in met de volgende gegevens:
1.  Elke voor btw-doeleinden geïdentificeerde belastingplichtige dient bij de bevoegde belastingautoriteit een lijst in met de volgende gegevens:
Amendement 45
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 6
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 262 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis.  De in lid 1 bedoelde informatie is via VIES toegankelijk voor alle betrokken belastingautoriteiten.
Amendement 46
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – lid 1 – punt 6 bis (nieuw)
Richtlijn 2006/112/EG
Titel XIV – hoofdstuk 2 bis (nieuw)
(6 bis)  in titel XIV wordt het volgende hoofdstuk ingevoegd:
"Hoofdstuk 2 bis
Btw-geschillenbeslechtingsmechanisme
Artikel 398 bis
1.  Uiterlijk op 1 juni 2020 wordt een btw-geschillenbeslechtingsmechanisme ingesteld om geschillen tussen de lidstaten over aangiftes, registraties of vermoedens van foutieve grensoverschrijdende btw-betalingen te beslechten, dat wordt toegepast indien de procedure voor onderling overleg niet binnen twee jaar resultaat oplevert.
2.  Het in lid 1 bedoelde mechanisme bestaat uit de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.
3.  Het mechanisme vormt geen beletsel voor de toepassing van nationale wetgeving of bepalingen van internationale overeenkomsten indien dat noodzakelijk is om belastingontduiking, belastingfraude of misbruik tegen te gaan.
4.  Het mechanisme omvat ook een onlineplatform voor de beslechting van btw-geschillen, met als doel de lidstaten in staat te stellen geschillen te beslechten zonder directe tussenkomst van het mechanisme noch van de bevoegde autoriteiten, door het vaststellen van duidelijke benaderingen om geschillen te bezweren wanneer ze zich voordoen, en van procedures om geschillen te beslechten.";
Amendement 47
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – lid 1 – punt 6 ter (nieuw)
Richtlijn 2006/112/EG
Titel XIV – hoofdstuk 2 ter (nieuw)
(6 ter)  in titel XIV wordt het volgende hoofdstuk ingevoegd:
"Hoofdstuk 2 ter
Geautomatiseerd kennisgevingsmechanisme
Artikel 398 ter
Uiterlijk op 1 juni 2020 wordt een geautomatiseerd kennisgevingsmechanisme ingesteld. Dit mechanisme zorgt ervoor dat belastingplichtigen automatisch in kennis worden gesteld van wijzigingen en updates van de btw-tarieven van de lidstaten. Deze automatische kennisgevingen worden in werking gesteld voordat de wijziging van toepassing wordt en uiterlijk vijf dagen nadat het besluit is genomen.";
Amendement 48
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 9
Richtlijn 2006/112/EG
Artikelen 403 en 404
(9)  De artikelen 403 en 404 worden geschrapt.
(9)  Artikel 403 wordt geschrapt.
Amendement 49
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – lid 1 – punt 9 bis (nieuw)
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 404
(9 bis)  Artikel 404 wordt vervangen door:
"Artikel 404
"Artikel 404
Vanaf de vaststelling van deze richtlijn dient de Commissie om de vier jaar, op basis van de van de lidstaten verkregen gegevens, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de werking van het gemeenschappelijke btw-stelsel in de lidstaten en met name over de werking van de overgangsregeling voor de belastingheffing in het handelsverkeer tussen de lidstaten, in voorkomend geval vergezeld van voorstellen voor de definitieve regeling.
Uiterlijk op ... [één jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn], en vervolgens om de drie jaar, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de vrijstellingsregeling voor de invoer uit derde landen en de verenigbaarheid ervan met het Europese kader, en over de samenwerking met de bevoegde autoriteiten van derde landen, met name op het gebied van fraudebestrijding. Uiterlijk op ... [twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn], en vervolgens om de drie jaar, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de nationale praktijk met betrekking tot het opleggen van administratieve en strafrechtelijke sancties aan natuurlijke en rechtspersonen die btw-fraude hebben gepleegd. De Commissie werkt samen met de bevoegde nationale en Europese autoriteiten om, waar nodig, gevolg te geven aan de aanbevelingen die bedoeld zijn om een minimum aan harmonisatie tot stand te brengen.";
Amendement 50
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 9 ter (nieuw)
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 404 bis (nieuw)
(9 ter)   het volgende artikel 404 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 404 bis
Elke lidstaat dient om de drie jaar een evaluatieverslag over de doeltreffendheid van het systeem voor toezicht op btw-fraude in bij de Commissie, die dit verslag toezendt aan OLAF.";
Amendement 51
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 – lid 1 – alinea 2
Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 januari 2019.
Zij passen die bepalingen, samen met de uitvoeringshandelingen en richtsnoeren, toe vanaf 1 januari 2019.
Amendement 52
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis.   Uiterlijk op … [datum van vaststelling van deze richtlijn], en vervolgens om de drie jaar, dient de Commissie, op basis van de van de lidstaten verkregen informatie, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van de criteria voor de definitie van een gecertificeerd belastingplichtige in de lidstaten en met name over de gevolgen die dit kan hebben voor de bestrijding van btw-fraude. Dat verslag gaat, indien passend, vergezeld van een voorstel voor een wetgevingshandeling.

Btw: toepassing van de verleggingsregeling en van het snellereactiemechanisme *
PDF 112kWORD 47k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 oktober 2018 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de toepassing van de facultatieve verleggingsregeling voor leveringen van bepaalde fraudegevoelige goederen en diensten en van het snellereactiemechanisme tegen btw-fraude (COM(2018)0298 – C8-0265/2018 – 2018/0150(CNS))
P8_TA(2018)0367A8-0283/2018

(Bijzondere wetgevingsprocedure – raadpleging)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2018)0298),

–  gezien artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8‑0265/2018),

–  gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0283/2018),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;

4.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


Administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen wat betreft de inhoud van het elektronische register *
PDF 112kWORD 47k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 oktober 2018 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 389/2012 betreffende administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen wat betreft de inhoud van het elektronische register (COM(2018)0349 – C8-0371/2018 – 2018/0181(CNS))
P8_TA(2018)0368A8-0285/2018

(Bijzondere wetgevingsprocedure – raadpleging)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2018)0349),

–  gezien artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8‑0371/2018),

–  gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0285/2018),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;

4.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.


Evaluatie van gezondheidstechnologie ***I
PDF 328kWORD 112k
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 3 oktober 2018 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de evaluatie van gezondheidstechnologie en tot wijziging van Richtlijn 2011/24/EU (COM(2018)0051 – C8-0024/2018 – 2018/0018(COD))(1)
P8_TA(2018)0369A8-0289/2018

(Gewone wetgevingsprocedure – eerste lezing)

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Visum 1
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114 en artikel 168, lid 4,
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 1
(1)  De ontwikkeling van gezondheidstechnologieën is een belangrijke motor voor economische groei en innovatie in de Unie. Deze technologie maakt deel uit van een globale markt voor uitgaven voor gezondheidszorg, die goed is voor 10 % van het bruto binnenlands product van de EU. Gezondheidstechnologieën omvatten geneesmiddelen, medische hulpmiddelen en medische procedures alsmede maatregelen voor de preventie, diagnose of behandeling van ziekten.
(1)  De ontwikkeling van gezondheidstechnologieën is van cruciaal belang om het hoge niveau van bescherming van de gezondheid te bereiken dat het gezondheidsbeleid moet garanderen voor alle burgers. Gezondheidstechnologieën vormen een innovatieve economische sector die deel uitmaakt van een globale markt voor uitgaven voor gezondheidszorg, die goed is voor 10 % van het bruto binnenlands product van de EU. Gezondheidstechnologieën omvatten geneesmiddelen, medische hulpmiddelen en medische procedures alsmede maatregelen voor de preventie, diagnose of behandeling van ziekten.
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 1 bis (nieuw)
(1 bis)  In 2014 bedroegen de uitgaven voor geneesmiddelen 1,41 % van het bbp en 17,1 % van de totale gezondheidsuitgaven, waarvan zij een belangrijk onderdeel vormen. De gezondheidsuitgaven in de EU bedragen 1,3 biljoen EUR per jaar, wat overeenkomt met 10 % van het bbp; 220 miljard EUR hiervan zijn uitgaven voor geneesmiddelen en 110 miljard EUR zijn uitgaven voor medische hulpmiddelen.
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 1 ter (nieuw)
(1 ter)  In de conclusies van de Raad van 16 juni 2016 en de resolutie van het Europees Parlement van 2 maart 2017 over EU-opties voor een betere toegang tot geneesmiddelen1 bis wordt benadrukt dat er in de Unie talrijke barrières bestaan voor de toegang tot geneesmiddelen en innovatieve technologieën. De voornaamste barrières zijn het gebrek aan nieuwe behandelmethoden voor bepaalde ziekten en de hoge prijs van geneesmiddelen, die in veel gevallen geen therapeutische meerwaarde hebben.
__________________
1 bis PB C 263 van 25.7.2018, blz. 4.
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 1 quater (nieuw)
(1 quater)  De vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen worden toegekend door het Europees Geneesmiddelenbureau op basis van de beginselen van veiligheid en doeltreffendheid. Normaliter wordt de evaluatie van de relatieve doeltreffendheid uitgevoerd door de agentschappen die op nationaal niveau verantwoordelijk zijn voor de evaluatie van gezondheidstechnologieën, aangezien de verlening van commerciële vergunningen niet gepaard gaat met een onderzoek naar de relatieve doeltreffendheid.
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 2
(2)  Evaluatie van gezondheidstechnologie (EGT) is een empirisch onderbouwd proces waarbij de bevoegde autoriteiten de relatieve doeltreffendheid van nieuwe of bestaande technologieën kunnen bepalen. Bij EGT wordt vooral bekeken wat de meerwaarde is van een gezondheidstechnologie in vergelijking met andere bestaande of nieuwe gezondheidstechnologieën.
(2)  Evaluatie van gezondheidstechnologie (EGT) is een wetenschappelijk, empirisch onderbouwd proces waarbij de bevoegde autoriteiten de relatieve doeltreffendheid van nieuwe of bestaande technologieën kunnen bepalen. Bij EGT wordt vooral bekeken wat de therapeutische meerwaarde is van een gezondheidstechnologie in vergelijking met andere bestaande of nieuwe gezondheidstechnologieën.
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 2 bis (nieuw)
(2 bis)  Zoals de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) aangaf tijdens de 67e Wereldgezondheidsvergadering in mei 2014, moet EGT worden ingezet als een instrument ter ondersteuning van een universele dekking van de gezondheidszorg.
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 2 ter (nieuw)
(2 ter)  EGT moet een belangrijke rol spelen in de bevordering van vormen van innovatie die patiënten en de maatschappij in brede zin betere resultaten bieden, en is een noodzakelijk instrument om de juiste invoering en toepassing van gezondheidstechnologieën te waarborgen.
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
(3)  EGT omvat zowel klinische als niet-klinische aspecten van een gezondheidstechnologie. In de door de EU medegefinancierde gezamenlijke acties op het gebied van EGT (EUnetHTA) zijn negen gebieden vastgesteld die als referentie dienen bij het evalueren van gezondheidstechnologieën. Van deze negen gebieden zijn er vier klinisch en vijf niet-klinisch. De vier klinische evaluatiegebieden hebben betrekking op het beschrijven van een gezondheidsprobleem en de huidige technologie, het onderzoek van de technische kenmerken, de relatieve veiligheid en de relatieve klinische doeltreffendheid van de geëvalueerde technologie. De vijf niet-klinische evaluatiegebieden hebben betrekking op de kostprijs en de economische evaluatie van een technologie en de ethische, organisatorische, sociale en juridische aspecten ervan. De klinische gebieden lenen zich daarom beter voor een gezamenlijke evaluatie op Unieniveau van hun wetenschappelijke onderbouwing, terwijl de evaluatie van niet-klinische gebieden meestal nauwer samenhangt met de nationale en regionale context en aanpak.
(3)  EGT omvat zowel klinische als niet-klinische aspecten van een gezondheidstechnologie. In de door de EU medegefinancierde gezamenlijke acties op het gebied van EGT (EUnetHTA) zijn negen gebieden vastgesteld die als referentie dienen bij het evalueren van gezondheidstechnologieën. Van deze negen gebieden (die samen het HTA Core-model vormen) zijn er vier klinisch en vijf niet-klinisch. De vier klinische evaluatiegebieden hebben betrekking op het beschrijven van een gezondheidsprobleem en de huidige technologie, het onderzoek van de technische kenmerken, de relatieve veiligheid en de relatieve klinische doeltreffendheid van de geëvalueerde technologie. De vijf niet-klinische evaluatiegebieden hebben betrekking op de kostprijs en de economische evaluatie van een technologie en de ethische, organisatorische, sociale en juridische aspecten ervan. De klinische gebieden lenen zich daarom beter voor een gezamenlijke evaluatie op Unieniveau van hun wetenschappelijke onderbouwing, terwijl de evaluatie van niet-klinische gebieden meestal nauwer samenhangt met de nationale en regionale context en aanpak.
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 3 bis (nieuw)
(3 bis)  Gezondheidswerkers, patiënten en gezondheidsinstanties moeten weten of een nieuwe gezondheidstechnologie wat betreft voordelen en risico's al dan niet beter is dan een bestaande gezondheidstechnologie. Gezamenlijke klinische evaluaties moeten er bijgevolg op gericht zijn te achterhalen wat de therapeutische toegevoegde waarde is van nieuwe of bestaande gezondheidstechnologieën in vergelijking met andere nieuwe of bestaande gezondheidstechnologieën. Dergelijke evaluaties gebeuren aan de hand van vergelijkende onderzoeken waarbij de technologie wordt afgezet tegen de beste op dat moment bewezen ingreep (standaardbehandeling) of de meest gebruikelijke behandeling wanneer er geen standaardbehandeling bestaat.
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 4
(4)  De resultaten van EGT worden gebruikt om besluiten te nemen over de toewijzing van begrotingsmiddelen op het gebied van gezondheid, bijvoorbeeld als het gaat om de prijsstelling of terugbetaling van gezondheidstechnologieën. EGT kan de lidstaten dus helpen bij de ontwikkeling en instandhouding van houdbare gezondheidszorgstelsels en innovatie stimuleren die betere resultaten oplevert voor patiënten.
(4)  EGT is een belangrijk instrument om kwalitatief hoogwaardige innovatie te bevorderen, onderzoek te laten aansluiten op behoeften binnen gezondheidszorgstelsels waarnaar nog niet veel onderzoek wordt gedaan (op het gebied van diagnostiek, behandelingen of procedures) en richting te geven aan klinische en maatschappelijke prioriteiten. Ook kan EGT het wetenschappelijk bewijs verbeteren dat wordt gebruikt ter ondersteuning van de besluitvorming op klinisch vlak, en kan het een positieve impact hebben op het efficiënte gebruik van middelen, de duurzaamheid van gezondheidszorgstelsels, de toegankelijkheid van geëigende gezondheidstechnologieën voor patiënten en het concurrentievermogen van de sector, namelijk middels een betere voorspelbaarheid en efficiënter onderzoek. De lidstaten gebruiken de resultaten van EGT om over meer wetenschappelijk bewijs te beschikken ter ondersteuning van de besluitvorming wanneer gezondheidstechnologieën worden ingevoerd binnen hun stelsels, dat wil zeggen ter ondersteuning van de besluitvorming over de toewijzing van middelen. EGT kan de lidstaten dus helpen bij de ontwikkeling en instandhouding van houdbare gezondheidszorgstelsels en innovatie stimuleren die betere resultaten oplevert voor patiënten.
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 4 bis (nieuw)
(4 bis)  Samenwerking op het gebied van EGT kan ook een rol spelen in de hele cyclus van gezondheidstechnologie: in de eerste fasen van ontwikkeling, met name door middel van 'horizonverkenning' (verkennend onderzoek), met als doel baanbrekende technologieën te identificeren; bij vroegtijdige dialogen en de totstandkoming van wetenschappelijk advies; bij een betere vormgeving van studies, met als doel tot efficiëntere onderzoeken te komen; en tijdens de kernfasen van de algemene evaluatie, wanneer de technologie al wordt gebruikt. Ten slotte kan EGT de besluitvorming faciliteren over het stopzetten van investeringen indien een technologie obsoleet en ongeschikt wordt ten opzichte van beschikbare alternatieven die beter zijn. In dit opzicht zou meer samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van EGT de zorgstandaarden, alsook de stelling van diagnoses en de screening van pasgeboren baby's in de hele EU helpen verbeteren en harmoniseren.
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 4 ter (nieuw)
(4 ter)  Samenwerking op het gebied van EGT hoeft niet altijd betrekking te hebben op farmaceutische producten en medische hulpmiddelen. Er kan ook worden samengewerkt op het gebied van interventies als complementaire diagnostiek voor behandelingen, chirurgische procedures, preventie en screenings- en gezondheidsbevorderingsprogramma's, instrumenten voor informatie- en communicatietechnologie (ICT) en formules voor de organisatie van de gezondheidszorg of processen van integrale zorgverlening. De eisen op basis waarvan verschillende technologieën worden geëvalueerd, zijn afhankelijk van de specifieke kenmerken en kunnen dus variëren. Daarom moet er een samenhangende en adequate EGT-benadering worden toegepast die geschikt is voor diverse technologieën. Bovendien is de toegevoegde waarde van samenwerking op EU-niveau waarschijnlijk nog groter op bepaalde specifieke terreinen, zoals de behandeling van zeldzame ziekten, geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik, precisiegeneeskunde of geavanceerde behandelingen.
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Overweging 5
(5)  Doordat verschillende lidstaten parallel evaluaties uitvoeren en de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de evaluatieprocedures en -methoden verschillen, kunnen de ontwikkelaars van gezondheidstechnologie te maken krijgen met veelvuldige en uiteenlopende verzoeken om gegevens. Hierdoor kunnen ook overlappingen en verschillen in uitkomsten ontstaan, die leiden tot een zwaardere financiële en administratieve belasting en daarmee een belemmering vormen voor het vrije verkeer van de desbetreffende gezondheidstechnologieën en van de soepele werking van de interne markt.
(5)  Doordat verschillende lidstaten parallel evaluaties uitvoeren en de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de evaluatieprocedures en -methoden verschillen, kunnen de ontwikkelaars van gezondheidstechnologie te maken krijgen met een veelvoud aan verzoeken om gegevens, hetgeen zou kunnen leiden tot een zwaardere financiële en administratieve belasting en aldus een belemmering zou kunnen vormen voor het vrije verkeer van de desbetreffende gezondheidstechnologieën en van de soepele werking van de interne markt. In gerechtvaardigde gevallen, meer bepaald wanneer specifieke eigenschappen van nationale (en regionale) gezondheidsstelsels en prioriteiten hierom vragen, kan een aanvullende evaluatie met betrekking tot bepaalde aspecten nodig zijn. Evaluaties die niet relevant zijn voor de besluitvorming in bepaalde lidstaten kunnen echter de toepassing van innovatieve technologieën vertragen, met als gevolg dat ook de toegang van patiënten tot werkzame innovatieve behandelingen vertraging oploopt.
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Overweging 6
(6)  De lidstaten hebben weliswaar een aantal gezamenlijke evaluaties uitgevoerd in het kader van de door de EU medegefinancierde gezamenlijke acties, maar de productie van de output was inefficiënt, waarbij werd vertrouwd op projectgebaseerde samenwerking bij het ontbreken van een duurzaam samenwerkingsmodel. Het gebruik van de resultaten van de gezamenlijke acties, met inbegrip van hun gezamenlijke klinische evaluaties, op het niveau van de lidstaten is laag gebleven, wat betekent dat de overlapping van evaluaties van dezelfde gezondheidstechnologie door EGT-autoriteiten en -instanties in verschillende lidstaten binnen identieke of soortgelijke termijnen niet voldoende is aangepakt.
(6)  De lidstaten hebben een aantal gezamenlijke evaluaties uitgevoerd in het kader van de door de EU medegefinancierde gezamenlijke acties. Deze samenwerking werd overeenkomstig artikel 15 van Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad1 bis, in drie fasen uitgevoerd, via drie gezamenlijke acties die elk eigen specifieke doelstellingen en een afzonderlijke begroting hadden: EUnetHTA 1, van 2010 tot 2012 (6 miljoen EUR); EUnetHTA 2, van 2012 tot 2015 (9,5 miljoen EUR); en EUnetHTA 3, dat in juni 2016 van start is gegaan en in 2020 zal aflopen (20 miljoen EUR). Gezien de tijdelijke aard van deze acties en met het oog op de voortzetting van de samenwerking, wordt in deze verordening een duurzamere manier vastgesteld om te garanderen dat de gezamenlijke evaluaties worden voortgezet. De belangrijkste resultaten van de gezamenlijke werkzaamheden tot nog toe zijn het 'HTA Core-model', een evaluatiemodel dat een kader biedt voor de EGT-verslagen; een databank voor het delen van geplande projecten, lopende projecten en projecten die onlangs zijn gepubliceerd door individuele agentschappen (POP-database); een databank met bewijsmateriaal voor de opslag van informatie, onder meer over de status van de evaluatie van veelbelovende technologieën of over verzoeken om aanvullende onderzoeken die voortvloeien uit EGT; en een reeks methodologische richtsnoeren en hulpmiddelen ter ondersteuning van de agentschappen die zich met EGT bezighouden, waaronder richtsnoeren voor het aanpassen van verslagen voor verschillende landen.
_________________
1 bis Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (PB L 88 van 4.4.2011, blz. 45).
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Overweging 6 bis (nieuw)
(6 bis)  De productie van de output in het kader van de gezamenlijke acties was echter inefficiënt, en bij gebrek aan een duurzaam samenwerkingsmodel werd er vertrouwd op projectgebaseerde samenwerking. Het gebruik van de resultaten van de gezamenlijke acties, met inbegrip van hun gezamenlijke klinische evaluaties, op het niveau van de lidstaten is laag gebleven, wat betekent dat de overlapping van evaluaties van dezelfde gezondheidstechnologie door EGT-autoriteiten en -instanties in verschillende lidstaten binnen identieke of soortgelijke termijnen niet voldoende is aangepakt.
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Overweging 7
(7)  De Raad heeft in zijn conclusies van december 20148 de belangrijke rol van evaluatie van gezondheidstechnologie erkend en verzoekt de Commissie de samenwerking op een duurzame manier te blijven ondersteunen.
(7)  In zijn conclusies van december 2014 over innovatie ten bate van patiënten8 heeft de Raad de belangrijke rol erkend van de evaluatie van gezondheidstechnologie als een gezondheidsbeleidsinstrument ter ondersteuning van empirisch onderbouwde, duurzame en billijke keuzes op het gebied van gezondheidszorg en gezondheidstechnologieën ten bate van de patiënten. Voorts verzocht de Raad de Commissie de samenwerking op een duurzame manier te blijven ondersteunen, en vroeg hij om meer samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van EGT en om het onderzoeken van de mogelijkheden voor samenwerking op het gebied van de informatie-uitwisseling tussen bevoegde autoriteiten. Daarnaast verzocht de Raad de lidstaten en de Commissie in zijn conclusies van december 2015 over gepersonaliseerde geneeskunde voor patiënten om de EGT-methoden die kunnen worden toegepast op gepersonaliseerde geneeskunde te versterken, en werd in de conclusies van de Raad van juni 2016 over het versterken van het evenwicht in de farmaceutische systemen in de Europese Unie en haar lidstaten wederom bevestigd dat de lidstaten een duidelijke toegevoegde waarde zien in de samenwerking op het gebied van EGT. Ook in het gezamenlijke verslag van DG ECFIN en het Comité voor de economische politiek van oktober 2016 werd verzocht om meer Europese samenwerking op het gebied van EGT.
__________________
__________________
8 PB C 438 van 6.12.2014, blz. 12.
8 PB C 438 van 6.12.2014, blz. 12.
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Overweging 8
(8)  Het Europees Parlement heeft de Commissie in zijn resolutie van 2 maart 2017 over EU-opties voor een betere toegang tot geneesmiddelen9 verzocht zo spoedig mogelijk een wetsvoorstel in te dienen met het oog op een Europees systeem voor de evaluatie van gezondheidstechnologieën en geharmoniseerde transparante criteria voor de evaluatie van gezondheidstechnologie om de therapeutische meerwaarde van geneesmiddelen vast te stellen.
(8)  Het Europees Parlement heeft de Commissie in zijn resolutie van 2 maart 2017 over EU-opties voor een betere toegang tot geneesmiddelen9 verzocht zo spoedig mogelijk een wetsvoorstel in te dienen met het oog op een Europees systeem voor de evaluatie van gezondheidstechnologieën en geharmoniseerde transparante criteria voor de evaluatie van gezondheidstechnologie om de therapeutische meerwaarde en relatieve doeltreffendheid van gezondheidstechnologieën vast te stellen ten opzichte van het beste beschikbare alternatief, rekening houdend met de mate van innovatie en de waarde voor de patiënt.
__________________
__________________
9 Resolutie van het Europees Parlement van 2 maart 2017 over EU-opties voor een betere toegang tot geneesmiddelen – 2016/2057(INI).
9 Resolutie van het Europees Parlement van 2 maart 2017 over EU-opties voor een betere toegang tot geneesmiddelen – 2016/2057(INI).
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Overweging 10
(10)  Om te zorgen voor een betere werking van de interne markt en bij te dragen tot een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid, moeten de regels voor de uitvoering van klinische evaluatie op nationaal niveau en klinische evaluatie van bepaalde gezondheidstechnologieën op het niveau van de Unie onderling worden aangepast, waarbij de voortzetting van de vrijwillige samenwerking tussen de lidstaten inzake bepaalde aspecten van EGT moet worden ondersteund.
(10)  Om te zorgen voor een betere werking van de interne markt en bij te dragen tot een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid, moeten de regels voor de uitvoering van klinische evaluatie op nationaal niveau en klinische evaluatie van bepaalde gezondheidstechnologieën op het niveau van de Unie onderling worden aangepast, waarbij de voortzetting van de vrijwillige samenwerking tussen de lidstaten inzake bepaalde aspecten van EGT moet worden ondersteund. Deze afstemming moet de hoogste kwaliteitsnormen waarborgen en in overeenstemming zijn met de beste beschikbare praktijken. De afstemming mag niet gericht zijn op de kleinste gemene deler en EGT-agentschappen die over een hogere mate van deskundigheid beschikken en hogere normen hanteren, er niet toe dwingen lagere eisen te accepteren. In plaats daarvan moet de afstemming een verhoging van de EGT-capaciteit en van de kwaliteit op nationaal en regionaal niveau tot gevolg hebben.
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Overweging 11
(11)  Overeenkomstig artikel 168, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) blijven de lidstaten verantwoordelijk voor de organisatie en verstrekking van hun gezondheidszorg. Daarom moet het toepassingsgebied van de regels van de Unie worden beperkt tot die aspecten van EGT die betrekking hebben op de klinische evaluatie van gezondheidstechnologie en moeten de conclusies van de evaluatie worden beperkt tot de bevindingen met betrekking tot de relatieve doeltreffendheid van gezondheidstechnologie. Het resultaat van dergelijke evaluaties mag dus geen invloed hebben op de bevoegdheid van de lidstaten met betrekking tot latere besluiten inzake prijsstelling en terugbetaling van gezondheidstechnologieën, waaronder de vaststelling van criteria voor die prijsstelling en terugbetaling, die kunnen afhangen van niet-klinische en klinische overwegingen en uitsluitend een zaak van nationale bevoegdheid blijven.
(11)  Overeenkomstig artikel 168, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) blijven de lidstaten verantwoordelijk voor de organisatie en verstrekking van hun gezondheidszorg. Daarom moet het toepassingsgebied van de regels van de Unie worden beperkt tot die aspecten van EGT die betrekking hebben op de klinische evaluatie van gezondheidstechnologie. De gezamenlijke klinische evaluatie waarin deze verordening voorziet vormt een wetenschappelijke analyse van de relatieve effecten van een gezondheidstechnologie op resultaten betreffende doeltreffendheid, veiligheid en efficiëntie, gezamenlijk aangeduid als klinische resultaten; de evaluatie gebeurt ten aanzien van de op dat moment als geschikt beschouwde comparatoren en voor de gekozen populaties en subpopulaties, met inachtneming van de criteria van het HTA Core Model. Bij de evaluatie wordt ook gekeken naar de mate van zekerheid over de relatieve effecten op basis van de beschikbare gegevens. Het resultaat van dergelijke gezamenlijke klinische evaluaties mag dus geen invloed hebben op de bevoegdheid van de lidstaten met betrekking tot latere besluiten inzake prijsstelling en terugbetaling van gezondheidstechnologieën, waaronder de vaststelling van criteria voor die prijsstelling en terugbetaling, die kunnen afhangen van niet-klinische en klinische overwegingen en uitsluitend een zaak van nationale bevoegdheid blijven. De evaluatie die elke lidstaat uitvoert in het kader van zijn nationale evaluatie, valt derhalve buiten het toepassingsgebied van deze verordening.
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Overweging 12
(12)  Om te zorgen voor een brede toepassing van geharmoniseerde regels inzake de klinische aspecten en de EGT-instanties in staat te stellen hun expertise en middelen te bundelen, moeten gezamenlijke klinische evaluaties verplicht worden gesteld voor alle geneesmiddelen die op grond van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad11 onder de communautaire procedure voor het verlenen van vergunningen voor het in de handel brengen vallen en die een nieuw werkzaam bestanddeel bevatten, voor zover deze geneesmiddelen vervolgens worden toegelaten voor een nieuwe therapeutische indicatie. Gezamenlijke klinische evaluaties moeten eveneens worden uitgevoerd voor bepaalde medische hulpmiddelen in de zin van Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad12 die in de hoogste risicoklassen vallen en waarvoor de desbetreffende deskundigenpanels hun adviezen of standpunten hebben afgegeven. Er moet een selectie van medische hulpmiddelen voor gezamenlijke klinische evaluatie worden gemaakt op basis van specifieke criteria.
(12)  Om te zorgen voor een brede toepassing van geharmoniseerde regels en voor meer samenwerking tussen de lidstaten met betrekking tot de klinische aspecten van EGT, en om de EGT-instanties in staat te stellen hun expertise en middelen te bundelen teneinde verspilling en inefficiënte praktijken in de gezondheidszorg tegen te gaan, moeten gezamenlijke klinische evaluaties verplicht worden gesteld voor alle geneesmiddelen die op grond van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad11 onder de communautaire procedure voor het verlenen van vergunningen voor het in de handel brengen vallen en die een nieuw werkzaam bestanddeel bevatten, voor zover deze geneesmiddelen vervolgens worden toegelaten voor een nieuwe therapeutische indicatie. Gezamenlijke klinische evaluaties moeten eveneens worden uitgevoerd voor bepaalde medische hulpmiddelen in de zin van Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad, aangezien er behoefte is aan meer klinisch bewijsmateriaal met betrekking tot al deze nieuwe technologieën.
__________________
__________________
11 Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1).
11 Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1).
12 Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen, tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 178/2002 en Verordening (EG) nr. 1223/2009, en tot intrekking van Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG van de Raad (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 1).
12 Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen, tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 178/2002 en Verordening (EG) nr. 1223/2009, en tot intrekking van Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG van de Raad (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 1).
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Overweging 13
(13)  Om ervoor te zorgen dat gezamenlijke klinische evaluaties van gezondheidstechnologieën nauwkeurig en relevant blijven, moeten voorwaarden worden vastgesteld voor het bijwerken van de evaluaties, met name wanneer aanvullende gegevens die na de eerste evaluatie aan het licht zijn gekomen tot een juistere evaluatie zouden kunnen leiden.
(13)  Om ervoor te zorgen dat gezamenlijke klinische evaluaties van gezondheidstechnologieën nauwkeurig, relevant en van goede kwaliteit blijven en op elk moment op het beste op dat moment beschikbare wetenschappelijke bewijs berusten, moet een flexibele en formele procedure worden vastgesteld voor het bijwerken van de evaluaties, met name wanneer er na de eerste evaluatie nieuw bewijs of nieuwe aanvullende gegevens beschikbaar worden en wanneer deze informatie kan leiden tot meer wetenschappelijk bewijs en bijgevolg de kwaliteit van de evaluatie kan verbeteren.
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Overweging 14
(14)  Er moet een coördinatiegroep bestaande uit vertegenwoordigers van autoriteiten en instanties voor evaluatie van gezondheidstechnologie in de lidstaten worden opgericht die verantwoordelijk is voor het toezicht op de uitvoering van gezamenlijke klinische evaluaties en andere gezamenlijke werkzaamheden.
(14)  Er moet een coördinatiegroep bestaande uit vertegenwoordigers van autoriteiten en instanties voor evaluatie van gezondheidstechnologie in de lidstaten worden opgericht die verantwoordelijk is voor het toezicht op de uitvoering van gezamenlijke klinische evaluaties en andere gezamenlijke werkzaamheden die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, en die over aantoonbare kennis op dit gebied beschikt.
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Overweging 15
(15)  Met het oog op een door de lidstaten geleide aanpak van gezamenlijke klinische evaluaties en wetenschappelijk overleg, moeten de lidstaten nationale EGT-autoriteiten en -instanties aanwijzen die als leden van de coördinatiegroep advies verlenen bij besluitvorming. De aangewezen autoriteiten en instanties moeten zorgen voor een voldoende hoog niveau van vertegenwoordiging in de coördinatiegroep en technische expertise in de subgroepen, rekening houdend met de behoefte aan deskundigheid op het gebied van evaluatie van gezondheidstechnologie met betrekking tot geneesmiddelen en medische hulpmiddelen.
(15)  Met het oog op een door de lidstaten geleide aanpak van gezamenlijke klinische evaluaties en wetenschappelijk overleg, moeten de lidstaten nationale of regionale EGT-autoriteiten en -instanties aanwijzen die als leden van de coördinatiegroep advies verlenen bij besluitvorming inzake de uitvoering van dergelijke evaluaties. De aangewezen autoriteiten en instanties moeten zorgen voor een voldoende hoog niveau van vertegenwoordiging in de coördinatiegroep en technische expertise in de subgroepen, rekening houdend met de mogelijkheid van het aanbieden van deskundigheid op het gebied van evaluatie van gezondheidstechnologie met betrekking tot geneesmiddelen en medische hulpmiddelen. De organisatiestructuur moet zijn afgestemd op de specifieke taken van de subgroepen die de gezamenlijke klinische evaluaties en het gezamenlijk wetenschappelijk overleg uitvoeren. Belangenconflicten moeten worden verhinderd.
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Overweging 15 bis (nieuw)
(15 bis)  De transparantie van het proces en de bekendheid ervan bij het publiek zijn cruciaal. Daarom moeten alle te evalueren klinische gegevens met de hoogste mate van transparantie en openbaarheid worden aangeboden teneinde het vertrouwen in het systeem op te bouwen. Indien bepaalde gegevens om commerciële redenen vertrouwelijk zijn, moet deze vertrouwelijkheid duidelijk afgebakend en gemotiveerd worden, en moet de hoeveelheid vertrouwelijke gegevens zo veel mogelijk worden beperkt en goed worden beschermd.
Amendement 26
Voorstel voor een verordening
Overweging 16
(16)  Om ervoor te zorgen dat de geharmoniseerde procedures voldoen aan hun doelstelling voor de interne markt, moeten de lidstaten ten volle rekening houden met de resultaten van gezamenlijke klinische evaluaties en deze dan ook niet herhalen. Deze verplichting belet de lidstaten niet om niet-klinische evaluaties voor dezelfde gezondheidstechnologie uit te voeren of conclusies over de meerwaarde van de betrokken technologieën te trekken als onderdeel van de nationale evaluatieprocessen waarbij zowel klinische als niet-klinische gegevens en criteria in aanmerking kunnen worden genomen. Ook staat niets de lidstaten in de weg om hun eigen aanbevelingen of besluiten inzake prijsstelling of terugbetaling te formuleren.
(16)  Om ervoor te zorgen dat de geharmoniseerde procedures voldoen aan hun doelstelling voor de interne markt en erin slagen de kwaliteit van innovatie en klinisch bewijs te verhogen, moeten de lidstaten rekening houden met de resultaten van gezamenlijke klinische evaluaties en deze niet herhalen. Naargelang de behoeften op nationaal niveau hebben de lidstaten het recht de gezamenlijke klinische evaluatie aan te vullen met aanvullend klinisch bewijsmateriaal en aanvullende analyses waarin rekening wordt gehouden met andere comparatoren of met een specifieke nationale behandelsituatie. Dergelijke aanvullende klinische evaluaties moeten naar behoren worden gerechtvaardigd, proportioneel zijn en worden gemeld aan de Commissie en de coördinatiegroep. Deze verplichting belet de lidstaten bovendien niet om niet-klinische evaluaties voor dezelfde gezondheidstechnologie uit te voeren of conclusies over de klinische meerwaarde van de betrokken technologieën te trekken als onderdeel van de nationale evaluatieprocessen waarbij specifieke zowel klinische als niet-klinische gegevens en criteria van de lidstaat in kwestie, op nationaal en/of regionaal niveau, in aanmerking kunnen worden genomen. Ook staat niets de lidstaten in de weg om hun eigen aanbevelingen of besluiten inzake prijsstelling of terugbetaling te formuleren.
Amendement 27
Voorstel voor een verordening
Overweging 16 bis (nieuw)
(16 bis)  Teneinde het mogelijk te maken de klinische evaluatie in te zetten ten behoeve van de besluiten inzake terugbetaling op nationaal niveau, moet de evaluatie idealiter betrekking hebben op de populatie die in een bepaalde lidstaat in aanmerking komt voor terugbetaling van het geneesmiddel.
Amendement 28
Voorstel voor een verordening
Overweging 17
(17)  Het tijdschema voor gezamenlijke klinische evaluaties voor geneesmiddelen moet zo veel mogelijk worden afgestemd op het tijdschema voor de afronding van de communautaire procedure voor het verlenen van vergunningen voor het in de handel brengen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 726/2004. Dergelijke coördinatie moet ervoor zorgen dat klinische evaluaties effectief de markttoegang kunnen verbeteren en ertoe bijdragen dat innovatieve technologie tijdig beschikbaar is voor patiënten. Als algemene regel geldt dat de procedure moet worden afgerond op het moment van de bekendmaking van het besluit van de Commissie tot verlening van een vergunning.
Schrappen
Amendement 29
Voorstel voor een verordening
Overweging 17 bis (nieuw)
(17 bis)  Het op weesgeneesmiddelen gerichte gezamenlijke wetenschappelijke overleg moet waarborgen dat een eventuele nieuwe aanpak in vergelijking met de huidige situatie niet tot onnodige vertragingen zal leiden voor wat de evaluatie van weesgeneesmiddelen betreft, en moet rekening houden met de pragmatische benadering in het kader van EUnetHTA.
Amendement 30
Voorstel voor een verordening
Overweging 18
(18)  Bij de vaststelling van een tijdschema voor de gezamenlijke klinische evaluaties van medische hulpmiddelen moet rekening worden gehouden met de gedecentraliseerde markttoegang voor medische hulpmiddelen en de beschikbaarheid van het vereiste bewijsmateriaal om een gezamenlijke klinische evaluatie uit te voeren. Als het vereiste bewijsmateriaal mogelijk pas beschikbaar komt nadat het medische hulpmiddel in de handel is gebracht, en om ervoor te zorgen dat de keuze van de medische hulpmiddelen voor een gezamenlijke klinische evaluatie op een passend tijdstip plaatsvindt, moet het mogelijk zijn dat de evaluatie van dergelijke hulpmiddelen na de marktintroductie plaatsvindt.
(18)  Bij de vaststelling van een tijdschema voor de gezamenlijke klinische evaluaties van gezondheidstechnologieën moet rekening worden gehouden met het tijdschema dat moet worden gevolgd voor de afronding van de gecentraliseerde vergunningsprocedure uit hoofde van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad1 bis, in het geval van geneesmiddelen, voor de CE-conformiteitsmarkering voor medische hulpmiddelen uit hoofde van Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad1 ter, en voor de CE-conformiteitsmarkering voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek uit hoofde van Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad1 quater. In elk geval moet bij die evaluaties rekening worden gehouden met de beschikbaarheid van voldoende adequaat en wetenschappelijk en andersoortig bewijsmateriaal om een gezamenlijke klinische evaluatie te kunnen uitvoeren, en moeten de evaluaties, als het om geneesmiddelen gaat, zo dicht mogelijk bij de verstrekking van de vergunning voor het in de handel brengen ervan worden uitgevoerd, en in alle gevallen zonder ongerechtvaardigde en onnodige vertragingen.
_________________
1 bis Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1).
1 ter Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen, tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 178/2002 en Verordening (EG) nr. 1223/2009, en tot intrekking van Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG van de Raad (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 1).
1 quater Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en tot intrekking van Richtlijn 98/79/EG en Besluit 2010/227/EU van de Commissie (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 176).
Amendement 31
Voorstel voor een verordening
Overweging 19
(19)  In alle gevallen moeten de uit hoofde van deze verordening uitgevoerde gezamenlijke werkzaamheden, met name de gezamenlijke klinische evaluaties, van hoge kwaliteit zijn en tijdig resultaat opleveren, en de CE-markering van medische hulpmiddelen of de markttoegang van gezondheidstechnologieën niet vertragen of belemmeren. Deze werkzaamheden moeten losstaan van wettelijk verplichte evaluaties van de veiligheid, kwaliteit, efficiëntie of prestaties van gezondheidstechnologieën op grond van andere wetgeving van de Unie en mogen geen invloed hebben op besluiten die zijn genomen in overeenstemming met andere wetgeving van de Unie.
(19)  In elk geval moeten de uit hoofde van deze verordening uitgevoerde gezamenlijke werkzaamheden, met name de gezamenlijke klinische evaluaties, van hoge kwaliteit zijn en tijdig resultaat opleveren, zonder de CE-markering van medische hulpmiddelen te vertragen of belemmeren.
Amendement 32
Voorstel voor een verordening
Overweging 19 bis (nieuw)
(19 bis)  De EGT-werkzaamheden die het onderwerp van deze verordening vormen, moeten onafhankelijk plaatsvinden en losstaan van de reglementaire evaluaties van de veiligheid en doeltreffendheid van gezondheidstechnologieën die worden uitgevoerd op grond van de Uniewetgeving, en mogen geen impact hebben op aspecten die buiten het toepassingsgebied van deze verordening vallen en die zijn aangenomen conform andere Uniewetgeving.
Amendement 33
Voorstel voor een verordening
Overweging 19 ter (nieuw)
(19 ter)  In het geval van weesgeneesmiddelen moeten de criteria voor toekenning van de status van weesgeneesmiddel niet nogmaals in het gezamenlijk verslag worden beoordeeld. De beoordelaars en medebeoordelaars moeten echter volledige toegang hebben tot de gegevens die worden gebruikt door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het verlenen van de vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel, en moeten de mogelijkheid hebben om aanvullende relevante gegevens te gebruiken of te genereren teneinde een geneesmiddel te beoordelen in het kader van een gezamenlijke klinische evaluatie.
Amendement 34
Voorstel voor een verordening
Overweging 19 quater (nieuw)
(19 quater)  Op grond van Verordening (EU) 2017/745 voor medische hulpmiddelen en Verordening (EU) 2017/746 voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek berust de vergunningverlening voor deze producten op de beginselen van transparantie en veiligheid, en niet op doeltreffendheid. De geleidelijke toename van het aanbod van medische hulpmiddelen die zijn gericht op klinische problemen heeft niettemin een paradigmaverschuiving ingeleid, in de richting van een zeer gefragmenteerde markt, incrementele innovaties en een gebrek aan klinisch bewijs. Dit houdt in dat evaluatie-instanties nauwer moeten samenwerken en regelmatiger informatie moeten uitwisselen. Daarom moeten er stappen worden genomen in de richting van een gecentraliseerd vergunningsstelsel waarin technologieën worden geëvalueerd op veiligheid, doeltreffendheid en kwaliteit. Ook dit is een gebied waarop de lidstaten oproepen tot meer samenwerking, aan de hand van een toekomstige Europese EGT. Momenteel beschikken 20 lidstaten en Noorwegen over EGT-systemen voor medische hulpmiddelen. 12 lidstaten en Noorwegen hebben richtsnoeren vastgesteld en voeren vroegtijdige dialogen uit. In het kader van EUnetHTA worden al kwalitatief hoogstaande evaluaties van de relatieve doeltreffendheid van medische hulpmiddelen uitgevoerd op basis van een methode die voor deze verordening als referentie kan dienen.
Amendement 35
Voorstel voor een verordening
Overweging 20
(20)  Om het ontwikkelaars van gezondheidstechnologie praktisch gezien makkelijker te maken deel te nemen aan gezamenlijke klinische evaluaties, moeten zij in passende gevallen de gelegenheid krijgen deel te nemen aan het gezamenlijke wetenschappelijke overleg met de coördinatiegroep, om aanwijzingen te krijgen over de bewijsstukken en gegevens die nodig zijn voor de klinische evaluatie. Gezien het preliminaire karakter van het overleg mogen deze aanwijzingen niet bindend zijn voor de ontwikkelaars van gezondheidstechnologie of de EGT-autoriteiten en -instanties.
(20)  Ontwikkelaars van gezondheidstechnologie kunnen gezamenlijk wetenschappelijk overleg voeren met de coördinatiegroep, of met voor dit doeleinde samengestelde werkgroepen bestaande uit vakkundigen van de landelijke of regionale evaluatie-instanties, om aanwijzingen te krijgen over de klinische onderzoeksbehoeften en het meest geschikte ontwerp van studies met het oog op het verkrijgen van het best mogelijke bewijs en een maximale efficiëntie van het onderzoek. Gezien het preliminaire karakter van het overleg mogen deze aanwijzingen niet bindend zijn voor de ontwikkelaars van gezondheidstechnologie of de EGT-autoriteiten en -instanties.
Amendement 36
Voorstel voor een verordening
Overweging 20 bis (nieuw)
(20 bis)  Het gezamenlijk wetenschappelijk overleg moet betrekking hebben op de opzet van het klinisch onderzoek en de bepaling van de beste referentiegeneesmiddelen op basis van de beste medische praktijken in het belang van patiënten. Het overlegproces moet transparant zijn.
Amendement 37
Voorstel voor een verordening
Overweging 21
(21)  Voor de gezamenlijke klinische evaluaties en het gezamenlijke wetenschappelijke overleg moeten de ontwikkelaars van gezondheidstechnologie en de EGT-autoriteiten en -instanties vertrouwelijke informatie kunnen uitwisselen. Om de vertrouwelijkheid van deze informatie te beschermen, mag informatie die in het kader van evaluaties en overleg wordt verstrekt aan de coördinatiegroep uitsluitend aan derden worden verstrekt na het sluiten van een geheimhoudingsovereenkomst. Verder moet alle openbaar gemaakte informatie over de resultaten van het gezamenlijke wetenschappelijke overleg in geanonimiseerde vorm worden gepresenteerd, waarbij commercieel gevoelige informatie wordt weggelaten.
(21)  Voor het gezamenlijke wetenschappelijke overleg kan het nodig zijn dat de ontwikkelaars van gezondheidstechnologie en de EGT-autoriteiten en -instanties vertrouwelijke commerciële informatie uitwisselen. Om de vertrouwelijkheid van deze informatie te beschermen, mag informatie die in het kader van overleg wordt verstrekt aan de coördinatiegroep uitsluitend aan derden worden verstrekt na het sluiten van een geheimhoudingsovereenkomst. Verder moet alle openbaar gemaakte informatie over de resultaten van het gezamenlijke wetenschappelijke overleg in geanonimiseerde vorm worden gepresenteerd, waarbij commercieel gevoelige informatie wordt weggelaten.
Amendement 38
Voorstel voor een verordening
Overweging 21 bis (nieuw)
(21 bis)  Voor de gezamenlijke klinische evaluaties moeten de ontwikkelaars van gezondheidstechnologie alle beschikbare klinische gegevens en al het openbaar toegankelijke wetenschappelijke bewijsmateriaal overleggen. De gebruikte klinische gegevens, de studies, de methode en de gebruikte klinische resultaten moeten openbaar worden gemaakt. Door de wetenschappelijke gegevens en de evaluaties zo goed mogelijk openbaar toegankelijk te maken, kunnen vorderingen worden gemaakt met biomedisch onderzoek en kan het vertrouwen in het systeem geoptimaliseerd worden. Bij het delen van commercieel gevoelige gegevens moet de vertrouwelijkheid van deze gegevens worden beschermd door de gegevens in de te publiceren verslagen in geanonimiseerde vorm te presenteren. Zo wordt ook het openbaar belang in acht genomen.
Amendement 39
Voorstel voor een verordening
Overweging 21 ter (nieuw)
(21 ter)  Indien informatie in een document van belang is voor de gezondheid van individuele personen (zoals informatie over de doeltreffendheid van een geneesmiddel), weegt het algemeen belang van de openbaarmaking van deze informatie volgens de Europese Ombudsman doorgaans zwaarder door dan eventuele claims op commerciële gevoeligheid. De volksgezondheid moet altijd voorrang krijgen op commerciële belangen.
Amendement 40
Voorstel voor een verordening
Overweging 22
(22)  Voor een efficiënt gebruik van de beschikbare middelen moet aan horizonverkenning worden gedaan, zodat opkomende gezondheidstechnologieën die naar verwachting de grootste impact op patiënten, de volksgezondheid en de gezondheidszorgstelsels hebben in een vroeg stadium worden gesignaleerd. Dit moet helpen bij de prioritering van technologieën die moeten worden geselecteerd voor de gezamenlijke klinische evaluatie.
(22)  Voor een efficiënt gebruik van de beschikbare middelen moet aan horizonverkenning worden gedaan, zodat opkomende gezondheidstechnologieën die naar verwachting de grootste impact op patiënten, de volksgezondheid en de gezondheidszorgstelsels hebben in een vroeg stadium worden gesignaleerd, en onderzoek op strategische wijze kan worden aangestuurd. Dit moet helpen bij de prioritering van technologieën die door de coördinatiegroep moeten worden geselecteerd voor de gezamenlijke klinische evaluatie.
Amendement 41
Voorstel voor een verordening
Overweging 23
(23)  De Unie moet steun blijven verlenen aan vrijwillige samenwerking inzake EGT tussen de lidstaten, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling en uitvoering van vaccinatieprogramma's, en capaciteitsopbouw van de nationale EGT-systemen. Deze vrijwillige samenwerking moet ook synergieën stimuleren met initiatieven in het kader van de strategie voor de digitale eengemaakte markt in de relevante digitale en datagestuurde gebieden van de gezondheid en de zorg, met het oog op het aanleveren van aanvullend bewijsmateriaal uit de praktijk (real world evidence) dat relevant is voor EGT.
(23)  De Unie moet steun blijven verlenen aan vrijwillige samenwerking inzake EGT tussen de lidstaten op andere gebieden, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling en uitvoering van vaccinatieprogramma's, en capaciteitsopbouw van de nationale EGT-systemen.
Amendement 42
Voorstel voor een verordening
Overweging 24
(24)  Om de inclusiviteit en transparantie van de gezamenlijke werkzaamheden te waarborgen, moet de coördinatiegroep samenwerken en breed overleggen met belanghebbenden. Wel moeten, om de integriteit van de gezamenlijke werkzaamheden te beschermen, regels worden vastgesteld die de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de gezamenlijke werkzaamheden waarborgen en ervoor zorgen dat dit overleg geen aanleiding geeft tot belangenconflicten.
(24)  Om de objectiviteit, transparantie en kwaliteit van de gezamenlijke werkzaamheden te beschermen, moeten regels worden vastgesteld die de onafhankelijkheid, openbaarheid en onpartijdigheid van de gezamenlijke werkzaamheden waarborgen en ervoor zorgen dat dit overleg geen aanleiding geeft tot belangenconflicten.
Amendement 43
Voorstel voor een verordening
Overweging 24 bis (nieuw)
(24 bis)  De coördinatiegroep, patiënten- en consumentenverenigingen, niet-gouvernementele gezondheidsorganisaties, gezondheidsdeskundigen en -professionals moeten met elkaar communiceren. Dit kan met name gebeuren via een netwerk van belanghebbenden, waarin de onafhankelijkheid, transparantie en onpartijdigheid van de genomen beslissingen wordt gegarandeerd.
Amendement 44
Voorstel voor een verordening
Overweging 24 ter (nieuw)
(24 ter)  Passende samenwerking tussen besluitvormers tijdens de belangrijkste fasen van de levenscyclus van geneesmiddelen is van belang om efficiënte besluitvorming te waarborgen en de toegang tot geneesmiddelen te vergemakkelijken.
Amendement 45
Voorstel voor een verordening
Overweging 25
(25)  Om ervoor te zorgen dat bij de gezamenlijke werkzaamheden uit hoofde van deze verordening een uniforme aanpak wordt gevolgd, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend voor het vaststellen van een gemeenschappelijk procedureel en methodologisch kader voor klinische evaluaties, procedures voor gezamenlijke klinische evaluaties en procedures voor gezamenlijk wetenschappelijk overleg. In voorkomend geval moeten specifieke regels worden vastgesteld voor geneesmiddelen en medische hulpmiddelen. Bij het vaststellen van dergelijke regels moet de Commissie rekening houden met de resultaten van de werkzaamheden die reeds zijn verricht bij de gezamenlijke EUnetHTA-acties. Ook moet rekening worden gehouden met initiatieven op het gebied van EGT die zijn gefinancierd via het onderzoeksprogramma Horizon 2020, alsmede de regionale initiatieven op het gebied van EGT zoals de initiatieven Beneluxa en Verklaring van Valletta. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad13.
(25)  Om ervoor te zorgen dat bij de gezamenlijke werkzaamheden uit hoofde van deze verordening een uniforme aanpak wordt gevolgd, moet de coördinatiegroep, die bestaat uit nationale en/of regionale autoriteiten en instanties voor de evaluatie van gezondheidstechnologieën en die blijk moet geven van aantoonbare capaciteiten, onafhankelijkheid en onpartijdigheid, een methode ontwikkelen waarmee kan worden gegarandeerd dat de gezamenlijke werkzaamheden van hoge kwaliteit zijn. De Commissie moet die methode bekrachtigen aan de hand van uitvoeringshandelingen, en doet hetzelfde voor een gemeenschappelijk procedureel kader voor gezamenlijke klinische evaluaties en gezamenlijk wetenschappelijk overleg. Eventueel, wanneer dit gerechtvaardigd is, moeten specifieke regels worden vastgesteld voor geneesmiddelen en medische hulpmiddelen. Bij het vaststellen van dergelijke regels moet rekening worden gehouden met de resultaten van de werkzaamheden die reeds zijn verricht in het kader van de gezamenlijke EUnetHTA-acties (in het bijzonder de methodologische richtsnoeren en de modellen voor het indienen van bewijsmateriaal), de initiatieven op het gebied van EGT die zijn gefinancierd via het onderzoeksprogramma Horizon 2020, alsmede de regionale initiatieven op het gebied van EGT zoals Beneluxa en de Verklaring van Valletta. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad13.
__________________
__________________
13 Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
13 Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
Amendement 46
Voorstel voor een verordening
Overweging 25 bis (nieuw)
(25 bis)  In overeenstemming met de Verklaring van Helsinki moet het methodologisch kader hoge kwaliteit en hoogwaardig klinisch bewijs waarborgen; hiertoe moeten de meest geschikte comparatoren worden gekozen. Het kader moet berusten op hoge kwaliteitsnormen en het beste beschikbare wetenschappelijke bewijs, dat hoofdzakelijk is afgeleid van dubbelblinde gerandomiseerde klinische proeven, meta-analyse en systematische evaluaties. Het moet voorts rekening houden met klinische criteria die nuttig, relevant, tastbaar en concreet zijn en die zijn afgestemd op de klinische situatie in kwestie, met een voorkeur voor eindpunten. De documenten die door de verzoeker worden verstrekt, moeten betrekking hebben op de meest actuele en openbaar toegankelijke gegevens.
Amendement 47
Voorstel voor een verordening
Overweging 25 ter (nieuw)
(25 ter)  Specifieke elementen in de methodiek, bijvoorbeeld voor vaccins, moeten worden gerechtvaardigd en moeten afgestemd zijn op heel precieze omstandigheden; ook moeten ze op dezelfde strikte wijze en volgens dezelfde wetenschappelijke normen worden toegepast; tot slot mogen ze nooit ten koste gaan van de kwaliteit van de gezondheidstechnologieën of van het klinisch bewijs.
Amendement 48
Voorstel voor een verordening
Overweging 25 quater (nieuw)
(25 quater)  De Commissie moet administratieve ondersteuning bieden voor de gezamenlijke werkzaamheden van de coördinatiegroep, die na overleg met de partijen het definitieve advies met betrekking tot deze werkzaamheden moet uitbrengen.
Amendement 49
Voorstel voor een verordening
Overweging 26
(26)  Om te garanderen dat deze verordening volledig operationeel wordt en om haar aan te passen aan de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden toegekend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de inhoud van de in te dienen documenten, verslagen en samenvattende verslagen van klinische evaluaties, de inhoud van documenten voor verzoeken, verslagen van het gezamenlijke wetenschappelijke overleg, en de regels voor het selecteren van de belanghebbenden. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven14. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen moeten het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten ontvangen en moeten hun deskundigen systematisch toegang krijgen tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
(26)  De Commissie moet uitvoeringshandelingen vaststellen ten aanzien van de procedureregels voor gezamenlijke klinische evaluaties, voor gezamenlijk wetenschappelijk overleg en voor het selecteren van de belanghebbenden.
__________________
14 Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie van 13 april 2016 over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).
Amendement 50
Voorstel voor een verordening
Overweging 27
(27)  Om te zorgen voor voldoende middelen voor de gezamenlijke werkzaamheden uit hoofde van deze verordening, moet de Unie voorzien in financiering voor de gezamenlijke werkzaamheden en de vrijwillige samenwerking, en in een steunkader voor deze activiteiten. De financiering moet de kosten dekken van het produceren van verslagen over gezamenlijke klinische evaluaties en verslagen over het gezamenlijke wetenschappelijke raadpleging. De lidstaten moeten ook de mogelijkheid hebben om nationale deskundigen bij de Commissie te detacheren om ondersteuning te bieden aan het secretariaat van de coördinatiegroep.
(27)  Om te zorgen voor voldoende middelen voor de gezamenlijke werkzaamheden en de stabiele administratieve ondersteuning uit hoofde van deze verordening, moet de Unie stabiele en permanente publieke financiering garanderen binnen het meerjarig financieel kader voor de gezamenlijke werkzaamheden en de vrijwillige samenwerking, evenals een steunkader voor deze activiteiten. De lidstaten moeten ook de mogelijkheid hebben om nationale deskundigen bij de Commissie te detacheren om ondersteuning te bieden aan het secretariaat van de coördinatiegroep. De Commissie moet een vergoedingensysteem vaststellen voor ontwikkelaars van gezondheidstechnologie die verzoeken om gezamenlijk wetenschappelijk overleg of gezamenlijke klinische evaluaties, waarvan de opbrengsten worden bestemd voor onderzoek naar medische behoeften waarnaar nog geen onderzoek wordt gedaan. Deze vergoedingen mogen in geen geval de gezamenlijke werkzaamheden uit hoofde van deze verordening financieren.
Amendement 51
Voorstel voor een verordening
Overweging 28
(28)  Om de gezamenlijke werkzaamheden en de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten op het gebied van EGT te vergemakkelijken, moet worden voorzien in de oprichting van een IT-platform dat passende databanken en beveiligde communicatiekanalen omvat. De Commissie moet tevens zorgen voor een link tussen het IT-platform en andere data-infrastructuur die relevant is voor EGT, zoals registers van reële gegevens.
(28)  Om de gezamenlijke werkzaamheden en de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten op het gebied van EGT te vergemakkelijken, moet worden voorzien in de oprichting van een IT-platform dat passende databanken en beveiligde communicatiekanalen omvat, evenals alle informatie over de procedure, methode, vorming en belangen van de beoordelaars en deelnemers van het netwerk van belanghebbenden, en verslagen over en resultaten van de gezamenlijke werkzaamheden, die openbaar toegankelijk moeten zijn. De Commissie moet tevens zorgen voor een link tussen het IT-platform en andere data-infrastructuur die relevant is voor EGT, zoals registers van reële gegevens.
Amendement 52
Voorstel voor een verordening
Overweging 28 bis (nieuw)
(28 bis)  De samenwerking is gebaseerd op het beginsel van goed bestuur, wat onder andere wil zeggen dat de samenwerking transparant en objectief is, de deskundigen onafhankelijk zijn en de procedure rechtvaardig. Vertrouwen is een absolute voorwaarde voor een succesvolle samenwerking, en dat vertrouwen kan alleen ontstaan als alle spelers zich onvoorwaardelijk inzetten en men toegang heeft tot deskundigheid, capaciteitsontwikkeling en productie van hoge kwaliteit.
Amendement 53
Voorstel voor een verordening
Overweging 28 ter (nieuw)
(28 ter)  Momenteel bestaat er geen overeengekomen definitie van kwalitatief hoogwaardige innovatie of therapeutische meerwaarde. Het is dan ook wenselijk om op Unieniveau definities vast te stellen op basis van overeenstemming en consensus tussen alle partijen.
Amendement 54
Voorstel voor een verordening
Overweging 30
(30)  Tijdens de overgangsperiode mag deelname aan gezamenlijke klinische evaluaties en gezamenlijk wetenschappelijk overleg niet verplicht worden gesteld voor de lidstaten. Dit heeft geen gevolgen voor de verplichting van de lidstaten om geharmoniseerde regels toe te passen op klinische evaluaties die op nationaal niveau worden uitgevoerd. Tijdens de overgangsperiode mogen de lidstaten die niet deelnemen aan de gezamenlijke werkzaamheden te allen tijde besluiten toch deel te nemen. Om te zorgen voor een stabiele en soepele organisatie van de gezamenlijke werkzaamheden en de werking van de interne markt te waarborgen, mogen de lidstaten die reeds deelnemen zich niet terugtrekken uit het kader voor gezamenlijke werkzaamheden.
(30)  Tijdens de overgangsperiode mag deelname aan gezamenlijke klinische evaluaties en gezamenlijk wetenschappelijk overleg niet verplicht worden gesteld voor de lidstaten. Eveneens mogen de lidstaten die niet deelnemen aan de gezamenlijke werkzaamheden tijdens de overgangsperiode te allen tijde besluiten toch deel te nemen. Om te zorgen voor een stabiele en soepele organisatie van de gezamenlijke werkzaamheden en de werking van de interne markt te waarborgen, mogen de lidstaten die reeds deelnemen zich niet terugtrekken uit het kader voor gezamenlijke werkzaamheden. Klinische evaluaties die in de lidstaten zijn opgestart voordat deze verordening in werking is getreden, moeten worden voortgezet, tenzij de lidstaten besluiten de evaluaties te staken.
Amendement 55
Voorstel voor een verordening
Overweging 31
(31)  Om ervoor te zorgen dat het steunkader zo efficiënt en kosteneffectief mogelijk blijft, moet de Commissie uiterlijk twee jaar na het einde van de overgangsperiode verslag uitbrengen over de uitvoering van de bepalingen betreffende het toepassingsgebied van de gezamenlijke klinische evaluaties en over de werking van het steunkader. In het verslag kan met name worden nagegaan of er behoefte is om dit steunkader onder te brengen bij een agentschap van de Unie en een regeling tegen betaling in te voeren die ontwikkelaars van gezondheidstechnologie eveneens in staat zou stellen bij te dragen aan de financiering van de gezamenlijke werkzaamheden.
(31)  Na het einde van de overgangsperiode en voorafgaand aan de verplichtstelling van het geharmoniseerde EGT-systeem uit hoofde van deze verordening, moet de Commissie een effectbeoordelingsverslag voorleggen over de ingevoerde procedure in haar geheel. In dit verslag moet de Commissie onder meer ingaan op de geboekte vooruitgang op het gebied van de toegankelijkheid van nieuwe gezondheidstechnologieën voor patiënten, de werking van de interne markt, het effect op de kwaliteit van innovatie en op de duurzaamheid van gezondheidszorgstelsels, de toereikendheid van het toepassingsgebied van de gezamenlijke klinische evaluaties, en de werking van het steunkader.
Amendement 56
Voorstel voor een verordening
Overweging 32
(32)  De Commissie moet een evaluatie van deze verordening verrichten. Die evaluatie moet, overeenkomstig punt 22 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016, gebaseerd zijn op vijf criteria, namelijk doeltreffendheid, efficiëntie, coherentie, relevantie en meerwaarde van de EU, en moet worden ondersteund door een controleprogramma.
(32)  De Commissie moet een evaluatie van deze verordening verrichten. Die evaluatie moet, overeenkomstig punt 22 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016, gebaseerd zijn op vijf criteria, namelijk doeltreffendheid, efficiëntie, coherentie, relevantie en meerwaarde van de EU, en moet worden ondersteund door een controleprogramma. De resultaten van de evaluatie moeten ook worden meegedeeld aan het Europees Parlement en de Raad.
Amendement 57
Voorstel voor een verordening
Overweging 34
(34)  Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk de onderlinge aanpassing van de regels van de lidstaten met betrekking tot het verrichten van klinische evaluaties op nationaal niveau en de vaststelling van een kader van verplichte gezamenlijke klinische evaluaties van bepaalde gezondheidstechnologieën op het niveau van de Unie, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om dat doel te verwezenlijken,
(34)  Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk de onderlinge aanpassing van de regels van de lidstaten met betrekking tot het verrichten van klinische evaluaties van de gezondheidstechnologieën die binnen het toepassingsgebied van deze Verordening vallen, niet voldoende door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt en wegens hun omvang en gevolgen beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om dat doel te verwezenlijken,
Amendement 58
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – lid 1 – inleidende formule
1.  Bij deze verordening worden vastgesteld:
1.  Rekening houdend met de resultaten van de werkzaamheden die reeds zijn verricht bij de gezamenlijke EUnetHTA-acties, worden bij deze verordening vastgesteld:
Amendement 59
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – lid 1 – letter a
a)  een steunkader en procedures voor samenwerking op het gebied van evaluatie van gezondheidstechnologie op het niveau van de Unie;
a)  een steunkader en procedures voor samenwerking op het gebied van klinische evaluatie van gezondheidstechnologie op het niveau van de Unie;
Amendement 60
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – lid 1 – letter b
b)  gemeenschappelijke regels voor de klinische evaluatie van gezondheidstechnologieën.
b)  gemeenschappelijke methoden voor de klinische evaluatie van gezondheidstechnologieën.
Amendement 61
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – lid 2
2.  Deze verordening heeft geen gevolgen voor de rechten en verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de organisatie en de verstrekking van gezondheidsdiensten en geneeskundige verzorging of voor de allocatie van de daaraan toegewezen middelen.
2.  Deze verordening heeft geen gevolgen voor de rechten en verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de organisatie en de verstrekking van gezondheidsdiensten en geneeskundige verzorging of voor de allocatie van de daaraan toegewezen middelen. Deze verordening doet voorts geen afbreuk aan de exclusieve nationale bevoegdheden van de lidstaten inzake de nationale besluitvorming over prijsstelling of terugbetaling.
Amendement 62
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – letter b bis (nieuw)
b bis)  "medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek": een medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek als gedefinieerd in Verordening (EU) 2017/746;
Amendement 63
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – letter b ter (nieuw)
b ter)  "evaluatie van een medisch hulpmiddel": de evaluatie van een methode die een of meer medische hulpmiddelen betreft of een methode die een medisch hulpmiddel en een afgebakende zorgketen van andere behandelingen betreft;
Amendement 64
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – letter e
e)  "klinische evaluatie": de verzameling en evaluatie van de beschikbare wetenschappelijke gegevens over een gezondheidstechnologie in vergelijking met één of meer andere gezondheidstechnologieën op basis van de volgende klinische gebieden van de evaluatie van gezondheidstechnologie: de beschrijving van het probleem waarop de gezondheidstechnologie gericht is en het huidige gebruik van andere gezondheidstechnologieën die gericht zijn op dat gezondheidsprobleem, de beschrijving en de technische karakterisering van de gezondheidstechnologie, de relatieve klinische doeltreffendheid en de relatieve veiligheid van de medische technologie;
e)  "gezamenlijke klinische evaluatie": de systematische verzameling van wetenschappelijke gegevens en de vergelijkende evaluatie en synthese hiervan, waarin de desbetreffende gezondheidstechnologie wordt vergeleken met één of meer andere bestaande gezondheidstechnologieën of processen, en die een referentie vormt voor een concrete klinische indicatie op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke, klinische bewijsmateriaal en voor de patiënt relevante klinische criteria, rekening houdend met de volgende klinische gebieden: de beschrijving van het probleem waarop de gezondheidstechnologie gericht is en het huidige gebruik van andere gezondheidstechnologieën of processen die gericht zijn op dat gezondheidsprobleem, de beschrijving en de technische karakterisering van de gezondheidstechnologie, de relatieve klinische doeltreffendheid en de relatieve veiligheid van de medische technologie;
Amendement 65
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – letter g bis (nieuw)
g bis)  "evaluatie": het trekken van conclusies over de meerwaarde van de betreffende technologieën als onderdeel van de nationale evaluatieprocessen waarbij binnen de nationale gezondheidszorgcontext zowel klinische als niet-klinische gegevens en criteria in aanmerking kunnen worden genomen.
Amendement 202
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – letter g bis (nieuw)
g ter)  "patiënt-gerelateerde gezondheidsresultaten": gegevens die het sterftecijfer, het ziektecijfer, de gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit en ongewenste voorvallen vastleggen of voorspellen.
Amendement 66
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – lid 2
2.  De lidstaten wijzen hun nationale autoriteiten en instanties die verantwoordelijk zijn voor de evaluatie van gezondheidstechnologie aan als lid van de coördinatiegroep en haar subgroepen en stellen de Commissie daarvan, alsmede van eventuele latere wijzigingen, in kennis. De lidstaten kunnen meer dan één autoriteit of instantie die verantwoordelijk is voor de evaluatie van gezondheidstechnologie aanwijzen als lid van de coördinatiegroep en één of meer van haar subgroepen.
2.  De lidstaten wijzen hun nationale of regionale autoriteiten of instanties die verantwoordelijk zijn voor de evaluatie van gezondheidstechnologie op nationaal niveau aan als leden van de coördinatiegroep en haar subgroepen.
Amendement 203
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – lid 3
3.  De coördinatiegroep handelt bij consensus of stemt, indien nodig, bij gewone meerderheid. Er is één stem per lidstaat.
3.  De coördinatiegroep handelt bij consensus of stemt, indien nodig, bij gekwalificeerde meerderheid.
De door de coördinatiegroep uitgevoerde procedures moeten transparant zijn, en de notulen van de vergaderingen, stemmingen en meningsverschillen moeten worden geregistreerd en openbaar worden gemaakt.
Amendement 68
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – lid 4
4.  Vergaderingen van de coördinatiegroep worden voorgezeten door de Commissie en een medevoorzitter die wordt verkozen uit de leden van de groep voor een in het reglement van orde te bepalen termijn.
4.  Vergaderingen van de coördinatiegroep worden voorgezeten door de Commissie, die echter geen stemrecht heeft, en een medevoorzitter die jaarlijks bij toerbeurt wordt verkozen uit de leden. Deze medevoorzitters hebben alleen administratieve functies.
Amendement 69
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – lid 5
5.  De leden van de coördinatiegroep benoemen hun vertegenwoordigers in de coördinatiegroep en de subgroepen waarvan zij lid zijn, op ad-hoc- of permanente basis, en stellen de Commissie in kennis van hun aanwijzing en eventuele latere wijzigingen.
5.  De leden van de coördinatiegroep, die nationale of regionale evaluatie-autoriteiten of ‑instanties zijn, benoemen hun vertegenwoordigers in de coördinatiegroep en de subgroepen waarvan zij lid zijn, op ad‑hoc- of permanente basis. De lidstaten kunnen dergelijke benoemingen intrekken als dit gerechtvaardigd is op grond van de voorwaarden voor de benoeming. Met het oog op de werklast, de samenstelling van subgroepen en de specifieke vereiste kennis, mag elke lidstaat meer dan een van deze van evaluatie-autoriteiten of -instanties afkomstige deskundigen hebben, hetgeen echter geen afbreuk doet aan het feit dat elke lidstaat in de besluitvorming slechts één stem heeft. De benoemingen houden rekening met de deskundigheid die noodzakelijk is om de doelstellingen van de subgroep te bereiken. Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie worden op de hoogte gebracht van alle benoemingen en eventuele intrekkingen.
Amendement 70
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – lid 6
6.  De leden van de coördinatiegroep en de door hen benoemde vertegenwoordigers respecteren de beginselen van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en vertrouwelijkheid.
6.  Om een hoge kwaliteit van de werkzaamheden te garanderen, zijn de leden van de coördinatiegroep afkomstig van nationale of regionale agentschappen die gezondheidstechnologieën evalueren, of van instanties die met deze taak zijn belast.
De leden van de coördinatiegroep en de deskundigen en beoordelaars in het algemeen mogen geen financiële of andersoortige belangen hebben die afbreuk kunnen doen aan hun onpartijdigheid in gelijk welke ontwikkelaar of verzekeraar van gezondheidstechnologie. Zij verbinden zich ertoe onafhankelijk en in het publieke belang te handelen en doen jaarlijks een kennisgeving van hun belangen. Deze belangenverklaringen worden geregistreerd op het in artikel 27 bedoelde IT-platform en voor het publiek toegankelijk gemaakt.
De leden van de coördinatiegroep moeten bij elke bijeenkomst melding maken van gelijk welk specifiek belang dat kan worden geacht afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid met betrekking tot de agendapunten. Indien er zich een belangenconflict voordoet, trekt het betreffende lid van de coördinatiegroep zich terug uit de vergadering gedurende de tijd dat de relevante agendapunten worden besproken. De procedureregels voor belangenconflicten worden vastgelegd in overeenstemming met de bepalingen van artikel 22, lid 1, onder a), iii).
Om voor transparantie te zorgen, de procedures bekend te maken bij het publiek en het vertrouwen in het systeem te vergroten, moeten alle te evalueren klinische gegevens met de hoogste mate van transparantie en openbaarheid worden aangeboden. Indien bepaalde gegevens om commerciële redenen vertrouwelijk zijn, moet de vertrouwelijkheid ervan duidelijk worden afgebakend en gemotiveerd, en moet de hoeveelheid vertrouwelijke gegevens zo veel mogelijk worden beperkt en goed worden beschermd.
Amendement 71
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – lid 7
7.  De Commissie publiceert een lijst van de aangewezen leden van de coördinatiegroep en haar subgroepen op het in artikel 27 genoemde IT-platform.
7.  De Commissie publiceert op het in artikel 27 genoemde IT-platform een geactualiseerde lijst van de aangewezen leden van de coördinatiegroep en haar subgroepen en van de andere deskundigen, samen met hun kwalificaties en expertisegebieden alsook hun jaarlijkse belangenverklaring.
De in de eerste alinea genoemde informatie wordt jaarlijks door de Commissie bijgewerkt en ook wanneer dit noodzakelijk wordt geacht in het licht van nieuwe omstandigheden. Deze updates zullen openbaar toegankelijk zijn.
Amendement 72
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – lid 8 - letter c
c)  zorgt voor samenwerking met de desbetreffende instanties op het niveau van de Unie zodat aanvullende gegevens kunnen worden geproduceerd die nodig zijn voor haar werkzaamheden;
c)  werkt samen met de desbetreffende instanties op het niveau van de Unie zodat aanvullende gegevens kunnen worden geproduceerd die nodig zijn voor haar werkzaamheden;
Amendement 73
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – lid 8 – letter d
d)  zorgt voor een passende betrokkenheid van de belanghebbenden bij de uitvoering van haar werkzaamheden;
d)  zorgt bij de verrichting van haar werkzaamheden voor passend overleg met de relevante belanghebbenden en deskundigen. Dergelijk overleg en de publiek toegankelijke belangenverklaringen van de geraadpleegde belanghebbenden worden gedocumenteerd en opgenomen in het eindverslag van de gezamenlijke evaluatie;
Amendement 74
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – lid 10 bis (nieuw)
10 bis.  Openbaar gemaakt worden in elk geval het reglement van orde van de coördinatiegroep en van de subgroepen, de agenda's van de bijeenkomsten, de aangenomen besluiten en de details van en een toelichting op de stemmingen, met inbegrip van informatie over minderheidsstandpunten.
Amendement 75
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 – lid 2 – alinea 1 bis (nieuw)
De bepalingen in de eerste alinea onder a), b) en c) worden vastgesteld op basis van het reikwijdte van de impact ervan op patiënten, de volksgezondheid en de gezondheidszorgstelsels.
Amendement 76
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 – lid 3 – letter c
c)  overleg met de Commissie over het ontwerp van het jaarlijkse werkprogramma en houdt zij rekening met haar advies.
c)  overleg met de Commissie en het netwerk van belanghebbenden, in het kader van de in artikel 26 bedoelde jaarlijkse bijeenkomsten, over het ontwerp van het jaarlijkse werkprogramma en houdt zij rekening met hun opmerkingen.
Amendement 77
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 – lid 5 bis (nieuw)
5 bis.  Het jaarverslag en het jaarlijkse werkprogramma worden gepubliceerd op het IT-platform waarnaar wordt verwezen in artikel 27.
Amendement 78
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 1 – letter a bis (nieuw)
a bis)  andere geneesmiddelen waarvoor de vergunningsprocedure uit hoofde van Verordening (EG) nr. 726/2004 niet geldt, indien de ontwikkelaar van de gezondheidstechnologie heeft gekozen voor de gecentraliseerde vergunningsprocedure, mits het gaat om geneesmiddelen die een aanzienlijke technische, wetenschappelijke of therapeutische innovatie vormen of in het belang van de volksgezondheid zijn;
Amendement 79
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 1 – letter b
b)  medische hulpmiddelen van klasse IIb en III overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) 2017/745 waarvoor de desbetreffende deskundigenpanels een wetenschappelijk advies hebben uitgebracht in het kader van de raadplegingsprocedure voor de klinische evaluatie overeenkomstig artikel 54 van die verordening;
b)  medische hulpmiddelen van klasse IIb en III overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) 2017/745 waarvoor de desbetreffende deskundigenpanels een wetenschappelijk advies hebben uitgebracht in het kader van de raadplegingsprocedure voor de klinische evaluatie overeenkomstig artikel 54 van die verordening en die worden beschouwd als een belangrijke innovatie met een potentieel significant effect op de volksgezondheid of de gezondheidszorgstelsels;
Amendement 80
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 1 – letter c
c)  medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek van klasse D overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EU) 2017/74617 waarvoor de desbetreffende deskundigenpanels hun standpunten hebben meegedeeld in het kader van de procedure overeenkomstig artikel 48, lid 6, van die verordening;
c)  medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek van klasse D overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EU) 2017/746[1] waarvoor de desbetreffende deskundigenpanels hun standpunten hebben meegedeeld in het kader van de procedure overeenkomstig artikel 48, lid 6, van die verordening en die worden beschouwd als een belangrijke innovatie met een potentieel significant effect op de volksgezondheid of de gezondheidszorgstelsels;
__________________
__________________
17 Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en tot intrekking van Richtlijn 98/79/EG en Besluit 2010/227/EU van de Commissie (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 176).
17 Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en tot intrekking van Richtlijn 98/79/EG en Besluit 2010/227/EU van de Commissie (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 176).
Amendement 81
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 2 – letter e bis (nieuw)
e bis)  behoefte aan meer klinisch bewijsmateriaal;
Amendement 82
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 2 – letter e ter (nieuw)
e ter)  op verzoek van een ontwikkelaar van gezondheidstechnologie;
Amendement 83
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – lid 1 – alinea 2
Het verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie gaat vergezeld van een samenvattend verslag en wordt opgesteld in overeenstemming met de vereisten van dit artikel en de vereisten van de artikelen 11, 22 en 23.
Het verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie gaat vergezeld van een samenvattend verslag dat ten minste informatie bevat over de comparatieve klinische gegevens, de "end-points", de comparatoren, de methode, het gebruikte klinische bewijsmateriaal, de conclusies over de doeltreffendheid, veiligheid en relatieve doeltreffendheid, de beperkingen van de evaluatie, de afwijkende standpunten, een samenvatting van de uitgevoerde raadplegingen en de gemaakte opmerkingen. Beide documenten worden opgesteld in overeenstemming met de vereisten die worden vastgesteld door de coördinatiegroep, en worden openbaar gemaakt, ongeacht de conclusies van het verslag.
Voor de in artikel 5, lid 1, onder a), genoemde geneesmiddelen wordt het verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie binnen tachtig à honderd dagen door de coördinatiegroep goedgekeurd, teneinde te waarborgen dat de termijnen voor prijsstelling en terugbetaling zoals bepaald in Richtlijn 89/105/EEG van de Raad1 bis, in acht worden genomen.
_________________
1 bis Richtlijn 89/105/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de doorzichtigheid van maatregelen ter regeling van de prijsstelling van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en de opneming daarvan in de nationale stelsels van gezondheidszorg (PB L 40 van 11.2.1989, blz. 8).
Amendement 84
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – lid 2
2.  De aangewezen subgroep verzoekt de desbetreffende ontwikkelaars van gezondheidstechnologie documentatie in te dienen met de informatie, de gegevens en het bewijsmateriaal die nodig zijn voor de gezamenlijke klinische evaluatie.
2.  De aangewezen subgroep verzoekt de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie alle beschikbare en actuele documentatie in te dienen met de informatie, de gegevens en de studies - ongeacht of de resultaten positief of negatief zijn - die nodig is voor de gezamenlijke klinische evaluatie. In deze documentatie worden de beschikbare gegevens met betrekking tot alle uitgevoerde proeven opgenomen, evenals informatie met betrekking tot alle studies waarin de technologie is gebruikt; beide gegevenscategorieën zijn van groot belang om te garanderen dat de evaluaties van hoge kwaliteit zijn.
Voor de geneesmiddelen als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a), omvat de documentatie ten minste:
a)  het indieningsdossier;
b)  een indicatie van de status van de procedure voor het verlenen van vergunningen voor het in de handel brengen;
c)  indien beschikbaar, het Europees openbaar beoordelingsrapport (EPAR), met inbegrip van de samenvatting van de productkenmerken; het Europees Geneesmiddelenbureau verstrekt de relevante goedgekeurde wetenschappelijke evaluatieverslagen aan de coördinatiegroep.
d)  in voorkomend geval, de door de coördinatiegroep aangevraagde resultaten van aanvullende studies waarover de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie beschikt;
e)  in voorkomend geval en indien de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie hierover beschikt, de reeds beschikbare EGT-verslagen inzake de betreffende gezondheidstechnologie;
f)  informatie over studies en studieregisters die de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie ter beschikking staan.
De ontwikkelaars van gezondheidstechnologie zijn verplicht alle verzochte gegevens te verstrekken.
Beoordelaars kunnen ook openbare gegevensbanken en bronnen van klinische informatie raadplegen, zoals patiëntenregisters, gegevensbanken of Europese referentienetwerken, indien dit noodzakelijk wordt geacht om de door de ontwikkelaars van gezondheidstechnologie verstrekte informatie aan te vullen en een nauwkeurigere klinische evaluatie van de gezondheidstechnologie uit te voeren. Met het oog op de reproduceerbaarheid van de evaluatie moet deze informatie openbaar toegankelijk worden gemaakt.
De relatie tussen beoordelaars en ontwikkelaars van gezondheidstechnologie is onafhankelijk en onpartijdig. Ontwikkelaars van gezondheidstechnologieën mogen worden geraadpleegd, maar mogen niet actief deelnemen aan het evaluatieproces.
Amendement 85
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis.  In het geval van weesgeneesmiddelen kan de coördinatiegroep terecht oordelen dat er geen geldige reden of aanvullend bewijs bestaat voor verder klinisch onderzoek bovenop de al door het Europees Geneesmiddelenbureau uitgevoerde beoordeling inzake 'aanzienlijke baat'.
Amendement 86
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – lid 3
3.  De aangewezen subgroep benoemt uit haar midden een beoordelaar en een medebeoordelaar om de gezamenlijke klinische evaluatie uit te voeren. Bij de benoemingen wordt rekening gehouden met de wetenschappelijke expertise die nodig is voor de evaluatie.
3.  De aangewezen subgroep benoemt uit haar midden een beoordelaar en een medebeoordelaar om de gezamenlijke klinische evaluatie uit te voeren. De beoordelaar en medebeoordelaar zijn niet eerder overeenkomstig artikel 13, lid 3, benoemd, behalve in uitzonderlijke en gerechtvaardigde situaties waarin de nodige specifieke expertise niet voorhanden is, en in dat geval moet de coördinatiegroep gaar toestemming geven voor de benoeming. Bij de benoemingen wordt rekening gehouden met de wetenschappelijke expertise die nodig is voor de evaluatie.
Amendement 87
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – lid 5 – inleidende formule
5.  De conclusies van het verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie beperken zich tot het volgende:
5.  In de conclusies van het verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie wordt ingegaan op:
Amendement 88
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – lid 5 – letter a
a)  een analyse van de relatieve effecten van de te beoordelen gezondheidstechnologie op de voor de evaluatie gekozen patiënt-gerelateerde gezondheidsresultaten;
a)  een analyse van de relatieve doeltreffendheid en veiligheid van de te beoordelen gezondheidstechnologie in het licht van de klinische eindpunten die relevant zijn voor de voor de evaluatie gekozen klinische entiteit en patiëntengroep, waaronder sterftecijfer, ziektecijfer en levenskwaliteit, en in vergelijking met een of meer door de coördinatiegroep vast te stellen vergelijkingsbehandelingen;
Amendement 89
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – lid 5 – letter b
b)  de mate van zekerheid over de relatieve effecten op basis van de beschikbare gegevens.
b)  de mate van zekerheid over de relatieve effecten op basis van de beste beschikbare gegevens en in vergelijking met de beste standaardbehandelingen. Bij de evaluatie wordt uitgegaan van de klinische eindpunten die zijn vastgesteld overeenkomstig de internationale normen voor empirisch onderbouwde geneeskunde, met name wat betreft verbetering van de gezondheidstoestand, verkorting van de ziekteduur, verbetering van de overlevingskansen, vermindering van de bijwerkingen of verbetering van de kwaliteit van leven. Daarbij moet ook worden gewezen op verschillen tussen specifieke subgroepen.
Amendement 90
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – lid 5 – alinea 1 bis (nieuw)
De conclusies omvatten geen evaluatie.
De beoordelaar en medebeoordelaar zien erop toe dat de geselecteerde patiëntengroepen representatief zijn voor de deelnemende lidstaten, teneinde de lidstaten in staat te stellen de juiste beslissingen te nemen inzake de financiering van deze technologieën vanuit de nationale begrotingen voor de volksgezondheid.
Amendement 205
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – lid 6
6.  Indien de beoordelaar bij het opstellen van het ontwerpverslag van de gezamenlijke klinische evaluatie op enig moment van oordeel is dat aanvullend bewijs van de zijde van de betrokken ontwikkelaar van gezondheidstechnologie nodig is om het verslag te voltooien, kan zij/hij de aangewezen subgroep verzoeken de termijn voor de opstelling van het verslag op te schorten en de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie verzoeken aanvullend bewijs in te dienen. Na raadpleging van de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie over de tijd die nodig is om het benodigde aanvullende bewijs te verzamelen, wordt in het verzoek van de beoordelaar vermeld gedurende hoeveel werkdagen de opstelling wordt opgeschort.
6.  Indien de beoordelaar bij het opstellen van het ontwerpverslag van de gezamenlijke klinische evaluatie op enig moment van oordeel is dat aanvullend bewijs van de zijde van de betrokken ontwikkelaar van gezondheidstechnologie nodig is om het verslag te voltooien, kan zij/hij de aangewezen subgroep verzoeken de termijn voor de opstelling van het verslag op te schorten en de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie verzoeken aanvullend bewijs in te dienen. Na raadpleging van de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie over de tijd die nodig is om het benodigde aanvullende bewijs te verzamelen, wordt in het verzoek van de beoordelaar vermeld gedurende hoeveel werkdagen de opstelling wordt opgeschort. Wanneer in de tussentijd nieuwe klinische gegevens beschikbaar komen, verstrekt de betrokken ontwikkelaar van gezondheidstechnologie deze nieuwe informatie ook proactief aan de beoordelaar.
Amendement 92
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – lid 7
7.  De leden van de aangewezen subgroep dienen hun opmerkingen in tijdens de opstelling van het ontwerpverslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag. De Commissie kan eveneens opmerkingen indienen.
7.  De leden van de aangewezen subgroep of de coördinatiegroep dienen, binnen een termijn van minimaal 30 werkdagen, hun opmerkingen in tijdens de opstelling van het ontwerpverslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag.
Amendement 93
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – lid 8
8.  De beoordelaar verstrekt het ontwerpverslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag aan de betrokken ontwikkelaar van gezondheidstechnologie en stelt een termijn vast waarbinnen de ontwikkelaar opmerkingen kan indienen.
8.  De beoordelaar verstrekt het ontwerpverslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag aan de betrokken ontwikkelaar van gezondheidstechnologie voor de indiening van opmerkingen.
Amendement 94
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – lid 9
9.  De aangewezen subgroep zorgt ervoor dat belanghebbenden, waaronder patiënten en klinische deskundigen, in de gelegenheid worden gesteld om opmerkingen in te dienen tijdens de opstelling van het ontwerpverslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag en stelt een termijn vast waarbinnen zij opmerkingen kunnen indienen.
9.  Patiënten, consumentenorganisaties, gezondheidswerkers, ngo's, andere verenigingen van ontwikkelaars van gezondheidstechnologie en klinisch deskundigen kunnen opmerkingen indienen tijdens de gezamenlijke klinische evaluatie, binnen een door de aangewezen subgroep vast te stellen termijn.
De Commissie publiceert de belangenverklaringen van alle geraadpleegde belanghebbenden op het in artikel 27 bedoelde IT‑platform.
Amendement 95
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – lid 10
10.  Na ontvangst en bestudering van alle opmerkingen die in overeenstemming met de leden 7, 8, en 9 zijn ingediend, legt de beoordelaar, met de hulp van de medebeoordelaar, de laatste hand aan het ontwerpverslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag en dient deze verslagen voor commentaar in bij de aangewezen subgroep en bij de Commissie.
10.  Na ontvangst en bestudering van alle opmerkingen die in overeenstemming met de leden 7, 8, en 9 zijn ingediend, legt de beoordelaar, met de hulp van de medebeoordelaar, de laatste hand aan het ontwerpverslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag en dient deze verslagen voor commentaar in bij de coördinatiegroep. De Commissie publiceert alle opmerkingen, met de antwoorden daarop, op het in artikel 27 bedoelde IT‑platform.
Amendement 96
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – lid 11
11.  De beoordelaar neemt, met de hulp van de medebeoordelaar, de opmerkingen van de aangewezen subgroep en de Commissie in overweging en dient een definitief ontwerpverslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag ter goedkeuring in bij de coördinatiegroep.
11.  De beoordelaar neemt, met de hulp van de medebeoordelaar, de opmerkingen van de coördinatiegroep in overweging en dient een definitief ontwerpverslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag ter definitieve goedkeuring in bij de coördinatiegroep.
Amendement 206
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – lid 12
12.  De coördinatiegroep keurt het definitieve verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag goed, waar mogelijk bij consensus of, indien nodig, bij gewone meerderheid van de lidstaten.
12.  De coördinatiegroep keurt het definitieve verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag goed, waar mogelijk bij consensus of, indien nodig, bij gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten.
Afwijkende standpunten en de motivering daarvan worden in het eindverslag vermeld.
Het definitieve verslag bevat een gevoeligheidsanalyse indien sprake is van een of meer van de volgende elementen:
a)  uiteenlopende opvattingen over uit te sluiten studies als gevolg van een ernstig gebrek aan objectiviteit;
b)  uiteenlopende opvattingen over uit te sluiten studies als gevolg van het feit dat de actuele technische ontwikkelingen hierin niet worden weerspiegeld; of
c)  discussies over de vraag welke patiënt-gerelateerde eindpunten ter zake doende zijn.
De keuze van een of meer referentiegeneesmiddelen en patiënt-gerelateerde eindpunten is medisch onderbouwd wordt en in het definitieve verslag vastgelegd.
Het definitieve verslag bevat tevens de resultaten van het overeenkomstig artikel 13 uitgevoerde gezamenlijk wetenschappelijke overleg. De verslagen over het wetenschappelijk overleg worden openbaar gemaakt na afronding van de gezamenlijke klinische evaluaties.
Amendement 98
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – lid 13
13.  De beoordelaar zorgt ervoor dat commercieel gevoelige informatie wordt weggelaten uit het goedgekeurde verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag.
13.  De beoordelaar zorgt ervoor dat het goedgekeurde verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag de klinische informatie bevatten die het onderwerp is van de evaluatie, alsmede de methodologie en de gebruikte studies. De beoordelaar raadpleegt de ontwikkelaar over het verslag vóór de publicatie ervan. De ontwikkelaar beschikt over 10 werkdagen om de beoordelaar informatie te verstrekken die hij vertrouwelijk acht en te motiveren waarom hij die informatie commercieel gevoelig acht. In laatste instantie besluiten de beoordelaar en de medebeoordelaar of het beroep op vertrouwelijkheid van de ontwikkelaar gerechtvaardigd is.
Amendement 99
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – lid 14
14.  De coördinatiegroep verstrekt het goedgekeurde verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag aan de betrokken ontwikkelaar van gezondheidstechnologie en de Commissie.
14.  De coördinatiegroep verstrekt het goedgekeurde verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag aan de betrokken ontwikkelaar van gezondheidstechnologie en de Commissie, die beide verslagen zal opnemen in het IT-platform.
Amendement 100
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – lid 14 bis (nieuw)
14 bis.  Binnen zeven werkdagen na ontvangst van het goedgekeurde verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag kan de betrokken ontwikkelaar van gezondheidstechnologie schriftelijk bezwaar aantekenen bij de coördinatiegroep en de Commissie. De ontwikkelaar vermeldt in dat geval uitvoerige gronden voor het bezwaar. De coördinatiegroep evalueert de bezwaren binnen zeven werkdagen en herziet het verslag indien dit nodig is.
De coördinatiegroep hecht haar goedkeuring aan en gaat over tot indiening van het definitieve verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie, het samenvattende verslag en een toelichting waarin wordt uiteengezet hoe de bezwaren van de betrokken ontwikkelaar van gezondheidstechnologie en de Commissie zijn behandeld.
Amendement 101
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – lid 14 ter (nieuw)
14 ter.  Het verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag worden binnen een periode van minstens 80 dagen en uiterlijk 100 dagen voltooid, behalve in gerechtvaardigde gevallen waarin vanwege het belang van de klinische noodzaak het proces moet worden versneld of vertraagd.
Amendement 102
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – lid 14 quater (nieuw)
14 quater.  In het geval dat de technologieontwikkelaar het verzoek tot evaluatie voor het in de handel brengen met opgave van redenen intrekt, of dat het Europees Geneesmiddelenbureau deze evaluatie stopt, wordt de coördinatiegroep hiervan op de hoogte gebracht, zodat de gezamenlijke klinische evaluatieprocedure wordt stopgezet. De Commissie publiceert de redenen voor de intrekking van het verzoek of het stopzetten van de evaluatie op het in artikel 27 genoemde IT‑platform.
Amendement 103
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 1
1.  Indien de Commissie van oordeel is dat het goedgekeurde verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag voldoen aan de materiële en procedurele eisen van deze verordening, neemt zij uiterlijk dertig dagen na ontvangst van het goedgekeurde verslag en het samenvattende verslag van de coördinatiegroep de naam van de gezondheidstechnologie waarop het goedgekeurde verslag en het samenvattende verslag betrekking hebben, op in een lijst van technologieën die een gezamenlijke klinische evaluatie hebben ondergaan ("de lijst van geëvalueerde gezondheidstechnologieën" of "de lijst").
1.  De Commissie neemt uiterlijk dertig dagen na ontvangst van het goedgekeurde verslag en het samenvattende verslag van de coördinatiegroep de naam van de gezondheidstechnologie waarop het verslag en het goedgekeurde samenvattende verslag betrekking hebben, ongeacht of het al dan niet is aangenomen, op in een lijst van technologieën die een gezamenlijke klinische evaluatie hebben ondergaan ("de lijst van geëvalueerde gezondheidstechnologieën" of "de lijst").
Amendement 104
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 2
2.  Indien de Commissie uiterlijk dertig dagen na ontvangst van het goedgekeurde verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag concludeert dat het goedgekeurde verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag niet voldoen aan de materiële en procedurele eisen van deze verordening, stelt zij de coördinatiegroep in kennis van de redenen voor haar conclusies en verzoekt zij de groep om het verslag en het samenvattende verslag te herzien.
2.  Indien de Commissie uiterlijk dertig dagen na ontvangst van het goedgekeurde verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag concludeert dat het goedgekeurde verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag niet voldoen aan de procedurele wettelijke vereisten van deze verordening, stelt zij de coördinatiegroep in kennis van de redenen voor haar conclusies en verzoekt zij de groep om een herziening van de evaluatie, met opgave van de redenen daarvoor.
Amendement 105
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 3
3.  De aangewezen subgroep houdt rekening met de in lid 2 bedoelde conclusies en verzoekt de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie binnen een specifieke termijn opmerkingen in te dienen. De aangewezen subgroep evalueert het verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag en houdt daarbij rekening met de opmerkingen van de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie. De beoordelaar wijzigt, met de hulp van de medebeoordelaar, het verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag dienovereenkomstig en legt deze voor aan de coördinatiegroep. Artikel 6, leden 12 tot en met 14, zijn van toepassing.
3.  De aangewezen subgroep evalueert het verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag en houdt daarbij rekening met de opmerkingen van de Commissie, vanuit procedureel oogpunt, voorafgaand aan het definitieve advies.
Amendement 106
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 4
4.  Na de indiening van het gewijzigde goedgekeurde verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag, neemt de Commissie, indien zij van oordeel is dat het gewijzigde goedgekeurde verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag voldoen aan de materiële en procedurele eisen van deze verordening, de naam van de gezondheidstechnologie waarop het verslag en het samenvattende verslag betrekking hebben, op in de lijst van geëvalueerde gezondheidstechnologieën.
Schrappen
Amendement 107
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 5
5.  Indien de Commissie tot de conclusie komt dat het gewijzigde goedgekeurde verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag niet voldoen aan de materiële en procedurele eisen van deze verordening, neemt zij de naam van de gezondheidstechnologie niet op in de lijst. De Commissie stelt de coördinatiegroep daarvan in kennis, onder vermelding van de redenen voor de niet-opneming. De verplichtingen van artikel 8 gelden niet met betrekking tot de gezondheidstechnologie in kwestie. De coördinatiegroep stelt de betrokken ontwikkelaar van gezondheidstechnologie hiervan in kennis en neemt beknopte informatie over deze verslagen op in haar jaarverslag.
5.  Indien de Commissie tot de conclusie komt dat het gewijzigde goedgekeurde verslag van de gezamenlijke evaluatie en het samenvattende verslag niet voldoen aan de procedurele eisen van deze verordening, wordt de gezondheidstechnologie die aan de evaluatie wordt onderworpen, samen met het samenvattende verslag van de evaluatie en de opmerkingen van de Commissie opgenomen in de lijst, waarna alles wordt gepubliceerd op het in artikel 27 bedoelde IT-platform. De Commissie stelt de coördinatiegroep daarvan in kennis, onder vermelding van de redenen voor het negatieve verslag. De verplichtingen van artikel 8 gelden niet met betrekking tot de gezondheidstechnologie in kwestie. De coördinatiegroep stelt de betrokken ontwikkelaar van gezondheidstechnologie hiervan in kennis en neemt beknopte informatie over deze verslagen op in haar jaarverslag.
Amendement 108
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 6
6.  Voor gezondheidstechnologieën die zijn opgenomen in de lijst van geëvalueerde gezondheidstechnologieën publiceert de Commissie het gewijzigde goedgekeurde verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag op het in artikel 27 bedoelde IT-platform en stelt deze uiterlijk tien werkdagen na de opneming in de lijst ter beschikking van de betrokken ontwikkelaar van gezondheidstechnologie.
6.  Voor gezondheidstechnologieën die zijn opgenomen in de lijst van geëvalueerde gezondheidstechnologieën publiceert de Commissie, op het in artikel 27 bedoelde IT-platform, het gewijzigde goedgekeurde verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag alsmede alle opmerkingen van belanghebbenden en tussentijdse verslagen, en stelt deze uiterlijk tien werkdagen na de opneming in de lijst ter beschikking van de betrokken ontwikkelaar van gezondheidstechnologie.
Amendement 109
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 1 – inleidende formule
1.  De lidstaten:
1.  Voor de gezondheidstechnologieën die zijn opgenomen in de lijst van geëvalueerde gezondheidstechnologieën of waarvoor een gezamenlijke klinische evaluatie is gestart, geldt het volgende: de lidstaten
Amendement 110
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 1 – letter a
a)  voeren geen klinische evaluatie of vergelijkbare evaluatie uit van een gezondheidstechnologie die is opgenomen in de lijst van geëvalueerde gezondheidstechnologieën of waarvoor een gezamenlijke klinische evaluatie is gestart.
a)  gebruiken de verslagen over gezamenlijke klinische evaluaties in hun beoordelingen van gezondheidstechnologie op lidstaatniveau;
Amendement 111
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 1 – letter b
b)  passen verslagen over gezamenlijke klinische evaluaties toe in hun evaluaties van gezondheidstechnologie op het niveau van de lidstaten.
b)  zien erop toe dat zij de gezamenlijke klinische evaluaties op het niveau van de lidstaten herhalen.
Amendement 112
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis.  Het vereiste in lid 1, onder b), belet niet dat de lidstaten of regio's hun evaluaties van de toegevoegde klinische waarde van de betrokken technologieën opstellen in het kader van nationale of regionale evaluatieprocessen, waarbij aanvullende gegevens en klinische en niet-klinische bewijsstukken kunnen worden behandeld die specifiek zijn voor de betrokken lidstaat, maar die niet waren opgenomen in de gezamenlijke klinische evaluatie, en die nodig zijn om de beoordeling van de gezondheidstechnologie of het proces van prijsstelling en terugbetaling te voltooien.
Deze aanvullende evaluaties kunnen de betreffende technologie vergelijken met een referentie die de beste beschikbare wetenschappelijk onderbouwde zorgstandaard in de betreffende lidstaat vertegenwoordigt en die, ondanks het verzoek daartoe van de lidstaten tijdens de scopingfase, niet was opgenomen in de gezamenlijke klinische evaluatie. De evaluaties kunnen de technologie ook beoordelen in een zorgcontext die specifiek is voor de betrokken lidstaat op basis van zijn klinische praktijk of het voor vergoeding gekozen kader.
Dergelijke maatregelen moeten gerechtvaardigd, noodzakelijk en evenredig zijn om dit doel te bereiken, mogen geen dubbel werk op het niveau van de Unie met zich meebrengen en mogen de toegang van patiënten tot deze technologieën niet onnodig vertragen.
De lidstaten stellen de Commissie en de coördinatiegroep in kennis van hun voornemen om de gezamenlijke klinische evaluatie uit te voeren en van hun redenen daarvoor.
Amendement 113
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 2
2.  De lidstaten stellen de Commissie binnen dertig dagen na de voltooiing ervan in kennis van het resultaat van een evaluatie van gezondheidstechnologie voor een gezondheidstechnologie die een gezamenlijke klinische evaluatie heeft ondergaan. Deze kennisgeving gaat vergezeld van informatie over de wijze waarop de conclusies van het verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie zijn toegepast in de algemene evaluatie van gezondheidstechnologie. De Commissie faciliteert de uitwisseling van deze informatie tussen de lidstaten via het in artikel 27 bedoelde IT-platform.
2.  De lidstaten verstrekken via het in artikel 27 bedoelde IT-platform informatie over de wijze waarop het verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie in aanmerking is genomen in de evaluatie van gezondheidstechnologie op het niveau van de lidstaten, evenals andere klinische gegevens en aanvullende bewijsstukken die in aanmerking zijn genomen, zodat de Commissie de uitwisseling van deze informatie tussen de lidstaten kan vergemakkelijken.
Amendement 114
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 – lid 1 – letter b
b)  in het verslag over de eerste gezamenlijke klinische evaluatie werd gewezen op de noodzaak om de evaluatie bij te werken wanneer aanvullende gegevens beschikbaar zijn voor verdere evaluatie.
b)  in het verslag over de eerste gezamenlijke klinische evaluatie werd gewezen op de noodzaak om de evaluatie bij te werken wanneer aanvullend bewijs beschikbaar is voor verdere evaluatie, binnen de termijn die in dat verslag is vastgesteld;
Amendement 115
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 – lid 1 – letter b bis (nieuw)
b bis)  een lidstaat of een ontwikkelaar van gezondheidstechnologie hiertoe verzoekt omdat deze van mening is dat er nieuw klinisch bewijs is;
Amendement 116
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 – lid 1 – letter b ter (nieuw)
b ter)  vijf jaar na de evaluatie wanneer significant klinisch bewijs voorhanden is, of eerder wanneer nieuwe bewijzen of klinische gegevens zich voordoen.
Amendement 117
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 – lid 1 – alinea 1 bis (nieuw)
In het geval van de punten a), b), b bis) en b ter) van de eerste alinea, moet de technologieontwikkelaar die aanvullende informatie presenteren. Als dit niet het geval is, ligt de voorafgaande gezamenlijke evaluatie buiten de invloedssfeer van artikel 8.
De databank "EVIDENT" zal worden bijgehouden om het klinische bewijsmateriaal te verzamelen dat beschikbaar komt door het gebruik van gezondheidstechnologie onder reële omstandigheden, en om gezondheidsresultaten te monitoren.
Amendement 118
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 – lid 2
2.  De coördinatiegroep kan gezamenlijke klinische evaluaties bijwerken indien daarom wordt verzocht door een of meer van haar leden.
2.  De coördinatiegroep kan gezamenlijke klinische evaluaties actualiseren indien daarom wordt verzocht door een of meer van haar leden.
Om een actualisering van gezamenlijke evaluaties wordt verzocht wanneer nieuwe gegevens zijn gepubliceerd of beschikbaar zijn gesteld die nog niet beschikbaar waren ten tijde van het eerste gezamenlijke verslag. Wanneer een actualisering van een verslag over een gezamenlijke klinische evaluatie wordt verzocht, kan het lid dat het actualiseren voorstelde, het verslag over de gezamenlijke klinische evaluatie actualiseren en aan de andere lidstaten ter goedkeuring voorleggen via wederzijdse erkenning. Tijdens het actualiseren van het verslag over de gezamenlijke klinische evaluatie past de lidstaat de methoden en normen toe die door de coördinatiegroep zijn vastgesteld.
Indien de lidstaten het niet eens worden over een actualisering, wordt de zaak doorverwezen naar de coördinatiegroep. De coördinatiegroep besluit of er op basis van de nieuwe informatie een actualisering zal plaatsvinden.
Wanneer een actualisering is goedgekeurd via wederzijdse erkenning of nadat de coördinatiegroep een bijwerking heeft verricht, wordt het gezamenlijke verslag actueel geacht.
Amendement 119
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 1 – inleidende formule
1.  De Commissie ontwikkelt door middel van uitvoeringshandelingen procedureregels voor:
1.  De Commissie ontwikkelt, overeenkomstig deze verordening, door middel van uitvoeringshandelingen procedureregels voor:
Amendement 120
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 1 – letter a
a)  het indienen van informatie, gegevens en bewijsmateriaal door ontwikkelaars van gezondheidstechnologie;
Schrappen
Amendement 121
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 1 – letter c
c)  de bepaling van de gedetailleerde procedurele stappen en het tijdschema daarvoor, en de totale duur van gezamenlijke klinische evaluaties;
c)  de bepaling van de gedetailleerde procedurele stappen en het tijdschema daarvoor;
Amendement 122
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 1 – letter f
f)  samenwerking met aangemelde instanties en deskundigenpanels bij het opstellen en bijwerken van gezamenlijke klinische evaluaties van medische hulpmiddelen.
f)  samenwerking met de instanties en panels van deskundigen.
Amendement 123
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 – lid 1 – alinea 1
Ontwikkelaars van gezondheidstechnologie kunnen verzoeken om een gezamenlijk wetenschappelijk overleg met de coördinatiegroep om wetenschappelijk advies te verkrijgen over gegevens en bewijsstukken die naar verwachting vereist zijn als onderdeel van een gezamenlijke klinische evaluatie.
Ontwikkelaars van gezondheidstechnologie kunnen verzoeken om een gezamenlijk wetenschappelijk overleg met de coördinatiegroep om wetenschappelijk advies te verkrijgen over klinische aspecten voor het meest optimale ontwerp van wetenschappelijke studies en onderzoek om het beste wetenschappelijke bewijs te verkrijgen, de voorspelbaarheid te verbeteren, onderzoeksprioriteiten op elkaar af te stemmen, en de kwaliteit en efficiëntie hiervan te verhogen, teneinde het beste bewijs te verkrijgen.
Amendement 124
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 – lid 2 – letter f bis (nieuw)
f bis)  klinische onderzoeksprioriteiten van de Unie;
Amendement 125
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 – lid 3
3.  Binnen 15 werkdagen na ontvangst van het verzoek deelt de coördinatiegroep de verzoekende ontwikkelaar van gezondheidstechnologie mee of zij het gezamenlijke wetenschappelijke overleg al dan niet in gang zal zetten. Indien de coördinatiegroep het verzoek afwijst, stelt zij de ontwikkelaar van de gezondheidstechnologie hiervan in kennis onder vermelding van de redenen, waarbij rekening wordt houden met de criteria van lid 2.
3.  Binnen 15 werkdagen na ontvangst van het verzoek deelt de coördinatiegroep de verzoekende ontwikkelaar van gezondheidstechnologie mee of zij het gezamenlijke wetenschappelijke overleg al dan niet in gang zal zetten. Indien de coördinatiegroep het verzoek afwijst, stelt zij de ontwikkelaar van de gezondheidstechnologie hiervan in kennis onder vermelding van de redenen, waarbij rekening wordt houden met de criteria van lid 2.
Gezamenlijk wetenschappelijk overleg zal geen afbreuk doen aan de objectiviteit en onafhankelijkheid van de gezamenlijke technologische evaluatie, noch aan de resultaten of conclusies ervan. In overeenstemming met artikel 13, lid 3, vallen de voor de uitvoering aangewezen beoordelaar en medebeoordelaar niet samen met de beoordelaar en medebeoordelaar die overeenkomstig artikel 6, lid 3, zijn aangewezen voor de gezamenlijke technologische evaluatie.
Het doel en een samenvatting van de inhoud van het overleg worden gepubliceerd op het in artikel 27 bedoelde IT‑platform.
Amendement 126
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – titel
Opstelling van verslagen over gezamenlijk wetenschappelijk overleg
Procedure voor gezamenlijk wetenschappelijk overleg
Amendement 127
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – lid 1 – alinea 2
Het verslag van het gezamenlijke wetenschappelijke overleg wordt opgesteld in overeenstemming met de vereisten van dit artikel en in overeenstemming met de procedureregels en documentatie als bedoeld in de artikelen 16 en 17.
Het verslag van het gezamenlijke wetenschappelijke overleg wordt opgesteld in overeenstemming met de vereisten van dit artikel en in overeenstemming met de procedure en documentatie als bedoeld in de artikelen 16 en 17.
Amendement 128
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – lid 2
2.  De aangewezen subgroep verzoekt de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie om de documentatie, die de informatie, gegevens en bewijsstukken bevat die nodig zijn voor het gezamenlijke wetenschappelijke overleg, in te dienen.
2.  De aangewezen subgroep verzoekt de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie om de beschikbare en bijgewerkte documentatie, die alle stadia van de informatieverwerking, gegevens en studies bevat die vereist zijn voor het gezamenlijke wetenschappelijke overleg, in te dienen, zoals beschikbare gegevens met betrekking tot alle uitgevoerde proeven en met betrekking tot alle studies waarin de technologie is gebruikt. Er kan een toegesneden klinische evaluatie-traject worden ontwikkeld voor weesgeneesmiddelen, gezien het beperkte aantal patiënten in klinische tests en/of het gebrek aan een referentie. Al deze informatie wordt openbaar gemaakt na afronding van de gezamenlijke klinische evaluatie.
De aangewezen subgroep en de betrokken ontwikkelaar van gezondheidstechnologie houden een gezamenlijke vergadering op basis van de in de eerste alinea beschreven documentatie.
Amendement 129
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – lid 3
3.  De aangewezen subgroep benoemt uit haar midden een beoordelaar en een medebeoordelaar die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het gezamenlijke wetenschappelijke overleg. Bij de benoemingen wordt rekening gehouden met de wetenschappelijke expertise die nodig is voor de evaluatie.
3.  De aangewezen subgroep benoemt uit haar midden een beoordelaar en een medebeoordelaar die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het gezamenlijke wetenschappelijke overleg, welke niet dezelfde zullen zijn als de beoordelaar en medebeoordelaar die vervolgens overeenkomstig artikel 6, lid 3, worden aangewezen. Bij de benoemingen wordt rekening gehouden met de wetenschappelijke expertise.
Amendement 130
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – lid 7
7.  De beoordelaar verstrekt het ontwerpverslag over het gezamenlijke wetenschappelijke overleg aan de betrokken ontwikkelaar van gezondheidstechnologie en stelt een termijn vast waarbinnen de ontwikkelaar opmerkingen kan indienen.
7.  De beoordelaar verstrekt het ontwerpverslag over het gezamenlijke wetenschappelijke overleg aan de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie voor het indienen van opmerkingen.
Amendement 131
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – lid 8
8.  De aangewezen subgroep zorgt ervoor dat belanghebbenden, waaronder patiënten en klinische deskundigen, in de gelegenheid worden gesteld om opmerkingen in te dienen tijdens de opstelling van het ontwerpverslag over het gezamenlijke wetenschappelijke overleg en stelt een termijn vast waarbinnen zij opmerkingen kunnen indienen.
8.  De ontwikkelaar van gezondheidstechnologie, patiënten, gezondheidswerkers en klinische deskundigen kunnen tijdens het gezamenlijke wetenschappelijk overleg opmerkingen indienen.
Amendement 132
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – lid 9
9.  Na ontvangst en bestudering van alle opmerkingen die in overeenstemming met de leden 6, 7, en 8 zijn ingediend, legt de beoordelaar, met de hulp van de medebeoordelaar, de laatste hand aan het ontwerpverslag over het gezamenlijke wetenschappelijke overleg en dient het ontwerpverslag voor commentaar in bij de aangewezen subgroep.
9.  Na ontvangst en bestudering van alle informatie en opmerkingen die in overeenstemming met de leden 2, 6, 7, en 8 zijn ingediend, legt de beoordelaar, met de hulp van de medebeoordelaar, de laatste hand aan het ontwerpverslag over het gezamenlijke wetenschappelijke overleg en dient het ontwerpverslag voor commentaar in bij de aangewezen subgroep. Alle opmerkingen, die openbaar zullen zijn en indien nodig beantwoord, worden na afronding van de gezamenlijke klinische evaluatie gepubliceerd op het in artikel 27 bedoelde IT‑platform. De gepubliceerde opmerkingen omvatten de opmerkingen van belanghebbenden en eventuele andere standpunten die tijdens de procedure naar voren zijn gebracht door leden van de subgroep.
Amendement 133
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – lid 10
10.  Wanneer het gezamenlijke wetenschappelijke overleg parallel loopt aan het wetenschappelijke advies van het Europees Geneesmiddelenbureau, zorgt de beoordelaar voor coördinatie met het Geneesmiddelenbureau wat betreft de consistentie tussen de conclusies van het verslag over het gezamenlijke wetenschappelijke overleg en die van het wetenschappelijke advies.
10.  Wanneer het gezamenlijke wetenschappelijke overleg parallel loopt aan het wetenschappelijke advies van het Europees Geneesmiddelenbureau, zorgt de beoordelaar voor coördinatie met de tijdschema's.
Amendement 207
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – lid 12
12.  De coördinatiegroep keurt het definitieve verslag over het gezamenlijke wetenschappelijke overleg goed, waar mogelijk bij consensus of, indien nodig, bij gewone meerderheid van de lidstaten uiterlijk honderd dagen na de start van de opstelling van het in lid 4 bedoelde verslag.
12.  De coördinatiegroep keurt het definitieve verslag over het gezamenlijke wetenschappelijke overleg goed, waar mogelijk bij consensus of, indien nodig, bij gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten uiterlijk honderd dagen na de start van de opstelling van het in lid 4 bedoelde verslag.
Amendement 135
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 – lid 2
2.  De coördinatiegroep neemt geanonimiseerde beknopte informatie over het gezamenlijke wetenschappelijke overleg op in haar jaarverslagen en het in artikel 27 bedoelde IT-platform.
2.  De coördinatiegroep neemt beknopte informatie over het gezamenlijke wetenschappelijke overleg op in haar jaarverslagen en het in artikel 27 bedoelde IT‑platform. Deze informatie omvat het onderwerp van het overleg en de opmerkingen.
De verslagen over het wetenschappelijk overleg worden openbaar gemaakt na afronding van de gezamenlijke klinische evaluaties.
Amendement 136
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 – lid 3
3.  De lidstaten voeren geen wetenschappelijk of vergelijkbaar overleg over een gezondheidstechnologie waarvoor gezamenlijk wetenschappelijk overleg in gang is gezet wanneer de inhoud van het verzoek hetzelfde is als de inhoud van het gezamenlijke wetenschappelijke overleg.
3.  De lidstaten voeren geen wetenschappelijk of vergelijkbaar overleg over een gezondheidstechnologie als bedoeld in artikel 5 waarvoor gezamenlijk wetenschappelijk overleg in gang is gezet, tenzij geen rekening is gehouden met bijkomende klinische gegevens en deze gegevens als onmisbaar worden beschouwd. Dit nationale wetenschappelijke overleg wordt naar de Commissie gestuurd voor publicatie op het in artikel 27 bedoelde IT‑platform.
Amendement 137
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 – lid 1 – letter a
a)  het indienen van verzoeken van ontwikkelaars van gezondheidstechnologie en hun betrokkenheid bij de opstelling van verslagen over gezamenlijk wetenschappelijk overleg;
a)  het indienen van verzoeken van ontwikkelaars van gezondheidstechnologie;
Amendement 138
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 – lid 1 – letter d
d)  de raadpleging van patiënten, klinische deskundigen en andere belanghebbenden;
d)  het indienen van opmerkingen door patiënten, gezondheidswerkers, patiëntenverenigingen, sociale partners, ngo's, klinische deskundigen en andere belanghebbenden;
Amendement 139
Voorstel voor een verordening
Artikel 17 – alinea 1 – inleidende formule
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 31 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:
De Commissie is bevoegd overeenkomstig de artikelen 30 en 32 uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot:
Amendement 140
Voorstel voor een verordening
Artikel 17 – alinea 1 – letter a – inleidende formule
a)  de inhoud van:
a)  de procedure voor:
Amendement 141
Voorstel voor een verordening
Artikel 17 – alinea 1 – letter a – punt iii bis (nieuw)
iii bis)  betrokkenheid van de belanghebbenden voor de toepassing van dit deel, met inbegrip van regels betreffende belangenconflicten. De belangenverklaringen van alle geraadpleegde belanghebbenden en deskundigen worden openbaar gemaakt. Belanghebbenden en deskundigen met belangenconflicten mogen niet deelnemen aan het proces.
Amendement 142
Voorstel voor een verordening
Artikel 17 – alinea 1 – letter b
b)  de regels voor de vaststelling van de belanghebbenden die voor de toepassing van dit deel moeten worden geraadpleegd.
Schrappen
Amendement 143
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 – lid 2 – letter b
b)  patiëntenorganisaties;
b)  patiënten- en consumentenorganisaties en gezondheidswerkers op haar jaarlijkse vergadering;
Amendement 144
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis.  Bij de voorbereiding van de studie ziet de coördinatiegroep erop toe dat commercieel vertrouwelijke informatie afkomstig van de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie op passende wijze wordt beschermd. Daartoe biedt de coördinatiegroep de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie de mogelijkheid opmerkingen in te dienen met betrekking tot de inhoud van de studie en houdt zij terdege rekening met deze opmerkingen.
Amendement 145
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 – lid 1 – inleidende formule
1.  De Commissie ondersteunt samenwerking en de uitwisseling van wetenschappelijke informatie tussen de lidstaten over:
1.  De Commissie ondersteunt verdere samenwerking en de uitwisseling van wetenschappelijke informatie tussen de lidstaten over de volgende kwesties:
Amendement 146
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 – lid 1 – letter d bis (nieuw)
d bis)  de door de lidstaten uitgevoerde klinische evaluaties van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen;
Amendement 147
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 – lid 1 – letter d ter (nieuw)
d ter)  "compassionate use"-maatregelen in de klinische praktijk, teneinde het bewijs te verbeteren en een register voor dit doel op te stellen;
Amendement 148
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 – lid 1 – letter d quater (nieuw)
d quater)  de ontwikkeling van gidsen voor beste medische praktijken op basis van wetenschappelijk bewijs;
Amendement 149
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 – lid 1 – letter d quinquies (nieuw)
d quinquies)  de desinvestering in verouderde technologieën;
Amendement 150
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 – lid 1 – letter d sexies (nieuw)
d sexies)  de aanscherping van de regels inzake het genereren van klinisch bewijs en de controle daarop.
Amendement 151
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 – lid 3
3.  De in lid 1, onder b) en c), bedoelde samenwerking verloopt volgens de procedureregels die overeenkomstig artikel 11 zijn vastgesteld en de gemeenschappelijke voorschriften die overeenkomstig de artikelen 22 en 23 zijn vastgesteld.
3.  De in lid 1, onder b), c), d ter) en d quinquies), bedoelde samenwerking verloopt volgens de procedureregels die overeenkomstig artikel 11 zijn vastgesteld en de gemeenschappelijke voorschriften die overeenkomstig de artikelen 22 en 23 zijn vastgesteld.
Amendement 152
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – alinea 1 – letter b
b)  de door de lidstaten uitgevoerde klinische evaluaties van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen;
Schrappen
Amendement 153
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – alinea 1 bis (nieuw)
Waar relevant en passend worden de lidstaten aangemoedigd om de in deze verordening bedoelde gemeenschappelijke procedureregels en methodologie toe te passen voor de klinische evaluatie van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen die niet binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen en die door de lidstaten op nationaal niveau worden uitgevoerd.
Amendement 154
Voorstel voor een verordening
Artikel 22 – lid 1 – inleidende formule
1.  De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast betreffende:
1.  Rekening houdend met de resultaten van de werkzaamheden die reeds zijn verricht bij de gezamenlijke EUnetHTA-acties, en na raadpleging van alle relevante belanghebbenden, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast betreffende:
Amendement 155
Voorstel voor een verordening
Artikel 22 – lid 1 – letter a – punt i
i)  om ervoor te zorgen dat de autoriteiten en instanties die bevoegd zijn voor gezondheidstechnologie op onafhankelijke en transparante wijze en vrij van belangenconflicten hun klinische evaluaties uitvoeren;
i)  om ervoor te zorgen dat de leden van de coördinatiegroep op onafhankelijke en transparante wijze en vrij van belangenconflicten hun klinische evaluaties uitvoeren, overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7;
Amendement 156
Voorstel voor een verordening
Artikel 22 – lid 1 – letter a – punt ii
ii)  inzake de procedures voor de interactie tussen de instellingen die bevoegd zijn voor gezondheidstechnologie en de ontwikkelaars van gezondheidstechnologie tijdens de klinische evaluaties;
ii)  inzake de procedures voor de interactie tussen de instellingen die bevoegd zijn voor gezondheidstechnologie en de ontwikkelaars van gezondheidstechnologie tijdens de klinische evaluaties, met inachtneming van de bepalingen van de voorgaande artikelen;
Amendement 157
Voorstel voor een verordening
Artikel 22 – lid 1 – letter a – punt iii
iii)  betreffende de raadpleging van patiënten, klinische deskundigen en andere belanghebbenden bij klinische evaluaties;
iii)  betreffende de opmerkingen van patiënten, gezondheidswerkers, consumentenorganisaties, klinische deskundigen en andere belanghebbenden bij klinische evaluaties en hun gemotiveerde reactie, met inachtneming van de bepalingen van de voorgaande artikelen;
Amendement 158
Voorstel voor een verordening
Artikel 22 – lid 1 – letter a – punt iii bis (nieuw)
iii bis)  de behandeling van potentiële belangenconflicten.
Amendement 159
Voorstel voor een verordening
Artikel 22 – lid 1 – letter a – punt iii ter (nieuw)
iii ter)  om ervoor te zorgen dat de evaluatie van medische hulpmiddelen op een passend tijdstip na de marktintroductie kan plaatsvinden, zodat gebruik kan worden gemaakt van gegevens betreffende de klinische doeltreffendheid, met inbegrip van gegevens gegenereerd onder reële omstandigheden. Het passende tijdstip wordt bepaald in samenwerking met de betrokken belanghebbenden.
Amendement 160
Voorstel voor een verordening
Artikel 22 – lid 1 – letter b
b)  de methodes voor de formulering van de inhoud en de opzet van klinische evaluaties.
b)  een sanctiemechanisme in geval van niet-naleving door de technologieontwikkelaar van de beschikbare informatievereisten die moeten worden verstrekt om de kwaliteit van het proces te waarborgen.
Amendement 208/rev
Voorstel voor een verordening
Artikel 22 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis.  Binnen [zes maanden] na de datum van inwerkingtreding van deze verordening stelt de coördinatiegroep een ontwerp van uitvoeringsverordening op betreffende de methodes die op consistente wijze worden gebruikt voor de uitvoering van de gezamenlijke klinische evaluaties en raadplegingen, en stelt de inhoud van die evaluaties en raadplegingen vast. De methoden worden ontwikkeld op basis van de bestaande methodologische richtsnoeren en modellen voor het indienen van bewijsmateriaal van het EUnetHTA. De methodologieën voldoen in elk geval aan de volgende criteria:
a)  de methodologieën zijn gebaseerd op hoge kwaliteitsnormen en het beste beschikbare wetenschappelijke bewijs, dat, indien praktisch haalbaar en ethisch te rechtvaardigen, met name is afgeleid van gecontroleerde, dubbelblinde, gerandomiseerde klinische proeven, meta-analyse en systematische evaluaties;
b)  de evaluaties van de relatieve effectiviteit zijn gebaseerd op voor de patiënt relevante eindpunten, uitgaande van bruikbare, relevante, tastbare en specifieke criteria die zijn aangepast aan de klinische situatie in kwestie;
c)  in de methodologieën wordt rekening gehouden met de specifieke kenmerken van nieuwe procedures en bepaalde soorten geneesmiddelen met minder beschikbaar klinisch bewijs ten tijde van het verlenen van de vergunning voor het in de handel brengen (zoals weesgeneesmiddelen of voorwaardelijke vergunningen voor het in de handel brengen). Een dergelijk gebrek aan bewijs verhindert echter niet het genereren van bijkomend bewijs dat vervolgens gecontroleerd moet worden en waarvoor een evaluatie achteraf nodig kan zijn, en heeft geen invloed op de veiligheid van de patiënt of de wetenschappelijke kwaliteit;
d)  de referentiegeneesmiddelen vormen de referentiekaders voor de desbetreffende klinische entiteit, en zijn de beste en/of meest gangbare technologische of procesgebaseerde referentiegeneesmiddelen;
e)  voor geneesmiddelen moeten de ontwikkelaars van technologie de coördinatiegroep voor de klinische evaluatie het volledige dossier in eCTD-formaat overleggen dat bij het Europees Geneesmiddelenbureau is ingediend voor gecentraliseerde goedkeuring. Dit dossier bevat het klinische onderzoeksrapport;
f)  de informatie die door de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie moet worden verstrekt, komt overeen met de meest recente en openbare onderzoeken. Het niet naleven van dat vereiste kan een sanctiemechanisme in werking stellen;
g)  klinische proeven zijn op biomedisch gebied de onderzoeken bij uitstek, en daarom mag het gebruik van een andere soort onderzoek, bijvoorbeeld epidemiologisch onderzoek, slechts bij uitzondering plaatsvinden en moet dit onderzoek volledig worden gerechtvaardigd;
h)  in de gemeenschappelijke methoden, gegevensvereisten en resultaatgerichte maatregelen wordt rekening gehouden met de specifieke eigenschappen van medische hulpmiddelen en in-vitrodiagnostiek.
i)  wat betreft vaccins houdt de methodologie rekening met het levenslange effect van een vaccin aan de hand van een passende tijdshorizon van de analyses; indirecte gevolgen zoals collectieve immuniteit; en elementen die losstaan van het vaccin op zich, bijvoorbeeld de vaccinatiegraad dankzij programma's;
j)  indien praktisch haalbaar en ethisch te rechtvaardigen voert de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie ten minste één gerandomiseerde gecontroleerde klinische proef uit, waarbij zijn gezondheidstechnologie op het gebied van klinisch relevante resultaten wordt vergeleken met een actieve referentie die als een van de beste op dat moment bewezen ingrepen wordt beschouwd ten tijde van het opzetten van de proef (standaardbehandeling), of als de meest gebruikelijke ingreep wanneer er geen standaardbehandeling bestaat. De ontwikkelaar van gezondheidstechnologie verstrekt de gegevens en resultaten van de verrichte vergelijkende proeven in het documentatiedossier dat voor de gezamenlijke klinische evaluatie wordt ingediend.
In het geval van een medisch hulpmiddel wordt de methodologie aangepast aan de eigenschappen en specifieke kenmerken ervan, op basis van de methodologie die reeds door EUnetHTA is ontwikkeld.
De coördinatiegroep legt haar ontwerp van uitvoeringsverordening ter bevestiging aan de Commissie voor.
Binnen [3 maanden] na ontvangst van de ontwerpmaatregel besluit de Commissie of zij het werkprogramma bevestigt door middel van een uitvoeringshandeling volgens de in artikel 30, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
Indien de Commissie voornemens is een ontwerpmaatregelen niet, slechts gedeeltelijk of indien zij wijzigingen voorstelt, zendt zij het ontwerp met opgave van de redenen terug naar de coördinatiegroep. Binnen een termijn van [zes weken] kan de coördinatiegroep de ontwerpmaatregel wijzigen op basis van de aanwijzingen en voorgestelde wijzigingen van de Commissie, en de ontwerpmaatregel opnieuw bij de Commissie indienen.
Indien de coördinatiegroep na het verstrijken van de termijn van [zes weken] geen gewijzigde ontwerpmaatregel heeft ingediend, of een ontwerpmaatregel heeft ingediend die niet is gewijzigd op een manier die strookt met de wijzigingsvoorstellen van de Commissie, kan de Commissie de uitvoeringsverordening vaststellen met de wijzigingen die zij relevant acht, dan wel verwerpen.
Indien de coördinatiegroep binnen de in [lid 1] bedoelde termijn geen ontwerpmaatregel bij de Commissie indient, kan de Commissie de uitvoeringsverordening vaststelling zonder dat de coördinatiegroep een ontwerp heeft ingediend.
Amendement 162
Voorstel voor een verordening
Artikel 23 – alinea 1 – inleidende formule
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 31 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:
Overeenkomstig de in artikel 2, lid 1, onder a), vastgelegde procedure stelt de coördinatiegroep het volgende vast:
Amendement 163
Voorstel voor een verordening
Artikel 23 – alinea 1 – letter a – inleidende formule
a)  de inhoud van:
a)  het format en de modellen van:
Amendement 164
Voorstel voor een verordening
Artikel 23 – alinea 1 – letter b
b)  de regels voor de vaststelling van de belanghebbenden die moeten worden geraadpleegd voor de toepassing van deel 1 van hoofdstuk II en van dit hoofdstuk.
b)  de regels voor de vaststelling van de belanghebbenden die moeten worden geraadpleegd voor de toepassing van deel 1 van hoofdstuk II en van dit hoofdstuk, onverminderd artikel 26.
Amendement 165
Voorstel voor een verordening
Artikel 24 – titel
Uniefinanciering
Financiering
Amendement 166
Voorstel voor een verordening
Artikel 24 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis.  De Unie waarborgt een stabiele en permanente openbare financiering van de gezamenlijke werkzaamheden inzake EGT, die worden verricht zonder directe of indirecte financiering door ontwikkelaars van gezondheidstechnologieën.
Amendement 167
Voorstel voor een verordening
Artikel 24 – lid 2 ter (nieuw)
2 ter.  De Commissie kan een vergoedingensysteem opzetten voor de ontwikkelaars van gezondheidstechnologie die zowel om gezamenlijk wetenschappelijk overleg als gezamenlijke klinische evaluaties vragen, dat zal worden gebruikt voor het onderzoek naar klinische prioriteiten of onvervulde medische behoeften. In geen geval mag een dergelijk vergoedingensysteem worden gebruikt voor de financiering van activiteiten in het kader van deze verordening.
Amendement 168
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 – alinea 1 – letter a
a)  het aanbieden van ruimte in haar gebouwen voor de vergaderingen van de coördinatiegroep en het voorzitten van die vergaderingen;
a)  het aanbieden van ruimte in haar gebouwen voor de vergaderingen van de coördinatiegroep en het voorzitten, met spreek- maar zonder stemrecht, van die vergaderingen;
Amendement 169
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 – alinea 1 – letter b
b)  het waarnemen van het secretariaat van de coördinatiegroep en het bieden van de nodige administratieve, wetenschappelijke en IT -ondersteuning;
b)  het waarnemen van het secretariaat van de coördinatiegroep en het bieden van de nodige administratieve en IT‑ondersteuning;
Amendement 170
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 – alinea 1 – letter d
d)  controle of de werkzaamheden van de coördinatiegroep wordt uitgevoerd op een onafhankelijke en transparante manier;
d)  controle of de werkzaamheden van de coördinatiegroep worden uitgevoerd op een onafhankelijke en transparante manier, volgens de vastgestelde procedureregels;
Amendement 171
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 – alinea 1 – letter f
f)  het faciliteren van de samenwerking met de desbetreffende instanties van de Unie met betrekking tot de gezamenlijke werkzaamheden inzake medische hulpmiddelen, waaronder de uitwisseling van vertrouwelijke informatie.
f)  het faciliteren van de samenwerking met de desbetreffende instanties van de Unie met betrekking tot de gezamenlijke werkzaamheden inzake medische hulpmiddelen, waaronder de uitwisseling van informatie.
Amendement 172
Voorstel voor een verordening
Artikel 26 – lid 1
1.  De Commissie richt een netwerk van belanghebbenden op via een open oproep tot kandidaatstelling en een selectie van geschikte organisaties van belanghebbenden op basis van de selectiecriteria die in de oproep tot kandidaatstelling zijn vastgesteld.
1.  De Commissie richt een netwerk van belanghebbenden op via een open oproep tot kandidaatstelling en een selectie van geschikte organisaties van belanghebbenden op basis van de selectiecriteria die in de oproep tot kandidaatstelling zijn vastgesteld, zoals legitimiteit, vertegenwoordiging, transparantie en verantwoordingsplicht.
De organisaties waaraan de oproep tot kandidaatstelling zal worden gericht, zijn patiëntenverenigingen, consumentenorganisaties, niet-gouvernementele organisaties op het gebied van gezondheid, gezondheidstechnologie en gezondheidswerkers.
De leden van het netwerk van belanghebbenden worden geselecteerd op basis van de beste praktijken voor het voorkomen van belangenconflicten.
Het Europees Parlement heeft twee vertegenwoordigers in het netwerk van belanghebbenden.
Amendement 173
Voorstel voor een verordening
Artikel 26 – lid 2
2.  De Commissie publiceert de lijst van de organisaties van belanghebbenden die in het netwerk van belanghebbenden zijn opgenomen.
2.  De Commissie publiceert de lijst van de organisaties van belanghebbenden die in het netwerk van belanghebbenden zijn opgenomen. Belanghebbenden hebben geen belangenconflicten en hun belangenverklaringen worden gepubliceerd op het IT‑platform.
Amendement 174
Voorstel voor een verordening
Artikel 26 – lid 3 – inleidende formule
3.  De Commissie organiseert ad-hocvergaderingen tussen het netwerk van belanghebbenden en de coördinatiegroep teneinde:
3.  De Commissie organiseert minstens eenmaal per jaar een vergadering tussen het netwerk van belanghebbenden en de coördinatiegroep teneinde een constructieve dialoog te bevorderen. De functies van het netwerk van belanghebbenden zijn:
Amendement 175
Voorstel voor een verordening
Artikel 26 – lid 3 – letter a
a)  de belanghebbenden op de hoogte te houden over de werkzaamheden van de groep;
a)  informatie uitwisselen over de werkzaamheden van de coördinatiegroep en het evaluatieproces;
Amendement 176
Voorstel voor een verordening
Artikel 26 – lid 3 – letter b
b)  informatie uit te wisselen over de werkzaamheden van de coördinatiegroep.
b)  deelnemen aan seminars of workshops of specifieke acties die aan de hand van bepaalde aspecten worden uitgevoerd;
Amendement 177
Voorstel voor een verordening
Artikel 26 – lid 3 – letter b bis (nieuw)
b bis)  de toegang ondersteunen tot concrete ervaringen met ziekten en het beheer hiervan en met het feitelijke gebruik van gezondheidstechnologieën, teneinde een beter inzicht te krijgen in de waarde die belanghebbenden geven aan het wetenschappelijk bewijs dat tijdens het evaluatieproces wordt verstrekt;
Amendement 178
Voorstel voor een verordening
Artikel 26 – lid 3 – letter b ter (nieuw)
b ter)  bijdragen tot een meer gerichte en efficiënte communicatie met en tussen de partijen ter ondersteuning van hun rol bij het rationele en veilige gebruik van gezondheidstechnologieën;
Amendement 179
Voorstel voor een verordening
Artikel 26 – lid 3 – letter b quater (nieuw)
b quater)  een lijst opstellen met medische onderzoeksprioriteiten;
Amendement 180
Voorstel voor een verordening
Artikel 26 – lid 3 – letter b quinquies (nieuw)
b quinquies)  input aanleveren voor het jaarlijkse werkprogramma en de jaarlijkse studie die door de coördinatiegroep wordt voorbereid;
Amendement 181
Voorstel voor een verordening
Artikel 26 – lid 3 – alinea 1 bis (nieuw)
De belangen en de statuten van de partijen, evenals een samenvatting van de jaarvergaderingen en van de mogelijke activiteiten, worden gepubliceerd op het in artikel 27 bedoelde IT‑platform.
Amendement 182
Voorstel voor een verordening
Artikel 26 – lid 4
4.  Op verzoek van de coördinatiegroep nodigt de Commissie patiënten en klinische deskundigen uit die het netwerk van belanghebbenden heeft aangewezen om de vergaderingen van de coördinatiegroep als waarnemer bij te wonen.
4.  Op verzoek van de coördinatiegroep nodigt de Commissie patiënten, gezondheidswerkers en klinische deskundigen uit die het netwerk van belanghebbenden heeft aangewezen om de vergaderingen van de coördinatiegroep als waarnemer bij te wonen.
Amendement 183
Voorstel voor een verordening
Artikel 27 – lid 1 – inleidende formule
1.  De Commissie ontwikkelt en onderhoudt een IT-platform met informatie over:
1.  Voortbouwend op de werkzaamheden die reeds zijn verricht bij de gezamenlijke EUnetHTA-acties, ontwikkelt en onderhoudt de Commissie een IT-platform met informatie over:
Amendement 184
Voorstel voor een verordening
Artikel 27 – lid 1 – letter d bis (nieuw)
d bis)  de ledenlijst van de coördinatiegroep, haar subgroepen en andere deskundigen, samen met hun verklaringen inzake hun financiële belangen;
Amendement 185
Voorstel voor een verordening
Artikel 27 – lid 1 – letter d ter (nieuw)
d ter)  alle informatie waarvan de publicatie krachtens deze verordening verplicht is;
Amendement 186
Voorstel voor een verordening
Artikel 27 – lid 1 – letter d quater (nieuw)
d quater)  definitieve verslagen van gezamenlijke klinische evaluaties en samenvattende verslagen in een lekenvriendelijk formaat, in alle officiële talen van de Europese Unie;
Amendement 187
Voorstel voor een verordening
Artikel 27 – lid 1 – letter d quinquies (nieuw)
d quinquies)  de lijst van organisaties die tot het netwerk van belanghebbenden behoren;
Amendement 188
Voorstel voor een verordening
Artikel 27 – lid 2
2.  De Commissie zorgt ervoor dat de instanties van de lidstaten, de leden van het netwerk van belanghebbenden en het grote publiek een passende toegang hebben tot de informatie in het IT-platform.
2.  De Commissie zorgt voor toegang van het publiek tot de informatie in het IT-platform.
Amendement 189
Voorstel voor een verordening
Artikel 28 – titel
Uitvoeringsverslag
Evaluatieverslag van de overgangsperiode
Amendement 190
Voorstel voor een verordening
Artikel 28 – alinea 1
Uiterlijk twee jaar na het verstrijken van de in artikel 33, lid 1, bedoelde overgangsperiode brengt de Commissie verslag uit over de tenuitvoerlegging van de bepalingen betreffende het toepassingsgebied van de gezamenlijke klinische evaluaties en over de werking van het steunkader als bedoeld in dit hoofdstuk.
Aan het einde van de in artikel 33 bedoelde overgangsperiode en voorafgaand aan het verplichte geharmoniseerde systeem voor de evaluatie van gezondheidstechnologieën van deze verordening, zal de Commissie een effectbeoordelingsverslag presenteren over de gehele procedure die is ingevoerd om onder meer de geboekte vooruitgang te evalueren op het gebied van toegang van patiënten tot nieuwe gezondheidstechnologieën en inzake de werking van de interne markt, het effect op de kwaliteit van innovatie, zoals de ontwikkeling van innovatieve geneesmiddelen op gebieden waar onvervulde behoeften heersen en op de duurzaamheid van gezondheidszorgstelsels, de kwaliteit en capaciteit van EGT op nationaal en regionaal niveau, alsmede de toereikendheid van het toepassingsgebied van de gezamenlijke klinische evaluaties en over de werking van het steunkader.
Amendement 191
Voorstel voor een verordening
Artikel 31
Artikel 31
Schrappen
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2.  De bevoegdheid om de in de artikelen 17 en 23 bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt de Commissie met ingang van [insert date of entry into force of this Regulation] voor onbepaalde tijd verleend.
3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 17 en 23 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4.  Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.
5.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6.  Een overeenkomstig de artikelen 17 en 23 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met twee maanden verlengd.
Amendement 192
Voorstel voor een verordening
Artikel 32 – titel
Voorbereiding van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen
Voorbereiding van uitvoeringshandelingen
Amendement 193
Voorstel voor een verordening
Artikel 32 – lid 1
1.  De Commissie stelt de in de artikelen 11, 16, 17, 22 en 23 bedoelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen uiterlijk op de datum van toepassing van deze verordening vast.
1.  De Commissie stelt de in de artikelen 11, 16, 17 en 22 bedoelde uitvoeringshandelingen uiterlijk op de datum van toepassing van deze verordening vast.
Amendement 194
Voorstel voor een verordening
Artikel 32 – lid 2
2.  Bij het opstellen van die gedelegeerde en uitvoeringshandelingen houdt de Commissie rekening met de specifieke kenmerken van de sectoren geneesmiddelen en medische apparatuur.
2.  Bij het opstellen van die uitvoeringshandelingen houdt de Commissie rekening met de specifieke kenmerken van de sectoren geneesmiddelen en medische apparatuur en neemt zij de werkzaamheden die reeds zijn verricht bij de gezamenlijke EUnetHTA-acties in aanmerking.
Amendement 195
Voorstel voor een verordening
Artikel 33 – lid 1
1.  De lidstaten kunnen hun deelname aan het in de delen 1 en 2 van hoofdstuk II bedoelde systeem van gezamenlijke klinische evaluaties en gezamenlijk wetenschappelijk overleg uitstellen tot en met... [insert date 3 years after the date of application].
1.  De lidstaten kunnen hun deelname aan het in de delen 1 en 2 van hoofdstuk II bedoelde systeem van gezamenlijke klinische evaluaties en gezamenlijk wetenschappelijk overleg uitstellen tot en met... [datum invoegen 4 jaar na de datum van toepassing] voor geneesmiddelen als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a), en tot ... [datum invoegen 7 jaar na de datum van toepassing] voor medische hulpmiddelen als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b) en voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder c).
Amendement 196
Voorstel voor een verordening
Artikel 34 – lid 1
1.  De lidstaten kunnen klinische evaluaties uitvoeren met behulp van andere middelen dan de regels van hoofdstuk III van deze verordening, om redenen die verband houden met de noodzaak om de volksgezondheid te beschermen in de betrokken lidstaat en op voorwaarde dat de maatregel gerechtvaardigd, noodzakelijk en evenredig is voor de verwezenlijking van dat doel.
1.  De lidstaten kunnen klinische evaluaties uitvoeren met behulp van andere middelen dan de regels van hoofdstuk III van deze verordening, om de redenen die in artikel 8, lid 1 bis, zijn uiteengezet, evenals om redenen die verband houden met de noodzaak om de volksgezondheid te beschermen in de betrokken lidstaat en op voorwaarde dat de maatregel gerechtvaardigd, noodzakelijk en evenredig is voor de verwezenlijking van dat doel.
Amendement 197
Voorstel voor een verordening
Artikel 34 – lid 2
2.  De lidstaten stellen de Commissie in kennis van hun voornemen om een klinische evaluatie uit te voeren met behulp van andere middelen en hun redenen daarvoor.
2.  De lidstaten stellen de Commissie en de coördinatiegroep in kennis van hun voornemen om een klinische evaluatie uit te voeren met behulp van andere middelen en hun redenen daarvoor.
Amendement 198
Voorstel voor een verordening
Artikel 34 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis.  De coördinatiegroep kan beoordelen of het verzoek is aangepast aan de in lid 1 genoemde redenen, en haar bevindingen aan de Commissie voorleggen.
Amendement 199
Voorstel voor een verordening
Artikel 34 – lid 3
3.  Binnen drie maanden na de datum van ontvangst van de in lid 2 bedoelde kennisgeving bekrachtigt of verwerpt de Commissie de geplande evaluatie, nadat zij heeft nagegaan of deze al dan niet voldoet aan de in lid 1 genoemde vereisten en of zij al dan niet een middel tot willekeurige discriminatie of een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten vormt. Indien de Commissie binnen de periode van drie maanden geen besluit neemt, wordt de geplande klinische evaluatie geacht te zijn goedgekeurd.
3.  Binnen drie maanden na de datum van ontvangst van de in lid 2 bedoelde kennisgeving bekrachtigt of verwerpt de Commissie de geplande evaluatie, nadat zij heeft nagegaan of deze al dan niet voldoet aan de in lid 1 genoemde vereisten en of zij al dan niet een middel tot willekeurige discriminatie of een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten vormt. Indien de Commissie binnen de periode van drie maanden geen besluit neemt, wordt de geplande klinische evaluatie geacht te zijn goedgekeurd. Het besluit van de Commissie zal worden gepubliceerd op het in artikel 27 bedoelde IT‑platform.

(1) De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0289/2018).


Emissienormen voor nieuwe personenauto's en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen ***I
PDF 224kWORD 84k
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 3 oktober 2018 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto's en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in het kader van de geïntegreerde benadering van de Unie om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 (herschikking) (COM(2017)0676 – C8-0395/2017 – 2017/0293(COD))(1)
P8_TA(2018)0370A8-0287/2018

(Gewone wetgevingsprocedure – herschikking)

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
(3)  In de Europese strategie voor emissiearme mobiliteit16 wordt een duidelijk doel gesteld: tegen 2050 moeten de broeikasgasemissies van het vervoer ten minste 60 % lager zijn dan in 1990 en moet er een duidelijke trend zijn naar volledig emissievrij vervoer. De uitstoot door het vervoer van voor de gezondheid schadelijke luchtverontreinigende stoffen moet onverwijld drastisch worden verlaagd. De emissies van conventionele verbrandingsmotoren moeten na 2020 verder worden verlaagd. Emissiearme en emissievrije voertuigen moeten in het verkeer worden gebracht en uiterlijk 2030 een belangrijk marktaandeel veroveren.
(3)  De vervoerssector is de enige sector in de Unie waar broeikasgasemissies nog steeds toenemen. De decarbonisatie van de totale vervoerssector moet worden versneld en tegen 2050 moet er een duidelijke trend zijn naar een nuluitstoot van broeikasgassen door deze sector om de verbintenissen na te leven die de Unie is aangegaan tijdens de 21e Conferentie van de partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), die in 2015 in Parijs plaatsvond. Tevens moet de uitstoot door het vervoer van voor de gezondheid en het milieu bijzonder schadelijke luchtverontreinigende stoffen onverwijld drastisch worden verlaagd. De emissies van conventionele verbrandingsmotoren moeten na 2020 verder worden verlaagd. Emissiearme en emissievrije voertuigen moeten in het verkeer worden gebracht en uiterlijk 2030 een belangrijk marktaandeel veroveren.
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 4 bis (nieuw)
(4 bis)  De ontwikkeling van onderzoeks-, leverings-, verwerkings- en productiestrategieën die zijn gebaseerd op het gebruik van lichtgewicht componenten, is cruciaal om de overgang naar een koolstofarme automobielsector te bewerkstelligen. Er wordt steeds meer onderzoek verricht naar grondstoffen van natuurlijke vezels en composieten daarvan in het kader van de toenemende brede rol die de bio-economie kan spelen en de hernieuwbare, recyclebare en duurzame producten die deze kan opleveren. Deze ontwikkelingen moeten worden gebaseerd op een goed begrip van de beperkingen van natuurlijke hulpbronnen, de beschikbaarheid van land en derhalve van de noodzaak om duurzame oplossingen te vinden voor producten die het einde van hun levenscyclus hebben bereikt.
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 4 ter (nieuw)
(4 ter)  Een maatschappelijk aanvaardbare en rechtvaardige overgang naar emissievrije mobiliteit tegen 2050 vereist dat in de volledige waardeketen van de automobielsector veranderingen worden doorgevoerd, waarbij mogelijk ongunstige gevolgen voor burgers en regio's in alle lidstaten in aanmerking worden genomen. Het is belangrijk rekening te houden met de maatschappelijke gevolgen van de overgang en proactief te zijn bij de aanpak van de implicaties voor de werkgelegenheid. Het is daarom uiterst belangrijk dat de huidige maatregelen tevens vergezeld gaan van gerichte programma's op niveau van de Unie, op nationaal en op regionaal niveau voor de omscholing, de bijscholing en het opnieuw inzetten van werknemers, alsmede opleidingen en initiatieven voor het zoeken naar werk, die worden uitgevoerd in nauwe samenspraak met de sociale partners en de bevoegde autoriteiten.
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 4 quater (nieuw)
(4 quater)  Een succesvolle overgang naar emissievrije mobiliteit vereist een gemeenschappelijk beleidskader voor voertuigen, infrastructuur, elektriciteitsnetwerken, duurzame productie, voeding en recycling van batterijen, waarbij economische stimulansen en stimulansen voor de werkgelegenheid in de hele EU op nationaal, regionaal en lokaal niveau in elkaar grijpen en ondersteund worden door sterkere financieringsinstrumenten van de Unie.
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 6
(6)  In de conclusies van de Europese Raad van oktober 2014 is een reductie van broeikasgasemissies van 30 % tegen 2030 ten opzichte van 2005 goedgekeurd voor sectoren die geen deel uitmaken van de EU-regeling voor de emissiehandel. Het wegvervoer heeft een groot aandeel in de emissies van die sectoren en blijft met zijn emissies aanzienlijk boven het niveau van 1990. Als de emissies van het wegvervoer blijven stijgen, zal dit de reductie die andere sectoren realiseren om de klimaatverandering te bestrijden, tenietdoen.
(6)  De emissies van het wegvervoer blijven aanzienlijk boven het niveau van 1990 en doen de reductie die andere sectoren realiseren om de klimaatverandering te bestrijden, teniet.
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 9
(9)  In een evaluatie in 2015 van de Verordeningen (EG) nr. 443/2009 en (EU) nr. 510/2011 werd geconcludeerd dat die verordeningen relevant en in grote lijnen samenhangend waren, aanzienlijke emissiebesparingen hebben gegenereerd en tevens kosteneffectiever waren dan oorspronkelijk verwacht. Hiermee hebben de verordeningen een aanzienlijke toegevoegde waarde voor de Unie gegenereerd die niet in gelijke mate met nationale maatregelen had kunnen worden bereikt.
(9)  In een evaluatie in 2015 van de Verordeningen (EG) nr. 443/2009 en (EU) nr. 510/2011 werd geconcludeerd dat die verordeningen relevant en in grote lijnen samenhangend waren, aanzienlijke emissiebesparingen hebben gegenereerd en tevens kosteneffectiever waren dan oorspronkelijk verwacht. Hiermee hebben de verordeningen een aanzienlijke toegevoegde waarde voor de Unie gegenereerd die niet in gelijke mate met nationale maatregelen had kunnen worden bereikt. In deze evaluatie werd echter ook geconcludeerd dat de werkelijk behaalde CO2-besparingen aanzienlijk geringer zijn dan de besparingen die gesuggereerd worden door de prestaties bij de typegoedkeuringstest, en dat de "emissiekloof" tussen prestaties tijdens de typegoedkeuringstest en werkelijke prestaties de effectiviteit van de CO2‑prestatienormen aanzienlijk heeft ondermijnd, alsook het consumentenvertrouwen in de potentiële brandstofbesparingen van nieuwe voertuigen.
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 10 bis (nieuw)
(10 bis)  Om de doeltreffendheid van deze verordening te waarborgen, moeten de CO2-emissiereducties plaatsvinden onder omstandigheden die zich voordoen bij een normaal gebruik van het voertuig. Het is derhalve aangewezen om een strikt verbod op het gebruik van manipulatie-instrumenten in deze verordening op te nemen en de autoriteiten de middelen ter beschikking te stellen om de naleving van dit verbod te handhaven.
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 12
(12)  Het is belangrijk dat de vaststelling van eisen voor vermindering van CO2-emissies ook in de toekomst in de hele Unie voorspelbaarheid en planningszekerheid biedt aan de voertuigfabrikanten, voor het volledige gamma personenauto's en lichte bedrijfsvoertuigen dat zij in de Unie op de markt brengen.
(12)  De vaststelling van eisen voor vermindering van CO2-emissies biedt ook in de toekomst in de hele Unie voorspelbaarheid en planningszekerheid aan de voertuigfabrikanten, voor het volledige gamma personenauto's en lichte bedrijfsvoertuigen dat zij in de Unie op de markt brengen.
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 12 bis (nieuw)
(12 bis)  De evaluatie door de Commissie van Richtlijn 1999/94/EG van het Europees Parlement en de Raad1 bis in 2016 heeft aan het licht gebracht dat een verdere verheldering en vereenvoudiging van de wetgeving noodzakelijk is, zodat deze relevanter, effectiever, efficiënter en coherenter kan worden. Het doel van Aanbeveling (EU) 2017/9481 ter van de Commissie is aanmoediging van een geharmoniseerde toepassing van Richtlijn 1999/94/EG. Beter ontworpen etiketten van auto's met vergelijkbare, betrouwbare en gebruiksvriendelijke informatie voor consumenten over de voordelen van emissiearme auto's, alsook informatie over luchtverontreinigende stoffen en rijkosten, naast CO2-emissies en brandstofverbruik, kunnen de ingebruikneming van de zuinigste en milieuvriendelijkste auto's in de gehele Unie ondersteunen. Daartoe dient de Commissie Richtlijn 1999/94/EG uiterlijk op 31 december 2019 te herzien en een wetgevingsvoorstel dienaangaande in te dienen. Voorts kan de sector lichte bedrijfsvoertuigen evenals de sector personenauto's profiteren van de invoering van een dergelijke etikettering voor brandstofverbruik en CO2-uitstoot. De Commissie onderzoekt derhalve tevens of er voor deze sector dergelijke mogelijkheden bestaan en dient zo nodig wetgevingsvoorstellen dienaangaande in.
_______________
1 bis Richtlijn 1999/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende de beschikbaarheid van consumentinformatie over het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot bij het op de markt brengen van nieuwe personenauto's (PB L 12 van 18.1.2000, blz. 16).
1 ter Aanbeveling (EU) 2017/948 van de Commissie van 31 mei 2017 betreffende het gebruik van de brandstofverbruiks- en CO2-emissiewaarden op basis waarvan typegoedkeuring is verleend en die volgens de wereldwijd geharmoniseerde testprocedure voor lichte voertuigen zijn gemeten, bij het beschikbaar maken van informatie voor de consument overeenkomstig Richtlijn 1999/94/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 142 van 2.6.2017, blz. 100).
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 13
(13)  Derhalve moeten voor 2025 en 2030 reductieniveaus voor het gehele wagenpark van de Unie van nieuwe personenauto's en lichte bedrijfsvoertuigen worden vastgesteld, gelet op de vervangingstijd van het wagenpark en de noodzaak dat de vervoerssector bijdraagt tot de klimaat- en energiedoelstellingen voor 2030. Deze stapsgewijze benadering geeft de automobielindustrie ook een duidelijk en vroegtijdig signaal dat de invoering op de markt van energie-efficiënte technologieën en emissiearme en emissievrije voertuigen niet mag worden uitgesteld.
(13)  Voor 2025 en 2030 moeten reductieniveaus voor het gehele wagenpark van de Unie van nieuwe personenauto's en lichte bedrijfsvoertuigen worden vastgesteld, gelet op de vervangingstijd van het wagenpark en de noodzaak dat de vervoerssector bijdraagt tot de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie voor 2030 en daarna. Deze stapsgewijze benadering geeft de automobielindustrie ook een duidelijk en vroegtijdig signaal dat de invoering op de markt van energie-efficiënte technologieën en emissiearme en emissievrije voertuigen niet mag worden uitgesteld. Met het oog op behoud van de dynamiek van CO2-emissievermindering na 2030 dient voorts vanaf 1 januari 2031 ten minste hetzelfde traject voor emissievermindering te gelden, hetgeen voortzetting van de decarbonisatie van de sector mogelijk maakt overeenkomstig de verplichtingen die zijn aangegaan in het kader van de Overeenkomst van Parijs.
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 14
(14)  Hoewel de Unie tot de belangrijkste producenten van motorvoertuigen ter wereld behoort en in deze sector technologisch leiderschap vertoont, neemt de concurrentie toe en verandert de wereldwijde automobielsector snel door nieuwe innovaties in elektrische aandrijflijnen en coöperatieve, geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteit. Om haar wereldwijde concurrentievermogen en toegang tot markten te behouden, heeft de Unie een regelgevingskader nodig, met inbegrip van een specifieke stimulans op het gebied van emissiearme en emissievrije voertuigen, waarin een grote thuismarkt wordt gecreëerd en technologische ontwikkeling en innovatie worden ondersteund.
(14)  Hoewel de Unie tot de belangrijkste producenten van motorvoertuigen ter wereld behoort en in deze sector technologisch leiderschap vertoont, neemt de concurrentie toe en verandert de wereldwijde automobielsector snel door nieuwe innovaties in elektrische aandrijflijnen en coöperatieve, geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteit. Als de vervoerssector van de Unie de in deze sector vereiste energietransitie te laat op gang brengt, riskeert hij verlies van zijn leiderschapspositie. Om haar wereldwijde concurrentievermogen en toegang tot markten te behouden, heeft de Unie een regelgevingskader nodig, met inbegrip van een specifiek beleidsmechanisme op het gebied van emissiearme en emissievrije voertuigen, waarin een grote thuismarkt wordt gecreëerd en technologische ontwikkeling en innovatie worden ondersteund.
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 14 bis (nieuw)
(14 bis)   Om de langetermijndoelstelling van een volledig koolstofvrije mobiliteit in de Unie te bereiken, zijn technologische innovatie en technische vooruitgang onontbeerlijk. In die zin en om een antwoord te bieden op de toegenomen internationale concurrentie is het voor de Unie en de lidstaten van essentieel belang inspanningen te blijven leveren om initiatieven te onderzoeken en te ontwikkelen die mogelijke synergieën binnen de sector bevorderen, naar het voorbeeld van de recente Europese alliantie voor batterijen, en om publieke en private investeringen in onderzoek en innovatie in de automobielsector van de Unie te steunen, teneinde het technologische leiderschap van de Unie in die sector te behouden en de duurzaamheid van zijn industriële basis op de lange termijn te waarborgen en de sector efficiënt en concurrerend te houden op de mondiale markt.
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 15
(15)  Er moet een specifiek stimuleringsmechanisme worden ingevoerd om een soepele overgang naar emissievrije mobiliteit te vergemakkelijken. Dit kredietmechanisme moet dusdanig worden opgezet dat de uitrol van emissiearme en emissievrije voertuigen op de markt van de Unie wordt bevorderd.
(15)  Er moet een specifiek beleidsmechanisme worden ingevoerd om een soepele overgang naar emissievrije mobiliteit te vergemakkelijken en versnellen. Dit krediet- en debetmechanisme moet dusdanig worden opgezet dat de uitrol van emissiearme en emissievrije voertuigen op de markt van de Unie wordt bevorderd en investeringszekerheid voor de tijdige en adequate uitrol van de nodige oplaadpunten wordt gewaarborgd.
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Overweging 16
(16)  De vaststelling van een benchmark voor het aandeel van emissiearme en emissievrije voertuigen in het wagenpark van de EU en een goed opgezet mechanisme voor de aanpassing van de specifieke CO2-doelstelling van een fabrikant op basis van het aandeel van emissiearme en emissievrije voertuigen in zijn eigen wagenpark moeten een sterk en geloofwaardig signaal zijn om dergelijke voertuigen te ontwikkelen en op de markt te brengen, terwijl het mogelijk blijft om de efficiëntie van de conventionele verbrandingsmotoren verder te verbeteren.
(16)  De vaststelling van een krachtige benchmark voor het aandeel van emissiearme en emissievrije voertuigen in het wagenpark van de EU en een goed opgezet mechanisme voor de aanpassing van de specifieke CO2-doelstelling van een fabrikant op basis van het aandeel van emissiearme en emissievrije voertuigen in zijn eigen wagenpark moeten een sterk en geloofwaardig signaal zijn om dergelijke voertuigen te ontwikkelen en op de markt te brengen, terwijl het mogelijk blijft om de efficiëntie van de conventionele verbrandingsmotoren verder te verbeteren.
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Overweging 17
(17)  Bij de vaststelling van kredieten voor emissiearme en emissievrije voertuigen moet rekening worden gehouden met het verschil in CO2-emissies van de voertuigen. Het aanpassingsmechanisme moet waarborgen dat een fabrikant die de benchmark overschrijdt, kan profiteren van een hogere specifieke CO2-doelstelling. Om een evenwichtige aanpak te waarborgen, moeten grenzen worden gesteld aan het mogelijke niveau van aanpassing binnen dat mechanisme. Dit zal voor stimulansen zorgen die een tijdige uitrol van oplaad- of tankinfrastructuur bevorderen en grote voordelen voor consumenten, het concurrentievermogen en het milieu opleveren.
(17)  Bij de vaststelling van benchmarks voor het aandeel emissiearme en emissievrije voertuigen moet rekening worden gehouden met het verschil in CO2-emissies van de voertuigen. Het aanpassingsmechanisme moet waarborgen dat een fabrikant die de benchmark overschrijdt, kan profiteren van een hogere specifieke CO2-doelstelling, terwijl een fabrikant die de benchmark niet haalt, moet voldoen aan een strengere CO2-doelstelling. Om een evenwichtige aanpak te waarborgen, moeten grenzen worden gesteld aan het mogelijke niveau van aanpassing binnen dat mechanisme. Dit zal voor stimulansen zorgen die een tijdige uitrol van oplaad- of tankinfrastructuur bevorderen en grote voordelen voor consumenten, het concurrentievermogen en het milieu opleveren.
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Overweging 17 bis (nieuw)
(17 bis)  Er dient tijdig en voldoende geïnvesteerd te worden in de productie en de uitrol van emissievrije en emissiearme voertuigen en in de gehele ondersteunende infrastructuur die is vereist, waaronder duurzame productie, voeding en recycling van batterijen. De verschillende ondersteuningsinstrumenten op Unie- en nationaal niveau moeten effectief samenwerken door aanzienlijke publieke en private investeringen te mobiliseren en te stimuleren. De oplaad- en tankinfrastructuur moet snel tot stand komen om vertrouwen te wekken bij consumenten en voertuigfabrikanten economische zekerheid te bieden. Productie van batterijen en batterijcellen in de Unie in de nabijheid van locaties waar voertuigen geproduceerd worden, moet dan ook ondersteund worden.
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Overweging 23
(23)  Er moet echter een evenwicht worden gewaarborgd tussen de stimulering van eco-innovaties en van die technologieën waarvan het emissiereductie-effect tijdens de officiële testprocedure is aangetoond. Dientengevolge is het aangewezen een maximum te handhaven voor eco-innovatiebesparingen die een fabrikant in aanmerking mag nemen om te bepalen of de doelstelling is gehaald. De Commissie moet de mogelijkheid krijgen het niveau van het maximum te herzien, met name om rekening te houden met de gevolgen van de verandering van de officiële testprocedure. Ook moet worden verduidelijkt hoe de besparingen met het oog op de naleving van de doelstelling moeten worden berekend.
(23)  Er moet echter een evenwicht worden gewaarborgd tussen de stimulering van eco-innovaties en van die technologieën waarvan het emissiereductie-effect tijdens de officiële testprocedure is aangetoond. Dientengevolge is het aangewezen een maximum te handhaven voor eco-innovatiebesparingen die een fabrikant in aanmerking mag nemen om te bepalen of de doelstelling is gehaald. De Commissie moet de mogelijkheid krijgen het niveau van het maximum naar beneden bij te stellen, met name om rekening te houden met de gevolgen van de verandering van de officiële testprocedure. Ook moet worden verduidelijkt hoe de besparingen met het oog op de naleving van de doelstelling moeten worden berekend.
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Overweging 25 bis (nieuw)
(25 bis)  In situaties waarin de toevoeging van een elektrische batterij van N1-categorie klasse III aan zwaardere lichte bedrijfsvoertuigen het voertuig zodanig verzwaart dat het in de N2‑categorie valt, dient een dergelijk technisch probleem te worden opgelost.
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Overweging 37
(37)  De specifieke CO2-emissies van nieuwe personenauto's en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen worden in de Unie op geharmoniseerde basis gemeten overeenkomstig de in Verordening (EG) nr. 715/2007 vastgestelde methode. Om de administratieve last van deze verordening tot een minimum te beperken, moet de naleving ervan worden gemeten aan de hand van de registratiegegevens van nieuwe auto's en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in de Unie. Deze gegevens moeten door de lidstaten worden verzameld en aan de Commissie worden meegedeeld. Om de samenhang te garanderen tussen de gegevens die gebruikt worden om de naleving te beoordelen, moeten de regels voor het verzamelen en meedelen van deze gegevens zoveel mogelijk worden geharmoniseerd. De verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteiten om correcte en volledige gegevens te verstrekken moet derhalve duidelijk worden vermeld, alsmede de noodzaak van doeltreffende samenwerking tussen die autoriteiten en de Commissie bij de aanpak van problemen betreffende de kwaliteit van gegevens.
(37)  De specifieke CO2-emissies van nieuwe personenauto's en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen worden in de Unie op geharmoniseerde basis gemeten overeenkomstig de in Verordening (EG) nr. 715/2007 vastgestelde methode. Om de administratieve last van deze verordening tot een minimum te beperken, moet de naleving ervan worden gemeten aan de hand van de registratiegegevens van nieuwe auto's en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in de Unie. Deze gegevens moeten door de lidstaten worden verzameld en aan de Commissie worden meegedeeld. Om de samenhang te garanderen tussen de gegevens die gebruikt worden om de naleving te beoordelen, moeten de regels voor het verzamelen en meedelen van deze gegevens worden geharmoniseerd. De verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteiten om correcte en volledige gegevens te verstrekken moet derhalve duidelijk worden vermeld, alsmede de noodzaak van doeltreffende samenwerking tussen die autoriteiten en de Commissie bij de aanpak van problemen betreffende de kwaliteit van gegevens.
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Overweging 38
(38)  Of de fabrikanten voldoen aan de doelstellingen van deze verordening, moet op het niveau van de Unie worden beoordeeld. Fabrikanten met hogere gemiddelde specifieke CO2-emissies dan die welke uit hoofde van deze verordening zijn toegestaan, moeten voor elk kalenderjaar een bijdrage voor overtollige emissies betalen. De bijdragen voor overtollige emissies vloeien terug naar de algemene begroting van de Unie.
(38)  Of de fabrikanten voldoen aan de doelstellingen van deze verordening, moet op het niveau van de Unie worden beoordeeld. Fabrikanten met hogere gemiddelde specifieke CO2-emissies dan die welke uit hoofde van deze verordening zijn toegestaan, moeten voor elk kalenderjaar een bijdrage voor overtollige emissies betalen. De bijdragen voor overtollige emissies vloeien terug naar de algemene begroting van de Unie en worden aangewend om bij te dragen aan een rechtvaardige overgang naar emissievrije mobiliteit. Deze bijdragen dienen tevens te worden aangewend als aanvulling op gerichte programma's voor de omscholing, de bijscholing en de opleiding van werknemers die worden getroffen door de structurele veranderingen in de automobielsector, en voor de herverdeling van initiatieven op het gebied van werk en het zoeken naar werk; zulks in nauwe samenspraak met de sociale partners, de gemeenschappen en de bevoegde autoriteiten in de gebieden die worden getroffen door de transitie op de arbeidsmarkt.
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Overweging 41
(41)  De doeltreffendheid van de in deze verordening vastgelegde doelstellingen om de CO2-emissies daadwerkelijk te verminderen, hangt sterk af van de representativiteit van de officiële testprocedure. Volgens het advies van het mechanisme voor wetenschappelijk advies (SAM)23 en de aanbeveling van het Europees Parlement naar aanleiding van zijn onderzoek naar emissiemetingen in de automobielsector24 moet een mechanisme worden ingevoerd om de werkelijke representativiteit van de overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1151 bepaalde waarden voor CO2-emissies en brandstofverbruik van voertuigen te beoordelen. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen de openbare beschikbaarheid van dergelijke gegevens te waarborgen en indien nodig de procedures te ontwikkelen om de gegevens voor de uitvoering van dergelijke beoordelingen te identificeren en te verzamelen.
(41)  De doeltreffendheid van de in deze verordening vastgelegde doelstellingen om de CO2-emissies daadwerkelijk te verminderen, hangt sterk af van de representativiteit van de officiële testprocedure. Volgens het advies van het mechanisme voor wetenschappelijk advies (SAM)23 en de aanbeveling van het Europees Parlement naar aanleiding van zijn onderzoek naar emissiemetingen in de automobielsector24 moet een mechanisme worden ingevoerd om de werkelijke representativiteit van de overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1151 bepaalde waarden voor CO2-emissies en brandstofverbruik van voertuigen te beoordelen. De betrouwbaarste manier om de werkelijke representativiteit van de typegoedkeuringswaarden te garanderen, is door een test in te voeren die de werkelijke CO2-emissies meet. Daarom dient de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen de test te ontwikkelen die de werkelijke CO2-emissies meet, waarbij zij de mogelijkheid om gebruik te maken van PEMS in overweging neemt, en deze test uiterlijk twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening in te voeren. Totdat de test van toepassing wordt, dient naleving van deze verordening evenwel gegarandeerd te worden door gebruikmaking van door fabrikanten te rapporteren gegevens afkomstig van brandstofverbruikmeters, in combinatie met een grenswaarde die in 2021 voor elke fabrikant wordt vastgesteld als een procentueel verschil dat niet overschreden mag worden. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen de openbare beschikbaarheid van gegevens over brandstofverbruik te waarborgen en de procedures te ontwikkelen om deze gegevens voor de uitvoering van dergelijke beoordelingen te rapporteren. De Commissie dient passende maatregelen te nemen in geval van niet-naleving door fabrikanten van de in deze verordening vastgestelde vereisten inzake werkelijke CO2-emissies.
__________________
__________________
23 High Level Group of Scientific Advisors, Scientific Opinion No 1/2016, Closing the gap between light-duty vehicle real-world CO2 emissions and laboratory testing (alleen in het EN beschikbaar).
23 High Level Group of Scientific Advisors, Scientific Opinion No 1/2016, Closing the gap between light-duty vehicle real-world CO2 emissions and laboratory testing (alleen in het EN beschikbaar).
24 Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad en de Commissie van 4 april 2017 naar aanleiding van het onderzoek naar emissiemetingen in de automobielsector (2016/2908(RSP)).
24 Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad en de Commissie van 4 april 2017 naar aanleiding van het onderzoek naar emissiemetingen in de automobielsector (2016/2908(RSP)).
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Overweging 41 bis (nieuw)
(41 bis)  Momenteel bestaat er geen geharmoniseerde methode voor de beoordeling van emissies van lichte bedrijfsvoertuigen gedurende de volledige levenscyclus. Het is zinvol dat de Commissie uiterlijk eind 2026 een dergelijk analyse beschikbaar stelt om een breed beeld te scheppen van koolstofemissies door de sector lichte bedrijfsvoertuigen. Daartoe moet de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen een gemeenschappelijke Uniemethode ontwikkelen aan de hand waarvan fabrikanten vanaf 2025 consistent gegevens kunnen rapporteren over de CO2-emissies tijdens de levenscyclus van alle brandstoftypen en aandrijfsystemen die zij op de markt hebben gebracht. Een dergelijke methode moet tevens stroken met de relevante ISO-normen en rekening houden met het aardopwarmingsvermogen van emissies van bron tot tank, van tank tot wiel, tijdens de productie en aan het einde van de levensduur van een voertuig. De analyse van de Commissie moet berusten op de door fabrikanten gerapporteerde gegevens, alsook op eventuele andere beschikbare, relevante gegevens.
Amendement 80
Voorstel voor een verordening
Overweging 42
(42)  Volgens planning wordt in 2024 de voortgang uit hoofde van de [verordening inzake de verdeling van de inspanningen en de richtlijn betreffende het systeem voor de handel in emissierechten] beoordeeld. Derhalve moet de doeltreffendheid van deze verordening in hetzelfde jaar worden beoordeeld om een gecoördineerde en samenhangende beoordeling van de uit hoofde van al deze instrumenten uitgevoerde maatregelen mogelijk te maken.
(42)  De doeltreffendheid van deze verordening moet in 2023 worden beoordeeld om een tijdige, transparante, gecoördineerde en samenhangende beoordeling van de uitvoering ervan en van de vooruitgang bij het realiseren van de doelen - binnen de gestelde termijnen - mogelijk te maken, ook afgezet tegen de vooruitgang die geboekt is onder de verordening inzake de verdeling van de inspanningen en de richtlijn betreffende het systeem voor de handel in emissierechten.
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Overweging 46
(46)  Teneinde niet-essentiële onderdelen in de bepalingen van deze verordening te wijzigen of aan te vullen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van wijzigingen van de bijlagen II en III wat betreft gegevensvereisten en gegevensparameters, ten aanzien van aanvullingen van de regels voor de interpretatie van de criteria om in aanmerking te komen voor een afwijking van de specifieke emissiedoelstellingen, voor de inhoud van aanvragen van een afwijking en voor de inhoud en beoordeling van programma's voor de verlaging van de specifieke CO2-emissies, ten aanzien van aanpassingen van de in artikel 13 vermelde getallen voor M0 en TM0, van het in artikel 11 vermelde maximum van 7 g CO2/km en van de in artikel 14, lid 3, vermelde formules in bijlage I. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen moeten het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip ontvangen als de deskundigen van de lidstaten, en moeten hun deskundigen systematisch toegang hebben tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
(46)  Teneinde niet-essentiële onderdelen in de bepalingen van deze verordening te wijzigen of aan te vullen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van wijzigingen van de bijlagen II en III wat betreft gegevensvereisten en gegevensparameters, ten aanzien van de vereisten ter waarborging van naleving van het verbod op manipulatie-instrumenten, ten aanzien van de inhoud van het in artikel 4, lid 3 quater, bedoelde uitgebreide documentatiepakket tot vaststelling van de regels en procedures voor de in artikel 7, lid 8 bis, bedoelde melding van emissies voor de gehele levenscyclus, ten aanzien van aanvullingen van de regels voor de interpretatie van de criteria om in aanmerking te komen voor een afwijking van de specifieke emissiedoelstellingen, voor de inhoud van aanvragen van een afwijking en voor de inhoud en beoordeling van programma's voor de verlaging van de specifieke CO2-emissies, ten aanzien van aanpassingen van de in artikel 13 vermelde getallen voor M0 en TM0, van het in artikel 11 vermelde maximum van 7 g CO2/km, voor de ontwikkeling van een test die de werkelijke CO2-emissies meet, zoals bedoeld in artikel 12, lid 1 bis, en van de in artikel 14, lid 3, vermelde formules in bijlage I. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen moeten het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip ontvangen als de deskundigen van de lidstaten, en moeten hun deskundigen systematisch toegang hebben tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen .
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – lid 1
1.  In deze verordening worden CO2-emissievereisten voor nieuwe personenauto's en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen vastgesteld om de goede werking van de interne markt te garanderen.
1.  In deze verordening worden CO2-emissievereisten voor nieuwe personenauto's en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen vastgesteld om de klimaat- en milieudoelstellingen van de Unie te halen en om de klimaatverplichtingen die de Unie op internationaal niveau is aangegaan, na te komen op een wijze die strookt met de goede werking van de interne markt.
Amendement 26
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – lid 4
4.  Met ingang van 1 januari 2025 zijn voor het gehele wagenpark van de EU de volgende doelstellingen van toepassing:
4.  Met ingang van 1 januari 2025 zijn voor het gehele wagenpark van de EU de volgende doelstellingen van toepassing:
a)  voor de gemiddelde CO2-emissies van nieuwe personenauto's een voor het gehele EU-wagenpark geldende doelstelling gelijk aan een vermindering van 15 % van de gemiddelde specifieke emissiedoelstellingen in 2021, vastgesteld overeenkomstig bijlage I, deel A, punt 6.1.1;
a)  voor de gemiddelde CO2-emissies van nieuwe personenauto's een voor het gehele EU-wagenpark geldende doelstelling gelijk aan een vermindering van 20 % van de gemiddelde specifieke emissiedoelstellingen in 2021, vastgesteld overeenkomstig bijlage I, deel A, punt 6.1.1;
b)  voor de gemiddelde CO2-emissies van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen een voor het gehele EU-wagenpark geldende doelstelling gelijk aan een vermindering van 15 % van de gemiddelde specifieke emissiedoelstellingen in 2021, vastgesteld overeenkomstig bijlage I, deel B, punt 6.1.1;
b)  voor de gemiddelde CO2-emissies van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen een voor het gehele EU-wagenpark geldende doelstelling gelijk aan een vermindering van 20 % van de gemiddelde specifieke emissiedoelstellingen in 2021, vastgesteld overeenkomstig bijlage I, deel B, punt 6.1.1;
Amendement 27
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – lid 4 – alinea 1 bis (nieuw)
Vanaf 1 januari 2025 is voor het aandeel van emissiearme en emissievrije voertuigen een benchmark gelijk aan een marktaandeel van 20 % van de verkoop van nieuwe personenauto's en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in 2025 van toepassing, die wordt vastgesteld overeenkomstig respectievelijk bijlage I, deel A, punt 6.3, en bijlage I, deel B, punt 6.3.
Amendementen 81 en 95
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – lid 5
5.  Met ingang van 1 januari 2030 zijn de volgende doelstellingen van toepassing:
5.  Met ingang van 1 januari 2030 zijn de volgende doelstellingen van toepassing:
a)  voor de gemiddelde CO2-emissies van nieuwe personenauto's een voor het gehele EU-wagenpark geldende doelstelling gelijk aan een vermindering van 30% van de gemiddelde specifieke emissiedoelstellingen in 2021, vastgesteld overeenkomstig bijlage I, deel A, punt 6.1.2;
a)  voor de gemiddelde CO2-emissies van nieuwe personenauto's een voor het gehele EU-wagenpark geldende doelstelling gelijk aan een vermindering van 40 % van de gemiddelde specifieke emissiedoelstellingen in 2021, vastgesteld overeenkomstig bijlage I, deel A, punt 6.1.2;
b)  voor de gemiddelde CO2-emissies van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen een voor het gehele EU-wagenpark geldende doelstelling gelijk aan een vermindering van 30 % van de gemiddelde specifieke emissiedoelstellingen in 2021, vastgesteld overeenkomstig bijlage I, deel B, punt 6.1.2.
b)  voor de gemiddelde CO2-emissies van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen een voor het gehele EU-wagenpark geldende doelstelling gelijk aan een vermindering van 40 % van de gemiddelde specifieke emissiedoelstellingen in 2021, vastgesteld overeenkomstig bijlage I, deel B, punt 6.1.2.
Amendement 96
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – lid 5 – alinea 1 bis (nieuw)
Vanaf 1 januari 2030 is voor het aandeel van emissiearme en emissievrije voertuigen een benchmark gelijk aan een marktaandeel van 35 % van de verkoop van nieuwe personenauto’s en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in 2030 van toepassing, die wordt vastgesteld overeenkomstig respectievelijk bijlage I, deel A, punt 6.3, en bijlage I, deel B, punt 6.3.
Amendement 30
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 1 – letter b
b)  categorie N1, zoals gedefinieerd in bijlage II bij Richtlijn 2007/46/EG, met een referentiemassa van hoogstens 2 610 kg, en categorie N1 waartoe de typegoedkeuring is uitgebreid overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 715/2007 ("lichte bedrijfsvoertuigen"), die voor het eerst in de Unie worden geregistreerd en niet eerder buiten de Unie zijn geregistreerd ("nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen").
b)  categorie N1, zoals gedefinieerd in bijlage II bij Richtlijn 2007/46/EG, met een referentiemassa van hoogstens 2 610 kg, en categorie N1 waartoe de typegoedkeuring is uitgebreid overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 715/2007 ("lichte bedrijfsvoertuigen"), die voor het eerst in de Unie worden geregistreerd en niet eerder buiten de Unie zijn geregistreerd ("nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen"). In overeenstemming met de door deze verordening beoogde doelstellingen mag de Commissie, indien nodig, de referentiemassa (2 610 kg) van lichte bedrijfsvoertuigen op alternatieve brandstoffen aanpassen gezien het extra gewicht voor hun zwaardere aandrijf- en opslagsystemen (batterijen) dan bij traditionele voertuigen.
Amendement 31
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 4 bis (nieuw)
4 bis.  Deze verordening geldt voor voertuigen die door alternatieve brandstoffen worden aangedreven, met een maximaal toelaatbare massa van meer dan 3 500 kg maar minder dan 4 250 kg, mits de massa boven de 3 500 kg uitsluitend het gevolg is van de extra massa van het aandrijfsysteem in vergelijking met de massa van een aandrijfsysteem van een voertuig met dezelfde afmetingen dat is uitgerust met een conventionele interne verbrandingsmotor met elektrische ontsteking of compressieontsteking.
Amendement 32
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – lid 1 – letter n bis (nieuw)
n bis)  "manipulatie-instrument": een constructieonderdeel dat de temperatuur, de rijsnelheid, het toerental van de motor, de versnelling, de aanzuigonderdruk of andere parameters meet om een emissiecontrolesysteem of enig onderdeel daarvan dat een stijging van de CO2-emissies veroorzaakt onder omstandigheden die bij een normaal gebruik van het voertuig te verwachten zijn, in werking te stellen, te moduleren, te vertragen of buiten werking te stellen.
Amendement 33
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis.  De fabrikanten rusten hun voertuigen zo uit dat de systemen en onderdelen die van invloed kunnen zijn op de emissies zodanig ontworpen, geconstrueerd en gemonteerd zijn dat hun personenauto's of lichte bedrijfsvoertuigen onder normale gebruiksomstandigheden aan de specifieke emissiedoelstellingen en overige vereisten krachtens deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan kunnen voldoen.
Amendement 34
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 – lid 3 ter (nieuw)
3 ter.  Het gebruik van manipulatie-instrumenten is verboden. Dit verbod geldt niet indien:
a)  het instrument nodig is om de motor te beschermen tegen schade of ongevallen en om de veilige werking van het voertuig te verzekeren;
b)  het instrument slechts functioneert als de motor gestart wordt; of
c)  de omstandigheden in belangrijke mate zijn meegenomen in de in artikel 1 bedoelde testprocedures.
Amendement 35
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 – lid 3 quater (nieuw)
3 quater.  Teneinde de goedkeuringsinstanties in staat te stellen te beoordelen of wordt voldaan aan de leden 3 bis en 3 ter van dit artikel, verstrekken fabrikanten een uitgebreid documentatiepakket. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 16 ter aanvulling op deze verordening een gedelegeerde handeling vast te stellen met vereisten ter verzekering van de nakoming van het verbod op manipulatie-instrumenten en de vereiste inhoud van het uitgebreide documentatiepakket.
Amendement 36
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 1
1.  Voor elk kalenderjaar moeten alle lidstaten de in bijlage II deel A, en bijlage III , deel A, vermelde gegevens registreren voor elke nieuwe personenauto die en elk nieuw licht bedrijfsvoertuig dat op hun grondgebied wordt geregistreerd. Deze gegevens worden ter beschikking gesteld van de fabrikanten en hun aangewezen importeurs of vertegenwoordigers in de verschillende lidstaten. De lidstaten stellen alles in het werk om ervoor te zorgen dat de rapporteringsorganen op een transparante manier werken. Elke lidstaat zorgt ervoor dat de specifieke CO2-emissies van personenauto's zonder typegoedkeuring overeenkomstig Verordening (EG) nr. 715/2007 worden gemeten en in het conformiteitscertificaat vermeld.
1.  Voor elk kalenderjaar moeten alle lidstaten de in bijlage II deel A, en bijlage III, deel A, vermelde gegevens registreren voor elke nieuwe personenauto die en elk nieuw licht bedrijfsvoertuig dat op hun grondgebied wordt geregistreerd. Deze gegevens worden ter beschikking gesteld van de fabrikanten en hun aangewezen importeurs of vertegenwoordigers in de verschillende lidstaten. De lidstaten zorgen ervoor dat de rapporteringsorganen op een transparante manier werken. Elke lidstaat zorgt ervoor dat de specifieke CO2-emissies van personenauto's zonder typegoedkeuring overeenkomstig Verordening (EG) nr. 715/2007 worden gemeten en in het conformiteitscertificaat vermeld.
Amendement 37
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 4 – alinea 3
Het register wordt openbaar gemaakt.
Het register wordt openbaar gemaakt, ook in digitale vorm.
Amendement 38
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 5 – alinea 1
Binnen drie maanden na in kennis te zijn gesteld van de in lid 4 vermelde voorlopige berekening mogen fabrikanten eventuele fouten in de gegevens aan de Commissie meedelen, met vermelding van de lidstaat waarop de fout betrekking heeft.
Binnen drie maanden na in kennis te zijn gesteld van de in lid 4 vermelde voorlopige berekening delen fabrikanten eventuele fouten in de gegevens aan de Commissie mee, met vermelding van de lidstaat waarop de fout betrekking heeft.
Amendement 39
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 8 – alinea 3
De Commissie kan nadere voorschriften vaststellen voor de procedures om dergelijke afwijkingen te rapporteren en er bij de berekening van de gemiddelde specifieke emissies rekening mee te houden. Die procedures worden door middel van uitvoeringshandelingen vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
De Commissie stelt nadere voorschriften vast voor de procedures om dergelijke afwijkingen te rapporteren en er bij de berekening van de gemiddelde specifieke emissies rekening mee te houden. Die procedures worden door middel van uitvoeringshandelingen vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
Amendement 40
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 8 bis (nieuw)
8 bis.  Vanaf 1 januari 2025 rapporteren fabrikanten aan de Commissie de CO2-emissies tijdens de levenscyclus van alle nieuwe personenauto's en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen die zij na 1 januari 2025 in de handel brengen, op basis van een op EU-niveau geharmoniseerde methode. De Commissie stelt daartoe vóór 31 december 2022 overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast ter aanvulling van deze verordening door gedetailleerde regels op te stellen inzake de procedures voor het rapporteren van CO2-emissies tijdens de levenscyclus van voertuigen van alle op de EU-markt geregistreerde brandstoftypen en aandrijfsystemen.
Vóór 31 december 2026 doet de Commissie het Europees Parlement en de Raad een verslag toekomen met een analyse van de emissies gedurende de gehele levensduur van nieuwe lichte voertuigen in de Unie, met inbegrip van een analyse van mogelijke reguleringsmaatregelen, zodat toekomstige beleidsinspanningen op het gebied van emissiebeperking in de sector beter kunnen worden gestuurd. Deze analyse wordt openbaar gemaakt.
Amendement 41
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 4
4.  De bijdragen voor overtollige emissies vloeien terug naar de algemene begroting van de Unie.
4.  De bijdragen voor overtollige emissies vloeien terug naar de algemene begroting van de Unie. Deze bijdragen worden aangewend ter aanvulling van Uniemaatregelen en nationale maatregelen, in nauwe samenwerking met de sociale partners, teneinde het verwerven van vaardigheden en het herverdelen van werknemers in de automobielsector in alle getroffen lidstaten te bevorderen, in het bijzonder in de gebieden en de gemeenschappen die het zwaarst getroffen worden door de overgang, en zo bij te dragen aan een rechtvaardige overgang naar een koolstofvrije economie.
Amendement 42
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 – lid 3
3.  Als de Commissie van oordeel is dat de fabrikant in aanmerking komt voor de op grond van lid 1 aangevraagde afwijking en dat de door de fabrikant voorgestelde specifieke emissiedoelstelling overeenstemt met zijn reductiepotentieel, inclusief het economische en technologische potentieel om zijn specifieke CO2-emissies te beperken, rekening houdend met de kenmerken van de markt voor het geproduceerde type licht bedrijfsvoertuig, kent de Commissie een afwijking toe aan de fabrikant. De aanvraag wordt uiterlijk op 31 oktober van het eerste jaar waarin de afwijking geldt, ingediend.
3.  Als de Commissie van oordeel is dat de fabrikant in aanmerking komt voor de op grond van lid 1 aangevraagde afwijking en dat de door de fabrikant voorgestelde specifieke emissiedoelstelling overeenstemt met zijn reductiepotentieel, inclusief het economische en technologische potentieel om zijn specifieke CO2-emissies te beperken, rekening houdend met de kenmerken van de markt voor het geproduceerde type personenauto of licht bedrijfsvoertuig, kent de Commissie een afwijking toe aan de fabrikant. De aanvraag wordt uiterlijk op 31 oktober van het eerste jaar waarin de afwijking geldt, ingediend.
Amendement 43
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 1 – alinea 2
Met deze technologieën wordt alleen rekening gehouden indien de methode die voor de beoordeling ervan wordt gebruikt, verifieerbare, reproduceerbare en vergelijkbare resultaten kan opleveren.
Met deze technologieën wordt alleen rekening gehouden indien de methode die voor de beoordeling ervan wordt gebruikt, verifieerbare, reproduceerbare en vergelijkbare resultaten kan opleveren, en alleen totdat de met de WLTP gemeten waarde niet wordt aangevuld of vervangen door andere gegevens die representatiever zijn voor werkelijke emissies.
Amendement 44
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 1 – alinea 3 bis (nieuw)
Uiterlijk twaalf maanden na de goedkeuring van een innoverende technologie of een innoverend technologiepakket verstrekt de toeleverancier of de fabrikant van deze goedgekeurde technologie of dit goedgekeurde pakket bewijsmateriaal dat is gebaseerd op de resultaten van emissietests van serievoertuigen onder reële rijomstandigheden om de bijdrage van deze technologie of dit pakket te valideren.
Amendement 45
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 1 – alinea 4
De Commissie kan het maximum met ingang van 2025 aanpassen. Die aanpassingen vinden door middel van uitvoeringshandelingen overeenkomstig artikel 16 plaats.
De Commissie kan het maximum met ingang van 2025 naar beneden bijstellen. Die aanpassingen vinden door middel van uitvoeringshandelingen overeenkomstig artikel 16 plaats.
Amendement 46
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 2 – letter d
d)  de innoverende technologie mag niet vallen onder bindende bepalingen als gevolg van aanvullende maatregelen om de in artikel 1 bedoelde extra vermindering met 10 g CO2/km te bewerkstelligen of mag niet verplicht zijn op grond van andere bepalingen in de wetgeving van de Unie. Met ingang van 1 januari 2025 is dit criterium niet van toepassing op efficiëntieverbeteringen van aircosystemen.
d)  de innoverende technologie mag niet vallen onder bindende bepalingen als gevolg van aanvullende maatregelen om de in artikel 1 bedoelde extra vermindering met 10 g CO2/km te bewerkstelligen of mag niet verplicht zijn op grond van andere bepalingen in de wetgeving van de Unie. Met ingang van 1 januari 2025 is dit criterium niet van toepassing op efficiëntieverbeteringen van airco- en verwarmingssystemen.
Amendement 47
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 – lid 1
1.  De Commissie houdt toezicht op en beoordeelt de werkelijke representativiteit van de overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1151 bepaalde CO2-emissie- en brandstofverbruikswaarden. Zij waarborgt dat het publiek wordt ingelicht over hoe die representativiteit zich in de loop van de tijd ontwikkelt.
1.  De Commissie houdt toezicht op en beoordeelt de werkelijke representativiteit van de overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1151 bepaalde CO2-emissie- en brandstofverbruikswaarden.
Amendement 48
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis.  Om de in lid 1 bedoelde representativiteit te waarborgen, wordt de naleving van deze verordening vanaf 1 januari 2023 gemeten door middel van een test die de werkelijke CO2-emissies meet. Ter aanvulling van deze verordening stelt de Commissie overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast door uiterlijk twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening met gebruikmaking van PEMS de test te ontwikkelen die de werkelijke CO2-emissies meet.
Amendement 49
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 – lid 1 ter (nieuw)
1 ter.  In de periode dat de test die de werkelijke CO2-emissies meet nog niet in werking is getreden, wordt naleving van deze verordening gemeten op grond van gegevens van brandstofverbruiksmeters, waarbij een grenswaarde wordt gehanteerd die in 2021 voor elke fabrikant wordt vastgesteld als een niet te overschrijden procentueel verschil tussen deze gegevens en de specifieke CO2-emissies van een fabrikant die gemeten worden ten behoeve van typegoedkeuringsprocedures, met ingang van 2021 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 715/2007.
Amendement 50
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 – lid 1 quater (nieuw)
1 quater.  Wanneer de specifieke CO2-emissies van een fabrikant de in lid 1 ter vastgestelde grenswaarde overschrijden, wordt de specifieke CO2-emissiedoelstelling voor deze fabrikant, welke gehanteerd wordt met het oog op naleving van deze verordening, aangepast al naar gelang de vastgestelde overschrijding.
Amendement 51
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis.  De Commissie waarborgt dat het publiek wordt ingelicht over hoe de in lid 1 bedoelde werkelijke representativiteit zich in de loop der tijd ontwikkelt.
Amendement 52
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 – lid 2 ter (nieuw)
2 ter.  Wanneer er geen passende nauwkeurigheidsnormen voor meetapparatuur voor brandstofverbruik aan boord beschikbaar zijn, geeft de Commissie opdracht voor werkzaamheden om overeenstemming te bereiken over de technische normen en deze ten laatste op 1 januari 2020 in het Unierecht om te zetten.
Amendement 53
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 – lid 3
3.  De Commissie kan de in dit artikel bedoelde maatregelen door middel van uitvoeringshandelingen volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vaststellen.
3.  De Commissie stelt gedetailleerde regels vast inzake de procedures voor de rapportering van gegevens afkomstig van brandstofverbruiksmeters door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 15, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
Amendement 82
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 – lid 1
1.  In 2024 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de doeltreffendheid van deze verordening, indien nodig samen met een voorstel tot wijziging van de verordening. In dit verslag komen onder andere de volgende onderwerpen aan de orde: de werkelijke representativiteit van de overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1151 bepaalde CO2-emissie- en brandstofverbruikswaarden, de uitrol van emissiearme en emissievrije voertuigen op de markt van de Unie en de oplaad- en tankinfrastructuur waarvan uit hoofde van Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad29 verslag is uitgebracht.
1.  In 2023 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de doeltreffendheid van deze verordening, indien nodig samen met een voorstel tot wijziging van deze verordening. In dat verslag komen onder andere de volgende onderwerpen aan de orde: de werkelijke representativiteit van de overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1151 bepaalde CO2-emissie- en brandstofverbruikswaarden, de uitrol van emissiearme en emissievrije voertuigen op de markt van de Unie, in het bijzonder lichte bedrijfsvoertuigen, de oplaad- en tankinfrastructuur waarvan uit hoofde van Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad29 verslag is uitgebracht, en de gevolgen van deze verordening voor consumenten, in het bijzonder die met een laag en een middeninkomen. In het verslag wordt ook aandacht besteed aan mogelijkheden om het grotere gebruik van geavanceerde koolstofarme brandstoffen, waaronder begrepen biogas en synthetische, op basis van hernieuwbare energie geproduceerde brandstoffen, te bevorderen.
___________________
___________________
29 Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (PB L 307 van 28.10.2014, blz. 1).
29 Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (PB L 307 van 28.10.2014, blz. 1).
Amendement 54
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 – lid 2
2.  De Commissie houdt rekening met de overeenkomstig artikel 12 uitgevoerde beoordelingen en kan, indien nodig, de procedures voor de meting van CO2-emissies als bepaald in Verordening (EG) nr. 715/2007 herzien. De Commissie dient met name passende voorstellen in om deze procedures aan te passen, opdat deze de werkelijke CO2-emissies van auto's en lichte bedrijfsvoertuigen adequaat weerspiegelen.
2.  De Commissie houdt rekening met de overeenkomstig artikel 12 uitgevoerde beoordelingen en kan, indien nodig, de procedures voor de meting van CO2-emissies als bepaald in Verordening (EG) nr. 715/2007 herzien. De Commissie dient met name passende voorstellen in om deze procedures aan te passen, opdat deze de werkelijke CO2-emissies van auto's en lichte bedrijfsvoertuigen adequaat weerspiegelen, en daarin wordt onder meer het gebruik van PEMS en teledetectie geregeld.
Amendement 55
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis.  Uiterlijk 31 december 2019 herziet de Commissie Richtlijn 1999/94/EG en dient zij zo nodig een relevant wetgevingsvoorstel in om de consument nauwkeurige, degelijke en vergelijkbare informatie te verstrekken over brandstofverbruik, CO2-emissies en emissies van luchtverontreinigende stoffen van nieuwe personenauto's die in de handel worden gebracht.
In samenhang met de in de eerste alinea bedoelde herziening beoordeelt de Commissie welke mogelijkheden er bestaan voor het invoeren van etikettering van het brandstofverbruik en de CO2-emissies van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen, en dient zij zo nodig een wetgevingsvoorstel dienaangaande in.
Amendement 56
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 – lid 3 ter (nieuw)
3 ter.  De Commissie dient zo nodig een wetgevingsvoorstel in bij het Europees Parlement en de Raad met het oog op vaststelling van nieuwe bijkomende doelstellingen op het gebied van emissievermindering voor nieuwe personenauto's en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen die geldig zijn vanaf 1 januari 2031, zodat ten minste het traject voor emissievermindering dat in de periode tot 2030 is gerealiseerd, gehandhaafd blijft.
Amendement 57
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 – lid 1
1.  De in artikel 7, lid 7, tweede alinea, artikel 10, lid 8, artikel 11, lid 1, vierde alinea, artikel 13, lid 2, en artikel 14, lid 3, tweede alinea, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt met ingang van [de datum van inwerkingtreding van deze verordening] voor onbepaalde tijd aan de Commissie toegekend .
1.  De in artikel 4, lid 3 quater, artikel 7, lid 7, tweede alinea, artikel 7, lid 8 bis, artikel 10, lid 8, artikel 11, lid 1, vierde alinea, artikel 12, lid 1 bis, artikel 13, lid 2, en artikel 14, lid 3, tweede alinea, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt met ingang van [de datum van inwerkingtreding van deze verordening] voor onbepaalde tijd aan de Commissie toegekend.
Amendement 58
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 – lid 2
2.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7, lid 7, tweede alinea, artikel 10, lid 8, artikel 11, lid 1, vierde alinea, artikel 13, lid 2, en artikel 14, lid 3, tweede alinea, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
2.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, lid 3 quater, artikel 7, lid 7, tweede alinea, artikel 7, lid 8 bis, artikel 10, lid 8, artikel 11, lid 1, vierde alinea, artikel 12, lid 1 bis, artikel 13, lid 2, en artikel 14, lid 3, tweede alinea, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
Amendement 59
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 – lid 4
4.  Een overeenkomstig artikel 7, lid 7, tweede alinea, artikel 10, lid 8, artikel 11, lid 1, vierde alinea, artikel 13, lid 2, en artikel 14, lid 3, tweede alinea, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
4.  Een overeenkomstig artikel 4, lid 3 quater, artikel 7, lid 7, tweede alinea, artikel 7, lid 8 bis, artikel 10, lid 8, artikel 11, lid 1, vierde alinea, artikel 12, lid 1 bis, artikel 13, lid 2, en artikel 14, lid 3, tweede alinea, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Amendement 60
Voorstel voor een verordening
Artikel 17 – alinea 1
Verordening (EG) nr. 715/2007
Artikel 11 bis – lid 2
2.  De Commissie stelt overeenkomstig artikel 15 uitvoeringshandelingen vast om de procedures vast te stellen voor de controle van de conformiteit van in gebruik zijnde lichte voertuigen wat betreft de gecertificeerde CO2-emissie- en brandstofverbruikswaarden.
2.  De Commissie stelt overeenkomstig artikel 14 bis gedelegeerde handelingen vast om de procedures vast te stellen voor de controle van de conformiteit van in gebruik zijnde lichte voertuigen wat betreft de gecertificeerde CO2-emissie- en brandstofverbruikswaarden.
Amendement 61
Voorstel voor een verordening
Artikel 17 – alinea 1 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 715/2007
Artikel 14 bis (nieuw)
Het volgende artikel wordt ingevoegd:
"Artikel 14 bis
Uitoefening van de delegatie
1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2.  De in artikel 11 bis, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van deze periode van vijf jaar een verslag op met betrekking tot deze bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd voor perioden van identieke duur, tenzij het Europees Parlement en de Raad zich uiterlijk drie maanden vóór het einde van een periode tegen een dergelijke verlenging verzetten.
3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11 bis, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4.  Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven*.
5.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6.  Een overeenkomstig artikel 11 bis, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
___________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
Amendement 62
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – Deel A – punt 6.3 – alinea 1 bis (nieuw)
Voor de berekening van deze formule wordt de specifieke, in punt 4 gedefinieerde emissiedoelstelling voor 2021 gecorrigeerd, teneinde rekening te houden met het verschil tussen de gemeten WLTP-CO2-emissies en de opgegeven WLTP-CO2-emissies.
Voor nieuwe marktdeelnemers is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van deze verordening en een formule te ontwikkelen aan de hand waarvan de relevante specifieke emissiedoelstelling voor 2021 voor elke fabrikant kan worden berekend.
Amendement 63
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – Deel A – punt 6.3 – alinea 3 – alinea 2
ZLEV factor = (1+y-x), tenzij deze som groter is dan 1,05 of kleiner is dan 1,0; in dat geval wordt de ZLEV factor afhankelijk van het geval op 1,05 of 1,0 vastgesteld;
ZLEV-factor = (1+y-x), tenzij deze som groter is dan 1,05; in dat geval wordt de ZLEV-factor op 1,05 vastgesteld; wanneer deze som tussen 1,0 en 0,98 ligt, wordt de ZLEV-factor op 1,0 vastgesteld; wanneer deze som kleiner is dan 0,95, wordt de ZLEV-factor op 0,95 vastgesteld;
Vanaf 2030 geldt: ZLEV-factor = (1+y-x), tenzij deze som groter is dan 1,05 of kleiner is dan 0,95; in dat geval wordt de ZLEV-factor afhankelijk van het geval op 1,05 of 0,95 vastgesteld.
Amendement 98
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel A – punt 6.3 – alinea 4 – alinea 3
x = in de jaren 2025 tot en met 2029 15 % en vanaf 2030 30 %.
x = in de jaren 2025 tot en met 2029 20 % en vanaf 2030 35 %.
Amendement 65
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – Deel B – punt 6.3.1 – alinea 1 bis (nieuw)
Voor de berekening van deze formule wordt de specifieke, in punt 4 gedefinieerde emissiedoelstelling voor 2021 gecorrigeerd, teneinde rekening te houden met het verschil tussen de gemeten WLTP-CO2-emissies en de opgegeven WLTP-CO2-emissies.
Voor nieuwe marktdeelnemers is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van deze verordening en een formule te ontwikkelen aan de hand waarvan de relevante specifieke emissiedoelstelling voor 2021 voor elke fabrikant kan worden berekend.
Amendement 66
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – Deel B – punt 6.3.1 – alinea 3 – alinea 3
ZLEV factor = (1+y-x), tenzij deze som groter is dan 1,05 of kleiner is dan 1,0; in dat geval wordt de ZLEV factor afhankelijk van het geval op 1,05 of 1,0 vastgesteld;
ZLEV-factor = (1+y-x), tenzij deze som groter is dan 1,05; in dat geval wordt de ZLEV-factor op 1,05 vastgesteld; wanneer deze som tussen 1,0 en 0,98 ligt, wordt de ZLEV-factor op 1,0 vastgesteld; wanneer deze som kleiner is dan 0,95, wordt de ZLEV-factor op 0,95 vastgesteld;
Amendement 67
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – Deel B – punt 6.3.1 – alinea 4 – alinea 3
x = 15 %
x = 20 %
Amendement 68
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – Deel B – punt 6.3.2 – alinea 1 bis (nieuw)
Voor de berekening van deze formule wordt de specifieke, in punt 4 gedefinieerde emissiedoelstelling voor 2021 gecorrigeerd, teneinde rekening te houden met het verschil tussen de gemeten WLTP-CO2-emissies en de opgegeven WLTP-CO2-emissies.
Voor nieuwe marktdeelnemers is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van deze verordening en een formule te ontwikkelen aan de hand waarvan de relevante specifieke emissiedoelstelling voor 2021 voor elke fabrikant kan worden berekend.
Amendement 69
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – Deel B – punt 6.3.2 – alinea 3 – alinea 3
ZLEV factor = (1+y-x), tenzij deze som groter is dan 1,05 of kleiner is dan 1,0; in dat geval wordt de ZLEV factor afhankelijk van het geval op 1,05 of 1,0 vastgesteld;
ZLEV-factor = (1+y-x), tenzij deze som groter is dan 1,05 of kleiner is dan 0,95; in dat geval wordt de ZLEV-factor afhankelijk van het geval op 1,05 of 0,95 vastgesteld;
Amendement 99
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel B – punt 6.3.2 – alinea 4 – alinea 3
x = 30 %
x = 35 %

(1) De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0287/2018).


Btw-tarieven *
PDF 171kWORD 57k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 oktober 2018 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat de btw-tarieven betreft (COM(2018)0020 – C8-0023/2018 – 2018/0005(CNS))
P8_TA(2018)0371A8-0279/2018

(Bijzondere wetgevingsprocedure – raadpleging)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2018)0020),

–  gezien artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0023/2018),

–  gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid (A8-0279/2018),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.  verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;

3.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 1
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 1
(1)  De regels voor de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) zoals thans vastgelegd in Richtlijn 2006/112/EG27 van de Raad, zijn bedoeld om de werking van de interne markt te beschermen en concurrentieverstoringen te voorkomen. De regels hebben een geschiedenis van twee decennia en berusten op het oorsprongsbeginsel. In haar btw-actieplan28 en in de follow-up ervan29 heeft de Commissie haar voornemen aangekondigd om die regels aan te passen en in een definitief btw-stelsel voor het grensoverschrijdende b2b (business-to-business)-handelsverkeer tussen de lidstaten te baseren op belastingheffing in de lidstaat van bestemming.
(1)  De regels voor de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) zoals thans vastgelegd in Richtlijn 2006/112/EG27 van de Raad, zijn bedoeld om de werking van de interne markt te beschermen en concurrentieverstoringen te voorkomen. De regels hebben een geschiedenis van twee decennia en berusten op het oorsprongsbeginsel, maar zijn inmiddels achterhaald. In haar btw-actieplan28 en in de follow-up ervan29 heeft de Commissie haar voornemen aangekondigd om die regels aan te passen en in een definitief btw-stelsel voor het grensoverschrijdende b2b (business-to-business)-handelsverkeer tussen de lidstaten te baseren op belastingheffing in de lidstaat van bestemming.
_________________
_________________
27 PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.
27 PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.
28 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité over een actieplan betreffende de btw - Naar een gemeenschappelijke btw-ruimte in de EU - Tijd om knopen door te hakken (COM(2016)0148 van 7 april 2016).
28 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité over een actieplan betreffende de btw - Naar een gemeenschappelijke btw-ruimte in de EU - Tijd om knopen door te hakken (COM(2016)0148 van 7 april 2016).
29 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité - Follow-up van het actieplan betreffende de btw – Naar een gemeenschappelijke btw-ruimte in de EU – Tijd om in actie te komen (COM(2017)0566 van 4 oktober 2017).
29 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité - Follow-up van het actieplan betreffende de btw – Naar een gemeenschappelijke btw-ruimte in de EU – Tijd om in actie te komen (COM(2017)0566 van 4 oktober 2017).
Amendement 2
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 2
(2)  In een definitief stelsel waarin de levering van goederen en diensten wordt belast in de lidstaat van bestemming, hebben de leveranciers er niet veel baat bij om in een lidstaat met een lager tarief te zijn gevestigd. Grotere verschillen in de btw-tarieven zouden in een dergelijk stelsel niet leiden tot een verstoring van de concurrentie of van de werking van de eengemaakte markt. In die situatie zou het dus passend zijn om de lidstaten meer ruimte te bieden bij de vaststelling van de tarieven.
(2)  In een definitief stelsel waarin de levering van goederen en diensten wordt belast in de lidstaat van bestemming, hebben de leveranciers er minder baat bij om in een lidstaat met een lager tarief te zijn gevestigd. Grotere verschillen in de btw-tarieven zouden in een dergelijk stelsel niet leiden tot een verstoring van de concurrentie en de werking van de eengemaakte markt minder verstoren. In die situatie zou het mogelijk moeten zijn om de lidstaten een bepaalde mate aan ruimte te bieden bij de vaststelling van de tarieven. Daarbij mogen de lidstaten echter het doel van meer convergentie van de btw-tarieven niet uit het oog verliezen.
Amendement 3
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 3
(3)  De afschaffing van beperkingen bij de inwerkingtreding van de definitieve regeling voor de belastingheffing in het handelsverkeer tussen de lidstaten moet de lidstaten de mogelijkheid bieden om door te gaan met de toepassing van verlaagde btw-tarieven die thans als derogaties zijn toegestaan in het kader van hoofdstuk 4 van titel VIII van Richtlijn 2006/112/EG en bijlage X bij Richtlijn 2006/112/EG en die anders zouden vervallen bij de inwerkingtreding van die regeling.
(3)  De afschaffing van beperkingen bij de inwerkingtreding van de definitieve regeling voor de belastingheffing in het handelsverkeer tussen de lidstaten moet de lidstaten de mogelijkheid bieden om door te gaan met de toepassing van verlaagde btw-tarieven ter vervanging van derogaties die zijn toegestaan in het kader van hoofdstuk 4 van titel VIII van Richtlijn 2006/112/EG en bijlage X bij Richtlijn 2006/112/EG, welke derogaties anders zouden vervallen bij de inwerkingtreding van die regeling.
Amendement 4
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 4
(4)  In een definitief btw-stelsel moeten alle lidstaten gelijk worden behandeld en moeten voor hen dus dezelfde beperkingen gelden bij de toepassing van verlaagde btw-tarieven, die een uitzondering op het gewone tarief moeten blijven. Een dergelijke gelijke behandeling zonder beknotting van de ruimte waarover de lidstaten thans bij de vaststelling van de btw beschikken, is mogelijk wanneer álle lidstaten naast twee verlaagde tarieven van ten minste 5 % ook een verlaagd tarief waarvoor het minimumvereiste niet geldt, en een vrijstelling met recht op aftrek van de voorbelasting kunnen toepassen.
(4)  In een definitief btw-stelsel moeten alle lidstaten gelijk worden behandeld en moeten voor hen dus dezelfde beperkingen gelden bij de toepassing van verlaagde btw-tarieven, die een uitzondering op het gewone tarief moeten blijven, teneinde een onevenredige fragmentatie van het btw-stelsel binnen de eengemaakte markt te vermijden. Rekening houdend met het algemeen belang, zoals positieve culturele, sociale of milieu-effecten van verschillende diensten en goederen, en zonder beknotting van de ruimte waarover de lidstaten thans bij de vaststelling van de btw beschikken, is een dergelijke gelijke behandeling mogelijk wanneer álle lidstaten naast twee verlaagde tarieven van ten minste 5 % ook een verlaagd tarief waarvoor het minimumvereiste niet geldt, en een vrijstelling met recht op aftrek van de voorbelasting kunnen toepassen. Binnen het kader van het in deze richtlijn bepaalde moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben verlaagde btw-tarieven te handhaven of vast te stellen. Deze richtlijn zal de subsidiariteit in het btw-stelsel ten goede komen doordat de lidstaten in staat worden gesteld rekening te houden met lokale omstandigheden, voorkeuren en tradities of te kiezen voor een eenvoudig en eenvormig belastingtarief. De lidstaten moeten evenwel afzien van verlaagde btw-tarieven voor schadelijke of luxeproducten.
Amendement 5
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 4 bis (nieuw)
(4 bis)   In overeenstemming met de strategie van de Commissie voor de digitale eengemaakte markt1 bis en teneinde gelijke tred te houden met de technologische vooruitgang in een digitale economie, teneinde innovatie, creativiteit, investeringen en de productie van nieuwe inhoud te stimuleren, en teneinde digitaal leren, kennisoverdracht en de toegang tot en bevordering van cultuur in een digitale omgeving te bevorderen, moet het de lidstaten worden toegestaan om de btw-tarieven voor langs elektronische weg geleverde publicaties af te stemmen op lagere btw-tarieven voor publicaties op fysieke dragers.
_________________
1 bis COM(2015)0192.
Amendement 6
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 4 ter (nieuw)
(4 ter)   De mogelijkheid voor de lidstaten om verlaagde tarieven, inclusief een verlaagd tarief zonder minimumdrempel, toe te passen op gedrukte en elektronische publicaties moet financiële voordelen brengen, niet alleen voor consumenten, die hierdoor zullen worden aangemoedigd om meer te lezen, maar ook voor uitgevers, die zullen worden aangemoedigd om te investeren in nieuwe inhoud, en moet – wat kranten en tijdschriften betreft – de afhankelijkheid van reclame verminderen.
Amendement 7
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 4 quater (nieuw)
(4 quater)   In de overweging dat het van belang is de toegang tot boeken, kranten en tijdschriften te vergemakkelijken voor personen die blind of visueel gehandicapt zijn of anderszins een leeshandicap hebben, dienen boeken, kranten en tijdschriften in aangepast of audioformaat te worden beschouwd als producten die niet uitsluitend of hoofdzakelijk bestaan uit muziek- of video-inhoud. Bijgevolg moet worden toegestaan dat verlaagde btw-tarieven worden toegepast op publicaties in die formats.
Amendement 8
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 5
(5)  Er kunnen concurrentieverstoringen ontstaan wanneer het belastingheffingsmechanisme niet zou berusten op het bestemmingsbeginsel. Dit is met name het geval bij reisfaciliteiten die als één enkele dienst worden geleverd in het kader van de bijzondere regeling voor reisbureaus, en bij goederen die worden geleverd in het kader van de bijzondere regeling voor gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten, maar ook bij bijvoorbeeld financiële diensten en andere goederen en diensten die zijn vrijgesteld zonder recht op aftrek, maar waarvoor een recht van belastingheffing kan worden verleend. Om dergelijke verstoringen te beperken, moet op basis van de statistische classificatie van producten gekoppeld aan activiteiten een lijst van leveringen van goederen en diensten worden opgesteld die aan het gewone btw-tarief zijn onderworpen ("negatieve lijst"). De lijst moet om de vijf jaar worden geëvalueerd.
(5)  Er kunnen concurrentieverstoringen ontstaan wanneer het belastingheffingsmechanisme niet zou berusten op het bestemmingsbeginsel. Dit is met name het geval bij reisfaciliteiten die als één enkele dienst worden geleverd in het kader van de bijzondere regeling voor reisbureaus, en bij goederen die worden geleverd in het kader van de bijzondere regeling voor gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten, maar ook bij bijvoorbeeld financiële diensten en andere goederen en diensten die zijn vrijgesteld zonder recht op aftrek, maar waarvoor een recht van belastingheffing kan worden verleend. Om dergelijke verstoringen te beperken, moet op basis van de statistische classificatie van producten gekoppeld aan activiteiten een lijst van leveringen van goederen en diensten worden opgesteld die aan het gewone btw-tarief zijn onderworpen ("negatieve lijst"). De lijst moet om de twee jaar door middel van een uitvoeringshandeling worden herzien op basis van door de Commissie verstrekt bewijsmateriaal.
Amendement 9
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 6
(6)  Om onnodige complexiteit en de daarmee gepaarde gaande kostenstijgingen voor het bedrijfsleven, met name in het handelsverkeer binnen de Gemeenschap, te voorkomen mogen goederen en diensten die alleen als intermediaire input voor een economische activiteit kunnen worden gebruikt, in een definitief btw-stelsel niet in aanmerking komen voor verlaagde tarieven. Alleen de eindverbruikers mogen van dergelijke tarieven profiteren en bij de vaststelling van dergelijke tarieven moet ervoor worden gezorgd dat soortgelijke goederen en diensten die door uiteenlopende belastingplichtigen worden geleverd, gelijk worden behandeld. Derhalve moeten die tarieven worden toegepast om een doelstelling van algemeen belang op consistente wijze na te streven.
(6)  De huidige versnippering van het btw-stelsel binnen de interne markt werpt obstakels op voor de ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's). Om onnodige grotere complexiteit en de daarmee gepaarde gaande kostenstijgingen voor het bedrijfsleven, met name in het handelsverkeer binnen de Gemeenschap, te voorkomen mogen goederen en diensten die alleen als intermediaire input voor een economische activiteit kunnen worden gebruikt, in een definitief btw-stelsel niet in aanmerking komen voor verlaagde tarieven. Dergelijke tarieven moeten ten goede komen aan de eindverbruikers en bij de vaststelling van dergelijke tarieven moet ervoor worden gezorgd dat soortgelijke goederen en diensten die door uiteenlopende belastingplichtigen worden geleverd, gelijk worden behandeld. Derhalve moeten die tarieven worden toegepast om een doelstelling van algemeen belang op consistente wijze na te streven.
Amendement 10
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 6 bis (nieuw)
(6 bis)  De Commissie moet, in het bijzonder rekening houdend met de behoeften van kmo's die intracommunautair grensoverschrijdend actief zijn en om de handel in de interne markt te stimuleren en de rechtszekerheid te vergroten, samen met de lidstaten op het niveau van de Unie een alomvattend en publiekelijk toegankelijk informatieportaal over btw opzetten voor het bedrijfsleven. Op dat meertalige portaal moet snel actuele en nauwkeurige informatie kunnen worden verkregen over de toepassing van het btw-stelsel in de verschillende lidstaten en met name over de juiste btw-tarieven voor verschillende goederen en diensten in de verschillende lidstaten, alsook over de voorwaarden voor de toepassing van het nultarief. Een dergelijk portaal kan ook bijdragen tot het aanpakken van de huidige btw-kloof.
Amendement 11
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 6 ter (nieuw)
(6 ter)   Bij sommige bedrijfsactiviteiten binnen de Unie is de ontwikkeling gericht op een duurzame groei die enerzijds steunt op een groenere economie en anderzijds op inclusieve groei. Die sectoren spelen een belangrijke rol bij de duurzame ontwikkeling van rurale en afgelegen gebieden, en zij dragen bij tot de stimulering van het economische en sociale leven in plattelandsgebieden. De bijzondere kenmerken van hun activiteiten stroken dus volledig met de bedoelingen van de Europa 2020-strategie en de doelstellingen van de Commissie, aangezien zij de sociale, gezondheids-, milieu-, nutritionele, culturele en gendergelijkheidsaspecten benadrukken. Daarom moeten de lidstaten ten aanzien van die activiteiten gebruikmaken van de mogelijkheden die geboden worden door artikel 98, leden 1 en 2, van deze richtlijn, mits zij de beginselen ervan in acht nemen en met name de impact op hun overheidsuitgaven en de begroting van de Unie in het oog houden.
Amendement 12
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 7
(7)  Om ervoor te zorgen dat de overheidsfinanciën van de lidstaten solide blijven, en om buitensporige macro-economische onevenwichtigheden te voorkomen, moet ervoor worden gezorgd dat de inkomsten op peil blijven. Aangezien de btw een belangrijke inkomstenbron is, is het voor de vrijwaring van de nationale begrotingen van vitaal belang dat de lidstaten te allen tijde een minimumpercentage voor het gewogen gemiddelde in acht nemen.
(7)  Om ervoor te zorgen dat de overheidsfinanciën van de lidstaten solide blijven, en om buitensporige macro-economische onevenwichtigheden te voorkomen, moet ervoor worden gezorgd dat de inkomsten op peil blijven. Aangezien de btw een belangrijke inkomstenbron is, is het voor de vrijwaring van de nationale begrotingen en de begroting van de Unie van vitaal belang dat de lidstaten te allen tijde een minimumpercentage voor het gewogen gemiddelde in acht nemen.
Amendement 13
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 8
(8)  Hoewel de toepassing van uiteenlopende tarieven in bepaalde afgelegen gebieden mogelijk blijft, moet ervoor worden gezorgd dat een normaal tarief van ten minste 15 % wordt aangehouden.
(8)  Hoewel de toepassing van uiteenlopende tarieven in bepaalde afgelegen gebieden mogelijk blijft, moet ervoor worden gezorgd dat een normaal tarief van ten minste 15 % en ten hoogste 25 % wordt aangehouden.
Amendement 14
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 1 bis (nieuw)
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 97
(1 bis)  Artikel 97 wordt vervangen door:
Het normale tarief mag niet lager zijn dan 15 %.
"Het normale tarief is blijvend niet lager dan 15 % en ten hoogste 25 %."
Amendement 15
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 2
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 98 – lid 2
2.  In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten naast de twee verlaagde tarieven ook een verlaagd tarief dat onder het minimumtarief van 5 % ligt, en een vrijstelling met recht op aftrek van voorbelasting toepassen.
2.  In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten naast de twee verlaagde tarieven ook een tarief dat onder het minimumtarief van 5 % ligt, en een vrijstelling met recht op aftrek van voorbelasting toepassen.
Amendement 16
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 2
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 98 – lid 3 – alinea 1
Verlaagde tarieven en vrijstellingen uit hoofde van de leden 1 en 2 komen alleen ten goede aan de eindverbruiker en worden toegepast om een doelstelling van algemeen belang op consistente wijze na te streven.
Verlaagde tarieven en vrijstellingen uit hoofde van de leden 1 en 2 komen ten goede aan de eindverbruiker en worden toegepast om een doelstelling van algemeen belang op consistente wijze na te streven. Prioriteit wordt toegekend aan goederen of diensten met positieve effecten voor het algemeen belang, zoals culturele, sociale of milieuvoordelen.
Amendement 17
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 5
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 100 – alinea -1 (nieuw)
De Commissie is bevoegd het toepassingsgebied van bijlage III bis middels een uitvoeringshandeling te wijzigen indien dat noodzakelijk is en mits er bewijs is dat er sprake is van een mededingingsverstoring die bijwerking van de lijst van leveringen van goederen en diensten rechtvaardigt.
Amendement 18
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 5
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 100 – alinea 1
De Commissie dient uiterlijk op 31 december 2026, en daarna om de vijf jaar, bij de Raad een verslag in over het toepassingsgebied van bijlage III bis, met daarbij indien nodig voorstellen om die bijlage te wijzigen.
De Commissie dient uiterlijk op 31 december 2021, en daarna om de twee jaar, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over het toepassingsgebied van bijlage III bis, met daarbij indien nodig voorstellen om die bijlage te wijzigen.
Amendement 19
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – alinea 1 – punt 5 bis (nieuw)
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 100 bis (nieuw)
(5 bis)  Het volgende artikel wordt ingevoegd:
"Artikel 100 bis
De Commissie zet, in samenwerking met de lidstaten, een uitgebreide, meertalige en publiekelijk toegankelijke EU-portaalsite over btw op waarop ondernemingen en eindverbruikers snel en effectief nauwkeurige informatie kunnen vinden over de btw-tarieven – waaronder de goederen of diensten die voor verlaagde tarieven of vrijstellingen in aanmerking komen – en alle relevante gegevens over de tenuitvoerlegging van het definitieve btw-stelsel in de verschillende lidstaten."
Amendement 20
Voorstel voor een richtlijn
Bijlage
Richtlijn 2006/112/EG
Bijlage III bis – rij 5 – kolom B
11.01
11.01
11.02
11.02
11.03
11.03
11.04
11.05
11.05
47.00.25
47.00.25
Amendement 21
Voorstel voor een richtlijn
Bijlage
Richtlijn 2006/112/EG
Bijlage III bis – rij 7 – kolommen C en D

Door de Commissie voorgestelde tekst

Levering, huur, onderhoud en herstel van fietsen, kinderwagens en invalidenwagens

30.92

 

33.17.19

 

47.00.65

 

47.00.75

 

77.21.10

 

77.29.19

 

95.29.12

Levering van automobielen en andere motorvoertuigen hoofdzakelijk ontworpen voor het vervoer van minder dan 10 personen, stationwagens en racewagens daaronder begrepen, andere dan voertuigen met enkel een motor met vonkontsteking of met enkel een zuigermotor met zelfontsteking (diesel- of semidieselmotor)

29.10.24

 

45.11.2

 

45.11.3

Amendement

 

Levering, huur, onderhoud en herstel van fietsen, kinderwagens en invalidenwagens

30.92

 

33.17.19

 

47.00.65

 

47.00.75

 

77.21.10

 

77.29.19

 

95.29.12

Amendement 22
Voorstel voor een richtlijn
Bijlage
Richtlijn 2006/112/EG
Bijlage III bis – rij 10 – kolommen C en D

Door de Commissie voorgestelde tekst

Geen

Geen

Amendement

 

Pacemakers; hoorapparaten

26.60.14


Internationale standaarden voor financiële verslaglegging: IFRS 17 Verzekeringscontracten
PDF 131kWORD 54k
Resolutie van het Europees Parlement van 3 oktober 2018 over internationale standaarden voor financiële verslaglegging: IFRS 17 Verzekeringscontracten (2018/2689(RSP))
P8_TA(2018)0372B8-0442/2018

Het Europees Parlement,

–  gezien Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen(1),

–  gezien Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad(2),

–  gezien Richtlijn 91/674/EEG van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen(3),

–  gezien Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II)(4),

–  gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 van de Commissie van 10 oktober 2014 tot aanvulling van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II)(5),

–  gezien International Financial Reporting Standard (IFRS) 17 Verzekeringscontracten die de International Accounting Standards Board (IASB) op 18 mei 2017 heeft uitgebracht,

–  gezien het verslag van Philippe Maystadt van oktober 2013 getiteld "Should IFRS standards be more European?",

–  gezien zijn resolutie van 7 juni 2016 inzake de evaluatie van de internationale standaard voor jaarrekeningen (IAS) en de werkzaamheden van de International Financial Reporting Standards (IFRS) Foundation, de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) en de Public Interest Oversight Board (PIOB)(6),

–  gezien zijn resolutie van 6 oktober 2016 over internationale standaarden voor financiële verslaglegging: IFRS 9(7),

–  gezien het raadplegingsdocument van de Commissie van 21 maart 2018 getiteld "Fitness check on the EU framework for public reporting by companies",

–  gezien het goedkeuringsadvies dat de Commissie op 27 oktober 2017 aan de EFRAG heeft gevraagd in verband met IFRS 17,

–  gezien het advies van de Europese Bankautoriteit en de brief met commentaar van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) over het voorontwerp van de IASB inzake verzekeringscontracten,

–  gezien het verslag van de Commissie van 23 november 2017 over de activiteiten van de IFRS Foundation, de EFRAG en de PIOB in 2016 (COM(2017)0684),

–  gezien het verslag van het Europees Comité voor systeemrisico's (ESRB) van juli 2017 over de gevolgen van IFRS 9 voor de financiële stabiliteit,

–  gezien het Global Financial Stability Report van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) van oktober 2017 getiteld "Is Growth at Risk?",

–  gezien het persbericht over IFRS 17 dat de Raad voor financiële stabiliteit (Financial Stability Board - FSB) op 17 juli 2017 heeft uitgebracht,

–  gezien de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering, die is aangenomen op 12 december 2015,

–  gezien het verslag van de FSB van juni 2017 over de aanbevelingen van de taskforce voor de openbaarmaking van klimaatgerelateerde financiële informatie,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 8 maart 2018 getiteld "Actieplan: duurzame groei financieren" (COM(2018)0097),

–  gezien het eindverslag dat de EU-deskundigengroep op hoog niveau over duurzame financiering op 31 januari 2018 heeft uitgebracht over de financiering van een duurzame Europese economie,

–  gezien de achtergrondnota's van de EFRAG over IFRS 17 in verband met de publicatie van de contractuele servicemarge, de overgangsvereisten en de vereisten inzake de mate van aggregatie,

–  gezien de gedachtewisseling over IFRS 17 tussen de voorzitter van de IASB, Hans Hoogervorst, de voorzitter van de IFRS Foundation Trustees, Michel Prada, en de voorzitter van de EFRAG-raad, Jean-Paul Gauzès,

–  gezien de voor zijn Commissie economische en monetaire zaken uitgevoerde studie van januari 2016 getiteld "Changes to Accounting and Solvency Rules: The (possible) Impact on Insurance and Pensions"(8),

–  gezien de door de Commissie economische en monetaire zaken ingediende ontwerpresolutie,

–  gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de International Accounting Standards Board (IASB) op 18 mei 2017 een nieuwe norm inzake verzekeringscontracten heeft uitgebracht, namelijk International Financial Reporting Standard (IFRS) 17; overwegende dat als de EU deze norm bekrachtigt, IFRS 17 op 1 januari 2021 in de EU van kracht zal worden en de tussentijdse norm IFRS 4 zal vervangen; overwegende dat IFRS 17 de derde belangrijke norm voor financiële verslaglegging is die de IASB heeft uitgevaardigd, na IFRS 16 Leaseovereenkomsten en IFRS 9 Financiële instrumenten; overwegende dat de discrepantie tussen de toepassingsdata van IFRS 17 en IFRS 9 met wijzigingen van IFRS 4 is aangepakt;

B.  overwegende dat IFRS 4 slechts als een tijdelijke norm bedoeld was maar het gebruik van een breed scala aan nationale boekhoudkundige normen en praktijken mogelijk maakt; overwegende dat de huidige verzekeringsboekhouding een grote verscheidenheid te zien geeft, onder meer inzake de waardering van verplichtingen en de erkenning van inkomsten en winst;

C.  overwegende dat IFRS 17 de boekhoudregels voor verzekeringscontracten in verschillende gebieden harmoniseert en bedoeld is om voor een realistischer beschrijving te zorgen en de jaarrekeningen in de verzekeringssector beter te kunnen vergelijken;

D.  overwegende dat het Internationaal Monetair Fonds (IMF) in het Global Financial Stability Report van oktober 2017 aandrong op verbeteringen van de regelgevingskaders voor levensverzekeringen om de verslaglegging transparanter en de sector weerbaarder te maken; overwegende dat de Raad voor financiële stabiliteit (FSB) IFRS 17 heeft toegejuicht;

E.  overwegende dat Europese verzekeringsmaatschappijen een breed scala aan verzekerings- en herverzekeringsproducten aanbieden maar verschillen qua bedrijfsmodel, met inbegrip van hun beleggings- en passivastructuur; overwegende dat verzekeringsmaatschappijen niet alleen belangrijke institutionele beleggers maar ook belangrijke langetermijnbeleggers zijn;

F.  overwegende dat de Commissie een geschiktheidscontrole van het EU-kader voor openbare verslaglegging door bedrijven aan het uitvoeren is, waarvoor zij mogelijke wisselwerkingen tussen IFRS 17, de richtlijn betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen, en Solvabiliteit II heeft onderzocht;

G.  overwegende dat de EFRAG momenteel haar goedkeuringsadvies betreffende IFRS 17 aan het opstellen is en daartoe een gedetailleerde effectbeoordeling aan het uitvoeren is; overwegende dat de EFRAG in haar achtergrondnota's de mate van aggregatie, de contractuele servicemarge, herverzekering, de overgangsvereisten en de operationele impact als controversiële gebieden heeft aangemerkt;

H.  overwegende dat de Commissie economische en monetaire zaken IFRS 17 aan een grondig onderzoek zal onderwerpen;

1.  merkt op dat IFRS 17 een fundamentele verandering in de boekhouding voor verzekeringscontracten zal vergen maar meer samenhang en transparantie met zich mee zal brengen en een betere vergelijkbaarheid moet opleveren;

2.  stipt aan dat er voor de tenuitvoerlegging van IFRS 17 grote inspanningen en aanzienlijke kosten nodig zullen zijn, in het bijzonder voor kmo's in de verzekeringssector, wat erop wijst hoe complex de nieuwe norm wel is; merkt op dat er al inspanningen voor de uitvoering geleverd worden en dat de IASB ondersteuning verleent bij de tenuitvoerlegging, met name door de oprichting van een Transition Resource Group (TRG) voor IFRS 17;

3.  wijst erop dat er bezorgdheid bestaat over de presentatie van algemene verzekeringscontracten, met inbegrip van het risico op kennisgevingen van mindere kwaliteit, een buitensporige toename van de verwachte kosten van de tenuitvoerlegging en een aanzienlijke toename van de operationele complexiteit van de verslaglegging uit hoofde van IFRS 17; verzoekt de EFRAG de geraamde kosten van deze maatregel onder de loep te nemen en te bekijken of deze de begrijpelijkheid van de financiële impact van algemene verzekeringscontracten zal belemmeren;

4.  merkt op dat IFRS 17 onder meer tot doel heeft aandeelhouders relevante informatie te verschaffen door de verplichtingen uit hoofde van verzekeringscontracten te waarderen; wijst erop dat dit een fundamenteel complex proces is en financiële verstoringen kan verscherpen;

5.  neemt ter kennis dat de EFRAG bezig is met het opstellen van haar goedkeuringsadvies, met name in verband met de kwesties die de groep in kaart heeft gebracht, namelijk de mate van aggregatie, de contractuele servicemarge, herverzekering, de overgangsvereisten en de operationele impact; merkt op dat het definitieve goedkeuringsadvies in december 2018 wordt verwacht; beveelt aan om dit tijdsbestek te herzien zodra er zicht is op de volledige schaal en complexiteit van de vastgestelde problemen inzake praktijktests; is ingenomen met de kwesties die de Commissie in haar call for advice aan de EFRAG aan de orde heeft gesteld, in het bijzonder de noodzaak om de mogelijke gevolgen voor de financiële stabiliteit, het concurrentievermogen en de verzekeringsmarkten, en met name kleine en middelgrote verzekeringsondernemingen, te onderzoeken en de noodzaak van een kosten-batenanalyse; verzoekt de EFRAG na te gaan of alle cruciale kenmerken van verzekeringen zodanig zijn weergegeven dat de geboden sociale zekerheid niet wordt verstoord;

6.  benadrukt dat de interactie tussen IFRS 17, waarbij wordt uitgegaan van een op beginselen gebaseerde benadering, en andere regelgevingsvereisten voor verzekeringsmaatschappijen in de EU, met name Solvabiliteit II, volledig moet worden doorgrond, met name met betrekking tot de kosten voor de tenuitvoerlegging van IFRS 17; betreurt echter dat er nog geen praktijktest is ontwikkeld om de mogelijke gevolgen van IFRS 17 voor de financiële stabiliteit, het concurrentievermogen en de financiële markten te onderzoeken; verzoekt de Commissie daarom bredere tests, waaronder praktijktests, te overwegen om deze gevolgen en interacties te beoordelen; is verheugd over de lopende geschiktheidscontrole van de Commissie betreffende het EU‑kader voor openbare verslaglegging door bedrijven; verzoekt de Commissie aan het Parlement verslag uit te brengen over de resultaten van deze controle en er in de goedkeuringsprocedure de nodige aandacht aan te besteden; wijst op de bezorgdheid van de Europese Bankautoriteit (EBA) dat IFRS 17 een inconsistente boeking van soortgelijke transacties mogelijk maakt, naargelang de sector van de emittenten; verzoekt de EFRAG daarom nauw met de EBA samen te werken om te beoordelen of deze bezorgdheid nog steeds geldt in het licht van de definitieve vereisten van IFRS 17, en of transacties met een soortgelijke economische substantie consistent worden behandeld in het kader van IFRS 17;

7.  wijst op de zorgen die de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) heeft geuit in het kader van haar antwoord op de in 2013 gehouden raadpleging over het voorontwerp van de IASB inzake verzekeringscontracten, met betrekking tot de werkwijze om de gevolgen van wijzigingen in de disconteringsvoet deels als "niet-gerealiseerde resultaten" en deels als winst of verlies te presenteren, waardoor jaarrekeningen te moeilijk te begrijpen zouden zijn en afbreuk zou worden gedaan aan de vergelijkbaarheid van contracten met soortgelijke kenmerken; verzoekt de EFRAG daarom nauw met de ESMA samen te werken en deze zorgen, zo ze nog relevant zijn, in aanmerking te nemen bij het opstellen van haar goedkeuringsadvies in het kader van de definitieve vereisten van IFRS 17, en te besluiten of IFRS 17 voldoet aan het goedkeuringscriterium van begrijpelijkheid; wijst op de zorgen die de ESMA heeft geuit in haar brief met commentaar uit 2013 over de destijds voorgestelde vereisten, namelijk dat IFRS 17 mogelijk onvoldoende duidelijkheid biedt in de presentatie van inkomsten, en dat de bepaling van het disconteringspercentage en de risicocorrectie een doeltreffende handhaving kunnen belemmeren; verzoekt de EFRAG daarom nauw met de ESMA samen te werken en deze zorgen, zo ze nog relevant zijn, in aanmerking te nemen bij het opstellen van haar goedkeuringsadvies in het kader van de definitieve vereisten van IFRS 17; wijst op de bezorgdheid van de EBA over het feit dat IFRS 17 een verzekeringsmaatschappij de mogelijkheid biedt een disconteringspercentage vast te stellen aan de hand van een top-down- of een bottom-upbenadering; verzoekt de EFRAG daarom nauw met de EBA samen te werken en deze zorgen, zo ze nog relevant zijn, in aanmerking te nemen bij het opstellen van haar goedkeuringsadvies in het kader van de definitieve vereisten van IFRS 17, met name wat de vraag betreft of deze keuzemogelijkheid niet aanzienlijk meer ruimte biedt voor interpretatie en inconsistentie bij de toepassing, wat de financiële informatie minder goed vergelijkbaar zou kunnen maken en tot een subjectief opbrengstenbeheer zou kunnen leiden; is ingenomen met het onderzoeksproject van de IASB inzake disconteringspercentages en spoort de IASB ertoe aan de methode voor de raming en toepassing van disconteringspercentages op een samenhangende en alomvattende manier aan te pakken;

8.  verzoekt de Commissie en de EFRAG de aanbevelingen in zijn resoluties van 7 juni 2016 inzake de evaluatie van de internationale standaard voor jaarrekeningen (IAS) en 6 oktober 2016 over IFRS 9 in aanmerking te nemen voor de goedkeuring van IFRS 17, met name wat betreft de impact van nieuwe standaarden voor de financiële stabiliteit en langetermijnbeleggingen in de EU, maar ook wat betreft de risico's die voortvloeien uit het feit dat boekhoudbepalingen vaak procyclische effecten en/of een grotere volatiliteit veroorzaken, in het bijzonder omdat met IFRS 17 de klemtoon zal verschuiven van de historische kostprijs naar actuele waarden; herinnert in dit verband aan de aanbevelingen van het verslag-Maystadt over de uitbreiding van het "openbaar goed"-criterium, namelijk dat standaarden voor jaarrekeningen noch de financiële stabiliteit van de EU in gevaar mogen brengen noch haar economische ontwikkeling mogen belemmeren; verzoekt de Commissie specifiek na te gaan of de werkwijze van sommige lidstaten om de winstverdeling op IFRS-rekeningen te baseren zonder filters op niet-gerealiseerde winsten toe te passen strookt met de richtlijn inzake kapitaalinstandhouding;

9.  merkt op dat als gevolg van IFRS 17 en IFRS 9 twee belangrijke veranderingen in de standaarden voor financiële verslaglegging van invloed zijn op de boekhouding voor verzekeringsmaatschappijen; stipt met name aan dat er zich nu veranderingen voordoen op zowel de actiefzijde als de passiefzijde van de balans van verzekeraars, daar beleggingsactiva tegen marktprijs worden gewaardeerd, en de waarderingen van verzekeringscontracten toekomstgerichte nettokasstroomramingen omvatten; verzoekt de EFRAG de mogelijke interactie en eventuele discrepanties tussen IFRS 9 en IFRS 17 te beoordelen;

10.  merkt op dat vrijstellingen van IFRS 17 en IFRS 9 de mogelijkheid bieden om IFRS 15 op de desbetreffende contracten toe te passen; verzoekt de EFRAG te beoordelen of deze behandeling geschikt is;

11.  verzoekt de Commissie en de EFRAG zich te buigen over de bezorgdheid in verband met de mate van aggregatie, met inbegrip van de vereisten inzake de wijze waarop de activiteiten in de praktijk worden uitgevoerd en inzake het groeperen van contracten in jaarlijkse bundels, wat een onduidelijke weergave van het bedrijfsbeheer kan opleveren;

12.  verzoekt de Commissie en de EFRAG zich voorts te buigen over de bezorgdheid in verband met de mate van aggregatie, in die zin dat de uitsplitsing van een portefeuille aan de hand van winstgevendheidscriteria en jaarlijkse bundels mogelijk niet weergeeft hoe het bedrijf wordt geleid en mogelijk de kosten, de complexiteit en de administratieve rompslomp voor ondernemingen doet toenemen;

13.  dringt aan op verduidelijking inzake bepaalde mogelijke negatieve gevolgen van de overgangsvereisten, met name met betrekking tot de complexiteit van de retrospectieve benaderingen en de beperkte beschikbaarheid van gegevens in dit verband; verzoekt de Commissie en de EFRAG de mogelijke gevolgen voor de vergelijkbaarheid en gegevenskwesties onder de loep te nemen indien voor één portefeuille verzekeringscontracten verscheidene overgangsbenaderingen moeten worden toegepast;

14.  verzoekt de Commissie en de EFRAG de mogelijke voordelen voor alle belanghebbenden te bekijken;

15.  wijst op bepaalde zorgen in verband met herverzekeringscontracten, die een specifieke vorm van verzekering vormen; verzoekt de EFRAG de impact van de vereisten van IFRS 17 op de boekhouding voor herverzekeringen onder te loep te nemen en daarbij rekening te houden met de belangen van de begunstigden en de bedrijfsmodellen van herverzekeraars;

16.  verzoekt het recent door de EFRAG opgerichte Europees bedrijfsrapportagelab goede praktijken inzake bedrijfsrapportage uit te werken, met name inzake de openbaarmaking van klimaatgerelateerde financiële informatie, in overeenstemming met de aanbevelingen van de desbetreffende taskforce;

17.  merkt op dat de ware schaal en complexiteit van IFRS 17 pas duidelijk zullen worden wanneer de EFRAG haar effectbeoordeling heeft afgerond; verzoekt de Commissie en de EFRAG, afhankelijk van de resultaten van die beoordeling, te onderzoeken of de huidige uitvoeringstermijn voor IFRS 17 haalbaar is, en de mogelijke interactie met uitvoeringsdata in andere rechtsgebieden te bekijken;

18.  dringt er bij de Commissie op aan om, zo IFRS 17 wordt goedgekeurd, samen met de Europese toezichthoudende autoriteiten (ESA's), de ECB, het ESRB en de EFRAG nauwlettend toe te zien op de tenuitvoerlegging van die norm in de EU, om voor juni 2024 een effectbeoordeling achteraf uit te voeren en deze beoordeling voor te leggen aan het Parlement en te handelen in overeenstemming met de standpunten van het Parlement daaromtrent;

19.  benadrukt dat verzekeraars de verantwoordelijkheid dragen beleggers in te lichten over de mogelijke gevolgen van de invoering van IFRS 17;

20.  verzoekt het ESRB een taskforce inzake IFRS 17 op te richten;

21.  verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat als IFRS 17 wordt goedgekeurd, deze norm het Europees openbaar belang ten goede komt, met inbegrip van de EU-doelstellingen inzake duurzaamheid en langetermijninvesteringen in het kader van de Overeenkomst van Parijs;

22.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie.

(1) PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.
(2) PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19.
(3) PB L 374 van 31.12.1991, blz. 7.
(4) PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1.
(5) PB L 12 van 17.1.2015, blz. 1.
(6) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0248.
(7) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0381.
(8) http://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2016/569996/IPOL_STU(2016)569996_EN.pdf


"Distributed ledger"-technologieën en blockchains: vertrouwen opbouwen met desintermediatie
PDF 163kWORD 60k
Resolutie van het Europees Parlement van 3 oktober 2018 over "distributed ledger"-technologieën en blockchains: vertrouwen opbouwen met desintermediatie (2017/2772(RSP))
P8_TA(2018)0373B8-0397/2018

Het Europees Parlement,

–  gezien de vraag aan de Commissie over "Distributed ledger"-technologieën en blockchains: vertrouwen opbouwen met desintermediatie (O-000092/2018 – B8‑0405/2018),

–  gezien de ontwerpresolutie van de Commissie industrie, onderzoek en energie,

–  gezien zijn resolutie van 26 mei 2016 over virtuele valuta(1),

–  gezien zijn resolutie van 28 april 2017 over fintech: de invloed van technologie op de toekomst van de financiële sector(2),

–  gezien zijn resolutie van 6 februari 2018 over geoblocking en andere vormen van discriminatie van klanten op basis van nationaliteit, verblijfplaats of plaats van vestiging(3),

–  gezien de algemene verordening gegevensbescherming (Verordening (EU) 2016/679),

–  gezien het voorstel voor een verordening betreffende de verlenging van de looptijd van het Europees Fonds voor strategische investeringen (COM(2016)0597 – C8-0375/2016 – 2016/0276(COD)),

–  gezien zijn resolutie van 11 oktober 2017 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (11815/2017 – C8-0313/2017 – 2017/2044(BUD))(4),

–  gezien de initiatieven van de Commissie met het oog op de verkenning van DLT's, waaronder "Blockchain4EU: Blockchain for Industrial Transformations", "EU Blockchain and Observatory Forum", "Blockchains for Social Good" en de studie naar de opportuniteit en de haalbaarheid van een EU-blockchaininfrastructuur,

–  gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de techniek van het "decentrale grootboek" (Distributed Ledger Technology – DLT) en blockchain instrumenten kunnen zijn om de zeggenschap van de burgers te vergroten, door hen de mogelijkheid te bieden hun eigen gegevens te controleren en zelf te beslissen welke gegevens in grootboek worden gedeeld en wie deze gegevens kan bekijken;

B.  overwegende dat DLT een veelzijdig inzetbare technologie is die de efficiëntie van de transactiekosten kan verbeteren door tussenpersonen en intermediatiekosten weg te nemen, door de transparantie van transacties te verhogen, waardeketens opnieuw vorm te geven en de efficiëntie van de organisatie te verbeteren door op een betrouwbare manier te decentraliseren;

C.  overwegende dat met DLT, door middel van de nodige versleutelings- en controlemechanismen, een op informatietechnologie berustend paradigma kan worden ingevoerd dat gegevens democratiseert, het vertrouwen en de transparantie bevordert en transacties op een veilige en doeltreffende manier laat verlopen;

D.  overwegende dat DLT wel de pseudonimisering van de gebruiker bevordert, maar niet de anonimisering;

E.  overwegende dat DLT een nog steeds in ontwikkeling zijnde technologie is die een innovatievriendelijk, faciliterend en stimulerend kader vereist dat zorgt voor rechtszekerheid en het beginsel van technologieneutraliteit eerbiedigt, en tegelijkertijd de bescherming van consumenten, beleggers en van het milieu bevordert, de maatschappelijke waarde van de technologie verhoogt, de digitale kloof verkleint en de digitale vaardigheden van de burgers verbetert;

F.  overwegende dat DLT een kader van transparantie kan bieden, corruptie kan verminderen, belastingontwijking, onrechtmatige betalingen en verduistering van activa kan opsporen, en antiwitwasbeleid kan faciliteren;

G.  overwegende dat DLT het mogelijk maakt de integriteit van gegevens te waarborgen, en een auditspoor te creëren waarmee niet kan worden geknoeid, zodat nieuwe overheidsmodellen mogelijk worden en de veiligheid wordt verhoogd;

H.  overwegende dat in de regelgeving moet worden gekozen voor een innovatievriendelijke benadering van DLT die moet berusten op het beginsel van technologieneutraliteit en die ook de totstandkoming van innovatievriendelijke ecosystemen en innovatiehubs faciliteert;

I.  overwegende dat blockchain een van meerdere soorten DLT is; overwegende dat bij sommige DLT-oplossingen alle individuele transacties worden bijgehouden in blokken die chronologisch met elkaar worden verbonden tot ketens die de veiligheid en integriteit van de gegevens waarborgen;

J.  overwegende dat cyberaanvallen op dergelijke ketens als minder doeltreffend worden beschouwd, aangezien die aanvallen succesvol moeten worden gericht op een groot aantal kopieën in plaats van op één gecentraliseerde versie;

K.  overwegende dat dankzij DLT de essentiële sectoren van de economie alsmede de kwaliteit van openbare diensten aanzienlijk kunnen worden verbeterd, waardoor consumenten en burgers transacties als zeer positief ervaren en de kosten van die transacties worden gedrukt;

L.  overwegende dat vragen en zorgen in verband met de toepassing van horizontale regelgeving en regels bij kwesties zoals gegevensbescherming of belastingheffing, de mogelijke ontwikkeling van DLT in de EU in de weg kunnen staan;

M.  overwegende dat DLT-toepassingen het potentieel hebben snel van systeembelang te worden, vergelijkbaar met de wijze waarop digitale innovaties diensten in andere sectoren, zoals de telecommunicatie, fundamenteel hebben veranderd;

N.  overwegende dat nog niet alle risico's en problemen van de technologie bekend zijn;

DLT's, decentralisering en toepassingen

1.  benadrukt dat DLT de intermediatiekosten verlaagt in een betrouwbare omgeving tussen de bij een transactie betrokken partijen en het op voet van gelijkheid uitwisselen van waarde mogelijk maakt, waardoor burgers meer zeggenschap kunnen krijgen, traditionele modellen worden opengebroken, diensten worden verbeterd en in allerlei belangrijke sectoren de kosten in de gehele waardeketen kunnen worden verlaagd;

2.  benadrukt de mogelijke grote invloed van op DLT gebaseerde toepassingen op de structuur van het openbare bestuur en op de rol van de instellingen en verzoekt de Commissie een studie te laten uitvoeren om de mogelijke scenario's voor een betere acceptatie van openbare op DLT gebaseerde netwerken te beoordelen;

3.  wijst op het brede scala aan op DLT gebaseerde toepassingen die invloed kunnen hebben op alle sectoren van de economie;

Energie- en milieuvriendelijke toepassingen

4.  onderstreept dat DLT de energiemarkten kan transformeren en democratiseren door huishoudens in staat te stellen milieuvriendelijke energie op te wekken en onderling uit te wisselen; merkt op dat dergelijke technologieën zorgen voor schaalbaarheid en flexibiliteit voor exploitanten van centrales, leveranciers en consumenten;

5.  benadrukt dat DLT het opwekken en consumeren van groene energie kan ondersteunen en de doeltreffendheid van energie-uitwisseling kan verbeteren; merkt op dat DLT de werking van het netwerk kan transformeren en gemeenschappen en personen in staat kan stellen netwerkdiensten te verlenen en hernieuwbare energiebronnen doeltreffender te integreren; benadrukt eveneens dat DLT kan zorgen voor alternatieven voor door de overheid gesteunde investeringsprojecten in hernieuwbare energie;

6.  merkt op dat DLT de energietransmissie- en -distributie-infrastructuur kan verbeteren en een nieuw transactie-ecosysteem kan creëren voor elektrische voertuigen; benadrukt dat DLT energierapportage verbetert en het nauwkeurig volgen van groenestroom- of koolstofcertificaten mogelijk maakt;

7.  benadrukt dat DLT kan bijdragen aan de elektrificatie van arme landelijke gebieden via mechanismen voor alternatieve betalingen en donaties;

8.  onderstreept dat er moet worden ingezet op technische oplossingen die minder energie verbruiken en zo milieuvriendelijk mogelijk zijn; benadrukt dat verscheidene consensusmechanismen die bijvoorbeeld berusten op het aantonen van werk ("proof of work"), een belang ("proof of stake"), gezag ("proof of authority", of van verstreken tijd ("proof of elapsed time") andere energiebehoeften hebben; roept de Commissie op aan haar activiteiten die met DLT te maken hebben, een energie-efficiëntiedimensie toe te voegen, en met onderzoeksinitiatieven de energie-effecten en energie-efficiëntie van de verschillende consensusmechanismen in kaart te brengen;

9.  vraagt om een beoordeling van de governancemodellen van de verschillende in ontwikkeling zijnde consensusmechanismen, rekening houdend met de mogelijke behoefte aan intermediaire systemen, actoren en organisaties die de authenticiteit van de transacties valideren en controleren, zodat frauduleus gedrag tijdig wordt opgespoord;

10.  benadrukt dat DLT nieuwe kansen kan creëren voor de circulaire economie door recycling te stimuleren en realtime vertrouwens- en -reputatiesystemen mogelijk te maken;

Vervoer

11.  wijst op de mogelijkheden die DLT biedt op het gebied van mobiliteit en logistiek, zoals registratie en beheer van voertuigen, controle van rijafstanden, slimme verzekering en het laden van elektrische voertuigen;

Zorgsector

12.  wijst op de mogelijkheden die DLT biedt om in de zorgsector gegevens efficiënter te gebruiken en de rapportage over klinische tests te verbeteren, door een digitale gegevensuitwisseling tussen openbare en private instellingen mogelijk te maken onder toezicht van de burgers of patiënten;

13.  erkent dat DLT de mogelijkheid biedt om de doeltreffendheid in de zorgsector te verbeteren door elektronische interoperabiliteit van gezondheidsgegevens, identiteitscontrole en een betere verdeling van medicijnen;

14.  merkt op dat DLT burgers in staat stelt hun gezondheidsgegevens te controleren en er duidelijkheid over te krijgen, en te kiezen welke gegevens zij delen, ook wat betreft het gebruik door verzekeringsmaatschappijen en het grotere gezondheidszorg-ecosysteem; benadrukt dat DLT-toepassingen de privacy van gevoelige gezondheidsgegevens moeten beschermen;

15.  verzoekt de Commissie na te gaan waar bij het beheer van zorgsystemen gebruik kan worden gemaakt van op DLT gebaseerde use-cases, en benchmarks en vereisten op te stellen die het mogelijk maken gegevens van hoge kwaliteit op te nemen en de interoperabiliteit tussen de verschillende DLT's te waarborgen, afhankelijk van het systeem, het soort instellingen en hun werkprocessen;

Toeleveringsketens

16.  onderstreept het belang van DLT voor de verbetering van de toeleveringsketens; merkt op dat DLT de expeditie en de monitoring van de oorsprong van goederen en hun ingrediënten of bestanddelen kan faciliteren, door de transparantie, zichtbaarheid en de nalevingscontroles te verbeteren, door te verzekeren dat duurzaamheids- en mensenrechtenregels worden nageleefd op de plaats waar een product vandaan komt en zodoende het risico te verlagen dat illegale goederen in de toeleveringsketen terechtkomen en consumentenbescherming te waarborgen; merkt op dat DLT als instrument kan worden gebruikt om de efficiëntie van de douanebeambten te verbeteren bij controle op namaak;

Onderwijs

17.  benadrukt de mogelijkheden van DLT op het gebied van de controle van academische kwalificaties, versleutelde onderwijsdiploma's (bijv. "blockcerts") en systemen voor de overdracht van studiepunten;

18.  benadrukt dat het gebrek aan kennis van het potentieel van DLT de Europese burgers ervan weerhoudt innovatieve oplossingen te gebruiken voor hun ondernemingen;

19.  wijst op de noodzaak om organisaties op te richten zonder winstoogmerk, zoals onderzoekscentra die in DLT-technologie gespecialiseerde innovatiehubs moeten worden teneinde in de lidstaten op het gebied van deze technologie onderwijsfuncties uit te voeren;

20.  verzoekt de Commissie de haalbaarheid te onderzoeken van het opzetten van een EU-wijd, zeer goed schaalbaar en interoperabel netwerk dat gebruik maakt van de technologische middelen van onderwijsinstellingen in de Unie, teneinde deze technologie aan te wenden voor het delen van informatie en gegevens, en bij te dragen aan een meer doeltreffende erkenning van academische titels en beroepskwalificaties; moedigt de lidstaten ook aan gespecialiseerde curricula van universiteiten aan te passen en opkomende technologieën, zoals DLT, aan het studieaanbod toe te voegen;

21.  erkent dat de aandacht voor en het begrip van DLT moeten worden verbeterd om het vertrouwen in deze technologie te vergroten; roept de lidstaten op deze kwestie aan te pakken aan de hand van specifieke opleiding en training;

Creatieve sectoren en auteursrechten

22.  onderstreept dat met behulp van DLT intellectuele eigendom van "gedigitaliseerde" creatieve inhoud kan worden getraceerd en beheerd en auteursrechten en octrooien kunnen worden beschermd; benadrukt dat met behulp van DLT artiesten meer te zeggen hebben over eigendom en creatieve ontwikkeling, aan de hand van een open en openbare "ledger" die duidelijke vermeldingen bevat inzake eigendom en copyright; benadrukt dat DLT kan bijdragen tot de koppeling van de makers aan hun werk, en derhalve tot het verbeteren van de veiligheid en functionaliteit in de context van een collaboratief en open innovatie-ecosysteem, met name op gebieden zoals additieve productie en 3D-printen;

23.  merkt op dat DLT gunstig kan zijn voor auteurs, omdat DLT zorgt voor meer transparantie en traceerbaarheid van het gebruik van hun creatieve inhoud en het aantal tussenpersonen voor de betaling van hun creatieve inhoud vermindert;

Financiële sector

24.  wijst op het belang van DLT bij financiële bemiddeling en het potentieel ervan om de transparantie te verbeteren, de transactie- en verborgen kosten te verlagen door beter gegevensbeheer en het stroomlijnen van processen; wijst op de uitdagingen op het gebied van interoperabiliteit die het gebruik van de technologie kan opleveren voor de financiële sector;

25.  verheugt zich over het onderzoek en de experimenten die belangrijke financiële instellingen hebben verricht om de mogelijkheden van DLT te verkennen; benadrukt dat gebruik van de technologie ook invloed kan hebben op de infrastructuur van de financiële sector en financiële bemiddeling kan ontwrichten;

26.  vraagt de Commissie en de financiële autoriteiten de ontwikkelingen en use-cases in de financiële sector op de voet te volgen;

27.  wijst op de volatiliteit en onzekerheid van cryptovaluta; merkt op dat de haalbaarheid van alternatieve manieren van betaling en overdracht van waarde met behulp van cryptovaluta verder moet worden onderzocht; vraagt de Commissie en de ECB feedback te geven over de oorsprong van de volatiliteit van cryptovaluta, de gevaren voor het publiek te identificeren en de mogelijkheden te onderzoeken om cryptovaluta te integreren in het Europese betalingssysteem;

DLT-ecosysteem

Zelfbeschikking, identiteit en vertrouwen

28.  onderstreept dat gebruikers zich dankzij DLT kunnen identificeren, terwijl zij de controle over welke persoonsgegevens zij willen delen, kunnen behouden; merkt op dat een breed scala aan toepassingen kan zorgen voor verschillende niveaus van transparantie, wat betekent dat ervoor moet worden gezorgd dat de toepassingen voldoen aan de EU-wetgeving; benadrukt eveneens dat de gegevens in een openbare "ledger" pseudoniem (en niet anoniem) zijn;

29.  onderstreept dat DLT de opkomst ondersteunt van nieuwe modellen die het huidige concept en de huidige architectuur van digitale identiteiten veranderen; merkt op dat als gevolg daarvan de digitale identiteit wordt uitgebreid naar personen, organisaties en objecten, en identiteitsprocessen zoals "ken-uw-klant" verder worden vereenvoudigd, terwijl persoonlijke controle over gegevens mogelijk wordt;

30.  benadrukt dat het beheer van persoonsgegevens impliceert dat de gebruiker in staat is en over de technische kennis en vaardigheden beschikt om zijn eigen gegevens te beheren; uit zijn bezorgdheid over de gevaren van een verkeerd gebruik van de eigen gegevens en de kwetsbaarheid voor frauduleuze constructies door gebrek aan kennis;

31.  benadrukt dat digitale identiteiten essentieel zijn voor de toekomst van deze technologie; merkt op dat lidstaten beste werkwijzen moeten uitwisselen over hoe zij de veiligheid van die gegevens kunnen waarborgen;

32.  onderstreept dat, hoewel iedereen met behulp van DLT controle heeft over zijn eigen identiteit, het "recht om te worden vergeten" niet gemakkelijk kan worden toegepast in deze technologie;

33.  benadrukt dat het van cruciaal belang is dat het gebruik van DLT in overeenstemming is met de EU-wetgeving inzake gegevensbescherming en met name met de algemene verordening inzake gegevensbescherming; verzoekt de Commissie en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS) te voorzien in nadere richtsnoeren op dit punt;

34.  benadrukt dat het vertrouwen in DLT berust op cryptografische algoritmen die de tussenpersoon vervangen door een mechanisme dat ervoor zorgt dat transacties worden gevalideerd, gewaarborgd en bewaard;

35.  benadrukt dat het vertrouwen in blockchains waarvoor geen goedkeuring is vereist, berust op cryptografische algoritmen, de deelnemers, het ontwerp van het netwerk en de structuur, en tussenpersonen kan vervangen door een mechanisme dat ervoor zorgt dat transacties worden gevalideerd, gewaarborgd en bewaard en de verevening en afwikkeling van bepaalde effectentransacties wordt versneld; merkt op dat de doeltreffendheid van de waarborgen afhankelijk is van een goede implementatie van de technologie en dat er daarvoor dus technologische ontwikkelingen nodig zijn die zorgen voor werkelijke veiligheid en die het vertrouwen verbeteren;

Slimme contracten

36.  beklemtoont dat slimme contracten een belangrijke functie zijn die door DLT's mogelijk zijn gemaakt en bepalend kunnen zijn voor het mogelijk maken van gedecentraliseerde toepassingen; benadrukt dat de Commissie een grondige evaluatie moet uitvoeren van de mogelijke en juridische implicaties, zoals de risico's op het vlak van jurisdictie; is van mening dat monitoring van een use-case nuttig zal zijn om de mogelijkheden van slimme contracten te verkennen;

37.  beklemtoont dat rechtszekerheid wat betreft de geldigheid van een digitale cryptografische handtekening cruciaal is bij het mogelijk maken van slimme contracten;

38.  verzoekt de Commissie de ontwikkeling van technische normen bij relevante internationale organisaties zoals ISO, ITU en CEN-CENELEC aan te moedigen en een grondige analyse uit te voeren van de bestaande juridische kaders in de afzonderlijke lidstaten inzake de afdwingbaarheid van slimme contracten; verzoekt de Commissie gepaste maatregelen te nemen in geval van mogelijke belemmeringen voor het gebruik van slimme contracten binnen de digitale eengemaakte markt, teneinde na te gaan of dergelijke belemmeringen evenredig zijn; merkt echter op dat juridische coördinatie of wederzijdse erkenning tussen de lidstaten met betrekking tot de slimme contracten de rechtszekerheid ten goede kan komen;

Interoperabiliteit, normalisatie en schaalbaarheid

39.  benadrukt dat er een geheel van DLT's bestaat met uiteenlopende technische kenmerken en verschillende regelingen op het gebied van bestuur (toestemming voor de toegang tot decentrale "ledgers" is al dan niet verplicht) en consensus;

40.  merkt op dat de interoperabiliteit: i) tussen DLT's; ii) tussen toepassingen die op dezelfde DLT berusten, en iii) tussen DLT's en traditionele systemen van essentieel belang is voor de efficiëntie;

41.  is verheugd over de initiatieven die organisaties als de ISO ontplooien om normen voor DLT's op te stellen; verzoekt de Commissie haar samenwerking met andere internationale organisaties bij de opstelling van normen voort te zetten;

42.  beklemtoont het belang van een mondiale benadering van normen, om te verhinderen dat innovatieve ondernemingen buiten de EU worden gereguleerd;

43.  onderstreept dat met DLT's alleen vertrouwen kan worden opgebouwd als het aantal solide, grotere decentrale "ledgers" wordt uitgebreid, om te voorkomen dat de gegevens zich concentreren in de handen van enkele marktdeelnemers, hetgeen tot collusie zou kunnen leiden; moedigt de creatie van DLT-hubs aan in de gehele Europese Unie;

Veiligheid van de infrastructuur

44.  herinnert aan het belang van bescherming van de DLT-infrastructuur en stelt voor misbruik van een machtspositie te verbieden zodat nuttig en doeltreffend gebruik kan worden gemaakt van deze technologie;

45.  verzoekt de Commissie de technologische ontwikkelingen (zoals kwantumcomputers) van nabij te volgen, de technologische risico's in te schatten en steun te verlenen voor weerbaarheid tegen een cyberaanval of systeemuitval en voor projecten op het gebied van gegevensbescherming waarmee de duurzaamheid van DLT-projecten wordt gewaarborgd, als onderdeel van de agenda van het EU Blockchain Observatory; verzoekt de Commissie dienovereenkomstig middelen toe te wijzen;

46.  moedigt de bevoegde overheden en de Commissie aan stresstests te ontwikkelen voor DLT-toepassingen;

Strategisch belang van de DLT's voor de openbare infrastructuur

47.  onderstreept de potentiële efficiëntiewinst die met DLT kan worden geboekt bij overheidsdiensten en in het overheidsbestuur ten aanzien van de vermindering van de bureaucratie, vooral met het oog op de tenuitvoerlegging van het actieplan inzake e-overheid, waarbij vooral wordt verwezen naar de goedkeuring in de hele EU van het digitale eenmaligheidsbeginsel, om de administratieve belasting voor burgers, ondernemingen en overheden verder te verminderen;

48.  onderstreept het potentieel van DLT om bestuur te decentraliseren en burgers betere mogelijkheden te bieden om overheden ter verantwoording te roepen; verzoekt de Commissie onderzoek te doen naar de verbetering van traditionele overheidsdiensten, waaronder de digitalisering en decentralisatie van bevolkingsregisters, het kadaster, de afgifte van vergunningen, de burgerlijke stand (bijv. geboorte- en huwelijksakten) en het migratiebeheer, vooral door de ontwikkeling van concrete use-cases en proefprojecten; verzoekt de Commissie eveneens onderzoek te doen naar DLT-toepassingen die processen op het gebied van privacy en vertrouwelijkheid van gegevensuitwisselingen verbeteren, evenals de toegang tot de diensten van de e-overheid met een gedecentraliseerde digitale identiteit;

49.  is zich bewust van het risico van DLT-toepassingen, vooral het gebruik van verboden blockchaintoepassingen voor criminele activiteiten zoals belastingontduiking, belastingontwijking en het witwassen van geld en dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan deze kwesties te monitoren en met voorrang aan te pakken; verzoekt de Commissie met het oog hierop ook onderzoek te doen naar het potentieel van DLT bij de rechtshandhaving, de opsporing van witwaspraktijken en transacties in de schaduweconomie, en het fiscaal toezicht;

50.  vraagt de Commissie het potentieel van DLT te monitoren om het maatschappelijk welzijn te verhogen en de sociale impact van de technologie te beoordelen;

51.  vraagt de Commissie op DLT gebaseerde platforms op te zetten voor het monitoren en volgen van de EU-financiering van niet-gouvernementele organisaties en zo dus de zichtbaarheid van de steunprogramma's van de EU en de verantwoordingsplicht van de ontvangers te verbeteren;

52.  benadrukt, gezien de door DLT geboden efficiëntiemogelijkheden, het potentieel van DLT-blockchains voor de Europese overheidssector, die, in overeenstemming met het EU-recht, de mogelijkheid bieden van gedecentraliseerde, grensoverschrijdende transacties tussen de lidstaten, en daarmee de ontwikkeling van meer beveiligde en gestroomlijnde diensten, rapportage over de regelgeving en gegevenstransacties tussen burgers en de EU-instellingen;

53.  onderstreept dat blockchains in de openbare sector van de EU mogelijkheden scheppen voor meer transparantie, een meer gestroomlijnde verwerking van informatie naar de burgers toe en voor de ontwikkeling van veiligere diensten voor de Europese burgers; benadrukt hoe een blockchainnetwerk waarvoor toestemming is vereist en dat door verschillende lidstaten wordt gedeeld, kan worden ontworpen om de gegevens van de burgers op een veilige en flexibele manier op te slaan;

54.  verzoekt de Commissie om de veiligheid en efficiëntie van elektronische stemsystemen te beoordelen, met inbegrip van systemen waarbij gebruik wordt gemaakt van DLT’s, zowel voor de particuliere als de openbare sector; moedigt de verdere verkenning van use-cases aan;

Kmo's, technologieoverdracht en financiering

55.  is verheugd over de mogelijkheden die DLT biedt om bestaande waardeketens te verbeteren, bedrijfsmodellen te transformeren en daarmee de welvaart door innovatie te stimuleren; benadrukt de impact van het stroomlijnen van de toeleveringsketens en van het verhogen van de interoperabiliteit onder bedrijven;

56.  benadrukt dat open blockchainprotocollen toegangsdrempels voor kmo's kunnen verlagen en mededinging op de digitale markten kunnen verbeteren;

57.  benadrukt dat kmo's kunnen profiteren van desintermediatie, door lagere transactie- en bemiddelingskosten en minder bureaucratische rompslomp; merkt op dat er om DLT te kunnen gebruiken investeringen nodig zijn in gespecialiseerde infrastructuur of diensten met een hoge capaciteit;

58.  merkt op dat innovatieve kmo's en starters toegang moeten krijgen tot financiering, zodat ze op DLT gebaseerde projecten kunnen ontwikkelen; verzoekt de EIB en het EIF financieringsmogelijkheden te creëren ter ondersteuning van ondernemers die op basis van DLT werken, teneinde de technologieoverdracht te versnellen;

59.  verzoekt de Commissie samen te werken met de lidstaten om binnen de Unie voor rechtszekerheid en harmonisatie te zorgen voor zowel actieve als passieve beleggers, gebruikers en burgers en het idee van de invoering van een Europees paspoort voor op DLT gebaseerde projecten te onderzoeken;

60.  onderstreept het potentieel van Initial Coin Offerings (ICO's) als alternatief investeringsinstrument om kmo's en innovatieve startende ondernemingen te financieren en technologieoverdracht te versnellen; merkt op dat het gebrek aan duidelijkheid over het wettelijk kader voor ICO's een negatieve invloed kan hebben op hun potentieel; herinnert eraan dat rechtszekerheid een belangrijke rol kan spelen bij het vergroten van de bescherming van beleggers en consumenten en het beperken van de risico’s als gevolg van asymmetrische informatie, frauduleus gedrag, illegale activiteiten zoals witwassen van geld en belastingontduiking, alsook andere risico’s die de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) in haar verslag van 2017 inzake ICO's belicht; verzoekt de Commissie te voorzien in richtsnoeren, normen en openbaarmakingsvereisten, met name in het geval van "utility tokens" die meer als een afzonderlijke categorie activa en minder als effecten kunnen worden aangemerkt;

61.  benadrukt de gevaren van ICO's; verzoekt de Commissie en de desbetreffende regelgevende instanties criteria vast te stellen om de belegger beter te beschermen en informatieverplichtingen te formuleren voor de initiatiefnemers van ICO's; is van mening dat juridische duidelijkheid van cruciaal belang is om het potentieel van ICO's ten volle te benutten en fraude en negatieve marktsignalen te voorkomen;

62.  onderstreept dat ICO's een essentieel onderdeel kunnen vormen van de kapitaalmarktenunie; verzoekt de Commissie de wettelijke vereisten te onderzoeken die nodig zijn om deze categorie activa te kunnen combineren met andere financiële instrumenten, teneinde de financiering van kmo's en innovatieprojecten te versterken;

63.  verzoekt de Commissie een waarnemingspost op te richten om ICO's te monitoren en een databank op te zetten met de kenmerken en classificatie van ICO's, waarbij een verschil wordt gemaakt tussen effecten en "utility tokens"; is van mening dat een modelkader voor "regulatory sandboxes" en een gedragscode vergezeld van normen een gunstig resultaat kunnen vormen voor deze waarnemingspost wat betreft zijn hulp aan lidstaten om de mogelijkheden van ICO's te ontdekken;

64.  is verheugd over het besluit van de Commissie en de Raad om DLT's in EFSI 2.0 op te nemen als legitiem te financieren sector;

Stimuleringsmaatregelen voor DLT's in Europa

65.  benadrukt dat in de regelgeving moet worden gekozen voor een innovatievriendelijke benadering van DLT, met de mogelijkheid van een paspoortsysteem, en dat men zich daarbij moet laten leiden door het beginsel van neutraliteit ten aanzien van de gebruikte technologie en het gevolgde bedrijfsmodel;

66.  dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan opleidings- en herscholingsstrategieën inzake digitale vaardigheden te ontwikkelen, zodat de Europese samenleving op een actieve en inclusieve manier deel kan uitmaken van de paradigmaverschuiving;

67.  spoort de Europese Commissie en de bevoegde nationale overheidsinstanties aan zo snel mogelijk technische kennis en een regelgevingscapaciteit op te bouwen, aan de hand waarvan indien nodig snelle wetgevende of regelgevende maatregelen kunnen worden genomen;

68.  onderstreept dat de Unie niet DLT als zodanig moet reguleren, maar bestaande belemmeringen voor de toepassing van blockchains moet trachten weg te nemen; is verheugd over de benadering van de Commissie, die de "use-casemethode" volgt bij het verkennen van het reguleringskader voor het DLT-gebruik en de actoren die hiervan per sector gebruikmaken en verzoekt de Commissie en de lidstaten convergentie en harmonisering van regelgevende benaderingen aan te moedigen;

69.  verzoekt de Commissie onderzoek te doen naar een Europees wettelijk kader en een dergelijk kader te ontwikkelen om jurisdictieproblemen op te lossen, die zich kunnen voordoen in geval van fraude en criminele praktijken bij DLT-uitwisselingen;

70.  wijst erop dat use-cases essentieel zijn voor de ontwikkeling van optimale werkwijzen binnen het DLT-ecosysteem en voor de beoordeling en het beheer van de gevolgen ervan voor de werkgelegenheidsstructuur van automatiseringsprocessen;

71.  is verheugd over toekomstgerichte onderzoekskaders die de mogelijkheden en uitdagingen van opkomende technologieën, die kunnen bijdragen aan een betere besluitvorming, beter kunnen beoordelen en is vooral verheugd over het project "Blockchain4EU: Blockchain for Industrial Transformations";

72.  verzoekt de Commissie en de lidstaten gemeenschappelijk initiatieven te ontwikkelen om bewustwording bij de burgers te stimuleren en opleiding te bieden aan burgers, ondernemingen en overheden, teneinde het begrip en de invoering van deze technologie te verbeteren;

73.  benadrukt het belang van onderzoek naar en investering in DLT; merkt op dat in het MFK voor de periode na 2020 financiële middelen gegarandeerd moeten worden voor onderzoeksinitiatieven en projecten die op DLT gebaseerd zijn, aangezien basisonderzoek naar DLT nodig is, met inbegrip van onderzoek naar de mogelijke risico's en de maatschappelijke impact ervan;

74.  verzoekt de Commissie de bewustwording op het gebied van DLT's te bevorderen, initiatieven te nemen voor de opleiding van burgers met betrekking tot deze technologie en het probleem van de digitale kloof tussen de lidstaten aan te pakken;

75.  raadt aan bestaande en toekomstige initiatieven en proefprojecten op het gebied van DLT, die door de Commissie worden uitgevoerd, goed te coördineren, eventueel onder begeleiding van het EU Blockchain Observatory, zodat synergieën en reële toegevoegde waarde worden gecreëerd en dure dubbele structuren worden vermeden; verzoekt de Commissie regelmatig met het Parlement te overleggen over de vooruitgang die wordt geboekt met de proefprojecten op het gebied van DLT;

76.  verzoekt de Commissie beleidsinitiatieven te ontplooien waarmee de concurrentiepositie van de EU op DLT-gebied wordt versterkt;

77.  benadrukt dat de EU uitstekende kansen heeft om wereldleider op DLT-gebied te worden, en in samenwerking met onze internationale partners geloofwaardig kan optreden bij het sturen van de ontwikkeling van deze technologie en van de wereldmarkten;

o
o   o

78.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.

(1) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0228.
(2) Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0211.
(3) Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0023.
(4) Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0408.


EU-agenda voor landelijke, bergachtige en afgelegen gebieden
PDF 117kWORD 46k
Resolutie van het Europees Parlement van 3 oktober 2018 over inspelen op de specifieke behoeften van plattelands-, bergachtige en afgelegen gebieden (2018/2720(RSP))
P8_TA(2018)0374B8-0399/2018

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien zijn resolutie van 10 mei 2016 over cohesiebeleid in de berggebieden van de EU(1),

–  gezien zijn resolutie van 13 juni 2017 over bouwstenen voor een cohesiebeleid van de EU na 2020(2),

–  gezien zijn resolutie van 17 april 2018 getiteld "Versterking van de economische, sociale en territoriale cohesie in de Europese Unie: het zevende verslag van de Europese Commissie"(3),

–  gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat plattelands-, bergachtige en afgelegen gebieden 80 % van het grondgebied van de EU uitmaken, 57 % van de EU-bevolking tellen en goed zijn voor 46 % van de bruto toegevoegde waarde;

B.  overwegende dat het bbp per capita in niet-stedelijke gebieden 70 % van het EU-gemiddelde bedraagt, terwijl stadsbewoners een bbp per capita hebben van wel 123 % van het EU-gemiddelde;

C.  overwegende dat het werkloosheidscijfer in niet-stedelijke gebieden tussen 2008 en 2012 van 7 % naar 10,4 % is gestegen;

D.  overwegende dat een kwart van de bevolking in plattelands-, bergachtige en afgelegen gebieden geen toegang tot internet heeft;

E.  overwegende dat het belangrijk is dat plattelands-, bergachtige en afgelegen gebieden steun krijgen om het hoofd te bieden aan de uitdagingen waarmee zij geconfronteerd worden; overwegende dat een van deze uitdagingen de ontvolking van het platteland is, waar ouderen (boven de 65) 20 % van de totale bevolking in deze gebieden uitmaken en jongeren blijven wegtrekken; overwegende dat veel burgers die buiten stedelijke gebieden leven, bijgevolg de verzekering zouden moeten krijgen dat hen dezelfde kansen worden geboden als bewoners van stedelijke gebieden;

F.  overwegende dat de dienstensector slechts 24 % van de werkgelegenheid buiten de steden omvat;

G.  overwegende dat de Europese economie, de steden, de industrie (waaronder het toerisme) en de bevolking voor voedsel, landgebruik, energie, water, schone lucht en grondstoffen grotendeels afhankelijk zijn van deze gebieden;

H.  overwegende dat plattelands-, bergachtige en afgelegen gebieden vaak gelegen zijn in grensregio's van lidstaten en in de nabijheid van de buitengrenzen van de Europese Unie, en overwegende dat er, om in te spelen op hun specifieke behoeften, de cohesie te bevorderen en goede nabuurschapsbetrekkingen te stimuleren, optimaal gebruik moet worden gemaakt van de mogelijkheden die voortvloeien uit grensoverschrijdende samenwerking, macroregionale strategieën en andere instrumenten, zoals de Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS);

I.  overwegende dat vertegenwoordigers van 40 Europese landen de Verklaring van Venhorst hebben ondertekend die in 2017 door het Europees Plattelandsparlement werd opgesteld en die tot doel heeft de samenwerking op gebieden als connectiviteit, infrastructuur, diensten, verbetering van de lokale economie en bestrijding van armoede en sociale uitsluiting te bevorderen;

1.  benadrukt de betekenis van plattelands-, bergachtige en afgelegen gebieden voor een evenwichtige territoriale ontwikkeling in Europa, evenals de noodzaak om deze gebieden sterker te maken door via EU-beleidsmaatregelen op hun specifieke behoeften in te spelen;

2.  is van mening dat het aanmoedigen van lokale ontwikkeling van essentieel belang is voor stabilisering en het tegengaan van negatieve trends op lokale markten, de demografische dynamiek en natuurlijke hulpbronnen;

3.  dringt daarnaast aan op coördinatie van EU-beleidsmaatregelen om de ontwikkeling van plattelandsgebieden te waarborgen;

4.  onderstreept dat er investeringen gericht op de integratie van plattelands-, bergachtige en afgelegen gebieden in alle beleidsterreinen nodig zijn voor de verwezenlijking van de EU-prioriteiten, waaronder – maar niet uitsluitend – slimme, duurzame en inclusieve groei, voedselveiligheid en -zekerheid, sociale inclusie, gendergelijkheid, klimaatverandering, het creëren van banen, digitalisering en een efficiënte interne markt;

5.  dringt erop aan dat de EU-agenda voor plattelands-, bergachtige en afgelegen gebieden ten goede komt aan sociaaleconomische ontwikkeling, economische groei en diversificatie, maatschappelijk welzijn, natuurbescherming alsmede samenwerking en onderlinge verbondenheid met stedelijke gebieden, met het doel de cohesie te verbeteren en het risico van territoriale versnippering tegen te gaan; dringt aan op de opstelling van een Pact voor slimme dorpen, teneinde voor een meer doeltreffende, geïntegreerde en gecoördineerde benadering van EU-beleidsmaatregelen met gevolgen voor plattelandsgebieden te zorgen waarbij alle overheidsniveaus betrokken worden, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en aansluitend bij de Stedelijke Agenda voor Europa die in het Pact van Amsterdam wordt genoemd;

6.  verzoekt verder in deze EU-Agenda voor plattelands-, bergachtige en afgelegen gebieden een strategisch kader op te nemen voor de ontwikkeling van plattelands-, bergachtige en afgelegen gebieden, gecoördineerd met strategieën ten behoeve van achterblijvende en perifere regio's, met het doel de doelstellingen van plattelandsprofilering, slimme dorpen, toegang tot openbare diensten, digitalisering, opleiding en innovatie te verwezenlijken; dringt daarnaast aan op meer slimme samenwerking en partnerschappen tussen plattelands- en stedelijke centra, zodat de relatie tussen platteland en stad een nieuw evenwicht krijgt;

7.  moedigt plattelandsgebieden en -gemeenschappen aan projecten te ontwikkelen als slimme dorpen, waarbij zij uitgaan van hun bestaande sterke punten en kwaliteiten en nieuwe kansen creëren, zoals gedecentraliseerde diensten, energie-oplossingen alsmede digitale technologieën en innovatie;

8.  benadrukt dat er steun nodig is voor de verdere ontwikkeling van plattelandstoerisme en agritoerisme in de bergen bij gelijktijdig behoud van de specifieke kenmerken van deze gebieden, bijvoorbeeld tradities en traditionele lokale producten, daar toerisme een grote sociale, economische en culturele impact heeft;

9.  onderstreept het potentieel van vulkanische berggebieden en vulkanen, en dan vooral de bijdrage van de vulkanologie aan de verwezenlijking van de doelstellingen inzake hernieuwbare energie en aan de preventie en het beheer van natuurrampen, zoals vulkaanuitbarstingen;

10.  verzoekt de Commissie in de toekomstige wetgevingsvoorstellen bepalingen op te nemen met betrekking tot de specifieke kenmerken van deze gebieden en te voorzien in adequate financiering, met name uit de Europese structuur- en investeringsfondsen, voor het cohesiebeleid na 2020;

11.  benadrukt dat het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) aanzienlijk bijdraagt tot economische en sociale cohesie, met name in plattelandsgebieden, en een belangrijke territoriale dimensie heeft; raadt bijgevolg aan om de uitgaven in het kader van het ELFPO te blijven koppelen aan het cohesiebeleid, ook met het oog op de bevordering van geïntegreerde en aanvullende financiering en de vereenvoudiging van procedures voor de begunstigden, zodat regio's aanspraak kunnen maken op verschillende EU-bronnen, teneinde de financieringsmogelijkheden te optimaliseren en in plattelandsgebieden te investeren;

12.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Comité van de Regio's en de lidstaten.

(1) PB C 76 van 28.2.2018, blz. 11.
(2) Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0254.
(3) Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0105.

Juridische mededeling - Privacybeleid