Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2018 over het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 – Standpunt van het Parlement met betrekking tot een akkoord (COM(2018)0322 – C8-0000/2018 – 2018/0166R(APP))
– gezien de artikelen 311, 312 en 323 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien de mededeling van de Commissie van 2 mei 2018 met als titel "Een moderne begroting voor een Unie die ons beschermt, sterker maakt, en verdedigt – Het meerjarig financieel kader 2021-2027" (COM(2018)0321),
– gezien het voorstel van de Commissie van 2 mei 2018 voor een verordening van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027 (COM(2018)0322) en de voorstellen van de Commissie van 2 mei 2018 over het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (COM(2018)0325, COM(2018)0326, COM(2018)0327 en COM(2018)0328),
– gezien het voorstel van de Commissie van 2 mei 2018 voor een Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (COM(2018)0323),
– gezien het voorstel van de Commissie van 2 mei 2018 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten (COM(2018)0324),
– gezien zijn resoluties van 14 maart 2018 over de voorbereiding van het standpunt van het Parlement ten aanzien van het MFK voor de periode na 2020, en over de hervorming van het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie(1),
– gezien zijn resolutie van 30 mei 2018 over het meerjarig financieel kader 2021-2027 en eigen middelen(2),
– gezien de bekrachtiging van de Overeenkomst van Parijs door het Europees Parlement op 4 oktober 2016(3) en door de Raad op 5 oktober 2016(4),
– gezien resolutie 70/1 van de Algemene Vergadering van de VN van 25 september 2015 getiteld "Onze wereld transformeren: Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling", die op 1 januari 2016 in werking trad,
– gezien de collectieve verbintenis van de EU om de doelstelling van 0,7 % van het bruto nationaal inkomen (bni) te besteden aan officiële ontwikkelingshulp (ODA) binnen het tijdschema van de agenda voor de periode na 2015,
– gezien zijn resolutie van 19 januari 2017 over een Europese pijler van sociale rechten(5),
– gezien artikel 99, lid 5, van zijn Reglement,
– gezien het tussentijds verslag van de Begrotingscommissie, de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel en de Commissie begrotingscontrole, het standpunt in de vorm van amendementen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie milieu, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie constitutionele zaken en het standpunt in de vorm van amendementen van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8‑0358/2018),
A. overwegende dat artikel 311 VWEU vereist dat de Unie zich voorziet van de middelen die nodig zijn om haar doelstellingen te verwezenlijken en haar beleid uit te voeren;
B. overwegende dat het huidige meerjarig financieel kader (MFK) 2014‑2020 voor de eerste keer minder ambitieus is dan zijn voorganger, zowel waar het vastleggings- als betalingskredieten betreft; overwegende dat de laattijdige vaststelling van het MFK en de sectorale wetgevingshandelingen een zeer negatief effect hebben gehad op de tenuitvoerlegging van de nieuwe programma's;
C. overwegende dat al snel is gebleken dat het MFK niet toereikend is om in te spelen op een aantal crises, nieuwe internationale toezeggingen en nieuwe politieke uitdagingen die ten tijde van de vaststelling ervan niet in het MFK waren opgenomen en/of niet waren voorzien; overwegende dat het MFK met het oog op het waarborgen van de vereiste financiering de grenzen van het haalbare heeft bereikt, waarbij de flexibiliteitsbepalingen en speciale instrumenten in ongekende mate zijn gemobiliseerd nadat de beschikbare marges waren benut; overwegende dat er bezuinigingen ten aanzien van prioritaire EU-programma's inzake onderzoek en infrastructuur zijn doorgevoerd, slechts twee jaar na de vaststelling ervan;
D. overwegende dat de aan het eind van 2016 uitgevoerde tussentijdse herziening van het MFK van essentieel belang is gebleken voor het verruimen van het potentieel van de bestaande flexibiliteitsbepalingen, maar niet tot een herziening van de MFK-maxima heeft geleid; overwegende dat deze herziening door zowel het Parlement als de Raad positief is beoordeeld;
E. overwegende dat de totstandbrenging van het nieuwe MFK van doorslaggevend belang zal zijn voor de Unie met 27 lidstaten, aangezien hiermee een gemeenschappelijk langetermijnstandpunt kan worden uitgedragen en het nieuwe MFK de besluitvorming over toekomstige politieke prioriteiten mogelijk maakt en de Unie in staat stelt deze te verwezenlijken; overwegende dat het MFK 2021‑2027 de Unie de nodige middelen moet verschaffen om duurzame economische groei, onderzoek en innovatie te stimuleren, jongeren mondiger te maken, de uitdagingen van migratie doeltreffend aan te pakken, werkloosheid, aanhoudende armoede en sociale uitsluiting te bestrijden, de economische, sociale en territoriale cohesie verder te versterken, duurzaamheid, biodiversiteitsverlies en klimaatverandering aan te pakken, de veiligheid en defensie van de EU te versterken, haar buitengrenzen te beschermen en de buurlanden te ondersteunen;
F. overwegende dat het, in het licht van de mondiale uitdagingen die de lidstaten niet alleen kunnen aanpakken, mogelijk moet zijn om Europese collectieve goederen te erkennen en gebieden te identificeren waar Europese uitgaven doeltreffender zouden zijn dan nationale uitgaven, teneinde de overeenkomstige financiële middelen naar het niveau van de Unie over te hevelen en aldus het strategische belang van de Unie te versterken zonder noodzakelijkerwijs de totale overheidsuitgaven te verhogen;
G. overwegende dat de Commissie op 2 mei 2018 een reeks wetgevingsvoorstellen inzake het MFK 2021‑2027 en de eigen middelen van de EU heeft ingediend, gevolgd door wetgevingsvoorstellen gericht op het tot stand brengen van nieuwe EU‑programma's en ‑instrumenten;
1. benadrukt dat het meerjarig financieel kader 2021‑2027 de verantwoordelijkheid en het vermogen van de Unie moet garanderen om in te spelen op nieuwe behoeften, bijkomende uitdagingen en nieuwe internationale verbintenissen, en om haar politieke prioriteiten en doelstellingen te verwezenlijken; wijst op de ernstige problemen die samengaan met de onderfinanciering van het MFK 2014‑2020 en herhaalt dat een herhaling van in het verleden gemaakte fouten moet worden voorkomen door ten behoeve van alle burgers voor de komende zeven jaar van meet af aan een sterke en geloofwaardige EU‑begroting te waarborgen;
2. is van mening dat de voorstellen van de Commissie inzake het MFK 2021‑2027 en het stelsel van eigen middelen van de Unie het uitgangspunt moeten vormen voor de komende onderhandelingen; geeft uiting aan zijn standpunt ten aanzien van deze voorstellen in afwachting van het mandaat van de Raad voor de onderhandelingen, dat nog niet beschikbaar is;
3. onderstreept dat het voorstel van de Commissie inzake het algemene niveau van het komende MFK, dat is vastgesteld op 1,08 % van het bni van de EU‑27 (ofwel 1,11 % na de opname van het Europees Ontwikkelingsfonds), wat het percentage van het bni betreft, in reële termen lager is dan het niveau van het huidige MFK; is van oordeel dat het voorgestelde MFK-niveau de Unie niet in staat zal stellen aan haar politieke verbintenissen te voldoen en op belangrijke toekomstige uitdagingen in te spelen; is derhalve voornemens te onderhandelen over de noodzakelijke verhoging;
4. verklaart bovendien gekant te zijn tegen elke vermindering van het niveau van het reeds lang bestaande EU‑beleid dat in de Verdragen is verankerd, zoals het cohesiebeleid en het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid; is met name gekant tegen elke ingrijpende bezuiniging die een negatieve impact zal hebben op de aard en doelstellingen zelf van deze beleidsterreinen, bijvoorbeeld de voorgestelde bezuinigingen voor het Cohesiefonds of voor het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling; verzet zich in dit kader tegen het voorstel het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) te verlagen ondanks het verruimde toepassingsgebied ervan en de opname van de vier bestaande sociale programma's, met name het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief;
5. benadrukt voorts het belang van de horizontale beginselen die ten grondslag moeten liggen aan het MFK en al het daarmee verband houdende beleid van de EU; herhaalt in verband hiermee zijn standpunt dat de EU haar engagement moet nakomen om een voortrekkersrol te vervullen met betrekking tot de uitvoering van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN en betreurt het ontbreken van een duidelijk en zichtbaar engagement in deze zin in de voorstellen over het MFK; dringt daarom aan op de opname van de VN‑doelstellingen voor duurzame ontwikkeling in alle EU-beleidsmaatregelen en -initiatieven van het volgende MFK; benadrukt voorts dat alle programma's in het kader van het volgende MFK moeten stroken met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; benadrukt het belang van de verwezenlijking van de Europese pijler van sociale rechten, van de uitbanning van discriminatie, ook van LGBTI-personen, en van het creëren van een portefeuille voor minderheden, met inbegrip van de Roma, die alle van vitaal belang zijn voor de nakoming van de verbintenissen van de EU ten aanzien van een inclusief Europa; benadrukt dat de bijdrage van de EU aan de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen in de periode 2021‑2027 ten minste 25 % van de uitgaven in het kader van het MFK 2021-2027 en uiterlijk in 2027 ten minste 30 % van de uitgaven moet bedragen om aan haar verplichtingen uit hoofde van het Akkoord van Parijs te voldoen;
6. betreurt in dit verband dat er ondanks de gezamenlijke verklaring over gendermainstreaming in de bijlage bij de MFK-verordening 2014‑2020 geen significante vooruitgang op dit gebied is geboekt en dat de Commissie bij de tussentijdse herziening van het MFK geen rekening heeft gehouden met de uitvoering ervan; betreurt ten zeerste dat gendermainstreaming in het MFK-voorstel volledig buiten beschouwing is gelaten en betreurt het gebrek aan duidelijke doelstellingen, vereisten en indicatoren voor gendergelijkheid in de voorstellen voor het relevante EU‑beleid; dringt erop aan dat de jaarlijkse begrotingsprocedures de volledige impact van het EU-beleid op gendergelijkheid evalueren en integreren (genderbudgettering); verwacht dat het Parlement, de Raad en de Commissie zich er opnieuw toe verbinden om gendermainstreaming in het volgende MFK op te nemen, en dat er effectief toezicht op wordt uitgeoefend, ook tijdens de tussentijdse herziening van het MFK;
7. onderstreept dat meer verantwoordingsplicht, vereenvoudiging, zichtbaarheid, transparantie en op prestaties gebaseerde budgettering de basis moeten vormen voor het volgende MFK; herinnert er in dit verband aan dat de toekomstige uitgaven meer gericht moeten zijn op prestaties en resultaten, op basis van ambitieuze en relevante prestatiedoelstellingen en een alomvattende en gedeelde definitie van Europese toegevoegde waarde; verzoekt de Commissie om, rekening houdend met de bovengenoemde horizontale beginselen, de verslaglegging over de prestaties te stroomlijnen, deze uit te breiden tot een kwalitatieve aanpak die ook milieu- en sociale indicatoren omvat, en duidelijk informatie te verstrekken over de belangrijkste uitdagingen die de EU nog moet aanpakken;
8. is zich bewust van de grote uitdagingen waar de Unie voor staat en neemt ten volle zijn verantwoordelijkheid voor het tijdig vaststellen van een begroting die tegemoetkomt aan de behoeften, verwachtingen en zorgen van de EU‑burgers; is bereid om onmiddellijk onderhandelingen met de Raad aan te gaan teneinde de voorstellen van de Commissie te verbeteren en een realistisch MFK tot stand te brengen;
9. brengt in herinnering dat het standpunt van het Parlement reeds duidelijk uiteen is gezet in zijn resoluties van 14 maart en 30 mei 2018, die tezamen zijn politiek standpunt voor het MFK 2021‑2027 en de eigen middelen vormen; herinnert eraan dat deze resoluties met een zeer grote meerderheid van stemmen zijn aangenomen, een gegeven dat duidelijk aangeeft dat er in het Parlement eenheid en bereidheid bestaat ten aanzien van de komende onderhandelingen;
10. verwacht derhalve dat het MFK prioriteit op de politieke agenda van de Raad zal krijgen en betreurt het feit dat er nog geen merkelijke vooruitgang is geboekt; is van mening dat de periodieke bijeenkomsten tussen de opeenvolgende voorzitterschappen van de Raad en het onderhandelingsteam van het Parlement, dienen te worden opgeschaald en de weg vrij moeten maken voor officiële onderhandelingen; verwacht dat er vóór de verkiezingen voor het Europees Parlement van 2019 een solide overeenkomst zal zijn bereikt teneinde te voorkomen dat zich, zoals in het verleden, ernstige vertragingen voordoen met betrekking tot de start van nieuwe programma's als gevolg van de laattijdige vaststelling van het financieel kader; onderstreept dat dit tijdschema het nieuw verkozen Europees Parlement in staat zal stellen het MFK 2021‑2027 tijdens de verplichte tussentijdse herziening aan te passen;
11. herinnert eraan dat ontvangsten en uitgaven bij de komende onderhandelingen als één pakket moeten worden behandeld; benadrukt derhalve dat er geen akkoord over het toekomstige MFK kan worden bereikt als er niet terzelfder tijd vooruitgang wordt geboekt inzake de nieuwe eigen middelen van de Unie;
12. onderstreept dat alle elementen van het MFK/eigen middelen-pakket, met name de MFK-cijfers, op de onderhandelingstafel moeten blijven tot een definitieve overeenkomst is bereikt; herinnert er in dit verband aan dat het Parlement kritisch staat ten opzichte van de procedure die gevolgd is bij de vaststelling van de huidige MFK-verordening en ten opzichte van de dominante rol die de Europese Raad in dit proces heeft gespeeld door een onherroepelijk besluit te nemen over een aantal punten, waaronder de MFK-plafonds en verscheidene bepalingen in verband met het sectoraal beleid, en die daardoor de geest en de letter van de Verdragen heeft geschonden; is met name bezorgd over het feit dat de eerste elementen van de door het voorzitterschap van de Raad opgestelde "onderhandelingskaders" voor het MFK dezelfde logica volgen en kwesties bevatten waarover de Raad en het Parlement gezamenlijk moeten beslissen bij de goedkeuring van wetgeving tot vaststelling van nieuwe EU-programma's; is derhalve voornemens zijn eigen strategie dienovereenkomstig aan te passen;
13. is van mening dat het unanimiteitsvereiste voor de vaststelling en herziening van de MFK-verordening het proces daadwerkelijk hindert; verzoekt de Europese Raad de overbruggingsclausule van artikel 312, lid 2, VWEU toe te passen om de vaststelling door de Raad van de MFK-verordening bij gekwalificeerde meerderheid mogelijk te maken;
14. neemt deze resolutie aan teneinde zijn onderhandelingsmandaat toe te lichten met betrekking tot alle aspecten van de voorstellen van de Commissie, met inbegrip van concrete wijzigingen van zowel de voorgestelde MFK-verordening als van het Interinstitutioneel Akkoord (IIA); presenteert voorts een tabel met cijfers voor ieder EU‑beleidsterrein en ‑programma, in overeenstemming met de eerder in de MFK-resoluties opgenomen standpunten van het Parlement; benadrukt dat deze cijfers ook deel zullen uitmaken van het mandaat van het Parlement voor de komende wetgevingsonderhandelingen met betrekking tot de vaststelling van de EU‑programma's voor de periode 2021‑2027;
A.MFK-GERELATEERDE VERZOEKEN
15. verzoekt de Raad derhalve naar behoren rekening te houden met onderstaande standpunten van het Parlement met het oog op het behalen van een positief resultaat bij de onderhandelingen inzake het MFK 2021‑2027 en het verkrijgen van de goedkeuring van het Parlement overeenkomstig artikel 312 VWEU;
Cijfers
16. bevestigt opnieuw zijn formele standpunt dat het niveau van het MFK 2021‑2027 dient te worden vastgesteld op 1 324,1 miljard EUR in prijzen van 2018, ofwel 1,3 % van het bni van de EU‑27, teneinde een financieringsniveau voor essentiële EU‑beleidsmaatregelen te waarborgen op basis waarvan de EU‑27 haar missie en doelstellingen kan verwezenlijken;
17. dringt er in dit verband op aan dat het volgende financieringsniveau voor EU‑programma's en -beleidsmaatregelen wordt gewaarborgd, in een volgorde die de structuur van het MFK weerspiegelt, zoals voorgesteld door de Commissie, en in de gedetailleerde tabel (bijlagen III en IV bij deze resolutie) wordt overgenomen; dringt er op aan dat de desbetreffende maxima voor vastleggings- en betalingskredieten dienovereenkomstig worden aangepast, zoals bepaald in bijlage I en II van de huidige resolutie:
i.
verhoging van de begroting voor Horizon Europa tot 120 miljard EUR in prijzen van 2018;
ii.
verhoging van de toewijzing voor het InvestEU-fonds zodat het niveau ervan overeenstemt met het niveau 2014‑2020 van alle financieringsinstrumenten die in het nieuwe programma zijn opgenomen;
iii.
verhoging van het financieringsniveau voor de vervoersinfrastructuur via de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (CEF‑Vervoer);
iv.
verdubbeling van de specifieke financiering voor het MKB (in vergelijking met COSME) in het kader van het programma voor de interne markt, om de toegang van het MKB tot de markt te verbeteren, het ondernemingsklimaat en het concurrentievermogen van het bedrijfsleven te verbeteren en het ondernemerschap te bevorderen;
v.
verdere verhoging van het programma voor de interne markt om een nieuwe doelstelling inzake markttoezicht te financieren;
vi.
verdubbeling van het voorgestelde financieringsniveau voor de EU-fraudebestrijdingsprogramma en verhoging van het financieringsniveau voor het FISCALIS-programma;
vii.
invoering van een specifieke toewijzing voor duurzaam toerisme;
viii.
verdere versterking van het Europese ruimtevaartprogramma, met name ter versterking van SSA/GOVSATCOM en Copernicus;
ix.
handhaving van de financiering van het cohesiebeleid voor de EU‑27 op het niveau van de begroting 2014‑2020 in reële termen;
x.
verdubbeling van de middelen voor de aanpak van de jeugdwerkloosheid in het ESF+ (ten opzichte van het huidige jongerenwerkgelegenheidsinitiatief), waarbij de doeltreffendheid en toegevoegde waarde van de regeling worden gewaarborgd;
xi.
invoering van een specifieke toewijzing (5,9 miljard EUR) voor de kindergarantie om de armoede onder kinderen zowel binnen de EU als via haar externe acties aan te pakken;
xii.
verdrievoudiging van de huidige begroting voor het Erasmus+-programma;
xiii.
voorzien in een toereikend financieringsniveau voor het DiscoverEU-programma (Interrail);
xiv.
verhoging van de huidige financiering van het programma Creatief Europa;
xv.
verhoging van de huidige financiering voor het programma "Rechten en waarden" en invoering van een specifieke toewijzing voor een nieuw onderdeel "waarden van de Unie" (ten minste 500 miljoen euro) ter ondersteuning van maatschappelijke organisaties die op lokaal en nationaal niveau fundamentele waarden en democratie in de EU bevorderen;
xvi.
handhaving van de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) voor de EU‑27 op het niveau van de begroting 2014‑2020 in reële termen, en tegelijkertijd het oorspronkelijke bedrag van de landbouwreserve in de begroting opnemen;
xvii.
verhoging van 10 % voor het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, overeenkomstig de nieuwe missie van het fonds inzake de blauwe economie;
xviii.
verdubbeling van de huidige financiering voor het Life+-programma, met inbegrip van specifieke budgetten voor biodiversiteit en het beheer van het Natura 2000-netwerk;
xix.
invoering van een specifieke toewijzing (4,8 miljard EUR) voor een nieuw fonds voor een rechtvaardige energietransitie om de maatschappelijke, sociaaleconomische en milieueffecten op werknemers en gemeenschappen die worden getroffen door de overgang van steenkool en koolstofafhankelijkheid aan te pakken;
xx.
versterking van het instrument/de instrumenten ter ondersteuning van het nabuurschaps- en ontwikkelingsbeleid (3,5 miljard EUR) ter verdere bevordering van de financiering van een investeringsplan voor Afrika;
xxi.
herinvoering van ten minste het niveau van 2020 voor alle agentschappen, waarbij het door de Commissie voorgestelde hogere niveau wordt verdedigd, ook voor de agentschappen, waaraan nieuwe bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn toegekend, en wordt aangedrongen op een alomvattende aanpak van de financiering van vergoedingen;
xxii.
handhaving van het niveau van de financiering voor 2014‑2020 voor verschillende EU-programma's (bv. nucleaire ontmanteling, samenwerking met de landen en gebieden overzee (LGO)), met inbegrip van de programma's waarvoor wordt voorgesteld deze samen te voegen tot grotere programma's (bv. bijstand voor de meest behoeftigen, gezondheid, consumentenrechten) en waarvoor het voorstel van de Commissie dus in reële termen een verlaging inhoudt;
xxiii.
vaststelling, onder voorbehoud van bovengenoemde wijzigingen, van de financiële middelen voor alle andere programma's op het door de Commissie voorgestelde niveau, inclusief voor CEF-Energie, CEF-Digital, het programma "Digitaal Europa", het Europees Defensiefonds en humanitaire hulp;
18. is voornemens een toereikend niveau van financiering te waarborgen op basis van het voorstel van de Commissie inzake "Migratie en grensbeheer" (rubriek 4) en "Veiligheid en defensie", met inbegrip van crisisrespons (rubriek 5); herhaalt het standpunt dat het sinds geruime tijd huldigt, namelijk dat extra politieke prioriteiten gepaard moeten gaan met extra financiële middelen, teneinde de bestaande beleidsmaatregelen en programma's en de financiering ervan in het kader van het MFK niet te ondermijnen;
19. is voornemens zijn steun te verlenen aan het voorstel van de Commissie inzake het waarborgen van een toereikend niveau van financiering voor een sterk, efficiënt en hoogwaardig Europees openbaar bestuur ten dienste van alle Europeanen; herinnert eraan dat de instellingen, organen en gedecentraliseerde agentschappen van de EU onder het huidige MFK een verlaging van het aantal personeelsleden met 5 % hebben doorgevoerd en is van mening dat een verdere verlaging onwenselijk is nu dit het verwezenlijken van het beleid van de Unie in gevaar zou brengen; herhaalt eens te meer sterk te zijn gekant tegen een herhaling van de zogenaamde herschikkingspool voor agentschappen;
20. is vastberaden in de eerste jaren van het MFK 2021‑2027 een nieuwe betalingscrisis zoals die van de huidige periode te voorkomen; is van mening dat bij de vaststelling van het totale maximum voor betalingen rekening moet worden gehouden met het ongekende niveau van openstaande verplichtingen aan het eind van 2020, dat voortdurend toeneemt door grote vertragingen in de tenuitvoerlegging en dat in het kader van het volgende MFK moet worden weggewerkt; vraagt daarom het algemene betalingsniveau en de jaarlijkse betalingsplafonds, vooral aan het begin van de periode, op een passend niveau vast te stellen en daarbij ook rekening te houden met deze situatie; is voornemens om voor het komende MFK slechts een beperkt en degelijk beargumenteerd verschil tussen vastleggingen en betalingen te aanvaarden;
21. presenteert in dit kader in de bijlagen III en IV van de huidige resolutie een tabel met de exacte voorgestelde cijfers voor ieder EU-beleidsterrein en -programma; verklaart dat het voor vergelijkingsdoeleinden voornemens is de door de Commissie voorgestelde structuur van de individuele EU‑programma's te handhaven, zonder afbreuk te doen aan de wijzigingen waar mogelijk om wordt verzocht tijdens de wetgevingsprocedure die voorafgaat aan de vaststelling van deze programma's;
Tussentijdse herziening
22. onderstreept dat het van belang is de tussentijdse herziening van het MFK te handhaven, waarbij wordt voortgebouwd op het positieve precedent dat in het huidige kader is gecreëerd, en dringt aan op het volgende:
i.
een verplichte en juridisch bindende tussentijdse herziening, na een evaluatie van de werking van het MFK en rekening houdend met een beoordeling van de vooruitgang die is geboekt bij de verwezenlijking van de klimaatdoelstelling, de mainstreaming van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling en gendergelijkheid, en het effect van vereenvoudigingsmaatregelen op de begunstigden;
ii.
het betreffende voorstel van de Commissie dient tijdig te worden gepresenteerd zodat het volgende Europees Parlement en de volgende Commissie in staat zijn een betekenisvolle aanpassing van het MFK 2021-2027 uit te voeren, in elk geval vóór 1 juli 2023;
iii.
deze herziening mag geen verlaging inhouden van eerder aan de lidstaten toegewezen bedragen;
Flexibiliteit
23. verwelkomt de voorstellen van de Commissie inzake flexibiliteit als een goede basis voor de onderhandelingen; gaat akkoord met de globale structuur van de flexibiliteitsmechanismen in het MFK 2021‑2027; beklemtoont dat de speciale instrumenten verschillende doelstellingen hebben en tegemoetkomen aan verschillende behoeften en is gekant tegen elke poging om ze samen te voegen; is nadrukkelijk voorstander van de duidelijke bepaling dat zowel de vastleggings- als de betalingskredieten die het resultaat zijn van de mobilisering van speciale instrumenten, in de begroting moeten worden meegeteld naast en bovenop de desbetreffende MFK-maxima, en dat alle beperkingen voor de overkoepelende marge voor betalingen verwijderd moeten worden; dringt aan op de invoering van een aantal aanvullende verbeteringen, met inbegrip van:
i.
de aanvulling van de reserve van de Unie met een bedrag gelijk aan de ontvangsten uit boetes en dwangsommen;
ii.
het onmiddellijk opnieuw inzetten van vrijmakingen van het jaar n‑2, met inbegrip van de vastleggingen in het kader van het huidige MFK;
iii.
het ter beschikking stellen van de vervallen bedragen van de speciale instrumenten ten behoeve van alle speciale instrumenten, en niet alleen het flexibiliteitsinstrument;
iv.
een hogere toewijzing van middelen aan het flexibiliteitsinstrument, de reserve voor noodhulp, het Solidariteitsfonds van de Europese Unie en de marge voor onvoorziene uitgaven, de laatste zonder verplichte compensatie;
Duur
24. onderstreept dat de duur van het MFK geleidelijk moet evolueren in de richting van een periode van vijf plus vijf jaar in combinatie met een verplichte tussentijdse herziening; aanvaardt dat het volgende MFK moet worden vastgesteld voor een periode van zeven jaar als overgangsoplossing die nog één keer toegepast moet worden; verwacht dat de gedetailleerde regelingen voor de uitvoering van een financieel kader van vijf plus vijf jaar bij de tussentijdse herziening van het MFK 2021-2027 zullen worden goedgekeurd;
Structuur
25. is het eens met de algemene structuur van de door de Commissie voorgestelde zeven MFK-rubrieken, die grotendeels overeenkomt met het voorstel van het Parlement zelf; is van mening dat deze structuur een verhoogde transparantie en beter inzicht in de uitgaven van de EU mogelijk maakt, en tegelijkertijd de vereiste mate van flexibiliteit waarborgt; is het voorts eens met de totstandbrenging van "programmaclusters" die naar verwachting tot aanzienlijke vereenvoudiging en rationalisering van de begrotingsstructuur van de EU zullen leiden alsook tot de duidelijke afstemming van deze structuur met de MFK-rubrieken;
26. constateert dat de Commissie voorstelt het aantal EU‑programma's met meer dan een derde te verminderen; benadrukt dat het standpunt van het Parlement met betrekking tot de structuur en samenstelling van de 37 nieuwe programma's bepaald zal worden in de loop van de behandeling van de desbetreffende sectorale wetgevingshandelingen; verwacht in elk geval dat de voorgestelde begrotingsnomenclatuur alle verschillende bestanddelen van alle programma's zal weerspiegelen, en wel zodanig dat de vereiste transparantie is gewaarborgd, alsook de mate van informatie die de begrotingsautoriteit nodig heeft om de jaarlijkse begroting vast te stellen en toezicht te houden op de tenuitvoerlegging ervan;
Eenheid van de begroting
27. is verheugd over de voorgestelde opname van het Europees Ontwikkelingsfonds in de begroting van de Unie waarmee tegemoet wordt gekomen aan een reeds lang bestaande eis van het Parlement inzake niet-budgettaire instrumenten; herinnert eraan dat het beginsel van eenheid, dat bepaalt dat alle ontvangsten en uitgaven van de Unie in de begroting moeten worden opgenomen, een in het Verdrag opgenomen eis is alsook een democratische basisvoorwaarde;
28. plaatst derhalve vraagtekens bij de logica en rechtvaardiging die ten grondslag liggen aan de invoering van instrumenten buiten de Uniebegroting om die de parlementaire controle van overheidsfinanciën onmogelijk maakt en de transparantie van de besluitvormingsprocessen ondermijnt; is van mening dat als gevolg van het instellen van dergelijke instrumenten het Parlement in zijn drievoudige bevoegdheid als wetgevings-, begrotings- en controleautoriteit wordt gepasseerd; is voorts van mening dat wanneer uitzonderingen noodzakelijk worden geacht om specifieke doelstellingen te verwezenlijken, bijvoorbeeld door middel van financieringsinstrumenten of trustfondsen, deze volledig transparant moeten zijn, ter dege gemotiveerd moeten worden met een aantoonbare additionaliteit en meerwaarde en moeten berusten op krachtige besluitvormingsprocedures en bepalingen inzake de verantwoordingsplicht;
29. beklemtoont echter dat de opname van deze instrumenten in de begroting van de EU niet mag leiden tot een verlaging van de financiering voor andere beleidsmaatregelen en programma's van de EU; onderstreept daarom dat het algemene niveau van het komende MFK moet worden vastgesteld zonder rekening te houden met de toewijzing van 0,03 % van het bni van het EU dat overeenstemt met het Europees Ontwikkelingsfonds, die moet worden toegevoegd bovenop de overeengekomen maxima;
30. benadrukt dat de MFK-maxima geen belemmering mogen vormen voor de financiering van de beleidsdoelstellingen van de Unie via de begroting van de Unie; verwacht derhalve dat een opwaartse herziening van de MFK-plafonds zal zijn gewaarborgd wanneer dat dit nodig is voor de financiering van nieuwe beleidsdoelstellingen, zonder dat hierbij een beroep hoeft te worden gedaan op intergouvernementele financieringsmethoden;
B.WETGEVINGSKWESTIES
Rechtsstaat
31. benadrukt het belang van het nieuwe mechanisme dat eerbiediging van de in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) verankerde waarden waarborgt, waarbij lidstaten die deze waarden niet eerbiedigen hiervan financiële gevolgen ondervinden; benadrukt echter dat de uiteindelijke begunstigden van de begroting van de Unie op geen enkele manier gestraft mogen worden voor door hun overheden begane schendingen van de rechtsstaat en grondrechten; onderstreept derhalve dat dergelijke maatregelen de verplichting van overheidsinstanties of van lidstaten tot het doen van betalingen aan uiteindelijke begunstigden of ontvangers, onverlet laten;
Gewone wetgevingsprocedure en gedelegeerde handelingen
32. benadrukt dat de programmadoelstellingen en uitgavenprioriteiten, financiële toewijzingen, subsidiabiliteit, selectie- en gunningscriteria, voorwaarden, definities en berekeningsmethoden in de desbetreffende wetgeving moeten worden vastgesteld, met volledige inachtneming van de prerogatieven van het Parlement als medewetgever; benadrukt dat wanneer dergelijke maatregelen, die belangrijke beleidskeuzes kunnen inhouden, niet in de basishandeling zijn opgenomen, deze door middel van gedelegeerde handelingen moeten worden vastgesteld; is in dit opzicht van mening dat meerjarige en/of jaarlijkse werkprogramma's in het algemeen door middel van gedelegeerde handelingen dienen te worden vastgesteld;
33. verklaart voornemens te zijn om, waar nodig, de bepalingen inzake bestuur, verantwoordingsplicht, transparantie en parlementair toezicht, inzake de versterking van de positie van de lokale en regionale autoriteiten en hun partners, alsook inzake de betrokkenheid van ngo's en het maatschappelijk middenveld bij de volgende generatie programma's, te versterken; is ook van plan om, waar nodig, de samenhang en synergieën tussen en binnen de verschillende fondsen en beleidslijnen te verbeteren en te verduidelijken; erkent de noodzaak van meer flexibiliteit bij de toewijzing van middelen binnen bepaalde programma's, maar benadrukt dat dit niet ten koste mag gaan van de oorspronkelijke en langetermijnbeleidsdoelstellingen, van de voorspelbaarheid en van de rechten van het Parlement;
Herzieningsclausules
34. wijst erop dat gedetailleerde en doeltreffende herzieningsclausules in de individuele MFK-programma's en -instrumenten dienen te worden opgenomen teneinde erop toe te zien dat hier betekenisvolle beoordelingen van worden uitgevoerd en dat het Parlement vervolgens volledig betrokken is bij alle beslissingen inzake de vereiste aanpassingen;
Wetgevingsvoorstellen
35. roept de Commissie op de desbetreffende wetgevingsvoorstellen in te dienen naast de reeds ingediende voorstellen, en met name een voorstel voor een verordening tot instelling van een fonds voor een rechtvaardige energietransitie en een specifiek programma voor duurzaam toerisme; steunt voorts de invoering van de Europese kindergarantie in het ESF+, de integratie van een specifiek onderdeel "waarden van de Unie" in het programma "Rechten en waarden" en een herziening van de verordening tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie; betreurt dat de desbetreffende voorstellen van de Commissie geen maatregelen bevatten die voldoen aan de vereisten van artikel 174 VWEU met betrekking tot de meest noordelijke regio's met een zeer geringe bevolkingsdichtheid en insulaire, grensoverschrijdende en berggebieden; is van mening dat een voorstel tot herziening van het Financieel Reglement dient te volgen wanneer dit noodzakelijk blijkt als gevolg van de MFK-onderhandelingen;
C.EIGEN MIDDELEN
36. benadrukt dat het huidige stelsel van eigen middelen uiterst complex, onbillijk en ondoorzichtig en voor de burgers van de EU volledig onbegrijpelijk is; pleit derhalve nogmaals voor een vereenvoudigd stelsel dat voor de EU‑burgers beter te begrijpen is;
37. is in dit opzicht verheugd over de op 2 mei 2018 goedgekeurde reeks voorstellen van de Commissie inzake een nieuw stelsel van eigen middelen en ziet dit als een belangrijke stap richting een ambitieuzere hervorming; verzoekt de Commissie rekening te houden met Advies nr. 5/2018 van de Europese Rekenkamer betreffende het voorstel van de Commissie inzake een nieuw stelsel van eigen middelen van de Europese Unie, waarin wordt onderstreept dat de berekeningen moeten worden verbeterd en dat het stelsel verder moet worden vereenvoudigd;
38. herinnert eraan dat de invoering van nieuwe eigen middelen een tweeledig doel moet dienen: ten eerste om het aandeel van de bni-bijdragen aanzienlijk te verminderen en ten tweede om een adequate financiering van de EU-uitgaven in het kader van het meerjarig financieel kader voor de periode na 2020 te waarborgen;
39. is voorstander van de voorgestelde modernisering van de bestaande eigen middelen, onder meer door:
–
de douanerechten als traditionele eigen middelen voor de EU ongewijzigd te laten, maar het percentage dat de lidstaten als "inningskosten" inhouden te verlagen en opnieuw het aanvankelijke percentage, namelijk 10 %, te hanteren;
–
de op de belasting over de toegevoegde waarde gebaseerde eigen middelen te vereenvoudigen door de introductie van een uniform afroepingspercentage zonder uitzonderingen;
–
handhaving van de op het bni gebaseerde eigen middelen teneinde het aandeel hiervan in de EU-financiering geleidelijk de 40 % te laten naderen met behoud van de balancerende werking ervan;
40. vraagt in dit kader, overeenkomstig het voorstel van de Commissie, om de geprogrammeerde invoering van een pakket van nieuwe eigen middelen dat, zonder de fiscale lasten te verzwaren voor de Europese burgers, zou overeenstemmen met twee essentiële doelstellingen van de EU die een onmiskenbare en onvervangbare Europese meerwaarde bieden:
–
de goede werking, consolidatie en versterking van de interne markt, met name door toepassing van een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB) als basis voor nieuwe eigen middelen door de vaststelling van een uniform heffingstarief op de ontvangsten uit de CCCTB, en de belasting van grote ondernemingen in de digitale sector die profiteren van de interne markt;
–
de strijd tegen de klimaatverandering en de versnelling van de energietransitie door maatregelen die onder meer betrekking hebben op een aandeel van de inkomsten van het emissiehandelssysteem;
–
de strijd voor de bescherming van het milieu via een bijdrage op basis van de hoeveelheid niet-gerecyclede plastic verpakkingen;
41. dringt aan op uitbreiding van de lijst van mogelijke nieuwe eigen middelen in de komende jaren, met onder meer:
–
eigen middelen op basis van een belasting op financiële transacties (FTT), waarbij alle lidstaten worden opgeroepen overeenstemming te bereiken over een efficiënte regeling;
–
de invoering van een mechanisme voor een koolstofgrenscorrectie als nieuwe eigenmiddelenbron voor de EU‑begroting, wat moet leiden tot een gelijk speelveld in de internationale handel en tot minder productieverplaatsingen doordat de kosten van de klimaatverandering geïnternaliseerd worden in de prijs van ingevoerde goederen;
42. is groot voorstander van de afschaffing van alle kortingen en andere correctiemechanismen, in voorkomend geval door middel van een beperkte periode van uitfasering;
43. dringt aan op de invoering van andere ontvangsten die extra inkomsten voor de EU‑begroting zouden vormen zonder dat dit een overeenkomstige verlaging van de bni-bijdragen met zich meebrengt:
–
door ondernemingen te betalen boetes voor het schenden van de regelgeving van de Unie of voor te late betalingen van bijdragen;
–
de opbrengsten van boetes die voortvloeien uit arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie, met inbegrip van forfaitaire bedragen of dwangsommen die aan de lidstaten zijn opgelegd als gevolg van inbreukprocedures;
44. onderstreept bovendien het belang van de invoering van andere vormen van inkomsten, in overeenstemming met de voorstellen van de Commissie, in het geval van:
–
vergoedingen die betaald moeten worden voor de toepassing van mechanismen die in rechtstreeks verband met de EU staan, zoals het Europees Systeem voor reisinformatie en ‑autorisatie (Etias);
–
seigniorage, in de vorm van bestemmingsontvangsten, voor het financieren van een nieuwe stabilisatiefunctie voor investeringen;
45. benadrukt dat het van belang is de geloofwaardigheid van de EU-begroting ten opzichte van de financiële markten te waarborgen, hetgeen een verhoging van de maxima van de eigen middelen impliceert;
46. verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen om de paradoxale situatie op te lossen waarbij bijdragen van het Verenigd Koninkrijk aan de vóór 2021 nog te betalen vastleggingen in de begroting (RAL) zullen worden opgenomen als algemene inkomsten en dus worden meegeteld bij de vaststelling van het plafond voor de eigen middelen, maar dat hetzelfde plafond zal worden berekend op basis van het bni van de EU‑27, dus zonder het Verenigd Koninkrijk, zodra dat land uit de EU is getreden; is van mening dat de bijdragen van het Verenigd Koninkrijk daarentegen moeten worden berekend bovenop het plafond voor de eigen middelen;
47. vestigt de aandacht op het feit dat de douane-unie een belangrijke bron van de financiële capaciteit van de Unie is; benadrukt in dit verband dat de douanecontrole en het douanemanagement in de hele Unie moeten worden geharmoniseerd om fraude en onregelmatigheden die de financiële belangen van de Unie schaden, te voorkomen en te bestrijden;
48. dringt aan op een werkelijk doeltreffende bestrijding van belastingontduiking en -ontwijking, met de invoering van afschrikkende sancties, voor offshore-gebieden en voor degenen die dergelijke activiteiten mogelijk maken of bevorderen, met name en als eerste stap, voor degenen die actief zijn op het Europese vasteland; is van mening dat de lidstaten moeten samenwerken door een gecoördineerd systeem van toezicht op het kapitaalverkeer op te zetten om belastingontduiking, belastingontwijking en het witwassen van geld te bestrijden;
49. is van oordeel dat een doeltreffende bestrijding van corruptie en belastingfraude door multinationals en de allerrijksten het mogelijk maakt om een door de Commissie geraamd bedrag van 1 biljoen EUR per jaar terug te doen vloeien naar de nationale begrotingen van de lidstaten en dat het optreden van de Europese Unie op dit gebied serieus is tekortgeschoten;
50. is groot voorstander van de indiening door de Commissie van een voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen voor het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (COM(2018)0327); herinnert eraan dat de goedkeuring van het Parlement voor deze verordening vereist is; herinnert eraan dat deze verordening integraal deel uitmaakt van het pakket eigen middelen dat door de Commissie is voorgesteld en verwacht dat de Raad de vier bijbehorende teksten over de eigen middelen behandelt als één pakket, samen met het MFK;
D.WIJZIGINGEN OP HET VOORSTEL VOOR EEN VERORDENING BETREFFENDE HET MFK 2021-2027
51. is van mening dat het voorstel voor een verordening van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027 als volgt moet worden gewijzigd:
Door de Commissie voorgestelde tekst
Wijziging
Wijziging 1 Voorstel voor een verordening Overweging 1
(1) Omdat er een voldoende mate van voorspelbaarheid nodig is met het oog op de voorbereiding en uitvoering van de investeringen voor de middellange termijn, dient de looptijd van het meerjarig financieel kader (MFK) te worden vastgesteld op zeven jaar met ingang van 1 januari 2021.
(1) Omdat er een voldoende mate van voorspelbaarheid nodig is met het oog op de voorbereiding en uitvoering van de investeringen voor de middellange termijn en er behoefte is aan democratische legitimiteit en verantwoordingsplicht, dient de looptijd van dit meerjarig financieel kader (MFK) te worden vastgesteld op zeven jaar met ingang van 1 januari 2021, met op termijn een overgang naar een periode van vijf plus vijf jaar in overeenstemming met de politieke cyclus van het Europees Parlement en de Commissie.
Wijziging 2 Voorstel voor een verordening Overweging 2
(2) De jaarlijkse maxima voor de vastleggingskredieten per uitgavencategorie en de jaarlijkse maxima voor betalingskredieten die bij het MFK worden vastgesteld, moeten de toepasselijke maxima voor de vastleggingskredieten en de eigen middelen in acht nemen die worden vastgesteld overeenkomstig het besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie, dat wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 311, derde alinea, VWEU.
(2) In het MFK dienen jaarlijkse maxima voor de vastleggingskredieten per uitgavencategorie en jaarlijkse maxima voor betalingskredieten te worden vastgesteld teneinde een geordende ontwikkeling van de uitgaven van de Europese Unie te waarborgen binnen de grenzen van de eigen middelen, waarbij tegelijkertijd wordt gewaarborgd dat de Unie in staat is in de middelen te voorzien die nodig zijn voor het verwezenlijken van haar doelstellingen en beleid overeenkomstig artikel 311, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en zij aan haar verplichtingen tegenover derden uit hoofde van artikel 323 VWEU kan voldoen.
Wijziging 3 Voorstel voor een verordening Overweging 2 bis (nieuw)
(2 bis) De hoogte van de maximumbedragen moet worden bepaald op basis van de bedragen die nodig zijn voor de financiering en uitvoering van de programma's en beleidsmaatregelen van de Unie, alsook voor de vereiste marges die moeten worden aangehouden voor eventuele aanpassingen aan toekomstige behoeften. Bij vaststelling van de maxima voor de betalingskredieten moet bovendien rekening worden gehouden met de grote hoeveelheid openstaande verplichtingen die eind 2020 verwacht worden. De bedragen die in deze verordening alsook in de basishandelingen voor de programma's voor de periode 2021‑2027 worden vastgesteld, moeten worden uitgedrukt in prijzen van 2018 en omwille van de eenvoud en de voorspelbaarheid worden bijgesteld op basis van een vaste deflator van 2 % per jaar.
Wijziging 4 Voorstel voor een verordening Overweging 3
(3) Indien gebruik moet worden gemaakt van de garanties die zijn verleend binnen de algemene begroting van de Unie voor financiële bijstand aan lidstaten die is goedgekeurd overeenkomstig artikel [208, lid 1,] van Verordening (EU) nr. [xxx/201x] van het Europees Parlement en de Raad (hierna "het Financieel Reglement" genoemd), dient het noodzakelijke bedrag ter beschikking te worden gesteld boven de maxima van de vastleggings- en betalingskredieten van het MFK met inachtneming van het maximum van de eigen middelen.
(3) Indien gebruik moet worden gemaakt van de garanties die zijn verleend binnen de algemene begroting van de Unie voor financiële bijstand aan lidstaten die is goedgekeurd overeenkomstig artikel [208, lid 1,] van Verordening (EU) nr. [xxx/201x] van het Europees Parlement en de Raad (hierna "het Financieel Reglement" genoemd), dient het noodzakelijke bedrag ter beschikking te worden gesteld boven de maxima van de vastleggings- en betalingskredieten van het MFK en dient dit bedrag derhalve in aanmerking te worden genomen bij de vaststelling van het maximum van de eigen middelen.
Wijziging 5 Voorstel voor een verordening Overweging 4
(4) In het MFK dient geen rekening te worden gehouden met de begrotingsonderdelen die worden gefinancierd met bestemmingsontvangsten in de zin van het Financieel Reglement.
(4) Begrotingsonderdelen die worden gefinancierd met bestemmingsontvangsten in de zin van het Financieel Reglement moeten niet worden meegeteld bij de vaststelling van de MFK-maxima; het is echter wel zaak erop toe te zien dat tijdens de vaststelling en uitvoering van de jaarlijkse begrotingsprocedure alle beschikbare informatie in volledig transparante vorm bekend wordt gemaakt.
Wijziging 6 Voorstel voor een verordening Overweging 6
(6) Er dient specifiek de grootst mogelijke flexibiliteit te worden betracht om de Unie in staat te stellen overeenkomstig artikel 323 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) aan haar verplichtingen te voldoen.
(6) In het kader van het MFK dient de grootst mogelijke flexibiliteit te worden betracht, met name om te waarborgen dat de Unie in staat is overeenkomstig de artikelen 311 en 323 van het VWEU aan haar verplichtingen te voldoen.
Wijziging 7 Voorstel voor een verordening Overweging 7
(7) De volgende speciale instrumenten zijn noodzakelijk om de Unie in staat te stellen op specifieke onvoorziene omstandigheden te reageren, of om de financiering van duidelijk omschreven uitgaven mogelijk te maken die niet zouden kunnen worden gefinancierd binnen de grenzen van de beschikbare maxima voor één of meer uitgavenrubrieken als in het MFK vastgesteld, en aldus de begrotingsprocedure vlot te doen verlopen: het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, de reserve voor noodhulp, de overkoepelende marge voor vastleggingen (reserve van de Unie), het flexibiliteitsinstrument en de marge voor onvoorziene uitgaven.De reserve voor noodhulp is niet bedoeld voor het aanpakken van de gevolgen van marktgerelateerde crises die de landbouwproductie of -distributie treffen. Er moeten daarom specifieke bepalingen worden vastgesteld om vastleggingskredieten en bijbehorende betalingskredieten in de begroting op te nemen welke de in het MFK vastgestelde maxima overschrijden wanneer het noodzakelijk is speciale instrumenten in te zetten.
(7) De volgende speciale instrumenten zijn noodzakelijk om de Unie in staat te stellen op specifieke onvoorziene omstandigheden te reageren, of om de financiering van duidelijk omschreven uitgaven mogelijk te maken die niet zouden kunnen worden gefinancierd binnen de grenzen van de beschikbare maxima voor één of meer uitgavenrubrieken als in het MFK vastgesteld, en aldus de jaarlijkse begrotingsprocedure vlot te doen verlopen: het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, de reserve voor noodhulp, de overkoepelende marge voor vastleggingen (reserve van de Unie voor vastleggingen), het flexibiliteitsinstrument en de marge voor onvoorziene uitgaven. Er moeten daarom specifieke bepalingen worden vastgesteld om vastleggingskredieten en bijbehorende betalingskredieten in de begroting op te nemen welke de in het MFK vastgestelde maxima overschrijden wanneer het noodzakelijk is speciale instrumenten in te zetten.
Wijziging 8 Voorstel voor een verordening Overweging 7 bis (nieuw)
(7 bis) Meer in het bijzonder moeten de Unie en haar lidstaten weliswaar al het mogelijke doen om te waarborgen dat de door de begrotingsautoriteit goedgekeurde vastleggingen op effectieve wijze voor hun oorspronkelijke doel worden gebruikt, maar moet het ook mogelijk zijn niet-uitgevoerde of vrijgemaakte vastleggingskredieten via de reserve van de Unie voor vastleggingen te mobiliseren, mits dit begunstigden niet de gelegenheid geeft de desbetreffende doorhalingsregels te omzeilen.
Wijziging 9 Voorstel voor een verordening Overweging 9
(9) Er moeten regels worden opgesteld voor andere situaties die een aanpassing van het MFK kunnen vereisen. Deze aanpassingen kunnen verband houden met de vertraagde goedkeuring van nieuwe regels of programma's in gedeeld beheer, of met overeenkomstig de desbetreffende basishandelingen goedgekeurde maatregelen verbonden aan behoorlijk economisch bestuur of de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten.
(9) Er moeten regels worden opgesteld voor andere situaties die een aanpassing van het MFK kunnen vereisen. Deze aanpassingen kunnen verband houden met de vertraagde goedkeuring van nieuwe regels of programma's in gedeeld beheer, of met de schorsing van begrotingsvastleggingen overeenkomstig de desbetreffende basishandelingen.
Wijziging 10 Voorstel voor een verordening Overweging 10
(10) Halverwege de uitvoering van het MFK moet de werking ervan worden geëvalueerd.De resultaten van deze evaluatie dienen in iedere herziening van deze verordening voor de resterende jaren van het MFK in aanmerking te worden genomen.
(10) Teneinde nieuwe beleidsmaatregelen en prioriteiten in aanmerking te kunnen nemen, moeten de werking en uitvoering van het MFK halverwege de uitvoering ervan worden geëvalueerd, met inbegrip van een verslag waarin de methoden voor de praktische uitvoering van een financieel kader van vijf plus vijf jaar uiteen worden gezet.
Wijziging 11 Voorstel voor een verordening Overweging 10 bis (nieuw)
(10 bis) Om te voldoen aan de verbintenis van de Unie om voorop te lopen bij de uitvoering van de VN‑doelstellingen voor duurzame ontwikkeling, met inbegrip van gendergelijkheid, wordt bij de herziening van het MFK rekening gehouden met de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering ervan in alle beleidsmaatregelen en initiatieven van de EU in het kader van het MFK 2021‑2027, gemeten aan de hand van door de Commissie opgestelde prestatie-indicatoren, alsook met de vooruitgang bij de integratie van gendermainstreaming in alle EU‑activiteiten. Bij de voorbereiding van de herziening van het MFK wordt ook rekening gehouden met de vooruitgang die is geboekt bij de verwezenlijking van de algemene doelstelling om in de periode 2021‑2027 van het MFK 25 % van de EU‑uitgaven aan het behalen van de klimaatdoelstellingen te besteden, en met de verwezenlijking van een jaarlijkse uitgavendoelstelling van 30 % zo spoedig mogelijk en uiterlijk in 2027, gemeten op basis van hervormde prestatie-indicatoren die een onderscheid maken tussen mitigatie en aanpassing. Bij de herziening moet ook, in overleg met de nationale en lokale belanghebbenden, worden beoordeeld of de goedgekeurde vereenvoudigingsmaatregelen daadwerkelijk hebben geleid tot een vermindering van de bureaucratische rompslomp voor de begunstigden bij de uitvoering van de programma's.
Wijziging 12 Voorstel voor een verordening Overweging 12 bis (nieuw)
(12 bis) Alle uitgaven op het niveau van de Unie die zijn toegewezen aan de tenuitvoerlegging van het Uniebeleid op basis van de Verdragen worden als uitgaven van de Unie beschouwd in de zin van artikel 310, lid 1 VWEU, en dienen derhalve te worden opgenomen in de begroting van de Unie overeenkomstig de in artikel 314 VWEU vastgelegde begrotingsprocedure, waarmee wordt gewaarborgd dat de fundamentele beginselen van democratische vertegenwoordiging van de burgers bij de besluitvormingsprocessen, de parlementaire controle van overheidsfinanciën en de transparantie van de besluitvormingsprocessen worden geëerbiedigd. De MFK-maxima mogen geen belemmering vormen voor de financiering van de beleidsdoelstellingen van de Unie via de begroting van de Unie. Het is derhalve noodzakelijk te voorzien in een opwaartse herziening van het MFK op de momenten dat dit nodig is voor de financiering van Uniebeleid, met name voor nieuwe beleidsdoelstellingen, zonder dat hierbij een beroep hoeft te worden gedaan op intergouvernementele of quasi-intergouvernementele financieringsmethoden.
Wijziging 13 Voorstel voor een verordening Overweging 13
(13) Verder zijn specifieke regels nodig in verband met grootschalige infrastructuurprojecten waarvan de looptijd de periode die voor het MFK is vastgesteld, ruim overschrijdt. Er dienen maximumbedragen te worden vastgesteld voor de bijdragen uit de algemene begroting van de Unie aan deze projecten om er aldus voor te zorgen dat zij geen gevolgen hebben voor andere projecten die uit die begroting worden gefinancierd.
(13) Verder zijn specifieke regels nodig in verband met grootschalige infrastructuurprojecten waarvan de looptijd de periode die voor het MFK is vastgesteld, ruim overschrijdt. De financiering van deze grootschalige projecten, die van strategisch belang zijn voor de Unie, moet worden gewaarborgd in de algemene begroting van de Unie, maar er dienen maximumbedragen te worden vastgesteld voor bijdragen van de Unie aan deze projecten, zodat eventuele kostenoverschrijdingen geen gevolgen hebben voor andere projecten die uit die begroting worden gefinancierd;
Wijziging 14 Voorstel voor een verordening Overweging 14
(14) In de begrotingsprocedure dienen algemene regels voor interinstitutionele samenwerking te worden vastgelegd.
(14) In de begrotingsprocedure dienen algemene regels voor transparantie en interinstitutionele samenwerking te worden vastgelegd, met inachtneming van de begrotingsbevoegdheden van de instellingen als vastgesteld in de Verdragen, teneinde erop toe te zien dat begrotingsbesluiten zo transparant mogelijk worden genomen met zo min mogelijk afstand tot de burgers, zoals bepaald in artikel 10, lid 3, VWEU, en dat de begrotingsprocedure vlot verloopt, zoals bepaald in artikel 312, lid 3, tweede alinea, VWEU.
Wijziging 15 Voorstel voor een verordening Overweging 15
(15) De Commissie dient vóór 1 juli 2025 een voorstel voor een nieuw MFK in te dienen opdat de instellingen dit voorstel ruim vóór de aanvang van het volgend MFK kunnen aannemen. Overeenkomstig artikel 312, lid 4, VWEU blijven de maximumbedragen betreffende het laatste door deze verordening bestreken jaar van toepassing indien vóór het verstrijken van het bij deze verordening vastgestelde MFK geen nieuw financieel kader is vastgesteld,
(15) De Commissie dient vóór 1 juli 2025 een voorstel voor een nieuw MFK in te dienen.Dit tijdschema geeft de nieuwe Commissie voldoende tijd om haar voorstellen te formuleren en stelt het Europees Parlement dat in 2024 verkozen wordt in staat om zijn eigen standpunt te formuleren inzake het MFK na 2027. Dit stelt de instellingen bovendien in staat dit voorstel ruim vóór de aanvang van het volgend MFK aan te nemen. Overeenkomstig artikel 312, lid 4, VWEU blijven de maximumbedragen betreffende het laatste door deze verordening bestreken jaar van toepassing indien vóór het verstrijken van het bij deze verordening vastgestelde MFK geen nieuw financieel kader is vastgesteld,
Wijziging 16 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 1 – Artikel 3 – titel
Inachtneming van het maximum van de eigen middelen
Samenhang met de eigen middelen
Wijziging 17 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 1 – Artikel 3 – lid 4
4. Voor elk van de door het MFK bestreken jaren mag het totaalbedrag van de benodigde kredieten voor betalingen, na jaarlijkse aanpassing en met inachtneming van andere aanpassingen en herzieningen, en het bepaalde in artikel 2, leden 2 en 3, niet tot een hoger afroepingspercentage van de eigen middelen leiden dan het maximum dat is vastgesteld overeenkomstig het geldende besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (hierna "het eigenmiddelenbesluit" genoemd), dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 311, derde alinea, VWEU.
4. Voor elk van de door het MFK bestreken jaren mag het totaalbedrag van de benodigde kredieten voor betalingen, na jaarlijkse aanpassing en met inachtneming van andere aanpassingen en herzieningen, en het bepaalde in artikel 2, leden 2 en 3, niet zodanig zijn dat het afroepingspercentage van de eigen middelen de grenzen van de eigen middelen van de Unie overschrijdt, onverminderd de verplichting van de Unie zich te voorzien van de middelen die nodig zijn om haar doelstellingen te verwezenlijken en haar beleid uit te voeren overeenkomstig artikel 311, eerste alinea, VWEU, en de verplichting van de instellingen om te waarborgen dat de Unie de beschikking heeft over de financiële middelen die nodig zijn voor het voldoen aan haar juridische verplichtingen jegens derden in overeenstemming met artikel 323, VWEU.
Wijziging 18 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 1 – Artikel 3 – lid 5
5. Indien nodig worden de in het MFK vastgestelde maxima verlaagd om ervoor te zorgen dat het overeenkomstig het geldende eigenmiddelenbesluit vastgestelde maximum van de eigen middelen in acht wordt genomen.
Schrappen
Wijziging 19 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 2 – Artikel 5 – lid 4
4. Onverminderd de artikelen 6, 7 en 8 worden er geen andere technische aanpassingen verricht ten aanzien van het betrokken jaar, noch in de loop van het begrotingsjaar, noch bij wijze van correctie achteraf in latere jaren.
Schrappen
Wijziging 20 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 2 – Artikel 7 – titel
Aanpassingen in verband met maatregelen verbonden aan behoorlijk economisch bestuur of de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten
Aanpassingen in verband met de schorsing van begrotingsvastleggingen
Wijziging 21 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 2 – Artikel 7
Wanneer een schorsing van begrotingsvastleggingen betreffende de fondsen van de Unie overeenkomstig de desbetreffende basishandelingen wordt opgeheven in de context van maatregelen in verband met gezond economisch bestuur of de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten, worden de bedragen van de geschorste vastleggingen naar de volgende jaren overgedragen en worden de desbetreffende maxima van het MFK dienovereenkomstig aangepast. Kredieten die zijn geschorst voor jaar n, kunnen na jaar n+2 niet opnieuw op de begroting worden opgevoerd.
Wanneer een schorsing van begrotingsvastleggingen overeenkomstig de desbetreffende basishandelingen wordt opgeheven, worden de overeenkomstige bedragen naar de volgende jaren overgedragen en worden de desbetreffende maxima van het MFK dienovereenkomstig aangepast. Kredieten die zijn geschorst voor jaar n, kunnen na jaar n+2 niet opnieuw op de begroting worden opgevoerd. Vanaf jaar n+3 wordt een bedrag gelijk aan de geschorste vastleggingen opgevoerd in de in artikel 12 bedoelde reserve van de Unie voor vastleggingen.
Wijziging 22 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 3 – Artikel 10 – lid 1
1. Het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, waarvan de doelstellingen en het toepassingsgebied zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad, mag het jaarlijkse maximumbedrag van 600 miljoen EUR (prijzen van 2018) niet overschrijden. Op 1 oktober van elk jaar is ten minste een vierde van dat jaarlijkse bedrag nog beschikbaar om de behoeften te dekken die tot het einde van het begrotingsjaar ontstaan. Het in jaar n niet gebruikte deel van het jaarlijkse bedrag kan tot jaar n+1 worden gebruikt. Het deel van het jaarlijkse bedrag uit het voorgaande jaar wordt het eerst aangesproken. Het gedeelte van het bedrag van jaar n dat in jaar n+1 niet is gebruikt, vervalt.
1. Het Solidariteitsfonds van de Europese Unie heeft tot doel financiële bijstand mogelijk te maken in het geval van grote rampen op het grondgebied van een van de lidstaten of kandidaat-lidstaten zoals vastgesteld in de desbetreffende basishandeling, en mag het jaarlijkse maximumbedrag van 1 miljard EUR (prijzen van 2018) niet overschrijden. Op 1 oktober van elk jaar is ten minste een vierde van dat jaarlijkse bedrag nog beschikbaar om de behoeften te dekken die tot het einde van het begrotingsjaar ontstaan. Het in jaar n niet gebruikte deel van het jaarlijkse bedrag kan tot jaar n+1 worden gebruikt. Het deel van het jaarlijkse bedrag uit het voorgaande jaar wordt het eerst aangesproken. Het gedeelte van het bedrag van jaar n dat in jaar n+1 niet is gebruikt, vervalt.
Wijziging 23 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 3 – Artikel 10 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis. De kredieten voor het Solidariteitsfonds van de Europese Unie worden als voorziening opgenomen in de algemene begroting van de Unie.
Wijziging 24 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 3 – Artikel 11 – lid 2
2. Het jaarlijkse bedrag van de reserve wordt vastgesteld op 600 miljoen EUR (prijzen van 2018) en kan worden aangewend tot jaar n+1 overeenkomstig het Financieel Reglement. De reserve wordt als voorziening opgenomen in de algemene begroting van de Unie. Het deel van het jaarlijkse bedrag uit het voorgaande jaar wordt het eerst aangesproken. Het gedeelte van het bedrag van jaar n dat in jaar n+1 niet is gebruikt, vervalt. Op 1 oktober van elk jaar is ten minste een vierde van het jaarlijkse bedrag voor jaar n nog beschikbaar om de behoeften te dekken die tot het einde van dat jaar ontstaan. Niet meer dan de helft van het tot 30 september van elk jaar beschikbare bedrag mag worden gebruikt voor respectievelijk interne of externe acties. Vanaf 1 oktober mag het resterende deel van het beschikbare bedrag voor interne of externe acties worden gebruikt om de behoeften te dekken die tot het einde van dat jaar ontstaan.
2. Het jaarlijkse bedrag van de reserve voor noodhulp wordt vastgesteld op 1 miljard EUR (prijzen van 2018) en kan worden aangewend tot jaar n+1 overeenkomstig het financieel reglement. De reserve wordt als voorziening opgenomen in de algemene begroting van de Unie. Het deel van het jaarlijkse bedrag uit het voorgaande jaar wordt het eerst aangesproken. Het gedeelte van het bedrag van jaar n dat in jaar n+1 niet is gebruikt, vervalt. Op 1 oktober van elk jaar is ten minste 150 miljoen EUR (prijzen van 2018) van het jaarlijkse bedrag voor jaar n nog beschikbaar om de behoeften te dekken die tot het einde van dat jaar ontstaan. Niet meer dan de helft van het tot 30 september van elk jaar beschikbare bedrag mag worden gebruikt voor respectievelijk interne of externe acties. Vanaf 1 oktober mag het resterende deel van het beschikbare bedrag voor interne of externe acties worden gebruikt om de behoeften te dekken die tot het einde van dat jaar ontstaan.
Wijziging 25 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 3 – Artikel 12 – titel
Overkoepelende marge voor vastleggingen (reserve van de Unie)
Overkoepelende marge voor vastleggingen (reserve van de Unie voor vastleggingen)
Wijziging 26 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 3 – Artikel 12 – lid 1
1. De overkoepelende marge voor vastleggingen (reserve van de Unie) die beschikbaar worden gesteld boven de maxima die in het MFK zijn vastgesteld voor de jaren 2022 tot en met 2027, omvat: (a) de marges die beschikbaar blijven onder de MFK-maxima voor vastleggingen van het jaar n-1; (b) vanaf 2023, naast de onder a) bedoelde marges, een bedrag gelijk aan de vrijmakingen van kredieten tijdens jaar n-2, onverminderd artikel [15] van het Financieel Reglement.
1. De overkoepelende marge voor vastleggingen (reserve van de Unie voor vastleggingen) die beschikbaar worden gesteld boven de maxima die in het MFK zijn vastgesteld voor de jaren 2021 tot en met 2027, omvat: (a) de marges die beschikbaar blijven onder de MFK-maxima voor vastleggingen van voorgaande jaren; (a bis) niet-uitgevoerde vastleggingskredieten van het jaar n‑1; (b) een bedrag gelijk aan de vrijmakingen van kredieten tijdens jaar n-2, onverminderd artikel [15] van het Financieel Reglement; (b bis) een bedrag gelijk aan het bedrag van de geschorste vastleggingen van het jaar n‑3 die niet meer in de begroting opgenomen mogen worden overeenkomstig artikel 7; (b ter) een bedrag gelijk aan het bedrag van de ontvangsten uit boetes en dwangsommen.
Wijziging 27 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 3 – Artikel 12 – lid 2
2. De overkoepelende marge voor vastleggingen (reserve van de Unie) of een deel ervan mogen door het Europees Parlement en de Raad worden gebruikt in het kader van de begrotingsprocedure overeenkomstig artikel 314 VWEU.
2. De overkoepelende marge voor vastleggingen (reserve van de Unie voor vastleggingen) of een deel ervan mogen door het Europees Parlement en de Raad worden gebruikt in het kader van de begrotingsprocedure overeenkomstig artikel 314 VWEU. De marges van jaar n kunnen via de reserve van de Unie voor vastleggingen voor het jaar n en het jaar n+1 worden gebruikt op voorwaarde dat dit niet strijdig is met hangende of geplande gewijzigde begrotingen.
Wijziging 28 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 3 – Artikel 12 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis. Aan het eind van 2027 worden de bedragen die nog beschikbaar zijn uit hoofde van de reserve van de Unie voor vastleggingen, tot 2030 overgedragen naar het volgende MFK.
Wijziging 29 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 3 – Artikel 13 – alinea 1
Het flexibiliteitsinstrument mag worden gebruikt voor de financiering, voor een gegeven begrotingsjaar, van nauwkeurig bepaalde uitgaven die niet binnen de voor een of meer andere rubrieken beschikbare maxima zouden kunnen worden gefinancierd. Voor het flexibiliteitsinstrument wordt, met inachtneming van de tweede alinea, een jaarlijks maximumbedrag bepaald van 1000 miljoen EUR (prijzen van 2018).
Het flexibiliteitsinstrument mag worden gebruikt voor de financiering, voor een gegeven begrotingsjaar, van nauwkeurig bepaalde uitgaven die niet binnen de voor een of meer andere rubrieken beschikbare maxima zouden kunnen worden gefinancierd, of in het kader van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, het Solidariteitsfonds van de Europese Unie en de reserve voor noodhulp. Voor het flexibiliteitsinstrument wordt, met inachtneming van de tweede alinea, een jaarlijks maximumbedrag bepaald van 2miljard EUR (prijzen van 2018).
Wijziging 30 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 3 – Artikel 14 – lid 1
1. Er wordt een marge voor onvoorziene uitgaven van ten hoogste 0,03 % van het bruto nationaal inkomen van de Unie buiten de maxima van het MFK gevormd als laatste redmiddel om op onvoorziene omstandigheden te reageren. Deze mag uitsluitend in samenhang met een gewijzigde of jaarlijkse begroting worden aangesproken.
1. Er wordt een marge voor onvoorziene uitgaven van ten hoogste 0,05 % van het bruto nationaal inkomen van de Unie buiten de maxima van het MFK gevormd als laatste redmiddel om op onvoorziene omstandigheden te reageren. Deze mag uitsluitend in samenhang met een gewijzigde of jaarlijkse begroting worden aangesproken. Deze mag voor zowel vastleggings- als betalingskredieten worden gebruikt, dan wel alleen voor betalingskredieten.
Wijziging 31 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 3 – Artikel 14 – lid 2
2. De marge voor onvoorziene uitgaven wordt per jaar slechts aangesproken voor een maximumbedrag dat wordt vastgesteld in de jaarlijkse technische aanpassing van het MFK, en blijft binnen het plafond van de eigen middelen.
2. De marge voor onvoorziene uitgaven wordt per jaar slechts aangesproken voor een maximumbedrag dat wordt vastgesteld in de jaarlijkse technische aanpassing van het MFK.
Wijziging 32 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 3 – Artikel 14 – lid 3
3. De uit de marge voor onvoorziene uitgaven beschikbaar gestelde middelen worden volledig verrekend met de marges in een of meer rubrieken van het MFK voor het lopende begrotingjaar of voor toekomstige begrotingsjaren.
Schrappen
Wijziging 33 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 3 – Artikel 14 – lid 4
4. De overeenkomstig lid 3 verrekende middelen mogen niet verder binnen het MFK worden aangewend. Gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven mag niet leiden tot overschrijding van de totale maxima die in het MFK voor de vastleggings- en betalingskredieten voor het lopende begrotingsjaar en voor toekomstige begrotingsjaren zijn vastgesteld.
Schrappen
Wijziging 34 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 4 – titel
Evaluatie en herziening van het MFK
Herzieningen
Wijziging 35 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 4 – Artikel 15 – lid 1
1. Onverminderd artikel 3, lid 2, de artikelen 16 tot en met 20, en artikel 24, kan het MFK in geval van onvoorziene omstandigheden worden herzien met inachtneming van het overeenkomstig het geldende eigenmiddelenbesluit vastgestelde maximum van de eigen middelen.
1. Onverminderd artikel3, lid2, de artikelen16 tot en met 20, en artikel24, worden de desbetreffende MFK-maxima opwaarts herzien in het geval dit nodig is om de financiering van het Uniebeleid te vergemakkelijken, met name waar het nieuwe beleidsdoelstellingen betreft, en in omstandigheden waarin anders aanvullende intergouvernementele of quasi-intergouvernementele financieringsmethoden zouden moeten worden ingericht die de in artikel 314 VWEU bedoelde begrotingsprocedure zouden omzeilen.
Wijziging 36 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 4 – Artikel 15 – lid 3
3. Bij een voorstel tot herziening van het MFK overeenkomstig lid 1 worden de mogelijkheden onderzocht voor een herschikking van uitgaven tussen de programma's die onder de rubriek vallen waarop de herziening betrekking heeft, met name op basis van een verwachte onderbesteding van de kredieten.
Schrappen
Wijziging 37 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 4 – Artikel 16 – titel
Tussentijdse evaluatie van het MFK
Tussentijdse herziening van het MFK
Wijziging 38 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 4 – Artikel 16
Vóór 1 januari 2024 presenteert de Commissie een evaluatie van de werking van het MFK. Deze evaluatie gaat zo nodig vergezeld van passende voorstellen.
Vóór 1 juli 2023 presenteert de Commissie een wetgevingsvoorstel inzake de herziening van deze verordening overeenkomstig de in het VWEU bedoelde procedures op basis van een evaluatie van de werking van het MFK. Onverminderd artikel 6 van deze verordening mag deze herziening geen verlaging inhouden van eerder aan de lidstaten toegewezen bedragen. Bij de opstelling van het voorstel wordt rekening gehouden met een beoordeling van: — vooruitgang in de richting van de algemene doelstelling om in de periode 2021‑2027 van het meerjarig financieel kader 25 % van de EU-uitgaven aan klimaatdoelstellingen bij te dragen, en zo spoedig mogelijk naar een jaarlijkse uitgavendoelstelling van 30 %; — de mainstreaming van de doelstellingen van de VN inzake duurzame ontwikkeling; — de mainstreaming van het genderperspectief in de begroting van de Unie (gender budgettering); — het effect van vereenvoudigingsmaatregelen op de vermindering van de administratieve rompslomp voor de begunstigden bij de uitvoering van de financiële programma's, uit te voeren in overleg met de belanghebbenden;
Wijziging 39 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 4 – Artikel 17
Wanneer de Commissie het Europees Parlement en de Raad in kennis stelt van de resultaten van de technische aanpassingen van het MFK, dient zij waar nodig tevens een voorstel in tot herziening van het totale bedrag van de kredieten voor betalingen die zij in het licht van de uitvoering van de begroting nodig acht om een goed beheer van de jaarlijkse maxima voor de betalingskredieten en in het bijzonder de geordende ontwikkeling ervan ten opzichte van de kredieten voor vastleggingen te waarborgen.
Wanneer de Commissie het Europees Parlement en de Raad in kennis stelt van de resultaten van de technische aanpassingen van het MFK, of wanneer de betalingsplafonds de Unie mogelijk beletten aan haar juridische verbintenissen te voldoen, dient zij tevens een voorstel in tot herziening van het totale bedrag van de kredieten voor betalingen die zij in het licht van de uitvoering van de begroting nodig acht om een goed beheer van de jaarlijkse maxima voor de betalingskredieten en in het bijzonder de geordende ontwikkeling ervan ten opzichte van de kredieten voor vastleggingen te waarborgen.
Wijziging 40 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 5 – Artikel 21 – lid 1
1. Een maximumbedrag van 14 196 miljoen EUR (in prijzen van 2018) wordt voor de grootschalige projecten in het kader van [Verordening XXXX/XX van het Europees Parlement en de Raad - ruimtevaartprogramma] uit de algemene begroting van de Unie ter beschikking gesteld voor de periode 2021-2027.
1. Voor de Europese satellietnavigatieprogramma's (EGNOS en Galileo) en Copernicus (het Europees programma voor aardobservatie) is voor de periode 2021‑2027 een maximumbedrag uit de algemene begroting van de Unie gezamenlijk beschikbaar. Dit maximumbedrag wordt vastgesteld op 15 % boven de indicatieve bedragen vastgesteld voor beide grootschalige projecten in het kader van [Verordening XXXX/XX van het Europees Parlement en de Raad - ruimtevaartprogramma].Een verhoging binnen dit maximumbedrag wordt gefinancierd uit de marges of de speciale instrumenten en mag niet leiden tot bezuinigingen op andere programma's en projecten.
Wijziging 41 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 5 – Artikel 21 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis. Indien zich aanvullende financieringsbehoeften van de Uniebegroting voordoen voor bovenstaande grootschalige projecten, zal de Commissie een voorstel doen de MFK-maxima dienovereenkomstig te wijzigen.
Wijziging 42 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 6 – titel
Interinstitutionele samenwerking in de begrotingsprocedure
Transparantie en interinstitutionele samenwerking in de begrotingsprocedure
Wijziging 43 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 6 – Artikel 22
Interinstitutionele samenwerking in de begrotingsprocedure
Transparantie en interinstitutionele samenwerking in de begrotingsprocedure
Wijziging 44 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 6 – Artikel 22 – alinea 4 bis (nieuw)
Zowel het Europees Parlement als de Raad worden door leden van de respectievelijke instellingen vertegenwoordigd bij bijeenkomsten op politiek niveau.
Wijziging 45 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 6 – Artikel 22 – lid 4 ter (nieuw)
Het Europees Parlement en de Raad bepalen hun respectieve standpunten over de ontwerpbegroting op openbare zittingen.
Wijziging 46 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 6 – Artikel 23
De algemene begroting van de Unie omvat alle uitgaven en inkomsten van de Unie en Euratom, overeenkomstig artikel [7] van het Financieel Reglement, inclusief uitgaven ten gevolge van een besluit ter zake dat de Raad met eenparigheid van stemmen vaststelt, na raadpleging van het Europees Parlement, in het kader van artikel 332 VWEU.
De algemene begroting van de Unie omvat alle uitgaven en inkomsten van de Unie en Euratom, overeenkomstig artikel 310, lid 1, VWEU, inclusief uitgaven ten gevolge van een besluit ter zake dat de Raad met eenparigheid van stemmen vaststelt, na raadpleging van het Europees Parlement, in het kader van artikel 332 VWEU.
Wijziging 47 Voorstel voor een verordening Hoofdstuk 7 – Artikel 24
Vóór 1 juli 2025 dient de Commissie een voorstel in voor een nieuw meerjarig financieel kader.
Vóór 1 juli 2023 dient de Commissie samen met haar voorstellen voor de tussentijdse herziening een verslag in waarin de methoden voor de praktische uitvoering van een financieel kader van vijf plus vijf jaar uiteen worden gezet. Vóór 1 juli 2025 dient de Commissie een voorstel in voor een nieuw meerjarig financieel kader. Indien vóór 31 december 2027 geen verordening van de Raad tot bepaling van een nieuw MFK is vastgesteld, blijven de maxima voor het laatste door het bestaand MFK bestreken jaar en andere bepalingen van deze verordening van toepassing totdat een nieuwe verordening is vastgesteld. Indien na 2020 nieuwe lidstaten tot de Europese Unie toetreden, wordt het verlengd financieel kader zo nodig herzien om rekening te houden met de toetreding.
E.WIJZIGINGEN OP HET VOORSTEL VOOR EEN INTERINSTITUTIONEEL AKKOORD
52.Benadrukt dat het voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer, naar aanleiding van de resultaten van de onderhandeling over en vaststelling van een nieuwe MFK-verordening als volgt moet worden gewijzigd:
Wijziging 48 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Deel I Afdeling A – punt 6 bis (nieuw)
6 bis. In afzonderlijke tabellen worden indicatief gegevens verschaft over de operaties die niet in de algemene begroting van de Unie zijn opgenomen en over de vermoedelijke ontwikkeling van de verschillende categorieën eigen middelen van de Unie. Deze gegevens worden jaarlijks bijgewerkt, samen met de documenten die bij de ontwerpbegroting worden gevoegd.
Wijziging 49 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Deel I Afdeling A – punt 7
7. De instellingen zorgen er tijdens de begrotingsprocedure en op het ogenblik van de goedkeuring van de begroting met het oog op een goed financieel beheer zoveel mogelijk voor dat onder de maxima van de verschillende rubrieken van het MFK toereikende marges beschikbaar blijven.
7. De instellingen zorgen er tijdens de begrotingsprocedure en op het ogenblik van de goedkeuring van de begroting met het oog op een goed financieel beheer zoveel mogelijk voor dat onder de maxima van de verschillende rubrieken van het MFK toereikende bedragen binnen de marges beschikbaar blijven of binnen de beschikbare speciale instrumenten.
Wijziging 50 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Deel I Afdeling A – punt 8
Actualisering van de prognoses voor betalingskredieten na 2027 8. De Commissie actualiseert de prognoses voor de betalingskredieten na 2027 in 2024. Bij die actualisering wordt rekening gehouden met alle relevante informatie, met name de daadwerkelijke uitvoering van de begrotingskredieten voor vastleggingen en de begrotingskredieten voor betalingen alsmede met de prognoses voor de uitvoering. Tevens worden de regels beoordeeld die zijn vastgesteld om een geordende ontwikkeling van de betalingskredieten ten opzichte van de vastleggingskredieten en de groeiprognoses voor het bruto nationaal inkomen (bni) van de Unie te waarborgen.
Actualisering van de prognoses voor betalingskredieten 8. Ieder jaar actualiseert de Commissie de prognoses voor de betalingskredieten tot en na 2027. Bij die actualisering wordt rekening gehouden met alle relevante informatie, met name de daadwerkelijke uitvoering van de begrotingskredieten voor vastleggingen en de begrotingskredieten voor betalingen alsmede met de prognoses voor de uitvoering. Tevens worden de regels beoordeeld die zijn vastgesteld om een geordende ontwikkeling van de betalingskredieten ten opzichte van de vastleggingskredieten en de groeiprognoses voor het bruto nationaal inkomen (bni) van de Unie te waarborgen.
Wijziging 51 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Deel I Afdeling B – punt 9
9. Wanneer is voldaan aan de in de betrokken basishandeling gestelde voorwaarden inzake de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel tot overschrijving naar de betrokken begrotingsonderdelen in. Overschrijvingen betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering geschieden overeenkomstig het Financieel Reglement.
9. Wanneer is voldaan aan de in de betrokken basishandeling gestelde voorwaarden inzake de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, stelt de Commissie voor middelen uit het fonds beschikbaar te stellen. Het besluit om middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering beschikbaar te stellen, wordt door het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk genomen. Tegelijk met haar voorstel voor een besluit om middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering beschikbaar te stellen, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel tot overschrijving naar de betrokken begrotingsonderdelen in. Indien er geen eensgezindheid bestaat, wordt de kwestie tijdens de volgende begrotingstrialoog besproken. Overschrijvingen betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering geschieden overeenkomstig het Financieel Reglement.
Wijziging 52 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Deel I Afdeling B – punt 10
10. Wanneer is voldaan aan de in de betrokken basishandeling gestelde voorwaarden inzake de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, doet de Commissie een voorstel voor het passende begrotingsinstrument overeenkomstig het Financieel Reglement.
10. Wanneer is voldaan aan de in de betrokken basishandeling gestelde voorwaarden inzake de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, doet de Commissie een voorstel om middelen uit het fonds beschikbaar te stellen. Het besluit om middelen uit het solidariteitsfonds beschikbaar te stellen, wordt door het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk genomen. Tegelijk met haar voorstel voor een besluit om middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie beschikbaar te stellen, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel tot overschrijving naar de betrokken begrotingsonderdelen in. Indien er geen eensgezindheid bestaat, wordt de kwestie tijdens de volgende begrotingstrialoog besproken. Overschrijvingen voor het Solidariteitsfonds geschieden overeenkomstig het financieel reglement.
Wijziging 53 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Deel I Afdeling B – punt 11
11. Wanneer de Commissie van oordeel is dat de reserve voor noodhulp moet worden aangesproken, legt zij het Europees Parlement en de Raad een voorstel tot overschrijving uit de reserve naar de overeenkomstige begrotingsonderdelen voor overeenkomstig het Financieel Reglement.
11. Wanneer de Commissie van oordeel is dat de reserve voor noodhulp moet worden aangesproken, legt zij het Europees Parlement en de Raad een voorstel tot overschrijving uit de reserve naar de overeenkomstige begrotingsonderdelen voor overeenkomstig het Financieel Reglement. Indien er geen eensgezindheid bestaat, wordt de kwestie tijdens de volgende begrotingstrialoog besproken.
Wijziging 54 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Deel I Afdeling B – punt 12
Flexibiliteitsinstrument 12. De Commissie doet een voorstel voor de terbeschikkingstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument nadat zij alle mogelijkheden heeft onderzocht om kredieten te herschikken binnen de rubriek die aanvullende uitgaven vergt. In het voorstel worden de te dekken behoeften en het bedrag vermeld.Een dergelijk voorstel kan worden gedaan met betrekking tot een ontwerpbegroting of een ontwerp van gewijzigde begroting. Het Europees Parlement en de Raad kunnen gebruikmaken van het flexibiliteitsinstrument in het kader van de in artikel 314 VWEU vastgestelde begrotingsprocedure.
Flexibiliteitsinstrument 12. De Commissie doet een voorstel voor de terbeschikkingstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument nadat zij de marges binnen de desbetreffende rubrieken heeft benut. In het voorstel worden de te dekken behoeften en het bedrag vermeld. Het Europees Parlement en de Raad kunnen gebruikmaken van het flexibiliteitsinstrument in het kader van de in artikel 314 VWEU vastgestelde begrotingsprocedure.
Wijziging 55 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Deel I Afdeling B – punt 13
13. De Commissie stelt gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven, of van een deel ervan voor, nadat zij alle andere financiële mogelijkheden grondig heeft onderzocht. Een dergelijk voorstel kan worden gedaan met betrekking tot een ontwerpbegroting of een ontwerp van gewijzigde begroting. Het Europees Parlement en de Raad kunnen gebruikmaken van de marge voor onvoorziene uitgaven in het kader van de in artikel 314 VWEU vastgestelde begrotingsprocedure.
13. De Commissie stelt gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven, of van een deel ervan voor, nadat zij alle andere financiële mogelijkheden grondig heeft onderzocht. Het Europees Parlement en de Raad kunnen gebruikmaken van de marge voor onvoorziene uitgaven in het kader van de in artikel 314 VWEU vastgestelde begrotingsprocedure.
Wijziging 56 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Deel II Afdeling A – punt 14 bis (nieuw)
14 bis. Teneinde de vaststelling of herziening van een nieuw MFK te vergemakkelijken en uitvoering te geven aan artikel 312, lid 5, VWEU, komen de instellingen regelmatig bijeen, en wel in de vorm van:
— bijeenkomsten van de voorzitters overeenkomstig artikel 324 van het Verdrag;
— voor- en nabesprekingen tussen een delegatie van het Europees Parlement en het voorzitterschap van de Raad, voor en na relevante bijeenkomsten van de Raad;
— informele trilaterale bijeenkomsten tijdens de besprekingen van de Raad die tot doel hebben de standpunten van het Parlement in de door het voorzitterschap van de Raad geproduceerde documenten op te nemen;
— trialogen zodra zowel het Parlement als de Raad hun onderhandelingsmandaten hebben vastgesteld;
— aanwezigheid van het voorzitterschap van de Raad bij bijeenkomsten van de betrokken commissie van het Parlement, en aanwezigheid van het onderhandelingsteam van het Parlement bij bijeenkomsten van de betreffende Raadsformatie.
Het Parlement en de Raad zenden elkaar alle documenten toe die formeel zijn aangenomen in hun respectieve voorbereidende instanties of die formeel namens hen zijn ingediend, zodra deze beschikbaar zijn.
Wijziging 57 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Deel II Afdeling B – punt 15 – streepje 2
— de ontvangsten, uitgaven, activa en passiva van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF), het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM), en andere mogelijke toekomstige mechanismen;
— de ontvangsten, uitgaven, activa en passiva van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF), het Europees stabiliteitsmechanisme (ESM), en andere mogelijke toekomstige mechanismen, die niet uit de begroting van de Unie worden gefinancierd, maar in stand worden gehouden ter ondersteuning van de beleidsdoelstellingen van de Unie uit hoofde van de Verdragen;
Wijziging 58 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Deel II Afdeling B – punt 15 bis (nieuw)
15 bis. Bij de uitvoering van autonome overschrijvingen overeenkomstig artikel 30, lid 1, van het Financieel Reglement, stelt de Commissie de begrotingsautoriteit onmiddellijk op de hoogte van de gedetailleerde redenen voor dergelijke overschrijvingen. Indien het Parlement of de Raad bedenkingen ten aanzien van een autonome overschrijving uit, zal de Commissie hierop reageren en de overschrijving in voorkomend geval ongedaan maken.
Wijziging 59 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Deel III Afdeling A – punt 24 bis (nieuw)
24 bis. Indien de begrotingsautoriteit in het kader van de begrotingsprocedure besluit tot specifieke verhogingen over te gaan, verrekent de Commissie deze niet in de financiële programmering voor de daaropvolgende jaren, tenzij de begrotingsautoriteit hier uitdrukkelijk om verzoekt.
Wijziging 60 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Bijlage Deel A – punt 1 bis (nieuw)
1 bis. De instellingen verbinden zich ertoe elkaar tijdens de recesperiodes geen niet-urgente begrotingsposities, overschrijvingen of andere kennisgevingen te doen toekomen die onderhevig zijn aan een uiterste termijn, teneinde te waarborgen dat de instellingen hun procedurele prerogatieven naar behoren kunnen uitoefenen. De diensten van de instellingen geven elkaar tijdig de recesdata van hun respectieve instellingen door.
Wijziging 61 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Bijlage Deel B – punt 2
2. Tijdig vóór de aanneming van de ontwerpbegroting door de Commissie wordt een trialoog belegd om de mogelijke begrotingsprioriteiten voor het komende begrotingsjaar te bespreken.
2. Tijdig vóór de aanneming van de ontwerpbegroting door de Commissie wordt een trialoog belegd om de mogelijke begrotingsprioriteiten voor het komende begrotingsjaar te bespreken, alsook eventuele vragen naar aanleiding van de uitvoering van de begroting voor het huidige financiële jaar.
Wijziging 62 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Bijlage Deel C – punt 8
8. Ter wille van loyale en deugdelijke samenwerking zeggen het Europees Parlement en de Raad toe gedurende de volledige begrotingsprocedure en met name gedurende de bemiddelingsprocedure geregelde en actieve contacten op alle niveaus te onderhouden door middel van hun respectieve onderhandelaars. Het Europees Parlement en de Raad verbinden zich ertoe tijdig en permanent op formeel en informeel niveau relevante informatie en documenten uit te wisselen en gedurende de bemiddelingsperiode in samenwerking met de Commissie technische of informele bijeenkomsten te houden. De Commissie zorgt voor tijdige en gelijke toegang tot informatie en documenten voor het Europees Parlement en de Raad.
8. Ter wille van loyale en deugdelijke samenwerking zeggen het Europees Parlement en de Raad toe gedurende de volledige begrotingsprocedure en met name gedurende de bemiddelingsprocedure geregelde en actieve contacten op alle niveaus te onderhouden door middel van hun respectieve onderhandelaars. Het Europees Parlement en de Raad verbinden zich ertoe tijdig en permanent op formeel en informeel niveau relevante informatie en documenten uit te wisselen, met name door elkaar alle procedurele documenten toe te zenden die hun respectieve voorbereidende instanties hebben aangenomen, zodra deze beschikbaar zijn. Zij verbinden zich er eveneens toe gedurende de bemiddelingsperiode in samenwerking met de Commissie technische of informele bijeenkomsten te houden. De Commissie zorgt voor tijdige en gelijke toegang tot informatie en documenten voor het Europees Parlement en de Raad.
Wijziging 63 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Bijlage Deel D – punt 12 bis (nieuw)
12 bis. Het Europees Parlement en de Raad bepalen hun respectieve standpunten over de ontwerpbegroting op openbare zittingen.
Wijziging 64 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Bijlage Deel E – punt 15 – laatste zin
15. Het Europees Parlement en de Raad worden op een passend niveau vertegenwoordigd in het bemiddelingscomité, zodanig dat elke delegatie haar respectieve instelling politiek kan binden en er werkelijk vooruitgang kan worden geboekt met het oog op een definitief akkoord.
15. Het Europees Parlement en de Raad worden elk door leden van beide instellingen vertegenwoordigd in het bemiddelingscomité, zodat elke delegatie haar respectieve instelling politiek kan binden en er werkelijk vooruitgang kan worden geboekt met het oog op een definitief akkoord.
Wijziging 65 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Bijlage Deel E – punt 19
19. De data voor de bijeenkomsten van het bemiddelingscomité en de trialogen worden van tevoren overeengekomen door de instellingen.
19. De data voor de bijeenkomsten van het bemiddelingscomité en de trialogen worden van tevoren overeengekomen door de instellingen. Aanvullende bijeenkomsten, ook op technisch niveau, kunnen gedurende de bemiddelingsprocedure naar wens worden georganiseerd.
Wijziging 66 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Bijlage Deel E – punt 21 bis (nieuw)
21 bis. Teneinde de bemiddelingsperiode van 21 dagen voorzien in het Verdrag optimaal te benutten en de instellingen de mogelijkheid te bieden om hun respectieve onderhandelingsposities bij te stellen, verbinden het Europees Parlement en de Raad zich ertoe de stand van zaken van de bemiddelingsprocedure te evalueren bij iedere vergadering van hun relevante voorbereidende instanties die in voornoemde periode plaatsvindt, en om hiermee niet te wachten tot de laatste fase daarvan.
Wijziging 67 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Bijlage Deel G – titel
Deel G. Reste à liquider (RAL)
Deel G. Begrotingsuitvoering, betalingen en reste à liquider (RAL)
Wijziging 68 Voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord Bijlage Deel G – punt 36
36. Aangezien voor een geordende ontwikkeling van de totale kredieten voor betalingen ten opzichte van de kredieten voor vastleggingen moet worden gezorgd teneinde een abnormale verschuiving van RAL van het ene jaar naar het andere te vermijden, komen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie overeen nauwlettend toe te zien op het niveau van de RAL, zodat het risico kan worden beperkt dat de uitvoering van de programma's van de Unie aan het einde van de looptijd van het MFK wordt belemmerd door een gebrek aan betalingskredieten. Om in alle hoofdstukken een houdbaar beheer en profiel van de betalingen te waarborgen, worden in alle rubrieken de doorhalingsregels, en met name de regels inzake automatische doorhalingen, strikt toegepast. Tijdens de begrotingsprocedure komen de instellingen regelmatig bijeen teneinde de stand van zaken en de vooruitzichten betreffende de uitvoering van de begroting in het lopende jaar en in de toekomstige jaren gezamenlijk te beoordelen. Dat gebeurt in de vorm van specifieke interinstitutionele bijeenkomsten op het passende niveau, voorafgaand waaraan de Commissie per fonds en per lidstaat een gedetailleerde stand van zaken zal geven met betrekking tot de uitvoering van betalingen, ontvangen terugbetalingsverzoeken en herziene prognoses. Teneinde ervoor te zorgen dat de Unie aan al haar financiële verplichtingen die voortvloeien uit bestaande en toekomstige verbintenissen in de periode 2021-2027 kan voldoen overeenkomstig artikel 323 VWEU, analyseren en bespreken het Europees Parlement en de Raad met name de ramingen van de Commissie inzake het vereiste niveau van de betalingskredieten.
36. Aangezien voor een geordende ontwikkeling van de totale kredieten voor betalingen ten opzichte van de kredieten voor vastleggingen moet worden gezorgd teneinde een abnormale verschuiving van RAL van het ene jaar naar het andere te vermijden, komen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie overeen nauwlettend toe te zien op de betalingsprognoses en het niveau van de RAL, zodat het risico kan worden beperkt dat de uitvoering van de programma's van de Unie aan het einde van de looptijd van het MFK wordt belemmerd door een gebrek aan betalingskredieten. Tijdens de begrotingsprocedure komen de instellingen regelmatig bijeen teneinde de stand van zaken en de vooruitzichten betreffende de uitvoering van de begroting in het lopende jaar en in de toekomstige jaren gezamenlijk te beoordelen. Dat gebeurt in de vorm van specifieke interinstitutionele bijeenkomsten op het passende niveau, voorafgaand waaraan de Commissie per fonds en per lidstaat een gedetailleerde stand van zaken zal geven met betrekking tot de uitvoering van betalingen, ontvangen terugbetalingsverzoeken en herziene prognoses voor de korte tot lange termijn. Teneinde ervoor te zorgen dat de Unie aan al haar financiële verplichtingen die voortvloeien uit bestaande en toekomstige verbintenissen in de periode 2021‑2027 kan voldoen overeenkomstig artikel 323 VWEU, analyseren en bespreken het Europees Parlement en de Raad met name de ramingen van de Commissie inzake het vereiste niveau van de betalingskredieten.
o
o o
53.verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Bijlage I – MFK 2021-2027: maxima en instrumenten buiten de maxima (in prijzen van 2018)
(miljoen EUR – in prijzen van 2018)
Voorstel van de Commissie
Standpunt van het Parlement
Vastleggingskredieten
Totaal
2021-2027
2021
2022
2023
2024
2025
2026
2027
Totaal
2021-2027
I. Eengemaakte markt, innovatie en digitaal beleid
166 303
31 035
31 006
31 297
30 725
30 615
30 757
30 574
216 010
II. Cohesie en waarden
391 974
60 026
62 887
64 979
65 785
66 686
69 204
67 974
457 540
Waarvan: Economische, sociale en territoriale cohesie
330 642
52 143
52 707
53 346
53 988
54 632
55 286
55 994
378 097
III. Natuurlijke hulpbronnen en milieu
336 623
57 780
57 781
57 789
57 806
57 826
57 854
57 881
404 718
IV. Migratie en grensbeheer
30 829
3 227
4 389
4 605
4 844
4 926
5 066
5 138
32 194
V. Veiligheid en defensie
24 323
3 202
3 275
3 223
3 324
3 561
3 789
4 265
24 639
VI. Nabuurschap en internationaal beleid
108 929
15 368
15 436
15 616
15 915
16 356
16 966
17 729
113 386
VII. Europees openbaar bestuur
75 602
10 388
10 518
10 705
10 864
10 910
11 052
11 165
75 602
Waarvan: Administratieve uitgaven van de instellingen
58 547
8 128
8 201
8 330
8 432
8 412
8 493
8 551
58 547
TOTAAL VASTLEGGINGSKREDIETEN
1 134 583
181 025
185 293
188 215
189 262
190 880
194 688
194 727
1 324 089
als % van het bni
1,11 %
1,29 %
1,31 %
1,31 %
1,30 %
1,30 %
1,31 %
1,29 %
1,30 %
TOTAAL BETALINGSKREDIETEN
1 104 805
174 088
176 309
186 391
187 490
188 675
189 961
191 398
1 294 311
als % van het bni
1,08 %
1,24 %
1,24 %
1,30 %
1,29 %
1,28 %
1,28 %
1,27 %
1,27 %
BUITEN DE MFK-MAXIMA
Reserve voor noodhulp
4 200
1 000
1 000
1 000
1 000
1 000
1 000
1 000
7 000
Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG)
1 400
200
200
200
200
200
200
200
1 400
Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU)
4 200
1 000
1 000
1 000
1 000
1 000
1 000
1 000
7 000
Flexibiliteitsinstrument
7 000
2 000
2 000
2 000
2 000
2 000
2 000
2 000
14 000
Europese investeringsstabilisatiefunctie
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
Europese vredesfaciliteit
9 223
753
970
1 177
1 376
1 567
1 707
1 673
9 223
TOTAAL BUITEN DE MFK-MAXIMA
26 023
4 953
5 170
5 377
5 576
5 767
5 907
5 873
38 623
TOTAAL MFK + BUITEN DE MFK-MAXIMA
1 160 606
185 978
190 463
193 592
194 838
196 647
200 595
200 600
1 362 712
als % van het bni
1,14 %
1,32 %
1,34 %
1,35 %
1,34 %
1,34 %
1,35 %
1,33 %
1,34 %
Bijlage II – MFK 2021-2027: maxima en instrumenten buiten de maxima (in lopende prijzen)
(miljoen EUR – lopende prijzen)
Voorstel van de Commissie
Standpunt van het Parlement
Vastleggingskredieten
Totaal
2021-2027
2021
2022
2023
2024
2025
2026
2027
Totaal
2021-2027
I. Eengemaakte markt, innovatie en digitaal beleid
187 370
32 935
33 562
34 555
34 601
35 167
36 037
36 539
243 395
II. Cohesie en waarden
442 412
63 700
68 071
71 742
74 084
76 601
81 084
81 235
516 517
Waarvan: Economische, sociale en territoriale cohesie
373 000
55 335
57 052
58 899
60 799
62 756
64 776
66 918
426 534
III. Natuurlijke hulpbronnen en milieu
378 920
61 316
62 544
63 804
65 099
66 424
67 785
69 174
456 146
IV. Migratie en grensbeheer
34 902
3 425
4 751
5 084
5 455
5 658
5 936
6 140
36 448
V. Veiligheid en defensie
27 515
3 397
3 545
3 559
3 743
4 091
4 439
5 098
27 872
VI. Nabuurschap en internationaal beleid
123 002
16 308
16 709
17 242
17 923
18 788
19 878
21 188
128 036
VII. Europees openbaar bestuur
85 287
11 024
11 385
11 819
12 235
12 532
12 949
13 343
85 287
Waarvan: Administratieve uitgaven van de instellingen
66 028
8 625
8 877
9 197
9 496
9 663
9 951
10 219
66 028
TOTAAL VASTLEGGINGSKREDIETEN
1 279 408
192 105
200 567
207 804
213 140
219 261
228 107
232 717
1 493 701
als % van het bni
1,11 %
1,29 %
1,31 %
1,31 %
1,30 %
1,30 %
1,31 %
1,29 %
1,30 %
TOTAAL BETALINGSKREDIETEN
1 246 263
184 743
190 843
205 790
211 144
216 728
222 569
228 739
1 460 556
als % van het bni
1,08 %
1,24 %
1,24 %
1,30 %
1,29 %
1,28 %
1,28 %
1,27 %
1,27 %
BUITEN DE MFK-MAXIMA
Reserve voor noodhulp
4 734
1 061
1 082
1 104
1 126
1 149
1 172
1 195
7 889
Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG)
1 578
212
216
221
225
230
234
239
1 578
Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU)
4 734
1 061
1 082
1 104
1 126
1 149
1 172
1 195
7 889
Flexibiliteitsinstrument
7 889
2 122
2 165
2 208
2 252
2 297
2 343
2 390
15 779
Europese investeringsstabilisatiefunctie
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
Europese vredesfaciliteit
10 500
800
1 050
1 300
1 550
1 800
2 000
2 000
10 500
TOTAAL BUITEN DE MFK-MAXIMA
29 434
5 256
5 596
5 937
6 279
6 624
6 921
7 019
43 633
TOTAAL MFK + BUITEN DE MFK-MAXIMA
1 308 843
197 361
206 163
213 741
219 419
225 885
235 028
239 736
1 537 334
als % van het bni
1,14 %
1,32 %
1,34 %
1,35 %
1,34 %
1,34 %
1,35 %
1,33 %
1,34 %
Bijlage III – MFK 2021-2027: onderverdeling per programma (in prijzen van 2018)
N.B.: voor vergelijkingsdoeleinden houdt de tabel de door de Commissie voorgestelde structuur van de individuele EU-programma's aan, zonder afbreuk te doen aan de wijzigingen waar mogelijk om wordt verzocht tijdens de wetgevingsprocedure die voorafgaat aan de vaststelling van deze programma's.
(miljoen EUR – in prijzen van 2018)
2014-2020 MFK (EU-27 + EOF)
Commissievoorstel 2021-2027
Standpunt van het Parlement
2021-2027
I. Eengemaakte markt, innovatie en digitaal beleid
116 361
166 303
216 010
1. Onderzoek en innovatie
69 787
91 028
127 537
Horizon Europa
64 674
83 491
120 000
Euratom-programma voor onderzoek en opleiding
2 119
2 129
2 129
Internationale thermonucleaire experimentele reactor (ITER)
2 992
5 406
5 406
Overige
2
2
2
2. Europese strategische investeringen
31 886
44 375
51 798
InvestEU-fonds
3 968
13 065
14 065
Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (totale bijdrage H1)
met inbegrip van:
17 579
21 721
28 083
Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen – vervoer
12 393
11 384
17 746
Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen – energie
4 185
7 675
7 675
Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen – digitaal
1 001
2 662
2 662
Programma Digitaal Europa
172
8 192
8 192
Overige
9 097
177
177
Gedecentraliseerde agentschappen
1 069
1 220
1 281
3. Eengemaakte markt
5 100
5 672
8 423
Programma voor de eengemaakte markt (met inbegrip van Cosme)
3 547
3 630
5 823
Fraudebestrijdingsprogramma van de EU
156
161
322
Samenwerking op het gebied van belastingen (Fiscalis)
226
239
300
Samenwerking op het gebied van douane (Customs)
536
843
843
Duurzaam toerisme
300
Overige
61
87
87
Gedecentraliseerde agentschappen
575
714
748
4. Ruimtevaart
11 502
14 404
15 225
Europees ruimtevaartprogramma
11 308
14 196
15 017
Gedecentraliseerde agentschappen
194
208
208
Marge
-1 913
10 824
13 026
II. Cohesie en waarden
387 250
391 974
457 540
5. Regionale ontwikkeling en cohesie
272 647
242 209
272 647
EFRO + Cohesiefonds
met inbegrip van:
272 411
241 996
272 411
Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
196 564
200 622
Cohesiefonds
75 848
41 374
Waarvan: bijdragen aan de Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen – vervoer
11 487
10 000
Steun voor de Turks-Cypriotische gemeenschap
236
213
236
6. Economische en monetaire unie
273
22 281
22 281
Steunprogramma voor hervormingen
185
22 181
22 181
Bescherming van de euro tegen valsemunterij
7
7
7
Overige
81
93
93
7. Investeren in mensen, sociale cohesie en waarden
115 729
123 466
157 612
Europees Sociaal Fonds+ (met inbegrip van 5,9 miljard EUR voor een kindergarantie)
96 216
89 688
106 781
Waarvan: gezondheid, werkgelegenheid en sociale innovatie
1 075
1 042
1 095
Erasmus+
13 699
26 368
41 097
Europees Solidariteitskorps
373
1 113
1 113
Creatief Europa
1 403
1 642
2 806
Justitie
316
271
316
Rechten en waarden, met inbegrip van tenminste 500 miljoen EUR voor een onderdeel waarden van de Unie
594
570
1 627
Overige
1 158
1 185
1 185
Gedecentraliseerde agentschappen
1 971
2 629
2 687
Marge
-1 399
4 018
4 999
III. Natuurlijke hulpbronnen en milieu
399 608
336 623
404 718
8. Landbouw- en maritiem beleid
390 155
330 724
391 198
ELGF + Elfpo
met inbegrip van:
382 855
324 284
383 255
Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF)
286 143
254 247
Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo)
96 712
70 037
Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij
6 243
5 448
6 867
Overige
962
878
962
Gedecentraliseerde agentschappen
95
113
113
9. Milieu en klimaatmaatregelen
3 492
5 085
11 520
Programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE)
3 221
4 828
6 442
Fonds voor eerlijke energietransitie
4 800
Gedecentraliseerde agentschappen
272
257
278
Marge
5 960
814
1 999
IV. Migratie en grensbeheer
10 051
30 829
32 194
10. Migratie
7 180
9 972
10 314
Fonds voor asiel en migratie
6 745
9 205
9 205
Gedecentraliseerde agentschappen*
435
768
1 109
11. Grensbeheer
5 492
18 824
19 848
Fonds voor geïntegreerd grensbeheer
2 773
8 237
8 237
Gedecentraliseerde agentschappen*
2 720
10 587
11 611
Marge
-2 621
2 033
2 033
V. Veiligheid en defensie
1 964
24 323
24 639
12. Veiligheid
3 455
4 255
4 571
Fonds voor interne veiligheid
1 200
2 210
2 210
Ontmanteling van kerninstallaties
met inbegrip van:
1 359
1 045
1 359
Ontmanteling van kerninstallaties (Litouwen)
459
490
692
Nucleaire veiligheid en ontmanteling (o.a. voor Bulgarije en Slowakije)
900
555
667
Gedecentraliseerde agentschappen
896
1 001
1 002
13. Defensie
575
17 220
17 220
Europees Defensiefonds
575
11 453
11 453
Militaire mobiliteit
0
5 767
5 767
14. Crisisrespons
1 222
1 242
1 242
Uniemechanisme voor civiele bescherming (rescEU)
560
1 242
1 242
Overige
662
p.m.
p.m.
Marge
-3 289
1 606
1 606
VI. Nabuurschap en internationaal beleid
96 295
108 929
113 386
15. Extern optreden
85 313
93 150
96 809
Instrument(en) ter ondersteuning van het nabuurschaps- en ontwikkelingsbeleid, met inbegrip van de opvolger van het EOF en een investeringsplan voor Afrika
71 767
79 216
82 716
Humanitaire hulp
8 729
9 760
9 760
Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB)
2 101
2 649
2 649
Landen en gebieden overzee (incl. Groenland)
594
444
594
Overige
801
949
949
Gedecentraliseerde agentschappen
144
132
141
16. Pretoetredingssteun
13 010
12 865
13 010
Pre-Accession Assistance
13 010
12 865
13 010
Marge
-2 027
2 913
3 567
VII. Europees openbaar bestuur
70 791
75 602
75 602
Europese scholen en pensioenen
14 047
17 055
17 055
Administratieve uitgaven van de instellingen
56 744
58 547
58 547
TOTAAL
1 082 320
1 134 583
1 324 089
als % van het bni (EU-27)
1.16 %
1.11 %
1.30 %
* Het bedrag van het EP voor gedecentraliseerde agentschappen in clusters 10 en 11 omvat de financiële gevolgen van de voorstellen van de Commissie van 12 september 2018 voor EASO en de Europese grens- en kustwacht.
Bijlage IV – MFK 2021-2027: onderverdeling per programma (in lopende prijzen)
(miljoen EUR – lopende prijzen)
2014-2020 MFK (EU-27 + EOF)
Commissievoorstel 2021-2027
Standpunt van het Parlement
2021-2027
I. Eengemaakte markt, innovatie en digitaal beleid
114 538
187 370
243 395
1. Onderzoek en innovatie
68 675
102 573
143 721
Horizon Europa
63 679
94 100
135 248
Euratom-programma voor onderzoek en opleiding
2 085
2 400
2 400
Internationale thermonucleaire experimentele reactor (ITER)
2 910
6 070
6 070
Overige
1
3
3
2. Europese strategische investeringen
31 439
49 973
58 340
InvestEU-fonds
3 909
14 725
15 852
Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (totale bijdrage H1)
met inbegrip van:
17 435
24 480
31 651
Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen – vervoer
12 281
12 830
20 001
Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen – energie
4 163
8 650
8 650
Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen – digitaal
991
3 000
3 000
Programma Digitaal Europa
169
9 194
9 194
Overige
8 872
200
200
Gedecentraliseerde agentschappen
1 053
1 374
1 444
3. Eengemaakte markt
5 017
6 391
9 494
Programma voor de eengemaakte markt (met inbegrip van Cosme)
3 485
4 089
6 563
Fraudebestrijdingsprogramma van de EU
153
181
363
Samenwerking op het gebied van belastingen (Fiscalis)
222
270
339
Samenwerking op het gebied van douane (Customs)
526
950
950
Duurzaam toerisme
338
Overige
59
98
98
Gedecentraliseerde agentschappen
572
804
843
4. Ruimtevaart
11 274
16 235
17 160
Europees ruimtevaartprogramma
11 084
16 000
16 925
Gedecentraliseerde agentschappen
190
235
235
Marge
-1 866
12 198
14 680
II. Cohesie en waarden
380 738
442 412
516 517
5. Regionale ontwikkeling en cohesie
268 218
273 240
307 578
EFRO + Cohesiefonds
met inbegrip van:
267 987
273 000
307 312
Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
193 398
226 308
Cohesiefonds
74 589
46 692
Waarvan: bijdragen aan de Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen – vervoer
11 306
11 285
Steun voor de Turks-Cypriotische gemeenschap
231
240
266
6. Economische en monetaire unie
275
25 113
25 113
Steunprogramma voor hervormingen
188
25 000
25 000
Bescherming van de euro tegen valsemunterij
7
8
8
Overige
79
105
105
7. Investeren in mensen, sociale cohesie en waarden
113 636
139 530
178 192
Europees Sociaal Fonds+ (met inbegrip van 5,9 miljard EUR in prijzen van 2018 voor een kindergarantie)
94 382
101 174
120 457
Waarvan: gezondheid, werkgelegenheid en sociale innovatie
1 055
1 174
1 234
Erasmus+
13 536
30 000
46 758
Europees Solidariteitskorps
378
1 260
1 260
Creatief Europa
1 381
1 850
3 162
Justitie
305
356
Rechten en waarden, met inbegrip van tenminste 500 miljoen EUR in prijzen van 2018 voor een onderdeel waarden van de Unie
642
1 834
Overige
1 131
1 334
1 334
Gedecentraliseerde agentschappen
1 936
2 965
3 030
Marge
-1 391
4 528
5 634
III. Natuurlijke hulpbronnen en milieu
391 849
378 920
456 146
8. Landbouw- en maritiem beleid
382 608
372 264
440 898
ELGF + Elfpo
met inbegrip van:
375 429
365 006
431 946
Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF)
280 351
286 195
Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo)
95 078
78 811
Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij
6 139
6 140
7 739
Overige
946
990
1 085
Gedecentraliseerde agentschappen
94
128
128
9. Milieu en klimaatmaatregelen
3 437
5 739
12 995
Programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE)
3 170
5 450
7 272
Fonds voor eerlijke energietransitie
5 410
Gedecentraliseerde agentschappen
267
289
313
Marge
5 804
918
2 254
IV. Migratie en grensbeheer
9 929
34 902
36 448
10. Migratie
7 085
11 280
11 665
Fonds voor asiel en migratie
6 650
10 415
10 415
Gedecentraliseerde agentschappen*
435
865
1 250
11. Grensbeheer
5 439
21 331
22 493
Fonds voor geïntegreerd grensbeheer
2 734
9 318
9 318
Gedecentraliseerde agentschappen*
2 704
12 013
13 175
Marge
-2 595
2 291
2 291
V. Veiligheid en defensie
1 941
27 515
27 872
12. Veiligheid
3 394
4 806
5 162
Fonds voor interne veiligheid
1 179
2 500
2 500
Ontmanteling van kerninstallaties
met inbegrip van:
1 334
1 178
1 533
Ontmanteling van kerninstallaties (Litouwen)
451
552
780
Nucleaire veiligheid en ontmanteling (o.a. voor Bulgarije en Slowakije)
883
626
753
Gedecentraliseerde agentschappen
882
1 128
1 129
13. Defensie
590
19 500
19 500
Europees Defensiefonds
590
13 000
13 000
Militaire mobiliteit
0
6 500
6 500
14. Crisisrespons
1 209
1 400
1 400
Uniemechanisme voor civiele bescherming (rescEU)
561
1 400
1 400
Overige
648
p.m.
p.m
Marge
-3 253
1 809
1 809
VI. Nabuurschap en internationaal beleid
93 381
123 002
128 036
15. Extern optreden
82 569
105 219
109 352
Instrument(en) ter ondersteuning van het nabuurschaps- en ontwikkelingsbeleid, met inbegrip van de opvolger van het EOF en een investeringsplan voor Afrika
70 428
89 500
93 454
Humanitaire hulp
8 561
11 000
11 000
Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB)
2 066
3 000
3 000
Landen en gebieden overzee (incl. Groenland)
582
500
669
Overige
790
1 070
1 070
Gedecentraliseerde agentschappen
141
149
159
16. Pretoetredingssteun
12 799
14 500
14 663
Pretoetredingssteun
12 799
14 500
14 663
Marge
-1 987
3 283
4 020
VII. Europees openbaar bestuur
69 584
85 287
85 287
Europese scholen en pensioenen
13 823
19 259
19 259
Administratieve uitgaven van de instellingen
55 761
66 028
66 028
TOTAAL
1 061 960
1 279 408
1 493 701
als % van het bni (EU-27)
1,16 %
1,11 %
1,30 %
* Het bedrag van het EP voor gedecentraliseerde agentschappen in clusters 10 en 11 omvat de financiële gevolgen van de voorstellen van de Commissie van 12 september 2018 voor EASO en de Europese grens- en kustwacht.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 november 2018 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1588 van de Raad van 13 juli 2015 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen (COM(2018)0398 – C8-0316/2018 – 2018/0222(NLE))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2018)0398),
– gezien artikel 109 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8‑0316/2018),
– gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0315/2018),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel;
2. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
3. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Wapenuitvoer: uitvoering van gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB
168k
62k
Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2018 over wapenuitvoer: uitvoering van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB (2018/2157(INI))
– gezien de in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) vastgelegde beginselen, met name de bevordering van de democratie en de rechtsstaat, de handhaving van de vrede, de voorkoming van conflicten en de versterking van de internationale veiligheid,
– gezien Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie(1) ("het gemeenschappelijk standpunt"),
– gezien het negentiende jaarverslag, opgesteld overeenkomstig artikel 8, lid 2, van het gemeenschappelijk standpunt(2),
– gezien Besluit nr. 101/2309/GBVB van de Raad van 22 januari 2018 betreffende het bevorderen van doeltreffende controle op de wapenuitvoer(3) en Besluit nr. 915/915/GBVB van de Raad van 29 mei 2017 over activiteiten van de Unie ter ondersteuning van de uitvoering van het Wapenhandelsverdrag(4),
– gezien de bijgewerkte gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen die op 26 februari 2018 door de Raad is goedgekeurd(5),
– gezien de gids voor de gebruiker bij het Gemeenschappelijk Standpunt tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie,
– gezien het Wassenaar Arrangement van 12 mei 1996 betreffende exportcontrole voor conventionele wapens en goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik, alsmede de in 2017 bijgewerkte lijsten van deze goederen en technologieën en munitie(6),
– gezien het strategisch EU-kader en EU-actieplan voor mensenrechten en democratie van 25 juni 2012, en met name resultaat 11, onder e), van het actieplan, en het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie (2015-2019) van 20 juli 2015, en met name doelstelling 21, onder d),
– gezien het Wapenhandelsverdrag (WHV), dat op 2 april 2013 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is aangenomen(7) en op 24 december 2014 in werking is getreden,
– gezien Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap(8),
– gezien Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad van 5 mei 2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik(9), als gewijzigd in Verordening (EU) nr. 599/2014 van 16 april 2014, en de lijst van goederen en technologie voor tweeërlei gebruik in bijlage I ("verordening tweeërlei gebruik"),
– gezien de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties, met name doelstelling 16 ter bevordering van vreedzame en inclusieve samenlevingen met het oog op duurzame ontwikkeling,
– gezien de agenda voor ontwapening van de Verenigde Naties, getiteld "Securing our common future",
– gezien Verordening (EU) 2016/2134 van het Europees Parlement en de Raad van 23 november 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing(10),
– gezien het verslag van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de rechten van de mens van de VN aan de Mensenrechtenraad over het effect van wapenleveringen op het genot van mensenrechten(11),
– gezien zijn eerdere resoluties over deze kwestie, met name die van 13 september 2017(12) en 17 december 2015(13) over de tenuitvoerlegging van gemeenschappelijk standpunt,
– gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie ter ondersteuning van het concurrentievermogen en de innovatieve capaciteit van de defensie-industrie van de EU (EDIDP) (COM(2017)0294) en het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees Defensiefonds (COM(2018)0476),
– gezien zijn resoluties over de humanitaire situatie in Jemen van 25 februari 2016(14), 15 juni 2017(15) en 30 november 2017(16),
– gezien zijn resolutie van 27 februari 2014 over de inzet van gewapende drones(17),
– gezien het verslag van de Mensenrechtenraad van 17 augustus 2018 over de mensenrechtensituatie in Jemen, met inbegrip van schendingen en misbruiken sinds september 2014 (A/HRC/39/43),
– gezien artikel 52 en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0335/2018),
A. overwegende dat in artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties wordt voorzien in het natuurlijke recht op individuele of collectieve zelfverdediging;
B. overwegende dat wapenuitvoer en -overdracht ontegenzeggelijk gevolgen hebben voor de mensenrechten, de veiligheid van mensen, de sociaal-economische ontwikkeling en de democratie; overwegende dat wapenuitvoer ook bijdraagt tot omstandigheden die mensen dwingen hun land te ontvluchten; overwegende dat dit redenen zijn om een streng, transparant, doeltreffend en algemeen aanvaard en gedefinieerd wapenbeheersingssysteem op te zetten;
C. overwegende dat het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad een juridisch bindend kader is waarin acht criteria zijn vastgelegd; overwegende dat indien niet aan deze criteria wordt voldaan, de afgifte van een uitvoervergunning moet worden geweigerd (criteria 1 t/m 4) of op zijn minst moet worden overwogen een uitvoervergunning te weigeren (criteria 5 t/m 8); overwegende dat het besluit om militaire goederen of technologie over te dragen dan wel die overdracht te weigeren, overeenkomstig artikel 4, lid 2, van het gemeenschappelijk standpunt tot de nationale bevoegdheid van de lidstaten behoort;
D. overwegende dat uit de meest recente cijfers(18) blijkt dat de EU-28 in de periode 2013‑2017 verantwoordelijk was voor 27 % van de totale wereldwijde wapenuitvoer, wat betekent dat de EU-28 de op een na grootste wapenleverancier ter wereld is, na de Verenigde Staten (34 %) en met Rusland op de derde plaats (22 %); overwegende dat sinds de EU gegevens verzamelt, de meeste wapenuitvoervergunningen (cijfers in waarde) zijn verleend in 2015 en 2016, met een totale waarde van 195,95 miljard EUR in 2015 en, volgens het meest recente verslag van de Groep export van conventionele wapens (Coarm), 191,45 miljard EUR in 2016(19); overwegende dat de cijfers voor 2015 en 2016 helaas misleidend en onnauwkeurig zijn, aangezien het volume vergunningen deels eerder een uitdrukking van intenties is dan een nauwkeurig cijfer over de werkelijke uitvoer die in de nabije toekomst kan worden verwacht;
E. overwegende dat de jaarverslagen van de Groep Coarm tot nog toe het enige instrument zijn dat tot doel heeft de uitvoering van het gemeenschappelijk standpunt te evalueren; overwegende dat deze verslagen tot grotere transparantie over de wapenuitvoer van de lidstaten hebben bijgedragen en dat het volume aan richtsnoeren en toelichtingen in de gids voor de gebruiker sterk is toegenomen; overwegende dat de hoeveelheid informatie over de afgifte van wapenuitvoervergunningen dankzij het gemeenschappelijk standpunt is toegenomen;
F. overwegende dat zowel de mondiale als de regionale veiligheidssituatie ingrijpend is veranderd, met name wat de buurlanden ten zuiden en ten oosten van de Unie betreft, waaruit blijkt dat de methoden voor het produceren van informatie ten behoeve van risicoanalyses met betrekking tot uitvoervergunningen dringend moeten worden verbeterd en zekerder moeten worden gemaakt;
G. overwegende dat overeenkomstig artikel 3 van het gemeenschappelijk standpunt in deze acht criteria slechts minimumnormen worden vastgesteld en dat de lidstaten restrictievere wapenbeheersingsmaatregelen mogen treffen; overwegende dat het besluitvormingsproces voor de afgifte of weigering van een wapenuitvoervergunning uitsluitend tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort;
H. overwegende dat niet alle lidstaten volledige gegevens aan de Groep Coarm doorgeven; overwegende dat de afzonderlijke lidstaten uiteenlopende gegevensverzamelingsregelingen en indieningsprocedures hebben en de acht criteria op uiteenlopende wijze interpreteren, waardoor de gegevenssets onvolledig zijn en variëren, en dat de wapenuitvoerpraktijken sterk uiteenlopen; wijst erop dat bij de uitwisseling van informatie de nationale wetgeving en administratieve procedures van elk land moeten worden nageleefd;
I. overwegende dat er momenteel geen mechanisme bestaat voor gestandaardiseerde, onafhankelijke verificatie en rapportage van de naleving van de acht criteria van het gemeenschappelijk standpunt;
J. overwegende dat er de laatste jaren maatregelen zijn genomen tegen de handel in handvuurwapens en lichte wapens, met een geactualiseerde lijst van goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik in het kader van het Wassenaar Arrangement; overwegende dat kwesties zoals toezicht op de tussenhandel in wapens, productie onder licentie buiten de EU en eindgebruikerscontrole op de agenda zijn gezet en tot op zekere hoogte in het gemeenschappelijk standpunt zelf zijn opgenomen, maar dat veel producten, met name op het gebied van goederen voor tweeërlei gebruik, cybertechnologie en surveillance, nog steeds niet onder het controlesysteem vallen;
K. overwegende dat uit het negentiende jaarverslag blijkt dat 40,5 % van de wapenuitvoervergunningen is verleend voor landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika, voor een waarde van 77,5 miljard EUR, en dat Saudi-Arabië, Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) het grootste deel van deze uitvoer voor hun rekening nemen, voor een waarde van 57,9 miljard EUR;
L. overwegende dat de wapens die naar bepaalde landen zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld naar Saudi-Arabië, de VAE en leden van de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië, in sommige gevallen zijn gebruikt bij conflicten, zoals in Jemen; overwegende dat dergelijke uitvoer duidelijk in strijd is met het gemeenschappelijk standpunt;
M. overwegende dat het Europees Parlement op 25 februari 2016 de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) in een resolutie over de humanitaire situatie in Jemen heeft verzocht het initiatief te nemen om een EU-wapenembargo tegen Saudi-Arabië in te stellen;
N. overwegende dat wapens met een vergunning voor overdracht door EU-lidstaten die daarna worden gebruikt in het huidige conflict in Jemen een rampzalige invloed hebben gehad op duurzame ontwikkeling in Jemen;
O. overwegende dat de defensiesector een aandachtspunt van het EU-beleid is geworden, zoals blijkt uit de integrale EU-strategie, waarin staat dat een "duurzame, innovatieve en concurrerende Europese defensie-industrie [...] van wezenlijk belang [is] voor de strategische autonomie van Europa en voor een geloofwaardig GDVB"(20); overwegende dat wapenuitvoer van essentieel belang is voor de versterking van de Europese industriële en technologische defensiebasis en dat de defensiesector in de eerste plaats zorgt voor de verdediging en veiligheid van de EU-lidstaten en zo bijdraagt aan de tenuitvoerlegging van het GBVB; overwegende dat de hoofdtaak van het Europees Defensiefonds en, als voorloper, het onlangs opgezette EDIDP "het versterken van het concurrentievermogen van de Europese defensie-industrie"(21) is;
P. overwegende dat mede dankzij de transparantiemaatregelen zoals de controle op wapenuitvoer, het onderling vertrouwen tussen de lidstaten toeneemt;
Q. overwegende dat in artikel 10 van het gemeenschappelijk standpunt duidelijk staat dat de naleving van de acht criteria prevaleert boven eventuele economische, sociale, commerciële en industriële belangen van de lidstaten;
Het gemeenschappelijk standpunt schragen en beter ten uitvoer leggen
1. onderstreept dat landen het legitieme recht hebben om ter zelfverdediging militaire technologie te verwerven; merkt op dat het behoud van de defensiesector bijdraagt tot de zelfverdediging van de lidstaten;
2. stelt vast dat een Europese defensiemarkt dient als instrument om de veiligheid en defensie van de lidstaten en burgers van de Unie te waarborgen en bijdraagt aan de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en met name het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB); verzoekt de lidstaten het huidige gebrek aan doeltreffendheid in de defensie-uitgaven ten gevolge van duplicatie, fragmentatie en een gebrek aan interoperabiliteit te verhelpen en er zorg voor te dragen dat de EU een verschaffer van veiligheid wordt door betere controle over wapenuitvoer uit te oefenen;
3. erkent dat de EU de enige unie van staten is die beschikt over een juridisch bindend kader om de controle op wapenuitvoer te verbeteren, ook in crisisgebieden en landen met een twijfelachtige staat van dienst op het gebied van de mensenrechten; verheugt zich er in dit verband over dat Europese en niet-Europese derde landen zich hebben aangesloten bij het systeem voor de controle op wapenuitvoer op grond van het gemeenschappelijk standpunt; moedigt ook landen die de procedure doorlopen om de status van kandidaat-lidstaat te verwerven of op enige andere manier toetreding tot de EU nastreven, aan om de bepalingen van het gemeenschappelijk standpunt toe te passen;
4. benadrukt dat de EU-delegaties dringend een grotere rol moeten gaan spelen door de lidstaten en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) bij te staan bij hun risicobeoordelingen van uitvoervergunningen, hun eindgebruikercontroles, controles na verzending en inspecties ter plaatse;
5. stelt vast dat de acht criteria op uiteenlopende wijze worden toegepast door de lidstaten; vraagt dat de acht criteria op uniforme, consistente en gecoördineerde wijze worden toegepast en dat het gemeenschappelijk standpunt met al zijn verplichtingen volledig wordt uitgevoerd;
6. is van mening dat de methoden voor risicoanalyses met betrekking tot uitvoervergunningen een voorzorgsbeginsel dienen te bevatten en dat lidstaten niet alleen moeten beoordelen of bepaalde militaire technologie wordt gebruikt voor binnenlandse onderdrukking of andere ongewenste doeleinden, maar ook risico's moeten beoordelen op basis van de algehele situatie in het land van bestemming, rekening houden met factoren zoals de staat van de democratie, de rechtsstaat en de sociaaleconomische ontwikkeling;
7. vraagt de lidstaten en de EDEO, overeenkomstig zijn aanbevelingen van 13 september 2017, de huidige evaluatie aan te grijpen om mechanismen voor informatie-uitwisseling te versterken door kwalitatief en kwantitatief betere informatie uit te wisselen voor risicoanalyses met betrekking tot uitvoervergunningen, door:
a)
tijdig en systematisch meer informatie ter beschikking te stellen over uitvoervergunningen en daadwerkelijke uitvoer, onder andere over eindgebruikers die een potentieel risico vormen, gevallen van omleiding, vervalste of onbetrouwbare eindgebruikerscertificaten en verdachte makelaars of transportbedrijven, in overeenstemming met het nationaal recht;
b)
een lijst van entiteiten en individuen bij te houden die veroordeeld zijn wegens schending van de wetgeving inzake wapenuitvoer, van gevallen waarbij omleiding is vastgesteld en van personen van wie is vastgesteld of wordt vermoed dat ze betrokken zijn bij illegale wapenhandel of activiteiten die een bedreiging vormen voor de internationale en nationale veiligheid;
c)
de aangenomen best practices met betrekking tot de toepassing van de acht criteria te delen;
d)
de huidige gids voor de gebruiker online beschikbaar te stellen als interactieve gids;
e)
de EU-jaarverslagen vóór eind 2019 om te zetten in een open en openbare onlinedatabank (met daarin de gegevens vanaf 2017);
f)
duidelijke en goed vastgelegde procedures voor samenwerking tussen de rechtshandhavingsinstanties en de grensautoriteiten op basis van informatie-uitwisseling te bevorderen om de samenwerking op het gebied van veiligheid te versterken en illegale wapenhandel, die een bedreiging vormt voor de veiligheid van de EU en haar burgers, uit te bannen;
8. verzoekt de lidstaten en de EDEO om zowel op nationaal als op EU-niveau het aantal personeelsleden dat zich bezighoudt met kwesties met betrekking tot uitvoer, te verhogen; moedigt het gebruik aan van EU-financiering voor capaciteitsopbouw bij ambtenaren in de lidstaten die instaan voor het uitreiken van vergunningen en voor de handhaving;
9. herinnert eraan dat het gemeenschappelijk standpunt onder andere is vastgesteld om te voorkomen dat Europese wapens worden gebruikt tegen de strijdkrachten van de lidstaten, dat de mensenrechten worden geschonden en dat gewapende conflicten blijven aanslepen; herhaalt dat in het gemeenschappelijk standpunt minimumvoorschriften zijn vastgelegd die de lidstaten worden geacht toe te passen op het gebied van controle op de wapenuitvoer en dat het de verplichting omvat om een aanvraag voor een uitvoervergunning te toetsen aan alle acht criteria van het gemeenschappelijk standpunt;
10. hekelt het feit dat de lidstaten de acht criteria systematisch niet toepassen en dat militaire technologie soms op bestemmingen en bij eindgebruikers terechtkomt die niet aan de criteria van het gemeenschappelijk standpunt voldoen; vraagt nogmaals om een onafhankelijke beoordeling van de naleving van de acht criteria van het gemeenschappelijk standpunt door de lidstaten; meent dat er moet worden gestreefd naar een grotere convergentie bij de toepassing van de acht criteria; betreurt dat het ontbreekt aan bepalingen betreffende sancties voor lidstaten die bij de verlening van vergunningen niet vooraf controleren of de acht criteria zijn nageleefd; verzoekt de lidstaten de samenhang van de uitvoering van het gemeenschappelijk standpunt te verbeteren en raadt hen aan te voorzien in regelingen om onafhankelijke controles te verrichten;
11. is van mening dat uitvoer naar Saudi-Arabië, de VAE en andere leden van de door Saudi-Arabië geleide coalitie in Jemen in strijd is met ten minste criterium 2, aangezien die landen betrokken zijn bij ernstige schendingen van het humanitair recht, zoals is vastgesteld door bevoegde VN-instanties; herhaalt zijn oproep van 13 september 2017 om dringend een wapenembargo tegen Saudi-Arabië in te stellen en vraagt de HV/VV en de Raad een dergelijk embargo ook uit te breiden tot alle andere leden van de door Saudi-Arabië geleide coalitie in Jemen;
12. is van mening dat er een proces moet worden opgestart om een mechanisme in te voeren dat lidstaten bestraft als ze in strijd met het gemeenschappelijk standpunt handelen;
13. stelt vast dat een aantal lidstaten niet langer wapens aan Saudi-Arabië en andere leden van de door Saudi-Arabië geleide coalitie in Jemen levert vanwege hun acties, terwijl andere lidstaten militaire technologie zijn blijven leveren; looft eerstgenoemde lidstaten, zoals Duitsland en Nederland, die hun handelwijze ten aanzien van het conflict in Jemen hebben gewijzigd; betreurt evenwel ten zeerste het feit dat andere lidstaten geen rekening lijken te houden met het gedrag van het land van bestemming en het eindgebruik van uitgevoerde wapens en munitie; benadrukt dat deze uiteenlopende handelswijzen het hele wapencontrolesysteem in Europa dreigen te ondergraven;
14. is verontrust over het feit dat vrijwel alle vergunningsaanvragen voor uitvoer naar specifieke landen zoals Saudi-Arabië zijn ingewilligd, hoewel uitvoer naar die landen ten minste in strijd is met de criteria 1 t/m 6 van het gemeenschappelijk standpunt, en dat terwijl een vergunning moet worden geweigerd als niet aan de criteria 1 t/m 4 wordt voldaan; betreurt dat bijna alle vergunningsaanvragen (95 %) voor uitvoer naar Saudi-Arabië zijn ingewilligd wat betreft categorie ML9(22) (oorlogsschepen, die worden gebruikt om de zeeblokkade tegen Jemen te handhaven) en de categorieën ML10 (luchtvaartuigen) en ML4 (bommen enz.), die een cruciale rol hebben gespeeld tijdens de luchtcampagne en hebben bijgedragen aan de verslechtering van de humanitaire situatie, de ondermijning van de duurzame ontwikkeling van het hele land en het voortdurende lijden van de Jemenitische bevolking;
15. is onthutst over het aantal in de EU vervaardigde wapens en munitie die in Syrië en Irak in de handen van Da'esh zijn aangetroffen; stelt vast dat Bulgarije en Roemenië tekortschieten bij de uitvoering van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB, in de zin dat zij heroverdrachten mogelijk maken waarbij de regels inzake eindgebruikerscertificaten niet in acht worden genomen; vraagt alle lidstaten soortgelijke overdrachten in de toekomst te weigeren, met name naar de VS en Saudi-Arabië, en vraagt de EDEO en de lidstaten, met name Bulgarije en Roemenië, in de context van de Groep Coarm maar ook openbaar voor de Subcommissie veiligheid en defensie (SEDE) van het Europees Parlement, uit te leggen welke maatregelen ze ter zake hebben genomen; vraagt de EDEO de vele gevallen aan te pakken die aan het licht zijn gekomen in het recente Conflict Armament Research-verslag, in de Groep Coarm en relevante fora meer doeltreffende methoden te onderzoeken om het risico op omleiding te beoordelen, en de lidstaten in de context van de evaluatie te verplichten een uitvoervergunning te weigeren als er een duidelijk risico bestaat dat de uit te voeren militaire goederen of technologieën zouden kunnen worden omgeleid; besluit een onderzoek naar deze kwestie in te stellen;
16. is bezorgd over het feit dat de levering van wapensystemen in oorlogstijd en in situaties van aanzienlijke politieke spanning burgers onevenredig sterk kan treffen; benadrukt dat conflicten bij voorkeur op diplomatieke wijze moeten worden opgelost; vraagt de EU-lidstaten daarom werk te maken van een echt gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid;
17. is van oordeel dat een beter toepassing van criterium 8 een doorslaggevende bijdrage zou leveren aan de EU-doelstellingen inzake beleidscoherentie voor ontwikkeling en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) van de VN, in het bijzonder SDG 16.4; vraagt de lidstaten en de EDEO in dit verband gebruik te maken van de lopende evaluatie van de gemeenschappelijk standpunt; beveelt aan om de gebruikersgids in dit verband bij te werken en niet alleen te focussen op het effect van de aankoop van wapens op de ontwikkeling van het ontvangende land, maar ook op de mogelijke schade die aan ontwikkeling wordt toegebracht door het gebruik van wapens, ook in andere landen dan het ontvangende land;
18. stelt voor om na te gaan hoe de EU de lidstaten kan helpen om de acht criteria van het gemeenschappelijk standpunt na te leven, met name door informatie te verstrekken tijdens de risicobeoordelingen, de eindgebruikerscontroles en de verificaties vooraf van verzendingen, alsook door een geregeld bijgewerkte lijst van derde landen ter beschikking te stellen die de criteria van het gemeenschappelijk standpunt in acht nemen;
19. neemt er nota van dat de Raad in 2018 een herevaluatie van de uitvoering van het gemeenschappelijk standpunt en de verwezenlijking van de doelstellingen daarvan verricht; vraagt dat het gemeenschappelijk standpunt wordt geëvalueerd om na te gaan hoe het op nationaal niveau wordt uitgevoerd, en dat daarbij ook wordt gekeken naar de verschillende manieren waarop het in de wet- en regelgeving van de lidstaten ten uitvoer wordt gelegd, de methoden die worden gehanteerd om vergunningsaanvragen te beoordelen en de betrokken overheidsinstanties en ministeries; benadrukt in dit verband dat projecten die in het kader van het onlangs opgezette EDIDP en het toekomstige Defensiefonds worden gefinancierd, onder nationale en EU-controle- en rapportagemechanismen of ‑regelingen moeten vallen en aan volledige parlementaire controle moeten worden onderworpen; is van mening dat ook de voorgestelde Europese Vredesfaciliteit aan volledige parlementaire controle moet worden onderworpen;
20. vraagt de lidstaten het huidige gebrek aan doeltreffendheid in de defensie-uitgaven ten gevolge van duplicatie, fragmentatie en een gebrek aan interoperabiliteit te verhelpen en ervoor te zorgen dat de EU een verschaffer van veiligheid wordt door wapenuitvoer beter te controleren;
21. meent dat productgerelateerde acties met betrekking tot kleine en lichte wapens en wanneer ze hoofdzakelijk voor uitvoerdoeleinden ontwikkeld werden, zouden moeten worden uitgesloten van financiering door de Unie in de context van de toekomstige verordening tot oprichting van het Europees Defensiefonds (EDF) (COM(2018)0476);
22. meent dat het in het kader van de brexit van belang is dat het Verenigd Koninkrijk zich ertoe verbindt gebonden te blijven aan het gemeenschappelijk standpunt en, zoals andere Europese derde landen, de uitvoeringsbepalingen daarvan blijft toepassen;
23. benadrukt dat de ambitie om het concurrentievermogen van de Europese defensiesector te vergroten, de toepassing van de acht criteria van het gemeenschappelijk standpunt niet mag ondermijnen, aangezien zij voorrang hebben op economische, commerciële, sociale of industriële belangen van de lidstaten;
24. meent dat de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2009/43/EG betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap in overeenstemming moet zijn met het gemeenschappelijk standpunt, ook waar het (reserve)onderdelen betreft; merkt op dat het gemeenschappelijk standpunt een onbeperkt toepassingsgebied heeft en dat de acht criteria dus ook gelden voor wapenoverdracht binnen de EU;
25. wijst nogmaals op het nadelige effect dat onvoldoende gecontroleerde uitvoer van technologieën voor cybertoezicht door EU-ondernemingen kan hebben op de veiligheid van de digitale infrastructuur van de EU en de eerbiediging van de mensenrechten; benadrukt in dit verband het belang van een spoedige, effectieve en alomvattende actualisering van de verordening tweeërlei gebruik, herinnert aan het standpunt van het Parlement over het voorstel van de Commissie, dat in januari 2018 met een overweldigende meerderheid is aangenomen, en stelt voor dat de Raad een ambitieus standpunt vaststelt zodat de medewetgevers voor het einde van deze zittingsperiode overeenstemming kunnen bereiken; vraagt de lidstaten bij de controle op uitvoer en bij de toepassing van de acht criteria meer aandacht te besteden aan goederen die voor zowel civiele als militaire doeleinden kunnen worden gebruikt, zoals surveillancetechnologie, en ook aan onderdelen die kunnen worden gebruikt voor cyberoorlogsvoering of om schendingen van de mensenrechten te begaan; vraagt de lidstaten en de Commissie voldoende financiële middelen te investeren in technologie en personeel om mensen op te leiden in specifieke cyberbeveiligingsprogramma's; verzoekt de lidstaten op internationaal niveau te ijveren voor de opname van die goederen in de controlelijsten (met name die van het Wassenaar Arrangement);
26. moedigt de lidstaten aan om uitvoeriger onderzoek te doen naar productie onder licentie in derde landen en extra vrijwaringsmaatregelen te treffen tegen ongewenst gebruik; eist een strikte toepassing van het gemeenschappelijk standpunt wat betreft productie onder licentie in derde landen; vraagt dat productie onder licentie wordt beperkt tot landen die partij zijn bij of ondertekenaar zijn van het Wapenhandelsverdrag (WHV), en dat deze derde landen worden verplicht alleen uitrusting uit te voeren die onder licentie is geproduceerd en waarvoor uitdrukkelijk toestemming is verleend door de oorspronkelijke uitvoerende lidstaat;
27. benadrukt dat er een aanpak moet worden uitgewerkt om situaties waarin lidstaten de acht criteria van het gemeenschappelijk standpunt op uiteenlopende wijze interpreteren hoewel ze producten die in wezen dezelfde zijn, naar vergelijkbare bestemmingen en eindgebruikers uitvoeren, te verhelpen, zodat er een gelijk speelveld blijft bestaan en de geloofwaardigheid van de EU in het buitenland niet in het gedrang komt;
28. verzoekt de lidstaten en de EDEO een specifieke strategie te ontwikkelen om formele bescherming te bieden aan klokkenluiders die melding maken van praktijken van entiteiten en bedrijven in de wapenindustrie die indruisen tegen de criteria en beginselen van het gemeenschappelijk standpunt;
29. eist bovendien dat de acht criteria ook worden uitgebreid tot en worden toegepast op de overdracht van militair, veiligheids- en politiepersoneel, op aan wapenuitvoer gerelateerde diensten, knowhow en opleiding, veiligheidstechnologie en particuliere militaire en veiligheidsdiensten;
30. verzoekt de lidstaten en de EDEO nauw samen te werken om risico's die uit de onttrekking en opslag van wapens voortvloeien, zoals illegale wapenhandel en ‑smokkel, te voorkomen; wijst op het risico dat naar derde landen uitgevoerde wapens via illegale wapenhandel en ‑smokkel opnieuw in de EU worden binnengebracht;
31. verzoekt de lidstaten en de EDEO een nieuw criterium aan het gemeenschappelijk standpunt toe te voegen om te waarborgen dat er bij het verlenen van uitvoervergunningen voldoende rekening wordt gehouden met het risico van corruptie in verband met wapenuitvoer;
Jaarverslag van de Groep Coarm
32. waardeert de inspanningen van de Groep Coarm met betrekking tot samenwerking, coördinatie en convergentie (met name door gebruik te maken van de gids voor de gebruiker van het gemeenschappelijk standpunt) en de versterking en uitvoering van het gemeenschappelijk standpunt, met name wat betreft bewustmakingscampagnes en onderlinge aanpassing en harmonisering in de EU en met derde landen;
33. betreurt de zeer late publicatie van het achttiende jaarverslag over 2015 in maart 2017 en van het negentiende jaarverslag over 2016 in februari 2018; vraagt dat er voor een actuelere en meer gestandaardiseerde rapportageprocedure wordt gezorgd, waarin de maand januari volgend op het jaar waarin de uitvoer plaatsvond, wordt vastgesteld als strikte deadline voor het indienen van bijdragen en de maand maart volgend op het jaar waarin de uitvoer plaatsvond als vaste publicatiedeadline;
34. herinnert eraan dat alle lidstaten overeenkomstig artikel 8, lid 2, van het gemeenschappelijk standpunt verplicht zijn verslag uit te brengen over hun wapenuitvoer en dringt er bij alle lidstaten op aan volledig te voldoen aan hun verplichtingen zoals die in het gemeenschappelijk standpunt zijn vastgelegd; benadrukt dat kwalitatief hoogwaardige en uitgesplitste gegevens over de reële uitvoer cruciaal zijn om inzicht te krijgen in de toepassing van de acht criteria;
35. hekelt het feit dat een aantal lidstaten geen volledige bijdrage aan het negentiende jaarverslag op basis van gedetailleerde, landspecifieke gegevens hebben ingediend; is bezorgd over het feit dat daardoor belangrijke informatie ontbreekt in het jaarverslag van Coarm, dat bijgevolg niet actueel is en geen volledig beeld kan geven van de uitvoeractiviteiten van de lidstaten; is van mening dat er een gestandaardiseerd verificatie- en rapportagesysteem moet worden opgezet om gedetailleerdere en volledigere informatie te verstrekken; vraagt nogmaals dat alle lidstaten die geen volledige gegevens hebben ingediend, met het oog op het volgende jaarverslag aanvullende informatie over hun uitvoer in het verleden verstrekken;
36. merkt op dat de criteria voor weigering volgens het negentiende jaarverslag op uiteenlopende wijze zijn toegepast: criterium 1 is 82 keer aangevoerd, criterium 2 119 keer, criterium 3 103 keer, criterium 4 85 keer, criterium 5 8 keer, criterium 6 12 keer, criterium 7 139 keer en criterium 8 één keer; stelt met bezorgdheid vast dat het aantal geweigerde vergunningen zowel in totaal als relatief gezien is gedaald (in 2016 is slechts 0,76 % van de vergunningsaanvragen afgewezen, tegen bijna 1 % in 2015); is teleurgesteld dat in het verslag nog steeds geen cijfers staan over het resultaat van raadplegingen met betrekking tot kennisgevingen van weigeringen, en vraagt de lidstaten deze gegevens in toekomstige jaarverslagen op te nemen;
37. stelt voor om aanvullende informatie bij de lidstaten in te winnen en zowel op nationaal niveau als in het Coram-jaarverslag te publiceren; stelt ook voor dat het Coarm-jaarverslag wordt aangevuld met een samenvatting waarin trends ten opzichte van de vorige jaren en geaggregeerde cijfers worden vermeld;
Het Parlement en het maatschappelijk middenveld
38. stelt vast dat niet alle nationale parlementen in de EU regeringsbesluiten over vergunningen controleren; wijst op het Reglement van het Parlement, waarin de mogelijkheid van regelmatige reacties op de EU-jaarverslagen over wapenuitvoer wordt geboden en roept in dit verband op de huidige situatie te verbeteren en te garanderen dat het Parlement op het jaarverslag van de Groep Coarm zal reageren met zijn eigen jaarverslag, buiten het quotum om; verzoekt de nationale parlementen eventuele bestaande good practices inzake rapportering over en toezicht op wapenuitvoer uit te wisselen;
39. benadrukt dat voor de nationale parlementen, het Europees Parlement, het maatschappelijk middenveld, de voor wapenuitvoer bevoegde controle-instanties en de sectorale organisaties een belangrijke rol is weggelegd bij het ondersteunen en aanmoedigen van de in het gemeenschappelijk standpunt overeengekomen normen op nationaal en op EU-niveau en bij het opzetten van een transparant controlesysteem waarbij verantwoording wordt afgelegd; dringt daarom aan op een transparant en robuust controlemechanisme dat de rol van de parlementen en het maatschappelijk middenveld versterkt; moedigt de nationale parlementen, het maatschappelijk middenveld en de academische wereld aan om onafhankelijke controle uit te oefenen op wapenhandel en vraagt de lidstaten en de EDEO dergelijke activiteiten, ook financieel, te ondersteunen;
40. benadrukt het belang en de legitimiteit van parlementair toezicht op gegevens over de controle op wapenuitvoer en de wijze waarop die controle wordt uitgevoerd; vraagt in dit verband dat in de nodige maatregelen, ondersteuning en informatie wordt voorzien om ervoor te zorgen dat de functie van publiek toezicht ten volle kan worden uitgeoefend;
41. stelt voor om de uitvoer van producten die in het kader van het EDIDP en/of het Europees Defensiefonds (EDF) zijn gefinancierd, afzonderlijk te vermelden in de gegevens die bij de Groep Coarm worden ingediend, om te zorgen voor een nauwlettende monitoring van de producten die met middelen uit de Europese begroting zijn gefinancierd; vraagt de Raad en het Parlement een gedetailleerd interpretatie- en uitvoeringsregime overeen te komen, met inbegrip van een toezichtsinstantie, een sanctie-instantie en een ethische commissie, opdat de criteria van het gemeenschappelijk standpunt ten minste worden toegepast op de producten die in het kader van het EDIDP en/of het EDF worden gefinancierd, teneinde gelijke uitvoerkaders voor de betrokken landen te waarborgen; is van mening dat de gezamenlijke interpretatie en uitvoering moeten van toepassing dienen te zijn op alle wapenuitvoer uit de lidstaten;
Internationale wapenbeheersing en ontwapening
42. herinnert aan de ambitie van de EU om een wereldspeler ten dienste van de vrede te zijn; is van mening dat de EU recht moet doen aan haar toegenomen verantwoordelijkheid voor vrede en veiligheid in Europa en in de wereld door verdere initiatieven voor betere uitvoercontrolemechanismen en ontwapening te nemen en dat zij, als verantwoordelijke mondiale speler, het voortouw moet nemen, d.w.z. dat de EU een actieve rol moet spelen – en dat de lidstaten hun uiterste best moeten doen om een gemeenschappelijk standpunt in te nemen – op het gebied van non-proliferatie van wapens, wereldwijde ontwapening en controle op wapenoverdracht, alsook door meer onderzoek naar en ontwikkeling van technologieën en processen voor omschakeling van structuren voor militair gebruik naar structuren voor civiel gebruik, en door maatregelen zoals het toekennen van voordelen voor de uitvoer van de goederen in kwestie;
43. herinnert eraan dat alle lidstaten het WHV hebben ondertekend; dringt aan op de universalisering van het WHV en een sterkere focus op de landen die het verdrag niet hebben ondertekend; prijst ook de bewustmakingsinspanningen met betrekking tot het WHV en steunt de effectieve tenuitvoerlegging ervan;
44. moedigt de lidstaten aan om derde landen te helpen bij het opzetten, verbeteren en toepassen van systemen voor de controle op wapens die in overeenstemming zijn met het gemeenschappelijk standpunt;
45. herhaalt nogmaals zijn standpunt over dodelijke autonome wapensystemen; roept op tot een verbod op de uitvoer van producten die worden gebruikt bij de ontwikkeling en productie van dergelijke wapensystemen;
46. wijst erop dat een doeltreffende internationale overeenkomst inzake wapenbeheersing betrekking moet hebben op alle overdrachten, ook overdrachten tussen staten, overdrachten en leasing tussen staten en niet-statelijke eindgebruikers, alsook leningen, giften, hulp of enigerlei andere vorm van overdracht;
o o o
47. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de NAVO en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.
http://www.wassenaar.org/control-lists/, "lijst van goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik en munitie" – Wassenaar Arrangement betreffende exportcontrole voor conventionele wapens en goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik.
"Gedeelde visie, gemeenschappelijke actie: Een sterker Europa – Een integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie", Brussel, juni 2016.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 november 2018 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot toekenning van bevoegdheden aan de mededingingsautoriteiten van de lidstaten voor een doeltreffendere handhaving en ter waarborging van de goede werking van de interne markt (COM(2017)0142 – C8-0119/2017 – 2017/0063(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0142),
– gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 103 en 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0119/2017),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 20 juni 2018 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0057/2018),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. neemt kennis van de verklaring van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;
3. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 november 2018 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad tot toekenning van bevoegdheden aan de mededingingsautoriteiten van de lidstaten voor een doeltreffendere handhaving en ter waarborging van de goede werking van de interne markt
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn (EU) 2019/1.)
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
Verklaring van de Commissie
De Commissie neemt kennis van de tekst van artikel 11 over voorlopige maatregelen zoals overeengekomen door het Europees Parlement en de Raad.
Voorlopige maatregelen kunnen voor mededingingsautoriteiten een cruciaal instrument zijn om ervoor te zorgen dat de mededinging niet wordt geschaad terwijl een onderzoek gaande is.
Om de mededingingsautoriteiten in staat te stellen doeltreffender te reageren op ontwikkelingen op zich snel evoluerende markten, zegt de Commissie toe dat zij binnen twee jaar na de datum van omzetting van deze richtlijn zal analyseren of het treffen van voorlopige maatregelen binnen het European Competition Network kan worden vereenvoudigd. De resultaten van deze analyse zullen worden medegedeeld aan het Europees Parlement en de Raad.
Europees wetboek voor elektronische communicatie ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 november 2018 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (herschikking) COM(2016)0590 – C8-0379/2016 – 2016/0288(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0590),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0379/2016),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie,
– gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door de Zweedse Rijksdag, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 26 januari 2017(1),
– gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 8 februari 2017(2),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten(3),
– gezien de brief d.d. maandag 17 oktober 2016 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie industrie, onderzoek en energie overeenkomstig artikel 104, lid 3, van zijn Reglement,
– gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 29 juni 2018 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien de artikelen 104 en 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie cultuur en onderwijs en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0318/2017),
A. overwegende dat het voorstel van de Commissie volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel louter een codificatie van de bestaande besluiten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen;
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast, rekening houdend met de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 november 2018 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) 2018/... van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie
(herschikking)(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn (EU) 2018/1972.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 november 2018 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie (COM(2016)0591 – C8-0382/2016 – 2016/0286(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0591),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0382/2016),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie,
– gezien Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid,
– gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door de Franse Senaat, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 25 januari 2017(1),
– na raadpleging van het Comité van de Regio's,
– gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 29 juni 2018 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie cultuur en onderwijs en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0305/2017),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 november 2018 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2018/... van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van het Orgaan van Europese regulerende instanties voor elektronische communicatie (Berec) en het Bureau voor ondersteuning van Berec (Berec-Bureau), tot wijziging van Verordening (EU) 2015/2120 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1211/2009
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2018/1971.)
CO2-emissienormen voor nieuwe zware bedrijfsvoertuigen ***I
234k
77k
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 14 november 2018 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van CO2-emissienormen voor nieuwe zware bedrijfsvoertuigen (COM(2018)0284 – C8-0197/2018 – 2018/0143(COD))(1)
Amendement 2 Voorstel voor een verordening Overweging 1 bis (nieuw)
(1 bis) De inzet van emissievrije zware bedrijfsvoertuigen moet bijdragen aan de oplossing van belangrijke stedelijke mobiliteitsproblemen. De keuze van fabrikanten voor dit soort voertuigen is niet alleen essentieel om de CO2‑uitstoot van het wegvervoer te verminderen, maar ook cruciaal voor de doeltreffende vermindering van luchtverontreinigende stoffen en excessieve geluidsniveaus in steden en stedelijke gebieden.
Amendement 3 Voorstel voor een verordening Overweging 2
(2) Naar aanleiding van de strategie voor emissiearme mobiliteit heeft de Commissie in mei19 en november 201720 twee mobiliteitspakketten goedgekeurd. Deze pakketten omvatten een positieve agenda die invulling geeft aan de strategie voor emissiearme mobiliteit en zorgt voor een vlotte transitie naar schone, concurrerende en geconnecteerde mobiliteit voor iedereen.
(2) Naar aanleiding van de strategie voor emissiearme mobiliteit heeft de Commissie in mei19 en november 201720 twee mobiliteitspakketten goedgekeurd. Deze pakketten omvatten een positieve agenda die invulling geeft aan de strategie voor emissiearme mobiliteit en zorgt voor een vlotte transitie naar emissievrije, concurrerende en geconnecteerde mobiliteit voor iedereen.
__________________
__________________
19 Europa in beweging: Agenda voor een sociaal rechtvaardige transitie naar schone, concurrerende en geconnecteerde mobiliteit voor iedereen, COM(2017)0283.
19 Europa in beweging: Agenda voor een sociaal rechtvaardige transitie naar schone, concurrerende en geconnecteerde mobiliteit voor iedereen, COM(2017)0283.
20 Invulling geven aan emissiearme mobiliteit – Een Europese Unie die de planeet beschermt, haar consumenten sterker maakt en haar industrie en werknemers verdedigt, COM(2017)0675.
20 Invulling geven aan emissiearme mobiliteit – Een Europese Unie die de planeet beschermt, haar consumenten sterker maakt en haar industrie en werknemers verdedigt, COM(2017)0675.
Amendement 4 Voorstel voor een verordening Overweging 3
(3) Deze verordening maakt deel uit van het derde "Europa in beweging"-pakket, dat invulling geeft aan de hernieuwde strategie voor het industriebeleid van september 201721, en beoogt het proces dat de Unie in staat moet stellen ten volle profijt te trekken van de modernisering en het koolstofvrij maken van mobiliteit, af te ronden. Met het pakket wordt beoogd de Europese mobiliteit veiliger en toegankelijker, de Europese industrie concurrerender, Europese banen zekerder, en het mobiliteitssysteem schoner en beter aangepast te maken om het probleem van de klimaatverandering aan te pakken.Dit vergt de volledige inzet van de Unie, de lidstaten en belanghebbenden, vooral voor het opvoeren van de inspanningen om CO2-emissies en luchtverontreiniging te verminderen.
(3) Deze verordening maakt deel uit van het derde "Europa in beweging"-pakket, dat invulling geeft aan de hernieuwde strategie voor het industriebeleid van september 201721, en beoogt het proces dat de Unie in staat moet stellen ten volle profijt te trekken van de modernisering en het koolstofvrij maken van mobiliteit, af te ronden. Met het pakket wordt beoogd de Europese mobiliteit veiliger en toegankelijker, de Europese industrie concurrerender en Europese banen zekerder te maken, en de sector tegen 2050 duidelijk op het pad naar emissievrij vervoer te brengen, in volledige overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs. Om een goed evenwicht te vinden tussen het versterken van de inspanningen om de CO2‑emissies en de luchtvervuiling terug te dringen, de innovatie in de automobielsector van de Unie te stimuleren en het mededingingsvermogen van de Unie te versterken, is de volledige inzet van de Unie, de lidstaten en belanghebbenden vereist.
__________________
__________________
21 Investeren in een slimme, innovatieve en duurzame industrie – Een hernieuwde strategie voor het industriebeleid van de EU, COM(2017)0479.
21 Investeren in een slimme, innovatieve en duurzame industrie – Een hernieuwde strategie voor het industriebeleid van de EU, COM(2017)0479.
Amendement 5 Voorstel voor een verordening Overweging 4
(4) Deze verordening biedt, naast de CO2-emissienormen voor personenauto's en lichte bedrijfsvoertuigen, een duidelijk traject voor CO2-emissiereducties van de wegvervoersector en draagt bij tot de verwezenlijking van de bindende doelstelling om de broeikasgasemissies in de gehele economie van de Unie tegen 2030 met ten minste 40 % te verminderen ten opzichte van 1990, zoals onderschreven in de conclusies van de Europese Raad van 23-24 oktober 2014 en tijdens de zitting van de Raad Milieu op 6 maart 2015 goedgekeurd als de voorgenomen nationaal vastgestelde bijdrage van de Unie krachtens de Overeenkomst van Parijs.
(4) Deze verordening biedt, met Verordening (EU) .../... van het Europees Parlement en de Raad22, een duidelijk traject voor CO2‑emissiereducties van de wegvervoersector en draagt bij tot de verwezenlijking van de bindende doelstelling om de broeikasgasemissies in de gehele economie van de Unie tegen 2030 met ten minste 55 % te verminderen ten opzichte van 1990, wat noodzakelijk is om in overeenstemming te zijn met de Overeenkomst van Parijs.
__________________
__________________
22 Verordening (EU) nr. .../... van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto's en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in het kader van de geïntegreerde benadering van de Unie om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 (PB L [...] van [...], blz. [...]).
22 Verordening (EU) nr. .../... van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto's en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in het kader van de geïntegreerde benadering van de Unie om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 (PB L [...] van [...], blz. [...]).
Amendement 6 Voorstel voor een verordening Overweging 4 bis (nieuw)
(4 bis) Derhalve moeten voor 2025 en 2030 CO2‑emissiereductieniveaus voor het gehele wagenpark van de Unie van nieuwe zware bedrijfsvoertuigen worden vastgesteld, gelet op de vervangingstijd van het wagenpark en de noodzaak dat de vervoersector bijdraagt tot de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie voor 2030 en daarna. Een dergelijke stapsgewijze benadering geeft de sector ook een duidelijk en vroegtijdig signaal dat de invoering op de markt van energie-efficiënte technologieën en emissiearme en emissievrije voertuigen niet mag worden uitgesteld.
Amendement 7 Voorstel voor een verordening Overweging 5
(5) De Europese Raad schaarde zich in zijn conclusies van oktober 2014 achter een broeikasgasemissiereductie tegen 2030 van 30 % ten opzichte van 2005 voor de sectoren die geen deel uitmaken van het emissiehandelssysteem van de Unie. De emissies van de wegvervoersector vormen een groot deel van de totale emissies van die sectoren en liggen nog steeds ver boven de niveaus van 1990. Mochten de emissies van de wegvervoersector verder toenemen, dan zouden de verminderingen van andere sectoren om de klimaatverandering tegen te gaan, ongedaan worden gemaakt.
(5) De Europese Raad schaarde zich in zijn conclusies van oktober 2014 achter een broeikasgasemissiereductie tegen 2030 van 30 % ten opzichte van 2005 voor de sectoren die geen deel uitmaken van het emissiehandelssysteem van de Unie. De emissies van de wegvervoersector waren goed voor 25 % van de broeikasgasemissies van de Unie in 2016, waarbij zij voor het derde jaar op rij zijn toegenomen en nog steeds ver boven de niveaus van 1990 liggen. Mochten de emissies van de wegvervoersector verder toenemen, dan zouden de verminderingen van andere sectoren om de klimaatverandering tegen te gaan, ongedaan worden gemaakt.
Amendement 8 Voorstel voor een verordening Overweging 8 bis (nieuw)
(8 bis) Gezien de verwachte toename tot ongeveer 9 % van het aandeel emissies van zware bedrijfsvoertuigen en het feit dat er op dit ogenblik geen CO2‑reductievereisten zijn voor zware bedrijfsvoertuigen, zijn er voor deze categorie voertuigen specifieke maatregelen nodig.
Amendement 9 Voorstel voor een verordening Overweging 9
(9) Om ervoor te zorgen dat het energie-efficiëntiepotentieel ten volle wordt benut en dat de wegvervoersector als geheel bijdraagt tot de overeengekomen broeikasgasemissiereducties, is het passend de reeds bestaande CO2-emissienormen voor nieuwe personenauto's en lichte bedrijfsvoertuigen aan te vullen door CO2-emissienormen voor nieuwe zware bedrijfsvoertuigen vast te stellen. Deze normen zullen een drijvende kracht zijn voor innovatie in brandstofefficiënte technologieën, waarmee de technologische voortrekkersrol van de fabrikanten en leveranciers van de Unie wordt versterkt.
(9) Om ervoor te zorgen dat het energie-efficiëntiepotentieel ten volle wordt benut en dat de wegvervoersector als geheel bijdraagt tot de overeengekomen broeikasgasemissiereducties, is het passend de reeds bestaande CO2‑emissienormen voor nieuwe personenauto's en lichte bedrijfsvoertuigen aan te vullen door CO2‑emissienormen voor nieuwe zware bedrijfsvoertuigen vast te stellen. Deze normen zullen een drijvende kracht zijn voor innovatie in brandstofefficiënte technologieën, waarmee de technologische voortrekkersrol van de fabrikanten en leveranciers van de Unie wordt versterkt en op lange termijn hooggeschoolde banen worden gecreëerd.
Amendement 10 Voorstel voor een verordening Overweging 10
(10) Aangezien klimaatverandering een grensoverschrijdend probleem is, en vanwege de noodzaak een goed functionerende eengemaakte markt voor wegvervoersdiensten en zware bedrijfsvoertuigen te waarborgen, is het passend op het niveau van de Unie CO2-emissienormen voor zware bedrijfsvoertuigen vast te stellen. Die normen moeten het mededingingsrecht onverlet laten.
(10) Aangezien klimaatverandering een grensoverschrijdend probleem is, en vanwege de noodzaak een goed functionerende eengemaakte markt voor wegvervoersdiensten en zware bedrijfsvoertuigen te waarborgen en marktversnippering te vermijden, is het passend op het niveau van de Unie CO2‑emissienormen voor zware bedrijfsvoertuigen vast te stellen. Die normen moeten het mededingingsrecht onverlet laten.
Amendement 12 Voorstel voor een verordening Overweging 12 bis (nieuw)
(12 bis) Een maatschappelijk aanvaardbare en rechtvaardige overgang naar emissievrije mobiliteit tegen 2050 vereist dat in de volledige waardeketen van de automobielsector veranderingen worden doorgevoerd, waarbij mogelijk ongunstige gevolgen voor burgers en regio's in alle lidstaten in aanmerking worden genomen. Het is belangrijk rekening te houden met de maatschappelijke gevolgen van de overgang en proactief te zijn bij de aanpak van de implicaties voor de werkgelegenheid. Het is daarom uiterst belangrijk dat de huidige maatregelen tevens vergezeld gaan van gerichte programma's op Unie-, nationaal en regionaal niveau voor de omscholing, bijscholing en het opnieuw inzetten van werknemers, alsmede opleidingen en initiatieven voor het zoeken naar werk, die worden uitgevoerd in nauwe samenspraak met de sociale partners en de bevoegde autoriteiten.
Amendement 13 Voorstel voor een verordening Overweging 12 ter (nieuw)
(12 ter) Er moet met spoed oplaad- en tankinfrastructuur tot stand komen om vertrouwen te wekken bij consumenten ten aanzien van emissievrije en emissiearme voertuigen, en bovendien moeten de verscheidene steuninstrumenten, zowel op het niveau van de Unie als van de lidstaten, effectief samenwerken om grote publieke en private investeringen te mobiliseren.
Amendement 14 Voorstel voor een verordening Overweging 12 quater (nieuw)
(12 quater) In de strategie voor emissiearme mobiliteit is benadrukt hoe belangrijk het is ervoor te zorgen dat de voor elektrische voertuigen gegenereerde stroom afkomstig is van duurzame energiebronnen en dat er zo snel mogelijk op Unieniveau een initiatief voor de lange termijn wordt gestart met betrekking tot de accu's van de volgende generatie. Om ervoor te zorgen dat deze doelstellingen worden gehaald moet de financiering van technologisch onderzoek met betrekking tot de productie, het beheer en de verwijdering van accu's van elektrische motoren worden opgeschroefd om die motoren steeds milieuvriendelijker te maken.
Amendement 15 Voorstel voor een verordening Overweging 12 quinquies (nieuw)
(12 quinquies) De meeste vrachtvervoerondernemers in de Unie zijn kleine en middelgrote ondernemingen met een beperkte toegang tot financiering. Toekomstige oplossingen moeten derhalve kostenefficiënt en evenwichtig zijn. Een sterke stimulansstructuur en Uniefinancieringsmechanismen zijn van essentieel belang om de introductie van zuinigere voertuigen te ondersteunen.
Amendement 16 Voorstel voor een verordening Overweging 13
(13) In het licht van innovatie en teneinde rekening te houden met de toepassing van nieuwe technologieën ter verbetering van de brandstofefficiëntie van zware bedrijfsvoertuigen, zullen de simulatietool VECTO en Verordening (EU) 2017/2400 voortdurend en tijdig worden geactualiseerd.
(13) In het licht van innovatie en teneinde rekening te houden met de toepassing van nieuwe technologieën ter verbetering van de brandstofefficiëntie van zware bedrijfsvoertuigen, alsook de ontwikkeling van de werkelijke representativiteit van de krachtens Verordening (EU) 2017/2400 bepaalde waarden voor de CO2‑emissies, zullen het simulatie-instrument VECTO en Verordening (EU) 2017/2400 voortdurend en tijdig worden geactualiseerd, en moeten voldoende middelen beschikbaar worden gesteld.Gezien de rol die deze nieuwe technologieën kunnen spelen voor het potentieel om de CO2‑emissies in de vervoersector te verminderen, dient de beoordeling in 2022 de ontwikkeling van het simulatie-instrument VECTO volledig in aanmerking te nemen.
Amendement 17 Voorstel voor een verordening Overweging 14
(14) Op grond van Verordening (EU) 2018/... van het Europees Parlement en de Raad25 moet monitoring plaatsvinden van de krachtens Verordening (EU) 2017/2400 bepaalde gegevens betreffende CO2-emissies. Die gegevens moeten de basis vormen voor het bepalen van de reductiedoelstellingen voor de vier meest vervuilende groepen zware bedrijfsvoertuigen in de Unie, alsook voor het bepalen van de gemiddelde specifieke emissies van een fabrikant in een bepaald kalenderjaar.
(14) Op grond van Verordening (EU) 2018/956 van het Europees Parlement en de Raad25 moet monitoring plaatsvinden van de krachtens Verordening (EU) 2017/2400 bepaalde gegevens betreffende CO2‑emissies. Die gegevens moeten de basis vormen voor het bepalen van de reductiedoelstellingen voor de vier meest vervuilende groepen zware bedrijfsvoertuigen in de Unie, alsook voor het bepalen van de gemiddelde specifieke emissies van een fabrikant in een bepaald kalenderjaar.
(Deze wijziging geldt voor de gehele wetstekst. Bij aanneming van dit amendement moet deze wijziging in de gehele tekst worden doorgevoerd.)
__________________
__________________
25 Verordening (EU) 2018/... van het Europees Parlement en de Raad betreffende de monitoring en de rapportering van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van nieuwe zware bedrijfsvoertuigen, PB L [...] van [...], blz. [...].
25 Verordening (EU) 2018/956 van het Europees Parlement en de Raad van 28 juni 2018 betreffende de monitoring en de rapportering van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van nieuwe zware bedrijfsvoertuigen (PB L 173 van 9.7.2018, blz. 1).
Amendement 18 Voorstel voor een verordening Overweging 15
(15) Voor 2025 moet een reductiedoelstelling worden vastgesteld als een relatieve vermindering ten opzichte van de gemiddelde CO2-emissies van die zware bedrijfsvoertuigen in 2019, die de toepassing van direct beschikbare kostenefficiënte technologieën voor conventionele voertuigen weerspiegelt. De doelstelling voor 2030 moet als streefdoel worden beschouwd en de uiteindelijke doelstelling moet worden bepaald op basis van een in 2022 uit te voeren beoordeling, aangezien er meer onzekerheden zijn over de toepassing van meer geavanceerde technologieën die nog niet direct beschikbaar zijn.
(15) Voor 2025 moet een reductiedoelstelling worden vastgesteld als een relatieve vermindering ten opzichte van de gemiddelde CO2‑emissies van die zware bedrijfsvoertuigen in 2019, die de toepassing van direct beschikbare kostenefficiënte technologieën voor conventionele voertuigen weerspiegelt. Voor 2030 moet ook een reductiedoelstelling worden vastgesteld, op basis van een in 2022 uit te voeren beoordeling, die het ambitieniveau van deze verordening niet mag verlagen en waarbij er rekening mee wordt gehouden dat er meer onzekerheden zijn over de toepassing van meer geavanceerde technologieën die nog niet direct beschikbaar zijn.
Amendement 19 Voorstel voor een verordening Overweging 16
(16) Vloeibaar aardgas (liquified natural gas, lng) is als alternatieve brandstof voor diesel beschikbaar voor zware bedrijfsvoertuigen. De toepassing van de huidige en meer innovatieve toekomstige op lng gebaseerde technologieën, zal bijdragen tot het verwezenlijken van de CO2-emissiedoelstellingen op de korte en de middellange termijn, aangezien het gebruik van lng-technologieën leidt tot lagere CO2-emissies in vergelijking met dieselvoertuigen. Het CO2-emissiereductiepotentieel van lng-voertuigen komt reeds volledig tot uitdrukking in VECTO. De huidige lng-technologieën zorgen ook voor een laag niveau van luchtverontreinigende emissies zoals stikstofoxiden en fijn stof. Er is tevens een adequate minimale tankinfrastructuur opgezet die verder wordt uitgerold als onderdeel van nationale beleidskaders voor de infrastructuur voor alternatieve brandstoffen.
(16) Overeenkomstig de doelstellingen van deze verordening dient als onderdeel van nationale beleidskaders voor de infrastructuur voor alternatieve brandstoffen te worden voorzien in de verdere uitrol van efficiënte, technologieneutrale en adequate tank- en oplaadinfrastructuur.
Amendement 20 Voorstel voor een verordening Overweging 17 bis (nieuw)
(17 bis) Met betrekking tot de werkvoertuigen en de voertuigen van de categorieën M2 en M3 moet de Commissie zo snel mogelijk de technische criteria specificeren voor de definitie van het professionele doel van een voertuig en voor de definitie van onder deze verordening vallende bussen.
Amendement 21 Voorstel voor een verordening Overweging 17 ter (nieuw)
(17 ter) Er dient een valideringsmechanisme voor de uitgangswaarden van 2019 te worden ontwikkeld om de nauwkeurigheid en voordelen van deze verordening te waarborgen.
Amendement 22 Voorstel voor een verordening Overweging 20 bis (nieuw)
(20 bis) Om te zorgen voor flexibiliteit in het stimuleringsmechanisme voor de ontwikkeling van emissievrije zware bedrijfsvoertuigen moeten onderling verbonden fabrikanten de mogelijkheid hebben een groep te vormen op een open, transparante en niet-discriminerende basis. De looptijd van een overeenkomst tot groepsvorming mag ten hoogste vijf jaar bedragen, maar kan verlengd worden. De Commissie moet beschikken over de bevoegdheid om specifieke regels en voorwaarden vast te stellen voor onderling verbonden fabrikanten om een groep te vormen op een open, transparante en niet-discriminerende basis, in overeenstemming met het mededingingsrecht van de Unie.
Amendement 23 Voorstel voor een verordening Overweging 21
(21) Er zijn, afgezien van bussen, nog geen emissievrije en emissiearme zware bedrijfsvoertuigen in de handel verkrijgbaar, zoals wel het geval is voor personen- en bestelauto's. Derhalve moet er, om een soepele overgang naar emissievrije mobiliteit te vergemakkelijken, een specifiek mechanisme in de vorm van superkredieten worden ingevoerd. Dit mechanisme zal voorzien in stimulansen voor de ontwikkeling en inzet op de markt van de Unie van emissievrije en emissiearme zware bedrijfsvoertuigen, die een aanvulling vormen op instrumenten die gericht zijn op de vraagzijde, zoals Richtlijn 2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad26 inzake schone voertuigen.
(21) Met het oog op de soepele overgang naar emissievrije mobiliteit en het voorzien in stimulansen voor de ontwikkeling en inzet op de markt van de Unie van emissievrije en emissiearme zware bedrijfsvoertuigen, die een aanvulling vormen op instrumenten die gericht zijn op de vraagzijde, zoals Richtlijn 2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake schone voertuigen26, moet voor 2025 en 2030 een benchmark vastgesteld worden voor het aandeel van emissievrije en emissiearme zware bedrijfsvoertuigen in het wagenpark van fabrikanten.
_________________
_________________
26 Richtlijn 2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen, gewijzigd bij Richtlijn (EU) .../... [COM(2017)0653] (PB L 120 van 15.5.2009, blz. 5).
26 Richtlijn 2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen, gewijzigd bij Richtlijn (EU) .../... [COM(2017)0653] (PB L 120 van 15.5.2009, blz. 5).
Amendement 24 Voorstel voor een verordening Overweging 21 bis (nieuw)
(21 bis) Het minimumaandeel van emissievrije en emissiearme voertuigen moet worden bepaald om investeringszekerheid te waarborgen voor aanbieders en fabrikanten van oplaadinfrastructuur teneinde de snelle inzet van emissievrije en emissiearme voertuigen op de markt van de Unie te bevorderen, terwijl wordt voorzien in enige mate van flexibiliteit voor de fabrikanten om over hun investeringstermijn te beslissen. Een mechanisme moet worden ingevoerd om fabrikanten te stimuleren om zo snel mogelijk emissievrije en emissiearme voertuigen op de markt van de Unie te brengen.
Amendement 25 Voorstel voor een verordening Overweging 22
(22) Voor de berekening van de gemiddelde specifieke emissies van een fabrikant moeten alle emissievrije en emissiearme zware bedrijfsvoertuigen derhalve meerdere keren worden geteld. De hoogte van de stimulansen moet afhankelijk zijn van de feitelijke CO2-emissies van het voertuig. Om te voorkomen dat de milieudoelstellingen hierdoor worden afgezwakt moet voor de daaruit voortvloeiende besparingen een maximumwaarde gelden.
(22) Voor de berekening van de gemiddelde specifieke CO2‑emissiedoelstelling voor een fabrikant moet zijn prestatie ten opzichte van de benchmark voor 2025 en 2030 voor emissievrije en emissiearme voertuigen in aanmerking worden genomen.Om de ontwikkeling en inzet van dergelijke voertuigen te stimuleren en tegelijkertijd te voorkomen dat de milieudoelstellingen en de efficiëntie van conventionele interne verbrandingsmotoren worden afgezwakt, moet voor de daaruit voortvloeiende aanpassingen een maximumwaarde gelden.
Amendement 26 Voorstel voor een verordening Overweging 24
(24) Ook kleine vrachtauto's, bussen en touringcars die niet aan de CO2-emissienormen van deze verordening hoeven te voldoen, moeten in het stimuleringsmechanisme voor de inzet van emissievrije zware bedrijfsvoertuigen, worden opgenomen. Deze voertuigen dragen ook aanzienlijk bij tot de aanpak van luchtverontreinigingsproblemen in de steden. Er moet echter worden opgemerkt dat er al emissievrije bussen in de handel verkrijgbaar zijn en dat deze worden gestimuleerd met maatregelen die gericht zijn op de vraagzijde, bijvoorbeeld in het kader van overheidsopdrachten. Om ervoor te zorgen dat de stimulansen evenwichtig over de verschillende soorten voertuigen worden verdeeld, moet er derhalve ook een maximumwaarde gelden voor de besparingen die behaald worden met emissievrije kleine vrachtauto's, bussen en touringcars.
(24) Ook kleine vrachtauto's en andere categorieën zware bedrijfsvoertuigen die nog niet aan de CO2‑emissienormen van deze verordening hoeven te voldoen, moeten in het stimuleringsmechanisme voor de inzet van emissievrije zware bedrijfsvoertuigen, worden opgenomen. Deze voertuigen dragen ook aanzienlijk bij tot de aanpak van luchtverontreinigingsproblemen in de steden.
Amendement 28 Voorstel voor een verordening Overweging 29
(29) Wanneer blijkt dat een fabrikant, rekening houdend met de emissiekredieten en -schulden, overtollige emissies heeft, moet de Commissie een boete opleggen in de vorm van een bijdrage voor overtollige emissies. Om de fabrikanten voldoende te stimuleren om maatregelen te nemen om de specifieke CO2-emissies van zware bedrijfsvoertuigen te verlagen, moet de bijdrage hoger zijn dan de gemiddelde marginale kosten van de technologieën die nodig zijn om de doelstellingen te verwezenlijken. De bijdragen worden beschouwd als ontvangsten voor de algemene begroting van de Unie. De methode voor het verzamelen van de bijdragen moet door middel van een uitvoeringshandeling worden vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de krachtens Verordening (EG) nr. 443/2009 vastgestelde methode.
(29) Wanneer blijkt dat een fabrikant, rekening houdend met de emissiekredieten en ‑schulden, overtollige emissies heeft, moet de Commissie een boete opleggen in de vorm van een bijdrage voor overtollige emissies. Om de fabrikanten voldoende te stimuleren om maatregelen te nemen om de specifieke CO2‑emissies van zware bedrijfsvoertuigen te verlagen, is het van belang dat de bijdrage altijd hoger is dan de gemiddelde marginale kosten van de technologieën die nodig zijn om de doelstellingen te verwezenlijken. De bijdragen voor overtollige emissies worden beschouwd als ontvangsten voor de algemene begroting van de Unie. Die bijdragen moeten, in nauwe samenwerking met de sociale partners en bevoegde autoriteiten, worden gebruikt ter ondersteuning van de rechtvaardige overgang van de automobielsector naar emissievrije mobiliteit alsook innovatieve oplossingen die de snelle inzet van emissievrije en emissiearme zware bedrijfsvoertuigen stimuleren. De methode voor het verzamelen van de bijdragen moet door middel van een uitvoeringshandeling worden vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de krachtens Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad1 bis vastgestelde methode.
_____________
1 bis Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto's, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO2‑emissies van lichte voertuigen te beperken (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 1).
Amendement 29 Voorstel voor een verordening Overweging 30
(30) Om te garanderen dat de doelstellingen van deze verordening worden verwezenlijkt, is een degelijk nalevingsmechanisme noodzakelijk. De krachtens Verordening (EU) 2018/... [monitoring en rapportering van zware bedrijfsvoertuigen] op de fabrikanten rustende verplichting om nauwkeurige gegevens te verstrekken en de administratieve boetes die kunnen worden opgelegd als de verplichting niet wordt nageleefd, draagt bij tot het waarborgen van de robuustheid van de gegevens die voor de naleving van de doelstellingen in het kader van deze verordening worden gebruikt.
(30) Om te garanderen dat de doelstellingen van deze verordening worden verwezenlijkt, is een degelijk nalevingsmechanisme noodzakelijk. De krachtens Verordening (EU) 2018/956 op de fabrikanten rustende verplichting om nauwkeurige gegevens te verstrekken en de administratieve boetes die kunnen worden opgelegd als de verplichting niet wordt nageleefd, draagt bij tot het waarborgen van de robuustheid van de gegevens die voor de naleving van de doelstellingen in het kader van deze verordening worden gebruikt. Consumenten en het publiek hebben er belang bij te weten welke fabrikanten voldoen aan de nieuwe emissienormen en welke niet.
Amendement 30 Voorstel voor een verordening Overweging 31
(31) Voor het behalen van de CO2-reducties krachtens deze verordening is het essentieel dat de CO2-emissies van de in gebruik zijnde zware bedrijfsvoertuigen in overeenstemming zijn met de krachtens Verordening (EG) nr. 595/2009 en de uitvoeringsmaatregelen van die verordening vastgestelde bepaalde waarden. Daarom moet de Commissie bij de berekening van de gemiddelde specifieke emissies van een fabrikant rekening kunnen houden met door typegoedkeuringsinstanties geconstateerde systematische non-conformiteit met betrekking tot de CO2-emissies van in gebruik zijnde zware bedrijfsvoertuigen.
(31) Voor het behalen van de CO2‑reducties krachtens deze verordening is het essentieel dat de CO2‑emissies van de in gebruik zijnde zware bedrijfsvoertuigen op de weg in overeenstemming zijn met de krachtens Verordening (EG) nr. 595/2009 en de uitvoeringsmaatregelen van die verordening vastgestelde bepaalde waarden. Daarom moet de Commissie bij de berekening van de gemiddelde specifieke emissies van een fabrikant rekening kunnen houden met door typegoedkeuringsinstanties geconstateerde systematische non-conformiteit met betrekking tot de CO2‑emissies van in gebruik zijnde zware bedrijfsvoertuigen op de weg. Tevens dient onafhankelijk testen door derden van in gebruik zijnde voertuigen op de weg te worden ingevoerd.
Amendement 31 Voorstel voor een verordening Overweging 33
(33) De doeltreffendheid van de in deze verordening vastgestelde doelstellingen voor het verminderen van CO2-emissies is sterk afhankelijk van de representativiteit van de voor het bepalen van de CO2-emissies gebruikte methode. Overeenkomstig het advies van het mechanisme voor wetenschappelijk advies27 voor lichte bedrijfsvoertuigen is het ook in het geval van zware bedrijfsvoertuigen passend een mechanisme in te stellen om te beoordelen of de krachtens Verordening (EU) 2017/2400 bepaalde waarden voor de CO2-emissies en het energieverbruik representatief zijn voor de werkelijkheid. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen de openbare beschikbaarheid van die gegevens te waarborgen en, indien nodig, de procedures vast te stellen die noodzakelijk zijn voor de vaststelling en verzameling van de voor dergelijke beoordelingen vereiste gegevens.
(33) De doeltreffendheid van de in deze verordening vastgestelde doelstellingen voor het verminderen van CO2‑emissies is sterk afhankelijk van de representativiteit van de voor het bepalen van de CO2‑emissies gebruikte methode. Overeenkomstig het advies van het mechanisme voor wetenschappelijk advies27 voor lichte bedrijfsvoertuigen is het ook in het geval van zware bedrijfsvoertuigen passend een mechanisme in te stellen om te beoordelen of de krachtens Verordening (EU) 2017/2400 bepaalde waarden voor de CO2‑emissies en het energieverbruik representatief zijn voor de werkelijkheid. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen de openbare beschikbaarheid van die gegevens te waarborgen en, indien nodig, de procedures vast te stellen die noodzakelijk zijn voor de vaststelling en verzameling van de voor dergelijke beoordelingen vereiste gegevens. Wanneer een significante kloof tussen werkelijke emissiewaarden en de krachtens Verordening (EU) 2017/2400 bepaalde waarden wordt vastgesteld, moet de Commissie de bevoegdheid hebben om de gemiddelde specifieke CO2‑emissies van een fabrikant en, indien nodig, de referentiewaarden van de CO2‑emissies voor 2019 die voor de naleving van deze verordening worden gebruikt, dienovereenkomstig aan te passen.
__________________
__________________
27 Groep op hoog niveau van wetenschappelijk adviseurs, wetenschappelijk advies 1/2016, "Closing the gap between light-duty vehicle real-world CO2 emissions and laboratory testing".
27 Groep op hoog niveau van wetenschappelijk adviseurs, wetenschappelijk advies 1/2016, "Closing the gap between light-duty vehicle real-world CO2 emissions and laboratory testing".
Amendement 32 Voorstel voor een verordening Overweging 34 bis (nieuw)
(34 bis) In haar verslag van 2022 moet de Commissie ook de mogelijkheid beoordelen van de ontwikkeling van een methode voor de evaluatie van de CO2‑emissies tijdens de volledige levenscyclus van zware bedrijfsvoertuigen. Op grond van die evaluatie moet de Commissie, indien nodig, rapportageverplichtingen voor fabrikanten voorstellen en de noodzakelijke voorschriften en procedures voor die rapportages specificeren.
Amendement 33 Voorstel voor een verordening Overweging 36
(36) De uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot artikel 8, lid 3, artikel 9, lid 3, artikel 11, lid 3, en artikel 12, lid 2, moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad28.
(36) Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot het bepalen van de middelen voor het innen van de bijdragen voor overtollige emissies, het vaststellen van gedetailleerde voorschriften voor het rapporteren van afwijkingen in de CO2‑emissies van zware bedrijfsvoertuigen die in gebruik zijn, het publiceren van gegevens, het vaststellen van nadere regels voor de procedures voor het rapporteren van gegevens uit brandstofverbruiksmeters alsook het vaststellen van een methode voor het definiëren van een of meer representatieve voertuigen van een subgroep voertuigen.Deze uitvoeringsbevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad28.
__________________
__________________
28 Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
28 Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
Amendement 34 Voorstel voor een verordening Overweging 37
(37) Teneinde niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de aanpassing van de referentiewaarden van de CO2-emissies krachtens artikel 12, lid 2, en ten aanzien van de wijziging van de bijlagen I en II wat bepaalde technische parameters betreft, met inbegrip van de weegfactoren van de missieprofielen, de belastingen en de jaarlijks afgelegde afstanden, alsook de aanpassingsfactoren voor de belasting. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen plaatsvinden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven29. Om met name te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, dienen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde moment te ontvangen als de deskundigen van de lidstaten, en dienen hun deskundigen stelselmatig toegang te hebben tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen.
(37) Teneinde niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen en aan te vullen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de vaststelling van de technische criteria voor het definiëren van het professionele doel van een voertuig en voor de definitie van stadsbussen, de vaststelling van nadere regels en voorwaarden die onderling verbonden fabrikanten de mogelijkheid geven om een groep te vormen, de vaststelling van een procedure voor het jaarlijks testen van een representatieve steekproef van onderdelen, eenheden en systemen, de aanpassing van de referentiewaarden van de CO2‑emissies, de invoering van een conformiteitstest tijdens het gebruik en op de weg en ten aanzien van de wijziging van de bijlagen I en II wat bepaalde technische parameters betreft, met inbegrip van de weegfactoren van de missieprofielen, de belastingen en de jaarlijks afgelegde afstanden, alsook de aanpassingsfactoren voor de belasting. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen plaatsvinden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven29. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen.
__________________
__________________
29 PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
29 PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
Amendement 35 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – inleidende formule
Om bij te dragen tot het verwezenlijken van de doelstelling van de Unie om uiterlijk in 2030 haar broeikasgasemissies in de in artikel 2 van Verordening (EU) 2018/... [verordening inzake de verdeling van de inspanningen] bedoelde sectoren met 30 % te verminderen ten opzichte van het niveau van 2005, om de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te verwezenlijken en om een goede werking van de interne markt te waarborgen, worden bij deze verordening CO2-emissienormen voor nieuwe zware bedrijfsvoertuigen vastgesteld, waardoor de specifieke CO2-emissies van het wagenpark van nieuwe zware bedrijfsvoertuigen van de Unie in vergelijking met de referentiewaarden van de CO2-emissies als volgt worden verminderd:
Om bij te dragen tot het verwezenlijken van de doelstelling van de Unie om uiterlijk in 2030 haar broeikasgasemissies in de in artikel 2 van Verordening (EU) 2018/842 bedoelde sectoren met 30 % te verminderen ten opzichte van het niveau van 2005, om de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te verwezenlijken en om een goede werking van de interne markt te waarborgen, worden bij deze verordening CO2‑emissieprestatievoorschriften voor nieuwe zware bedrijfsvoertuigen vastgesteld, waardoor de specifieke CO2‑emissies van het wagenpark van nieuwe zware bedrijfsvoertuigen van de Unie in vergelijking met de referentiewaarden van de CO2‑emissies als volgt worden verminderd:
Amendement 36 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – letter a
a) van 1 januari 2025 tot en met 31 december 2029 met 15 %;
a) van 1 januari 2025 tot en met 31 december 2029 met 20 %;
Amendement 37 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – letter b
b) vanaf 1 januari 2030 met ten minste 30 %, behoudens de evaluatie uit hoofde van artikel 13.
b) vanaf 1 januari 2030 met ten minste 35 %, behoudens de evaluatie uit hoofde van artikel 13.
Amendement 38 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 2 bis (nieuw)
Met het oog op de soepele overgang naar emissievrije mobiliteit en het voorzien in stimulansen voor de ontwikkeling en inzet op de markt en in de infrastructuur van de Unie van emissievrije en emissiearme zware bedrijfsvoertuigen, stelt deze verordening in artikel 5 een benchmark vast voor het aandeel van emissievrije en emissiearme zware bedrijfsvoertuigen in het wagenpark van alle fabrikanten voor 2025 en 2030.
De specifieke CO2‑emissies worden aangepast op basis van de prestaties ten opzichte van de benchmark, overeenkomstig bijlage I, punt 4.
Amendement 40 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 1 – alinea 1 - inleidende formule
Deze verordening is van toepassing op nieuwe voertuigen van de categorieën N2 en N3 met de onderstaande kenmerken:
Deze verordening is als eerste stap van toepassing op nieuwe voertuigen van de categorieën N2 en N3 met de onderstaande kenmerken:
Amendement 41 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 1 – alinea 2
Artikel 5 en punt 2.3 van bijlageI zijn tevens van toepassing op voertuigen van de categorieën M2 en M3 en op voertuigen van categorie N die niet binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 510/2011 vallen en die niet de onder a) tot en met d) beschreven kenmerken hebben.
Artikel 1, lid 2 bis, artikel 5, en bijlage I, punt4, zijn tevens van toepassing op voertuigen van categorie N die niet binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 510/2011 van het Europees Parlement en de Raad1 bis vallen en die niet de onder a) tot en met d) beschreven kenmerken hebben. Voorts is artikel 1, lid 2 ter, van toepassing op voertuigen van de categorieën M2 en M3 die aan de in lid 2 bis van dit artikel bedoelde technische criteria voldoen.
_________________
1 bis Verordening (EU) nr. 510/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in het kader van de geïntegreerde benadering van de Unie om de CO2‑emissies van lichte voertuigen te beperken (PB L 145 van 31.5.2011, blz. 1).
Amendement 42 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis. De Commissie stelt overeenkomstig artikel 15 uiterlijk 1 juli 2019 gedelegeerde handelingen vast tot aanvulling van deze verordening middels de vaststelling van de technische criteria voor de definitie van het professionele doel van een voertuig en voor de definitie van onder deze verordening vallende stadsbussen.
Amendement 43 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – alinea 1 – letter h
(h) "werkvoertuig": een niet voor de levering van goederen bestemd zwaar bedrijfsvoertuig, waarvoor de CO2-emissies en het brandstofverbruik uitsluitend voor andere dan de in punt 2.1 van bijlage I bij deze verordening bedoelde missieprofielen zijn bepaald overeenkomstig Verordening (EG) nr. 595/2009 en de uitvoeringsmaatregelen van die verordening;
(h) "werkvoertuig": een niet voor de levering van goederen bestemd zwaar bedrijfsvoertuig, waarvan het professionele doel is vastgesteld op grond van de overeenkomstig artikel 2, lid 2 bis, vastgestelde technische criteria, waarvoor de CO2‑emissies en het brandstofverbruik uitsluitend voor andere dan de in punt 2.1 van bijlage I bij deze verordening bedoelde missieprofielen zijn bepaald overeenkomstig Verordening (EG) nr. 595/2009 en de uitvoeringsmaatregelen van die verordening;
Amendement 44 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – alinea 1 – letter k
(k) "emissiearm zwaar bedrijfsvoertuig": een zwaar bedrijfsvoertuig dat geen emissievrij zwaar bedrijfsvoertuig is, met specifieke CO2-emissies die minder dan 350g CO2/km bedragen zoals bepaald overeenkomstig punt 2.1 van bijlage I;
(k) "emissiearm zwaar bedrijfsvoertuig": een zwaar bedrijfsvoertuig dat geen emissievrij zwaar bedrijfsvoertuig is, met specifieke CO2‑emissies, zoals bepaald overeenkomstig bijlage I, punt 2.1, die lager zijn dan 50% van de referentiewaarden van de CO2‑emissies van elke subgroep, zoals bepaald overeenkomstig bijlage I, punt 3;
Amendement 46 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – alinea 1 – letter b
b) de overeenkomstig artikel 5 bepaalde factor voor emissievrije en emissiearme voertuigen.
Schrappen
Amendement 47 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – lid 1 – alinea 1
Vanaf 2020 en in elk daaropvolgend kalenderjaar bepaalt de Commissie, door middel van de in artikel 10, lid 1, bedoelde uitvoeringshandelingen, voor elke fabrikant de in artikel 4, onder b), bedoelde factor voor emissievrije en emissiearme voertuigen voor het voorgaande kalenderjaar.
Met ingang van 1 januari 2025 wordt het specifieke aandeel van emissievrije en emissiearme zware bedrijfsvoertuigen in het wagenpark van de fabrikant in een kalenderjaar getoetst aan de volgende waarden:
vanaf 2025: ten minste 5 %;
vanaf 2030: 20 %, behoudens de evaluatie ingevolge artikel 13.
Amendement 48 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – lid 1 – alinea 2
De factor voor emissievrije en emissiearme voertuigen houdt rekening met het aantal en de CO2-emissies van emissievrije en emissiearme zware bedrijfsvoertuigen in het wagenpark van de fabrikant in een kalenderjaar, met inbegrip van emissievrije voertuigen van de in artikel 2, lid 1, tweede alinea, bedoelde categorieën, alsook emissievrije en emissiearme werkvoertuigen.
Schrappen
Amendement 49 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – lid 1 – alinea 3
De factor voor emissievrije en emissiearme voertuigen wordt berekend overeenkomstig punt 2.3 van bijlage I.
Schrappen
Amendement 50 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – lid 2 – alinea 1
Voor de toepassing van lid1 worden de emissievrije en emissiearme zware bedrijfsvoertuigen als volgt geteld:
Om aan de in lid 1 vermelde doelstellingen te voldoen, is deze verordening ook van toepassing op voertuigen van categorie N die niet binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr.510/2011 vallen en die niet de in artikel 2, lid 1, onder a) tot en met d), van deze verordening beschreven kenmerken hebben.
a) een emissievrij zwaar bedrijfsvoertuig telt als twee voertuigen;
b) een emissiearm zwaar bedrijfsvoertuig telt als maximaal twee voertuigen, al naargelang de specifieke CO2-emissies ervan en de emissiedrempel van 350 g CO2/km.
Amendement 51 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – lid 3
3. De factor voor emissievrije en emissiearme voertuigen kan de gemiddelde specifieke emissies van een fabrikant met hoogstens 3 % verlagen. De bijdrage van emissievrije zware bedrijfsvoertuigen van de in artikel 2, lid 1, tweede alinea, bedoelde categorieën tot die factor kan de gemiddelde specifieke emissies van een fabrikant met hoogstens 1,5 % verlagen.
Schrappen
Amendement 52 Voorstel voor een verordening Artikel 7 – lid 2
2. Het in lid1, ondera), bedoelde CO2-reductietraject wordt voor elke fabrikant overeenkomstig punt5.1 van bijlage I bepaald op basis van een lineair traject tussen de in artikel1, tweede alinea, bedoelde referentiewaarden van de CO2-emissies en de ondera) van dat artikel vermelde doelstelling voor 2025, en tussen de doelstelling voor 2025 en de onderb) van dat artikel beschreven doelstelling voor 2030.
2. Het in lid 1, onder a), bedoelde CO2‑reductietraject wordt voor elke fabrikant overeenkomstig bijlage I, punt 5.1, bepaald op basis van een lineair traject tussen de in artikel 1, lid 1, tweede alinea, bedoelde referentiewaarden van de CO2‑emissies en de onder a) van dat artikel vermelde doelstelling voor 2025, en tussen de doelstelling voor 2025 en de onder b) van dat artikel beschreven doelstelling voor 2030.
Amendement 53 Voorstel voor een verordening Artikel 7 bis (nieuw)
Artikel 7 bis
Groepsvorming
1. Onderling verbonden fabrikanten kunnen met het oog op de nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van artikel 5 een groep vormen.
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening middels de vaststelling van specifieke voorschriften en voorwaarden die onderling verbonden fabrikanten de mogelijkheid bieden een groep te vormen op een open, transparante en niet‑discriminerende basis.
Amendementen 74 en 75 Voorstel voor een verordening Artikel 8 – lid 1
1. Wanneer overeenkomstig lid 2 blijkt dat een fabrikant overtollige emissies heeft in een bepaald kalenderjaar vanaf 2025, legt de Commissie een bijdrage voor overtollige emissies op, die met onderstaande formule wordt berekend:
1. Wanneer overeenkomstig lid 2 blijkt dat een fabrikant overtollige emissies heeft in een bepaald kalenderjaar vanaf 2025, legt de Commissie de fabrikant of de groepsbeheerder, naargelang van het geval, een bijdrage voor overtollige emissies op, die met onderstaande formule wordt berekend:
voor de periode 2025-2029:
(Bijdrage voor overtollige emissies) = (Overtollige emissies x 6800 EUR/gCO2/tkm)
(Bijdrage voor overtollige emissies) = (Overtollige emissies x 5000 EUR/g CO2/tkm);
vanaf 2030:
(Bijdrage voor overtollige emissies) = (Overtollige emissies x 6 800 EUR/g CO2/tkm).
De Commissie zorgt ervoor dat de bijdrage voor overtollige emissies altijd hoger is dan de gemiddelde marginale kosten van de technologieën die nodig zijn om de doelstellingen als bedoeld in artikel 1, eerste alinea, te verwezenlijken.
Amendement 55 Voorstel voor een verordening Artikel 8 – lid 4
4. De bijdragen voor overtollige emissies worden beschouwd als ontvangsten voor de algemene begroting van de Unie.
4. De bijdragen voor overtollige emissies worden beschouwd als ontvangsten voor de algemene begroting van de Unie. Deze bijdragen worden aangewend ter aanvulling van Uniemaatregelen en nationale maatregelen, teneinde, in nauwe samenwerking met de sociale partners en de bevoegde autoriteiten, het ontwikkelen van vaardigheden en het herverdelen van werknemers in de automobielsector in alle getroffen lidstaten te bevorderen, in het bijzonder in de gebieden en de gemeenschappen die het zwaarst worden getroffen door de overgang, en zo bij te dragen aan een rechtvaardige overgang naar emissievrije en emissiearme mobiliteit.
Amendement 56 Voorstel voor een verordening Artikel 9 – lid 2
2. De Commissie houdt bij de berekening van de gemiddelde specifieke emissies van een fabrikant rekening met die afwijkingen.
2. De Commissie houdt rekening met die afwijkingen bij de berekening van de gemiddelde specifieke emissies van een fabrikant, en bij de aanpassing, indien nodig, van de referentiewaarden van CO2‑emissies van 2019, berekend overeenkomstig bijlage I, punt 3.
Amendement 57 Voorstel voor een verordening Artikel 9 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis. Teneinde de nauwkeurigheid van de door fabrikanten overeenkomstig Verordening (EU) 2018/956 en Verordening (EU) 2017/2400 gerapporteerde gegevens te waarborgen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 15 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening middels de vaststelling van een procedure voor het met ingang van 2019 jaarlijks testen van een representatieve steekproef van de in artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) 2017/2400 gespecificeerde onderdelen, afzonderlijke technische eenheden en systemen van de voertuigen die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen. De resultaten van die tests worden vergeleken met de gegevens die door de fabrikanten krachtens Verordening (EU) 2017/2400 zijn ingevoerd en, indien systematisch onregelmatigheden worden geconstateerd, worden hun overeenkomstig bijlage I, punt 2.7 berekende gemiddelde specifieke emissies, en, indien nodig, de overeenkomstig bijlage I, punt 3, berekende referentiewaarden van de CO2‑emissies van 2019, aangepast.
Amendement 58 Voorstel voor een verordening Artikel 10 – lid 1 – alinea 1 – letter b
(b) vanaf 2020: de in artikel 5 bedoelde factor voor emissievrije en emissiearme voertuigen;
(b) vanaf 2020: voor elke fabrikant zijn in artikel 5, lid 1, bedoelde specifieke aandeel emissievrije en emissiearme zware bedrijfsvoertuigen in het voorgaande kalenderjaar;
Amendement 59 Voorstel voor een verordening Artikel 11
Artikel 11
Artikel 11
Werkelijke CO2-emissies en werkelijk energieverbruik
Werkelijke CO2‑emissies en werkelijk energieverbruik
1. De Commissie monitort en beoordeelt in hoeverre de overeenkomstig Verordening (EU) 2017/2400 bepaalde waarden voor de CO2-emissies en het brandstofverbruik representatief zijn voor de werkelijkheid. Zij waarborgt dat het publiek wordt ingelicht over hoe die representativiteit zich in de loop van de tijd ontwikkelt.
1. De Commissie monitort en beoordeelt in hoeverre de overeenkomstig Verordening (EU) 2017/2400 bepaalde waarden voor de CO2‑emissies en het brandstofverbruik representatief zijn voor de werkelijkheid.
2. Daartoe zorgt de Commissie ervoor dat robuuste niet-persoonsgebonden gegevens van fabrikanten of nationale instanties, naargelang de omstandigheden, beschikbaar zijn over de werkelijke CO2-emissies en het werkelijke energieverbruik van zware bedrijfsvoertuigen.
2. Daartoe zorgt de Commissie ervoor dat robuuste gegevens van fabrikanten of nationale instanties, naargelang de omstandigheden, beschikbaar zijn, inclusief voor derden ten behoeve van onafhankelijke tests, over de werkelijke CO2‑emissies en het werkelijke energieverbruik van zware bedrijfsvoertuigen, gebaseerd op gegevens van genormaliseerde totaalverbruikmeters.
2 bis. De Commissie stelt overeenkomstig artikel 15 uiterlijk 31 december 2019 gedelegeerde handelingen vast tot aanvulling van deze verordening middels de invoering van een conformiteitstest tijdens het gebruik en op de weg die ervoor zorgt dat de CO2‑emissies en het brandstofverbruik van zware bedrijfsvoertuigen op de weg de krachtens Verordening (EU) 2017/2400 en Verordening (EU) 2018/956 gerapporteerde monitoringgegevens met niet meer dan 10 % overschrijden. De Commissie houdt bij de berekening van de gemiddelde specifieke CO2‑emissies van een fabrikant en, indien nodig, bij de aanpassing van de referentiewaarden van de CO2‑emissies van 2019 rekening met elke afwijking die deze drempel overschrijdt.
2 ter. De Commissie zorgt ervoor dat het publiek wordt ingelicht over hoe de in lid 1 bedoelde werkelijke representativiteit zich in de loop der tijd ontwikkelt.
3. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde maatregelen vaststellen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
3. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde specifieke voorschriften betreffende de procedures voor het rapporteren van gegevens van totaalverbruikmeters vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Amendement 60 Voorstel voor een verordening Artikel 12 – lid 1
1. Om ervoor te zorgen dat de technische parameters die worden gebruikt voor de berekening van de gemiddelde specifieke emissies van een fabrikant krachtens artikel 4 en de berekening van de specifieke emissiedoelstellingen krachtens artikel 6, worden aangepast aan de technische vooruitgang en de evolutie van goederenlogistiek, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 15 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de volgende bepalingen van de bijlagen I en II te wijzigen:
1. Om ervoor te zorgen dat de technische parameters die worden gebruikt voor de berekening van de gemiddelde specifieke emissies van een fabrikant krachtens artikel 4 en de berekening van de specifieke emissiedoelstellingen krachtens artikel 6, worden aangepast aan de technische vooruitgang en de evolutie van goederenlogistiek, zorgt de Commissie voor de voortdurende en tijdige actualisering van het simulatie-instrument VECTO, en is zij bevoegd overeenkomstig artikel 15 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de volgende bepalingen van de bijlagen I en II te wijzigen:
Amendement 61 Voorstel voor een verordening Artikel 13 – alinea 1
De Commissie dient uiterlijk op 31 december 2022 een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad over de doeltreffendheid van deze verordening, de ingevolge artikel 1 vast te stellen CO2-reductiedoelstelling voor 2030 en de vaststelling van CO2-reductiedoelstellingen voor andere soorten zware bedrijfsvoertuigen, waaronder aanhangwagens. Dat verslag bevat tevens een beoordeling van de doeltreffendheid van de bepalingen die in het bijzonder gelden voor emissievrije en emissiearme voertuigen, en met name bussen, rekening houdend met de in Richtlijn 2009/33/EG30 vastgestelde doelstellingen, en het CO2-kredietsysteem; alsook van de wenselijkheid om de toepassing van die bepalingen in 2030 en daarna te verlengen; het verslag gaat, indien gewenst, vergezeld van een voorstel tot wijziging van deze verordening.
De Commissie dient uiterlijk op 31 december 2022 een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad over de doeltreffendheid van deze verordening, de ingevolge artikel 1, aan te passen CO2‑reductiedoelstelling voor 2030, indien nodig, de ingevolge artikel 5 aan te passen benchmark voor 2030 voor het aandeel van emissievrije en emissiearme voertuigen, indien nodig, en de vaststelling van CO2‑reductiedoelstellingen voor andere soorten zware bedrijfsvoertuigen, waaronder aanhangwagens en werkvoertuigen zoals vuilniswagens. Dat verslag bevat tevens een beoordeling van de doeltreffendheid van de bepalingen die in het bijzonder gelden voor de inzet van emissievrije en emissiearme voertuigen, en met name bussen, rekening houdend met de in Richtlijn 2009/33/EG30 vastgestelde doelstellingen, en het CO2‑kredietsysteem; alsook van de wenselijkheid om de toepassing van die bepalingen in 2030 en daarna te verlengen, de uitrol van de noodzakelijke oplaad- en tankinfrastructuur, de mogelijkheid van de invoering van CO2‑normen voor motoren, met name voor werkvoertuigen, de verschillende voertuigcombinaties die de op nationaal vervoer toepasselijke standaardafmetingen overschrijden, zoals modulaire concepten, de werkelijke representativiteit van de overeenkomstig Verordening (EU) 2017/2400 bepaalde CO2‑emissie- en brandstofverbruikswaarden, alsmede een beoordeling van de actualisering van het VECTO-simulatie-instrument. Het verslag gaat, indien gewenst, vergezeld van een voorstel tot wijziging van deze verordening.
_______________
________________
30 Richtlijn 2009/33/EG inzake schone voertuigen, gewijzigd bij Richtlijn .../.../EU
30 Richtlijn 2009/33/EG inzake schone voertuigen, gewijzigd bij Richtlijn .../.../EU
Amendement 76 Voorstel voor een verordening Artikel 13 – alinea 1 bis (nieuw)
De Commissie ontwikkelt uiterlijk op 31 december 2020 een specifieke methode om voor cng- en lng-toepassingen bij de berekening van de gemiddelde emissies van het wagenpark ook rekening te houden met het effect van het gebruik van geavanceerde en hernieuwbare gasvormige transportbrandstoffen – in overeenstemming met de duurzaamheidscriteria als bepaald in RED II. De methode gaat indien nodig vergezeld van een voorstel tot wijziging van deze verordening.
Amendement 73 Voorstel voor een verordening Artikel 13 – alinea 1 ter (nieuw)
De Commissie beoordeelt voorts de mogelijkheid van de ontwikkeling van een methode voor de evaluatie van de CO2-emissies tijdens de volledige levenscyclus van alle op de markt van de Unie aangeboden zware bedrijfsvoertuigen. Op grond van die beoordeling dient de Commissie, indien nodig, een wetgevingsvoorstel in bij het Europees Parlement en de Raad met het oog op de vaststelling van rapportageverplichtingen van levenscyclusemissies voor fabrikanten en de noodzakelijke specifieke voorschriften en procedures voor die rapportages.
Amendement 62 Voorstel voor een verordening Artikel 14 – lid 1
1. De Commissie wordt bijgestaan door het xxx-comité, ingesteld bij Verordening (EU) 2018/... [governance]. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 26 van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad1 bis ingestelde Comité klimaatverandering. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
_________________
1 bis Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 13).
Amendement 63 Voorstel voor een verordening Artikel 15 – lid 2
2. De in artikel 10, lid 2, en artikel 12, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [de datum van inwerkingtreding van deze verordening].
2. De in artikel 2, lid 2 bis, artikel 7 bis, artikel 9, lid 3 bis, artikel 10, lid 2, artikel 11, lid 2 bis, en artikel 12, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [de datum van inwerkingtreding van deze verordening].
Amendement 64 Voorstel voor een verordening Artikel 15 – lid 3
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 10, lid 2, en artikel 12, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handeling onverlet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 2, lid 2 bis, artikel 7 bis, artikel 9, lid 3 bis, artikel 10, lid 2, artikel 11, lid 2 bis, en artikel 12, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handeling onverlet.
Amendement 65 Voorstel voor een verordening Artikel 15 – lid 6
6. Een overeenkomstig artikel 10, lid 2, en artikel 12, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad tot twee maanden verlengd.
6. Een overeenkomstig artikel 2, lid 2 bis, artikel 7 bis, artikel 9, lid 3 bis, artikel 10, lid 2, artikel 11, lid 2 bis, en artikel 12, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad tot twee maanden verlengd.
Amendement 66 Voorstel voor een verordening Artikel 16 – alinea 1 Verordening (EG) nr. 595/2009 Artikel 5 – lid 4 – letter l
een procedure om aan de hand van passende en representatieve voorbeelden na te gaan of voertuigen die zijn geregistreerd en in het verkeer zijn gebracht, in overeenstemming zijn met de overeenkomstig deze verordening en de maatregelen ter uitvoering ervan bepaalde waarden voor CO2-emissies en brandstofverbruik.".
"l) een procedure om aan de hand van passende en representatieve voorbeelden na te gaan of voertuigen die zijn geregistreerd en in het verkeer zijn gebracht, in overeenstemming zijn met de overeenkomstig deze verordening en de maatregelen ter uitvoering ervan bepaalde waarden voor CO2‑emissies en brandstofverbruik; die procedure wordt ook uitgevoerd door geaccrediteerde en onafhankelijke derden overeenkomstig artikel 13, lid 10, van Verordening (EU) 2018/8581 bis van het Europees Parlement en de Raad."
_______________
1 bis Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 715/2007 en (EG) nr. 595/2009 en tot intrekking van Richtlijn 2007/46/EG (PB L 151 van 14.6.2018, blz. 1).
Amendement 77 Voorstel voor een verordening Artikel 16 bis (nieuw)
Artikel 16 bis
Wijziging van Richtlijn 96/53/EG van de Raad
In bijlage I bij Richtlijn 96/53/EG1 bis worden de volgende punten toegevoegd na punt 2.2.4.2: "2.2.5. Het maximaal toegestane gewicht van door alternatieve brandstoffen aangedreven voertuigcombinaties zoals gedefinieerd in artikel 5, lid 2, onder b), van Verordening (EU) 2018/... [Voorstel voor een verordening COM(2018)0284] wordt met het voor de alternatieve brandstoftechnologie vereiste extra gewicht verhoogd met ten hoogste 1 ton.
2.2.6. Het maximaal toegestane gewicht van emissievrije voertuigcombinaties wordt verhoogd met het voor de emissievrije technologieën vereiste extra gewicht, dat afhankelijk is van het nulemissiebereik van het voertuig, met ten hoogste 2 ton. De Commissie stelt uiterlijk op 1 juli 2019 een formule vast voor de berekening van het vereiste gewicht."
____________________________
1 bis Richtlijn 96/53/EG van de Raad van 25 juli 1996 houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (PB L 235 van 17.9.1996, blz. 59).
Amendement 67 Voorstel voor een verordening Bijlage I – punt 2 – punt 2.3
2.3. Berekening van de factor voor emissievrije en emissiearme voertuigen, bedoeld in artikel 5
Schrappen
Voor elke fabrikant en elk kalenderjaar wordt de in artikel 5 bedoelde factor voor emissievrije en emissiearme voertuigen (ZLEV) als volgt berekend:
ZLEV = V / (Vconv + Vzlev) met een minimum van 0,97
waarbij
V = het aantal nieuwe zware bedrijfsvoertuigen van de fabrikant, met uitzondering van alle werkvoertuigen overeenkomstig artikel 4, onder a).
Vconv = het aantal nieuwe zware bedrijfsvoertuigen van de fabrikant, met uitzondering van alle werkvoertuigen overeenkomstig artikel 4, onder a), en met uitzondering van emissievrije en emissiearme zware bedrijfsvoertuigen;
Vzlev = de som van Vin en Vout,
waarbij
nihil
met als de som van alle nieuwe emissievrije en emissiearme zware bedrijfsvoertuigen met de in artikel 2, lid 1, onder a) tot en met d), bedoelde kenmerken;
nihil
CO2v = de specifieke CO2-emissies in g/km van een emissievrij of emissiearm zwaar bedrijfsvoertuig v, bepaald overeenkomstig punt 2.1;
Vout = het totale aantal emissievrije zware bedrijfsvoertuigen van de in artikel 2, lid 1, tweede alinea, bedoelde categorieën, vermenigvuldigd met 2, en met een maximum van 1,5 % van Vconv.
Amendement 68 Voorstel voor een verordening Bijlage I – punt 2 – punt 2.7 – formule
CO2 = ZLEV × ∑ sg sharesg × MPWsg × avgCO2sg
CO2 = ∑ sg sharesg × MPWsg × avgCO2sg
waarbij
waarbij
∑ sg = de som van alle subgroepen;
∑ sg = de som van alle subgroepen;
ZLEV = zoals bepaald in punt 2.3.
share,sg = zoals bepaald in punt 2.4.
share,sg = zoals bepaald in punt 2.4.
MPWsg = zoals bepaald in punt 2.6.
MPWsg = zoals bepaald in punt 2.6.
avgCO2sg = zoals bepaald in punt 2.2.
avgCO2sg = zoals bepaald in punt 2.2.
Amendement 69 Voorstel voor een verordening Bijlage I – punt 4 – alinea 1 – formule – regel 1
Amendement 70 Voorstel voor een verordening Bijlage I – punt 4 – alinea 1 – formule – regel 4
rf = de CO2-reductiedoelstelling (in %) zoals gespecificeerd in artikel1, onder a) en b), voor het specifieke kalenderjaar;
rf = de CO2-reductiedoelstelling (in %) zoals gespecificeerd in artikel1, eerste alinea, onder a) en b), voor het specifieke kalenderjaar;
Amendement 71 Voorstel voor een verordening Bijlage I – punt 4 – alinea 1 bis (nieuw)
Voor de periode tot en met 2029 geldt: ZLEV_benchmark_factor = (1+y-x), tenzij deze som groter is dan 1,03 of kleiner is dan 0,97; in dat geval wordt de ZLEV_benchmark_factor afhankelijk van het geval op 1,03 of 0,97 vastgesteld.
waarbij
x = 5 %;
y = het aandeel emissievrije en emissiearme voertuigen in het wagenpark van nieuw geregistreerde zware bedrijfsvoertuigen van de fabrikant berekend als de som van het totale aantal emissievrije voertuigen van de categorie N dat niet onder het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 510/2011 valt en niet voldoet aan de kenmerken vastgelegd in artikel 2, lid 1, onder a) tot en met d), en van het totale aantal emissiearme en emissievrije voertuigen die voldoen aan de in artikel 2, lid 1, onder a) tot en met d), vastgestelde kenmerken, waarbij elk voertuig wordt geteld als ZLEV_specific in overeenstemming met de onderstaande formule, gedeeld door het totale aantal voertuigen dat in het relevante kalenderjaar is geregistreerd;
ZLEV_specific = 1- (CO2v/(0,5*rCO2sg), waarbij:
CO2v = de specifieke CO2-emissies in g/km van een emissievrij of emissiearm zwaar bedrijfsvoertuig v, bepaald overeenkomstig punt 2.1;
rCO2sg = zoals bepaald in sectie 3.
Amendement 72 Voorstel voor een verordening Bijlage I – punt 4 – alinea 1 ter (nieuw)
Voor 2030 geldt: ZLEV_benchmark_factor = (1+y-x), tenzij deze som groter is dan 1,05; in dat geval wordt de ZLEV_benchmark_factor op 1,05 vastgesteld;
indien deze som tussen 1,0 en 0,98 ligt, wordt de ZLEV_benchmark_factor op 1,0 vastgesteld;
indien deze som lager is dan 0,95, wordt de ZLEV-factor op 0,95 vastgesteld.
waarbij
x = 20 %, behoudens de evaluatie ingevolge artikel 13;
y = het aandeel emissievrije en emissiearme voertuigen in het wagenpark van nieuw geregistreerde zware bedrijfsvoertuigen van de fabrikant berekend als de som van het totale aantal emissievrije voertuigen van de categorie N dat niet onder het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 510/2011 valt en niet voldoet aan de kenmerken vastgelegd in artikel 2, lid 1, onder a) tot en met d), en van het totale aantal emissiearme en emissievrije voertuigen die voldoen aan de in artikel 2, lid 1, onder a) tot en met d), vastgestelde kenmerken, waarbij elk voertuig wordt geteld als ZLEV_specific in overeenstemming met de onderstaande formule, gedeeld door het totale aantal voertuigen dat in het relevante kalenderjaar is geregistreerd;
ZLEV_specific = 1- (CO2v/(0,5*rCO2sg), waarbij:
CO2v = de specifieke CO2-emissies in g/km van een emissievrij of emissiearm zwaar bedrijfsvoertuig v, bepaald overeenkomstig punt 2.1;
De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0354/2018).
Noodzaak van een allesomvattend mechanisme voor democratie, rechtsstaat en grondrechten
131k
52k
Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2018 over de noodzaak van een omvattend EU‑mechanisme voor de bescherming van democratie, de rechtsstaat en grondrechten (2018/2886(RSP))
– gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien zijn resolutie van 25 oktober 2016 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de instelling van een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten(1) (DRG),
– gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, de verdragen, aanbevelingen, resoluties en verslagen van de Parlementaire Vergadering, het Comité van ministers, de commissaris voor de rechten van de mens en de Venetiëcommissie van de Raad van Europa,
– gezien Advies nr. 1/2018 van de Europese Rekenkamer van 17 juli 2018 over het voorstel van 2 mei 2018 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten,
– gezien het verslag over de grondrechten 2018 van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA),
– gezien de mededeling van de Commissie van 11 maart 2014 getiteld "Een nieuw EU‑kader voor het versterken van de rechtsstaat" (COM(2014)0158),
– gezien zijn resolutie van 12 september 2018 over een voorstel houdende een verzoek aan de Raad om overeenkomstig artikel 7, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie te constateren dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending door Hongarije van de waarden waarop de Unie berust(2),
– gezien zijn resolutie van 1 maart 2018 over het besluit van de Commissie om de procedure van artikel 7, lid 1, VEU in te leiden ten aanzien van de situatie in Polen(3),
– gezien zijn resolutie van 15 november 2017 over de rechtsstaat in Malta(4),
– gezien zijn resolutie van 19 april 2018 over de bescherming van onderzoeksjournalisten in Europa: de zaak van de Slowaakse journalist Ján Kuciak en Martina Kušnírová(5),
– gezien zijn debat in de plenaire vergadering op 3 oktober 2018 over de rechtsstaat in Roemenië,
– gezien zijn resolutie van 1 maart 2018 over de situatie van de grondrechten in de EU in 2016(6),
– gezien het voorstel van de Commissie van 2 mei 2018 voor een verordening van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027 (COM(2018)0322),
– gezien het EU-scorebord voor justitie van 2018,
– gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de Europese Unie gestoeld is op de waarden eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren, en dat de lidstaten deze waarden gemeen hebben;
B. overwegende dat de rechtsstaat, democratie en grondrechten een driehoeksverhouding vormen en elkaar versterken en samen de constitutionele kern van de EU en haar lidstaten beschermen;
C. overwegende dat de Commissie in 2014 een kader voor de rechtsstaat heeft vastgesteld; overwegende dat dit kader slechts eenmaal is gebruikt en dat dit instrument ontoereikend is gebleken om bedreigingen voor de rechtsstaat te voorkomen of weg te nemen;
D. overwegende dat de Europese Unie niet over een objectief en permanent mechanisme beschikt om toezicht te houden op de democratie, de grondrechten en de rechtsstaat in alle lidstaten;
E. overwegende dat het EU‑scorebord voor justitie van 2018 uitwijst dat er nog sprake is van problemen wat betreft de werking van de rechtsstelsels van de lidstaten en de impact van bepaalde hervormingen in de lidstaten;
F. overwegende dat er een groot aantal inbreukprocedures loopt op het gebied van justitie, grondrechten en burgerschap(7);
G. overwegende dat het FRA diverse verslagen heeft gepubliceerd waarin wordt gewezen op de uitdagingen voor de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten in verschillende lidstaten, zoals de steeds beperktere ruimte voor maatschappelijke organisaties in Europa(8);
H. overwegende dat er ad‑hocreacties op bedreigingen voor de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten zijn waargenomen, die hebben geleid tot zeer uiteenlopende benaderingen in de verschillende lidstaten;
I. overwegende dat de Commissie de procedure van artikel 7, lid 1, VEU heeft ingeleid in het licht van de situatie in Polen, en dat het Europees Parlement dezelfde procedure heeft ingeleid in het licht van de situatie in Hongarije;
J. overwegende dat de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken een werkgroep voor toezicht op de rechtsstaat heeft opgericht, die is aangevangen met haar werkzaamheden inzake de moord op onderzoeksjournalisten en de rechtsstaat;
K. overwegende dat deze reacties van de EU eerder reactief dan preventief zijn en worden belemmerd door de ongelijke en gepolitiseerde aandacht voor problemen op het gebied van democratie, de rechtsstaat en grondrechten in de verschillende lidstaten;
L. overwegende dat de Commissie op 2 mei 2018 een voorstel heeft gepubliceerd voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten (COM(2018)0324),
M. overwegende dat in Advies nr. 1/2018 van de Europese Rekenkamer over het voorstel voor een verordening werd benadrukt dat de referentiebronnen van richtsnoeren en procedures waarmee fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten kunnen worden vastgesteld, verder moeten worden verduidelijkt;
N. overwegende dat in eerdere EU‑corruptiebestrijdingsverslagen en de landenverslagen van het Europees Semester van 2018 wordt gewezen op ernstige bezorgdheden met betrekking tot corruptie in diverse lidstaten, waardoor het vertrouwen van de burgers in de instellingen en de rechtsstaat wordt aangetast;
O. overwegende dat de problemen op het gebied van de rechtsstaat en democratie in de lidstaten de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, die berust op het weerlegbare vermoeden (praesumptio iuris tantum) van wederzijds vertrouwen, in gevaar brengen;
P. overwegende dat de problemen op het gebied van de rechtsstaat en democratie in de lidstaten de legitimiteit van het externe optreden van de Unie in gevaar brengen, met name in verband met haar toetredings- en het nabuurschapsbeleid;
Q. overwegende dat alle instellingen, organen en instanties van de Unie verplicht zijn de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten te eerbiedigen, beschermen en bevorderen;
R. overwegende dat de Unie nog steeds niet is toegetreden tot het EVRM, ondanks haar verplichting om dit uit hoofde van artikel 6, lid 2, VEU te doen;
S. overwegende dat de Commissie en de Raad geen gevolg hebben gegeven aan de resolutie van het Parlement over een EU‑mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten, en tot dusver hebben geweigerd het interinstitutioneel akkoord inzake het EU‑Pact voor DRG goed te keuren;
1. betreurt het feit dat de Commissie nog geen voorstel voor een omvattend EU‑mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten heeft ingediend en verzoekt de Commissie dit te doen, met name door in haar komende initiatief van niet‑wetgevende aard voor de versterking van de handhaving van de rechtsstaat in de Europese Unie voor te stellen het interinstitutioneel akkoord inzake het EU‑Pact voor DRG goed te keuren;
2. verzoekt nogmaals om een omvattend, permanent en objectief EU-mechanisme voor de bescherming van democratie, de rechtsstaat en grondrechten, en onderstreept dat een dergelijk mechanisme nu dringender dan ooit nodig is;
3. wijst nogmaals op de belangrijkste elementen van een dergelijk mechanisme, zoals voorgesteld door het Parlement in de vorm van een interinstitutioneel pact voor DRG, bestaande uit een jaarlijkse, op feiten gebaseerde en niet-discriminerende evaluatie waarin alle EU-lidstaten op voet van gelijkheid worden beoordeeld op de naleving van de in artikel 2 VEU vastgelegde waarden, met landenspecifieke aanbevelingen (het Europees DRG-verslag) die worden gevolgd door een interparlementair debat, en een permanente DRG-beleidscyclus binnen de EU‑instellingen;
4. wijst er nogmaals op dat het Europees DRG-verslag bestaande instrumenten moet omvatten en aanvullen, waaronder het scorebord voor justitie, de monitor voor mediapluralisme, de corruptiebestrijdingsverslagen en de procedures voor collegiale toetsing op basis van artikel 70 VWEU, en het mechanisme voor samenwerking en toetsing voor Bulgarije en Roemenië moet vervangen; betreurt het dat de Commissie heeft besloten het EU-corruptiebestrijdingsverslag 2017 niet te publiceren;
5. verzoekt de Commissie te overwegen haar voorstel voor een verordening inzake de bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten te koppelen aan een omvattend, permanent en objectief EU‑mechanisme voor de bescherming van democratie, de rechtsstaat en grondrechten;
6. verzoekt de Raad zich te verbinden aan het interinstitutioneel akkoord inzake het Pact voor DRG, en verdere voorstellen van de Commissie ter versterking van democratie, de rechtsstaat en grondrechten te steunen;
7. is van oordeel dat het Parlement het initiatief mag nemen om een proefverslag over DRG uit te brengen en een interparlementair debat op gang te brengen als de Commissie en de Raad de vaststelling van een pact voor DRG blijven afwijzen;
8. verzoekt de Raad zijn institutionele rol in de lopende procedures in het kader van artikel 7, lid 1, VEU naar behoren te vervullen en het Parlement onverwijld en volledig in kennis te stellen in alle stadia van de procedure en het Parlement te verzoeken zijn met redenen omkleed voorstel aan de Raad voor te leggen;
9. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad, alsmede aan de parlementen en regeringen van de lidstaten, en aan het Europees Comité van de Regio's voor verspreiding naar subnationale parlementen en raden.
Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, Challenges facing civil society organisations working on human rights in the EU (Uitdagingen voor maatschappelijke organisaties die strijden voor de mensenrechten in de EU), Wenen, 18 januari 2018
Uitvoering van de associatieovereenkomst tussen de EU en Georgië
163k
58k
Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2018 over de uitvoering van de associatieovereenkomst tussen de EU en Georgië (2017/2282(INI))
– gezien de artikelen 2, 3 en 8, en gezien Titel V, met name de artikelen 21, 22, 36 en 37 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), evenals deel vijf van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds, die op 1 juli 2016 volledig in werking is getreden,
– gezien zijn eerdere resoluties van 18 december 2014 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds(1), en van 21 januari 2016 over de associatieovereenkomsten / diepe en brede vrijhandelsruimten met Georgië, Moldavië en Oekraïne(2), zijn aanbeveling van 15 november 2017 over het Oostelijk Partnerschap(3), zijn wetgevingsresolutie van 14 maart 2018 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot toekenning van verdere macrofinanciële bijstand aan Georgië(4) en zijn resolutie van 14 juni 2018 over de Georgische bezette gebieden tien jaar na de Russische inval(5),
– gezien de jaarlijkse nationale actieplannen voor de uitvoering van de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en Georgië,
– gezien het gezamenlijke werkdocument van de Europese Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) van 9 november 2017 over het Uitvoeringsverslag inzake de associatieovereenkomst met Georgië (SWD(2017)0371),
– gezien de gezamenlijke verklaringen van de topbijeenkomsten van het Oostelijk Partnerschap, waarvan de meest recente op 24 november 2017 in Brussel heeft plaatsgevonden,
– gezien het samenwerkingskader "20 mijlpalen voor 2020", vastgesteld tijdens de topconferentie in Riga in 2015 ter bevordering van een sterkere economie, sterker bestuur, sterkere samenhang en sterkere gemeenschap,
– gezien het integraal steunkader voor de steun van de EU aan Georgië voor 2017-2020,
– gezien de uitkomst van de vierde vergadering van de Associatieraad tussen de EU en Georgië op 5 februari 2018,
– gezien de resultaten van de bijeenkomsten van Euronest, meest recentelijk de bijeenkomst van 25-27 juni 2018, resulterend in 7 resoluties en een oproep aan de EU om de inspanningen ter bemiddeling in vastgelopen conflicten op te schroeven,
– gezien de slotverklaring en de aanbevelingen van de zesde bijeenkomst van het Parlementair Associatiecomité EU-Georgië op 26 april 2018,
– gezien de gezamenlijke verklaring van de derde bijeenkomst van het platform maatschappelijke organisaties EU-Georgië op 22 maart 2018,
– gezien het eerste verslag van de Europese Commissie in het kader van het visumopschortingsmechanisme dat op 20 december 2017 is gepubliceerd (COM(2017)0815),
– gezien het definitieve advies van de Commissie van Venetië van 19 maart 2018 over de constitutionele hervorming van Georgië (CDL-AD(2018)005),
– gezien het gezamenlijke werkdocument van 21 september 2015 getiteld "Gendergelijkheid en empowerment van vrouwen: het leven van meisjes en vrouwen via de externe betrekkingen van de EU veranderen (2016-2020)" (SWD(2015)0182),
– gezien het verslag van Transparency International van 2 juli 2015 met als titel "The State of Corruption: Armenia, Azerbaijan, Georgia, Moldova and Ukraine",
– gezien de deskundigenonderzoeken die voor de Commissie buitenlandse zaken zijn opgesteld, met inbegrip van het onderzoek over herziening van de kiesstelsels van drie associatielanden in het oostelijk nabuurschap – Oekraïne, Georgië en Moldavië – en de gevolgen hiervan voor de ontwikkeling van deze landen, als gepubliceerd op 26 oktober 2017(6), het onderzoek over de associatieovereenkomsten tussen de EU en Moldavië, Georgië en Oekraïne, als gepubliceerd op 28 juni 2018(7), en het vergelijkend onderzoek over de ontwikkeling van een institutioneel kader voor de uitvoering van de associatieovereenkomsten in Georgië, Moldavië en Oekraïne, als gepubliceerd in juli 2018(8),
– gezien artikel 52 van zijn Reglement alsmede artikel 1, lid 1, onder e), van en bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 betreffende de procedure inzake het verlenen van toestemming voor het opstellen van initiatiefverslagen,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie internationale handel (A8-0320/2018),
A. overwegende dat de relaties tussen de EU en Georgië voortdurend worden verdiept dankzij nieuwe belangrijke ontwikkelingen in lijn met de associatieovereenkomst EU-Georgië, de diepe en brede vrijhandelsruimte (DCFTA) en de associatieagenda, zoals de inwerkingtreding van een regeling voor visumvrij reizen en de toetreding van Georgië tot de Energiegemeenschap;
B. overwegende dat volledige eerbiediging van kernwaarden, met inbegrip van democratie, rechtsstaat, goed bestuur, mensenrechten en fundamentele vrijheden, met inbegrip van de rechten van minderheden, een hoeksteen vormt voor verdere Europese integratie;
C. overwegende dat de humanitaire situatie en de isolatie van de bezette regio's Zuid-Ossetië en Abchazië nog altijd behoren tot de belangrijkste uitdagingen voor Georgië;
D. overwegende dat uit de corruptieperceptie-index 2017 van Transparency International blijkt dat goede resultaten zijn behaald op het gebied van corruptiebestrijding;
E. overwegende dat de nieuwe nationale strategie inzake de bestrijding van georganiseerde misdaad voor 2017-2020 en het actieplan dat werd aangenomen in 2017 zijn gericht op bestrijding van criminaliteit binnen het rechtsapparaat, drugssmokkel en cybermisdaad, en de introductie van op analyse gebaseerde gemeenschapsgerichte politiezorg;
F. overwegende dat het Verdrag van Istanbul, ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, van kracht is geworden op 1 september 2017, en een commissie voor gendergelijkheid en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld is opgericht;
G. overwegende dat de wereldindex voor persvrijheid 2018 van Verslaggevers zonder Grenzen een lichte verbetering voor Georgië laat zien, van de 64e plaats in 2017 naar de 61e plaats;
1. is zeer verheugd over het voortgezette hervormingstraject en de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van de associatieovereenkomst en de DCFTA, die Georgië tot een belangrijke partner van de EU in de regio hebben gemaakt; verzoekt de Georgische overheid te blijven zorgen voor stabiliteit, verdere democratische hervormingen en economische en maatschappelijke verbeteringen voor de inwoners van het land, die getroffen worden door armoede, werkloosheid en een hoog niveau van economische emigratie, omdat dit sleutelfactoren zijn om de bevolking te overtuigen en zo de weg vrij te maken voor soevereiniteit en territoriale integriteit voor Georgië binnen zijn internationaal erkende grenzen, en een versterkte samenwerking tussen de EU en Georgië;
2. merkt met tevredenheid op dat de Europese agenda van Georgië nog altijd door alle partijen en het merendeel van de Georgische burgers wordt ondersteund; wijst erop dat elke Europese staat krachtens artikel 49 VEU en in overeenstemming met de Verklaring van Rome van 25 maart 2017 kan verzoeken lid te worden van de EU, op voorwaarde dat hij aan de criteria van Kopenhagen voldoet; herinnert tegelijkertijd aan het voorstel voor een "Oostelijk Partnerschap+"-beleid zoals voorgestaan door het Parlement om verdere vooruitzichten mogelijk te maken; is verheugd over het initiatief van de Georgische overheid tot het opstellen van een routekaart gericht op versterking van de bestaande betrekkingen tussen de Europese Unie en Georgië; verwelkomt de actieve betrokkenheid van Georgië bij de activiteiten van de multilaterale platforms van het Oostelijk Partnerschap;
3. looft de Georgische overheid om zijn regelmatige voorlichtingscampagnes over de voordelen en economische kansen die voortvloeien uit de associatieovereenkomst en de DCFTA en om de steun die is verleend bij het beheer van noodzakelijke aanpassingen;
Het institutionele kader voor de uitvoering van de associatieovereenkomst
4. merkt op dat de steun van de EU aan Georgië oploopt tot een bedrag tussen 371 en 453 miljoen EUR voor de periode 2017-2020, waarbij aanvullende gelden beschikbaar zijn op grond van het beginsel "meer voor meer" in lijn met de Associatieagenda EU-Georgië; moedigt de Commissie aan om dergelijke bijstand af te stemmen op de absorptiecapaciteit en hervormingsinspanningen van Georgië; neemt kennis van het besluit van Georgië om het totale aantal ministeries te verlagen van veertien tot elf in het kader van functionele optimalisatie en kostenverlaging; verwelkomt het besluit van de Georgische regering om de daaruit voortvloeiende besparingen aan te wenden voor het onderwijs;
5. roept op tot een sterkere betrokkenheid van de minister-president en de minister van Buitenlandse Zaken voor politiek toezicht op hoog niveau op de tenuitvoerlegging van de associatieovereenkomst, met name door stroomlijning van de relevante overheidsstructuren, de coördinatie en synchronisatie van de plannen van vakministeries en de volledige en effectieve tenuitvoerlegging ervan; is verheugd over de opname van het kabinet van de minister van staat voor Europese integratie in het ministerie van Buitenlandse Zaken; raadt echter aan de verantwoordelijkheid voor Europese integratie te verdelen over het volledige ministeriële apparaat;
6. verneemt met instemming dat een driejarige versie van het tenuitvoerleggingsplan voor de associatieovereenkomst en de DCFTA is aangenomen, en beveelt de Georgische autoriteiten aan een hervormingsstrategie op te stellen die een aanvulling vormt op deze plannen, gericht is op resultaten die verder gaan dan wetgeving en personeelsopleiding, en gebaseerd is op een deskundige impactbeoordeling, die ook de interinstitutionele samenwerking tussen het parlement, de regering en de presidentiële administratie behelst; moedigt in dit verband het Georgische parlement aan om de nalevingscontroles van nationale ontwerphervormingsvoorstellen wat de associatieovereenkomst betreft op te voeren;
7. benadrukt dat Georgië hoogopgeleid personeel moet inzetten om de Associatieagenda ten uitvoer te leggen; roept de Georgische autoriteiten daarom op te garanderen dat de structurele eenheden die de Europese integratiekwesties behandelen in alle ministeries worden voorzien van een toereikend aantal specifiek gekwalificeerde functionarissen; roept de EDEO en/of de Europese Commissie op hulp te verlenen bij het vergroten van de capaciteit van het trainen van Georgische functionarissen die zijn betrokken bij de tenuitvoerlegging van de associatieovereenkomst en de DCFTA;
8. is verheugd over de oprichting van de interparlementaire assemblee van Georgië, Moldavië en Oekraïne en moedigt deze assemblee aan om ook toezicht uit te oefenen op de tenuitvoerlegging van de associatieovereenkomsten;
9. spoort de EDEO en/of de Europese Commissie aan de interne capaciteit te vergroten om de controle van de tenuitvoerlegging van de associatieovereenkomst te versterken, met name door middel van een uitbreiding van het aangewezen personeel met grondige expertise op het gebied van het Georgische bestuurlijke en juridische bestel, alsmede over te gaan tot een kwalitatieve evaluatie van de vooruitgang, met name door toepassing van screeningprocessen die het mogelijk maken te evalueren in hoeverre de afstemming op het acquis van de EU daadwerkelijk is bereikt, zoals vereist door de associatieovereenkomst;
10. benadrukt de cruciale rol die maatschappelijke organisaties, met inbegrip van de sociale partners, spelen in de tenuitvoerlegging van de associatieovereenkomst als actoren die toezicht houden op de hervormingen, en is opgezet met hun inspanningen om de tenuitvoerlegging van de overeenkomst te monitoren; verzoekt de Georgische autoriteiten om ervoor te zorgen dat de hervormingen met betrekking tot de invoering van een "Europees" sociaal model in het kader van de associatieovereenkomst en de DCFTA uitgevoerd worden met volledige betrokkenheid van lokale overheden, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, en sociale partners; roept de autoriteiten en de EU op om hun toegang, en die van de bevolking in perifere zones, tot informatie over de uitvoering van de associatieovereenkomst te verzekeren;
11. benadrukt het belang van proactieve communicatie met de Georgische bevolking over de concrete voordelen en doelstellingen van het Oostelijk Partnerschap, alsmede de noodzaak misinformatie te bestrijden door middel van op feiten gebaseerde, toegankelijke en hoogwaardige informatie in alle talen van het partnerland; vraagt Georgië zijn communicatiestrategie te versterken, met de hulp van de EU en haar lidstaten;
12. is verheugd over de opening van de Europese school van het Oostelijk Partnerschap met een internationaal bachelorprogramma voor studenten uit alle landen van het Oostelijk Partnerschap in Tbilisi op 4 september 2018; adviseert de Georgische autoriteiten om de rol van Europese studies binnen de normale lesprogramma's van scholen en universiteiten uit te breiden;
13. ondersteunt de voorlopige bevindingen en conclusies over de eerste ronde van de presidentsverkiezingen 2018 in Georgië, als gepresenteerd door de internationale verkiezingswaarnemingsmissie, ook door de eigen delegatie van het Europees Parlement; is ingenomen met de competitieve aard van de verkiezingen en het uitblijven van geweld; betreurt de bezetting door Rusland van Zuid-Ossetië en Abchazië, alsmede het besluit van de feitelijke machthebbers in Zuid-Ossetië om de administratieve grens met Georgië te sluiten, waardoor vele Georgische burgers werd belet hun stem uit te brengen; verzoekt de autoriteiten en politieke partijen de punten van zorg vóór de tweede ronde aan te pakken, met name het oneigenlijk gebruik van overheidsmiddelen en de excessief hoge plafonds voor de financiering van de campagnes, alsmede de hevige verbale agressie van hoge functionarissen jegens onafhankelijke maatschappelijke organisaties;
Politieke dialoog
14. herhaalt dat het standpunt van de EU over de constitutionele hervorming van Georgië overeenkomt met de over het algemeen positieve beoordeling van de Commissie van Venetië; betreurt het uitstel van de tenuitvoerlegging van een volledig proportioneel kiesstelsel tot 2024; herhaalt zijn bereidheid om toekomstige verkiezingen in Georgië waar te nemen en om de Georgische overheid bij te staan bij het handelen naar en het uitvoeren van de aanbevelingen die in dat kader zullen worden gedaan; herhaalt dat de samenstelling van de centrale verkiezingscommissie vrij moet zijn van politieke invloeden en dat in de periode voorafgaand aan de verkiezingen geen misbruik mag worden gemaakt van bestuurlijke middelen; vraagt de Georgische autoriteiten een zinvol onderzoek te voeren naar de politiek gemotiveerde gewelddadige incidenten bij de parlementsverkiezingen van 2016;
15. ondersteunt de versterking van het democratische karakter van de politieke instellingen van Georgië en wil het land hier graag in bijstaan; stelt vast dat Georgië een van de weinige landen is waar alle takken van de macht zijn betrokken bij het Open Bestuurspartnerschap; benadrukt dat een ambitieuze hervormingsagenda nagestreefd moet worden, gericht op de politieke onpartijdigheid van staatsinstellingen en hun personeel; benadrukt de rol van de oppositie in een parlementair systeem en dringt aan op het aanbrengen van meer rigoureuze mechanismen voor het controleren van het bestuur, waaronder de mogelijkheid voor parlementsleden om op regelmatige basis vragen te stellen aan ministers en de minister-president zodat deze publieke verantwoording moeten afleggen;
16. is verheugd over de effectieve tenuitvoerlegging van de visumvrije regeling voor Georgische burgers sinds 27 maart 2017; neemt kennis van de naleving door Georgië van benchmarks voor visumliberalisering en pleit voor een regelmatig toezicht hierop om ervoor te zorgen dat het land deze blijft naleven; stelt vast dat de introductie van visumvrije regelingen positieve resultaten met zich meebrengt voor de ontwikkeling van contacten tussen mensen; prijst Georgië voor de maatregelen die zijn genomen om de schendingen van het visumstelsel kordaat aan te pakken, en roept de EU-lidstaten op Georgië te erkennen als een veilig land van herkomst; benadrukt het belang van uitbreiding van de samenwerking tussen de rechterlijke en rechtshandhavingsinstanties van Georgië en de EU-lidstaten;
17. is verheugd over de voortdurende uitvoering van de migratiestrategie en het actieplan van Georgië en het versterkte herstel van grensgebieden met Turkije en Azerbeidzjan;
18. staat achter het Georgische beleid dat gericht is op vreedzame oplossing van het conflict, verzoening en betrokkenheid, en de constructieve deelname van het land aan het internationaal overleg van Genève; verneemt met instemming dat Georgië inspanningen levert om de dialoog met Rusland in stand te houden; prijst het initiatief "Een stap naar een betere toekomst", gepresenteerd op 4 april 2018, dat bedoeld is om de humanitaire en sociaal-economische omstandigheden van de bevolking in de bezette regio's te verbeteren en om het contact tussen mensen te stimuleren en het vertrouwen tussen verdeelde gemeenschappen op te bouwen;
19. herinnert er met spijt aan dat de Russische Federatie al meer dan 10 jaar Georgisch grondgebied illegaal bezet, en herhaalt zijn ondubbelzinnige steun voor de soevereiniteit en de territoriale integriteit van Georgië; neemt kennis van de rechtszaak die Georgië bij het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) tegen Rusland heeft ingesteld over het gebruik van dwangmaatregelen tegen de bevolking van Abchazië en Zuid-Ossetië en van de resolutie die het Georgische parlement heeft aangenomen over de vaststelling van een zwarte lijst (de Otkhozoria-Tatunashvili-lijst) van personen die veroordeeld zijn of naar wie een onderzoek loopt voor moord, ontvoering, foltering of onmenselijke behandeling; benadrukt dat de internationale gemeenschap een consistent, gecoördineerd, verenigd en vastberaden standpunt moet innemen tegen het bezettings- en annexatiebeleid van Rusland;
20. roept de Georgische autoriteiten op verdere inspanningen te verrichten om de bestaande obstakels uit de weg te ruimen en te proberen de voordelen van de associatieovereenkomst en de DCFTA ook ten goede te laten komen aan de bevolking van Abchazië en de Tschinvali-regio/Zuid-Ossetië door de communicatie over de nieuwe mogelijkheden die voortvloeien uit de overeenkomst te verbeteren en ad-hoc projecten voor handel en economische samenwerking op te zetten op lokaal niveau;
21. prijst de aanhoudende Georgische deelname aan civiele en militaire crisisoperaties in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB); benadrukt de noodzaak van verdere ontwikkeling van een dialoog op hoog niveau tussen de EU en Georgië over veiligheidszaken, met name de bestrijding van radicalisering, gewelddadig extremisme, propaganda en hybride dreigingen;
Rechtsstaat, goed bestuur en vrijheid van media
22. erkent de resultaten die Georgië boekt in de strijd tegen corruptie in de lage en middelhoge regionen, wat voor de goede regionale positie in de perceptie-indexen heeft gezorgd; benadrukt niettemin dat corruptie onder de elite op hoog niveau nog steeds een ernstig probleem is; prijst de uitvoering door de Georgische overheid van de anticorruptiestrategie en het actieplan; verzoekt de Georgische overheid ervoor te zorgen dat het agentschap voor corruptiebestrijding onafhankelijk, vrij van politieke inmenging en gescheiden van de staatsveiligheidsdienst functioneert; herinnert aan het belang van een effectieve scheiding van de machten en een duidelijk onderscheid tussen politieke en economische belangen; benadrukt dat om corruptie te bestrijden een onafhankelijke rechterlijke macht nodig is evenals degelijke resultaten bij onderzoeken naar gevallen van corruptie op hoog niveau, wat tot nu toe niet het geval is; beschouwt Georgië als een belangrijke partner van de EU op verschillende terreinen van samenwerking, zoals de strijd tegen terrorisme en georganiseerde misdaad;
23. spoort de Georgische autoriteiten aan een ten volle ontwikkeld onafhankelijk en doeltreffend mechanisme op te richten, dat niet onder de bevoegdheid van de openbare aanklager valt, voor onderzoek naar en veroordeling van gevallen van misbruik door rechtshandhavers, om het aanhoudende gebrek aan verantwoordingsplicht aan te pakken; verneemt dus met instemming dat een inspectiedienst van de staat is opgericht voor onderzoek naar mensenrechtenschendingen door rechtshandhavingsambtenaren;
24. is uitermate bezorgd over de druk die door Turkije wordt uitgeoefend op Turkse inwoners van Georgië, alsmede op de onderwijsinstellingen vanwege hun vermeende banden met de Gülenbeweging; dringt erop aan bij de Georgische autoriteiten deze kwestie nauwgezet te volgen om ervoor te zorgen dat gerechtelijke procedures en stappen die in gang worden gezet volledig in lijn zijn met Europese beginselen en normen; roept de EU op de landen van het Oostelijk Partnerschap te steunen en te helpen om de in de afgelopen maanden uitgeoefende druk, met name van de kant van Turkije, te weerstaan;
25. neemt kennis van de lopende hervorming van het judiciële stelsel en van de tekenen van een grotere onpartijdigheid en transparantie van de rechterlijke macht, maar herinnert eraan dat de Commissie van Venetië bezorgdheid heeft geuit over de voorgestelde wetswijzigingen, die niet voor de onpartijdigheid van de raad voor rechtsvervolging van Georgië zullen zorgen; vraagt dat alle nodige maatregelen ter versterking van het rechtssysteem, met inbegrip van een uitbreiding van de administratieve capaciteit, genomen worden, en dat de volledige onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en van de openbare aanklager gewaarborgd worden; roept op tot democratisch toezicht op het ministerie van Binnenlandse Zaken, met inbegrip van de politie- en veiligheidsdiensten, die herzien en hervormd moeten worden, onder meer met het oog op transparantie, met name bij de selectie, aanwijzing en bevordering van rechters, alsook in tuchtprocedures die betrekking op hen hebben;
26. benadrukt het belang van de huidige overheidshervormingen; is verheugd over de nieuwe wet inzake de overheidsdienst en gaat ervan uit dat deze in het belang van een duurzame toename van het vertrouwen onder de burgers snel wordt omgezet;
27. verneemt met bezorgdheid dat de Georgische regering geen nieuwe wetgeving heeft aangenomen om de toegang van de bevolking tot informatie te verbeteren; betreurt het feit dat de voorgenomen hervorming de toegang op dit gebied nog verder beperkt; roept de Georgische regering op te zorgen voor effectieve toegang tot openbare informatie; herinnert eraan dat dit een essentiële afspraak is binnen het kader van de associatieovereenkomst;
28. spoort de regering van Georgië aan om de uitvoering van de hervorming van het beheer van de overheidsfinanciën voort te zetten;
29. is verheugd over de aanneming van de nationale strategie ter bestrijding van georganiseerde misdaad;
30. verzoekt het Georgische parlement te overwegen amendementen in te dienen voor de wijziging van de wetgeving op het gebied van drugsbeleid in overeenstemming met het besluit van het Georgische grondwettelijk hof van 30 november 2017;
31. verneemt met instemming dat het Georgische parlement een wetgevingspakket heeft aangenomen dat gericht is op de verbetering van de situatie van gevangenen;
Eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden
32. roept de Georgische overheid op het nationale coördinatiemechanisme voor de mensenrechten verder operationeel te maken en het meer te laten samenwerken in multilaterale fora; uit zijn bezorgdheid over het gebrek aan vooruitgang in het onderzoek naar de ontvoering van de Azerbeidzjaanse journalist Afgan Mukhtarli uit Tbilisi, waaruit veel tekortkomingen bleken met betrekking tot de werking van de veiligheidsdiensten, waaronder partijpolitieke inmenging; vraagt de Georgische regering het onderzoek op een snelle en geloofwaardige manier af te ronden; benadrukt dat Georgië een veilig en stabiel klimaat voor mensenrechtenactivisten op zijn grondgebied moet verzekeren om ervoor te zorgen dat dergelijke voorvallen niet opnieuw gebeuren;
33. neemt kennis van de uitspraak van het EHRM van 28 november 2017 met betrekking tot voormalig premier Vano Merabishvili, waarin een schending van artikel 18 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens werd vastgesteld wegens het nastreven van een "verborgen agenda" en "bijbedoelingen" bij de arrestatie van de voormalige premier;
34. benadrukt het belang van een uitgebreid, duidelijk, transparant en op mensenrechten gebaseerd beleid en mechanisme voor het onderzoeken, vervolgen en compenseren van schendingen van de mensenrechten die zijn begaan door eerdere regeringen met de verzekering dat de beginselen van de rechtsstaat en eerlijke rechtsbedeling hierbij volledig worden geëerbiedigd;
35. verzoekt de Georgische overheid om verdere maatregelen te treffen om de fundamentele vrijheden en mensenrechten te handhaven, met name voor kwetsbare groepen, door haatzaaiende taal en discriminatie te bestrijden, ook op de werkvloer door middel van een wijziging van de arbeidswetgeving, tegen LGBTQI, leden van de Roma-gemeenschap, mensen met hiv/aids, personen met een beperking en andere minderheden; vraagt Georgië in het bijzonder om de wetgeving inzake de rechten van personen met een handicap in overeenstemming te brengen met het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dat in 2014 door het land geratificeerd is; verneemt met instemming dat Georgië het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (het Verdrag van Istanbul) heeft geratificeerd en een wet over staatstaal en een nationale strategie voor gelijkheid en integratie heeft aangenomen; roept op tot een snelle tenuitvoerlegging daarvan en de oprichting van een efficiënt monitoringmechanisme;
36. verzoekt de Georgische overheid om verdere maatregelen te treffen om vrouwen te beschermen tegen alle vormen van geweld, seksueel misbruik en intimidatie op het werk en in openbare ruimten, en om het nog steeds te lage aantal vrouwen in de politiek en op de arbeidsmarkt te verhogen;
37. vraagt een betere bescherming van de rechten van kinderen, met inbegrip van de preventie van geweld tegen kinderen, en toegang tot onderwijs voor alle kinderen, ook kinderen met een handicap; wijst nogmaals op de verantwoordelijkheid van de Georgische regering om grondig toezicht te houden op de situatie van kinderen in weeshuizen en religieuze wooninstellingen;
38. herhaalt het belang van vrije en onafhankelijke massamedia, persvrijheid, pluralisme en transparantie van de eigendomssituatie in de media als belangrijke democratische beginselen; stelt met tevredenheid de verbeteringen in Georgië vast die naar voren komen in de door Verslaggevers zonder Grenzen gepubliceerde wereldindex voor persvrijheid 2018; onderstreept de politisering van de media-inhoud; herinnert aan de zaak met betrekking tot de televisiezender Rustavi 2;
Handel en economische samenwerking
39. is verheugd over de nadruk die gelegd is op het scheppen van banen en op arbeidsrechten met name door de aanneming van de wet over veiligheid op het werk om de dramatische aantallen menselijke slachtoffers van incidenten op het werk effectief aan te pakken; roept het parlement van Georgië op de reikwijdte van de wet te verbreden om uitzonderingen te vermijden; herinnert de Georgische autoriteiten aan de verplichting om de internationale normen voor het arbeidsrecht te eerbiedigen, en benadrukt de behoefte aan een transformatie van het departement voor inspectie van werkomstandigheden tot een volwaardig stelsel voor arbeidsinspectie in te voeren in lijn met IAO-verdragen om de veiligheid op het werk te verbeteren en zwart werk te verminderen; vraagt dat een einde gemaakt wordt aan discriminatie door werkgevers wegens uitoefening van vakbondsrechten; maakt zich zorgen over kinderarbeid en onvoldoende vrijheid van vereniging voor vakbonden; herinnert eraan dat veiligheid op het werk volgens de vereisten van de associatieovereenkomst van cruciaal belang is;
40. stelt vast dat de EU de grootste handelspartner van Georgië is, bijna een derde van de totale handel vertegenwoordigt, en de belangrijkste donor en grootste bron van buitenlandse directe investeringen is; is verheugd over de tenuitvoerlegging van belangrijke structurele hervormingen gericht op de verbetering van economische en zakelijke omstandigheden, en het maximaliseren van de voordelen die worden geboden door de DCFTA; stelt met tevredenheid vast dat Georgië vooruitgang heeft geboekt bij de aanpassing van zijn wetgeving in handelsgerelateerde gebieden, met inbegrip van sanitaire en fytosanitaire maatregelen, maar vraagt om meer vooruitgang met betrekking tot de voedselveiligheid; beklemtoont het belang van de lopende structurele hervormingen ter verbetering van het investeringsklimaat in Georgië; benadrukt dat de Georgische autoriteiten de gelijkmatige verdeling van de resultaten van de groei van de Georgische economie onder de bevolking moeten waarborgen en de associatieovereenkomst ten uitvoer moeten leggen op een manier die de kmo's ten goede komt;
41. stelt tevreden vast dat sommige nieuwe producten naar de EU uitgevoerd beginnen te worden, hoewel Georgië nog voornamelijk landbouwproducten en grondstoffen uitvoert; moedigt de Commissie aan om Georgië erbij te helpen vast te stellen welke gebieden voor verdere economische diversificatie kunnen zorgen, en daaraan prioriteit toe te kennen bij de uitvoering van de DCFTA; beveelt echter aan dat Georgië een diversificatiestrategie overweegt ten aanzien van de producten die naar EU-markten worden uitgevoerd;
42. stelt verheugd vast dat vooruitgang is geboekt op het gebied van openbare aanbestedingen met als plan om tegen 2022 de wetgeving te hebben aangepast; benadrukt het belang van een onafhankelijk en onpartijdig beoordelingsorgaan; dringt erop aan dat de regering van Georgië de transparantie van het openbare aanbestedingsstelsel verbetert, met name door het aantal vrijstellingen van open aanbesteding in de aanbestedingswet te verlagen om het totale volume van directe uitbestedingen zonder concurrentie te verlagen;
43. is ingenomen met de toetreding van Georgië tot de pan-Euro-mediterrane conventie betreffende oorsprongsregels, waardoor de cumulatie van oorsprong in het kader van de DCFTA mogelijk wordt; spoort Georgië ertoe aan eveneens toe te treden tot de Overeenkomst betreffende een gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer;
Energie en andere samenwerkingsgebieden
44. is verheugd over het lidmaatschap van Georgië van de Energiegemeenschap en de vooruitgang met het oog op de integratie van de energiemarkt van Georgië met die van de EU door middel van convergentie van de regelgeving, in overeenstemming met de associatieovereenkomst en het Energiegemeenschapsverdrag; is ervan overtuigd dat daarmee ook de voorwaarden van een gemeenschappelijke Europese energiemix ter verwezenlijking van de verplichtingen van het Protocol van Parijs inzake de strijd tegen de klimaatverandering, alsook de tiende doelstelling van de agenda voor duurzaamheid 2030 van de Verenigde Naties ter bestrijding van energiearmoede worden ondersteund; dringt er bij de Georgische autoriteiten op aan alle noodzakelijke inspanningen te verrichten om de aanneming van het EU-acquis op energiegebied, alsmede de wetenschappelijke samenwerking en ontwikkeling van vernieuwingen op het gebied van efficiënt energiegebruik en hernieuwbare energie te stimuleren; merkt op dat maatregelen zoals de opname van het Ministerie van Energie in het Ministerie van Economie en Duurzame ontwikkeling genomen moeten worden in nauw overleg met het Georgische parlement;
45. beveelt aan dat de Georgische overheid een robuuste nationale energiestrategie ontwikkelt, het niveau van de energiesubsidies verlaagt, de energievoorzieningszekerheid en de energieonafhankelijkheid versterkt; moedigt de ontwikkeling van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie aan, evenals de aanneming van de noodzakelijke wetgeving, alsmede een aanpassing van het institutionele kader; beveelt versterking van de functies voor energiedoorvoer aan;
46. benadrukt de noodzaak van verdere tenuitvoerleggingsinspanningen op het gebied van transport en milieu; dringt erop aan dat de Georgische regering een strategie opstelt voor bestrijding van de luchtvervuiling; roept de Georgische autoriteiten op de betrokkenheid van het publiek bij het besluitvormingsproces rond milieuzaken te verhogen en meer informatie over het milieu te delen om de belangstelling onder het publiek te bevorderen;
47. herinnert eraan dat milieubeheer een belangrijk deel uitmaakt van de vereisten van de associatieovereenkomst; is verheugd over de inwerkingtreding van de nieuwe regels voor milieueffectbeoordeling in overeenstemming met de EU-wetgeving, evenals over de aanneming van het stappenplan voor het klimaatactieplan; verzoekt om verdere aanpassing van het nationaal milieubeleid aan de EU-doelstellingen ter bestrijding van klimaatverandering, in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs van 2015 en, in het bijzonder, om de voltooiing en aanneming van de strategie voor emissiearme ontwikkeling;
48. merkt op dat Georgië heeft toegezegd multilaterale milieuovereenkomsten in het kader van het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling, dat verder moet worden verbeterd, doeltreffend ten uitvoer te leggen;
49. neemt kennis van het plan van de Georgische overheid om meer waterkrachtcentrales te ontwikkelen; roept de Georgische autoriteiten in verband hiermee op de EU-normen aan te nemen en na te leven bij alle projecten, en met name in de belangrijkste stadia van het besluitvormingsproces een open en transparante procedure te hanteren voor het beoordelen van de impact op het milieu waarbij alle relevante belanghebbenden worden betrokken;
Institutionele bepalingen
50. is van mening dat het nuttig zou zijn de Georgische autoriteiten te betrekken vanaf het moment van het opstellen van de relevante wetgeving om het proces inclusiever te maken en om de omzettingskosten voor Georgië te verminderen, en verzoekt de Commissie ten volle gebruik te maken van mechanismen voor voorafgaande informatie-uitwisseling;
51. wijst nogmaals op het voornemen de controle van de tenuitvoerlegging van internationale overeenkomsten met de oostelijke partners van de EU te versterken; dringt er nogmaals bij de Commissie en de EDEO op aan vaker en gedetailleerder schriftelijk verslag uit te brengen aan het Parlement en de Raad over de uitvoering van deze overeenkomsten;
52. merkt op dat de evaluatie van de uitvoering van de DCFTA sterk gericht is op handelsstromen en handelsbelemmeringen; verzoekt de Commissie om op passende wijze toe te zien op de tenuitvoerlegging van de DCFTA en deze te beoordelen, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan de omzetting en tenuitvoerlegging van het acquis, alsmede aan de gevolgen voor de Georgische samenleving, en een openbaar en volledig jaarverslag op te stellen, onder meer over de door de EU verstrekte technische en financiële steun;
53. vraagt de Raad en de Commissie alle mogelijke hefboomeffecten te blijven benutten om Georgië aan te moedigen en bij te staan in zijn inspanningen om de DCFTA doeltreffend uit te voeren, en brengt in herinnering dat een duurzame tenuitvoerlegging van de DCFTA niet alleen afhankelijk kan zijn van EU-bijstand, maar ook vraagt om een onafhankelijk bestuur aan de Georgische kant, met het oog op een bevordering van de toename van de handelsstromen, een beperking van de bureaucratische lasten en de vereenvoudiging van administratieve procedures; vraagt beide zijden micro-, kleine en middelgrote ondernemingen meer steun te verlenen en technische bijstand te verstrekken. spoort de Commissie ertoe aan na te denken over de oprichting van een steungroep voor Georgië, zoals de steungroep die is opgericht voor Oekraïne;
54. vraagt de EDEO en de Commissie alle jaarlijkse uitvoeringsverslagen over de associatie op hetzelfde moment te publiceren en tegelijkertijd een vergelijkende evaluatie te publiceren van de voortgang bij de uitvoering van de AO/DCFTA door elk van de associatiepartners ten opzichte van specifieke benchmarks;
55. is voornemens jaarlijkse verslagen op te stellen over de uitvoering van de associatieovereenkomsten;
o o o
56. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de regering en het parlement van Georgië.
"The electoral reforms in three association countries of the Eastern Neighbourhood – Ukraine, Georgia and Moldova", Europees Parlement, 26 oktober 2017.
"The Development of an Institutional Framework for the Implementation of the Association Agreements in Georgia, Moldova and Ukraine: a comparative perspective", Europees Parlement, september 2018.
Uitvoering van de associatieovereenkomst tussen de EU en Moldavië
165k
60k
Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2018 over de uitvoering van de associatieovereenkomst tussen de EU en Moldavië (2017/2281(INI))
– gezien artikel 8 en titel V, met name de artikelen 21, 22, 36 en 37, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), alsook het vijfde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds, die op 1 juli 2016 in werking is getreden,
– gezien zijn eerdere resoluties, met name die van 5 juli 2018 over de politieke crisis in Moldavië naar aanleiding van de ongeldigverklaring van de burgemeestersverkiezingen in Chișinău(1), van 15 november 2017 over het Oostelijk Partnerschap, in aanloop naar de top in november 2017(2), van 4 juli 2017 over toekenning van macrofinanciële bijstand aan de Republiek Moldavië(3), en van 21 januari 2016 over de associatieovereenkomsten/diepe en brede vrijhandelsruimten met Georgië, Moldavië en Oekraïne(4),
– gezien de ondertekening in november 2017 van een memorandum van overeenstemming, een leningsovereenkomst en een subsidieovereenkomst inzake microfinanciële bijstand ter waarde van 100 miljoen EUR voor de periode 2017-2018,
– gezien het Moldavische nationale actieplan voor de uitvoering van de associatieovereenkomst tussen Moldavië en de Europese Unie in de periode 2017-2019,
– gezien het gezamenlijke werkdocument van de Europese Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) over het uitvoeringsverslag van de associatieovereenkomst met Moldavië van 3 april 2018 (SWD(2018)0094),
– gezien de gezamenlijke verklaringen van de toppen van het Oostelijk Partnerschap, waarvan de meest recente op 24 november 2017 in Brussel heeft plaatsgevonden,
– gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken over Moldavië van 26 februari 2018,
– gezien het verslag van Transparency International met als titel "The State of Corruption: Armenia, Azerbaijan, Georgia, Moldova and Ukraine", gepubliceerd op 2 juli 2015,
– gezien de adviezen en aanbevelingen van het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (ODIHR) en de Commissie van Venetië van de Raad van Europa, met name dat van 15 maart 2018 over de herziening van het kiesstelsel in Moldavië,
– gezien de aanbevelingen en werkzaamheden van de Parlementaire Vergadering Euronest, het forum voor het maatschappelijk middenveld van het Oostelijk Partnerschap en andere vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld in Moldavië,
– gezien de resultaten van het bezoek van de Commissie Buitenlandse zaken aan Moldavië op 3 en 4 april 2018,
– gezien de deskundigenstudies die in opdracht van de Commissie buitenlandse zaken zijn opgesteld, waaronder de studie over de herziening van de kiesstelsels van drie associatielanden in het oostelijk nabuurschap – Oekraïne, Georgië en Moldavië – en de gevolgen daarvan voor de politieke ontwikkelingen in deze landen, gepubliceerd op 26 oktober 2017(5), de Europese uitvoeringsbeoordeling van de associatieovereenkomsten tussen de EU en Moldavië, Georgië en Oekraïne, gepubliceerd op 28 juni 2018(6), en de vergelijkende studie over de ontwikkeling van een institutioneel kader voor de uitvoering van de associatieovereenkomsten in Georgië, Moldavië en Oekraïne, gepubliceerd in juli 2018(7),
– gezien artikel 52 van zijn Reglement en artikel 1, lid 1, onder e), van en bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 betreffende de procedure inzake het verlenen van toestemming voor het opstellen van initiatiefverslagen,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie internationale handel (A8-0322/2018),
A. overwegende dat de politieke en economische betrekkingen tussen de Europese Unie en de Republiek Moldavië zijn verdiept in het kader van het Oostelijk Partnerschap en met name met de ondertekening, op 27 juni 2014, en de inwerkingtreding, op 1 juli 2016, van de associatieovereenkomst (AO) EU-Moldavië, die een diepe en brede vrijhandelsruimte (DCFTA) omvat;
B. overwegende dat de AO is gebaseerd op gemeenschappelijke waarden, waaronder "[e]erbiediging van de democratische beginselen, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden zoals deze zijn vastgesteld in de Universele Verklaring van de rechten van de mens en gedefinieerd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, de Slotakte van Helsinki van 1975 van de Conferentie over veiligheid en samenwerking in Europa en het Handvest van Parijs voor een nieuw Europa van 1990";
C. overwegende dat Moldavië zich middels deze overeenkomst heeft verbonden tot ingrijpende binnenlandse hervormingen, op basis van het EU-recht en de EU-praktijk, op uiteenlopende terreinen, ter bevordering van goed bestuur, economische ontwikkeling en nauwere samenwerking met de EU; overwegende dat de EU ter ondersteuning van deze inspanningen heeft toegezegd om Moldavië substantiële financiële en begrotingsbijstand te verlenen, ten belope van 1,14 miljard EUR aan toegewezen middelen sinds 2007, plus financiering voor regionale programma's;
D. overwegende dat de DCFTA goederen en diensten uit Moldavië geprivilegieerde toegang biedt tot de EU-markt; overwegende dat de handel tussen de EU en Moldavië dankzij de DCFTA in 2017 met 20 % is toegenomen, tot 4 miljard EUR; overwegende dat de EU momenteel de grootste handelspartner van Moldavië is, goed voor 55 % van de totale handel; overwegende dat de EU ook de grootste investeerder in Moldavië is; overwegende dat de eerste cijfers met betrekking tot 2018 deze positieve trend bevestigen; overwegende dat het preferentiebenuttingspercentage van 90 % laat zien hoe profijtelijk de diepe en brede vrijhandelszone is voor Moldavische ondernemingen, werknemers en burgers; overwegende dat er vooruitgang is geboekt op uiterst belangrijke gebieden zoals sanitaire en fytosanitaire maatregelen, technische handelsbelemmeringen, douane en openbare aanbestedingen; overwegende dat er interne adviesgroepen zijn opgericht overeenkomstig de bepalingen van het hoofdstuk inzake handel en duurzame ontwikkeling en dat deze tot nu toe drie keer zijn samengekomen;
E. overwegende dat de EU bovendien, in ruil voor hervormingen in Moldavië op het gebied van justitie en veiligheid, onder meer met betrekking tot corruptiebestrijding, in 2014 heeft ingestemd met visumvrij reizen naar het Schengengebied voor Moldavische burgers die een biometrisch paspoort bezitten; overwegende dat tijdens de eerste twee jaar dat deze regeling ten uitvoer werd gelegd, meer dan 1,5 miljoen Moldavische burgers gebruik hebben gemaakt van visumvrij reizen;
F. overwegende dat de EU herhaaldelijk haar bezorgdheid heeft geuit over de achteruitgang van de democratische normen ten gevolge van recente besluiten van de Moldavische overheid, zoals de ongeldigverklaring van de lokale verkiezingen in Chișinău in juni 2018, om dubieuze redenen en op niet-transparante wijze, de herziening van het kiesstelsel die in juli 2017 is aangenomen ondanks het negatieve advies het ODIHR en de Commissie van Venetië, het gebrek aan vooruitgang bij de vervolging van de verantwoordelijken voor de bankfraude ten belope van 1 miljard USD die in 2014 aan het licht is gebracht, en het toenemende aantal mensenrechtenschendingen, die met name gericht zijn tegen onafhankelijke rechters, journalisten en politieke tegenstanders;
G. overwegende dat de EU vanwege die ontwikkelingen in 2017 de laatste twee tranches van het begrotingssteunprogramma voor hervormingen van de justitiële sector niet heeft betaald omdat de Moldavische overheid zich onvoldoende heeft ingespannen voor de hervorming van deze sector, en in 2018 de betaling van de eerste tranche van de macrofinanciële bijstand heeft opgeschort wegens niet-naleving van de politieke voorwaarden bij het besluit van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017, waarin staat dat "als randvoorwaarde voor de toekenning van macrofinanciële bijstand geldt dat het begunstigde land doeltreffende democratische mechanismen eerbiedigt, waaronder een parlementair meerpartijenstelsel en de rechtsstaat, en de eerbiediging van de mensenrechten waarborgt";
H. overwegende dat sinds deze besluiten ook recentere ontwikkelingen zorgwekkend waren, met name het in juli 2018 aangenomen pakket belastinghervormingen, dat een belastingamnestieregeling omvat die het risico op witwassen vergroot, en de toegenomen druk die wordt uitgeoefend op de oppositie en haar vreedzame demonstraties en op kleine, onafhankelijke mediakanalen, die moeite hebben om hun werkzaamheden nog te verrichten ondanks de aanneming van de nieuwe wet inzake audiovisuele media in juli 2018;
I. overwegende dat Transparency International Moldavië in zijn corruptieperceptie-index 2017 op de 122e plaats heeft gezet van 180 landen, samen met Azerbeidzjan en Mali; overwegende dat Moldavië op de wereldindex voor persvrijheid van Reporters Without Borders de 81e plaats inneemt van 180 landen, een daling ten opzichte van plaats 56 in 2014;
Algemene beginselen en gemeenschappelijke waarden
1. benadrukt het belang van de AO/DCFTA en neemt nota van de beperkte vooruitgang die Moldavië tot op heden heeft geboekt; benadrukt echter dat een volledige uitvoering van de AO/DCFTA, met name wat betreft politieke hervormingen, een topprioriteit moet zijn, waarmee een verdere verdieping van de betrekkingen tussen de EU en het land mogelijk wordt gemaakt, hetgeen alle Moldavische burgers ten goede komt, en waarmee meer perspectief wordt geboden met betrekking tot het Oostelijk Partnerschap-plus-beleid (EaP+-beleid) als voorgestaan door het Parlement;
2. prijst de moedige actoren voor positieve veranderingen in Moldavië, met name degenen die naar aanleiding van de bankfraude ten belope van 1 miljard USD (12 % van het bbp) in 2014 het voortouw nemen bij de inspanningen om de bankensector te hervormen, die volgens de EU en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) moeten worden voortgezet; is verheugd dat het IMF in juli 2018 een positieve evaluatie heeft gemaakt van de uitvoering van het door het IMF ondersteunde programma; roept Moldavische politici en de Moldavische rechterlijke macht in zijn geheel op om zich bij deze inspanningen aan te sluiten om, in overeenstemming met de toezeggingen in de AO, het land te hervormen en corruptie te bestrijden, aangezien een gebrek aan politieke wil een van de voornaamste knelpunten voor geloofwaardige hervormingen is; roept alle politieke krachten op om een constructieve dialoog te voeren in het belang van het land;
3. drukt zijn ernstige bezorgdheid uit over de verslechterende houding ten opzichte van democratische normen in Moldavië, waarbij de kernwaarden die Moldavië met name in het kader van de AO heeft onderschreven, zoals democratie – met inbegrip van eerlijke en transparante verkiezingen waarbij de wil van de burgers wordt gerespecteerd en een democratisch meerpartijenstelsel – en de rechtsstaat – met inbegrip van een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke macht – worden ondermijnd doordat de regerende politieke leiders in geheime verstandhouding staan met de zakenwereld en geen tegenstand krijgen van een groot deel van de wetgevende en rechterlijke macht, waardoor de Republiek Moldavië wordt gegijzeld door oligarchische belangen en de economische en politieke macht in handen is van een kleine groep mensen die invloed uitoefenen op het parlement, de regering, politieke partijen, de overheidsdiensten, de politie, de rechterlijke macht en de media, wat er toe leidt dat de wetgeving op zeer onbevredigende wijze ten uitvoer wordt gelegd en nauwelijks ten goede komt aan de burgers; herhaalt dat het vastberaden is te focussen op de nakoming van de toezeggingen om de gemeenschappelijke waarden te respecteren en niet te zwichten voor ongeloofwaardige zogenaamde geopolitieke argumenten;
4. betreurt de opzettelijke schending van de politieke voorwaarden met betrekking tot democratische normen in Moldavië, met name de recente wijzigingen in de nationale kieswetgeving, waarbij geen gevolg is gegeven aan een aantal van de voornaamste aanbevelingen in het gezamenlijk advies van het ODHIR en de Commissie van Venetië, alsook de schorsing van Dorin Chirtoacă als burgemeester van Chișinău en de ongeldigverklaring van de verkiezing van Andrei Năstase, die de EU ertoe hebben gebracht de uitbetaling van macrofinanciële bijstand en openstaande betalingen van begrotingssteun op te schorten;
5. blijft op zijn standpunt dat er pas over de toekomstige uitbetaling van macrofinanciële bijstand mag worden beslist na de voor februari 2019 geplande parlementsverkiezingen en op voorwaarde dat deze plaatsvinden in overeenstemming met internationaal erkende normen en worden beoordeeld door gespecialiseerde internationale instanties, en dat de uitbetaling uit alle begrotingsteunprogramma's moet worden opgeschort totdat er daadwerkelijk vooruitgang wordt geboekt op het vlak van democratische normen, met inbegrip van de hervorming van het rechtswezen en gerechtelijke stappen tegen de verantwoordelijken voor de bankfraude, in overeenstemming met de resolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2018; vraagt de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden ondertussen verder middelen te herbestemmen voor steun aan het maatschappelijk middenveld en onafhankelijke media in Moldavië, alsook aan de particuliere sector en lokale overheden, onder meer in het kader van nieuwe partnerschaps- en ontwikkelingsprojecten, bij voorkeur in coördinatie met bijstand van andere EU-landen, en de inspanningen te coördineren met andere organisaties zoals het IMF om meer samenhang te brengen in de voorwaardelijkheid van de financiële bijstand; wacht met terughoudendheid op de uitkomst van de herziening van de kieswet door de Juridische Commissie voor benoemingen en immuniteiten van het Moldavische parlement; vraagt de Europese Commissie een mechanisme te ontwikkelen om de hervormingen te monitoren, met duidelijke benchmarks;
6. herinnert aan de inhoud van de artikelen 2 en 455 van de AO, waarin wordt bepaald dat de eerbiediging van democratische beginselen een essentieel onderdeel van de AO vormt, hetgeen in geval deze worden geschonden ook kan leiden tot opschorting van de met deze overeenkomst samenhangende rechten; herhaalt dat er veel inspanningen nodig zijn om te blijven voldoen aan de benchmarks inzake corruptiebestrijding en witwassen; vraagt dat toekomstige overeenkomsten ook afhankelijk worden gemaakt van een hervorming van het rechtswezen en een grondig onderzoek naar en vervolging van degenen die verantwoordelijk zijn voor de fraude ten belope van 1 miljard USD; herinnert tevens aan de anticorruptie- en antiwitwasbenchmarks die aan het beleid van visumliberalisering verbonden zijn;
Het institutionele kader voor de uitvoering van de overeenkomst
7. is ingenomen met de aanneming van tal van wetten in overeenstemming met de toezeggingen die Moldavië in het kader van de AO heeft gedaan; onderstreept evenwel hoe belangrijk het is dat die wetten spoedig volledig ten uitvoer worden gelegd om het uiteindelijke doel te bereiken, namelijk dat de AO leidt tot een tastbare en duurzame verbetering van de levensomstandigheden van de gewone burgers in Moldavië;
8. dringt aan op een grotere betrokkenheid van het parlement, de premier en de minister van Buitenlandse Zaken en Europese Integratie bij de politieke monitoring en controle op hoog niveau van de uitvoering van de AO, met name door een verdere stroomlijning van de desbetreffende parlementaire en overheidsstructuren en een versterking van hun administratieve capaciteit en de coördinatie en synchronisatie van de plannen van de vakministeries en de volledige en doeltreffende uitvoering ervan;
9. is ingenomen met de oprichting van de interparlementaire assemblee van Georgië, Moldavië en Oekraïne en met de eerste bijeenkomst, die op 8-9 juni 2018 in Kiev is gehouden; spoort deze assemblee aan om ook toe te zien op de uitvoering van de associatieovereenkomsten;
10. dringt er bij de Moldavische overheid op aan zich meer in te spannen voor de uitvoering van de AO en haar maatregelen – met name via het nationale actieplan voor de uitvoering van de AO zelf – te organiseren per specifieke sector en te behalen resultaten in plaats van per artikel van de AO, teneinde gedetailleerde prioriteiten en een volgorde voor de maatregelen vast te laten stellen door ter zake deskundige afdelingen op basis van effectbeoordelingen;
11. verzoekt de EDEO en de Commissie om, mits er vooruitgang wordt geboekt met democratische normen, een speciale EU-steungroep voor Moldavië op te zetten teneinde meer expertise te verstrekken, met name wat betreft de aanpassing van de Moldavische wetgeving aan de EU-wetgeving, en, als aan de voorwaarden is voldaan, de verlening van financiële bijstand aan Moldavië ter ondersteuning van de uitvoering van de AO te coördineren;
12. dringt er bij de EDEO en de Commissie op aan de interne capaciteit te vergroten om het toezicht op de uitvoering van de AO te verscherpen, met name door de desbetreffende personele middelen aanzienlijk uit te breiden en over te gaan tot een kwalitatieve beoordeling van de vooruitgang, met name door screeningprocessen in te voeren om te beoordelen in hoeverre de door de AO vereiste afstemming op het EU-acquis daadwerkelijk is gerealiseerd;
13. is ingenomen met de versterkte dialoog op ministersniveau met Moldavië en met andere geassocieerde partners over associatiegerelateerde hervormingen op handelsgebied, en steunt, mits er vooruitgang wordt geboekt met democratische normen, het opzetten van dergelijke dialogen op andere gebieden waarop de AO betrekking heeft, zoals politieke kwesties, justitie, vrijheid en veiligheid en sectorale samenwerking;
14. herinnert aan en steunt het advies van de Commissie van Venetië over de herziening van het kiesstelsel in Moldavië, dat luidt dat er (afgezien van de steun van de Democratische Partij en de Socialistische Partij) geen consensus bestaat over de overgang naar een gemengd kiesstelsel voor de parlementsverkiezingen en dat deze overgang zou kunnen leiden tot ongewenste beïnvloeding van kandidaten door zakelijke belangen; herhaalt daarom zijn oproep aan de Moldavische overheid om het kiesstelsel te verbeteren teneinde ervoor te zorgen dat toekomstige verkiezingen een afspiegeling zijn van de wil van de Moldavische burgers en niet slechts van een select gezelschap; verzoekt de Moldavische overheid de aanbevelingen van het ODIHR volledig ten uitvoer te leggen, met name wat partijfinanciering en vrije en pluriforme media betreft; herhaalt dat het bereid is waarnemer te zijn bij de volgende parlementsverkiezingen in Moldavië;
Politieke dialoog en hervorming, samenwerking op het gebied van gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB)
15. is bezorgd over het feit dat de in juli 2018 aangenomen wet inzake audiovisuele mediadiensten nog op het laatste moment is gewijzigd zonder dat het maatschappelijk middenveld daarover is geraadpleegd; dringt er bij de Moldavische overheid op aan deze wet inzake volledig ten uitvoer te leggen overeenkomstig de Europese normen inzake vrije en pluriforme media, zoals als aanbevolen door de Europese Commissie en de Commissie van Venetië; benadrukt dat het belangrijk is dat het maatschappelijk middenveld en onafhankelijke media daarbij echt worden geraadpleegd en dat er een nieuwe reclamewet wordt aangenomen; benadrukt dat alle pogingen om de pluriformiteit van de media te ondermijnen, en met name om verdere kartelvorming in de mediawereld en de aanverwante reclamemarkt te stimuleren, moeten worden voorkomen; dringt er bij de Moldavische overheid op aan de nieuwe reclamewet aan te nemen na een echte raadpleging van het maatschappelijk middenveld; merkt met bezorgdheid op dat de media momenteel sterk gemonopoliseerd zijn en onderworpen zijn aan politieke en zakelijke belangen in Moldavië; vraagt dat media-eigendom transparant wordt gemaakt en dat onafhankelijke media, met name lokale kanalen, speciale steun krijgen zodat ze kunnen voldoen aan de bepalingen van de mediawet inzake verplichte lokale berichtgeving; benadrukt hoe belangrijk het is dat de regelgevende instantie op mediagebied echt onafhankelijk is;
16. is ingenomen met de inspanningen om het openbaar bestuur en het beheer van de overheidsfinanciën te hervormen en spoort aan tot verdere stappen om de transparantie te vergroten;
17. is verheugd over de goede samenwerking op het gebied van het GBVB en met name de hoge mate van afstemming op de GBVB-verklaringen, over de deelname aan missies en operaties van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB), en over de samenwerking tussen Moldavië en de NAVO; stelt vast dat na de intrekking van de nationale veiligheidsstrategie door de president van Moldavië vooruitgang is geboekt met de vaststelling van een nieuwe nationale defensiestrategie en het nieuwe actieplan voor de uitvoering daarvan in de periode 2017-2021; is ingenomen met de inwerkingtreding van de overeenkomst tussen de EU en Moldavië inzake de uitwisseling van gerubriceerde informatie;
18. prijst de Moldavische overheid voor de toenemende verbetering van de betrekkingen met Tiraspol, met name door de uitvoering van vertrouwenwekkende maatregelen zoals het openen van de brug tussen Gura Bîcului en Bîcioc en het ondertekenen van zes extra protocollen, waardoor het leven van burgers aan beide kanten van de Dnjestr wordt vergemakkelijkt; herhaalt dat de EU resoluut opkomt voor en haar steun toezegt aan de soevereiniteit en de territoriale integriteit van Moldavië en de inspanningen om de kwestie Transnistrië op vreedzame wijze op te lossen; steunt onvoorwaardelijke de inspanningen van de OVSE, de EU en andere stakeholders en moedigt de autoriteiten aan om met name samen te werken met kmo's uit Transnistrië, deze mate van betrokkenheid verder te verhogen en extra inspanningen te leveren om de mensenrechten te bevorderen en alle uitspraken van het EHRM na te leven; vraagt de Moldavische overheid meer inspanningen te leveren voor de tenuitvoerlegging van een gewijzigde wet inzake de speciale wettelijke status van Gagaoezië;
Rechtsstaat en goed bestuur
19. dringt er bij de autoriteiten op aan de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en doeltreffendheid te waarborgen van de rechterlijke macht en gespecialiseerde anticorruptie-instellingen, waaronder de hoge raad van aanklagers, het nationale anticorruptiecentrum, het anticorruptiebureau van het openbaar ministerie, de nationale integriteitsinstantie en het agentschap voor terugvordering van criminele vermogensbestanddelen, met name door voldoende middelen te blijven toewijzen om te zorgen voor transparante aanstellingsprocedures met deelname van onafhankelijke en deskundige recruiters, en grondwetswijzigingen aan te nemen in overeenstemming met de aanbevelingen van de Commissie van Venetië, met name om de initiële benoemingstermijn voor rechters van vijf jaar af te schaffen, de samenstelling van de hoge raad voor de magistratuur te veranderen en de rol ervan te versterken en het Moldavische parlement de bevoegdheid te ontnemen om rechters van het hooggerechtshof te benoemen; is ernstig bezorgd over de selectieve justitiële praktijk van de Moldavische rechterlijke macht en wijst erop dat zij volgens het recentste verslag van Transparency International slechts in beperkte mate onafhankelijk is van de uitvoerende macht en wordt gebruikt als instrument tegen politieke tegenstanders en zakelijke belangen; merkt op hoe belangrijk het is een goede staat van dienst op te bouwen wat betreft onderzoeken naar corruptiezaken, onder meer met betrekking tot hooggeplaatste personen;
20. is ingenomen met de in juli 2018 aangenomen wetswijzigingen met als doel rechters meer op basis van verdienste te selecteren en te bevorderen en meer verantwoording te laten afleggen;
21. herhaalt zijn oproepen naar aanleiding van het eerste en tweede rapport-Kroll – die volledig openbaar moeten worden gemaakt – om alle verantwoordelijken voor de in 2014 aan het licht gekomen bankfraude ten belope van 1 miljard USD spoedig en op transparante wijze te vervolgen en de gestolen vermogensbestanddelen terug te vorderen; neemt er nota van dat de Moldavische autoriteiten een strategie voor de terugvordering van vermogensbestanddelen hebben vastgesteld, maar stelt met bezorgdheid vast dat het onderzoek naar deze zaak op weinig doeltreffende wijze is gevoerd; benadrukt dat de rechtbanken concreet bewijsmateriaal niet meer mogen veronachtzamen en de hangende zaken en de zaken waarnaar onderzoek wordt gedaan, met name de zaak-Ilhan Shor, spoedig moeten behandelen in openbare hoorzittingen; benadrukt dat de politieke keuze om de banken met overheidsgeld te redden, het zware verlies aan vertrouwen in de Moldavische politiek nog heeft verergerd; vraagt de Raad persoonlijke sancties te overwegen en vraagt de desbetreffende EU-lidstaten bijstand te verlenen bij het onderzoek;
22. is bezorgd over het verhoogde risico op witwassen na de overhaaste aanneming in juli 2018 van het zogenoemde "pakket belastinghervormingen", dat een belastingamnestieregeling omvat waardoor illegaal verkregen vermogensbestanddelen kunnen worden gelegaliseerd; vraagt dat het pakket wordt gewijzigd om dergelijke achterdeurtjes te dichten en is intussen van plan nauwlettend toe te zien op de uitvoering ervan, in coördinatie met de Commissie, de EDEO en andere internationale organisaties;
23. benadrukt dat ook andere soorten georganiseerde misdaad moeten worden aangepakt en ontmoedigd, zoals wapensmokkel, mensenhandel en grootschalige witwaspraktijken, met name vanuit Rusland; wijst op de verantwoordelijkheid van rechters bij het handhaven van de rechtsstaat en benadrukt dat rechtmatig veroordeelde rechters hun straf moeten uitzitten;
24. vraagt om, naar het voorbeeld van Oekraïne, directe onlineraadpleging van de elektronische vermogensdeclaraties van belangrijke politici en bestuurders mogelijk te maken;
25. verzoekt de Moldavische autoriteiten internationale beginselen en best practices in acht te nemen om te zorgen voor een gunstig klimaat voor het maatschappelijk middenveld; onderstreept de essentiële rol van het maatschappelijk middenveld bij het monitoren van de uitvoering van hervormingen en bij het bevorderen van de transparantie en verantwoordingsplicht van openbare instellingen; verwacht met name dat er in de toekomst geen wetgeving wordt aangenomen die binnen- of buitenlandse financiering van Moldavische ngo's en maatschappelijke organisaties belemmert of die hun administratieve en rapportagelast onnodig verhoogt; betreurt dat de participatie van burgers in een aantal gevallen is beperkt, bijvoorbeeld toen de centrale kiesraad in maart 2018 het verzoek om een referendum te houden over wijzigingen in het kiesstelsel, verwierp;
Eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden
26. is bezorgd over tekenen die wijzen op een verdere inperking van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Moldavië, en vraagt de autoriteiten onverwijld een eind te maken aan onrechtmatige of onevenredige strafrechtelijke vervolging – soms op basis van valse beschuldigingen – van en selectieve rechtspleging tegen politieke tegenstanders, hun advocaten en/of hun families; hekelt het feit dat monitoring van processen door EU-lidstaten of door de EDEO-delegatie steeds meer wordt bemoeilijkt doordat rechtszaken achter gesloten deuren plaatsvinden; is met name bezorgd over rechtszaken tegen mensenrechtenactivisten, onafhankelijke rechters zoals Domnica Manole en Gheorghe Bălan, journalisten en mensen die kritiek hebben op de regering of de voorzitter van de Democratische Partij van Moldavië, Vladimir Plahotniuc; dringt er bij de autoriteiten op aan het recht op een eerlijk proces en de eerbiediging van de mensenrechten in gevangenissen te garanderen; benadrukt dat er een effectief onderzoek moet worden gevoerd naar vermeende foltering in gevangenissen en psychiatrische instellingen; vraagt de autoriteiten ook de vrijheid van vergadering en meningsuiting te waarborgen, en met name het recht om vreedzame demonstraties te houden, en dit grondrecht strikt te eerbiedigen in overeenstemming met de internationale normen;
27. is verheugd dat er in 2017 een nieuwe nationale strategie voor gendergelijkheid is aangenomen en vraagt de autoriteiten deze volledig ten uitvoer te leggen;
28. vraagt de autoriteiten de inspanningen om de mensenrechten en fundamentele vrijheden te beschermen, met name waar het kwetsbare groepen betreft, te intensiveren door haatzaaien, geweld, sociale uitsluiting en discriminatie – die nog steeds zeer zorgwekkend zijn – jegens LGBTQI-personen, personen met een handicap en minderheden zoals de Roma-bevolking, alsook haatzaaien en discriminatie op basis van geslacht of politieke overtuiging, te bestrijden;
29. veroordeelt ten stelligste de recente uitlevering/ontvoering van Turkse staatsburgers aan Turkije wegens hun vermeende banden met de Gülen-beweging, in strijd met de rechtsstaat en de fundamentele mensenrechten; dringt er bij de Moldavische overheid op aan ervoor te zorgen dat alle uitleveringsverzoeken van derde landen op transparante wijze worden behandeld volgens gerechtelijke procedures die volledig stroken met de Europese beginselen en normen;
Handel en economische samenwerking
30. is verheugd dat de Moldavische uitvoer naar de EU aanzienlijk is toegenomen als gevolg van de inwerkingtreding van de DCFTA en dat de EU de grootste investeerder in Moldavië is, maar betreurt dat dit niet heeft geleid tot een verbetering van de sociale en economische situatie van de burgers; waarschuwt dat het gebrek aan vooruitgang bij het verbeteren van de levensstandaard van de bevolking de acceptatie door de bevolking van een pro-Europese richting voor het land in gevaar brengt;
31. benadrukt het belang van een onafhankelijke rechterlijke macht en van corruptiebestrijding, alsook van een vermindering van de administratieve en bureaucratische last om het investerings- en ondernemingsklimaat te verbeteren;
32. spoort aan tot verdere vooruitgang op het gebied van sanitaire en fytosanitaire normen en bescherming van geografische aanduidingen;
33. vraagt om een doeltreffende naleving van bepalingen inzake handel en duurzame ontwikkeling en internationale verbintenissen, en in het bijzonder om een correcte tenuitvoerlegging van de voornaamste IAO-verdragen.
34. beschouwt de afstemming van de regelgeving op het EU-acquis als de belangrijkste dimensie van de DCFTA, omdat daadwerkelijke toegang tot de EU-markt en hervormingen sterk afhangen van de correcte tenuitvoerlegging en handhaving van de betreffende wetgeving; is er zich van bewust dat dit een aanzienlijke uitdaging vormt voor het bestuur, de instellingen en de overheidsdiensten in Moldavië, en moedigt de Commissie aan om adequate technische en financiële steun te verlenen;
Energie en andere samenwerkingsgebieden
35. is ingenomen met de uitvaardiging van de energiewet in 2017 als verdere stap in de omzetting van het derde energiepakket, en spoort ertoe aan concrete stappen te nemen om de onafhankelijkheid van de regelgevende instantie voor energie ANRE te waarborgen; stelt vast dat Moldavië inspanningen heeft geleverd om hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie te bevorderen, en acht het van cruciaal belang dat agro-ecologische landbouwmethoden in het kader van duurzame plattelandsontwikkeling worden bevorderd;
36. vraagt om meer vastberaden maatregelen op het gebied van milieubescherming, met name met betrekking tot het beheer van water uit de Dnjestr, afvalbeheer en klimaatverandering, vooral wat betreft de tenuitvoerlegging en coördinatie van de wetgeving;
Institutionele bepalingen
37. vraagt de EU, de lidstaten en Moldavië nog meer aan voorlichting te doen over de uitvoering van de AO en de verwachte voordelen van de betreffende hervormingen en nauwe integratie met de EU voor de burgers van Moldavië; wijst erop dat Russische desinformatie moet worden bestreden door middel van op feiten gebaseerde, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige informatie in de voornaamste talen die in Moldavië worden gebruikt;
38. herhaalt zijn voornemen om het toezicht op de uitvoering van internationale overeenkomsten met de oostelijke partners van de EU op te schroeven; dringt er nogmaals bij de Commissie en de EDEO op aan vaker en gedetailleerder schriftelijk verslag uit te brengen aan het Parlement en de Raad over de uitvoering van deze overeenkomsten;
39. is van mening dat het nuttig is om de Moldavische autoriteiten al in de fase van de opstelling van de betreffende wetgeving te betrekken, aangezien het proces daardoor inclusiever wordt en de omzettingskosten voor Moldavië worden verminderd, en vraagt de Commissie ten volle gebruik te maken van de voorafgaande raadplegingen;
40. merkt op dat in de evaluatie van de uitvoering van de DCFTA sterk wordt gefocust op handelsstromen en handelsbelemmeringen; verzoekt de Commissie de uitvoering van de diepe en brede vrijhandelszone op passende wijze te monitoren en te beoordelen en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan de omzetting en tenuitvoerlegging van het acquis, alsook aan het effect op de Moldavische samenleving, en een openbaar en volledig jaarverslag op te stellen, onder meer over de door de EU verstrekte technische en financiële steun;
41. vraagt de EDEO en de Commissie alle jaarlijkse uitvoeringsverslagen over de associatie op hetzelfde moment te publiceren en tegelijkertijd een vergelijkende evaluatie te publiceren van de voortgang bij de uitvoering van de AO/DCFTA door elk van de associatiepartners ten opzichte van specifieke benchmarks;
42. is voornemens jaarlijkse verslagen op te stellen over de uitvoering van de associatieovereenkomsten;
o o o
43. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Europese Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, alsook aan de president, de regering en het parlement van de Republiek Moldavië.
Studie getiteld "The electoral reforms in three association countries of the Eastern Neighbourhood – Ukraine, Georgia and Moldova", Europees Parlement, 26 oktober 2017.
Studie getiteld "The Development of an Institutional Framework for the Implementation of the Association Agreements in Georgia, Moldova and Ukraine", Europees Parlement, juli 2018.