Resolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over de tenuitvoerlegging van de verdragsbepalingen inzake EU-burgerschap (2018/2111(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de artikelen 2, 3, 6, 9, 10, 11, 12, 21 en 23 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en de artikelen 8, 9, 10, 15, 18, 20, 21, 22, 23, 24, 26, 45, 46, 47, 48, 153 en 165 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien de artikelen 10 en 11 VEU en de bepaling in artikel 10, lid 3, dat "iedere burger [...] het recht [heeft] aan het democratisch bestel van de Unie deel te nemen",
– gezien artikel 3, lid 2, VEU, waarin het recht op het vrije verkeer van personen is verankerd,
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien het meerjarig financieel kader voor de periode 2020-2027,
– gezien Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie(1),
– gezien Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG(2),
– gezien Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad van 14 april 2014 tot vaststelling van het programma "Europa voor de burger" voor de periode 2014-2020(3),
– gezien Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie(4),
– gezien Verordening (EU) 2016/589 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2016 inzake een Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening (EURES), de toegang van werknemers tot mobiliteitsdiensten en de verdere integratie van de arbeidsmarkten en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 492/2011 en (EU) nr. 1296/2013(5),
– gezien Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties(6),
– gezien Richtlijn 2013/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt(7),
– gezien het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van een EU-noodreisdocument en tot intrekking van Besluit 96/409/GBVB (COM(2018)0358),
– gezien Richtlijn (EU) 2015/637 van de Raad van 20 april 2015 betreffende de coördinatie- en samenwerkingsmaatregelen ter vergemakkelijking van de consulaire bescherming van niet-vertegenwoordigde burgers van de Unie in derde landen en tot intrekking van Besluit 95/553/EG(8),
– gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Rechten en waarden (COM(2018)0383),
– gezien de mededeling van de Commissie van 2 juli 2009 betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (COM(2009)0313),
– gezien het verslag van de Commissie van 24 januari 2017, getiteld "Versterking van de rechten van de burgers in een Unie van democratische verandering – Verslag over het EU-burgerschap 2017" (COM(2017)0030),
– gezien de aanbeveling van de Commissie van 12 september 2018 betreffende electorale samenwerkingsnetwerken, onlinetransparantie, bescherming tegen cyberincidenten en bestrijding van desinformatiecampagnes in het kader van de verkiezingen voor het Europees Parlement (C(2018)5949),
– gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 over de verbetering van de werking van de Europese Unie, voortbouwend op het potentieel van het Verdrag van Lissabon(9),
– gezien zijn resolutie van 28 oktober 2015 over het Europees burgerinitiatief(10) en het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees burgerinitiatief (COM(2017)0482),
– gezien zijn resolutie van 16 januari 2014 over het verslag over het te koop aanbieden van het EU-burgerschap(11),
– gezien zijn resolutie van 12 april 2016 over leren over de EU op school(12),
– gezien zijn resolutie van 2 maart 2017 over de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad van 14 april 2014 tot vaststelling van het programma "Europa voor de burger" voor de periode 2014-2020(13),
– gezien zijn resolutie van 15 maart 2017 over belemmeringen van het vrije verkeer van EU-burgers en van hun vrijheid om in de interne markt te werken(14),
– gezien het advies van het Comité van de Regio's van 31 januari 2013 over de bevordering van het kiesrecht van EU-burgers,
– gezien de in 2016 door beleidsondersteunende afdeling C van het Parlement gepubliceerde studie getiteld "Belemmeringen voor het recht van vrij verkeer en verblijf voor EU-burgers en hun gezinnen",
– gezien het verslag van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten van 2018 getiteld "Making EU citizens' rights a reality: national courts enforcing freedom of movement and related rights" (Verwezenlijking van de rechten van EU-burgers: handhaving van vrij verkeer en aanverwante rechten door nationale rechtbanken),
– gezien de resultaten van Eurobarometer 89/2018,
– gezien zijn resolutie van 7 februari 2018 over de samenstelling van het Europees Parlement(15),
– gezien zijn standpunt van 4 juli 2018 over het ontwerp van besluit van de Raad tot wijziging van de Akte betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, gehecht aan Besluit 76/787/EGKS, EEG, Euratom van de Raad van 20 september 1976 (de "Kieswet")(16),
– gezien zijn besluit van 7 februari 2018 over de herziening van de kaderovereenkomst over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie(17),
– gezien zijn resolutie van 30 mei 2018 over het meerjarig financieel kader 2021-2027 en eigen middelen(18),
– gezien zijn resolutie van 14 november 2018 over het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 – Standpunt van het Parlement met betrekking tot een akkoord(19),
– gezien de mededeling van de Commissie van 12 september 2018 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld "Vrije en eerlijke Europese verkiezingen garanderen" (COM(2018)0637),
– gezien artikel 52 van zijn Reglement en artikel 1, lid 1, onder e), van en bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 betreffende de procedure inzake het verlenen van toestemming voor het opstellen van initiatiefverslagen,
– gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en de adviezen van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie verzoekschriften (A8-0041/2019),
A. overwegende dat het EU-burgerschap en de daarmee verband houdende rechten aanvankelijk in 1992 door het Verdrag van Maastricht werden geïntroduceerd en verder werden versterkt door het Verdrag van Lissabon, dat in december 2009 in werking trad, maar dat zij slechts gedeeltelijk ten uitvoer zijn gelegd;
B. overwegende dat de rechten, waarden en beginselen waarop de Unie is gebaseerd, als bepaald in de artikelen 2 en 6 van het VEU, de burger in het absolute middelpunt van het Europese project plaatsen; overwegende dat het debat omtrent de toekomst van Europa daarom ook impliceert dat wordt nagedacht over de kracht van onze gemeenschappelijke identiteit;
C. overwegende dat de beginselen van transparantie, integriteit en verantwoordingsplicht van de EU-instellingen en van het besluitvormingsproces, zoals deze voortvloeien uit de artikelen 10 en 11 VEU en artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, inhoudelijke elementen zijn van het concept van burgerschap en essentieel zijn voor het opbouwen en versterken van de geloofwaardigheid van en het vertrouwen in de Unie als geheel; overwegende dat het gebruik van ad-hoc- en intergouvernementele regelingen en instrumenten op verschillende EU-beleidsgebieden, alsook van informele besluitvormingsinstanties, waarmee de gangbare wetgevingsprocedures worden omzeild en gede-institutionaliseerd, dergelijke beginselen ernstig dreigt te ondermijnen;
D. overwegende dat de EU moeilijkheden heeft ondervonden bij de aanpak van diverse crises met belangrijke sociaal-economische gevolgen, die geleid hebben tot de opkomst van populistische en nationalistische ideologieën op basis van exclusieve identiteiten en chauvinistische criteria die in strijd zijn met de Europese waarden;
E. overwegende dat het onbevredigende beheer van de verschillende crises de teleurstelling van de burgers over een aantal resultaten van het integratieproject van de EU, groter heeft gemaakt; overwegende dat het van cruciaal belang is ervoor te zorgen dat het EU-burgerschap wordt beschouwd als een gekoesterd voorrecht onder de burgers, onder meer door het vertrouwen in het EU-project te herstellen, door voorrang te geven aan de bevordering van alle burgerrechten, waaronder burgerrechten, politieke en sociale rechten, door ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de democratie binnen de Unie verbetert, de fundamentele rechten en vrijheden in de praktijk worden uitgeoefend en elke burger de kans heeft om deel te nemen aan het democratische leven van de Unie, en tegelijkertijd maatschappelijke organisaties meer te betrekken bij de besluitvormings- en uitvoeringsprocessen;
F. overwegende dat de huidige herziening van het EBI erop is gericht het burgerinitiatief doeltreffender te maken en de participatieve democratie en actief burgerschap te bevorderen;
G. overwegende dat toegang tot EU-burgerschap wordt verkregen middels het bezit van de nationaliteit van een lidstaat, hetgeen geregeld is door nationale wetgeving; overwegende tegelijkertijd dat de uit het EU-burgerschap voortvloeiende rechten en plichten in het EU-recht zijn verankerd en niet afhankelijk zijn van lidstaten, en derhalve niet op ongerechtvaardigde wijze door hen kunnen worden beperkt;
H. overwegende dat de lidstaten in verband met de toegang tot nationaal burgerschap onderworpen moeten zijn aan de beginselen van het EU-recht, zoals evenredigheid, de rechtsstaat en non-discriminatie, die grondig zijn uitgewerkt in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie;
I. overwegende dat het vooruitzicht van de brexit de nadruk heeft gelegd op het belang van de rechten van het EU-burgerschap, met name onder jonge Europeanen, alsook van de rol die deze rechten spelen in het leven van miljoenen EU-burgers, en dat het ook in de EU heeft gezorgd voor een toegenomen bewustzijn over het mogelijke verlies van deze rechten aan beide zijden;
J. overwegende dat de gemiddelde deelname aan de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2014 42,6 % bedroeg; overwegende dat volgens de in mei 2018 gepubliceerde Eurobarometer slechts 19 % van de ondervraagde Europeanen de datum van de volgende Europese verkiezingen kende;
K. overwegende dat de kantoren van Europe Direct nauwelijks bekend zijn bij EU-burgers, ook al is hun voornaamste taak informatie te verstrekken;
L. overwegende dat er in de EU meer dan 400 Europe Direct-informatiecentra zijn die de Commissie bijstaan om te communiceren over het beleid van de Europese Unie dat rechtstreeks van belang is voor de burgers, met als doel de burgers op lokaal en regionaal niveau bij de zaak te betrekken;
M. overwegende dat het begrip burgerschap de relatie van burgers met een politieke gemeenschap definieert, met inbegrip van hun rechten, plichten en verantwoordelijkheden; overwegende dat artikel 20 VWEU burgers van de Unie het actief en passief kiesrecht verleent voor de verkiezingen voor het Europees Parlement en voor gemeenteraadsverkiezingen in de lidstaat waar zij verblijven, onder dezelfde voorwaarden als de burgers van dat land;
N. overwegende dat de Europese burgers rechtstreeks vertegenwoordigd zijn in het Europees Parlement en dat alle burgers gelijke aandacht moeten krijgen van de instellingen van de Unie; overwegende dat het gendermainstreamingsbeginsel is neergelegd in artikel 8 VWEU, dat bepaalt dat de Unie er bij elk optreden naar streeft de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen;
O. overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) in een aantal zaken heeft geoordeeld dat de onderdanen van een lidstaat zich ook ten opzichte van die lidstaat kunnen beroepen op de uit het EU-burgerschap voortvloeiende rechten(20);
P. overwegende dat diverse lidstaten zogeheten "gouden visa" en investeringsprogramma's aanbieden, door middel waarvan hun nationaliteit kan worden verkregen;
Q. overwegende dat vrij verkeer de EU-burgers kansen geeft om te reizen, te studeren, te werken en te wonen in andere EU-landen; overwegende dat meer dan 16 miljoen Europeanen gebruikmaken van hun recht om in een ander EU-land te wonen;
R. overwegende dat het recht op vrij verkeer centraal staat in het EU-burgerschap en een aanvulling vormt op de andere vrijheden van de interne markt van de EU; overwegende dat jonge Europeanen bijzonder gehecht zijn aan het recht op vrij verkeer, dat wordt beschouwd als de meest positieve prestatie van de EU na het waarborgen van vrede in Europa;
S. overwegende dat bij de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2004/38/EG praktische problemen zijn ondervonden en dat het voor Europeanen nog steeds moeilijk kan zijn om naar een andere lidstaat te verhuizen of in een andere lidstaat te wonen vanwege discriminatie op grond van nationaliteit of inreis- en verblijfsvereisten; overwegende dat er een uitgebreide jurisprudentie van het Hof van Justitie bestaat die erop gericht is de belangrijkste concepten voor mobiele EU-burgers te verduidelijken;
T. overwegende dat het recht op consulaire bescherming wordt gewaarborgd door de artikelen 20 en 23 VWEU en dat EU-burgers derhalve op het grondgebied van een derde land waar hun lidstaat van nationaliteit niet vertegenwoordigd is, recht hebben op bescherming door een andere lidstaat onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat; overwegende dat noodsituaties, natuurrampen of gebeurtenissen zoals terroristische aanslagen Europese burgers kunnen treffen die onderdaan zijn van een lidstaat die geen vertegenwoordiging heeft in het betrokken derde land;
U. overwegende dat de Commissie in het verslag over het EU-burgerschap 2017 heeft toegezegd een EU-brede informatie- en bewustmakingscampagne omtrent het EU-burgerschap te organiseren om zo de burgers te helpen beter te begrijpen wat hun rechten inhouden; overwegende dat de lidstaten en de maatschappelijke organisaties ook moeten delen in deze verantwoordelijkheid om EU-burgers beter te informeren over hun rechten en plichten;
V. overwegende dat uit het verslag over het EU-burgerschap 2017 van de Commissie blijkt dat sinds 2012 steeds meer mensen aangeven te maken te hebben gehad met enige vorm van discriminatie;
W. overwegende dat de totstandbrenging van het Schengengebied en de integratie van het Schengenacquis in het EU-kader de bewegingsvrijheid binnen de EU sterk hebben vergroot en een van de grootste verworvenheden van het Europese integratieproces zijn;
X. overwegende dat de invoering van het Europees burgerschap een verworvenheid van het Europese project is die nog niet ten volle wordt benut; overwegende dat het Europees burgerschap een uniek concept is, dat zijn gelijke in de wereld niet kent;
1. is van mening dat niet alle bepalingen met betrekking tot EU-burgerschap naar volledig potentieel ten uitvoer zijn gelegd, ook al zou dit de basis kunnen vormen voor de versterking van een Europese identiteit; benadrukt dat het creëren van Unie-burgerschap bewezen heeft dat er een vorm van burgerschap kan bestaan die niet door nationaliteit wordt bepaald en dat dit burgerschap de basis vormt van een politieke ruimte waaruit rechten en plichten voortvloeien, die worden bepaald door de wet van de Europese Unie en niet de staat; verzoekt de instellingen van de Unie de noodzakelijke maatregelen te nemen om verbeteringen aan te brengen in de tenuitvoerlegging, het bereik en de effectiviteit van de Verdragsbepalingen betreffende het burgerschap, alsmede van de overeenkomstige bepalingen die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; wijst erop dat de burgers van de Unie onvoldoende bekend zijn met hun rechten uit hoofde van het burgerschap van de Unie;
2. herinnert eraan dat het EU-burgerschap een aanvulling is op het burgerschap van een lidstaat; benadrukt dat het EU-burgerschap de complementariteit van meerdere identiteiten voor de burger mogelijk maakt en dat exclusief nationalisme en populistische ideologieën die capaciteit ondermijnen; is van mening dat actief burgerschap uitoefenen en burgerparticipatie aanmoedigen van essentieel belang zijn om de burgers het gevoel te geven dat zij deel uitmaken van een politiek project ter bevordering van een gedeeld gevoel van Europese identiteit, wederzijds begrip, interculturele dialoog en transnationale samenwerking en voor het vormen van open, inclusieve, samenhangende en veerkrachtige samenlevingen;
3. is van mening dat de volledige tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie door de instellingen, organen en instanties van de EU en de actieve bevordering van de rechten en beginselen die daarin zijn verankerd essentieel zijn om de effectieve betrokkenheid van burgers bij het democratisch project van de EU te waarborgen, en om gestalte te geven aan de bepalingen van artikel 20 VWEU;
4. benadrukt dat het geheel van rechten en verplichtingen dat voortvloeit uit het Unie-burgerschap niet op ongerechtvaardigde wijze kan worden beperkt; dringt er in dit verband bij de lidstaten op aan dat zij gebruikmaken van hun prerogatieven om het burgerschap in een geest van eerlijke samenwerking toe te kennen, ook in het geval van kinderen van EU-burgers die moeite hebben om te voldoen aan de criteria voor het burgerschap volgens de nationale regels; benadrukt dat burgerschapsrechten pas op doeltreffende wijze kunnen worden uitgeoefend, als alle in het Handvest van de grondrechten verankerde rechten en vrijheden worden beschermd en bevorderd, ook voor mensen met een handicap, die hun grondrechten op dezelfde manier moeten kunnen uitoefenen als alle andere burgers, en als gendermainstreaming wordt toegepast teneinde ervoor te zorgen dat vrouwen ten volle gebruik kunnen maken van de rechten die aan het EU-burgerschap verbonden zijn;
5. herinnert eraan dat het burgerschap van de Unie ook verdere implicaties heeft en rechten meebrengt op het gebied van democratische participatie, op basis van de artikelen 10 en 11 VEU; benadrukt dat, voor het uitoefenen van het recht tot deelname aan het democratisch proces in de Unie, besluiten zo open mogelijk en zo dicht mogelijk bij de burger moeten worden genomen, en dat het daarom essentieel is te zorgen voor de relevante garanties met betrekking tot transparantie in de besluitvorming en de strijd tegen corruptie;
6. betreurt de bestaande opt-outs van sommige lidstaten ten aanzien van onderdelen van de EU-verdragen, die de rechten van burgers ondermijnen en de facto verschillen in de rechten van burgers teweegbrengen die volgens de EU-verdragen gelijk verondersteld worden te zijn;
7. merkt op dat de programma's Erasmus+, Rechten, gelijkheid en burgerschap, en Europa voor burgers grote voordelen bieden aan EU-burgers, met name aan jongeren, door hun bewustzijn met betrekking tot hun status als EU-burgers te verhogen en hun kennis van de rechten die voortvloeien uit die status en de onderliggende waarden te vergroten; is van mening dat Europese vrijwilligersprogramma's, zoals Europees vrijwilligerswerk en het Europees Solidariteitskorps, eveneens een integrale rol vervullen in de totstandkoming van een Europees burgerschap; onderstreept het enorme belang van dergelijke programma's, met name voor jongeren, en adviseert deze financieel te versterken;
Politieke rechten
8. is bezorgd over de trend naar een lagere opkomst van kiezers, zowel tijdens nationale verkiezingen als tijdens verkiezingen voor het Europees Parlement, met name onder jongeren; is ervan overtuigd dat het versterken van de publieke ruimte van de EU en de volledige tenuitvoerlegging van het Europees burgerschap kunnen bijdragen tot het ombuigen van die neerwaartse trend, door de burgers meer het gevoel te geven dat ze deel uitmaken van een Europese gemeenschap en door de representatieve democratie te versterken;
9. erkent de inspanningen van de Commissie ter bevordering van programma's die gericht zijn op de bevordering van het Europese burgerschap en de bewustmaking van burgers ten aanzien van hun politieke rechten; stelt echter vast dat er weinig vooruitgang is geboekt bij de tenuitvoerlegging van artikel 165 VWEU als rechtsgrondslag om de Europese dimensie van het onderwijs aan burgers te bevorderen; acht het van essentieel belang de deelname van burgers aan het democratisch bestel van de EU te bevorderen en is van mening dat de ontwikkeling van EU-leerplannen in onderwijsstelsels prioriteit moet krijgen om te kunnen voortbouwen op het potentieel van het EU-burgerschap;
10. betreurt nogmaals dat sommige EU-burgers hun stemrecht wordt ontzegd in hun lidstaat van nationaliteit en dat zij niet mogen deelnemen aan de nationale parlementsverkiezingen in hun lidstaat van verblijf; onderstreept dat het verlies van stemrecht als gevolg van verblijf in een andere lidstaat, burgers ervan kan weerhouden naar een andere lidstaat te verhuizen en daarom mogelijk een schending van artikel 18 VWEU inhoudt;
11. is van mening dat er in een systeem van representatieve democratie voor moet worden gezorgd dat de EU-instellingen naar behoren functioneren teneinde alle politieke rechten van EU-burgers te beschermen; benadrukt dat informatie met betrekking tot EU-burgerschap en de rechten die aan het bezit van dat burgerschap worden ontleend in alle officiële talen van de Europese Unie toegankelijk moet zijn, om het begrip van het EU-burgerschap te versterken; betreurt dat artikel 15, lid 3,VWEU, dat de wettelijke basis is geworden voor openbare toegang tot documenten en dat de regeling inzake toegang uitbreidt tot alle instellingen, organen en instanties van de Unie, sinds het van kracht worden van het Verdrag van Lissabon nog altijd niet volledig ten uitvoer is gelegd; is van mening dat de voortgang in de goedkeuring van de nieuwe verordening voortdurend is belemmerd door de lidstaten;
Vrij verkeer
12. is verheugd over de voordelen die het vrij verkeer oplevert voor EU-burgers en voor de economie van de lidstaten; wijst erop dat de rechten die worden ontleend aan Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, niet altijd bekend zijn en niet altijd worden geëerbiedigd, hetgeen leidt tot obstakels voor vrij verkeer en verblijf voor burgers van de EU en hun families, alsmede tot discriminatie van deze burgers; herinnert aan de verplichting van de lidstaten om de rechten met betrekking tot vrijheid van verkeer, met inbegrip van gezinshereniging, voor echtgenoten van hetzelfde geslacht te beschermen;
13. is erover bezorgd dat de interpretatie van bepaalde voorzieningen en bepalingen van Richtlijn 2004/38/EG door nationale gerechtshoven niet alleen varieert tussen verschillende lidstaten, maar soms ook binnen hetzelfde rechtsgebied; merkt met bezorgdheid op dat nationale autoriteiten zich niet altijd volledig bewust zijn van de rechten en plichten die zijn vastgelegd in Richtlijn 2004/38/EG;
14. wijst op het probleem van het ontbreken van informatie of het verstrekken van onjuiste of verwarrende informatie met betrekking tot visumvereisten voor familieleden of met betrekking tot verblijfsrechten; dringt erop aan dat de lidstaten ervoor zorgen dat onnodige belemmeringen voor het inreis-/verblijfsrecht worden weggenomen, met name voor familieleden van EU-burgers die de nationaliteit hebben van een derde land;
15. vindt het verontrustend dat burgers moeilijkheden ondervinden bij de erkenning van hun beroepskwalificaties in Europa; gelooft dat de Richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en het Europees kwalificatiekader hebben bijgedragen tot het faciliteren van erkenning tussen lidstaten onderling; is tevens van mening dat beroepserkenning van essentieel belang is om een hogere mate van mobiliteit voor zowel studenten als beroepsbeoefenaren te waarborgen; adviseert de Europese Commissie door te gaan met het zoveel mogelijk faciliteren van beroepserkenning;
16. is uiterst bezorgd over de bevindingen van het onderzoek dat is uitgevoerd door het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, namelijk dat er sprake is van discriminatie bij het vinden van werk, bij het verkrijgen van toegang tot diverse diensten, zoals het huren van een auto of een appartement of bij bepaalde bankdiensten, alsook op het gebied van onderwijs en belastingen; benadrukt dat discriminatie op basis van nationaliteit het vrij verkeer van burgers van de Unie kan belemmeren; verzoekt de EU en de lidstaten speciale aandacht te schenken aan het monitoren van dergelijke gevallen van discriminatie en doortastende maatregelen te nemen om deze te voorkomen;
17. onderstreept de rol van mobiliteit in de persoonlijke ontwikkeling van jongeren door het bevorderen van leren en culturele uitwisselingen en door een beter begrip van actief burgerschap en van wat dit in de praktijk betekent; spoort de lidstaten aan steun te verlenen aan EU-programma's die mobiliteit bevorderen;
18. erkent het belang van cultuur, kunst en wetenschap als essentiële aspecten van actief EU-burgerschap; wijst erop dat zij een grote rol spelen als het erom gaat burgers het gevoel te geven dat zij deel uitmaken van de Unie, het wederzijds begrip te vergroten en de interculturele dialoog te stimuleren;
Consulaire bescherming
19. merkt op dat momenteel bijna 7 miljoen EU-burgers in landen buiten de EU woonachtig zijn en dat dit aantal naar verwachting zal stijgen tot ten minste 10 miljoen in 2020;
20. is van oordeel dat het recht op consulaire bescherming alle EU-burgers ten goede komt, en herinnert eraan dat consulaire bescherming in Richtlijn (EU) 2015/637 van de Raad wordt geïnterpreteerd in de ruimst mogelijke zin, d.w.z. als elke vorm van consulaire bijstand; benadrukt dat deze rechten nog altijd weinig bekend zijn;
21. verzoekt de Commissie een beoordeling van de tenuitvoerlegging van Richtlijn (EU) 2015/637 van de Raad te publiceren en waar nodig inbreukprocedures in te leiden; verzoekt de lidstaten noodprotocollen te ontwikkelen waarbij rekening wordt gehouden met niet-vertegenwoordigde burgers, teneinde de communicatie in noodsituaties te verbeteren in coördinatie met de vertegenwoordigingen van andere lidstaten en EU-delegaties; dringt eens te meer aan op een versterking van de rol van de EU-delegaties in derde landen en benadrukt de meerwaarde van het diplomatieke netwerk van de EU dat ter plaatse is uitgebouwd;
Het indienen van een verzoekschrift bij het Europees Parlement en het indienen van een klacht bij de Europese Ombudsman
22. benadrukt het belang van het recht om een verzoekschrift in te dienen, zoals vastgesteld in respectievelijk artikel 227 VWEU en artikel 44 van het Handvest van de grondrechten, en het recht om zich tot de Ombudsman te wenden volgens artikel 228 VWEU en artikel 43 van het Handvest van de grondrechten; is ingenomen met de werkzaamheden van de Europese Ombudsman op het gebied van de strijd tegen wanbeheer binnen de instellingen, organen en instanties van de Unie, en in het bijzonder op het gebied van transparantie; benadrukt het belang van transparantie voor een goede democratische werking en participatie binnen de Unie die vertrouwen wekt bij de burgers; onderschrijft in dit opzicht de aanbevelingen van de Ombudsman in haar recent speciaal verslag inzake de transparantie van het wetgevingsproces in de Raad;
Aanbevelingen
23. beveelt aan dat de Commissie gebruikmaakt van haar bevoegdheid op grond van artikel 258 VWEU om het HvJ-EU te vragen of het verlies van stemrecht als gevolg van het verblijf in een andere EU-lidstaat moet worden beschouwd als een schending van het recht op vrij verkeer en verblijf; roept de lidstaten nogmaals op de Verkiezingsgedragscode van de Commissie van Venetië ten uitvoer te leggen, wat onder meer inhoudt dat niet langer het kiesrecht wordt ontnomen aan in het buitenland woonachtige onderdanen bij de verkiezingen voor de nationale parlementen;
24. stelt voor dat de Commissie, door middel van de procedure van artikel 25 VWEU, de in artikel 20, lid 2, VWEU vermelde rechten verruimt, zodat EU-burgers kunnen kiezen of zij hun stem uitbrengen in hun lidstaat van nationaliteit of van verblijf, en dat deze verruiming tot alle verkiezingen wordt uitgebreid, overeenkomstig de grondwettelijke mogelijkheden van elke lidstaat;
25. adviseert de lidstaten voorzieningen voor e-democratie op lokaal en nationaal niveau te introduceren en deze te integreren in het politieke proces, om deelname aan de democratie te faciliteren voor zowel burgers als ingezetenen;
26. is van mening dat de herziening van het rechtskader voor het Europees burgerinitiatief (EBI) een kans biedt om de deelname van burgers aan de EU-beleidsvorming te vergroten door het instrument minder bureaucratisch en toegankelijker te maken;
27. vraagt de Commissie dat zij robuustere praktijken ontwikkelt met betrekking tot de politieke en juridische follow-up van succesvolle Europese burgerinitiatieven;
28. dringt erop aan dat er meer middelen worden geïnvesteerd in en dat er aanvullende programma's en initiatieven worden opgezet die gericht zijn op het bevorderen van een Europese publieke ruimte waarin het genot van fundamentele rechten en vrijheden, sociaal welzijn en de verwezenlijking van Europese waarden het model worden voor de identiteit van de burgers; verwelkomt het programma Rechten en waarden als een waardevol voorbeeld van actieve ondersteuning door de Unie van haar waarden en rechten die worden ontleend aan het EU-burgerschap en die zijn verankerd in de Verdragen, onder andere door het ondersteunen van maatschappelijke organisaties die deze rechten en waarden bevorderen en beschermen; benadrukt dat de huidige begroting voor het programma Rechten en waarden gehandhaafd moet worden; is fel gekant tegen de verlaging van deze begroting in het nieuwe meerjarige financieel kader voor 2021-2027, zoals voorgesteld door de Commissie;
29. spoort de Europese fracties en hun partijleden met kracht aan om te zorgen voor een evenwichtige gendervertegenwoordiging door toepassing van het ritssysteem of andere gelijkwaardige methoden bij het opstellen van de kandidatenlijsten;
30. stelt voor de zichtbaarheid van Europe Direct-kantoren aanzienlijk te verbeteren; onderstreept dat deze kantoren dienen te functioneren als een structuur van tussenpersonen tussen het openbaar bestuur in de lidstaten en maatschappelijke organisaties (met inbegrip van vakbonden, brancheorganisaties en openbare en particuliere organen) om actief informatie te verstrekken aan de Europese burgers over hun rechten en plichten en om te stimuleren dat de burgers op lokaal niveau deelnemen aan het democratisch bestel van de Europese Unie; moedigt lidstaten en instanties op regionaal en lokaal niveau aan actief samen te werken met deze kantoren; onderstreept dat deze kantoren synergieën kunnen creëren met programma's als Europa voor de burger; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat deze bureaus de relevante informatie centraliseren die de EU-burgers in staat stelt hun rechten uit te oefenen en de uitoefening van de burgerschapsrechten van de EU te vergemakkelijken; is van mening dat de SOLVIT-dienst verder moet worden gestroomlijnd om de rechten van de EU-burgers effectiever te beschermen voordat zij gerechtelijke of administratieve stappen ondernemen;
31. verzoekt in dit verband de Commissie een voorstel in te dienen dat zowel de rol van de Europe Direct-kantoren als de uitoefening van het EU-burgerschap versterkt, voortbouwend op de rechten die aan de werknemers zijn toegekend bij de toepassing van Richtlijn 2014/54/EU, met inbegrip van het recht van de EU-burgers op bescherming tegen discriminatie, de uitoefening van hun stemrecht krachtens artikel 22 VWEU en hun recht op vrij verkeer krachtens artikel 21 VWEU en Richtlijn 2004/38/EG, alsook het recht op vrij verkeer van hun gezinsleden;
32. verzoekt de Commissie systematisch op te treden tegen inbreuken van de lidstaten op Richtlijn 2004/38/EG en vraagt om een herziening van de EU-richtsnoeren voor de toepassing en interpretatie van wetgeving die gevolgen heeft voor EU-burgers, teneinde ook de recente jurisprudentie van het HvJ-EU in aanmerking te nemen en er zodoende voor te zorgen dat het EU-recht zijn volle effect kan sorteren;
33. roept op tot de consistente tenuitvoerlegging van gendermainstreaming in alle activiteiten van de EU, met name tijdens het aannemen van wetgeving of de tenuitvoerlegging van beleid in verband met EU-burgerschap;
34. herinnert eraan dat het Parlement sinds 2014 herhaaldelijk zijn bezorgdheid heeft geuit over het feit dat nationale regelingen voor de directe of indirecte verkoop van het EU-burgerschap het concept van het Europese burgerschap zelf ondermijnen; verzoekt de Commissie toezicht te houden op dergelijke regelingen en een verslag op te stellen over nationale regelingen die het EU-burgerschap toekennen aan investeerders, zoals bedoeld in het verslag over het EU-burgerschap 2017;
35. betreurt dat in het verslag over het burgerschap 2017 van de Commissie niet wordt verwezen naar het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het recht om een verzoekschrift in te dienen, het recht om zich tot de Europese Ombudsman te wenden, het recht op toegang tot documenten, noch naar het recht om een EBI te ondersteunen; verzoekt de Commissie om bij de volgende evaluatie ten volle aandacht te besteden aan de bepalingen van het Handvest en deze tekortkomingen aan te pakken;
36. benadrukt dat een toenemend aantal Europese burgers is geconfronteerd met terreuraanslagen in een land dat niet hun eigen land is, en dringt er daarom op aan dat in de lidstaten protocollen worden vastgesteld om niet-nationale Europese burgers te helpen in geval van een terreuraanslag, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2017/541 inzake terrorismebestrijding;
37. stelt voor aan de lidstaten een Europese openbare feestdag vast te stellen op 9 mei om het Europees samenhorigheidsgevoel te bevorderen en ruimte te creëren voor maatschappelijke bewegingen en activiteiten;
38. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om te komen met een voorstel voor de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van het Parlement betreffende een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten;
39. is er vast van overtuigd dat het beginsel van non-discriminatie een hoeksteen is van Europees burgerschap en een algemeen beginsel en fundamentele waarde van de EU-wetgeving is in overeenstemming met artikel 2 VEU; dringt erbij de Raad op aan de goedkeuring van de horizontale EU-antidiscriminatierichtlijn af te ronden, teneinde de grondrechten binnen de Unie verder te waarborgen door middel van de goedkeuring van concrete EU-wetgeving waarmee de artikelen 18 en 19 VWEU volledig ten uitvoer worden gelegd in een horizontale aanpak; betreurt het feit dat de antidiscriminatierichtlijn tien jaar na de publicatie van het voorstel van de Commissie nog steeds door de Raad wordt geblokkeerd;
40. herinnert aan de in de Verdragen vastgelegde plicht om toe te treden tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM); verzoekt de Commissie de nodige stappen te ondernemen om de toetreding van de Unie tot het EVRM te voltooien en toe te treden tot het Europees Sociaal Handvest;
41. benadrukt dat kwaliteitsvolle burgerschapsvorming voor alle leeftijden (formeel en informeel) cruciaal is om burgers in staat te stellen hun democratische rechten met vertrouwen uit te oefenen en om een democratische samenleving naar behoren te laten functioneren; merkt op dat alleen een voortdurende inspanning op het gebied van onderwijs kan zorgen voor een grotere deelname aan verkiezingen op Europees niveau en voor meer intercultureel begrip en solidariteit in Europa, alsook voor het overwinnen van discriminatie, vooroordelen en ongelijkheid tussen mannen en vrouwen; beveelt aan artikelen 165, 166 en 167 VWEU te gebruiken als rechtsgrond voor het verkennen van het potentieel van onderwijs, beroepsonderwijs en jongerenbeleid;
42. herinnert eraan dat de politieke partijen op Europees niveau "bijdragen tot de vorming van een Europees politiek bewustzijn en tot de uiting van de wil van de burgers van de Unie" (artikel 10, lid 4, VEU); dringt er daarom op aan dat individuele burgers van de EU de kans krijgen om direct het lidmaatschap van een politieke partij op Europees niveau aan te vragen;
43. herinnert eraan dat de Europese dimensie van de Europese parlementsverkiezingen moet worden bevorderd om bij te dragen aan de mogelijke toekomstige werkzaamheden van het Parlement door gebruikmaking van zijn recht van wetgevingsinitiatief uit hoofde van artikel 225 van het VWEU; roept de Commissie en de lidstaten op extra inspanningen te leveren voor het bevorderen van de burgerrechten onder de Europese burgers, waaronder de rechten die verband houden met het stemrecht; onderstreept dat betere en meer gerichte informatie over Europees beleid en over de impact van EU-wetgeving op het dagelijks leven van de burgers de opkomst bij Europese verkiezingen zou verhogen; herinnert eraan dat deelname aan de Europese verkiezingen moet worden gestimuleerd door een verbeterde zichtbaarheid van Europese politieke partijen; herhaalt dat het stimuleren van deelname aan Europese verkiezingen een gedeelde verantwoordelijkheid is van burgers, lidstaten en de EU; benadrukt dat de burgers geïnformeerd moeten worden over de recente hervorming van het kiesrecht en het Spitzenkandidat-proces; onderstreept het politiek en symbolisch belang van deze figuur voor het versterken van het EU-burgerschap;
44. herinnert eraan dat het Europees Parlement het parlement is van de gehele Unie en dat het een essentiële rol vervult in het garanderen van de legitimiteit van de politieke instellingen van de EU door deze verantwoordingsplichtig te maken door middel van een goede parlementaire controle; dringt er daarom op aan dat de wetgevende en controlerende bevoegdheden van het Parlement moeten worden gegarandeerd, geconsolideerd en versterkt;
45. herinnert aan de richtsnoeren van de Commissie voor de toepassing van de EU-gegevensbeschermingswetgeving in het kader van de verkiezingen en haar mededeling van 12 september 2018 over het garanderen van vrije en eerlijke verkiezingen in Europa (COM(2018)0637); dringt erop aan dat alles in het werk wordt gesteld om ervoor te zorgen dat de verkiezingen vrij zijn van ongeoorloofde inmenging; onderstreept de noodzaak van een welomschreven EU-beleid om anti-Europese propaganda en gerichte desinformatie aan te pakken;
46. moedigt de Commissie aan de democratische participatie te bevorderen door haar dialoog met de burgers te intensiveren, het begrip van de burgers voor de rol van de EU-wetgeving in hun dagelijks leven te vergroten en hun actief en passief kiesrecht op lokaal, nationaal en Europees niveau te benadrukken;
47. verzoekt de Commissie in dit opzicht gebruik te maken van sociale media en digitale instrumenten, met bijzondere aandacht voor het verhogen van de participatie van jongeren en personen met een handicap; dringt aan op ontwikkeling en toepassing van instrumenten voor e-democratie, bijvoorbeeld onlineplatforms, teneinde burgers op een meer rechtstreekse manier te betrekken bij het democratische leven in de EU en hen aldus aan te zetten tot meer engagement;
48. ondersteunt de productie en verspreiding van pers- en multimediamateriaal in alle officiële EU-talen dat erop gericht is de EU-burgers beter bewust te maken van hun rechten en hen beter in staat te stellen doeltreffend gebruik te maken van deze rechten in elke lidstaat;
49. is van mening dat de Europese instellingen, gezien de groeiende impact van sociale media op het leven van burgers, moeten doorgaan met het ontwikkelen van nieuwe mechanismen en openbaar beleid ter bescherming van de grondrechten van personen in de digitale omgeving; benadrukt de behoefte aan veilige, rechtvaardige en transparante deling van gegevens van burgers; benadrukt dat vrije media en toegang tot pluraliteit van meningen een onmisbaar onderdeel zijn van een gezonde democratie en dat mediageletterdheid van cruciaal belang is en al op jonge leeftijd moet worden ontwikkeld;
50. moedigt aan dat gebruik wordt gemaakt van artikel 25 VWEU om maatregelen te nemen die de uitoefening van het Europees burgerschap op een dagelijkse basis kunnen faciliteren;
51. verzoekt de Commissie overeenkomstig artikel 25 VWEU in het volgende verslag over het burgerschap van de Unie aandacht te besteden aan de ontwikkeling van de rechten van het EU-burgerschap in de secundaire wetgeving en de jurisprudentie, en een routekaart voor te stellen waarin al deze vorderingen worden gebundeld om formeel rekening te houden met de ontwikkeling van de Unie op dit gebied;
52. onderstreept dat deze exercitie in overeenstemming met artikel 25 VWEU uiteindelijk zou moeten leiden tot concrete initiatieven met het oog op de consolidatie van burgerrechten en vrijheden in het kader van een EU-burgerschapsstatuut, vergelijkbaar met de Europese pijler van de sociale rechten, met inbegrip van de fundamentele rechten en vrijheden die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten, naast de sociale rechten die in de Europese Pijler van de sociale rechten en de waarden die in artikel 2 van het VEU zijn vastgelegd als bepalende elementen van de Europese "publieke ruimte", waaronder het bestuursmodel dat relevant is voor die openbare ruimte, waardigheid, vrijheid, de rechtsstaat, democratie, pluralisme, tolerantie, gerechtigheid en solidariteit, gelijkheid en non-discriminatie, waarmee bij een toekomstige of eventuele hervorming van de Verdragen rekening zou worden gehouden;
o o o
53. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de lidstaten.
Bijvoorbeeld, arrest van het Hof van 8 maart 2011, Gerardo Ruiz Zambrano tegen Office national de l’emploi (ONEM), C-34/09, ECLI:EU:C:2011:124, arrest van het Haf van 2 maart 2010, Janko Rottman tegen Freistaat Bayern, C-135/08, ECLI:EU:C:2010:104, arrest van het Hof van 5 mei 2011, Shirley McCarthy tegen Secretary of State for the Home Department, C-434/09, ECLI:EU:C:2011:277 en arrest van het Hof van 15 november 2011, Murat Dereci en anderen tegen Bundesministerium für Inneres, C-256/11, ECLI:EU:C:2011:734.