– gezien zijn eerdere resoluties over de situatie in Azerbeidzjan, met name van 15 juni 2017 over de zaak van de Azerbeidzjaanse journalist Afgan Mukhtarli(1), van 10 september 2015 over Azerbeidzjan(2) en die van 18 september 2014 over de vervolging van mensenrechtenactivisten in Azerbeidzjan(3),
– gezien zijn aanbeveling van 4 juli 2018 aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) betreffende de onderhandelingen voor een brede overeenkomst tussen de EU en Azerbeidzjan(4),
– gezien zijn eerdere resoluties over het Europees nabuurschapsbeleid en met name zijn aanbeveling van 15 november 2017 aan de Raad, de Commissie en de EDEO over het Oostelijk Partnerschap, in de aanloop naar de top in november 2017(5),
– gezien zijn resolutie van 13 september 2017 over corruptie en het effect op de mensenrechten in derde landen(6),
– gezien de 15e vergadering van de parlementaire samenwerkingscommissie EU-Azerbeidzjan in Baku van 7 en 8 mei 2018,
– gezien de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst met Azerbeidzjan van 1996 en de goedkeuring door de Raad op 14 november 2016 van een mandaat voor de Europese Commissie en de VV/HV betreffende de onderhandelingen voor een brede overeenkomst tussen de EU en Azerbeidzjan en de opening van de onderhandelingen over de bovengenoemde overeenkomst op 7 februari 2017,
– gezien de verklaring van de VV/HV van 7 maart 2017 over de veroordeling van Mehman Huseynov in Azerbeidzjan,
– gezien de EU-mensenrechtenrichtsnoeren inzake de online en offline vrijheid van meningsuiting,
– gezien het laatste verslag van de werkgroep inzake willekeurige detentie aan de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties over haar werkbezoek aan Azerbeidzjan(7),
– gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat Mehman Huseynov, een corruptiebestrijdingsblogger en directeur van het Instituut voor journalistieke vrijheid en veiligheid (IRFS) een gevangenisstraf van twee jaar uitzit, na zijn veroordeling op 3 maart 2017 voor zijn publiekelijk geuite klachten over de slechte behandeling en de foltering door de politie alsook vanwege kritiek op regeringsfunctionarissen door hun onverklaarde rijkdom aan het licht te brengen;
B. overwegende dat de heer Huseynov, die in maart 2019 vrijgelaten zou moeten worden, mogelijk nog eens vijf tot zeven jaar extra gevangenisstraf wacht vanwege aanklachten in verband met "de toepassing van niet levens- of gezondheidsbedreigend geweld tegen personeel van strafinrichtingen of individuele onderzoekers", strafbaar gesteld in artikel 317, lid 2;
C. overwegende dat Huseynov ervan wordt beschuldigd op 26 december 2018 gevangenispersoneel te hebben aangevallen om een routinecontrole te voorkomen; overwegende dat hij na de vermeende aanval in eenzame opsluiting werd geplaatst zonder het recht om zijn advocaat te zien; overwegende dat op 28 december de heer Huseynov een hongerstaking is gestart tegen deze pogingen tot verlenging van zijn straftijd en mogelijke nieuwe aanklachten; overwegende dat op 30 december de gezondheidstoestand van de blogger is verslechterd en hij is flauwgevallen; overwegende dat hij, op aandringen van zijn familieleden, gestopt is met het weigeren van vloeistoffen en begonnen is deze in te nemen; overwegende dat op 11 januari 2019 de EU-delegatie in Azerbeidzjan hem heeft kunnen bezoeken en bevestigd werd dat hij medische bijstand kreeg;
D. overwegende dat dit geen op zichzelf staand geval is aangezien ook andere gevallen bekend zijn waarin de autoriteiten nieuwe aanklachten indienen tegen politieke gevangenen wier gevangenisstraf binnenkort aflopen; overwegende dat volgens het forum van het maatschappelijk middenveld van het Oostelijk Partnerschap dit het vijfde geval betreft in de afgelopen maanden;
E. overwegende dat op 4 januari 2019 de rechtbank van het district Nizami in Baku heeft geoordeeld over de administratieve bestraffing van hen die hebben deelgenomen aan het protest tegen de nieuwe strafzaak tegen de heer Huseynov, namelijk Mete Turksoy, Afghan Sadigov, Nurlan Gahramanli, Elimkhan Aghayev, Sakhavat Nabiyev, Ismayil Islamoghlu, Goshgar Ahmadov, Yashar Khaspoladov, Farid Abdinov, Elchin Rahimzade, Orkhan Mammadov, Bakhtiyar Mammadli, Fatima Movlamli, Matanat Mahmurzayeva en Parvin Abishova; overwegende dat alle beklaagden schuldig bevonden werden aan artikel 513, lid 2, (schending van de voorschriften voor bijeenkomsten, het posten en demonstraties) van het wetboek van administratieve delicten;
F. overwegende dat er wat betreft het mediaklimaat en de vrijheid van meningsuiting in Azerbeidzjan geen sprake van substantiële vooruitgang; overwegende dat Azerbeidzjan de 163e plaats inneemt van de 180 op de door Verslaggevers zonder grenzen gepubliceerde Wereldindex voor persvrijheid van 2018; overwegende dat momenteel tien journalisten gevangenisstraffen uitzitten in Azerbeidzjan;
G. overwegende dat verscheidene websites en portals van onafhankelijke media in het land geblokkeerd en ontoegankelijk blijven, zoals Azadliq Radio (Radio Free Europe/Radio Liberty Azerbaijan Service) en zijn internationale dienst, Radio Free Europe Radio Liberty, het nieuwsblad Azadliq (geen banden met Azadliq Radio), Meydan TV, en Azerbaijan Saadi (Azerbaijan Hour), en andere; overwegende dat eind 2017 en begin 2018 tientallen Azerbeidzjaanse burgers ondervraagd zijn in verband met het leveren van kritiek op Facebook, of eenvoudigweg het "liken" van een socialemediastatus, of het klikken op "bijwonen" van politieke bijeenkomsten;
H. overwegende dat in december 2018 het economisch en administratief gerecht van Baku de onderzoeksjournalist Khadija Ismayilova veroordeeld heeft tot het betalen van een boete van meer dan 23 000 EUR in verband met een zaak van vermeende belastingontwijking door Radio Free Europe, waar zij werkte als redacteur en nimmer een positie bekleed heeft van juridisch vertegenwoordiger; overwegende dat haar advocaat Yalchin Imanov een van degenen is van wie het lidmaatschap van de Azerbeidzjaanse orde van advocaten is afgenomen; overwegende dat op 10 januari 2019 het Europees Hof van de Rechten van de Mens heeft geoordeeld dat de klacht van Khadija Ismayilova tegen de regering van Azerbeidzjan in verband met het verspreiden van video's over het privéleven van Khadija gegrond is en de rechten van Ismayilova op grond van artikel 8 (eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven) en artikel 10 (vrijheid van meningsuiting) van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens geschonden zijn;
I. overwegende dat in 2017 ingevoerde wijzigingen van het wetboek van burgerlijke en administratieve rechtsvordering en de advocatenwet verbieden dat advocaten die geen lid zijn van de orde van advocaten voor de rechter verschijnen en hun cliënten vertegenwoordigen; overwegende dat deze nieuwe regel gericht is op talrijke advocaten die leden van de oppositie en mensenrechtenactivisten vertegenwoordigen en die uit de orde van advocaten zijn gezet of met disciplinaire maatregelen te maken krijgen;
J. overwegende dat Azerbeidzjan lid is van de Raad van Europa en zich er bijgevolg toe verbonden heeft democratische beginselen, mensenrechten en de rechtsstaat te eerbiedigen; overwegende dat de twee corapporteurs voor Azerbeidzjan van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa (PACE) en de commissaris voor de mensenrechten hun grote bezorgdheid hebben geuit over de nieuwe aanklachten die tegen de heer Huseynov zijn ingediend; overwegende dat de OVSE-vertegenwoordiger voor mediavrijheid dezelfde bezorgdheid heeft geuit;
K. overwegende dat de EU en Azerbeidzjan op 11 juli 2018 hun partnerschapsprioriteiten definitief hebben vastgesteld, waarbij de gezamenlijke beleidsprioriteiten zijn vastgesteld om het partnerschap tussen de EU en Azerbeidzjan de komende jaren te sturen en te verbeteren;
1. roept op tot de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van Mehman Huseynov en dringt er bij de Azerbeidzjaanse autoriteiten op aan alle nieuwe aanklachten tegen hem in te trekken; uit zijn bezorgdheid over zijn gezondheid, in verband waarmee de autoriteiten alle nodige medische zorg moeten bieden en regelmatige toegang voor zijn familie en individuele rechtsbijstand mogelijk moeten maken;
2. dringt aan op beëindiging van het hardhandige optreden van Azerbeidzjan tegen andersdenkenden en verzoekt om de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle politieke gevangenen, waaronder journalisten, mensenrechtenactivisten en andere maatschappelijke activisten, met inbegrip van, maar niet beperkt tot Afgan Mukhtarli, Ilkin Rusthedah, Rashad Ramazanov, Seymur Hazi, Giyas Ibrahimov, Mehman Huseynov, Bayram Mammadov, Araz Guliyev, Tofig Hasanli, Ilgiz Qahramanov en Afgan Sadygov, en dringt erop aan dat alle aanklachten tegen hen worden ingetrokken en dat hun politieke en burgerrechten volledig worden hersteld;
3. is ingenomen met de vrijlating in de afgelopen jaren van een aantal vooraanstaande mensenrechtenactivisten, journalisten, oppositieleden en activisten in Azerbeidzjan; dringt er bij de Azerbeidzjaanse autoriteiten op aan te zorgen voor vrijheid van beweging van persoenen die met beperkingen geconfronteerd worden, zoals Ilgar Mammadov, Intigam Alyiev, Khadija Khadijylova en andere journalisten, en hen in staat te stellen in vrijheid te werken; is bezorgd over de nieuwe strafrechtelijke aanklachten tegen mevrouw Ismayilova en verzoekt om deze aanklachten in te trekken;
4. wijst Azerbeidzjan op zijn verplichtingen uit hoofde van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en verzoekt de Azerbeidzjaanse autoriteiten de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volledig te eerbiedigen en uit te voeren;
5. dringt er bij de regering van Azerbeidzjan op aan volledig samen te werken met en uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de Commissie van Venetië en de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa, alsook aan de speciale procedures van de VN met betrekking tot mensenrechtenactivisten, en ervoor te zorgen dat onafhankelijke maatschappelijke organisaties en activisten vrij en onbeperkt kunnen opereren, onder meer door de wetten die de financiering van het maatschappelijk middenveld ernstig beperken, te wijzigen;
6. verzoekt Azerbeidjan de vrijheid van de pers en de media volledig te waarborgen, zowel in de wetgeving als in de praktijk, zowel online als offline, en de vrijheid van meningsuiting overeenkomstig de internationale normen te garanderen;
7. dringt er bij de Azerbeidzjaanse autoriteiten op aan te zorgen voor de feitelijke onafhankelijkheid van de orde van advocaten van de uitvoerende macht; dringt erop aan dat onafhankelijk praktiserende advocaten hun vak mogen blijven uitoefenen en hun cliënten vertegenwoordigen met notariële volmacht, verzoekt om beëindiging van de willekeurige ontneming van het lidmaatschap van de orde van advocaten van advocaten die leden van de oppositie en mensenrechtenactivisten vertegenwoordigen;
8. uit zijn bezorgdheid over de beschuldigingen ten aanzien van verschillende leden van Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa en vermeende pogingen om de Europese beleidsmakers te beïnvloeden via illegale middelen om kritiek op ernstige schendingen van de mensenrechten in Azerbeidzjan te verhinderen;
9. geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de situatie van LGBTI-personen in Azerbeidzjan en roept de Azerbeidzjaanse regering te stoppen met het tegenwerken en intimideren van mensenrechtenactivisten die de rechten van LGBTI-personen bevorderen en beschermen;
10. onderstreept het belang van de nieuwe overeenkomst tussen de EU en Azerbeidzjan; beklemtoont dat democratische hervormingen, de rechtsstaat, goed bestuur en eerbiediging van mensenrechten en fundamentele vrijheden bij de nieuwe overeenkomst leidend moeten zijn; benadrukt dat voordat het besluit over het verlenen van goedkeuring aan de overeenkomst wordt genomen de situatie gedurende de onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst van nabij zal worden gevolgd;
11. verzoekt de Raad, de Commissie en de VV/HV ervoor te zorgen dat de vrijlating van de heer Huseynov en alle andere politieke gevangenen in Azerbeidzjan een prioriteit blijft in de bilaterale betrekkingen tussen de EU en Azerbeidzjan;
12. dringt er bij de delegaties van de EU en de lidstaten in Azerbeidzjan op aan hun inspanningen in het kader van het steunen en bijstaan van politieke gevangenen, verslaggevers en bloggers, corruptiebestrijdingsactivisten, mensenrechtenactivisten en leden van het maatschappelijk middenveld te verdubbelen;
13. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Europese Dienst voor extern optreden, de Commissie, de president, de regering en het parlement van de Republiek Azerbeidzjan, de Raad van Europa, alsmede aan de OVSE.
– gezien zijn eerdere resoluties over Sudan, met name die van 31 mei 2018(1), 15 maart 2018(2), 16 november 2017(3) en 6 oktober 2016(4),
– gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, waarbij de Republiek Sudan partij is sinds 1986,
– gezien de toekenning van zijn Sacharovprijs voor de vrijheid van denken aan mensenrechtenactivist Salih Mahmoud Osman in 2007,
– gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,
– gezien de conclusies van de Raad van 19 november 2018 over Sudan,
– gezien de Verklaring van de Trojka (Verenigde Staten, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk) en Canada van 8 januari 2019 over de reactie op de aanhoudende protesten in Sudan,
– gezien de verklaringen van de woordvoerder voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 24 december 2018 en 11 januari 2019 over de aanhoudende protesten in Sudan,
– gezien het Afrikaanse Handvest inzake de rechten van mensen en volkeren,
– gezien de grondwet van Sudan van 2005,
– gezien de overeenkomst van Cotonou die in 2005 is ondertekend door de regering van Sudan,
– gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling,
– gezien de interactieve dialogen over de situatie van de mensenrechten in Sudan die op 11 december 2018 gehouden zijn door de VN-mensenrechtenraad,
– gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de regering van Sudan medio december heeft aangekondigd de subsidiëring van basisproducten te beëindigen om de gierende inflatie tegen te gaan; overwegende dat de inflatie van 122 % het op een na hoogste inflatiecijfer ter wereld is(5);
B. overwegende dat sinds 19 december 2018 demonstranten in heel Sudan de straat zijn op gegaan om te protesteren tegen de prijsverhogingen, verlagingen van de subsidies op basisproducten en brandstoftekorten; overwegende dat de protesten zich hebben uitgebreid van de steden en de dorpen naar de hoofdstad Khartoum;
C. overwegende dat de demonstraties in omvang toenamen en dat tienduizenden andere mensen de straat op gingen, zodat een brede afspiegeling van de Sudanese samenleving zich verzet tegen het autoritaire regime en aandringt op het aftreden van president Omar al-Bashir die nu 29 jaar aan de macht is;
D. overwegende dat 22 politieke partijen zich uit de regering hebben teruggetrokken uit solidariteit met de demonstranten; overwegende dat de demonstraties worden gesteund door enkele van de voormalige bondgenoten van de president en leden van zijn regeringspartij die worden beschouwd als een serieuze uitdaging voor president al-Bashir die tracht artikel 57 van de Grondwet te wijzigen om voor het leven te kunnen worden benoemd;
E. overwegende dat op 1 januari 2019 22 oppositiepartijen en groeperingen hebben geëist dat president al-Bashir de macht overdraagt aan een "soevereine raad" en een overgangsregering die een "geschikte" datum zou moeten voor democratische verkiezingen; overwegende dat de volgende presidentsverkiezingen in Sudan in 2020 zullen plaatsvinden; overwegende dat volgens de grondwet van Sudan president al-Bashir zich niet opnieuw kandidaat mag stellen wanneer zijn huidige ambtstermijn verstrijkt; overwegende dat sommige wetgevers in Sudan hebben aangekondigd dat ze bereid zijn de grondwet te wijzigen om de ambtstermijn te verlengen zodat president Bashir in 2020 kan worden herkozen;
F. overwegende dat de Sudanese autoriteiten nationale veiligheidstroepen, de politie, en paramilitaire eenheden hebben ingezet die buitenproportioneel geweld hebben gebruikt om ongewapende demonstranten te verspreiden met de wapenstok, met (rubber)kogels en traangas;
G. overwegende dat president Bashir het enige zittende staatshoofd is tegen wie op 4 maart 2009 en 12 juli 2010 twee arrestatiebevelen zijn uitgevaardigd door het Internationaal Strafhof (ICC) wegens misdaden tegen de mensheid, oorlogsmisdaden en genocide tijdens de campagne van etnische zuiveringen in Darfur; overwegende dat hoewel Sudan niet is aangesloten bij het Statuut van Rome, resolutie 1593 (2005) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties vereist dat het land samenwerkt met het ICC; overwegende dat president al-Bashir, ondanks zijn arrestatiebevel, straffeloos bleef doorgaan met zijn misdaden, door de bombardementen te intensiveren en burgers ook buiten Darfur aan te vallen nl. in de Sudanese staten Blue Nile en Zuid-Kordofan;
H. overwegende dat volgens mensenrechtenorganisaties het aantal doden op 1 januari 2019 was gestegen tot 45; overwegende dat de Sudanese regering slechts melding maakte van 24 doden; overwegende dat er nog drie demonstranten zijn vermoord op 9 januari 2019 tijdens een anti-regeringsdemonstratie in Sudan; overwegende dat op diezelfde dag voor de allereerste keer een demonstratie in Khartoum was gehouden om president al-Bashir te steunen;
I. overwegende dat de politie volgens de Sudanese regering gedurende drie weken van demonstraties 816 mensen heeft gearresteerd, maar dat het aantal volgens maatschappelijke organisaties in werkelijkheid veel hoger is; overwegende dat verschillende faculteitsmedewerkers van Khartoum University zijn gearresteerd nadat zij zich hadden aangesloten bij de demonstraties; overwegende dat een aantal oppositieleiders, journalisten, mensenrechtenactivisten, professoren en studenten, onder wie ook enige ernstig gewonde, gevangen worden gehouden, zonder dat zij mogen worden bezocht door familieleden, advocaten of artsen;
J. overwegende dat Salih Mahmoud Osman, een Sudanese mensenrechtenadvocaat en winnaar van de Sacharovprijs 2007, op 8 januari 2019 in zijn advocatenkantoor is gearresteerd; overwegende dat de autoriteiten hebben bevestigd dat hij gevangen wordt gehouden, maar dat niet bekend wordt gemaakt waar hij gevangen wordt gehouden; overwegende dat de familie van de heer Osman uitermate bezorgd is over zijn detentie omdat hij last heeft van hoge bloeddruk en diabetes, waarvoor hij medische verzorging nodig heeft;
K. overwegende dat tijdens de arrestatiegolven veel mensenrechtenactivisten en een aantal oppositieleiders zijn opgepakt;
L. overwegende dat voormalig vicepresident Ali Osman Taha op 8 januari 2019 tegenstanders van de regering heeft gewaarschuwd dat 'militiebrigades' het land zouden verdedigen;
M. overwegende dat vrije, onafhankelijke en onpartijdige media tot de wezenlijke fundamenten van een democratische samenleving behoren; overwegende dat de regering de toegang tot sociale media-sites heeft afgesloten, en dat verschillende kranten niet meer zijn verschenen nadat de NISS restricties had afgekondigd met betrekking tot het publiceren van informatie over de demonstraties; overwegende dat het wijdverbreide gebruik van VPN’s de bevolking in staat gesteld heeft grafische afbeeldingen en video’s van gewonde of gedode demonstranten te delen; overwegende dat Sudan op de persvrijheidsindex 2018 van Verslaggevers zonder grenzen op de 174e plaats staat van in totaal 180 landen; overwegende dat de Vereniging van Sudanese beroepsbeoefenaren, waarbij onder andere artsen, professoren en ingenieurs zijn aangesloten, op 13 januari 2019 heeft opgeroepen om te gaan protesteren in de hoofdstad Khartoum en in andere steden zoals Madani (in het oosten), Kosti (in het zuiden) en Dongola (in het noorden) ter gelegenheid van 'de week van de opstand'; overwegende dat er ook voor de eerste keer een oproep is gedaan om te gaan demonstreren in Nyala en Al-Fasher, in het conflictgebied Darfur;
N. overwegende dat volgens mensenrechtenactivisten met name mensen uit de regio Darfur in het gehele land zijn geïntimideerd en gearresteerd, zelfs als zij niet aan de demonstraties hadden deelgenomen;
O. overwegende dat Sudan nog steeds belangrijke universele mensenrechtenverdragen moet ratificeren zoals het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing en het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen;
P. overwegende dat de Trojka bestaande uit de Verenigde Staten, Noorwegen en het VK, gesteund door Canada, de wrede onderdrukking van de demonstraties in Sudan publiekelijk heeft veroordeeld;
Q. overwegende dat de EU op hoog contact blijft onderhouden met de Sudanese regering, inclusief bezoeken van Commissarissen aan Sudan;
R. overwegende dat Sudan wordt beschouwd als het op drie na slechtste land ter wereld om christen te zijn op de 2018 World Watch List die is opgesteld door Open Doors International; overwegende dat de situatie van andere religieuze minderheden of ongelovigen even ernstig is;
1. veroordeelt het buitensporige gebruik van geweld door de Sudanese Nationale Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (NISS) tijdens de aanhoudende protesten ten zeerste, alsmede de voortdurende repressie door de autoriteiten van Sudan, die gericht is tegen mensenrechtenactivisten, advocaten, leraren, studenten en artsen;
2. dringt er bij de Sudanese regering op aan een einde te maken aan het dodelijke gebruik van geweld, willekeurige arrestaties en detentie van vreedzame demonstranten en verder bloedvergieten en martelen te voorkomen; benadrukt dat alle wetshandhavings- en veiligheidsorganen onder haar directe controle moeten staan en moeten handelen in overeenstemming met de grondwettelijke en internationale verplichtingen van Sudan;
3. betuigt zijn medeleven met de slachtoffers van het geweld dat begon met de demonstraties, en met hun nabestaanden;
4. dringt aan op onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van Salih Mahmoud Osman, winnaar van de Sacharovprijs, en dringt er bij de Sudanese autoriteiten op aan dat hij dringend medische verzorging krijgt en dat zijn advocaat en familieleden onbelemmerd toegang hebben tot hem;
5. verzoekt de regering van Sudan het recht van de bevolking van Sudan te eerbiedigen uiting te geven aan haar bezorgdheid en mensenrechtenactivisten in staat te stellen hun legitieme werkzaamheden te verrichten ter verdediging van de mensenrechten zonder enige restrictie of represaille;
6. is uitermate bezorgd over het lot van 32 studenten uit Darfur die op 23 december 2018 werden gearresteerd door de Sudanese autoriteiten die aan de media werden getoond en die er naar verluidt van werden beschuldigd dat zij in Israël waren getraind en die verantwoordelijk werden gesteld voor de aanhoudende protesten;
7. eist dat de regering van Sudan alle mensenrechtenactivisten, journalisten, politieke oppositieleiders en andere demonstranten die momenteel zonder enige tenlastelegging of vorm van proces gevangen worden gehouden onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrijlaat en degenen tegen wie een proces wordt aangespannen volledig toegang te geven tot juridische ondersteuning; dringt er bij de regering van Sudan op aan informatie te verschaffen over hun verblijfplaats;
8. dringt er bij de regering van Sudan op aan onmiddellijk een onderzoek in te stellen naar beschuldigingen van marteling, mishandeling, willekeurige detentie en buitensporig gebruik van geweld tegen mensen die gevangen worden gehouden door de politie en de NISS, en naar het ontzeggen van de nodige medische behandeling, en hen in een eerlijk proces ter verantwoording te roepen, en de resultaten openbaar te maken en de schuldigen in overeenstemming met de internationale normen voor de rechter te brengen;
9. is van mening dat vrije, onafhankelijke en onpartijdige media tot de wezenlijke fundamenten van een democratische samenleving behoren, waarin open debatten een cruciale rol spelen; roept de EU op haar inspanningen ter bevordering van de vrijheid van meningsuiting te intensiveren via haar externe beleidsmaatregelen en -instrumenten, ook in Sudan;
10. dringt erop aan dat er onmiddellijk een einde wordt gemaakt aan de restricties op het gebruik van internet en het inperken van de vrijheid van meningsuiting door het censureren van kranten, en dringt er bij Sudan op aan hervormingen door te voeren om de vrijheid van meningsuiting te waarborgen, in overeenstemming met zijn verplichtingen krachtens zijn grondwet en zijn internationale verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van Cotonou als voor de eerste keer gewijzigd in Luxemburg op 25 juni 2005;
11. betreurt de door de Sudanese staat goedgekeurde vervolging van christenen en overige godsdiensten en ongelovigen, en het sluiten en slopen van kerken; onderstreept dat de vrijheid van godsdienst en overtuiging een universeel mensenrecht is dat overal en voor iedereen moet worden beschermd;
12. benadrukt het belang van het eerbiedigen van de electorale kalender, maar merkt met bezorgdheid op dat het proces om de Sudanese grondwet te wijzigen zodat president al-Bashir zich opnieuw kandidaat kan stellen al is gestart;
13. herhaalt zijn eis dat de president al-Bashir zich houdt aan het internationaal recht in overeenstemming met de verdragen waar zijn regering bij is aangesloten; steunt verder de rol van het ICC bij het vervolgen van de tenlastelegging van oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en genocide tegen hem;
14. herinnert aan de verklaring van 31 mei 2018 van Commissaris Stylianides in het Europees Parlement, waar hij zei dat de EU gebruik zal blijven maken van de verschillende instrumenten die het tot zijn beschikking heeft om de rechten van meisjes en vrouwen in Sudan te beschermen, met name door meisjes en vrouwen toegang te bieden tot kwalitatief hoogwaardig onderwijs en gezondheidszorg, door het bewustzijn over de rechten van meisjes en vrouwen in de gemeenschappen te vergroten, met name om schadelijke praktijken zoals genitale verminking tegen te gaan;
15. dringt er bij de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) en de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat 'migratiebeheer' of terreurbestrijdingsacties de ondersteuning van de mensenrechten niet ondermijnen; is bezorgd dat de samenwerking van de EU en afzonderlijke lidstaten met Sudan op het gebied van migratie door het regime van Sudan wordt gebruikt als een excuus waardoor het zijn bevolking nog sterker kan controleren en onderdrukken, bijvoorbeeld door de surveillancecapaciteit te vergroten, ook aan de grenzen, en door materiaal te verstrekken, zoals biometrisch materiaal; dringt er derhalve bij de EU en de lidstaten op aan te zorgen voor volledige transparantie met betrekking tot samenwerkingsprojecten met Sudan op veiligheidsgebied, inclusief alle geplande activiteiten en begunstigden van EU- en nationale subsidies;
16. herhaalt zijn oproep tot een EU-breed verbod op de uitvoer, de verkoop, de actualisering en het onderhoud van elke vorm van veiligheidsapparatuur die kan worden of wordt gebruikt voor binnenlandse repressie, met inbegrip van internet-bewakingstechnologie, naar landen met een belabberde mensenrechtenstatus, zoals Sudan;
17. neemt kennis van de verklaringen van de woordvoerder van de Europese Dienst voor extern optreden over de aanhoudende protesten; dringt er bij de VV/HV op aan de alarmerende situatie in Sudan publiekelijk te veroordelen en alles in het werk te stellen om druk uit te oefenen op de Sudanese autoriteiten om een einde te maken aan het aanhoudende geweld en de repressie, massa-arrestaties en -moorden, en moedigt de autoriteiten aan hun verplichtingen uit hoofde van internationale normen en het internationaal recht na te komen;
18. benadrukt dat de EU hecht aan het leveren van humanitaire hulp en aan het ondersteunen van de maatschappelijke organisaties in Sudan en moedigt de EU en haar lidstaten aan hun inspanningen op dit gebied voort te zetten; dringt er bij de Commissie op aan de financiële ondersteuning van de mensenrechtenactivisten en maatschappelijke organisaties in Sudan uit het Europees Ontwikkelingsfonds verder te verhogen;
19. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regering van Sudan, de Afrikaanse Unie, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de beide voorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU en het Pan-Afrikaanse Parlement (PAP).
Berekeningen van Prof. Steve H. Hanke, Johns Hopkins University, https://allafrica.com/stories/201807230267.html
Bijstandsprogramma voor de ontmanteling van de kerncentrale van Ignalina in Litouwen *
174k
56k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2019 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van het bijstandsprogramma voor de ontmanteling van de kerncentrale van Ignalina in Litouwen (het Ignalina-programma) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1369/2013 van de Raad (COM(2018)0466 – C8-0394/2018 – 2018/0251(NLE))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2018)0466),
— gezien de Toetredingsakte van 2003, en met name artikel 3 van het daaraan gehechte Protocol nr. 4,
– gezien het verzoek om advies van de Raad (C8-0394/2018),
— gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A8-0413/2018),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel zoals geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Amendement 1 Voorstel voor een verordening Overweging 1
(1) Volgens Protocol nr. 4 bij de Toetredingsakte van 2003 betreffende de kerncentrale van Ignalina1, heeft Litouwen zich ertoe verbonden de eenheden 1 en 2 van de kerncentrale van Ignalina uiterlijk op respectievelijk 31 december 2004 en 31 december 2009 te sluiten en deze eenheden vervolgens te ontmantelen.
(1) Volgens Protocol nr. 4 bij de Toetredingsakte van 2003 betreffende de kerncentrale van Ignalina1, heeft Litouwen zich ertoe verbonden de eenheden 1 en 2 van de kerncentrale van Ignalina uiterlijk op respectievelijk 31 december 2004 en 31 december 2009 te sluiten en deze eenheden vervolgens te ontmantelen. Protocol nr. 4 blijft de rechtsbasis voor het Ignalina-programma.
_____________
_________________
1 PB L 236 van 23.9.2003, blz. 944.
1 PB L 236 van 23.9.2003, blz. 944.
Amendement 2 Voorstel voor een verordening Overweging 2
(2) In overeenstemming met de verplichtingen van het toetredingsverdrag en met steun van de Unie heeft Litouwen de beide eenheden binnen de respectieve termijnen gesloten en aanzienlijke vooruitgang geboekt met de ontmanteling ervan. De werkzaamheden om het niveau van stralingsrisico nog verder naar beneden te brengen moeten worden voortgezet. Op basis van de beschikbare ramingen zijn voor dit doel na 2020 extra financiële middelen nodig.
(2) In overeenstemming met de verplichtingen van het toetredingsverdrag en met steun van de Unie heeft Litouwen de beide eenheden binnen de respectieve termijnen gesloten en aanzienlijke vooruitgang geboekt met de ontmanteling ervan. De werkzaamheden om het niveau van stralingsrisico nog verder naar beneden te brengen moeten worden voortgezet. Op basis van de beschikbare ramingen en de geplande datum van definitieve sluiting in 2038 zijn voor dit doel na 2020 aanzienlijke financiële middelen nodig. Om het ontmantelingsplan voor 2038 te kunnen afronden, moet het financieringstekort van 1 548 miljoen EUR worden gedicht.
Amendement 3 Voorstel voor een verordening Overweging 3
(3) De activiteiten die onder deze verordening vallen, moeten in overeenstemming zijn met de toepasselijke wetgeving van de Unie en de lidstaten. De ontmanteling van de kerncentrale die onder deze verordening valt, moet worden uitgevoerd overeenkomstig de wetgeving inzake nucleaire veiligheid, namelijk Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad1, en de wetgeving inzake afvalbeheer, namelijk Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad.2 Litouwen blijft de eindverantwoordelijkheid dragen voor de nucleaire veiligheid en het veilige beheer van verbruikte splijtstof en kernafval.
(3) De activiteiten die onder deze verordening vallen, moeten in overeenstemming zijn met de toepasselijke wetgeving van de Unie en de lidstaten. De ontmanteling van de kerncentrale die onder deze verordening valt, moet worden uitgevoerd overeenkomstig de wetgeving inzake nucleaire veiligheid, namelijk Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad1, en de wetgeving inzake afvalbeheer, namelijk Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad.2 Litouwen blijft de eindverantwoordelijkheid dragen voor de nucleaire veiligheid en het veilige beheer van verbruikte splijtstof en kernafval. Richtlijn 2011/70/Euratom staat evenwel toe dat de Unie bijdraagt aan een reeks ontmantelingsprojecten, inclusief de opslag en berging van verbruikte splijtstof en radioactief afval. Hoewel in Richtlijn 2011/70/Euratom wordt gesteld dat de kosten voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval ten laste komen van degene die deze materialen hebben geproduceerd, kan deze bepaling niet met terugwerkende kracht op Litouwen worden toegepast. Litouwen heeft de kerncentrale van Ignalina gesloten vóór de vaststelling van de richtlijn en had dus niet de mogelijkheid om voldoende financiële middelen bijeen te brengen voor de opslag en berging van verbruikte splijtstof en radioactief afval.
_____________
_________________
1 Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties (PB L 172 van 2.7.2009, blz. 18).
1 Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties (PB L 172 van 2.7.2009, blz. 18).
2 Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad van 19 juli 2011 tot vaststelling van een communautair kader voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval (PB L 199 van 2.8.2011, blz. 48).
2 Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad van 19 juli 2011 tot vaststelling van een communautair kader voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval (PB L 199 van 2.8.2011, blz. 48).
Amendement 4 Voorstel voor een verordening Overweging 4
(4) In Protocol nr. 4 is bepaald dat de Unie zich er rekenschap van geeft dat het vervroegd sluiten en vervolgens ontmantelen van de kerncentrale van Ignalina - die is uitgerust met twee van de voormalige Sovjet-Unie geërfde reactoren van het RBMK-type met een vermogen van 1 500 MW - een ongekend grootscheepse onderneming is die voor Litouwen uitzonderlijke financiële lasten met zich meebrengt die niet in verhouding staan tot de omvang en de economische draagkracht van het land en dat zij haar via het Ignalina-programma verleende steun na 2006 ononderbroken moet voortzetten en verlengen voor de periode van de volgende financiële vooruitzichten.
(4) In Protocol nr. 4 is bepaald dat de Unie zich er rekenschap van geeft dat het vervroegd sluiten en vervolgens ontmantelen van de kerncentrale van Ignalina, die is uitgerust met twee van de voormalige Sovjet-Unie geërfde reactoren van het RBMK-type (grafietgemodereerd, kanaaltype) – vergelijkbaar met die in Chernobyl werden gebruikt – met een vermogen van 1 500MW, een ongekend grootscheepse onderneming is, aangezien er nergens ter wereld ooit eerder een reactor van dit type is ontmanteld, die voor Litouwen uitzonderlijke financiële lasten met zich meebrengt die niet in verhouding staan tot de omvang en de economische draagkracht van het land en dat zij haar via het Ignalina-programma verleende steun na 2006 ononderbroken moet voortzetten en verlengen voor de periode van de volgende financiële vooruitzichten tot de definitieve sluitingsdatum die momenteel gepland staat voor 2038.
Amendement 5 Voorstel voor een verordening Overweging 10
(10) Het programma moet ook zorgen voor de verspreiding over alle lidstaten van de kennis die in het kader van het programma is vergaard, in samenwerking en in synergie met het andere relevante programma van de Unie voor ontmantelingswerkzaamheden in Bulgarije, Slowakije en het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie, aangezien dergelijke maatregelen de grootste toegevoegde waarde van de Unie met zich meebrengen.
(10) Het programma moet ook zorgen voor de verspreiding over alle lidstaten van de kennis die in het kader van het programma is vergaard, in samenwerking en in synergie met het andere relevante programma van de Unie voor ontmantelingswerkzaamheden in Bulgarije, Slowakije en het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie.De financiering van kennisverspreiding moet niet plaatsvinden in het kader van de financiering van de ontmantelingswerkzaamheden, maar moet afkomstig zijn uit andere financieringsbronnen van de Unie, zodat de maatregelen de grootste toegevoegde waarde voor de Unie met zich meebrengen.
Amendement 6 Voorstel voor een verordening Overweging 11
(11) Bij de ontmanteling van de kerncentrale van Ignalina dient gebruik te worden gemaakt van de beste technische expertise die beschikbaar is, rekening houdend met de aard en de technische specificaties van de te ontmantelen installaties, zodat de veiligheid en de grootst mogelijke doeltreffendheid worden gewaarborgd en internationale beste praktijken in acht worden genomen.
(11) Bij de ontmanteling van de kerncentrale van Ignalina dient gebruik te worden gemaakt van de beste technische expertise die beschikbaar is, rekening houdend met de aard en de technische specificaties van de te ontmantelen installaties, zodat de veiligheid en de grootst mogelijke doeltreffendheid worden gewaarborgd en internationale beste praktijken in acht worden genomen, waarbij moet worden gezorgd voor marktconforme salarissen voor gekwalificeerd personeel.
Amendement 7 Voorstel voor een verordening Overweging 12
(12) De Commissie en Litouwen moeten voor een effectieve monitoring en controle van het verloop van het ontmantelingsproces zorgen om de grootste meerwaarde voor de Unie van de in het kader van deze verordening toegewezen financiering te waarborgen, ook al ligt de eindverantwoordelijkheid voor de ontmanteling bij Litouwen. Dit omvat doeltreffende metingen van de voortgang en de prestatie en de vaststelling van corrigerende maatregelen, indien nodig.
(12) De Commissie en Litouwen moeten voor een effectieve monitoring en controle van het verloop van het ontmantelingsproces zorgen om de grootste meerwaarde voor de Unie van de in het kader van deze verordening toegewezen financiering te waarborgen. Dit omvat een effectieve monitoring van de voortgang en de prestatie en, indien nodig, de vaststelling van corrigerende maatregelen in samenspraak met Litouwen en de Unie.
Amendement 8 Voorstel voor een verordening Overweging 16
(16) Het programma moet worden uitgevoerd met een gezamenlijke financiële inspanning van de Unie en van Litouwen. Er moet een maximumdrempel voor medefinanciering door de Unie worden vastgesteld in overeenstemming met de medefinanciering in het kader van de voorgaande programma’s. Rekening houdend met de praktijk van vergelijkbare programma's van de Unie en de sterkere Litouwse economie sinds het begin van het ontmantelingsprogramma van Ignalina tot het einde van de uitvoering van de maatregelen die in het kader van deze verordening worden gefinancierd, moet het medefinancieringspercentage van de Unie niet hoger liggen dan 80 % van de in aanmerking komende kosten. De resterende medefinanciering moet door Litouwen en uit andere bronnen dan de begroting van de Unie worden verstrekt, met name internationale financiële instellingen en andere donoren.
(16) Het programma moet worden uitgevoerd met een gezamenlijke financiële inspanning van de Unie en van Litouwen. In Protocol nr. 4 van het toetredingsverdrag uit 2003 is bepaald dat de bijdrage van de Unie in het kader van het Ignalina-programma voor bepaalde maatregelen 100 % van de totale kosten kan bedragen. Er moet een drempel voor medefinanciering door de Unie worden vastgesteld in overeenstemming met de medefinanciering in het kader van de voorgaande programma’s. Rekening houdend met de bevindingen van het verslag van de Commissie betreffende de evaluatie en uitvoering van de programma's ter ondersteuning van de ontmanteling van de kerncentrales in Bulgarije, Slowakije en Litouwen en de politieke toezegging van Litouwen om minimaal 14 % van de totale ontmantelingskosten voor zijn rekening te nemen, moet het medefinancieringspercentage van de Unie, van het begin van het ontmantelingsprogramma van Ignalina tot het einde van de uitvoering van de maatregelen die in het kader van deze verordening worden gefinancierd, 86 % van de in aanmerking komende kosten bedragen. De resterende medefinanciering moet door Litouwen en uit andere bronnen dan de begroting van de Unie worden verstrekt. Er moet naar gestreefd worden financiering uit andere bronnen, met name internationale financiële instellingen en andere donoren, aan te trekken.
Amendement 9 Voorstel voor een verordening Overweging 16 bis (nieuw)
(16 bis) Buiten de werkingssfeer van het Ignalina-programma om blijft Litouwen eindverantwoordelijk voor de ontwikkeling van en investeringen in de Ignalina-regio, die wordt gekenmerkt door lage inkomens en de hoogste werkloosheidspercentages van het land, hoofdzakelijk als gevolg van de sluiting van de kerncentrale van Ignalina, die de grootste werkgever van de regio was.
Amendement 10 Voorstel voor een verordening Overweging 19
(19) Het programma valt binnen de werkingssfeer van het nationale programma van Litouwen op grond van Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad.
(19) Het programma valt binnen de werkingssfeer van het nationale programma van Litouwen op grond van Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad, en kan onverminderd de bepalingen van deze richtlijn bijdragen aan de uitvoering van het nationale programma.
Amendement 11 Voorstel voor een verordening Overweging 23 bis (nieuw)
(23 bis) Financiële ondersteuning door de Unie van de ontmanteling van de kernreactor van Ignalina is om historische redenen volledig gerechtvaardigd, maar het programma moet geen precedent scheppen voor de aanwending van Uniemiddelen bij de ontmanteling van andere kernreactoren.Iedere lidstaat heeft de ethische plicht ervoor te zorgen dat toekomstige generaties geen onnodige last ondervinden van de verbruikte splijtstof en het radioactief afval noch van het radioactief afval dat de ontmanteling van bestaande kerninstallaties naar verwachting zal meebrengen.Nationaal beleid moet gebaseerd zijn op het beginsel "de vervuiler betaalt".
Amendement 12 Voorstel voor een verordening Overweging 23 ter (nieuw)
(23 ter) Aanbeveling 2006/851/Euratom van de Commissie luidt dat overeenkomstig het beginsel "de vervuiler betaalt" nucleaire exploitanten gedurende de periode dat kerninstallaties in bedrijf zijn voldoende financiële middelen opzij moeten leggen met het oog op ontmantelingskosten in de toekomst.
Amendement 13 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – lid 1
1. De algemene doelstelling van het programma is om Litouwen te steunen bij de ontmanteling van de kerncentrale van Ignalina, waarbij speciaal de nadruk wordt gelegd op het beheer van uitdagingen op het gebied van de nucleaire veiligheid in verband met de ontmanteling van de kerncentrale van Ignalina en waarbij wordt gezorgd voor de ruime verspreiding van de daarbij opgedane kennis over de ontmanteling van kerninstallaties onder alle EU-lidstaten.
1. De algemene doelstelling van het programma is om Litouwen op adequate wijze bij te staan bij de veilige ontmanteling van de kerncentrale van Ignalina, waarbij speciaal de nadruk wordt gelegd op het beheer van uitdagingen op het gebied van de nucleaire veiligheid bij de ontmanteling van de kerncentrale van Ignalina, en waarbij ook de veiligheid van de tussentijdse opslag van verbruikte splijtstof moet worden gewaarborgd.
Amendement 14 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – lid 2
2. Het programma heeft als specifieke doelstelling om de ontmanteling en de ontsmetting van de reactorschachten overeenkomstig het ontmantelingsplan uit te voeren, het veilige beheer van afval van de ontmanteling en afval uit het verleden voort te zetten en de opgedane kennis onder belanghebbenden in de EU te verspreiden.
2. Het programma heeft als belangrijkste doelstelling om de ontmanteling en de ontsmetting van de reactorschachten overeenkomstig het ontmantelingsplan uit te voeren en het veilige beheer van afval van de ontmanteling en afval uit het verleden voort te zetten.
Amendement 15 Voorstel voor een verordening Artikel 3 lid 2 bis (nieuw)
2 bis. Het programma heeft bovendien de aanvullende doelstelling om te zorgen voor de ruime verspreiding van de opgedane kennis over de ontmanteling van kerninstallaties onder alle lidstaten. De aanvullende doelstelling wordt gefinancierd uit het programma voor financiële bijstand voor de ontmanteling van nucleaire faciliteiten en het beheer van kernafval (COM(2018)0467).
Amendement 16 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – lid 3
3. De specifieke doelstelling wordt nader beschreven in bijlage I. De Commissie kan bijlage I door middel van uitvoeringshandelingen wijzigen overeenkomstig de in artikel 12, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
3. De belangrijkste doelstelling wordt nader beschreven in bijlage I.
Amendement 17 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – lid 1
1. De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2021-2027 bedragen 552 000 000 EUR in lopende prijzen.
1. De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2021-2027 bedragen 780 000 000 EUR in lopende prijzen voor de verwezenlijking van de belangrijkste doelstelling van het programma (ontmantelingsactiviteiten).
Amendement 18 Voorstel voor een verordening Artikel 7 – alinea 1
Het algehele maximale medefinancieringspercentage van de Unie dat van toepassing is in het kader van het programma, bedraagt 80 %. De resterende financiering wordt door Litouwen en uit andere bronnen dan de begroting van de Unie verstrekt.
Het algehele medefinancieringspercentage van de Unie dat van toepassing is in het kader van het programma, bedraagt 86 %. De resterende financiering wordt door Litouwen en uit andere bronnen dan de begroting van de Unie verstrekt.
Amendement 19 Voorstel voor een verordening Bijlage I – punt 4
4. Belangrijke radiologische veiligheidsproblemen in de financieringsperiode 2021-2027 worden aangepakt door middel van activiteiten in het kader van de punten P.1, P.2 en P.4. Met name de ontmanteling van de reactorkernen wordt in punt P.2 behandeld. Kleinere probleempunten worden aangepakt in punt P.3, terwijl de punten P.0 en P.5 betrekking hebben op activiteiten ter ondersteuning van de ontmanteling.
4. Belangrijke radiologische veiligheidsproblemen in de financieringsperiode 2021-2027 worden aangepakt door middel van activiteiten in het kader van de punten P.1, P.2, P.3 en P.4. Met name de ontmanteling van de reactorkernen wordt in punt P.2 behandeld. De punten P.0 en P.5 betrekking hebben op activiteiten ter ondersteuning van de ontmanteling.
Amendement 20 Voorstel voor een verordening Bijlage I – punt 5 – tabel 1 – item P.3
Door de Commissie voorgestelde tekst
TABEL 1
#
Post
Prioriteit
P.3
Behandeling van de bestraalde splijtstof
II
Amendement
TABEL 1
#
Post
Prioriteit
P.3
Behandeling van de bestraalde splijtstof
I
Amendement 21 Voorstel voor een verordening Bijlage I – punt 7
7. De berging van verbruikte splijtstof en radioactief afval in een diepe geologische bergingsplaats valt buiten het toepassingsgebied van het programma en de plannen daarvoor moeten door Litouwen in zijn nationale programma voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval worden uitgewerkt, zoals op grond van Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad is vereist.
7. Aangezien de berging van verbruikte splijtstof en radioactief afval in een diepe geologische bergingsplaats buiten het toepassingsgebied van het programma voor de periode 2021-2027 valt, moeten Litouwen en de Unie tijdig overleg plegen over de mogelijke opname van deze activiteiten in het werkingsgebied van het programma in het kader van het volgende meerjarig financieel kader.
Jaarverslag over de controle van de financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank voor 2017
175k
65k
Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2019 over het jaarverslag 2017 inzake de controle van de financiële activiteiten van de EIB voor 2017 (2018/2151(INI))
– gezien het activiteitenverslag 2017 van de Europese Investeringsbank (EIB),
– gezien het financieel verslag 2017 en het statistisch verslag 2017 van de EIB,
– gezien het duurzaamheidsverslag 2017, het verslag 2017 over de driepijlerbeoordeling voor EIB-verrichtingen binnen de EU en het verslag 2017 over de resultaten buiten de EU van de Europese Investeringsbank,
– gezien de jaarverslagen van het Comité ter controle van de boekhouding van de EIB over 2017,
– gezien het verslag over de uitvoering van het transparantiebeleid van de EIB in 2017 en het verslag over corporate governance van 2017,
– gezien het besluit van de Europese Ombudsman in zaak 1316/2016/TN over vermeende tekortkomingen in het transparantiebeleid van de Europese Investeringsbank(1),
– gezien de herziening van de klachtenregeling als gevolg van het besluit van de Europese Ombudsman in zaak 1316/2016/TN over vermeende tekortkomingen in het transparantiebeleid van de Europese Investeringsbank,
– gezien het activiteitenverslag 2017 van het bureau van het hoofd Naleving van de EIB en het activiteitenverslag 2017 voor fraudebestrijding van de EIB-groep,
– gezien het activiteitenplan 2017-2019 van de EIB-groep,
– gezien de artikelen 3 en 9 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,
– gezien de artikelen 15, 126, 174, 175, 208, 209, 271, 308 en 309 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Protocol nr. 5 bij het VWEU betreffende de statuten van de EIB en Protocol nr. 28 bij het VWEU betreffende economische, sociale en territoriale cohesie,
– gezien het reglement van orde van de Europese Investeringsbank,
– gezien zijn resoluties van 27 april 2017 inzake de controle van de financiële activiteiten van de EIB voor 2015 – Jaarverslag 2015(2), van 3 mei 2018 inzake de controle van de financiële activiteiten van de EIB voor 2016 – Jaarverslag 2016(3),
– gezien Besluit nr. 1080/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 over het externe mandaat van de EIB voor de periode 2007‑2013(4) en Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot verlening van een EU‑garantie voor verliezen van de Europese Investeringsbank op financieringsverrichtingen van projecten buiten de Unie(5),
– gezien Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2015 betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen, de Europese investeringsadvieshub en het Europese investeringsprojectenportaal en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013 – het Europees Fonds voor strategische investeringen(6),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 14 september 2016 over de verlenging van de looptijd van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), en de invoering van technische versterkingen voor dat fonds en de Europese investeringsadvieshub (COM(2016)0597, SWD(2016)0297 en SWD(2016)0298),
– gezien de ad-hocaudit door Ernst & Young van 8 november 2016 van de toepassing van Verordening (EU) 2015/1017 ("EFSI‑verordening"),
– gezien het verslag van de Commissie van 28 mei 2018 over het beheer van het garantiefonds van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) in 2017 (COM(2018)0345),
– gezien het evaluatieverslag over de verrichtingen van de EIB met betrekking tot de evaluatie van het EFSI van juni 2018,
– gezien het verslag van de Commissie van 29 juni 2018 over het uitvoerig verslag aan het Europees Parlement en de Raad over het gebruik van de EU-garantie van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) en de werking van het garantiefonds van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) (COM(2018)0497),
– gezien de driepartijenovereenkomst van september 2016 tussen de Europese Commissie, de Europese Rekenkamer en de Europese Investeringsbank,
– gezien de briefingpapers van de Europese Rekenkamer over de "Future of EU finances: Reforming how the EU Budget operates" van februari 2018 en over het voorstel van de Commissie voor het meerjarig financieel kader 2021‑2027 van juli 2018,
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie internationale handel (A8‑0479/2018),
A. overwegende dat het de taak is van de EIB om bij te dragen aan de integratie, evenwichtige ontwikkeling en economische en sociale cohesie van de lidstaten door aanzienlijke fondsen bijeen te brengen op de kapitaalmarkten en door deze fondsen onder gunstige voorwaarden uit te lenen aan projecten die EU‑beleidsdoelstellingen bevorderen;
B. overwegende dat de EIB van groot belang is voor de op economisch herstel gerichte inspanningen op het niveau van de Unie, met twee achtereenvolgende kapiltaalverhogingen en door middel van haar cruciale rol bij de tenuitvoerlegging van het investeringsplan voor Europa via het beheer van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI);
C. overwegende dat de EIB een bijdrage moet leveren aan inclusieve groei, duurzame en hoogwaardige werkgelegenheid en vermindering van ongelijkheid;
D. overwegende dat een regelmatige en grondige beoordeling van de behoeften in verschillende sectoren van essentieel belang is voor het opsporen van investeringstekorten en -belemmeringen in verschillende regio's, maar ook voor het vaststellen van mogelijkheden voor groei en werkgelegenheid, voor bijkomende bijdragen aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs van 2015 en voor een nauwkeurige bepaling van de aard en omvang van tekortkomingen van de markt, afhankelijk van de bestaande externe effecten en sectorale en territoriale ontwikkelingsbehoeften;
E. overwegende dat de rol van de EIB bij het aantrekken van openbare middelen van essentieel belang is voor het vermogen van de Unie om op nieuwe economische en milieutrends en -risico's en op geopolitieke onzekerheden te reageren en zich hieraan aan te passen, terwijl het risicotoezicht en prudentieel risicobeheer van de EIB-groep worden versterkt;
F. overwegende dat de EIB-groep de laatste jaren een duidelijke verandering heeft waargenomen in de aard, de omvang, het risicoprofiel en de complexiteit van haar activiteiten in het kader van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), waarbij er sprake was van steeds meer kleinere verrichtingen gesteund door de EU‑garantie krachtens het EFSI en een significante toename van beheerstaken namens de Europese Commissie en in de levering van adviesdiensten;
G. overwegende dat de brexit van invloed zal zijn op de kapitaalbasis, de adequaatheid en de komende leencapaciteit van de EIB;
H. overwegende dat de EIB toegevoegde waarde moet bieden met de hoogste mate van integriteit, goed bestuur en vooral, gezien de conclusies van de Ombudsman in diens besluit in zaak 1316/2016/TN over vermeende tekortkomingen in het transparantiebeleid van de Europese Investeringsbank(7), transparantie en verantwoording en in overeenstemming met de van toepassing zijnde beste bancaire praktijken;
I. overwegende dat de bestrijding van alle vormen van witwassen van geld, financiering van terrorisme en schadelijke belastingpraktijken voor de EIB altijd een prioriteit moet blijven;
J. overwegende dat de aandeelhouders van het Europees Investeringsfonds (EIF) op 31 december 2017 de EIB (58,5 %), de Unie vertegenwoordigd door de Europese Commissie (29,7 %) en 32 financiële instellingen (11,8 %) omvatten; overwegende dat de meeste EIF‑verrichtingen momenteel worden gefinancierd krachtens specifieke mandaatovereenkomsten met derden.
De rol van de EIB bij de waarborging van strategische publieke investeringen die meerwaarde bieden
1. wijst erop dat publieke investeringen nog steeds nodig zijn om de investeringstekorten in verschillende sectoren weg te nemen opdat die in de kwetsbaarste lidstaten en cohesielanden onder het niveau van vóór de crisis blijven om het herstel van de gevolgen van de crisis te stimuleren en duurzame groei, werkgelegenheid en cohesie in de Unie op lange termijn te bevorderen;
2. merkt op dat het totale geplaatste kapitaal van de EIB overeenkomt met 243 miljard EUR; merkt op dat alle lidstaten aandeelhouder van de EIB zijn en dat in aanvulling op het gestorte kapitaal, de lidstaten zich er eveneens toe verbinden om op verzoek aanvullend kapitaal te verstrekken; wijst erop dat de vier grootste aandeelhouders Duitsland, Frankrijk, Italië en het VK zijn, met elk een aandeel van 39,14 miljard EUR en 16,11 % van het totaal;
3. merkt op dat de EIB overeenkomstig haar beleidsstrategie beoogt Europese strategische doelstellingen – zoals het herstel van het concurrentievermogen van de EU, de economische groei op lange termijn en het creëren van banen – te ondersteunen, de toegang van (kleine en middelgrote ondernemingen) kmo's tot financiering te vergemakkelijken, het milieu te beschermen en de energietransitie aan te moedigen door het financieren van klimaataanpassing- en mitigatieprojecten, de banencrisis waar de jongere generatie in de EU mee is geconfronteerd aan te pakken, infrastructuurprojecten te ondersteunen en aan het verlichten van de migratieoorzaken bij te dragen;
4. is van mening dat de EIB een relevante financiële rol speelt en aanzienlijke resultaten kan behalen in het terugdringen van ongelijkheid in de Unie en verzoekt de EIB zich te richten op investeringen die bijdragen tot de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs van 2015 en waarmee het concurrentievermogen en gelijke kansen worden vergroot en het cohesiebeleid in de minder ontwikkelde landen wordt gesteund;
5. verzoekt de EIB terugkerende investeringstekorten en structurele tekortkomingen van de markt te blijven verhelpen door middel van de ontwikkeling van holistische uitgaven op middellange termijn, vergemakkelijking van medefinanciering op nationaal niveau en investeringsplannen onder meer gericht op Unieregio's en ‑gewesten die worden gekenmerkt door lage inkomsten en die te maken hebben met de grootste investeringsbelemmeringen;
6. benadrukt dat in het actieplan 2017‑2019 de nadruk van de EIB moet liggen op de prioriteit van doeltreffende uitvoering van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei;
7. onderstreept het feit dat de voorwaarden voor kredietverschaffing van de EIB de ontwikkeling van de perifere regio's van de EU moeten bevorderen door groei en werkgelegenheid in de hand te werken; vraagt de EIB de regelingen voor de verlening van technische bijstand en financiële deskundigheid aan lokale en regionale overheden in de fase voorafgaand aan de goedkeuring van projecten sterk uit te breiden, met het oog op betere toegankelijkheid, en ervoor te zorgen dat alle lidstaten hierbij betrokken zijn, met name de lidstaten die lager scoren wat het aantal goedgekeurde projecten betreft;
8. spoort de EIB aan tot het creëren van duurzame financieringsmogelijkheden en een gunstig investeringsklimaat als afspiegeling van de politieke toezeggingen en algemene doelstellingen van de Unie, ter bevordering van innovatie en economische, sociale en territoriale cohesie binnen de Unie en ter versterking van de sociale dimensie van de EIB‑investeringen, door de investeringstekorten in de sociale sector en in de veiligheid van infrastructuur op te heffen; verzoekt de EIB bij grootschalige infrastructuurprojecten rekening te houden met alle risico’s in verband met het effect op het milieu en alleen projecten te financieren waarvan is aangetoond dat ze werkelijk meerwaarde hebben, voor de plaatselijke bevolking en uit milieu-, sociaal en economisch oogpunt; onderstreept het feit dat het belangrijk is nauwgezet de mogelijke risico's in de gaten te houden van corruptie en fraude in deze context, alsmede accurate ex-ante- en ex-postbeoordelingen uit te voeren met betrekking tot de te financieren projecten;
9. moedigt de EIB aan belanghebbenden steeds op de hoogte te houden van financiële mogelijkheden en zo nodig adequate adviesdiensten te bieden, ook al zijn EIB‑instrumenten vraaggestuurd;
10. benadrukt dat er, in het kader van de lopende onderhandelingen over de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, gedetailleerde afspraken moeten worden gemaakt over de verplichtingen van het VK ten opzichte van de EIB, om ervoor te zorgen dat het vermogen van de EIB om haar doelstellingen te bereiken niet wordt aangetast;
Bevordering van investeringen in belangrijke strategische gebieden
11. wijst erop dat volgens het financieel verslag voor 2017 van de EIB de ondertekende financieringsovereenkomsten van de bank voor 2017 69,9 miljard EUR (62,6 miljard EUR binnen de EU en 7,3 miljard EUR daarbuiten) bedroegen, hetgeen met minder dan 70 miljard EUR lager is dan in de laatste vijf jaar (2013‑2016) maar toch binnen de in het activiteitenplan van de EIB verwachte 10 % flexibiliteitsmarge valt, en wijst ook op de stabiliteit en kwaliteit van de totale portefeuille met een percentage probleemkredieten dat met 0,3 % vergelijkbaar is met dat van 2016;
12. merkt op dat de Europese Unie aan de EIB een garantie verstrekt, hetgeen normaal is voor financiële instellingen die door de lidstaten zijn aangewezen om publieke doelstellingen te halen; merkt echter op dat deze situatie een uiterst verantwoord kredietbeleid vereist zodat de middelen doeltreffend en ten behoeve van de gehele Unie, de lidstaten en het openbaar belang worden uitgegeven; verzoekt de EIB, die krachtens een ontwikkelingsmandaat werkt, een betere naleving van haar doelstellingen inzake milieu- en sociaal beleid en de VN‑doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling te waarborgen, ook bij medegefinancierde projecten of bijdragen aan investeringsfondsen en private-equityfondsen;
13. stelt opnieuw bezorgd vast dat de helft van de lidstaten 80 % van alle EIB-investeringen binnen de EU ontving terwijl de overige 14 lidstaten hiervan slechts 10 % ontvingen; en herhaalt bovendien dat drie lidstaten respectievelijk 16 %, 15 % en 11 % ontvingen; vraagt de bank in haar verslagen de informatie over investeringen uit te splitsen naar regio's met lage en met hoge inkomsten volgens haar eigen investeringsenquête (EIBIS) en te specificeren met betrekking tot de mogelijke effecten voor het wegnemen van investeringstekorten en -belemmeringen in de zwakkere EU‑regio's;
14. verzoekt de EIB haar ramingen van de investeringen per hoofd van de bevolking en de daarop gebaseerde rangorde van de lidstaten opnieuw te bekijken, aangezien bijgewerkte cijfers lijken te wijzen op een rangschikking die in grote lijnen overeenkomt met de rangschikking op basis van de absolute bedragen die de lidstaten hebben ontvangen;
15. wijst er tevens op dat volgens het EIF‑jaarverslag voor 2017 het EIF in 2017 transacties voor in totaal 9,3 miljard EUR heeft ondertekend, vergeleken met 9,45 miljard EUR in 2016, waarbij 35,4 miljard EUR werd gemobiliseerd ter ondersteuning van mkb‑bedrijven en midcapondernemingen in Europa;
16. neemt er nota van dat in 2017 de financiering van de EIB‑groep zowel binnen als buiten de EU ten behoeve van haar overheidsbeleidsdoelen, respectievelijk : i) 13,8 miljard EUR voor innovatie en vaardigheden, ii) 18 miljard EUR voor infrastructuur, iii) 16,7 miljard EUR voor milieugerelateerde projecten en iv) 29,6 miljard EUR voor mkb‑bedrijven en midcapondernemingen bedroeg; onderstreept dat investeringen in kmo's, start-ups, onderzoek, innovatie, de digitale economie en energie-efficiëntie, gezien de gevolgen en het belang ervan voor zowel lokale als nationale economieën, de meest cruciale factor zijn om het economisch herstel in de EU en de bevordering van hoogwaardige werkgelegenheid te stimuleren;
17. merkt op dat de EIB-kredietomvang binnen de Unie in 2017 voor de horizontale doelstelling van economische en sociale cohesie 18,24 miljard EUR bedroeg en dat de bank 29,6 % van de 30 % doelinvesteringen voor deze doelstelling heeft gehaald;
18. merkt op dat 25 % van de totale vastleggingen van de EIB voor projecten op het gebied van klimaatverandering bestemd is, en dat dit percentage tegen 2020 tot 35 % zal oplopen; wijst erop dat deze ontwikkeling positief moet worden beoordeeld, en merkt daarbij op dat de ondersteunde projecten niet alleen in de strijd tegen klimaatverandering, maar ook vanuit financieel oogpunt doeltreffend moeten zijn;
19. neemt er nota van dat binnen de Unie 16,58 miljard EUR werd toegekend aan de horizontale doelstelling voor klimaatacties, door middel waarvan de EIB heeft bijgedragen aan de naleving van de Overeenkomst van Parijs van 2015 en aan wereldwijde duurzame ontwikkeling; moedigt de EIB aan op dit gebied een hoog ambitieniveau te behouden;
20. is ingenomen met de toezegging van de EIB om haar verrichtingen tegen 2020 in overeenstemming te brengen met de Overeenkomst van Parijs van 2015; verzoekt de EIB, in het licht van het recente IPCC-verslag, haar klimaatstrategie te herzien om deze aan te passen aan het traject van een mondiale opwarming met 1,5 °C;
21. spoort de EIB aan haar aanwezigheid en activiteiten in de landen van de Westelijke Balkan te versterken, aangezien de landen in die regio van strategisch belang zijn voor de Europese Unie, en het intensiveren van de krediet- en beleggingsactiviteiten van cruciaal belang zijn;
22. neemt kennis van de lopende toetsing van de criteria voor EIB-energieleningen; verwacht dat deze toetsing in overeenstemming zal worden gebracht met de Overeenkomst van Parijs van 2015; herhaalt zijn oproep aan de EIB om prioriteit te geven aan haar leningen aan energie-efficiënte en kleinschalige, gedecentraliseerde hernieuwbare energiebronnen en een ambitieus plan te presenteren om de financiering van projecten voor fossiele brandstoffen stop te zetten; verzoekt de EIB ernaar te streven een voortrekkersrol te spelen op het gebied van klimaatactie en meer te investeren in de sector hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, en deze doelstelling als een prioriteit te beschouwen bij de herziening van haar criteria voor energieleningen;
23. is in dit verband ingenomen met de rol van de EIB bij de uitgifte van klimaatobligaties (4,29 miljard EUR vergeleken met 3,8 miljard EUR in 2016), in overeenstemming met de betrokkenheid van de bank bij klimaatactie door meer investeringen in energie-efficiëntie en kleinschalige hernieuwbare energie met grotere lokale en regionale effecten;
24. is van mening dat de EIB haar rol om te helpen bij het bereiken van duurzame ontwikkeling moet blijven versterken en dat klimaatactie voornamelijk gericht moet zijn op schoon vervoer en schone energieopwekking, op vermindering van het energieverbruik (voor verwarming, vervoer en productie), op schone industriële productie en duurzame landbouw en waterzuivering en -voorziening, en op de ecologische transitie in het algemeen;
25. herinnert eraan dat kmo's de ruggengraat van de Europese economie vormen en vraagt de EIB daarom hun gebrek aan toegang tot krediet te verhelpen door bestaande programma's, zoals de Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit, uit te breiden en door hun meer middelen toe te wijzen; roept ertoe op intermediaire banken die EIB‑middelen verstrekken, te verplichten tot een sterker proactief beleid ten aanzien van kmo's en micro-ondernemingen;
26. wijst erop dat de EIB bij het verlenen van steun aan EU‑bedrijven in derde landen terdege rekening moet houden met de handelsstrategie van de EU, met inbegrip van toekomstige vrijhandels-, diensten- en investeringsovereenkomsten; wijst er in dat verband op dat de EIB met name rekening moet houden met de vereisten voor internationalisering van Europese kmo's;
27. wijst erop dat een deel van de leenactiviteiten van de EIB gericht is op activiteiten buiten de Unie; merkt op dat er sprake moet zijn van nauwe coördinatie van en sterke complementariteit tussen de externe leenactiviteiten van de EIB en het Europees plan voor externe investeringen;
28. erkent de inspanningen van de EIB voor een bijdrage aan de duurzameontwikkelingsdoelstellingen en aan de aanpak van de wereldwijde uitdagingen in verband met migratie; onder meer door de lancering van duurzaamheidsobligaties ter financiering van de 17 duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties;
Prestatie van de financiële verrichtingen van de EIB
29. neemt met tevredenheid kennis van de conclusie van het auditcomité dat de door de raad van bestuur van de EIB goedgekeurde financiële staten een waarachtig en eerlijk overzicht bieden van de financiële positie van de bank vanaf 31 december 2017 en van de resultaten van haar verrichtingen en cashflows voor 2017 in overeenstemming met het toepasselijke boekhoudkundig kader;
30. herhaalt echter zijn verzoek met betrekking tot het jaarverslag van de EIB en verzoekt de EIB om een vollediger, gedetailleerder en geharmoniseerder jaarlijks activiteitenverslag te presenteren en de presentatie van de informatie aanzienlijk te verbeteren door gedetailleerde en betrouwbare uitsplitsingen te verstrekken van de investeringen die voor een bepaald jaar zijn goedgekeurd, ondertekend en uitbetaald plus de gebruikte financieringsbronnen (eigen middelen, EFSI, centraal beheerde EU‑programma's enz.), evenals informatie van dergelijke aard met betrekking tot begunstigden (lidstaten, overheid, particuliere sector, intermediairs of directe ontvangers), ondersteunde sectoren en de resultaten van de ex‑postevaluaties;
31. neemt nota van de omvang van de nieuwe speciale activiteiten die in 2017 door de bank zijn ondertekend die samenhangen met projecten met een hoger risicoprofiel, tot maximaal 18 miljard EUR (2016: 13,1 miljard EUR) waarvan 2,7 miljard EUR voor eigen risico van de EIB was en de overige 15,3 miljard EUR werd gedekt door de kredietrisicolimiteringsportefeuille;
32. neemt nota van de gemelde resultaten van 26 voltooide projecten in 2017 buiten de EU die met behulp van het kader voor resultaatmeting voor externe interventies kunnen worden beoordeeld, niet alleen wat betreft de verwachte maar ook wat betreft de behaalde resultaten; merkt echter op dat met betrekking tot activiteiten binnen de EU uitsluitend informatie wordt geboden over de mogelijke effecten en verwachte resultaten van nieuwe in 2017 ondertekende verrichtingen op basis van de driepijlerbeoordeling; herhaalt zijn verzoek aan de Bank om ook informatie op te nemen over behaalde resultaten van voltooide projecten binnen de EU en zo nodig de driepijlerbeoordeling voor dit doel aan te passen;
33. is van mening dat de verificatiecriteria van het niveau van de additionaliteit van de EIB moeten worden uitgediept om de financiering gerichter toe te kennen, om overlapping te voorkomen en om alle mogelijke synergie op te sporen;
34. raadt aan de prestatiecultuur binnen de EIB te bevorderen door een geleidelijke verbetering en met name door de horizontale prestatie-indicatoren met betrekking tot de effecten van de kernactiviteiten van de EIB te vernauwen;
35. verzoekt de EIB regelmatig bewijs te leveren van de duurzaamheid van de uitkomsten, effecten en resultaten met relevante en bijgewerkte indicatoren; is van mening dat verbetering van de geschiktheid en relevantie van de indicatoren in het scorebord van essentieel belang is, niet alleen om een idee te geven van de reikwijdte van de resultaten en de effecten, maar ook om steeds effectievere interventiemanieren te vinden;
36. is van mening dat er, naast het effectieve investeringsniveau, gewerkt moet worden aan de duurzaamheid, dat wil zeggen het vermogen van een project om op lange termijn de gunstige effecten in een ecologische, financiële, economische of sociale vorm (al of niet direct) te behouden nadat het project is voltooid;
37. is tevreden met de aanneming door de EIB van het in december 2017 goedgekeurde uitsluitingsbeleid en vraagt dat dit instrument strikt wordt gehanteerd om klanten die betrokken zijn bij corruptie- of fraudepraktijken, van EIB-financiering uit te sluiten;
EFSI-ontwikkeling
38. neemt er nota van dat de EIB-groep (EIB en EIF) vanaf eind 2017 606 verrichtingen krachtens het EFSI heeft ondertekend voor een totale financiering van 37,4 miljard EUR en dat deze verrichtingen naar verwachting in alle 28 lidstaten en voor alle in de EFSI‑verordening vastgelegde doelstellingen investeringen zullen mobiliseren van 207,3 miljard EUR, met de volgende verdeling voor de belangrijkste sectoren: 30 % voor het mkb, 24 % voor O&O&I, 21 % voor de energiesector, 10 % voor de digitale ruimte, 8 % voor vervoer, 4 % voor sociale infrastructuur en 4 % voor milieu- en hulpbronnenefficiëntie; dringt er bij de EIB op aan om haar investeringen in koolstofintensieve sectoren en projecten tot een minimum te beperken en haar aandeel te verhogen van investeringen in het verbeteren van het milieu en de hulpbronnenefficiëntie;
39. merkt op dat de EIB vanaf 31 december 2017 krachtens het infrastructuur- en innovatievenster (IIW) 278 verrichtingen heeft ondertekend voor een financiering ter waarde van in totaal 27,4 miljard EUR, die naar verwachting in 27 lidstaten investeringen van 131,4 miljard EUR zullen mobiliseren, en dat het EIF krachtens het mkb‑venster verrichtingen heeft ondertekend met 305 financiële intermediairs voor een totale EIF‑financiering van bijna 10 miljard EUR, die naar verwachting investeringen van 76 miljard EUR zullen mobiliseren in alle 28 lidstaten van de EU; merkt op dat tegen eind 2017 in totaal 135 785 ondernemingen reeds door het EFSI gesteunde financiering in het kader van het mkb-venster hadden ontvangen en dat hiermee 1,5 miljoen banen werden gecreëerd of ondersteund;
40. herhaalt dat de daadwerkelijke door het EFSI gemobiliseerde investeringen alleen aan het einde van de investeringsperiode kunnen worden gemeten, en dat daarbij moet worden opgemerkt dat het geschatte wereldwijde multiplicatoreffect van de 606 goedgekeurde en ondertekende transacties krachtens EFSI tegen eind 2017 een vermenigvuldigheidsfactor van 13,53 heeft, iets onder de aanvankelijke veronderstelling en doelstelling van vermenigvuldigheidsfactor 15 bij de lancering van het EFSI; merkt op dat informatie over de manier waarop standaardmultiplicatoren (benchmarkmultiplicatoren) werden afgeleid momenteel wordt verspreid onder de EIB‑diensten en beveelt aan al deze informatie in een afzonderlijk document te verzamelen;
41. wijst erop dat er geen beroep is gedaan op garanties ten laste van de begroting van de Unie wegens wanbetaling;
42. merkt op dat de door het bestuur van het EFSI vastgestelde indicatieve grenswaarden met betrekking tot geografische concentratie die vereisen dat het aandeel van de IIW‑investering (wat betreft ondertekende verrichtingen) in drie lidstaten aan het einde van de investeringsperiode samen niet meer is dan 45 % van de totale EFSI-portefeuille niet in acht zijn genomen, aangezien de drie lidstaten met het grootste aantal ondertekeningen (Frankrijk, Italië en Spanje) tegen 31 december 2017 verantwoordelijk waren voor ruwweg 47 % van de ondertekeningen; wijst erop dat de territoriale distributie van EFSI-fondsen nog kan worden verbreed, terwijl ook de investeringsmogelijkheden hiervan breder kunnen worden verspreid;
43. neemt nota van de evaluatie van het EFSI en de bevindingen hiervan dat speciale EFSI- en non-EFSI-verrichtingen eenzelfde risicoprofiel hebben, en dat de combinatie tussen EFSI- en ESIF- en CEF-subsidies beperkt blijft omdat er een risico bestaat dat het EFSI financiële ESIF-instrumenten verdringt; verwacht dat door de EFSI-evaluatie vastgestelde tekortkomingen en risico's worden weggenomen bij de uitvoering van EFSI 2.0;
44. is ingenomen met de verbetering van de transparantie door de publicatie van besluiten van het EFSI-investeringscomité en van de door het EFSI-bestuur goedgekeurde documenten samen met de notulen van de vergaderingen;
45. moedigt een betere synergie aan tussen het EFSI en nationale stimuleringsbanken omdat de coördinatie met nationale stimuleringsbanken een terugkerende inspanning is die kan bijdragen aan de doeltreffendheid van het EFSI;
Mensenrechten
46. verzoekt de EIB een mensenrechtenstrategie vast te stellen en haar due diligence op projectniveau te verbeteren om de risico’s in verband met de mensenrechten in al haar activiteiten en gedurende de gehele looptijd van haar projecten te identificeren en aan te pakken; dringt er tevens bij de EIB op aan een doeltreffend mechanisme in te stellen om ervoor te zorgen dat mensenrechtenverdedigers de bank veilig kunnen waarschuwen voor een verslechterend milieu of voor risico's in verband met conflicten en represailles;
Meer transparantie in en verantwoording voor de corporate governance en activiteiten van de EIB
47. neemt nota van de waarnemingen van het auditcomité in zijn jaarverslag aan de Raad van gouverneurs voor het begrotingsjaar 2017 met betrekking tot:
a)
het belang van waarborging van de financiële kracht op lange termijn en duurzaamheid van de EIB en het behoud van haar AAA-rating in een klimaat van onzekerheid in economisch beleid en geopolitieke, regelgevings- en macro-economische ontwikkelingen;
b)
de behoefte aan herziening en verbetering van de interne controle en het risicobeheer van de EIB-groep met het oog op de veranderende omvang en toenemende complexiteit van de activiteiten van de EIB-groep;
c)
de noodzaak van een volledige uitvoering van beste bancaire praktijken, ook in gebieden waar alomtegenwoordige tekortkomingen in de naleving blijven bestaan;
d)
de behoefte aan de uitvoering van een uitgebreide evaluatie en vervolgens een modernisering van de goedkeuring van kredieten en het hieraan gekoppelde besluitvormingsproces bij de EIB, omdat het proces van beoordeling en goedkeuring van leningen en het respectieve controlemilieu niet aan de huidige bedrijfsbehoeften blijken te kunnen voldoen en er bewijzen voor druk op de diensten bestaan;
48. constateert evenals het auditcomité met spijt dat de EIB nog geen vorderingen heeft gemaakt in de aanpak van de in drie achtereenvolgende jaren (2015, 2016 en 2017) geuite bezorgdheid over de bestaande combinatie van verantwoordelijkheden onder bepaalde leden van het directiecomité; is het volledig eens met de aanbeveling van het auditcomité dat alle leden van het EIB‑directiecomité objectief, kritisch en onafhankelijk moeten kunnen werken, en dat er een einde moet worden gemaakt aan onorthodoxe combinaties van verantwoordelijkheden zoals de verantwoordelijkheid voor het toezicht op activiteiten van zowel de eerste als de tweede verdedigingslinie;
49. vraagt de EIB in dit verband deze aanbeveling serieus in overweging te nemen en te zorgen voor een duidelijke scheiding in de verantwoordelijkheden op het niveau van het directiecomité; is ingenomen met de hervorming die geïnitieerd is om de governancestructuur van de EIB te wijzigen;
50. verzoekt de EIB de bestaande tekortkomingen in het toepasselijke kader voor beste bancaire praktijken te verhelpen en verwacht dat dit kader in 2018 volledig operationeel is geworden omdat de uitvoering hiervan wordt beschouwd als een voorwaarde voor het behoud van de financiële kracht en stabiliteit van de EIB;
51. maakt zich zorgen over de conclusie van het auditcomité dat de snelle uitbreiding van de activiteiten van de EIB en de capaciteit in verband met de tenuitvoerlegging van het EFSI, van beheer in opdracht van derden en de verlening van adviesdiensten, niet gepaard is gegaan met relevante aanpassingen in de bedrijfsstructuur of de bedrijfsprocessen; merkt op dat het auditcomité in 2017 vijf van zijn aanbevelingen van 2015 en 2016 met betrekking tot interne controle en risicobeheer handhaaft; verzoekt de EIB deze aanbevelingen met voorrang toe te passen en ervoor te zorgen dat interne processen, cyberveiligheid en risicobeheer voldoen aan de nieuwe en toenemende vereisten en uitdagingen voor de EIB-groep;
52. meent dat de EIB transparanter moet handelen ten opzichte van niet alleen het Europees Parlement, maar ook de overheidsinstellingen van de lidstaten; is van mening dat democratische vertegenwoordigers meer informatie moeten krijgen over de activiteiten van de EIB;
53. is van mening dat de transparantie zowel op het niveau van bestuurslichamen als op operationeel niveau kan worden verbeterd; wijst er nogmaals op dat de rapporten in het kader van de driepijlerbeoordeling (3PA) en het Results Measurement (ReM) stelselmatig openbaar moeten worden gemaakt; wenst dat ook de niet-vertrouwelijke informatie in de notulen van de vergaderingen van de Directie en de Raad van Gouverneurs openbaar wordt gemaakt; stelt tot zijn tevredenheid vast dat de EIB in 2017 is begonnen met het publiceren van de notulen van de raad van bestuur van de EIB, de verklaring van belangenconflicten van de directie en bepaalde informatie over projecten, in het bijzonder de milieueffectbeoordelingen;
54. herhaalt dat transparantie, een grote mate van zorgvuldigheid en controle bij de tenuitvoerlegging van EU-beleid niet alleen leidt tot meer algemene aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid van de EIB, met een duidelijk overzicht van het soort financiële intermediairs en uiteindelijke begunstigden op grond van een diepgaand zorgvuldigheidsonderzoek en een "Ken je klant"-beleid, maar dat dit ook ten goede komt aan de algemene doeltreffendheid en duurzaamheid van de gefinancierde projecten;
55. herhaalt zijn verzoek aan de EIB om uitbreiding van de gepubliceerde informatie voor projecten die via intermediairs worden uitgevoerd door informatie over eindprojecten op te nemen waarmee de economische en sociale gevolgen van haar investeringen kunnen worden beoordeeld;
56. wijst erop dat in het bestuursproces meer rekening moet worden gehouden met de resultaten van de dialoog met of raadpleging van maatschappelijke organisaties of specifieke belangen of zorgen van lokale en regionale actoren, opdat de besluitvorming op grond van meer informatie plaatsvindt en beter onderbouwd en democratischer kan worden;
57. vindt het zorgwekkend dat er op grond van de bevindingen van de Europese Rekenkamer in haar jaarverslag ernstige tekortkomingen aan het licht zijn gekomen met betrekking tot het Europees Investeringsfonds: de Rekenkamer wijst op een misstand in de regelgeving op grond waarvan de auditinstanties van de lidstaten plicht hebben kmo-initiatieven te controleren, maar dat zij op grond van de wettelijke bepalingen eigenlijk niet het recht hadden controles ter plaatse uit te voeren;
58. stelt vast dat van de dertig investeringen die de Rekenkamer heeft onderzocht, financieel intermediairs leningen aan vijf ontvangers hadden goedgekeurd zonder hun kmo-status te bevestigen; deze projecten werden door de Europese Rekenkamer als niet-subsidiabel beschouwd, terwijl nog eens vier leningen voor geheel of gedeeltelijk niet-subsidiabele activiteiten werden gebruikt door de begunstigden;
59. is ingenomen met het feit dat de door de Rekenkamer aan het licht gebrachte problemen met de wijziging van het Financieel Reglement in theorie zijn opgelost; verzoekt de EIB in haar volgende jaarverslag in te gaan op problemen vanwege tekortkomingen in de regelgeving en op de vraag of er met het gewijzigde Financieel Reglement in de toekomst zelfs auditcontroles op het niveau van eindbegunstigden kunnen worden uitgevoerd door de auditinstanties van de lidstaten;
60. is ingenomen met de goedkeuring van de voorlopige aanpak in het EIB-beleid ten aanzien van zwak gereguleerde, niet-transparante en niet-coöperatieve rechtsgebieden (NCJ), goedgekeurd door de raad van bestuur in januari 2017, maar verwacht dat het moet leiden tot een herziening van dit beleid ter verbetering van het fiscaal zorgvuldigheidsonderzoek van de EIB bij externe leningen, naast het herziene AML/CFT-kader van de EIB-groep;
61. verzoekt de EIB adequaat bedrijfs- en integriteitsonderzoek te verrichten ter vaststelling van de werkelijke begunstigden van al haar cliënten en verrichtingen alsmede de uiteindelijke ondernemingen waarin wordt belegd, indien er sprake is van EIB-investeringen in aandelenfondsen; verzoekt de EIB op haar website informatie te publiceren over de uiteindelijk begunstigden met betrekking tot haar klanten, om de zichtbaarheid van haar verrichtingen te vergroten en bij te dragen tot het voorkomen van gevallen van corruptie en belangenverstrengeling;
62. verzoekt de EIB bij de financiering meer rekening te houden met good governance op fiscaal gebied, overeenkomstig de op 25 mei 2018 aangenomen conclusies van de Raad ten aanzien van de EU-standaard inzake goed bestuur op fiscaal gebied voor overeenkomsten met derde landen; is van mening dat de EIB een verdere bijdrage moet leveren aan de ontwikkeling van beste praktijken voor eerlijke belastingheffing door bestrijding van belastingontduiking en ‑ontwijking; verzoekt de EIB een verantwoordelijk fiscaal beleid te voeren en ervoor te zorgen dat de EIB geen cliënten financiert die betrokken zijn bij belastingontwijking of -ontduiking of die via belastingparadijzen opereren; verzoekt de EIB standaardbepalingen en -clausules met betrekking tot goed bestuur in haar contracten met alle geselecteerde financiële intermediairs op te nemen;
63. benadrukt dat uit het herziene mandaat voor externe leningen van de EIB blijkt dat de zwarte lijst van de EU bindend is voor de Bank, en dat met EIB-verrichtingen geen projecten mogen worden ondersteund die bijdragen aan het witwassen van geld, de financiering van terrorisme, belastingontwijking, belastingfraude en belastingontduiking;
64. merkt op dat de EIB eind 2017 onderzoek verrichtte naar 136 gevallen van bedrog, waarbij de drie belangrijkste soorten verdenkingen betrekking hadden op fraude (53,7 %), corruptie (25,5 %) en samenzwering (10,7 %);
65. merkt op dat EIB-middelen door in het emissieschandaal verwikkelde bedrijven zijn gebruikt, in het bijzonder Volkswagen, en dat deze middelen dan ook mogelijk zijn gebruikt om onethische en illegale activiteiten te financieren;
66. wijst erop dat het aantal nieuwe ontvankelijke klachten van 84 in 2016 steeg naar een nieuw record van 102 in 2017 en dat er in 2017 173 klachten werden behandeld; neemt er nota van dat 38 van de in 2017 ontvangen klachten betrekking hadden op slechts twee EIB-investeringsprojecten: de trans-Adriatische gasleiding en de toegangsweg tot de haven van Mombasa in Kenia;
67. is ingenomen met de herziening van het EIB-klachtenmechanisme en de opneming hierin van de voorbeelden die de Europese Ombudsman heeft gegeven voor de definitie van wanbeheer, met inbegrip van vormen van slecht of falend bestuur, zoals administratieve onregelmatigheden, onrechtmatige discriminatie, ongerechtvaardigde weigeringen van informatie, machtsmisbruik en onnodige vertraging, maar spreekt zijn bezorgdheid uit over het resterende deel van het resultaat van de herziening;
68. betreurt het feit dat de EIB geen rekening heeft gehouden met de bezorgdheid van het Parlement over de herziening van het klachtenmechanisme van de bank, zoals uiteengezet in paragraaf 86 van zijn resolutie van 3 mei 2018 over het jaarverslag over de controle van de financiële activiteiten van de EIB voor 2016; is ernstig bezorgd over het feit dat het goedgekeurde herziene klachtenmechanisme een ernstig risico inhoudt voor de onafhankelijkheid ervan en voor de transparantie van de onderzoeken en conclusies vabn het mechanisme; verzoekt de EIB ervoor te zorgen dat het hoofd van haar klachtenmechanisme alle besluiten kan nemen met betrekking tot de ontvankelijkheid en de gegrondheid van de klacht, onafhankelijk van de andere EIB-diensten, en dat de aanwervingsprocedures voor het hoofd van het klachtenmechanisme transparanter worden;
69. neemt nota van het besluit van de Ombudsman van 23 mei 2018 in zaak 1316/2016 TN over vermeende tekortkomingen in het transparantiebeleid van de Europese Investeringsbank en verzoekt de Bank om doorvoering van de door de Ombudsman voorgestelde verbeteringen met betrekking tot het opheffen van de niet-openbaarmaking van documenten die tijdens inspecties, onderzoeken en audits zijn verzameld en gecreëerd en om een nieuwe opstelling van relevante bepalingen van haar transparantiebeleid met betrekking tot leningen via intermediairs en deadlines voor de behandeling van informatieverzoeken;
70. wijst op de behoefte aan strengere regels inzake belangenconflicten en aan duidelijke, strenge en transparante criteria om elke vorm van beïnvloeding of gebrek aan objectiviteit bij de toekenning van leningen te voorkomen; wijst er nogmaals op dat de EIB haar gedragscode zo snel mogelijk moet herzien om te garanderen dat haar vicepresidenten niet worden belast met verrichtingen in hun lidstaten van herkomst, omdat dit een gevaar vormt voor de onafhankelijkheid van de instelling; verzoekt de EIB belangenconflicten in haar bestuursorganen en potentiële "draaideurgevallen" beter te voorkomen door rekening te houden met de aanbevelingen van de Ombudsman en haar gedragscode te herzien;
71. verwacht dat het EIB-beleid inzake de bescherming van klokkenluiders, dat momenteel wordt herzien, ambitieus is en strenge normen omvat; spoort de EIB ertoe aan bij deze herziening zowel rekening te houden met interne als met externe klokkenluiders en duidelijke en welomschreven procedures, termijnen en richtsnoeren vast te stellen, om klokkenluiders zo goed mogelijk te oriënteren en hen te beschermen tegen eventuele represailles;
Controle door het Europees Parlement
72. is het eens met het standpunt van de Europese Rekenkamer dat de Rekenkamer moet worden belast met de controle van alle verrichtingen van de EIB, met inbegrip van de verrichtingen waarvoor de EIB gebruik maakt van middelen buiten de EU-begroting;
73. verzoekt de Commissie begrotingscontrole een jaarlijkse workshop/hoorzitting te organiseren over de activiteiten en controle van de verrichtingen van de EIB om het Parlement aanvullende relevante informatie te verschaffen ter ondersteuning van zijn werkzaamheden met betrekking tot de controle van de EIB en haar verrichtingen;
Follow-up van de aanbevelingen van het Parlement
74. verzoekt de EIB opnieuw verslag uit te brengen over de stand van zaken ten aanzien van eerdere aanbevelingen die het Parlement in zijn jaarlijkse resoluties heeft gedaan, met name inzake:
a)
de effecten van haar kredietactiviteiten en de behaalde resultaten;
b)
de preventie van belangenconflicten, met name van leden van het investeringscomité van het EFSI en de Raad van Bewind van de EIB, en het opnemen van strengere regels op dit gebied in de relevante gedragscode en vooral die van de raad van bestuur en de Raad van Bewind;
c)
transparantie en openbaarmaking van informatie over het systeem van aanbesteding en onderaanbesteding met betrekking tot intermediairs en eindontvangers in verband met voorkoming van belastingontwijking, fraude en corruptie;
o o o
75. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Grensoverschrijdende vorderingen tot restitutie van in oorlogen en gewapende conflicten buitgemaakte kunstwerken en cultuurgoederen
140k
59k
Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2019 over grensoverschrijdende vorderingen tot restitutie van in oorlogen en gewapende conflicten buitgemaakte kunstwerken en cultuurgoederen (2017/2023(INI))
– gezien het Verdrag van Den Haag van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict en het tweede protocol daarbij van maart 1999,
– gezien zijn resolutie van 14 december 1995 over de restitutie van geplunderde bezittingen aan joodse gemeenschappen(1) en van 16 juli 1998 over de teruggave van de bezittingen van de slachtoffers van de holocaust(2),
– gezien het in december 2016 aangenomen pakket maatregelen ter versterking van de capaciteit van de EU voor de bestrijding van de financiering van terrorisme en georganiseerde criminaliteit, ter nakoming van de in het actieplan tegen terrorismefinanciering van 2 februari 2016 (COM(2016)0050) gedane verbintenissen, en gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de invoer van cultuurgoederen van 13 juli 2017 (COM(2017)0375),
– gezien zijn resolutie van 30 april 2015 – "De vernieling van cultuurgoederen door ISIS/Da'esh"(3),
– gezien het Unidroit-verdrag van 24 juni 1995 inzake de internationale terugkeer van gestolen en onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen,
– gezien Richtlijn 2014/60/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht(4),
– gezien artikel 1 van Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens,
– gezien artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EG) nr. 116/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen(5),
– Gezien Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken(6), met name artikel 7, lid 4,
– gezien zijn resolutie van 17 december 2003 over een juridisch kader voor het vrije verkeer binnen de interne markt van goederen waarvan het eigenaarschap waarschijnlijk wordt aangevochten(7),
– gezien de studie uit 2016 van zijn directoraat-generaal Intern Beleid over grensoverschrijdende vorderingen tot restitutie van in gewapende conflicten en oorlogen buitgemaakte kunstwerken en alternatieven voor gerechtelijke procedures,
– gezien Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (Algemene verordening gegevensbescherming)(8),
– gezien het Unesco-verdrag van 14 november 1970 inzake de middelen om de onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van culturele goederen te verbieden en te verhinderen,
– gezien Resolutie 14232/12 van de Raad van 4 oktober 2012 over het opzetten van een informeel netwerk van wetshandhavingsautoriteiten en expertise op het gebied van cultuurgoederen (EU-Cultnet),
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie cultuur en onderwijs (A8‑0465/2018),
A. overwegende dat, volgens Interpol, de zwarte markt voor kunstwerken even winstgevend aan het worden is als de zwarte markt voor drugs, wapens en namaakgoederen;
B. overwegende dat, volgens de effectbeoordeling van het voorstel van de Commissie voor een verordening betreffende de invoer van cultuurgoederen, 80 tot 90 % van de wereldwijde handel in antiquiteiten goederen van illegale herkomst betreft;
C. overwegende dat cultureel erfgoed een van de hoekstenen van de beschaving vormt, onder meer doordat het een grote symbolische waarde heeft, een cultureel geheugen voor de mensheid vormt en mensen verenigt; overwegende dat oorlogvoerende partijen en terroristische organisaties de afgelopen jaren overal ter wereld een reeks misdrijven tegen het werelderfgoed hebben gepleegd, en overwegende dat waardevolle kunstwerken, standbeelden en archeologische voorwerpen door bepaalde derde landen verkocht en in de EU ingevoerd worden, waarbij de winst mogelijk gebruikt wordt om terroristische activiteiten te financieren; overwegende dat een krachtig standpunt ingenomen moet worden tegen de illegale handel in cultuurgoederen, zoals kunstwerken die tijdens gewapende conflicten en oorlogen in Libië, Syrië en Irak buitgemaakt werden; overwegende dat cultuurgoederen van groot cultureel, artistiek, historisch en wetenschappelijk belang zijn en beschermd moeten worden tegen onrechtmatige toe-eigening en plundering;
D. overwegende dat na afloop van de Tweede Wereldoorlog al snel stappen zijn ondernomen om de geroofde bezittingen op te sporen en terug te brengen naar het land van herkomst;
E. overwegende dat de restitutie van op illegale wijze verhandelde, opgegraven of verkregen voorwerpen verzekerd moet worden, in overeenstemming met de toezeggingen van de EU op het gebied van een eerlijke rechtsgang en schadeloosstelling van slachtoffers, evenals het statuut van de Unesco en de verdragen inzake de bescherming van erfgoed;
F. overwegende dat zowel in de beginselen van de Conferentie van Washington over door de nazi's geconfisqueerde kunst, in het forum van Vilnius als in de verklaring van Terezin over activa uit de holocaustperiode en aanverwante zaken, het belang van restitutie voor individueel onroerend goed wordt benadrukt; overwegende dat sinds de Conferentie van Washington naar schatting 1 000 tot 2 000 kunstwerken zijn gerestitueerd(9); overwegende dat er geen volledige lijst is van de kunstwerken die de afgelopen jaren zijn gerestitueerd;
G. overwegende dat er nog steeds kunstwerken vermist zijn en nog niet teruggegeven zijn aan de rechtmatige eigenaren of hun erfgenamen; overwegende dat Jonathan Petropoulos op de conferentie van Washington in 1998 gesteld heeft dat er in heel Europa ongeveer 650 000 kunstwerken gestolen zijn en dat Ronald Lauder heeft verklaard dat 11 000 kunstwerken ter waarde van 10 tot 30 miljard dollar op dat moment (1998) nog steeds vermist waren; overwegende dat de Claims Conference-WJRO in het algemeen antwoordt dat er geen nauwkeurige schattingen zijn: er zijn ongeveer 650 000 kunstwerken gestolen, waarvan er wellicht 100 000 nog steeds vermist zijn;
H. overwegende dat rechtzoekenden nog steeds juridische problemen ondervinden, enerzijds als gevolg van de vaak zeer specifieke aard van hun vorderingen en anderzijds wegens het aflopen van de naoorlogse restitutiewetgeving, de niet-terugwerkende kracht van conventionele normen, het feit dat er geen definitie bestaat voor "geroofde kunst", de verjaringsbepalingen inzake vorderingen en de bepalingen inzake bezittingen en goede trouw;
I. overwegende dat de vorderingen tot restitutie van buitgemaakte kunstwerken en cultuurgoederen vooral ressorteren onder het internationaal publiekrecht; overwegende dat deze regels aangevuld moeten worden door sterkere regels in het internationaal privaatrecht;
J. overwegende dat deze onvoldoende ontwikkelde dimensie van het privaatrecht, zowel op internationaal als op Europees niveau, bijdraagt tot de rechtsonzekerheid in grensoverschrijdende restitutiezaken van geroofde kunstwerken en cultuurgoederen, niet alleen met betrekking tot afgelopen transacties in verband met door de nazi's geroofde kunst, maar ook met betrekking tot toekomstige zaken;
K. overwegende dat er geen EU-wetgeving bestaat die een uitdrukkelijke en uitvoerige regeling biedt voor vorderingen tot restitutie van kunstwerken en cultuurgoederen die in gewapende conflicten zijn buitgemaakt, door particulieren;
L. overwegende dat de Unesco, samen met de grote veilinghuizen, musea en vooraanstaande verzamelaars in Europa, geavanceerd onderzoek verricht naar de herkomst van deze werken, teneinde ze aan hun eigenaars te kunnen teruggeven;
M. overwegende dat de Internationale Museumraad, om de databank van Interpol over gestolen eigendommen aan te vullen, al meer dan tien jaar "rode lijsten" publiceert, met categorieën van voorwerpen die kwetsbaar zijn voor illegale handel;
1. betreurt dat er tot op heden vrijwel geen gevolg is gegeven aan zijn resolutie over een juridisch kader voor het vrije verkeer binnen de interne markt van goederen waarvan het eigenaarschap waarschijnlijk wordt aangevochten, waarin het Parlement de Commissie heeft verzocht een studie uit te voeren naar een aantal aspecten in verband met civiel- en procesrechtelijke regels, herkomstonderzoek, catalogiseringssystemen, alternatieve geschillenbeslechtingsmechanismen en de waarde van de oprichting van een grensoverschrijdende coördinerende administratieve autoriteit; is van mening dat artikel 81, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie als rechtsgrondslag kan dienen voor het verlenen van bevoegdheden aan de Unie om op dit gebied op te treden;
2. benadrukt dat het plunderen van kunstwerken en andere cultuurgoederen in gewapende conflicten en oorlogen, evenals in vredestijd, een gemeenschappelijke bron van ernstige zorg is waar iets aan gedaan moet worden in termen van zowel preventie als restitutie van geplunderde culturele bezittingen om de integriteit van het cultureel erfgoed te beschermen en te waarborgen, alsmede de identiteit van samenlevingen, gemeenschappen, groepen en individuen;
3. merkt op dat er op EU-niveau onvoldoende aandacht is besteed aan de restitutie van in gewapende conflicten buitgemaakte, gestolen of illegaal verkregen kunstwerken en cultuurgoederen, met name op het gebied van privaatrecht, internationaal privaatrecht en burgerlijke rechtsvordering; verzoekt de Commissie te zorgen voor bescherming, ondersteuning en aanmoediging van grensoverschrijdende vorderingen tot restitutie van cultuurgoederen die zijn ontheemd en verduisterd als gevolg van door de staat gesanctioneerde plunderingen en die zijn buitgemaakt tijdens gewapende conflicten; vraagt de Commissie en de lidstaten met aanbevelingen en richtsnoeren te komen om de behoefte aan ondersteuning van nationale instellingen in de lidstaten met betrekking tot vorderingen tot restitutie onder de aandacht te brengen;
4. benadrukt dat instellingen zoals de Unesco en Interpol oproepen om de bescherming van cultureel erfgoed te verbeteren en staten de verantwoordelijkheid te geven om maatregelen in te voeren om restitutie te bevorderen;
5. betreurt dat er geen betrouwbare statistieken voorhanden zijn over de precieze omvang van de plundering van en de illegale handel in cultuurgoederen; vraagt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor betrouwbare statistieken op dit gebied;
6. spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat de meeste van de huidige politieke en wetgevingsinitiatieven uitsluitend gericht zijn op administratief, publiek- en/of strafrecht; benadrukt dat meer aandacht nodig is voor het privaatrecht om een alomvattend regelgevingskader op te zetten; verzoekt de bevoegde autoriteiten hiertoe alle nodige maatregelen en initiatieven te nemen;
7. is van oordeel dat meer onderzoek verricht moet worden naar de illegale handel in cultuurgoederen, die momenteel nog een blinde vlek is, teneinde meer informatie te verkrijgen over de schaal, de structuur en de dimensies ervan, naar het voorbeeld van, onder meer, het ILLICID-project dat momenteel in Duitsland loopt;
8. verheugt zich erover dat een aantal lidstaten erkennen dat de unieke problemen in verband met de vorderingen tot restitutie van in oorlogen en gewapende conflicten buitgemaakte, gestolen of illegaal verkregen kunstwerken en cultuurgoederen, moeten worden aangepakt om te komen tot juridische oplossingen waardoor de eigendomsrechten van particulieren, nationale en lokale overheidsinstellingen en religieuze verenigingen die tijdens een gewapend oorlogsconflict ten onrechte van hun kunstwerken zijn beroofd, gewaarborgd worden;
9. benadrukt dat het belangrijk is om een collectief bewustzijn te creëren om deze illegale praktijken aan de kaak te stellen, en herinnert eraan dat telkens wanneer een voorwerp van zijn eigenaar wordt weggenomen, er historische en wetenschappelijke waarde permanent verloren gaat;
10. merkt op dat het stimuleren van de ontwikkeling van eerlijke praktijken in de kunsthandel en restitutie vanuit een transnationaal en mondiaal perspectief de meest efficiënte manier is om de illegale handel in cultuurgoederen en de ontwikkeling van een zwarte markt voor kunst tegen te gaan en restitutie te bevorderen, zowel wat hun beoogde preventieve werking als het gezochte bestraffings- of dwangeffect betreft;
11. is van mening dat, om een aantal regels te hebben aan de hand waarvan de plundering en smokkel van kunstwerken en cultuurgoederen op effectieve wijze kunnen worden voorkomen, en om wereldwijd te zorgen voor een volledig transparante, verantwoorde en ethische kunstmarkt, de Commissie moet trachten samen te werken met derde landen om vruchtbare samenwerkingsverbanden aan te gaan, rekening houdend met de beginselen als vastgelegd in het Unidroit-verdrag van 1995 over gestolen of illegaal geëxporteerde culturele voorwerpen;
12. is van mening dat EU-wetgevingsmaatregelen, met inbegrip van de dimensie van het internationaal privaatrecht, enkel voor toekomstige transacties geschikt zijn;
13. is van mening dat het tijd is om een einde te maken aan het jarenlange argumenteren en nuanceren en dat er een verantwoordelijke en ethische Europese kunstmarkt tot stand moet worden gebracht; verzoekt de Commissie in dit verband maatregelen op het gebied van het burgerlijk recht vast te stellen om een oplossing te vinden voor de moeilijke problemen waarmee particuliere partijen worden geconfronteerd die de restitutie vragen van kunstwerken die werkelijk aan hen toebehoren; vraagt de Commissie tegelijkertijd een nieuw discussiekader te ontwikkelen voor de identificatie van beste praktijken en oplossingen, nu en in de toekomst;
14. verwelkomt het voorstel van de Commissie voor een verordening betreffende de invoer van cultuurgoederen, alsook de door het Parlement aangenomen amendementen op het voorstel van 25 oktober 2018(10); herhaalt dat het, gezien de wereldwijde schaal van de kunstmarkt en het aantal kunstvoorwerpen dat in particulier bezit is, nodig is om meer te doen op het gebied van grensoverschrijdende restitutie van kunstwerken en cultuurgoederen die zijn geplunderd tijdens gewapende conflicten en oorlogen; benadrukt dat onderzoek naar de herkomst van cultuurgoederen en Europese samenwerking hun nut hebben bewezen voor de identificatie en daaropvolgende restitutie van buitgemaakte voorwerpen waardoor in sommige gevallen kon worden voorkomen dat terroristische groeperingen of oorlogen werden gefinancierd;
15. betreurt dat, wegens het ontbreken van regels, laksheid of uiteenlopende regelgeving in de lidstaten op het gebied van onderzoek naar de herkomst van cultuurgoederen en naar de nodige zorgvuldigheid, veel grensoverschrijdende restitutieclaims niet op een effectieve en gecoördineerde wijze gestand kunnen worden gedaan, wat plundering en illegale handel kan stimuleren en smokkel kan aanmoedigen; stelt vast dat het, door het ontbreken van gemeenschappelijke normen voor alle betrokkenen, inclusief musea, kunsthandelaren, verzamelaars, toeristen en reizigers, vaak onduidelijk is welke procedure er gevolgd moet worden; vraagt de Commissie daarom de regels inzake onderzoek naar de herkomst van cultuurgoederen te harmoniseren en een aantal basisbeginselen van het Unidroit-verdrag van 1995 over gestolen of illegaal geëxporteerde culturele voorwerpen op te nemen;
16. benadrukt dat dringend moet worden bevorderd dat er stelselmatig hoogwaardig en onafhankelijk onderzoek naar de herkomst van cultuurgoederen wordt gedaan om buitgemaakte kunstwerken te identificeren, de restitutie ervan aan de legitieme eigenaren te faciliteren, te zorgen voor een volledig transparante, verantwoorde en ethische kunstmarkt, en plundering van en handel in kunst en cultuurgoederen tijdens gewapende conflicten en oorlogen op effectieve wijze te voorkomen en ontmoedigen; wijst op de mogelijkheden die worden geboden door de Europese financiële instrumenten in deze richting; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan speciale onderwijsprogramma's inzake onderzoek naar de herkomst van cultuurgoederen aan te moedigen en te ondersteunen, zowel op nationaal als op Unieniveau, met name om degenen die betrokken zijn bij de bestrijding van de illegale handel in cultuurgoederen in staat te stellen hun expertise uit te breiden en te verbeteren, ook door middel van grensoverschrijdende projecten;
17. is van oordeel dat onderzoek naar de herkomst van cultuurgoederen nauw verband houdt met de verplichting om de nodige zorgvuldigheid te betrachten bij de verwerving van kunstwerken en een bron van ernstige zorg vormt voor alle actoren op de kunstmarkt, aangezien het verwerven, bewust of door nalatigheid, van gestolen kunstwerken volgens bepaalde nationale wetten strafbaar is;
18. is van mening dat er uiteraard moet worden gezorgd voor de opstelling van een uitvoerige lijst van alle cultuurgoederen, ook die in Joods bezit die door de nazi's en hun bondgenoten zijn geroofd, vanaf het moment van roof tot vandaag; dringt er bij de Commissie op aan steun te verlenen aan een catalogiseringssysteem, dat ook door openbare instanties en particuliere kunstcollecties moet worden gebruikt, om gegevens te verzamelen over de situatie van geroofde, gestolen of illegaal verkregen cultuurgoederen en de precieze status van bestaande claims; dringt er bij de Commissie op aan digitaliseringsprojecten te ondersteunen om digitale databanken op te zetten of bestaande databanken te verbinden, om de uitwisseling van dergelijke gegevens en onderzoek naar de herkomst te vergemakkelijken;
19. is van mening dat er, om zorgvuldig onderzoek naar de herkomst van cultuurgoederen te kunnen doen, een transactieregister moet worden ingevoerd dat zo gedetailleerd mogelijk is; verzoekt de Commissie de opstelling van gemeenschappelijke richtsnoeren voor deze registers te ondersteunen en passende maatregelen vast te stellen om de lidstaten ertoe aan te moedigen een algemene verplichting in te voeren voor professionals op de kunstmarkt om zo'n transactieregister bij te houden, en meer in het algemeen, zich aan te sluiten bij het Unidroit-verdrag van 1995 over gestolen of illegaal geëxporteerde culturele voorwerpen;
20. dringt er bij de Commissie op aan onderzoek naar de herkomst van cultuurgoederen in heel de Unie aan te moedigen en financieel te ondersteunen; stelt voor dat de Commissie een discussieforum organiseert om beste praktijken uit te wisselen en de beste oplossingen te vinden voor nu en in de toekomst;
21. verzoekt de Commissie te overwegen een specifiek alternatief mechanisme voor de beslechting van geschillen op te zetten voor de behandeling van gevallen van geroofde kunstwerken en cultuurgoederen, teneinde bestaande juridische obstakels uit de weg te ruimen, bijvoorbeeld een hybride vorm van arbitrage en bemiddeling; benadrukt het belang van duidelijke normen en transparante en neutrale procedures;
22. stelt vast dat verjaringstermijnen vaak problemen opleveren voor eisers in restitutiekwesties; verzoekt de Commissie deze kwestie te beoordelen en een juist evenwicht te vinden voor de verjaringstermijn die van toepassing is op vorderingen tot restitutie van geroofde kunst, met inbegrip van door de nazi's geroofde kunst, waarbij de bescherming van zowel de belangen van de slachtoffers van roof en diefstal als die van de markt in aanmerking moeten worden genomen; is van mening dat de Amerikaanse "Holocaust Expropriated Art Recovery Act" als voorbeeld kan dienen;
23. verzoekt de Commissie te overwegen wetgevingsmaatregelen te nemen om het rechtsstelsel voor grensoverschrijdende vorderingen tot restitutie van in oorlogen en gewapende conflicten buitgemaakte kunstwerken en cultuurgoederen te versterken;
24. verzoekt de bevoegde EU-instellingen de lidstaten aan te moedigen informatie over bestaande praktijken met betrekking tot het controleren van de herkomst van cultuurgoederen te delen en hun samenwerking te intensiveren teneinde de controlemaatregelen en de administratieve procedures die bedoeld zijn om de herkomst van cultuurgoederen te bepalen, te harmoniseren;
25. wijst op het gebrek aan coördinatie op het niveau van de lidstaten wat de interpretatie van het begrip "de nodige zorgvuldigheid" betreft; verzoekt de Commissie het begrip "de nodige zorgvuldigheid" met betrekking tot goede trouw te verduidelijken; wijst bij wijze van voorbeeld op artikel 16 van de Zwitserse federale wet inzake de internationale overdracht van culturele goederen, dat kunsthandelaren en veilinghouders verbiedt een kunsttransactie aan te gaan als zij enige twijfel hebben over de herkomst van het object; merkt op dat volgens deze wet de bewijslast gedeeltelijk op de verkoper wordt overgedragen; de bezitter van een kunstwerk kan zich echter niet op het beginsel van goede trouw beroepen als hij/zij niet kan bewijzen dat hij/zij op het moment van aankoop voldoende aandachtig is geweest; dringt er bij de Commissie op aan maatregelen te nemen om de kunstmarkt en potentiële kopers bewust te maken van het belang van onderzoek naar de herkomst van cultuurgoederen, aangezien dat onderzoek nauw verband houdt met de verplichting om de nodige zorgvuldigheid te betrachten;
26. verzoekt de Commissie gemeenschappelijke beginselen te ontwikkelen voor de toegang tot openbare of particuliere archieven die informatie bevatten over de identificatie en de locatie van goederen en dringt erop aan over te gaan tot een grondige inventarisatie van de bestaande databanken over cultuurgoederen en de oprichting te plannen van een centrale meta-databank waarin met de beschikbare informatie rekening wordt gehouden, die regelmatig wordt geactualiseerd en door alle relevante actoren kan worden geraadpleegd; is van oordeel dat op basis van deze centrale meta-databank een gemeenschappelijke catalogus moet worden ingevoerd, waarbij gebruik kan worden gemaakt van gestandaardiseerde identificatiecodes; verzoekt de Commissie derhalve de invoering aan te moedigen van de door de ICOM en andere organisaties ontwikkelde en bevorderde identificatiecodes als marktnorm binnen de gehele interne markt; wijst erop dat een dergelijke databank moet worden gekoppeld aan de Interpol-databank voor gestolen kunstwerken, en regelmatig moet worden bijgewerkt;
27. is van mening dat met het oog op een grondiger en nauwkeuriger onderzoek naar de herkomst van cultuurgoederen, de oprichting van een documentaire databank of een transactieregister een verdere nuttige aanvulling op de hierboven genoemde databank kan zijn; verzoekt de Commissie passende maatregelen vast te stellen om de lidstaten ertoe aan te moedigen een algemene verplichting in te voeren voor actoren op de kunstmarkt om dergelijke documentaire databanken of transactieregisters bij te houden, en meer in het algemeen, zich aan te sluiten bij het Unidroit-verdrag van 1995 over gestolen of illegaal geëxporteerde culturele voorwerpen;
28. is van oordeel dat de centrale databank moet functioneren aan de hand van een gemeenschappelijk catalogiseringssysteem waarbij voorwerpen op een gestandaardiseerde wijze worden geïdentificeerd (met inachtneming van kenmerken zoals materialen, technieken, afmetingen, opschriften, titel, onderwerp, datum of periode enz.);
29. verzoekt de Commissie gemeenschappelijke beginselen vast te stellen voor de wijze waarop eigendom of titel wordt vastgesteld, alsmede regels inzake verjaring en bewijsstandaarden en het concept van kunstroof, met inachtneming van de in de lidstaten geldende regels;
30. roept de lidstaten en kandidaat-lidstaten op al het nodige te doen om maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat er mechanismen in het leven worden geroepen die de restitutie van de in deze resolutie genoemde eigendommen bevorderen, en er rekening mee te houden dat de restitutie van in het kader van misdaden tegen de menselijkheid buitgemaakte, gestolen of illegaal verkregen kunstwerken aan de rechtmatige eisers een zaak van algemeen belang is in de zin van artikel 1 van Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens;
31. onderstreept dat, om een aantal regels te hebben aan de hand waarvan de plundering en smokkel van kunstwerken en cultuurgoederen op effectieve wijze kunnen worden voorkomen, en om wereldwijd te zorgen voor een volledig transparante, verantwoorde, ethische en rekenschap afleggende kunstmarkt, de Commissie moet trachten samen te werken met derde landen om vruchtbare samenwerkingsverbanden aan te gaan, met het oog op de restitutie van in deze resolutie bedoelde eigendommen, rekening houdend met zowel de beginselen als vastgelegd in het Unidroit-verdrag van 1995 over gestolen of illegaal geëxporteerde culturele voorwerpen als artikel 1 van Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens;
32. herinnert eraan dat in het onderwijs wordt gestimuleerd dat kunstwerken en andere cultuurgoederen worden geëerbiedigd en gewaardeerd als symbolen van cultureel erfgoed en dat onderwijs daarom een belangrijke rol speelt om plundering van en illegale handel in cultuurgoederen te voorkomen en te ontmoedigen; dringt er derhalve bij de Commissie en de lidstaten op aan onderwijs- en bewustmakingsactiviteiten aan te moedigen en te ondersteunen, ook in een non-formele en informele context;
33. dringt er bij de Commissie en alle relevante bevoegde autoriteiten op aan maatregelen te nemen om zowel de kunstmarkt als potentiële kopers bewust te maken van het belang van onderzoek naar de herkomst van cultuurgoederen, aangezien dat onderzoek nauw verband houdt met de verplichting om de nodige zorgvuldigheid te betrachten;
34. herinnert eraan dat nauwe samenwerking tussen de politie- en douanediensten op Europees en internationaal niveau essentieel is om de illegale handel in cultureel erfgoed te bestrijden;
35. steunt het idee dat de grensoverschrijdende restitutieprocedures betreffende geplunderde, gestolen of illegaal verkregen kunstwerken en cultuurgoederen, alsook de actieve bevordering van onderzoek naar de herkomst van cultuurgoederen moeten worden geagendeerd in de context van het Europees Jaar van het cultureel erfgoed 2018 ("EYCH"); dringt er derhalve bij de Commissie en de werkgroep die zij heeft opgericht op aan dit onderwerp op te nemen in het EYCH-activiteitenprogramma voor 2018;
36. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.
Bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten ***I
214k
72k
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 17 januari 2019 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten (COM(2018)0324 – C8-0178/2018 – 2018/0136(COD))(1)
Amendement 1 Voorstel voor een verordening Overweging 1
(1) De rechtsstaat is één van de fundamentele waarden waarop de Unie is gegrondvest. Zoals in herinnering wordt geroepen door artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, hebben de lidstaten deze waarden gemeen.
(1) De Unie is gegrondvest op de in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en in de criteria voor het lidmaatschap van de Unie neergelegde waarden inzake eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Zoals in herinnering wordt geroepen door artikel 2 VEU), hebben de lidstaten deze waarden gemeen in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen.
Amendement 2 Voorstel voor een verordening Overweging 1 bis (nieuw)
(1 bis) De lidstaten moeten hun verplichtingen nakomen en het goede voorbeeld geven door deze daadwerkelijk na te komen en toe te werken naar een gemeenschappelijke cultuur van de rechtsstaat als een universele waarde die door alle betrokkenen op evenwichtige wijze moet worden toegepast. Volledige eerbiediging en bevordering van deze beginselen is een essentiële voorwaarde voor de legitimiteit van het Europese project als geheel en een basisvoorwaarde voor het opbouwen van het vertrouwen van de burgers in de Unie en het waarborgen van de effectieve uitvoering van haar beleid.
Amendement 3 Voorstel voor een verordening Overweging 1 ter (nieuw)
(1 ter) Ingevolge de artikelen 2, 3, lid 1, en 7 VEU kan de Unie tot optreden overgaan ter bescherming van haar "constitutionele kern" en de gemeenschappelijke waarden waarop zij berust, met inbegrip van de begrotingsbeginselen. De lidstaten, instellingen, organen en instanties van de Unie en kandidaat-lidstaten zijn verplicht deze beginselen en waarden te eerbiedigen, beschermen en bevorderen en zijn gehouden tot loyale samenwerking.
Amendement 4 Voorstel voor een verordening Overweging 2
(2) Het beginsel van rechtsstatelijkheid waarborgt dat alle overheidsbevoegdheden worden uitgeoefend binnen de wettelijke beperkingen die daaraan zijn gesteld, overeenkomstig de democratische waarden en de grondrechten en onder het toezicht van onafhankelijke en onpartijdige rechters. Dit vereist met name dat het legaliteitsbeginsel7, het rechtszekerheidsbeginsel8, het verbod op willekeurige ingrepen van het openbaar gezag9, het beginsel van de scheiding der machten10 en het beginsel van doeltreffende rechterlijke bescherming door een onafhankelijk gerecht11 in acht moeten worden genomen12.
(2) Het beginsel van rechtsstatelijkheid waarborgt dat alle overheidsbevoegdheden worden uitgeoefend binnen de wettelijke beperkingen die daaraan zijn gesteld, overeenkomstig de democratische waarden en met eerbiediging van de grondrechten, en onder het toezicht van onafhankelijke en onpartijdige rechters. Dit vereist met name dat het legaliteitsbeginsel7, inclusief een transparant, controleerbaar, democratisch en pluralistisch proces voor de toepassing van wetgeving, het rechtszekerheidsbeginsel8, het verbod op willekeurige ingrepen van het openbaar gezag9, het beginsel van de scheiding der machten10, de toegang tot de rechtspraak en het beginsel van doeltreffende rechterlijke bescherming door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht11 in acht moeten worden genomen12. Deze beginselen worden onder meer onderschreven door de Commissie van Venetië van de Raad van Europa en vormen de grondslag voor de relevante jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens12bis.
__________________
__________________
7 Arrest van het Hof van Justitie van 29 april 2004, Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen CAS Succhi di Frutta SpA, C-496/99 PECLI:EU:C:2004:236, punt 63.
7 Arrest van het Hof van Justitie van 29 april 2004, Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen CAS Succhi di Frutta SpA, C-496/99 P, ECLI:EU:C:2004:236, punt 63.
8 Arrest van het Hof van Justitie van 12 november 1981, Italiaanse Administratie van de Staatsfinanciën tegen Srl Meridionale Industria Salumi en anderen; Ditta Italo Orlandi & Figlio en Ditta Vincenzo Divella tegen Italiaanse Administratie van de Staatsfinanciën. Gevoegde zaken 212 tot 217/80, ECLI:EU:C:1981:270, punt 10.
8 Arrest van het Hof van Justitie van 12 november 1981, Italiaanse Administratie van de Staatsfinanciën tegen Srl Meridionale Industria Salumi en anderen; Ditta Italo Orlandi & Figlio en Ditta Vincenzo Divella tegen Italiaanse Administratie van de Staatsfinanciën. Gevoegde zaken 212/80-217/80, ECLI:EU:C:1981:270, punt 10.
9 Arrest van het Hof van Justitie van 21 september 1989, Hoechst AG tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, gevoegde zaken 46/87 en 227/88, ECLI:EU:C:1989:337, punt 19.
9 Arrest van het Hof van Justitie van 21 september 1989, Hoechst AG tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, gevoegde zaken 46/87 en 227/88, ECLI:EU:C:1989:337, punt 19.
10 Arrest van het Hof van Justitie van 10 november 2016, Kovalkovas, C-477/16, ECLI:EU:C:2016:861, punt 36. Arrest van het Hof van Justitie van 10 november 2016, PPU Poltorak, C-452/16, ECLI:EU:C:2016:858, punt 35, en arrest van het Hof van Justitie van 22 december 2010, DEB, C-279/09, ECLI:EU:C:2010:811, punt 58.
10 Arrest van het Hof van Justitie van 10 november 2016, Kovalkovas, C-477/16, ECLI:EU:C:2016:861, punt 36. Arrest van het Hof van Justitie van 10 november 2016, PPU Poltorak, C-452/16, ECLI:EU:C:2016:858, punt 35, en arrest van het Hof van Justitie van 22 december 2010, DEB, C-279/09, ECLI:EU:C:2010:811, punt 58.
11 Arrest van het Hof van Justitie van 27 februari 2018, Associação Sindical dos Juízes Portugueses tegen Tribunal de Contas, C-64/16 ECLI:EU:C:2018:117, punten 31, 40-41.
11 Arrest van het Hof van Justitie van 27 februari 2018, Associação Sindical dos Juízes Portugueses tegen Tribunal de Contas, C-64/16 ECLI:EU:C:2018:117, punten 31, 40-41; arrest van het Hof van Justitie van 25 juli 2018, LM, C-216/18, PPU, ECLI:EU:C:2018:586, punten 63-67.
12 Mededeling van de Commissie “Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat”, COM(2014)0158, bijlage I.
12 Mededeling van de Commissie “Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat”, COM(2014)0158, bijlage I.
12 bis Rapport van de Commissie van Venetië van 4 april 2011, Studie nr. 512/2009 (CDL-AD(2011)003rev).
Amendement 5 Voorstel voor een verordening Overweging 2 bis (nieuw)
(2 bis) De toetredingscriteria, oftewel de criteria van Kopenhagen, die in 1993 door de Europese Raad van Kopenhagen zijn vastgesteld en in 1995 door de Europese Raad van Madrid zijn aangescherpt, zijn de essentiële voorwaarden waaraan alle kandidaat-lidstaten moeten voldoen om lid te worden. Deze criteria omvatten stabiele instellingen die de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden garanderen, een functionerende markteconomie en opgewassen zijn tegen concurrentie en marktkrachten, en het vermogen om te voldoen aan de verplichtingen van het lidmaatschap.
Amendement 6 Voorstel voor een verordening Overweging 2 ter (nieuw)
(2 ter) Indien een kandidaat-lidstaat niet aan de vereiste normen, waarden en democratische beginselen voldoet, leidt dit tot uitstel van toetreding tot de Unie, totdat het land volledig aan die normen voldoet. De verplichtingen waaraan kandidaat-landen uit hoofde van de criteria van Kopenhagen moeten voldoen, blijven ook gelden nadat zij eenmaal als lidstaat tot de Unie zijn toegetreden, ingevolge artikel 2 VEU en het beginsel van loyale samenwerking, vastgelegd in artikel 4 VEU. De lidstaten moeten derhalve regelmatig worden beoordeeld om na te gaan of hun wetgeving en praktijken nog steeds in overeenstemming zijn met deze criteria en de gemeenschappelijke waarden waarop de Unie is gegrondvest, zodat een solide juridisch en administratief kader voor de uitvoering van het beleid van de Unie wordt geboden.
Amendement 7 Voorstel voor een verordening Overweging 3
(3) De rechtsstaatis een essentiële voorwaarde voor de bescherming van de andere fundamentele waarden waarop de Unie is gegrondvest, zoals vrijheid, democratie, gelijkheid en eerbiediging van de mensenrechten. De eerbiediging van de rechtsstaat is onlosmakelijk verbonden met eerbiediging van de democratie en de grondrechten: van democratie en eerbiediging van de grondrechten kan geen sprake zijn zonder eerbiediging van de rechtsstaat en vice versa.
(3) Hoewel de waarden van de Unie even zwaar gelden, is de rechtsstaat een essentiële voorwaarde voor de bescherming van de andere fundamentele waarden waarop de Unie is gegrondvest, zoals vrijheid, democratie, gelijkheid en eerbiediging van de mensenrechten. De eerbiediging van de rechtsstaat is onlosmakelijk verbonden met eerbiediging van de democratie en de grondrechten: van democratie en eerbiediging van de grondrechten kan geen sprake zijn zonder eerbiediging van de rechtsstaat en vice versa. Samenhang en consistentie van interne en externe democratie, rechtsstaat en grondrechtenbeleid zijn van doorslaggevend belang voor de geloofwaardigheid van de Unie.
Amendement 8 Voorstel voor een verordening Overweging 6
(6) Rechterlijke organen dienen onafhankelijk en onpartijdig op te treden en onderzoeks- en vervolgingsinstanties dienen hun taken naar behoren te kunnen uitvoeren. Zij dienen te worden voorzien van toereikende middelen en procedures om doeltreffend te kunnen optreden, met volledige inachtneming van het recht op een eerlijk proces. Deze voorwaarden zijn vereist als minimale waarborg tegen onrechtmatige en willekeurige beslissingen door overheidsinstanties, die de financiële belangen van de Unie zouden kunnen schaden.
(6) De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht dient te allen tijde te worden gewaarborgd, en onderzoeks- en vervolgingsinstanties dienen hun taken naar behoren te kunnen uitvoeren. Zij dienen te worden voorzien van toereikende middelen en procedures om doeltreffend te kunnen optreden, met volledige inachtneming van het recht op een eerlijk proces. Deze voorwaarden zijn vereist als minimale waarborg tegen onrechtmatige en willekeurige beslissingen door overheidsinstanties, die deze grondbeginselen zouden kunnen ondermijnen en de financiële belangen van de Unie zouden kunnen schaden.
Amendement 9 Voorstel voor een verordening Overweging 7 bis (nieuw)
(7 bis) De onafhankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de rechtbank omvat zowel de formele (de jure) als daadwerkelijke (de facto) onafhankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de rechtbank en van de afzonderlijke officieren van justitie en rechters.
Amendement 10 Voorstel voor een verordening Overweging 8
(8) De eerbiediging van de rechtsstaat is niet alleen van belang voor burgers van de Unie, maar ook voor bedrijfsinitiatieven, innovatie, investeringen en de goede werking van de interne markt, die het best tot hun recht komen als er een gedegen juridisch en institutioneel kader voorhanden is.
(8) De eerbiediging van de rechtsstaat is niet alleen van wezenlijk belang voor burgers van de Unie, maar ook voor bedrijfsinitiatieven, innovatie, investeringen, economische, sociale en territoriale samenhang, en de goede werking van de interne markt, die alleen duurzaam tot hun recht komen als er een gedegen juridisch en institutioneel kader voorhanden is.
Amendement 11 Voorstel voor een verordening Overweging 8 bis (nieuw)
(8 bis) Door bestaande toezichtmechanismen van de Unie, zoals het mechanisme voor samenwerking en toetsing, het scorebord van justitie en de corruptiebestrijdingsverslagen, te integreren in een breder rechtsstatelijk toezichtkader, kunnen efficiëntere en effectievere controlemechanismen voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie worden gecreëerd.
Amendement 12 Voorstel voor een verordening Overweging 8 ter (nieuw)
(8 ter) Gebrek aan transparantie, willekeurige discriminatie, concurrentieverstoring en een ongelijk speelveld binnen en buiten de interne markt, aantasting van de integriteit van de interne markt en de billijkheid, stabiliteit en legitimiteit van het belastingstelsel, grotere economische ongelijkheid, oneerlijke concurrentie tussen staten, maatschappelijke ontevredenheid, wantrouwen en een democratisch deficit zijn enkele van de negatieve effecten van schadelijke belastingpraktijken.
Amendement 13 Voorstel voor een verordening Overweging 10 bis (nieuw)
(10 bis) De Unie beschikt over een veelheid aan instrumenten en procedures om te zorgen voor een volledige en correcte toepassing van de beginselen en waarden die in het VEU zijn vastgelegd, maar het ontbreekt de instellingen van de Unie momenteel aan een manier om snel en doeltreffend te reageren, met name om een goed financieel beheer te waarborgen. De bestaande instrumenten moeten worden gehandhaafd, geëvalueerd en aangevuld in het kader van een rechtsstaatmechanisme om adequaat en doeltreffend te zijn.
Amendement 14 Voorstel voor een verordening Overweging 11
(11) Als zich in de lidstaten algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat voordoen, die met name gevolgen hebben voor de goede werking van de overheidsinstanties en doeltreffende rechterlijke toetsing, kan dat de financiële belangen van de Unie ernstig schaden.
(11) Als zich in de lidstaten algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat voordoen, die met name gevolgen hebben voor de goede werking van de overheidsinstanties en doeltreffende rechterlijke toetsing, kan dat de financiële belangen van de Unie ernstig schaden. Efficiënte onderzoeken naar dergelijke tekortkomingen en de toepassing van doeltreffende en evenredige maatregelen wanneer een algemene tekortkoming wordt vastgesteld, zijn niet alleen nodig om de financiële belangen van de Unie veilig te stellen, met inbegrip van de effectieve inning van inkomsten, maar ook om het vertrouwen van het publiek in de Unie en haar instellingen te waarborgen.Slechts een onafhankelijke rechterlijke macht die de rechtsstaat en de rechtszekerheid in alle lidstaten beschermt, kan uiteindelijk garanderen dat het geld van de Uniebegroting afdoende wordt beschermd.
Amendement 15 Voorstel voor een verordening Overweging 11 bis (nieuw)
(11 bis) De Commissie schat dat de omvang van belastingontduiking en ‑ontwijking tot 1 biljoen EUR per jaar bedraagt. De negatieve effecten van dergelijke praktijken voor de begrotingen van de lidstaten en de Unie en voor de burgers zijn evident en kunnen het vertrouwen in de democratie ondermijnen.
Amendement 16 Voorstel voor een verordening Overweging 11 ter (nieuw)
(11 ter) Belastingontwijking door bedrijven heeft rechtstreekse gevolgen voor de begrotingen van de lidstaten van de Unie en voor de verdeling van de fiscale lasten tussen categorieën belastingbetalers alsmede tussen economische factoren.
Amendement 17 Voorstel voor een verordening Overweging 11 quater (nieuw)
(11 quater) De lidstaten dienen het beginsel van loyale samenwerking volledig toe te passen ten aanzien van belastingconcurrentiekwesties.
Amendement 18 Voorstel voor een verordening Overweging 11 quinquies (nieuw)
(11 quinquies) De Commissie, als hoedster van de Verdragen, moet erop toezien dat het Unierecht en het beginsel van loyale samenwerking tussen lidstaten volledig worden nageleefd.
Amendement 19 Voorstel voor een verordening Overweging 11 sexies (nieuw)
(11 sexies) Evaluatie en controle van het fiscale beleid van lidstaten op het niveau van de Unie zou ervoor zorgen dat geen nieuwe schadelijke belastingmaatregelen worden uitgevoerd in de lidstaten. Controle van de naleving door de lidstaten, hun jurisdicties, regio's en andere bestuurlijke structuren, in combinatie met de algemene Unielijst van niet-samenwerkende jurisdicties, zou de eengemaakte markt en het juiste en coherente functioneren ervan beschermen.
Amendement 20 Voorstel voor een verordening Overweging 12
(12) De identificatie van een algemene tekortkoming noopt tot een kwalitatieve beoordeling door de Commissie. Deze beoordeling zou kunnen worden gebaseerd op informatie die afkomstig is uit alle beschikbare bronnen en van alle erkende instellingen, waaronder arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie, verslagen van de Rekenkamer en de conclusies en aanbevelingen van relevante internationale organisaties en netwerken, zoals de organen van de Raad van Europa en de Europese netwerken van Hoge Raden en raden voor de rechtspraak.
(12) De identificatie van een algemene tekortkoming noopt tot een grondige kwalitatieve beoordeling door de Commissie. Deze beoordeling moet objectief, onpartijdig en transparant zijn moet gebaseerd zijn op informatie die afkomstig is uit alle relevante bronnen, rekening houdend met de criteria die in het kader van de toetredingsonderhandelingen van de Unie worden gehanteerd, met name de hoofdstukken van het acquis inzake justitie en grondrechten, justitie, vrijheid en veiligheid, financiële controle en belastingen, alsmede de richtsnoeren die in het kader van het mechanisme voor samenwerking en toetsing worden gebruikt om de vorderingen van een lidstaat te volgen, en van erkende instellingen, waaronder arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof voor de rechten van de mens, resoluties van het Europees Parlement, verslagen van de Rekenkamer en de conclusies en aanbevelingen van relevante internationale organisaties, zoals de organen van de Raad van Europa, waaronder met name de checklist voor de rechtsstaat van de Commissie van Venetië, en van relevante internationale netwerken, zoals de Europese netwerken van Hoge Raden en raden voor de rechtspraak.
Amendement 21 Voorstel voor een verordening Overweging 12 bis (nieuw)
(12 bis) Er moet een adviespanel van onafhankelijke deskundigen op het gebied van constitutioneel recht en financiële en begrotingsaangelegenheden worden opgericht om de Commissie bij te staan bij haar beoordeling van algemene tekortkomingen. Dit panel moet een onafhankelijke jaarlijkse beoordeling uitvoeren van de rechtsstatelijke kwesties in alle lidstaten die van invloed zijn of kunnen zijn op het goede financiële beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie, rekening houdend met informatie uit alle relevante bronnen en van erkende instellingen. Bij het nemen van een besluit over de vaststelling of opheffing van mogelijke maatregelen moet de Commissie rekening houden met de relevante standpunten van dat panel.
Amendement 22 Voorstel voor een verordening Overweging 13
(13) Bepaald moet worden welke maatregelen in geval van algemene tekortkomingen kunnen worden genomen, alsook welke procedure daartoe moet worden gevolgd. Daarbij moet onder meer de mogelijkheid worden geboden van schorsing van betalingen en vastleggingen, korting van de financiering op bestaande vastleggingen, en een verbod nieuwe verbintenissen aan te gaan met ontvangers.
(13) Bepaald moet worden welke maatregelen in geval van algemene tekortkomingen moeten worden genomen, alsook welke procedure daartoe moet worden gevolgd. Daarbij moet onder meer de mogelijkheid worden geboden van schorsing van betalingen en vastleggingen, korting van de financiering op bestaande vastleggingen, en een verbod nieuwe verbintenissen aan te gaan met ontvangers.
Amendement 23 Voorstel voor een verordening Overweging 14 bis (nieuw)
(14 bis) Het is van essentieel belang dat de legitieme belangen van de eindontvangers en -begunstigden naar behoren worden gewaarborgd wanneer maatregelen worden genomen in het geval van algemene tekortkomingen. Bij het overwegen van de vaststelling van maatregelen moet de Commissie rekening houden met de mogelijke gevolgen ervan voor de eindontvangers en -begunstigden. Om de bescherming van de eindontvangers of -begunstigden te versterken, moet de Commissie via een website of internetportaal informatie en richtsnoeren verstrekken, samen met adequate instrumenten om de Commissie te kunnen informeren over elke inbreuk op de wettelijke verplichting van overheidsinstanties en lidstaten om betalingen te blijven verrichten nadat maatregelen op basis van deze verordening zijn vastgesteld. Om ervoor te zorgen dat alle door overheidsinstanties of lidstaten verschuldigde bedragen daadwerkelijk aan eindontvangers of ‑begunstigden worden betaald, moet de Commissie, indien nodig, betalingen aan die instanties kunnen terugvorderen of, in voorkomend geval, een financiële correctie kunnen uitvoeren door de steun aan een programma te verminderen, en een gelijkwaardig bedrag naar de reserve van de Unie overmaken ten behoeve van eindontvangers of -begunstigden.
Amendement 24 Voorstel voor een verordening Overweging 15
(15) Om een eenvormige toepassing van deze verordening te waarborgen, en gezien het belang van de financiële gevolgen van krachtens deze verordening opgelegde maatregelen, dienen uitvoeringsbevoegdheden te worden overgedragen aan de Raad, die dient te handelen op basis van een voorstel van de Commissie.Om het gemakkelijker te maken de besluiten te nemen die noodzakelijk zijn om de financiële belangen van de Unie te beschermen, dient te worden gestemd bij omgekeerde gekwalificeerde meerderheid.
(15) Om een eenvormige toepassing van deze verordening te waarborgen, en gezien het belang van de financiële gevolgen van krachtens deze verordening opgelegde maatregelen, dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend.
Amendement 25 Voorstel voor een verordening Overweging 15 bis (nieuw)
(15 bis) Gezien de gevolgen ervan voor de begroting van de Unie mogen maatregelen die op grond van deze verordening worden opgelegd, pas in werking treden nadat het Europees Parlement en de Raad een overschrijving naar een begrotingsreserve hebben goedgekeurd voor een bedrag dat overeenkomt met de waarde van de genomen maatregelen. Om de vaststelling van besluiten die nodig zijn om de financiële belangen van de Unie te beschermen, te vergemakkelijken, moeten dergelijke overschrijvingen worden geacht te zijn goedgekeurd, tenzij het Europees Parlement of de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten neemt, deze binnen een bepaalde termijn wijzigen of verwerpen.
Amendement 26 Voorstel voor een verordening Overweging 16
(16) Alvorens voor te stellen een maatregel op grond van deze verordening vast te stellen, dient de Commissie de betrokken lidstaat mee te delen waarom zij van oordeel is dat er in die lidstaat wellicht sprake is van een algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat. De lidstaat dient in staat te worden gesteld opmerkingen in te dienen. De Commissie en de Raad dienen deze opmerkingen in aanmerking te nemen.
(16) Alvorens voor te stellen een maatregel op grond van deze verordening vast te stellen, dient de Commissie de betrokken lidstaat mee te delen waarom zij van oordeel is dat er in die lidstaat wellicht sprake is van een algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat. De Commissie dient het Europees Parlement en de Raad onverwijld op de hoogte te stellen van een dergelijke kennisgeving en van de inhoud ervan. De betrokken lidstaat dient in staat te worden gesteld opmerkingen in te dienen. De Commissie dient deze opmerkingen in aanmerking te nemen.
Amendement 27 Voorstel voor een verordening Overweging 17
(17) De Raad dient maatregelen met schorsende werking op voorstel van de Commissie op te heffen, als de situatie naar aanleiding waarvan deze maatregelen zijn opgelegd, voldoende is verholpen.
(17) De Commissie dient maatregelen met schorsende werking op te heffen en het Europees Parlement en de Raad te verzoeken de begrotingsmiddelen voor de betreffende maatregelen geheel of gedeeltelijk uit de reserve te halen, als de situatie naar aanleiding waarvan deze maatregelen zijn opgelegd, voldoende is verholpen.
Amendement 28 Voorstel voor een verordening Overweging 18
(18) De Commissie dient het Europees Parlement op de hoogte te houden van de maatregelen die krachtens deze verordening zijn voorgesteld en vastgesteld.
Schrappen
Amendement 29 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – alinea 1 – letter a
a) "de rechtsstaat": de in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vervatte waarde van de Unie, waaronder worden begrepen de beginselen van legaliteit (dat een transparant, controleerbaar, democratisch en pluralistisch proces voor de vaststelling van wetgeving omvat), rechtszekerheid, verbod van willekeur van de uitvoerende macht, doeltreffende rechterlijke bescherming door onafhankelijke rechters (ook van de grondrechten), scheiding der machten en gelijkheid voor de wet;
a) "de rechtsstaat": omvat de waarden van de Unie, zoals neergelegd in artikel 2 VEU en in de criteria voor het lidmaatschap van de Unie bedoeld in artikel 49 VEU; hieronder worden begrepen het legaliteitsbeginsel, dat een transparant, controleerbaar, democratisch en pluralistisch proces voor de vaststelling van wetgeving omvat, rechtszekerheid, verbod van willekeur van de uitvoerende macht, toegang tot de rechter en doeltreffende rechtsbescherming voor onafhankelijke en onpartijdige rechters, ook van de grondrechten zoals vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in internationale mensenrechtenverdragen; scheiding der machten, non-discriminatie en gelijkheid voor de wet,
Amendement 30 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – alinea 1 – letter b
b) "algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat": een wijdverbreid of zich herhalend handelen of nalaten dan wel een maatregel van overheidsinstanties met aantasting van de rechtsstaat tot gevolg;
b) "algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat": een wijdverbreid of zich herhalend handelen of nalaten dan wel een maatregel van overheidsinstanties die gevolgen heeft voor de rechtsstaat, en die de beginselen van goed financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie aantast of dreigt aan te tasten;een algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat kan ook voortvloeien uit een systemische bedreiging van de waarden van de Unie vastgelegd in artikel 2 VEU die de beginselen van goed financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie aantast of dreigt aan te tasten;
Amendement 31 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – alinea 1 – letter c
c) "overheidsdienst": alle overheidsinstanties, op alle bestuursniveaus, waaronder nationale, regionale en lokale overheden, alsook lidstaatorganisaties in de zin van [punt 42 van artikel 2] van Verordening (EU, Euratom) nr. […] (het "Financieel Reglement").
c) "overheidsdienst": alle overheidsinstanties, op alle bestuursniveaus, waaronder nationale, regionale en lokale overheden, alsook lidstaatorganisaties in de zin van artikel 2, punt 42 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad1 bis (het "Financieel Reglement").
__________________
1 bis Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
Amendement 32 Voorstel voor een verordening Artikel 2 bis (nieuw)
Artikel 2 bis
Algemene tekortkomingen
Als algemene tekortkomingen van de rechtsstaat worden met name beschouwd, wanneer zij van invloed zijn of kunnen zijn op de beginselen van goed financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie:
a) het in gevaar brengen van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, onder meer door het vaststellen van beperkingen op de mogelijkheid om de rechterlijke macht autonoom uit te oefenen, door extern in te grijpen in de onafhankelijkheidsgaranties, door het uitspreken van vonnissen met externe aanwijzingen in te beperken, door de regels inzake de benoeming of de arbeidsvoorwaarden van justitieel personeel willekeurig te herzien, door het justitieel personeel te beïnvloeden op een wijze die hun onpartijdigheid in gevaar brengt, of door de onafhankelijkheid van een advocaat aan te tasten;
b) het niet voorkomen, corrigeren en bestraffen van willekeurige of onrechtmatige beslissingen van overheidsinstanties, met inbegrip van rechtshandhavingsinstanties, het onthouden van financiële en personele middelen met als gevolg dat de werking van die instanties wordt aangetast, of het niet uitsluiten van belangenconflicten;
c) het beperken van de beschikbaarheid en doeltreffendheid van rechtsmiddelen, bijvoorbeeld door middel van restrictieve procedurele regels, het niet uitvoeren van vonnissen of het beperken van de doeltreffendheid van het onderzoek, de vervolging of de bestraffing van inbreuken op het recht;
d) het in gevaar brengen van de administratieve capaciteit van een lidstaat om de verplichtingen van het lidmaatschap van de Unie na te komen, met inbegrip van het vermogen om de regels, normen en beleidsmaatregelen waaruit het acquis van de Unie bestaat, effectief ten uitvoer te leggen; e) maatregelen die de bescherming van de vertrouwelijke communicatie tussen jurist en cliënt verzwakken.
Amendement 33 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – titel
Maatregelen
Risico's voor de financiële belangen van de Unie
Amendement 34 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – lid 1 – inleidende formule
1. Er worden passende maatregelen genomen als een algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat in een lidstaat de beginselen van goed financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie aantast of dreigt aan te tasten, met name waar het gaat om:
1. Een algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat in een lidstaat kan worden vastgesteld wanneer een of meer van de volgende punten worden of dreigen te worden aangetast:
Amendement 35 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – lid 1 – letter a
a) het goed functioneren van de autoriteiten van die lidstaat die de begroting van de Unie uitvoeren, met name in het kader van openbare aanbestedings- of subsidieprocedures en bij het uitoefenen van toezicht en controle;
a) het goed functioneren van de autoriteiten van die lidstaat die de begroting van de Unie uitvoeren, met name in het kader van openbare aanbestedings- of subsidieprocedures;
Amendement 36 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – lid 1 – letter a bis (nieuw)
a bis) de goede werking van de markteconomie, waarbij de mededinging en de marktkrachten in de Unie worden gewaarborgd en de verplichtingen van het lidmaatschap daadwerkelijk worden nagekomen, met inbegrip van het streven naar een politieke, economische en monetaire unie;
Amendement 37 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – lid 1 – letter a ter (nieuw)
a ter) het goed functioneren van de autoriteiten die de financiële controle, het toezicht en de interne en externe audits uitvoeren, en de goede werking van doeltreffende en transparante systemen voor financieel beheer en verantwoording;
Amendement 38 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – lid 1 – letter b
b) het goed functioneren van onderzoeks- en vervolgingsinstanties met betrekking tot de vervolging van fraude, corruptie en andere inbreuken op het recht van de Unie dat verband houdt met de uitvoering van de begroting van de Unie;
b) het goed functioneren van onderzoeks- en vervolgingsinstanties met betrekking tot de vervolging van fraude, met inbegrip van belastingfraude, corruptie en andere inbreuken op het recht van de Unie dat verband houdt met de uitvoering van de begroting van de Unie;
Amendement 39 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – lid 1 – letter c
c) de doeltreffende rechterlijke toetsing door onafhankelijke rechters van een handelen of nalaten door de onder a) en b) bedoelde autoriteiten;
c) de doeltreffende rechterlijke toetsing door onafhankelijke rechters van een handelen of nalaten door de onder a), a ter) en b) bedoelde autoriteiten;
Amendement 40 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – lid 1 – letter d
d) de preventie en bestraffing van fraude, corruptie en andere inbreuken op het Unierecht dat verband houdt met de uitvoering van de begroting van de Unie en het aan ontvangers opleggen van doeltreffende en afschrikkende sancties door nationale rechters of administratieve autoriteiten;
d) de preventie en bestraffing van fraude, met inbegrip van belastingfraude, corruptie en andere inbreuken op het Unierecht dat verband houdt met de uitvoering van de begroting van de Unie en het aan ontvangers opleggen van doeltreffende en afschrikkende sancties door nationale rechters of administratieve autoriteiten;
Amendement 41 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – lid 1 – letter e bis (nieuw)
e bis) de preventie en bestraffing van belastingontwijking en belastingconcurrentie, en het goed functioneren van autoriteiten die bijdragen aan administratieve samenwerking in belastingzaken;
Amendement 42 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – lid 1 – letter f
f) de doeltreffende en tijdige samenwerking met het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en met het Europees Openbaar Ministerie bij hun onderzoeken of vervolgingen krachtens hun respectieve rechtshandelingen en overeenkomstig het beginsel van loyale samenwerking.
f) de doeltreffende en tijdige samenwerking met het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en, mits de betrokken lidstaat eraan deelneemt, met het Europees Openbaar Ministerie bij hun onderzoeken of vervolgingen krachtens hun respectieve rechtshandelingen en overeenkomstig het beginsel van loyale samenwerking;
Amendement 43 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – lid 1 – letter f bis (nieuw)
f bis) de goede uitvoering van de begroting van de Unie ingevolge een systemische schending van de grondrechten.
Amendement 44 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – lid 2
2. Als algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat kunnen met name worden aangemerkt:
Schrappen
a) het in gevaar brengen van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht,
b) het niet voorkomen, corrigeren en bestraffen van willekeurige of onrechtmatige beslissingen van overheidsinstanties, met inbegrip van rechtshandhavingsinstanties, het onthouden van financiële en personele middelen met als gevolg dat de werking van die instanties wordt aangetast, of het niet uitsluiten van belangenconflicten;
c) het beperken van de beschikbaarheid en doeltreffendheid van rechtsmiddelen, bijvoorbeeld door middel van restrictieve procedurele regels, het niet uitvoeren van vonnissen of het beperken van de doeltreffendheid van het onderzoek, de vervolging of de bestraffing van inbreuken op het recht.
Amendement 45 Voorstel voor een verordening Artikel 3 bis (nieuw)
Artikel 3 bis
Rol van onafhankelijke deskundigen
1. De Commissie stelt een panel van onafhankelijke deskundigen in ("het panel").
Het panel bestaat uit onafhankelijke deskundigen op het gebied van constitutioneel recht en financiële en begrotingsaangelegenheden. Eén deskundige wordt benoemd door het nationale parlement van elke lidstaat en vijf deskundigen worden benoemd door het Europees Parlement. Bij de samenstelling van het panel wordt genderevenwicht in acht genomen.
In voorkomend geval kunnen vertegenwoordigers van relevante organisaties en netwerken, zoals de vereniging van alle Europese academies voor wetenschappen, het Europees netwerk van nationale mensenrechteninstellingen, de organen van de Raad van Europa, de Europese Commissie voor Efficiëntie in Justitie, de Raad van balies van de Europese Unie, het Tax Justice Network, de Verenigde Naties, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, als waarnemers voor het panel worden uitgenodigd overeenkomstig de in lid 6 bedoelde procedurevoorschriften.
2. De adviserende taken van de instantie omvatten het bijstaan van de Commissie bij het vaststellen van algemene tekortkomingen van de rechtsstaat in een lidstaat die van invloed zijn of kunnen zijn op de beginselen van goed financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie.
Het panel beoordeelt de situatie in alle lidstaten jaarlijks aan de hand van kwantitatieve en kwalitatieve criteria en informatie, rekening houdend met de in artikel 5, lid 2, bedoelde informatie en richtsnoeren.
3. Het panel publiceert jaarlijks een samenvatting van zijn bevindingen.
4. In het kader van zijn adviestaak en rekening houdend met het resultaat van de in lid 2 bedoelde overwegingen kan het panel een advies uitbrengen over een algemene tekortkoming van de rechtsstaat in een lidstaat.
Bij het formuleren van een advies streeft het panel naar consensus. Indien geen consensus kan worden bereikt, brengt het panel zijn advies met gewone meerderheid van zijn leden uit.
5. Bij de vaststelling van uitvoeringshandelingen krachtens artikel 5, lid 6, en artikel 6, lid 2, houdt de Commissie rekening met het advies van het panel overeenkomstig lid 4 van dit artikel.
6. Het panel kiest een voorzitter onder zijn leden. Het panel stelt zijn reglement van orde vast.
Amendement 46 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – titel
Inhoud van de maatregelen
Maatregelen ter bescherming van de begroting van de Unie
Amendement 47 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – lid 1 – inleidende formule
1. Een of meer van de volgende passende maatregelen kunnen worden vastgesteld
1. Indien aan de voorwaarden van artikel 3 is voldaan, kunnen een of meer van de volgende maatregelen worden vastgesteld:
Amendement 48 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – lid 3
3. De maatregelen die worden genomen zijn evenredig aan de aard, de ernst en de reikwijdte van de algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat. Voor zover mogelijk zijn zij gericht op de acties van de Unie waarvoor deze tekortkoming gevolgen heeft of kan hebben.
3. De maatregelen die worden genomen zijn evenredig aan de aard, de ernst, de duur en de reikwijdte van de algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat. Voor zover mogelijk zijn zij gericht op de acties van de Unie waarvoor deze tekortkoming gevolgen heeft of kan hebben.
Amendement 49 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis. De Commissie verstrekt via een website of internetportaal informatie en richtsnoeren ten behoeve van de eindontvangers of -begunstigden over de in lid 2 bedoelde verplichtingen van de lidstaten.
De Commissie stelt op dezelfde website of internetportaal ook passende instrumenten ter beschikking van de eindontvangers of -begunstigden om de Commissie in kennis te stellen van elke inbreuk op deze verplichtingen die volgens deze eindontvangers of -begunstigden rechtstreeks op hen van invloed is. Dit lid wordt zodanig toegepast dat de bescherming van personen die inbreuken op het recht van de Unie melden, wordt gewaarborgd, overeenkomstig de beginselen van Richtlijn XXX (Richtlijn inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden). Informatie die overeenkomstig dit lid door eindontvangers of -begunstigden wordt verstrekt, mag door de Commissie alleen in aanmerking worden genomen indien zij vergezeld gaat van een bewijs dat de betrokken eindontvanger of -begunstigde bij de bevoegde autoriteit een formele klacht heeft ingediend.
Amendement 50 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – lid 3 ter (nieuw)
3 ter. Op basis van de overeenkomstig lid 3, onder a), door de eindontvangers of -begunstigden verstrekte informatie ziet de Commissie erop toe dat alle door overheidsinstanties of lidstaten overeenkomstig lid 2 verschuldigde bedragen daadwerkelijk aan de eindontvangers of -begunstigden worden betaald. Indien nodig
a) zal de Commissie, met betrekking tot middelen uit de begroting van de Unie die worden beheerd overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder c), van het Financieel Reglement:
i) de betaling aan een van de in artikel 62, lid 1, onder c), v) tot en met vii), van het Financieel Reglement bedoelde organen terugvorderen voor een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat niet aan de uiteindelijke begunstigden of begunstigden is betaald, in strijd met lid 2 van dit artikel;
ii) een bedrag dat gelijk is aan het in het vorige punt bedoelde bedrag overschrijven naar de in artikel 12 van Verordening XXX van de Raad (MFK-verordening) bedoelde EU-reserve. Een dergelijk bedrag wordt beschouwd als resterende marge in de zin van artikel 12, lid 1, onder a), van Verordening XXX van de Raad (MFK-verordening) en wordt overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Verordening XXX van de Raad (MFK-verordening) beschikbaar gesteld ten behoeve van de in lid 2 van dit artikel bedoelde eindontvangers of -begunstigden;
b) met betrekking tot middelen uit de begroting van de Unie die worden beheerd overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder b), van het Financieel Reglement:
i) wordt de in lid 2 van dit artikel bedoelde verplichting van overheidsinstanties of van de lidstaten beschouwd als een verplichting van de lidstaten in de zin van [artikel 63] van Verordening XXX (GB-verordening). Elke inbreuk op een dergelijke verplichting wordt behandeld overeenkomstig [artikel 98] van Verordening XXX (GB-verordening);
ii) Het bedrag dat resulteert uit de verlaagde steun uit de Fondsen voor een programma overeenkomstig [artikel 98] van Verordening XXX (GB-verordening) wordt door de Commissie overgeschreven naar de in artikel 12 van Verordening XXX (MFK-verordening) van de Raad bedoelde EU-reserve. Een dergelijk bedrag wordt beschouwd als resterende marge in de zin van artikel 12, lid 1, onder a), van Verordening XXX van de Raad (MFK-verordening) en wordt overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Verordening XXX van de Raad (MFK-verordening) beschikbaar gesteld ten behoeve van de in lid 2 van dit artikel bedoelde eindontvangers of -begunstigden.
Amendement 51 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – lid 1
1. Als de Commissie van oordeel is dat zij redelijke gronden heeft om aan te nemen dat aan de voorwaarden van artikel 3 is voldaan, zendt zij aan de betrokken lidstaat een schriftelijke kennisgeving, waarin zij de gronden uitzet waarop zij haar bevinding heeft gebaseerd.
1. Als de Commissie, rekening houdend met adviezen van het panel, van oordeel is dat zij redelijke gronden heeft om aan te nemen dat aan de voorwaarden van artikel3 is voldaan, zendt zij aan de betrokken lidstaat een schriftelijke kennisgeving, waarin zij de gronden uitzet waarop zij haar bevinding heeft gebaseerd. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad onverwijld op de hoogte van een dergelijke kennisgeving en van de inhoud ervan.
Amendement 52 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – lid 2
2. De Commissie kan alle relevante informatie in aanmerking nemen, waaronder besluiten van het Hof van Justitie van de Europese Unie en verslagen van de Rekenkamer, alsook conclusies en aanbevelingen van relevante internationale organisaties.
2. Bij het beoordelen of aan alle voorwaarden van artikel 3 is voldaan, neemt de Commissie alle relevante informatie in aanmerking, waaronder adviezen van het panel, besluiten van het Hof van Justitie van de Europese Unie, resoluties van het Europees Parlement, verslagen van de Rekenkamer, alsook conclusies en aanbevelingen van relevante internationale organisaties en netwerken.De Commissie houdt ook rekening met de criteria die in het kader van de toetredingsonderhandelingen van de Unie worden gehanteerd, met name de hoofdstukken van het acquis inzake de rechterlijke macht en grondrechten, justitie, vrijheid en veiligheid, financiële controle en belastingen, alsmede de richtsnoeren die in het kader van het mechanisme voor samenwerking en toetsing worden gebruikt om de vorderingen van een lidstaat te volgen.
Amendement 53 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – lid 4
4. De betrokken lidstaat verstrekt alle benodigde informatie en kan opmerkingen indienen binnen een door de Commissie gestelde termijn, die niet korter mag zijn dan één maand vanaf de datum van kennisgeving van de bevinding. In zijn opmerkingen mag de lidstaat voorstellen om corrigerende maatregelen vast te stellen.
4. De betrokken lidstaat verstrekt de benodigde informatie en kan opmerkingen indienen binnen een door de Commissie gestelde termijn, die niet korter mag zijn dan één maand en niet langer dan drie maanden vanaf de datum van kennisgeving van de bevinding. In zijn opmerkingen mag de lidstaat voorstellen om corrigerende maatregelen vast te stellen.
Amendement 54 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – lid 5
5. Wanneer de Commissie besluit om al dan niet een voorstel voor een besluit inzake passende maatregelen te nemen, houdt zij rekening met de ontvangen informatie en de eventuele opmerkingen die de betrokken lidstaat heeft ingediend, alsook met de adequaatheid van de eventueel voorgestelde corrigerende maatregelen.
5. Wanneer de Commissie besluit om al dan niet een besluit inzake de in artikel 4 bedoelde maatregelen te nemen, houdt zij rekening met de ontvangen informatie en de eventuele opmerkingen die de betrokken lidstaat heeft ingediend, alsook met de adequaatheid van de eventueel voorgestelde corrigerende maatregelen. De Commissie neemt binnen een indicatieve termijn van één maand en in ieder geval binnen een redelijke termijn vanaf de datum van ontvangst van de ontvangen informatie een besluit over het aan de ontvangen informatie te geven gevolg.
Amendement 55 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – lid 5 bis (nieuw)
5 bis. Bij de beoordeling van de evenredigheid van de op te leggen maatregelen houdt de Commissie naar behoren rekening met de in lid 2 bedoelde informatie en richtsnoeren.
Amendement 56 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – lid 6
6. Als de Commissie van oordeel is dat de algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat vaststaat, dient zij bij de Raad een voorstel in voor een uitvoeringshandeling inzake passende maatregelen.
6. Als de Commissie van oordeel is dat de algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat vaststaat, stelt zij door middel van een uitvoeringshandeling een besluit inzake de in artikel 4 bedoelde maatregelen vast.
Amendement 57 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – lid 6 bis (nieuw)
6 bis. Tegelijk met het vaststellen van een besluit dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel in om een bedrag dat overeenkomt met de waarde van de vastgestelde maatregelen naar een begrotingsreserve over te schrijven.
Amendement 58 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – lid 6 ter (nieuw)
6 ter. In afwijking van artikel 31, leden 4 en 6, van het Financieel Reglement beraadslagen het Europees Parlement en de Raad over het voorstel tot overschrijving binnen vier weken na ontvangst ervan door beide instellingen. Het voorstel tot overschrijving wordt geacht te zijn goedgekeurd, tenzij het Europees Parlement binnen de termijn van vier weken met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen of de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen het voorstel wijzigt of verwerpt. Indien het Europees Parlement of de Raad het voorstel tot overschrijving wijzigt, is artikel 31, lid 8, van het Financieel Reglement van toepassing.
Amendement 59 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – lid 6 quater (nieuw)
6 quater. Het in lid 6 bedoelde besluit treedt in werking indien noch het Europees Parlement noch de Raad het voorstel tot overschrijving binnen de in lid 6 ter bedoelde termijn afwijst.
Amendement 60 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – lid 7
7. Dit besluit wordt geacht te zijn vastgesteld door de Raad, tenzij deze binnen een maand na de goedkeuring ervan door de Commissie, bij gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit om het voorstel te verwerpen.
Schrappen
Amendement 61 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – lid 8
8. De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid de aanbeveling van de Commissie wijzigen en de aldus gewijzigde tekst vaststellen als besluit van de Raad.
Schrappen
Amendement 62 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1
1. De betrokken lidstaat kan op elk moment aan de Commissie bewijs voorleggen om aan te tonen dat de algemene tekortkoming ten aanzien van de rechtsstaat is verholpen of niet meer bestaat.
1. De betrokken lidstaat kan op elk moment aan de Commissie een formele kennisgeving met bewijs voorleggen om aan te tonen dat de algemene tekortkoming ten aanzien van de rechtsstaat is verholpen of niet meer bestaat.
Amendement 63 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 2
2. De Commissie beoordeelt de situatie in de betrokken lidstaat. Wanneer de algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat op grond waarvan de passende maatregelen werden vastgesteld, niet of gedeeltelijk niet meer bestaan, dient de Commissie bij de Raad een voorstel in voor een besluit waarbij deze maatregelen geheel of gedeeltelijk worden opgeheven. De procedure van artikel 5, leden 2, 4, 5, 6 en 7, is van toepassing.
2. Op verzoek van de betrokken lidstaat of op eigen initiatief beoordeelt de Commissie, rekening houdend met adviezen van het panel, de situatie in de betrokken lidstaat binnen een indicatieve termijn van één maand en in ieder geval binnen een redelijke termijn vanaf de datum van ontvangst van de formele kennisgeving. Wanneer de algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat op grond waarvan de in artikel 4 bedoelde maatregelen werden vastgesteld, niet of gedeeltelijk niet meer bestaan, stelt de Commissie onverwijld een besluit vast waarbij deze maatregelen geheel of gedeeltelijk worden opgeheven.Tegelijk met het vaststellen van een besluit dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel in om de in artikel 5, lid 6 bis, bedoelde begrotingsreserve geheel of gedeeltelijk op te heffen. De procedure van artikel 5, leden 2, 4, 5, 6, 6 ter en 6 quater, is van toepassing.
Amendement 64 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 3
3. Als maatregelen betreffende de schorsing van de goedkeuring van een of meer programma's of wijzingen daarvan als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder b), punt i) of de schorsing van vastleggingen als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder b), punt ii) worden opgeheven, worden de bedragen die overeenkomen met de geschorste vastleggingen, opgevoerd op de begroting overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU, Euratom) nr. XXXX van de Raad (MFF-verordening). Kredieten die zijn geschorst voor jaar n, kunnen na jaar n + 2 niet opnieuw op de begroting worden opgevoerd.
3. Als maatregelen betreffende de schorsing van de goedkeuring van een of meer programma's of wijzingen daarvan als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder b), i), of de schorsing van vastleggingen als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder b), ii), worden opgeheven, worden de bedragen die overeenkomen met de geschorste vastleggingen, opgevoerd op de begroting overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU, Euratom) nr. XXXX van de Raad (MFF-verordening). Kredieten die zijn geschorst voor jaar n, kunnen na jaar n + 2 niet opnieuw op de begroting worden opgevoerd. Vanaf jaar n+3 wordt een bedrag gelijk aan de geschorste vastleggingen opgevoerd in de in artikel 12 van Verordening (EU, Euratom) nr. XXXX van de Raad (MFK-verordening) bedoelde EU-reserve voor vastleggingen.
Amendement 65 Voorstel voor een verordening Artikel 7
Artikel 7
Schrappen
Informatie aan het Europees Parlement
De Commissie houdt het Europees Parlement op de hoogte van de maatregelen die krachtens de artikelen 4 en 5 zijn voorgesteld of vastgesteld.
Amendement 66 Voorstel voor een verordening Artikel 7 bis (nieuw)
Artikel 7 bis
Verslaglegging
Uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van de Verordening, en met name over de doeltreffendheid van eventuele vastgestelde maatregelen.
Het verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van passende voorstellen.
Amendement 67 Voorstel voor een verordening Artikel 8 – alinea 1
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Amendement 68 Voorstel voor een verordening Artikel 8 bis (nieuw)
Artikel 8 bis
Opname in het Financieel Reglement
De inhoud van deze verordening wordt bij de volgende herziening van het Financieel Reglement daarin opgenomen.
De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissies op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0469/2018).
Vaststelling van het Fiscalis-programma voor samenwerking op het gebied van belastingen ***I
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 17 januari 2019 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Fiscalis-programma voor samenwerking op het gebied van belastingen (COM(2018)0443 – C8-0260/2018 – 2018/0233(COD))(1)
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van het Fiscalis-programma voor samenwerking op het gebied van belastingen
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 114 en 197,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Het Fiscalis 2020-programma, dat is vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1286/2013 van het Europees Parlement en de Raad(4) en ten uitvoer wordt gelegd door de Commissie in samenwerking met de lidstaten en geassocieerde landen, en de voorlopers van dat programma hebben de samenwerking tussen de belastingautoriteiten in de Unie in grote mate helpen te vergemakkelijken en te intensiveren. De belastingautoriteiten van de deelnemende landen hebben de meerwaarde van deze programma's, met inbegrip van de meerwaarde voor de bescherming van de financiële en economische belangen van de lidstaten van de Unie en van belastingplichtigen, onderkend. Aan de uitdagingen die de komende tien jaar worden verwacht, kan vaakniet doeltreffend het hoofd worden geboden als de lidstaten niet verder kijken dan de grenzen van hun eigen bestuursgebieden en niet nauw samenwerken met hun tegenhangers.
(2) Het Fiscalis 2020-programma biedt de lidstaten een Uniekader waarbinnen zij deze samenwerkingsactiviteiten kunnen ontplooien en dat kosteneffectiever is dan wanneer elke lidstaat, onderling dan wel met derde landen waarmee de Unie nauw samenwerkt op het gebied van belastingen, afzonderlijk zijn eigen samenwerkingskader op bilaterale of multilaterale basis zou opzetten. Het is derhalve passend de voortzetting van dat programma te waarborgen door op hetzelfde gebied een nieuw programma, het Fiscalis-programma ("het programma") vast te stellen.
(2 bis) Het programma moet de capaciteit van de lidstaten voor de bestrijding van belastingfraude, corruptie, belastingontduiking en agressieve belastingplanning versterken, onder meer door middel van technische bijstand voor de opleiding van personeel en de ontwikkeling van administratieve structuren. Deze bijstand moet op transparante wijze worden verleend.
(3) Door te voorzien in een actiekader dat de eengemaakte markt ondersteunt, eerlijke concurrentie in de Unie bevordert en de financiële en economische belangen van de Unie en haar lidstaten beschermt, moet het programma belastingfraude, belastingontduiking, agressieve belastingplanning en dubbele niet-belastingheffing helpen te voorkomen en te bestrijden, onnodige administratieve lasten voor burgers en bedrijven bij grensoverschrijdende transacties helpen te voorkomen en te beperken, eerlijkere en efficiëntere belastingstelsels helpen te bevorderen, de mogelijkheden van de eengemaakte markt optimaal helpen te benutten en eerlijke concurrentie in de Unie helpen te bevorderen, en een gemeenschappelijk optreden van de Unie in internationale fora helpen te ondersteunen.
(4) In deze verordening worden voor het programma de financiële middelen vastgelegd die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(5).
(5) Ter ondersteuning van het toetredings- en associatieproces van derde landen staat deelname aan het programma ook open voor toetredingslanden en kandidaat-lidstaten alsmede voor potentiële kandidaten en partnerlanden van het Europese nabuurschapsbeleid, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De deelname kan ook openstaan voor andere derde landen, met name minst ontwikkelde landen, in overeenstemming met de voorwaarden die in specifieke overeenkomsten tussen de Unie en die landen zijn vastgesteld met betrekking tot hun deelname aan programma's van de Unie.
(5 bis) Het Europees Parlement heeft prioriteiten vastgesteld.Het gebrek aan financiële middelen vormt een belemmering voor de verwezenlijking van de doelstellingen die het Europees Parlement heeft vastgesteld voor het meerjarig financieel kader voor de periode na 2020 [2017/2052(INI)].Een doeltreffendere samenwerking op belastinggebied kan bijdragen tot een betere inning van de nodige middelen voor de tenuitvoerlegging van het toekomstige meerjarig financieel kader.
(6) Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad(6) (het "Financieel Reglement") is op dit programma van toepassing. Zij bevat regels voor de uitvoering van de Uniebegroting, daaronder begrepen regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen en vergoeding van externe deskundigen.
(7) De acties die konden worden verricht in het kader van het Fiscalis 2020-programma, dienen te worden behouden omdat zij hun waarde hebben bewezen. Om de uitvoering van het programma eenvoudiger en flexibeler te maken en zo de doelstellingen ervan beter te kunnen verwezenlijken, moeten de acties alleen worden gedefinieerd in de vorm van algemene categorieën, met een lijst van voorbeelden ter illustratie van concrete activiteiten. Acties moeten evenwel gericht zijn op de aanpak van prioritaire thema's, met als doel de financiële en economische belangen van de Unie en haar lidstaten te beschermen. Door middel van samenwerking en capaciteitsopbouw moet het Fiscalis-programma ook de benutting en hefboomwerking van innovatie bevorderen en ondersteunen om de kernprioriteiten inzake belastingen nog beter te kunnen verwezenlijken.
(8) Gelet op de toenemende mobiliteit van de belastingplichtigen, het aantal grensoverschrijdende transacties en de internationalisering van financiële instrumenten en bijgevolg het verhoogde risico op belastingfraude, belastingontduiking en agressieve belastingplanning, die de grenzen van de Unie ruim overstijgen, kunnen aanpassingen of uitbreidingen van de Europese elektronische systemen tot derde landen die niet met het programma geassocieerd zijn, en tot internationale organisaties van belang zijn voor de Unie of de lidstaten. Zij zouden met name de administratieve lasten en de kosten vermijden die gepaard gaan met de ontwikkeling en de exploitatie van twee soortgelijke elektronische systemen, namelijk voor de uitwisseling van inlichtingen binnen de Unie respectievelijk internationale inlichtingenuitwisseling. Daarom moeten kosten voor aanpassingen of uitbreidingen van Europese elektronische systemen met het oog op samenwerking met derde landen en internationale organisaties, wanneer een dergelijk belang voldoende onderbouwd is, in aanmerking komen voor financiering uit het programma. Op voorwaarde dat prioritaire thema's volledig zijn gefinancierd, moeten, indien van toepassing, specifieke acties met minst ontwikkelde landen, met name met betrekking tot automatische informatie-uitwisseling, eveneens worden aangemoedigd in het kader van het programma.
(9) Gelet op het belang van de mondialisering en de noodzaak om belastingfraude, belastingontduiking en agressieve belastingplanning te bestrijden, moet het programma de mogelijkheid blijven bieden om een beroep te doen op externe deskundigen in de zin van artikel 238 van het Financieel Reglement. Deskundigen moeten op transparante wijze worden geselecteerd op basis van hun vaardigheden, ervaring en kennis over de specifieke actie, alsook op hun vermogen om aan deze actie bij te dragen. Er moet voor worden gegarandeerd dat deze deskundigen onafhankelijk zijn en dat er geen sprake is van mogelijke belangenconflicten met hun professionele rol. Bovendien moet ervoor worden gezorgd dat alle belanghebbende partijen worden vertegenwoordigd.
(9 bis) Gelet op de recente goedkeuring van Richtlijnen 2014/107/EU(7),(EU) 2015/2376(8),(EU) 2016/881(9),(EU) 2016/2258(10) en(EU) 2018/822(11) van de Raad en de lopende onderhandelingen over een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB), moet het programma ernaar streven de medewerkers in de belastingdiensten op te leiden met het oog op een doeltreffende uitvoering van deze richtlijnen.
(10) In overeenstemming met haar streven naar samenhang en vereenvoudiging van financieringsprogramma's, dat de Commissie in haar mededeling "De evaluatie van de EU-begroting"(12) van 19 oktober 2010 verwoord heeft, moeten de middelen worden gedeeld met andere financieringsinstrumenten van de Unie wanneer de beoogde acties in het kader van het programma doelstellingen nastreven die verschillende financieringsinstrumenten gemeen hebben, zonder dat deze activiteiten evenwel dubbel kunnen worden gefinancierd. Bij de in het kader van dit programma opgezette acties moet ervoor zorg worden gedragen dat de middelen van de Unie ter ondersteuning van het fiscale beleid en de belastingautoriteiten op samenhangende wijze worden gebruikt.
(10 bis) Met het oog op kosteneffectiviteit moeten in het Fiscalis-programma mogelijke synergieën worden onderzocht met andere Uniemaatregelen op verwante terreinen, zoals het Douane-programma, het fraudebestrijdingsprogramma van de Unie, het programma voor de interne markt en het steunprogramma voor structurele hervormingen.
(10 ter) Individuele nationale initiatieven ter bestrijding van fraude zouden de fraude kunnen verschuiven naar andere, vaak naburige, lidstaten en onevenredige administratieve lasten kunnen veroorzaken voor bedrijven die zich aan de regels houden, alsook een gebrek aan rechtszekerheid bij internationale handel.Het is daarom van cruciaal belang dat de Commissie de nationale fraudebestrijdingsmaatregelen op elkaar afstemt door middel van coördinatie van nationale beste praktijken op Unieniveau.
(11) Een aanzienlijk deel van de begroting van het programma zal worden besteed aan acties ten behoeve van capaciteitsopbouw op het gebied van informatietechnologie (IT). Daarom moeten de gemeenschappelijke en de nationale componenten van de Europese elektronische systemen in specifieke bepalingen worden beschreven. Voorts moeten de reikwijdte van de acties en de verantwoordelijkheden van de Commissie en van de lidstaten duidelijk worden omschreven. Er moet soepele interoperabiliteit zijn tussen de gemeenschappelijke en nationale componenten van de Europese elektronische systemen, en synergie met andere elektronische systemen van relevante EU-programma's.
(12) Momenteel bestaat er geen verplichting om een strategisch meerjarenplan voor belastingen (MASP-T) op te stellen met het oog op de totstandbrenging van een samenhangende en interoperabele elektronische omgeving voor belastingen in de Unie. Teneinde de samenhang en de coördinatie van acties ten behoeve van IT-capaciteitsopbouw te waarborgen, moet het programma voorzien in de opstelling van een dergelijk MASP-T.
(13) Deze verordening moet ten uitvoer worden gelegd door middel van werkprogramma's. Gelet op het middellange- tot langetermijnkarakter van de nagestreefde doelstellingen en rekening houdende met de eerder opgedane ervaring moeten de werkprogramma's meerdere jaren kunnen bestrijken. De overschakeling van jaarlijkse naar meerjarige werkprogramma's zal de administratieve lasten voor de Commissie en de lidstaten verlichten, maar mag in geen geval leiden tot verlies van informatie en transparantie voor de belastingbetaler. In meerjarige werkprogramma's moet alle relevante informatie worden weergegeven die in het kader van de in deze verordening genoemde jaarlijkse verslagen of inventarisaties wordt gegenereerd. Deze jaarlijkse verslagen moeten openbaar worden gemaakt, teneinde belastingbetalers op de hoogte te stellen van optimale werkwijzen, geleerde lessen, uitdagingen en resterende obstakels die in het programma zijn vastgesteld.
(14) Ter aanvulling van deze verordening moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen met betrekking tot de vaststelling van jaarlijkse werkprogramma's.
(15) Overeenkomstig de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeving van 13 april 2016(13) moet het programma worden geëvalueerd op basis van informatie die wordt verzameld door middel van specifieke toezichtvereisten, waarbij echter overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, worden vermeden, zodat ook Refit in acht wordt genomen. Waar passend moeten in deze vereisten ook meetbare indicatoren worden opgenomen als basis voor de evaluatie van de effecten van het instrument op het terrein. De resultaten van die evaluatie moeten worden opgenomen in een jaarlijks geconsolideerd verslag dat door de Commissie wordt opgesteld op basis van de door de lidstaten verstrekte gegevens. In het verslag moet een overzicht worden gegeven van de resterende belemmeringen in de lidstaten voor de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen van het programma en de aanpak van de in artikel 7, lid 2 bis, genoemde prioritaire thema's evenals suggesties voor beste praktijken.Daarnaast moet de Commissie een tussentijdse en een eindevaluatie van het programma verrichten.Zowel de jaarverslagen als de evaluatieverslagen moeten op een speciale website publiekelijk toegankelijk worden gemaakt.
(15 bis) De Commissie moet een tweejaarlijks seminar organiseren met twee vertegenwoordigers van de begunstigde lidstaten om kwesties te bespreken en mogelijke verbeteringen voor te stellen in verband met de thema's van het programma en met name de uitwisseling van informatie tussen de belastingdiensten.De deelnemers aan het seminar zijn respectievelijk een vertegenwoordiger van de directie van de belastingdiensten, een vertegenwoordiger van een vakbond van medewerkers van de belastingdienst, en een vertegenwoordiger van het Europees Parlement en de Raad.
(16) Om op passende wijze in te spelen op veranderingen in de fiscale beleidsprioriteiten, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om de lijst van indicatoren waarmee de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van het programma wordt gemeten, te wijzigen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen.
(17) Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad(14), en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95(15), (Euratom, EG) nr. 2185/96(16) en (EU) 2017/1939(17) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door evenredige maatregelen, daaronder begrepen voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden en fraude, terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 administratieve onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie (EOM) overgaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad(18). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het EOM en de Europese Rekenkamer alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie, gelijkwaardige rechten verlenen.
(18) De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen, indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op basis van artikel 322 VWEU vastgestelde regels hebben ook betrekking op de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene tekortkomingen ten aanzien van de rechtsstaat in de lidstaten, aangezien de eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële basisvoorwaarde is voor een goed financieel beheer en effectieve EU-financiering.
(19) De in deze verordening bedoelde financieringsvormen en uitvoeringsmethoden moeten worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden voor het verwezenlijken van de specifieke doelstellingen van de acties en voor het behalen van resultaten, waarbij met name rekening wordt gehouden met de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Daarbij moet het gebruik van vaste bedragen, financiering op basis van een vast percentage en eenheidskosten worden overwogen, alsmede niet aan kosten gekoppelde financiering als bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement. De dekking van de reiskosten moet een prioriteit zijn, zodat de deelname van nationale deskundigen aan gezamenlijke acties gewaarborgd is.
(20) Daar de doelstelling van deze verordening niet voldoende door de afzonderlijke lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
(21) Deze verordening vervangt Verordening (EU) nr. 1286/2013 van het Europees Parlement en de Raad, die derhalve moet worden ingetrokken,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp
1. Bij deze verordening wordt het Fiscalis-programma voor samenwerking op het gebied van belastingen (het "programma") vastgesteld.
2. In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begroting voor de periode 2021-2027, de vormen van financiering door de Unie alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(1) "belastingen": aangelegenheden, daaronder begrepen de inrichting, uitvoering, handhaving en naleving, met betrekking tot de volgende belastingen en rechten:
a) belasting over de toegevoegde waarde zoals bepaald in Richtlijn 2006/112/EG(19) van de Raad;
b) accijnzen op alcohol zoals bepaald in Richtlijn 92/83/EEG(20) van de Raad;
c) accijnzen op tabaksproducten zoals bepaald in Richtlijn 2011/64/EU(21) van de Raad;
d) belastingen op energieproducten en elektriciteit zoals bepaald in Richtlijn 2003/96/EG(22) van de Raad;
e) andere belastingen en rechten zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a), van Richtlijn 2010/24/EU(23) van de Raad, met inbegrip van vennootschapsbelastingen, voor zover zij van belang zijn voor de eengemaakte markt en de administratieve samenwerking tussen de lidstaten;
(2) "belastingautoriteiten": de voor belastingheffing of voor belastinggerelateerde taken bevoegde overheden en andere lichamen;
(3) "Europese elektronische systemen": de elektronische systemen die noodzakelijk zijn voor de belastingheffing en voor de uitvoering van de missie van de belastingautoriteiten;
(4) "derde land": een land dat geen lid van de Unie is;
(4 bis) "minst ontwikkeld land": een derde land dat een laag-inkomensland is en dat kampt met ernstige structurele belemmeringen voor duurzame ontwikkeling als gedefinieerd door de Verenigde Naties.
Artikel 3
Doelstellingen van het programma
1. De algemene doelstellingen van het programma bestaan erin de belastingautoriteiten en de belastingheffing te ondersteunen om de werking van de eengemaakte markt te verbeteren, eerlijke concurrentiein de Unie te bevorderen en de financiële en economische belangen van de Unie en haar lidstaten te beschermen, onder meer door belastingfraude, belastingontduiking en agressieve belastingplanning te bestrijden en de belastinginning te verbeteren.
2. De specifieke doelstellingen van het programma bestaan erin het fiscale beleid en de uitvoering ervan te bevorderen, en de fiscale samenwerking, de uitwisseling van belastinginformatie en de bestuurlijke capaciteitsopbouw te ondersteunen, met inbegrip van competentieontwikkeling en ontwikkeling en exploitatie van de Europese elektronische systemen, alsook de geleidelijke modernisering van de rapportage- en auditinstrumenten, die in alle lidstaten op uniforme wijze moet worden toegepast. Het programma helpt belastingdiensten daarnaast om de uitvoering van de Unie-richtlijnen inzake belastingheffing te bevorderen en te verbeteren, en de werknemers van deze diensten hiervoor op te leiden.
Artikel 4
Begroting
1. De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2021-2027 bedragen 300 miljoen EUR in prijzen van 2018 ofwel 339 miljoen EUR in lopende prijzen.
2. Het in lid 1 bedoelde bedrag kan onder andere uitgaven dekken voor werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, toezicht, controle, audit en evaluatie alsmede andere werkzaamheden voor het beheer van het programma en de beoordeling van de verwezenlijking van de doelstellingen ervan. Het kan bovendien uitgaven dekken met betrekking tot studies en ander relevant schriftelijk materiaal, vergaderingen van deskundigen, informatie- en communicatieacties, voor zover zij verband houden met de doelstellingen van het programma, alsmede uitgaven in verband met informatietechnologienetwerken voor informatieverwerking en -uitwisseling, daaronder begrepen institutionele informatietechnologie-instrumenten, en andere uitgaven voor technische en administratieve bijstand die nodig is voor het beheer van het programma.
Artikel 5
Met het programma geassocieerde derde landen
Het programma staat open voor deelname van de volgende derde landen:
a) toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;
b) landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen, mits de toepasselijke wetgeving en bestuurlijke methoden in deze landen voldoende zijn aangepast aan die in de Unie;
c) andere derde landen, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in een specifieke overeenkomst betreffende de deelname van het derde land aan programma's van de Unie, op voorwaarde dat die overeenkomst:
— een billijk evenwicht waarborgt tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land dat aan programma's van de Unie deelneemt;
— de voorwaarden voor deelname aan de programma's vaststelt, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke programma's en de administratieve kosten ervan. Deze bijdragen worden aangemerkt als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement;
— het derde land geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het programma verleent;
— de rechten van de Unie om naar een goed financieel beheer te streven en haar financiële belangen te beschermen, waarborgt.
Op voorwaarde dat prioritaire thema's volledig zijn gefinancierd, worden minst ontwikkelde landen aangemoedigd om aan het programma deel te nemen in overeenstemming met de beginselen van beleidscoherentie voor ontwikkeling en de voorwaarden die zijn vastgesteld in de specifieke overeenkomsten tussen deze landen en de Unie betreffende de deelname van deze landen aan het programma. Onverminderd lid 1, onder c), zijn aan de deelname van minst ontwikkelde landen aan het programma geen kosten verbonden en is deze deelname gericht op de verwezenlijking van internationale doelstellingen op het gebied van belasting, zoals automatische uitwisseling van belastinginformatie. De specifieke overeenkomst waarborgt de rechten van de Unie om naar een goed financieel beheer te streven en haar financiële belangen te beschermen.
Artikel 6
Uitvoering en vormen van EU-financiering
1. Het programma wordt uitgevoerd in direct beheer in overeenstemming met het Financieel Reglement.
2. In het kader van het programma kan financiering worden verstrekt in een van de vormen als vastgesteld in het Financieel Reglement, met name subsidies, prijzen, aanbestedingen en vergoeding van reis- en verblijfkosten van externe deskundigen.
HOOFDSTUK II
SUBSIDIABILITEIT
Artikel 7
In aanmerking komende acties
1. Alleen acties voor de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen komen in aanmerking voor financiering.
2. De in lid 1 bedoelde acties omvatten:
a) bijeenkomsten en soortgelijke ad-hocevenementen;
b) projectgebaseerde gestructureerde samenwerking, met inbegrip van inspecties ter plaatse en gezamenlijke controles; [Ams 2 en 3]
c) acties ten behoeve van IT-capaciteitsopbouw, met name de ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen, of ten behoeve van de vaststelling van gemeenschappelijke registers;
d) acties ten behoeve van competentieontwikkeling en capaciteitsopbouw;
e) ondersteunende en andere acties, daaronder begrepen:
(1) studies en ander relevant schriftelijk materiaal;
(2) innoverende activiteiten, met name proof-of-concepts, proefprojecten en prototype-ontwikkeling;
(3) gezamenlijk ontwikkelde communicatieacties;
(4) alle andere relevante acties waarin de in artikel 13 bedoelde werkprogramma's voorzien, die nodig zijn ter verwezenlijking of ter ondersteuning van de in artikel 3 genoemde doelstellingen.
In bijlage 1 is een niet-uitputtende lijst opgenomen van mogelijke vormen van relevante acties als bedoeld onder a), b) en d).
2 bis. De in lid 1 genoemde acties bestrijken de volgende lijst met prioritaire thema's:
a) het dichten van mazen in de daadwerkelijke uitvoering van Richtlijn 2011/16/EU(24), als gewijzigd;
b) de doeltreffende informatie-uitwisseling, inclusief groepsverzoeken, en de ontwikkeling van een gebruiksvriendelijk formaat, rekening houdend met initiatieven op internationaal niveau;
c) het wegnemen van obstakels voor grensoverschrijdende samenwerking;
d) het wegnemen van obstakels voor toegankelijkheid van informatie over uiteindelijk begunstigden uit hoofde van Richtlijn 2011/16/EU, als gewijzigd;
e) de bestrijding van grensoverschrijdende btw-fraude;
f) de uitwisseling van beste praktijken inzake de terugvordering van belastingen, inclusief belastingen die niet zijn betaald in overeenstemming met de Europese richtlijn betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden;
g) de tenuitvoerlegging van geharmoniseerde nationale IT-instrumenten teneinde gemeenschappelijke interfaces te ontwikkelen die de onderlinge koppeling van nationale IT-systemen mogelijk maken.
3. Acties bestaande in de ontwikkeling en exploitatie van aanpassingen of uitbreidingen van de gemeenschappelijke componenten van de Europese elektronische systemen met het oog op samenwerking met derde landen die niet met het programma geassocieerd zijn, of internationale organisaties komen in aanmerking voor financiering wanneer zij van belang zijn voor de Unie. De Commissie treft de nodige administratieve regelingen, die kunnen voorzien in een financiële bijdrage van de betrokken derde partijen aan deze acties.
4. Wanneer een actie ten behoeve van IT-capaciteitsopbouw als bedoeld in lid 2, onder c), betrekking heeft op de ontwikkeling en exploitatie van een Europees elektronisch systeem, komen uitsluitend de kosten in verband met de aan de Commissie toevertrouwde verantwoordelijkheden overeenkomstig artikel 11, lid 2, in aanmerking voor financiering uit het programma. De lidstaten dragen de kosten in verband met de aan hen toevertrouwde verantwoordelijkheden overeenkomstig artikel 11, lid 3.
Artikel 8
Deelname van externe deskundigen
1. Wanneer dit ten goede komt van de verwezenlijking van de acties waarmee de in artikel 3 genoemde doelstellingen ten uitvoer worden gelegd, kunnen vertegenwoordigers van overheidsinstanties, ook van derde landen die niet met het programma geassocieerd zijn overeenkomstig artikel 5 en, in voorkomend geval, vertegenwoordigers van internationale en andere relevante organisaties, van marktdeelnemers en organisaties die marktdeelnemers vertegenwoordigers, en van het maatschappelijk middenveld als externe deskundigen deelnemen aan acties die in het kader van het programma worden opgezet. De Commissie beoordeelt onder meer de onpartijdigheid van deze externe deskundigen, ziet erop toe dat er geen belangenconflicten bestaan met hun professionele verantwoordelijkheden en besluit op ad hoc-basis, al naargelang de behoefte, over hun deelname.
2. De kosten van de in lid 1 bedoelde externe deskundigen komen in aanmerking voor vergoeding uit hoofde van het programma in overeenstemming met de bepalingen van artikel 238 van het Financieel Reglement.
3. De externe deskundigen worden door de Commissie via een transparante en evenwichtige procedure geselecteerd op basis van hun vaardigheden, ervaring en kennis met betrekking tot de specifieke actie, en hun vermogen om een bijdrage aan die actie te leveren. De Commissie draagt zorg voor een evenwichtige vertegenwoordiging van alle belanghebbende partijen. Zij licht toe of de externe deskundigen namens zichzelf of namens een andere organisatie of marktdeelnemer deelnemen. De lijst van externe deskundigen wordt openbaar gemaakt op de website van de Commissie.
HOOFDSTUK III
SUBSIDIES
Artikel 9
Toekenning, complementariteit en gecombineerde financiering
1. Subsidies in het kader van het programma worden toegekend en beheerd in overeenstemming met titel VIII van het Financieel Reglement.
2. Aan een actie waaraan in het kader van een ander programma van de Unie een bijdrage is toegekend, kan ook een bijdrage worden toegekend uit hoofde van dit programma, op voorwaarde dat de bijdrage niet dezelfde kosten dekt. De regels van elk programma van de Unie dat een bijdrage levert, zijn van toepassing op de respectievelijke bijdrage ervan aan de actie. De cumulatieve financiering bedraagt niet meer dan de totale subsidiabele kosten van de actie, en de ondersteuning vanuit de verschillende programma's van de Unie kan pro rata worden berekend overeenkomstig de documenten waarin de voorwaarden voor ondersteuning zijn vastgelegd.
3. In overeenstemming met artikel 198, onder f), van het Financieel Reglement worden de subsidies toegekend zonder oproep tot het indienen van voorstellen wanneer de in aanmerking komende entiteiten belastingautoriteiten zijn van de lidstaten en van de derde landen die met het programma zijn geassocieerd als bedoeld in artikel 5 van deze verordening, mits aan de in dat artikel gestelde voorwaarden is voldaan.
Artikel 10
Medefinancieringspercentage
1. In afwijking van artikel 190 van het Financieel Reglement kan het programma tot 100 % van de subsidiabele kosten van een actie financieren.
2. Het toepasselijke medefinancieringspercentage wanneer voor acties subsidieverlening vereist is, wordt vastgesteld in de in artikel 13 bedoelde meerjarige werkprogramma's.
HOOFDSTUK IV
SPECIFIEKE BEPALINGEN BETREFFENDE ACTIES VOOR IT-CAPACITEITSOPBOUW
Artikel 11
Verantwoordelijkheden
1. De Commissie en de lidstaten dragen samen zorg voor de ontwikkeling en de exploitatie, daaronder begrepen ontwerp, specificatie, conformiteitsbeoordeling, uitrol, onderhoud, ontwikkeling, beveiliging, kwaliteitsborging en kwaliteitsbewaking, van de Europese elektronische systemen die in het in artikel 12 genoemde strategische meerjarenplan voor belastingen zijn opgenomen.
2. De Commissie draagt met name zorg voor:
a) de ontwikkeling en exploitatie van gemeenschappelijke componenten zoals vastgelegd in het in artikel 12 genoemde strategische meerjarenplan voor belastingen;
b) de algehele coördinatie van de ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen met het oog op de werking, interconnectiviteit en voortdurende verbetering alsook de synchrone implementatie ervan;
c) de coördinatie op Unieniveau van Europese elektronische systemen met het oog op de bevordering en implementatie ervan op nationaal niveau;
d) de coördinatie van de ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen wat betreft de wisselwerking met derde landen, met uitzondering van acties die worden opgezet om aan nationale vereisten te voldoen;
e) de coördinatie van Europese elektronische systemen met andere relevante acties op het gebied van e-overheid op Unieniveau.
e bis) de coördinatie van de op nationaal niveau toegepaste fraudebestrijdingsmaatregelen door op Unieniveau vast te stellen wat de nationale beste praktijken zijn en hierover informatie te verstrekken.
3. De lidstaten dragen met name zorg voor:
a) de ontwikkeling en exploitatie van nationale componenten zoals vastgelegd in het in artikel 12 genoemde strategische meerjarenplan voor belastingen;
b) de coördinatie van de ontwikkeling en exploitatie van de nationale componenten van Europese elektronische systemen op nationaal niveau;
c) de coördinatie van Europese elektronische systemen met andere relevante acties op het gebied van e-overheid op nationaal niveau;
d) de regelmatige verstrekking van informatie aan de Commissie over de maatregelen die zij hebben genomen om hun respectieve autoriteiten of marktdeelnemers in staat te stellen ten volle gebruik te maken van de Europese elektronische systemen;
e) de implementatie van Europese elektronische systemen op nationaal niveau.
Artikel 12
Strategisch meerjarenplan voor belastingen (MASP-T)
1. De Commissie stelt een strategisch meerjarenplan voor belastingen op en werkt dit regelmatig bij; het plan bevat een lijst van alle taken die van belang zijn voor de ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen, waarbij elk systeem, of onderdeel ervan, is ingedeeld als:
a) een gemeenschappelijke component: een component van de Europese elektronische systemen die op Unieniveau ontwikkeld is en voor alle lidstaten beschikbaar is, dan wel door de Commissie als gemeenschappelijk is aangemerkt om redenen van efficiency, veiligheid en rationalisering;
b) een nationale component: een component van de Europese elektronische systemen die op nationaal niveau ontwikkeld is en beschikbaar is in de lidstaat die hem heeft gecreëerd of daaraan heeft bijgedragen;
c) of een combinatie van beide componenten.
2. Het strategische meerjarenplan voor belastingen omvat ook innovatie- en proefprojecten alsook de ondersteunende methodologieën en instrumenten met betrekking tot de Europese elektronische systemen.
3. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de voltooiing van elke taak die hen in het kader van het in lid 1 bedoelde strategische meerjarenplan voor belastingen is toevertrouwd. Zij brengen ook regelmatig verslag uit bij de Commissie over de vorderingen die zij met hun uit het gehele programma voortvloeiende taken maken.
4. De lidstaten doen de Commissie uiterlijk op 31 maart een jaarlijks voortgangsverslag over de uitvoering van het in lid 1 bedoelde strategische meerjarenplan voor belastingen toekomen over het tijdvak 1 januari - 31 december van het voorgaande jaar. Deze jaarlijkse verslagen worden gebaseerd op een vooraf vastgesteld model. In de jaarlijkse voortgangsverslagen brengen de lidstaten verslag uit over de belemmeringen voor de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen van het programma en de aanpak van de in artikel 7, lid 2 bis, genoemde prioritaire thema's en doen zij suggesties voor beste praktijken.
5. De Commissie stelt uiterlijk op 31 oktober op basis van de in lid 4 bedoelde jaarlijkse verslagen van de lidstaten een geconsolideerd verslag op met een evaluatie van de door de lidstaten en de Commissie geboekte vorderingen bij de uitvoering van het in lid 1 bedoelde plan, alsook van de vorderingen bij de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen van het programma en de aanpak van de in artikel 7, lid 2 bis, genoemde prioritaire thema's. Om de gemaakte vorderingen te beoordelen, brengt de Commissie in haar geconsolideerd jaarlijks verslag de resterende belemmeringen in de lidstaten voor de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen van het programma en de aanpak van de in artikel 7, lid 2 bis, genoemde prioritaire thema's in kaart en doet zij suggesties voor beste praktijken. Het geconsolideerde jaarlijks verslag van de Commissie wordt openbaar gemaakt op een speciale website van de Commissie en dient als basis voor de in artikel 13 bedoelde toekomstige meerjarige werkprogramma's en voor de in artikel 15 bedoelde evaluatieverslagen.
HOOFDSTUK V
PROGRAMMERING, TOEZICHT, EVALUATIE EN CONTROLE
Artikel 13
Werkprogramma
1. Het programma wordt uitgevoerd door middel van meerjarige werkprogramma's als bedoeld in artikel 108 van het Financieel Reglement.
2. De meerjarige werkprogramma's worden door de Commissie vastgesteld door middel van gedelegeerde handelingen. Die gedelegeerde handelingen worden volgens de in artikel 17 bedoelde procedure vastgesteld.
Artikel 14
Toezicht en verslaglegging
1. Indicatoren om verslag uit te brengen over de door het programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de in artikel 3 vermelde specifieke doelstellingen zijn vastgesteld in bijlage 2.
2. Om te garanderen dat de door het programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de doelstellingen ervan doeltreffend wordt beoordeeld, is de Commissie bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 17 om bijlage 2 te wijzigen teneinde zo nodig de indicatoren te herzien of te vervolledigen, en om deze verordening aan te vullen met bepalingen inzake de opstelling van een toezichts- en evaluatiekader.
3. Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van het programma op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig worden verzameld. Daartoe worden evenredige rapportagevereisten opgelegd aan de ontvangers van middelen van de Unie.
Artikel 15
Evaluatie
1. Evaluaties worden tijdig uitgevoerd zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen. De evaluaties worden door de Commissie op een speciale website openbaar gemaakt.
2. De tussentijdse evaluatie van het programma wordt uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch uiterlijk drie jaar nadat met de uitvoering van het programma is begonnen.
3. Aan het einde van de uitvoering van het programma, doch uiterlijk een jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, verricht de Commissie een eindevaluatie van het programma.
4. De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties tezamen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.
Artikel 16
Audits en onderzoeken
Wanneer een derde land deelneemt aan het programma uit hoofde van een besluit in het kader van een internationale overeenkomst of op grond van enig ander rechtsinstrument, verleent dat derde land de nodige rechten en toegang aan de bevoegde ordonnateur, aan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en aan de Europese Rekenkamer, zodat zij hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten deze rechten het recht om onderzoeken, waaronder controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).
HOOFDSTUK VI
UITOEFENING VAN DE BEVOEGDHEIDSDELEGATIE EN COMITÉPROCEDURE
Artikel 17
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 13, lid 2, en artikel 14, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2028.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 13, lid 2, en artikel 14, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 13, lid 2, en artikel 14, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 18
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité, het "Comité Fiscalis-programma" genoemd. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
HOOFDSTUK VII
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 19
Informatie, communicatie en publiciteit
1. De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren.
2. De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het programma alsmede de acties en de resultaten ervan. De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de ▌communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen.
Artikel 20
Intrekking
Verordening (EU) nr. 1286/2013 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.
Artikel 21
Overgangsbepalingen
1. Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging van de betrokken acties tot de afsluiting ervan op grond van Verordening (EU) nr. 1286/2013, die op de betrokken acties van toepassing blijft totdat zij worden afgesloten.
2. De financiële middelen voor het programma kunnen eveneens de uitgaven dekken voor noodzakelijke technische en administratieve bijstand om de overgang te waarborgen tussen het programma en de maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van het voorgaande programma, Verordening (EU) nr. 1286/2013.
3. Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook na 2027 kredieten ter dekking van de in artikel 4, lid 2, bedoelde uitgaven in de begroting worden opgenomen.
Artikel 22
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te ...,
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
BIJLAGE 1
Niet-uitputtende lijst van mogelijke vormen van acties als bedoeld
in artikel 7, lid 2, eerste alinea, onder a), b) en d)
Acties als bedoeld in artikel 7, lid 2, eerste alinea, onder a), b) en d), kunnen onder meer de volgende vorm aannemen:
a) wat bijeenkomsten en soortgelijke ad-hocevenementen betreft:
– seminars en workshops, waaraan doorgaans alle landen deelnemen, met presentaties, intensieve discussies en activiteiten met betrekking tot een specifiek onderwerp;
– werkbezoeken, die worden opgezet om ambtenaren in staat te stellen deskundigheid of kennis inzake fiscaal beleid te verwerven of te vergroten;
– aanwezigheid in de administratiekantoren en deelname aan administratieve onderzoeken;
b) wat gestructureerde samenwerking betreft:
– projectgroepen, gewoonlijk bestaande uit een beperkt aantal landen, die actief zijn gedurende een beperkte tijd om te streven naar een vooraf bepaald doel met een welomschreven resultaat, daaronder begrepen coördinatie of benchmarking;
– taskforces, die een gestructureerde vorm van samenwerking vormen, met een tijdelijk of permanent karakter, waarin deskundigheid wordt samengebracht om taken op specifieke terreinen uit te voeren of operationele activiteiten te verrichten, eventueel met de steun van onlinesamenwerkingsdiensten, administratieve bijstand en faciliteiten op het gebied van infrastructuur en apparatuur;
– multilaterale of gelijktijdige controle, zijnde de gecoördineerde controle van de belastingsituatie van een of meer verbonden belastingplichtigen door twee of meer staten, inclusief ten minste twee lidstaten, die gemeenschappelijke of complementaire belangen hebben;
– gezamenlijke audit, zijnde de gezamenlijke controle van de belastingsituatie van een of meer verbonden belastingplichtigen door één controleteam van twee of meer staten, inclusief ten minste twee lidstaten, die gemeenschappelijke of complementaire belangen hebben;
– iedere ander vorm van administratieve samenwerking, vastgesteld bij Richtlijn 2011/16/EU, Verordening (EU) nr. 904/2010, Verordening (EU) nr. 389/2012 of Richtlijn 2010/24/EU;
d) wat acties ten behoeve van competentieontwikkeling en capaciteitsopbouw betreft:
– gemeenschappelijke opleiding of ontwikkeling van e-learning ter ondersteuning van de vereiste beroepsbekwaamheid en vakkennis op het gebied van belastingen;
– technische ondersteuning, die ertoe strekt de administratieve procedures te verbeteren, de bestuurlijke capaciteit te versterken en de werkwijzen en processen bij de belastingdiensten te verbeteren door goede praktijken op te zetten en uit te wisselen.
BIJLAGE 2
Indicatoren
Specifieke doelstelling: ondersteuning van fiscaal beleid, fiscale samenwerking en bestuurlijke capaciteitsopbouw, daaronder begrepen competentieontwikkeling en ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen.
1. Capaciteitsopbouw (bestuurlijke capaciteit, competenties en IT-capaciteit):
1. index van de toepassing en uitvoering van Unierecht en -beleid (aantal in het kader van het programma op dit gebied opgezette acties en naar aanleiding van deze acties geformuleerde aanbevelingen);
2. leerindex (gebruikte leermodules; aantal ambtenaren dat een opleiding heeft gevolgd; door de deelnemers gegeven kwaliteitsscore)
3. beschikbaarheid van Europese elektronische systemen (uitgedrukt in tijdspercentage);
4. beschikbaarheid van het gemeenschappelijk communicatienetwerk (uitgedrukt in tijdspercentage);
5. vereenvoudigde IT-procedures voor de nationale overheidsdiensten en de marktdeelnemers (aantal geregistreerde marktdeelnemers, aantal aanvragen en aantal raadplegingen in de verschillende, door het programma gefinancierde IT-systemen);
2. Uitwisseling van kennis en networking:
6. index van de degelijkheid van de samenwerking (mate waarin networking heeft plaatsgevonden, aantal face-to-facebijeenkomsten, aantal onlinesamenwerkingsgroepen);
7. index van beste praktijken en richtsnoeren (aantal in het kader van het programma op dit gebied opgezette acties; percentage belastingdiensten dat gebruik heeft gemaakt van een met steun van het programma ontwikkeld(e) werkpraktijk/richtsnoer);
2 bis. Aanvullende indicatoren:
1. tijdens gezamenlijke controles geïnde inkomsten bij de bestrijding van belastingfraude, belastingontduiking en agressieve belastingplanning;
2. voor elke lidstaat het aantal ingediende, ontvangen en beantwoorde verzoeken om administratieve en juridische samenwerking.
De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0421/2018).
Verordening (EU) nr. 1286/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een actieprogramma ter verbetering van het functioneren van de belastingstelsels in de Europese Unie voor de periode 2014-2020 (Fiscalis 2020) en tot intrekking van Beschikking nr. 1482/2007/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 25).
Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
Richtlijn 2014/107/EU van de Raad van 9 december 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied (PB L 359 van 16.12.2014, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2015/2376 van de Raad van 8 december 2015 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied (PB L 332 van 18.12.2015, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2016/881 van de Raad van 25 mei 2016 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied (PB L 146 van 3.6.2016, blz. 8).
Richtlijn (EU) 2016/2258 van de Raad van 6 december 2016 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft toegang tot antiwitwasinlichtingen door belastingautoriteiten (PB L 342 van 16.12.2016, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies (PB L 139 van 5.6.2018, blz. 1).
Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).
Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie ("EOM") (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1);
Richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken (PB L 316 van 31.10.1992, blz. 21).
Richtlijn 2011/64/EU van de Raad van 21 juni 2011 betreffende de structuur en de tarieven van de accijns op tabaksfabricaten (PB L 176 van 5.7.2011, blz. 24).
Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51).
Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen (PB L 84 van 31.3.2010, blz. 1).
Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1).
Vaststelling van het programma Rechten en waarden 2021-2027***I
291k
95k
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 17 januari 2019 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Rechten en waarden (COM(2018)0383 – C8-0234/2018 – 2018/0207(COD))(1)
tot vaststelling van het programma Rechten en waarden
tot vaststelling van het programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden
Amendement 2 Voorstel voor een verordening Overweging 1
(1) In artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt bepaald: "De waarden waarop de Unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Deze waarden hebben de lidstaten gemeen in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen". In artikel 3 wordt voorts bepaald: "De Unie heeft als doel de vrede, haar waarden en het welzijn van haar volkeren te bevorderen" en "De Unie eerbiedigt haar rijke verscheidenheid van cultuur en taal en ziet toe op de instandhouding en de ontwikkeling van het Europese culturele erfgoed". Deze waarden worden bevestigd en verder uitgewerkt in de rechten, vrijheden en beginselen die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
(1) In artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt bepaald: "De waarden waarop de Unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren". Overeenkomstig de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is de menselijke waardigheid de primaire grondslag van alle fundamentele mensenrechten. Bovendien wordt in dit artikel bepaald: "Deze waarden hebben de lidstaten gemeen in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen". In artikel 3 wordt voorts bepaald: "De Unie heeft als doel de vrede, haar waarden en het welzijn van haar volkeren te bevorderen" en "De Unie eerbiedigt haar rijke verscheidenheid van cultuur en taal en ziet toe op de instandhouding en de ontwikkeling van het Europese culturele erfgoed". Deze waarden worden bevestigd en verder uitgewerkt in de rechten, vrijheden en beginselen die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Amendement 3 Voorstel voor een verordening Overweging 1 bis (nieuw)
(1 bis) In zijn resolutie van 30 mei 2018 over het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027 en eigen middelen, benadrukt het Europees Parlement dat het belangrijk is dat horizontale beginselen ten grondslag liggen aan het MFK 2021-2027 en al het daarmee verband houdende beleid van de Unie. Hieronder valt ook de opname van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN (SDG's) in alle Uniebeleidsmaatregelen en -initiatieven van het volgende MFK. Voorts wordt in de resolutie benadrukt dat de uitbanning van discriminatie essentieel is voor het nakomen van de verbintenissen van de Unie ten aanzien van een inclusief Europa en wordt het ontbreken van verbintenissen op het gebied van gendermainstreaming en gendergelijkheid in het beleid van de Unie dat met de voorstellen voor het MFK gepresenteerd is, betreurd.
Amendement 4 Voorstel voor een verordening Overweging 1 ter (nieuw)
(1 ter) In zijn resolutie van 14 maart 2018 over het volgende MFK: voorbereiding van het standpunt van het Parlement ten aanzien van het MFK voor de periode na 2020, spreekt het Europees Parlement zijn steun uit voor programma's op het gebied van cultuur, onderwijs, media, jeugd, sport, democratie, burgerschap en maatschappelijke organisaties, die duidelijk hun Europese meerwaarde hebben bewezen en populair zijn en blijven onder de begunstigden, en onderstreept het bovendien dat een sterker en ambitieuzer Europa alleen mogelijk is als in de nodige financiële middelen wordt voorzien. Voorts beveelt het Parlement aan een door de Commissie te beheren intern Europees fonds voor democratie vast te stellen om maatschappelijke organisaties en ngo's die actief zijn op het gebied van democratie en mensenrechten beter te steunen. Het bestaande beleid moet voortdurend worden ondersteund, de middelen voor de vlaggenschipprogramma's van de Unie moeten worden verhoogd en de extra verantwoordelijkheden moeten gepaard gaan met extra financiële middelen.
Amendement 5 Voorstel voor een verordening Overweging 2
(2) Deze rechten en waarden moeten voortdurend worden bevorderd en gehandhaafd en verspreid onder de burgers en volkeren, en dienen kernwaarden te zijn van het Europese project. Met dat doel voor ogen dient binnen de EU-begroting een nieuw Fonds voor justitie, rechten en waarden te worden ingesteld, waarvan het programma Rechten en waarden en het programma Justitie deel uitmaken. Nu de Europese samenlevingen worden geconfronteerd met extremisme, radicalisering en verdeeldheid, is het belangrijker dan ooit om justitie en rechten en de waarden van de EU, mensenrechten, respect voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid en de rechtsstaat te bevorderen, te versterken en te verdedigen. Dit zal vergaande, rechtstreekse gevolgen hebben voor het politieke, sociale, culturele en economische leven in de EU. De steunverlening via het programma Justitie ten behoeve van de verdere ontwikkeling van een ruimte van recht in de Unie en grensoverschrijdende samenwerking zal in het kader van het nieuwe fonds worden gehandhaafd. In het programma Rechten en waarden worden het bij Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad8 vastgestelde programma Rechten, gelijkheid en burgerschap voor de periode 2014–2020 en het bij Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad9 vastgestelde programma Europa voor de burger (hierna „voorgaande programma's” genoemd), samengebracht.
(2) Deze rechten en waarden moeten voortdurend, actief en op consistente wijze door de Unie en de lidstaten worden gecultiveerd, beschermd en bevorderd in alle beleidsmaatregelen, moeten worden gehandhaafd en verspreid onder de burgers en volkeren, en dienen kernwaarden te zijn van het EU project, aangezien de verslechtering van de bescherming van deze rechten en waarden in de lidstaten verwoestende gevolgen kan hebben voor de Unie in haar geheel. Met dat doel voor ogen dient binnen de EU-begroting een nieuw Fonds voor justitie, rechten en waarden te worden ingesteld, waarvan het programma Rechten en waarden en het programma Justitie deel uitmaken. Nu de Europese samenlevingen worden geconfronteerd met extremisme, radicalisering en verdeeldheid en onafhankelijke maatschappelijke organisaties steeds minder ruimte krijgen, is het belangrijker dan ooit om justitie en rechten en de waarden van de EU – mensenrechten, eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, non-discriminatie en de rechtsstaat – te bevorderen, te versterken en te verdedigen. Dit zal vergaande, rechtstreekse gevolgen hebben voor het politieke, sociale, culturele en economische leven in de EU. De steunverlening via het programma Justitie ten behoeve van de verdere ontwikkeling van een ruimte van recht in de Unie en grensoverschrijdende samenwerking zal in het kader van het nieuwe fonds worden gehandhaafd. In het programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden (hierna "het programma" genoemd) worden het bij Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad8 vastgestelde programma Rechten, gelijkheid en burgerschap voor de periode 2014-2020 en het bij Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad9 vastgestelde programma Europa voor de burger (hierna "voorgaande programma's" genoemd) samengebracht en worden er aanpassingen doorgevoerd om in te kunnen spelen op nieuwe uitdagingen op het gebied van de Europese waarden.
__________________
__________________
8 Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een programma "Rechten, gelijkheid en burgerschap" voor de periode 2014-2020 (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 62).
8 Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een programma "Rechten, gelijkheid en burgerschap" voor de periode 2014-2020 (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 62).
9 Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad van 14 april 2014 tot vaststelling van het programma „Europa voor de burger” voor de periode 2014-2020 (PB L 115 van 17.4.2014, blz. 3).
9 Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad van 14 april 2014 tot vaststelling van het programma "Europa voor de burger" voor de periode 2014-2020 (PB L 115 van 17.4.2014, blz. 3).
Amendement 6 Voorstel voor een verordening Overweging 3
(3) Het Fonds voor justitie, rechten en waarden en de twee onderliggende financieringsprogramma's zullen voornamelijk gericht zijn op personen en entiteiten die ertoe bijdragen dat onze gemeenschappelijke waarden, rechten en rijke diversiteit levendig en dynamisch blijven. Het uiteindelijke doel is om een op rechten gebaseerde, egalitaire, inclusieve en democratische samenleving te bevorderen en in stand te houden. Dat betekent dat een levendig maatschappelijk middenveld en de democratische, civiele en sociale participatie van de mensen moet worden aangemoedigd en dat de rijke diversiteit van de Europese samenleving, gebaseerd op onze gemeenschappelijke geschiedenis en ons collectief geheugen, moet worden bevorderd. Overeenkomstig artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie zijn de instellingen verplicht de burgers en representatieve organisaties langs passende wegen de mogelijkheid te bieden hun mening over alle onderdelen van het optreden van de Unie kenbaar te maken en daarover in het openbaar in discussie te treden.
(3) Het Fonds voor justitie, rechten en waarden en de twee onderliggende financieringsprogramma's zullen gericht zijn op personen en entiteiten die ertoe bijdragen dat onze gemeenschappelijke waarden, rechten, gelijkheid en rijke diversiteit levendig en dynamisch blijven. Het uiteindelijke doel is om een op rechten gebaseerde, egalitaire, open, inclusieve en democratische samenleving te bevorderen en in stand te houden door activiteiten te financieren die zorgen voor een levendig, goed ontwikkeld, veerkrachtig en mondig maatschappelijk middenveld, met inbegrip van pleitbezorging ter bevordering en bescherming van onze gemeenschappelijke waarden, en die de democratische, civiele en sociale participatie van de mensen aanmoedigen en de vrede en de rijke diversiteit van de Europese samenleving, gebaseerd op onze gemeenschappelijke waarden en geschiedenis, alsmede op ons gemeenschappelijk erfgoed en ons collectief geheugen, bevorderen. In artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie is bepaald dat de instellingen een open, transparante en regelmatige dialoog met het maatschappelijk middenveld moeten voeren en de burgers en representatieve organisaties langs passende wegen de mogelijkheid moeten bieden hun mening over alle onderdelen van het optreden van de Unie kenbaar te maken en daarover in het openbaar in discussie te treden.
Amendement 7 Voorstel voor een verordening Overweging 3 bis (nieuw)
(3 bis) De Commissie moet een groep voor dialoog met het maatschappelijk middenveld in het leven roepen om een regelmatige, open en transparante dialoog met de begunstigden van het programma en andere belanghebbenden te kunnen voeren. De groep moet bijdragen aan de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken, alsook aan de bespreking van beleidsontwikkelingen met betrekking tot de in het programma bestreken gebieden en doelstellingen en daaraan verwante gebieden. De groep moet bestaan uit organisaties die geselecteerd zijn om in het kader van het programma een exploitatiesubsidie of een subsidie voor maatregelen te ontvangen, en uit andere organisaties of belanghebbenden die belangstelling hebben getoond voor het programma of werkzaamheden op dit beleidsterrein, maar niet noodzakelijkerwijs door het programma worden ondersteund.
Amendement 8 Voorstel voor een verordening Overweging 4
(4) Het programma Rechten en waarden, hierna „het programma” genoemd, moet het mogelijk maken synergieën te ontwikkelen teneinde de uitdagingen aan te pakken die gemeenschappelijk zijn voor de bevordering en bescherming van waarden en een kritische dimensie te bereiken om tot concrete resultaten te bereiken in het veld. Hiertoe moet worden voortgebouwd op de positieve ervaringen die met de voorgaande programma's zijn opgedaan. Op deze wijze kunnen potentiële synergieën optimaal worden benut teneinde de bestreken beleidsterreinen doeltreffender te kunnen ondersteunen en hun vermogen om mensen te bereiken, te vergroten. Om effectief te zijn, dient het programma rekening te gehouden met de specifieke aard van de verschillende beleidsmaatregelen en hun uiteenlopende doelgroepen en specifieke behoeften door middel van een speciaal toegesneden benadering.
(4) Het programma moet het mogelijk maken synergieën te ontwikkelen teneinde de uitdagingen aan te pakken die gemeenschappelijk zijn voor de bevordering en bescherming van de in de Verdragen verankerde waarden en een kritische dimensie te bereiken om tot concrete resultaten te bereiken in het veld. Hiertoe moet worden voortgebouwd op de positieve ervaringen die met de voorgaande programma's zijn opgedaan en moeten deze ervaringen verder worden ontwikkeld. Op deze wijze kunnen potentiële synergieën optimaal worden benut teneinde de bestreken beleidsterreinen doeltreffender te kunnen ondersteunen en hun vermogen om mensen te bereiken, te vergroten. Om effectief te zijn, dient het programma rekening te houden met de specifieke aard van de verschillende beleidsmaatregelen, hun uiteenlopende doelgroepen en specifieke behoeften en mogelijkheden tot participatie door middel van een speciaal toegesneden, gerichte benadering, waaronder de bevordering van alle vormen van gelijkheid en gendergelijkheid binnen het programma.
Amendement 9 Voorstel voor een verordening Overweging 4 bis (nieuw)
(4 bis) Volledige eerbiediging en bevordering van de rechtsstaat en de democratie is van fundamenteel belang voor het opbouwen van het vertrouwen van de burgers in de Unie. De eerbiediging van de rechtsstaat in de Unie is een essentiële voorwaarde voor de bescherming van de grondrechten en de handhaving van alle in de Verdragen verankerde rechten en plichten. De manier waarop rechtsstatelijkheid in de lidstaten vorm krijgt, is bepalend voor het wederzijds vertrouwen tussen lidstaten en hun rechtsstelsels. Daarom moeten de grondrechten, de democratie en de rechtsstaat in het programma op lokaal, regionaal, nationaal en transnationaal niveau worden bevorderd en beschermd.
Amendement 10 Voorstel voor een verordening Overweging 4 ter (nieuw)
(4 ter) De rechtsstaat, zoals vervat in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie als een van de waarden van de Unie, behelst de beginselen van legaliteit (dat een transparant, controleerbaar, democratisch en pluralistisch proces voor de vaststelling van wetgeving omvat), rechtszekerheid, verbod van willekeur van de uitvoerende macht, doeltreffende rechterlijke bescherming door onafhankelijke rechters (ook van de grondrechten), en scheiding der machten en gelijkheid voor de wet.
Amendement 11 Voorstel voor een verordening Overweging 5
(5) Om de Europese Unie dichter bij haar burgers te brengen, zijn allerlei acties en gecoördineerde inspanningen vereist. Door burgers nader tot elkaar te brengen in het kader van stedenbanden of netwerken van gemeenten en steun te verlenen aan maatschappelijke organisaties die actief zijn op de door het programma bestreken gebieden, wordt bijgedragen tot het vergroten van de betrokkenheid van de burgers bij de samenleving en uiteindelijk hun betrokkenheid bij het democratisch bestel van de Unie. Tegelijkertijd wordt door bij te dragen aan activiteiten ter bevordering van wederzijds begrip, diversiteit, dialoog en respect voor anderen het ontstaan van een gevoel van Europese saamhorigheid en een Europese identiteit bevorderd op basis van een gedeeld begrip van de Europese waarden, cultuur, geschiedenis en erfgoed. De bevordering van een sterker gevoel van betrokkenheid bij de Unie en de waarden van de Unie is van bijzonder belang ten aanzien van de burgers van de ultraperifere regio's van de EU, gezien hun afgelegen ligging en de grote afstand tot het Europese continent.
(5) Om de Europese Unie dichter bij haar burgers te brengen, democratische participatie te bevorderen en burgers in staat te stellen hun rechten in verband met het Europees burgerschap uit te oefenen, zijn allerlei acties en gecoördineerde inspanningen vereist, met inachtneming van een evenwichtige geografische spreiding. Door burgers nader tot elkaar te brengen in het kader van stedenbanden of netwerken van gemeenten en steun te verlenen aan maatschappelijke organisaties die op lokaal, regionaal, nationaal en transnationaal niveau actief zijn op de door het programma bestreken gebieden, wordt bijgedragen tot het vergroten van de betrokkenheid van de burgers bij de samenleving en uiteindelijk hun actieve betrokkenheid bij het democratisch bestel van de Unie, alsmede bij het vormgeven van de politieke agenda van de Unie. Tegelijkertijd wordt door bij te dragen aan activiteiten ter bevordering van wederzijds begrip, interculturele dialoog, culturele en taaldiversiteit, verzoening, sociale inclusie en respect voor anderen het ontstaan bevorderd van een gevoel tot de Unie te behoren en van een gemeenschappelijk burgerschap in het kader van een Europese identiteit, op basis van een gedeeld begrip van de Europese waarden, cultuur, geschiedenis en erfgoed. De bevordering van een sterker gevoel van betrokkenheid bij de Unie en de waarden van de Unie is van bijzonder belang ten aanzien van de burgers van de ultraperifere regio's van de EU, gezien hun afgelegen ligging en de grote afstand tot het Europese continent.
Amendement 12 Voorstel voor een verordening Overweging 5 bis (nieuw)
(5 bis) Door de toenemende pluriformiteit en de mondiale migratietrends neemt het belang van de interculturele en interreligieuze dialoog in onze samenlevingen toe. Met het programma moet de interculturele en interreligieuze dialoog volledig worden ondersteund, als onderdeel van sociale harmonie in Europa en als kernelement voor het bevorderen van sociale inclusie en cohesie. Terwijl de interreligieuze dialoog kan helpen de aandacht te vestigen op de positieve bijdrage van religie aan de sociale cohesie, dreigt religieus analfabetisme het terrein te effenen voor het misbruik van religieuze gevoelens onder de bevolking. Daarom moet met het programma steun worden verleend aan projecten en initiatieven ter ontwikkeling van religieuze geletterdheid, om de interreligieuze dialoog en wederzijds begrip te bevorderen.
Amendement 13 Voorstel voor een verordening Overweging 6
(6) Herdenkingsactiviteiten en kritische reflectie op Europa's verleden zijn noodzakelijk om de burgers bewust te maken van de gemeenschappelijke geschiedenis, als basis voor een gemeenschappelijke toekomst, morele zingeving en gedeelde waarden. Er dient ook rekening te worden gehouden met de relevantie van historische, culturele en interculturele aspecten en met de verbanden tussen herdenking en het ontstaan van een Europese identiteit en een Europees saamhorigheidsgevoel.
(6) Herdenkingsactiviteiten en kritische en creatieve reflectie op Europa's verleden zijn noodzakelijk om de burgers, en met name jongeren, bewust te maken van hun gemeenschappelijke geschiedenis, als basis voor een gemeenschappelijke toekomst. Er dient ook rekening te worden gehouden met de relevantie van historische, sociale, culturele en interculturele aspecten, verdraagzaamheid en dialoog met het oog op bevordering van een gemeenschappelijk fundament op basis van gedeelde waarden, solidariteit, diversiteit en vrede, en met de verbanden tussen herdenking en het ontstaan van een Europese identiteit en een Europees saamhorigheidsgevoel.
Amendement 14 Voorstel voor een verordening Overweging 7
(7) Burgers zouden zich ook beter bewust moeten zijn van de rechten die zij aan het burgerschap van de Unie ontlenen, moeten met een gerust hart kunnen wonen, reizen, studeren, werken en vrijwilligerswerk doen in een andere lidstaat en moeten erop kunnen vertrouwen dat zij al hun burgerschapsrechten kunnen genieten en uitoefenen en er gelijke toegang toe hebben en dat zij zonder discriminatie volledig aanspraak op hun rechten en de bescherming daarvan kunnen maken, ongeacht waar zij zich in de Unie bevinden. Maatschappelijke organisaties moeten steun krijgen voor activiteiten inzake bevordering, bescherming en bewustmaking op het gebied van de gemeenschappelijke waarden van de EU op grond van artikel 2 VEU en voor het leveren van bijdragen aan de effectieve uitoefening van rechten krachtens het recht van de Unie.
(7) Burgers van de Unie zijn zich onvoldoende bewust van de rechten die zij aan het burgerschap van de Unie ontlenen, bijvoorbeeld van het actief en passief kiesrecht bij Europese en gemeenteraadsverkiezingen, en het recht op consulaire bescherming van de ambassades van andere lidstaten. Burgers zouden zich beter bewust moeten zijn van deze rechten en met een gerust hart moeten kunnen wonen, reizen, studeren, werken en vrijwilligerswerk doen in een andere lidstaat en erop moeten kunnen vertrouwen dat zij al hun burgerschapsrechten kunnen genieten en uitoefenen en er gelijke toegang toe hebben en dat zij zonder discriminatie volledig aanspraak op hun rechten en de bescherming daarvan kunnen maken, ongeacht waar zij zich in de Unie bevinden. Maatschappelijke organisaties moeten op alle niveaus worden versterkt, zodat zij de gemeenschappelijke waarden van de EU op grond van artikel 2 VEU kunnen bevorderen, beschermen en het bewustzijn met betrekking tot deze waarden kunnen vergroten, alsook een bijdrage kunnen leveren aan de doeltreffende uitoefening van rechten krachtens het recht van de Unie.
Amendement 15 Voorstel voor een verordening Overweging 7 bis (nieuw)
(7 bis) In de resolutie van het Europees Parlement van 2 april 2009 over Europees geweten en totalitarisme en in de conclusies van de Raad van 9-10 juni 2011 over de herinnering aan de misdaden van totalitaire regimes in Europa wordt benadrukt dat het belangrijk is de herinnering aan het verleden levend te houden als middel om een gemeenschappelijke toekomst te bouwen, en wordt gewezen op de waardevolle rol van de Unie bij het faciliteren, delen en bevorderen van de collectieve herinnering aan die misdaden, in een poging om een nieuw leven in te blazen aan de idee van een pluralistische en democratische gemeenschappelijke Europese identiteit.
Amendement 16 Voorstel voor een verordening Overweging 8
(8) Gelijkheid van vrouwen en mannen is een fundamentele waarde en een doelstelling van de Europese Unie. Discriminatie en ongelijke behandeling van vrouwen schendt hun grondrechten en belemmert hun volwaardige politieke, sociale en economische deelname aan de samenleving. Bovendien vormt het bestaan van structurele en culturele barrières een belemmering voor de verwezenlijking van reële gendergelijkheid. Bevordering van gendergelijkheid bij alle activiteiten van de Unie is derhalve een kernactiviteit van de Unie en een motor voor economische groei, en moet derhalve door het programma worden ondersteund.
(8) Gendergelijkheid is een fundamentele waarde en een doelstelling van de Europese Unie. Artikel 8 van deze verordening stelt de Unie tot taak ongelijkheden uit te bannen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen in al haar activiteiten. Toch wordt in Europa, zoals blijkt uit de door het Europees Instituut voor gendergelijkheid gepubliceerde gendergelijkheidsindex van 2017, maar traag vooruitgang geboekt op het gebied van gendergelijkheid. Vaak verzwegen en verborgen intersectionele discriminatie en ongelijke behandeling van vrouwen en meisjes, alsook verschillende vormen van geweld tegen vrouwen, schenden hun grondrechten en belemmeren hun volwaardige politieke, sociale en economische deelname aan de samenleving. Bovendien vormt het bestaan van politieke, structurele en culturele barrières een belemmering voor de verwezenlijking van reële gendergelijkheid. Bevordering van gendergelijkheid bij alle activiteiten van de Unie, onder meer door gendermainstreaming en doelstellingen op het gebied van non-discriminatie te ondersteunen, en door actief stereotypering te bestrijden en verzwegen discriminatie aan te pakken, is derhalve een kernactiviteit van de Unie en een motor voor economische groei, en moet daarom door het programma worden ondersteund.
Amendement 17 Voorstel voor een verordening Overweging 9
(9) Gendergerelateerd geweld en geweld tegen kinderen en jongeren houdt een ernstige schending van de grondrechten in. Geweld blijft in de hele Unie voorkomen in alle sociale en economische contexten, met ernstige gevolgen voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de slachtoffers en voor de samenleving in haar geheel. Kinderen, jongeren en vrouwen zijn bijzonder kwetsbaar voor geweld, met name geweld in nauwe persoonlijke relaties. Er moeten maatregelen worden genomen om de rechten van het kind te bevorderen en om kinderen te beschermen tegen schade en geweld, die een gevaar vormen voor hun lichamelijke en geestelijke gezondheid en een inbreuk vormen op hun recht op ontwikkeling, bescherming en waardigheid. Bestrijding van alle vormen van geweld, bevordering van preventie en bescherming en ondersteuning van slachtoffers zijn prioriteiten van de Unie die bijdragen aan de verwezenlijking van de grondrechten van natuurlijke personen en bijdragen tot de gelijkheid van vrouwen en mannen.
(9) Gendergerelateerd geweld en geweld tegen kinderen, jongeren, ouderen, personen met een handicap, vluchtelingen en migranten, en personen die tot een minderheid behoren, zoals een etnische minderheid of de LGBTQI-gemeenschap, houdt een ernstige schending van de grondrechten in. Geweld blijft in de hele Unie voorkomen in alle sociale en economische contexten, met ernstige gevolgen voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de slachtoffers en voor de samenleving in haar geheel. De bestrijding van gendergerelateerd geweld vereist een multidimensionale aanpak, met juridische, onderwijs-, gezondheidszorg- (inclusief seksuele en reproductieve rechten), economische en andere maatschappelijke aspecten, zoals de ondersteuning van vrouwenrechtenorganisaties, het verstrekken van advies en bijstand en projecten die gericht zijn op de verwezenlijking van een meer gendergelijke samenleving. Schadelijke stereotypen en normen moeten van jongs af aan actief bestreden worden, evenals alle vormen van haatzaaiende uitlatingen en onlinegeweld. Er moeten maatregelen worden genomen om de rechten van het kind te bevorderen en om kinderen te beschermen tegen schade en geweld, die een gevaar vormen voor hun lichamelijke en geestelijke gezondheid en een inbreuk vormen op hun recht op ontwikkeling, bescherming en waardigheid. In het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (het Verdrag van Istanbul) wordt geweld tegen vrouwen gedefinieerd als "alle vormen van gendergerelateerd geweld die leiden of waarschijnlijk zullen leiden tot fysiek, seksueel of psychologisch letsel of leed of economische schade voor vrouwen, met inbegrip van bedreiging met dit soort geweld, dwang of willekeurige vrijheidsberoving, ongeacht of dit in het openbaar of in de privésfeer geschiedt". Bestrijding van alle vormen van geweld, bevordering van preventie en bescherming en ondersteuning van slachtoffers zijn prioriteiten van de Unie die bijdragen aan de verwezenlijking van de grondrechten van natuurlijke personen en bijdragen tot de gelijkheid van vrouwen en mannen. De preventie en de ondersteuning van de rechten van slachtoffers moeten in samenwerking met de doelgroep worden vormgegeven en er moet worden tegemoetgekomen aan de specifieke behoeften van personen die in meerdere opzichten kwetsbaar zijn.
Amendement 18 Voorstel voor een verordening Overweging 9 bis (nieuw)
(9 bis) Vrouwen die niet over identiteitspapieren beschikken, zijn bijzonder kwetsbaar voor geweld en seksueel misbruik en hebben geen toegang tot steun. Het is van cruciaal belang dat een slachtoffergerichte benadering wordt ingevoerd en dat alle vrouwen in de Unie de juiste steun wordt geboden, ongeacht hun verblijfsstatus. In het kader van intersectioneel werk is het van bijzonder belang dat binnen asielprocedures oog is voor genderaspecten, wat tevens kan bijdragen tot een grotere gendergelijkheid.
Amendement 19 Voorstel voor een verordening Overweging 10
(10) Om alle vormen van geweld te voorkomen en bestrijden en de slachtoffers te beschermen, zijn een daadkrachtige politieke inzet en gecoördineerde maatregelen vereist op basis van de methoden en resultaten van de eerdere Daphne-programma's, het programma Rechten, gelijkheid en burgerschap en het programma Justitie. Sinds de lancering van het Daphne-programma in 1997 biedt het financiering ter ondersteuning van de slachtoffers van geweld en ter bestrijding van geweld tegen vrouwen, kinderen en jongeren. Deze financiering heeft veel succes gehad, zowel wat betreft de receptie door de belanghebbenden (overheden, academische instellingen en niet-gouvernementele organisaties) als wat betreft de effectiviteit van de gefinancierde projecten. De gefinancierde projecten hadden betrekking op voorlichting, ondersteuning van slachtoffers en ondersteuning van de activiteiten van niet-gouvernementele organisaties (ngo's) die werkzaam zijn op het terrein. Het programma Daphne was gericht op alle vormen van geweld, zoals huiselijk geweld, seksueel geweld en mensenhandel, alsook nieuwe vormen van geweld, zoals cyberpesten. Het is daarom van belang dat al deze acties worden voortgezet en dat met de resultaten en de daaruit getrokken lessen terdege rekening wordt gehouden bij de uitvoering van het programma.
(10) Om alle vormen van geweld te voorkomen en bestrijden en de slachtoffers te beschermen, zijn een daadkrachtige politieke inzet en gecoördineerde maatregelen vereist op basis van de methoden en resultaten van de eerdere Daphne-programma's, het programma Rechten, gelijkheid en burgerschap en het programma Justitie. Sinds de lancering van het Daphne-programma in 1997 biedt het financiering ter ondersteuning van de slachtoffers van geweld en ter bestrijding van geweld tegen vrouwen, kinderen en jongeren. Deze financiering heeft veel succes gehad, zowel wat betreft de receptie door de belanghebbenden (overheden, academische instellingen en niet-gouvernementele organisaties) als wat betreft de effectiviteit van de gefinancierde projecten. De gefinancierde projecten hadden betrekking op voorlichting, ondersteuning van slachtoffers en ondersteuning van de activiteiten van niet-gouvernementele organisaties (ngo's) die werkzaam zijn op het terrein. Het programma Daphne was gericht op alle vormen van geweld, zoals huiselijk geweld, seksueel geweld, mensenhandel, belaging en schadelijke traditionele praktijken zoals VGV, alsook nieuwe vormen van geweld, zoals cyberpesten en cyberintimidatie. Het is daarom van belang dat al deze acties worden voortgezet, dat in de begroting wordt voorzien in een afzonderlijke toewijzing voor Daphne en dat met de resultaten en de daaruit getrokken lessen terdege rekening wordt gehouden bij de uitvoering van het programma.
Amendement 20 Voorstel voor een verordening Overweging 11
(11) Non-discriminatie is een grondbeginsel van de Unie. Artikel 19 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalt dat discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele oriëntatie moet worden bestreden. Non-discriminatie is ook verankerd in artikel 21 van het Handvest. Er moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de verschillende vormen van discriminatie en ter voorkoming en bestrijding van discriminatie op een of meer gronden moeten parallel passende maatregelen worden uitgewerkt. Via het programma moet steun worden verleend aan acties ter voorkoming en bestrijding van discriminatie, racisme, vreemdelingenhaat, antisemitisme, moslimhaat en andere vormen van onverdraagzaamheid. In dit verband moet ook bijzondere aandacht worden besteed aan het voorkomen en bestrijden van alle vormen van geweld, haat, segregatie en stigmatisering, en aan het bestrijden van pesten, intimidatie en onverdraagzame behandeling. Het programma moet samen met andere activiteiten van de Unie die dezelfde doelstellingen op een wederzijds versterkende manier worden uitgevoerd; dit geldt met name voor de activiteiten bedoeld in de mededeling van de Commissie van 5 april 2011 „Een EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020”10 en de aanbeveling van de Raad van 9 december 2013 over doeltreffende maatregelen voor integratie van de Roma in de lidstaten11.
(11) Non-discriminatie is een grondbeginsel van de Unie. Artikel 19 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalt dat discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele oriëntatie moet worden bestreden. Non-discriminatie is ook verankerd in artikel 21 van het Handvest. Er moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de verschillende vormen van discriminatie, met inbegrip van directe, indirecte en structurele discriminatie, en ter voorkoming en bestrijding van discriminatie op een of meer gronden moeten parallel passende maatregelen worden uitgewerkt. Via het programma moet steun worden verleend aan acties ter voorkoming en bestrijding van discriminatie, racisme, vreemdelingenhaat, afrofobie, antisemitisme, zigeunerhaat, moslimhaat, homofobie en andere vormen van onverdraagzaamheid (zowel online als offline) tegen personen die tot een minderheid behoren, waarbij rekening moet worden gehouden met de meerlagige discriminatie waarmee vrouwen te maken krijgen. In dit verband moet ook bijzondere aandacht worden besteed aan het voorkomen en bestrijden van alle vormen van geweld, haat, segregatie en stigmatisering, en aan het bestrijden van pesten, intimidatie en onverdraagzame behandeling. Het programma moet samen met andere activiteiten van de Unie die dezelfde doelstellingen op een wederzijds versterkende manier worden uitgevoerd; dit geldt met name voor de activiteiten bedoeld in de mededeling van de Commissie van 5 april 2011 "Een EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020"10 en de aanbeveling van de Raad van 9 december 2013 over doeltreffende maatregelen voor integratie van de Roma in de lidstaten11.
Amendement 21 Voorstel voor een verordening Overweging 12
(12) Sociale en fysieke drempels en gebrekkige toegankelijkheid vormen een belemmering voor de volledige feitelijke participatie in de samenleving van mensen met een handicap op voet van gelijkheid met anderen. Mensen met een handicap ondervinden hindernissen bij onder andere de toegang tot de arbeidsmarkt, het volgen van inclusief kwaliteitsonderwijs, het voorkomen van armoede en sociale uitsluiting, de toegang tot culturele initiatieven en de media en de uitoefening van politieke rechten. De Unie en alle lidstaten hebben zich er als partij bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap toe verbonden het volledige genot van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid door alle personen met een handicap te bevorderen, te beschermen en te waarborgen. De bepalingen van dit verdrag zijn een integrerend onderdeel geworden van de rechtsorde van de Unie.
(12) Sociale en fysieke drempels en gebrekkige toegankelijkheid vormen een belemmering voor de volledige feitelijke participatie in de samenleving van personen met een handicap op voet van gelijkheid met anderen. Personen met een handicap, waaronder personen met een langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperking, ondervinden hindernissen bij onder andere de toegang tot de arbeidsmarkt, het volgen van inclusief kwaliteitsonderwijs, het voorkomen van armoede en sociale uitsluiting, de toegang tot culturele initiatieven en de media en de uitoefening van politieke rechten. De Unie en alle lidstaten hebben zich er als partij bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap toe verbonden het volledige genot van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid door alle personen met een handicap te bevorderen, te beschermen en te waarborgen. De bepalingen van dit verdrag, dat verplicht ten uitvoer moet worden gelegd, zijn een integrerend onderdeel geworden van de rechtsorde van de Unie. In dit verband moet het programma bijzondere aandacht besteden aan en financiële steun verlenen voor bewustmakingsactiviteiten met betrekking tot de problemen die personen met een handicap ondervinden en die hen beletten ten volle deel te nemen aan de samenleving en hun rechten uit te oefenen.
Amendement 22 Voorstel voor een verordening Overweging 13
(13) Het recht op eerbiediging van het privéleven, het familie- en gezinsleven, de woning en de communicatie (het recht op privacy) is een grondrecht dat is vastgelegd in artikel 7 van het Handvest van de grondrechten. De bescherming van persoonsgegevens is een grondrecht dat is vastgelegd in artikel 8 van het Handvest van de grondrechten en artikel 16 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Op de naleving van de regels voor de bescherming van persoonsgegevens wordt controle uitgeoefend door onafhankelijke toezichthoudende autoriteiten. Het rechtskader van de Unie, en met name Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad12 en Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad13, bevatten bepalingen die waarborgen dat het recht op de bescherming van persoonsgegevens doeltreffend wordt beschermd. Bij deze wetgevingsinstrumenten zijn de nationale toezichthoudende autoriteiten voor gegevensbescherming belast met de taak de publieke bekendheid met en het inzicht in de risico's, voorschriften, waarborgen en rechten in verband met de verwerking van persoonsgegevens te bevorderen. Gezien het belang van het recht op de bescherming van persoonsgegevens in tijden van snelle technologische ontwikkelingen moet de Unie in staat worden gesteld voorlichtingsactiviteiten uit te voeren en studies en andere relevante activiteiten te verrichten.
(13) Het recht op eerbiediging van het privéleven, het familie- en gezinsleven, de woning en de communicatie (het recht op privacy) is een grondrecht dat is vastgelegd in artikel 7 van het Handvest van de grondrechten. De bescherming van persoonsgegevens is een grondrecht dat is vastgelegd in artikel 8 van het Handvest van de grondrechten en artikel 16 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Op de naleving van de regels voor de bescherming van persoonsgegevens wordt controle uitgeoefend door onafhankelijke toezichthoudende autoriteiten. Het rechtskader van de Unie, en met name Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad12 en Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad13, bevatten bepalingen die waarborgen dat het recht op de bescherming van persoonsgegevens doeltreffend wordt beschermd. Bij deze wetgevingsinstrumenten zijn de nationale toezichthoudende autoriteiten voor gegevensbescherming belast met de taak de publieke bekendheid met en het inzicht in de risico's, voorschriften, waarborgen en rechten in verband met de verwerking van persoonsgegevens te bevorderen. Gezien het belang van het recht op de bescherming van persoonsgegevens in tijden van snelle technologische ontwikkelingen moet de Unie in staat worden gesteld voorlichtingsactiviteiten uit te voeren, maatschappelijke organisaties te steunen bij de bevordering van gegevensbescherming overeenkomstig de normen van de Unie, en studies en andere relevante activiteiten te verrichten.
__________________
__________________
12 PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1.
12 PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1.
13 PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89.
13 PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89.
Amendement 23 Voorstel voor een verordening Overweging 13 bis (nieuw)
(13 bis) De vrijheid van meningsuiting en informatie is verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.Vrije toegang tot informatie, de omstandigheden waarin de media moeten opereren en een verantwoord en veilig gebruik van informatie- en communicatienetwerken zijn bepalend voor de vrije ontwikkeling van de publieke opinie en zijn essentieel voor het waarborgen van een functionele democratie.Het is noodzakelijk dat burgers vaardigheden verwerven met betrekking tot mediageletterdheid om hun kritisch denkvermogen te vergroten, zodat zij complexe realiteiten kunnen onderscheiden en analyseren, onderscheid kunnen maken tussen meningen en feiten en elke vorm van aanzet tot rassenhaat kunnen weerstaan.Daarom moet de Unie de ontwikkeling van mediageletterdheid van alle burgers, ongeacht hun leeftijd, stimuleren door middel van scholing, voorlichting, studies en andere relevante activiteiten.
Amendement 24 Voorstel voor een verordening Overweging 14
(14) Op grond van artikel 24 VWEU stellen het Europees Parlement en de Raad bepalingen vast voor de procedures en voorwaarden voor de indiening van een burgerinitiatief in de zin van artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Zij hebben dat gedaan bij Verordening [(EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad14]. Het programma moet voorzien in financiering van de technische en organisatorische ondersteuning voor de uitvoering van Verordening [(EU) nr. 211/2011] en zo de grondslag vormen voor de uitoefening door de burgers van hun recht om Europese burgerinitiatieven te organiseren en er steun aan te betuigen.
(14) Het Europees burgerinitiatief is het eerste supranationale instrument voor participatieve democratie dat een rechtstreekse band creëert tussen Europese burgers en de instellingen van de Unie. Op grond van artikel 24 VWEU stellen het Europees Parlement en de Raad bepalingen vast voor de procedures en voorwaarden voor de indiening van een burgerinitiatief in de zin van artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Zij hebben dat gedaan bij Verordening [(EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad14]. Het programma moet voorzien in financiering van de technische en organisatorische ondersteuning voor de uitvoering van Verordening [(EU) nr. 211/2011] en zo de grondslag vormen voor de uitoefening door de burgers van hun recht om Europese burgerinitiatieven te organiseren, er steun aan te betuigen en anderen aan te sporen om dergelijke initiatieven te steunen.
_________________
_________________
14 Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 over het burgerinitiatief (PB L 65 van 11.3.2011, blz. 1).
14 Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 over het burgerinitiatief (PB L 65 van 11.3.2011, blz. 1).
Amendement 25 Voorstel voor een verordening Overweging 15
(15) Conform de artikelen 8 en 10 van het VWEU moeten doelstellingen inzake gendermainstreaming en de bestrijding van discriminatie worden geïntegreerd in alle activiteiten van het programma.
(15) Conform de artikelen 8 en 10 van het VWEU moeten doelstellingen inzake gendermainstreaming en de bestrijding van discriminatie worden geïntegreerd in alle activiteiten van het programma en moet het programma waar nodig ook genderbudgettering en gendereffectbeoordeling in alle stadia van het begrotingsproces van de Unie bevorderen. Goede toepassing van gendermainstreaming vereist genderbudgettering in alle relevante begrotingsonderdelen en de toewijzing van adequate middelen en transparantie in de begrotingsonderdelen die bestemd zijn voor de bevordering van gendergelijkheid en de bestrijding van discriminatie op grond van geslacht. De individuele projecten en het programma zelf moeten aan het einde van de financieringsperiode worden beoordeeld op de mate waarin zij hebben bijgedragen aan de verwezenlijking van deze beginselen.
Amendement 26 Voorstel voor een verordening Overweging 17
(17) Krachtens handelingen van de Unie inzake gelijke behandeling richten de lidstaten onafhankelijke organen op om gelijke behandeling te bevorderen, doorgaans instanties voor gelijke behandeling genoemd, die tot taak hebben discriminatie op grond van ras, etnische afstamming en geslacht te bestrijden. Veel lidstaten gaan echter verder dan deze vereisten en bepalen dat instanties voor gelijke behandeling ook bevoegd zijn om op te treden tegen discriminatie op andere gronden, zoals leeftijd, seksuele oriëntatie, godsdienst en overtuiging en handicaps. Instanties voor gelijke behandeling spelen een belangrijke rol voor het bevorderen van gelijkheid en effectieve toepassing van de wetgeving inzake gelijke behandeling, door met name onafhankelijke bijstand te verlenen aan slachtoffers van discriminatie, onafhankelijke onderzoeken over discriminatie uit te voeren, onafhankelijke verslagen te publiceren en aanbevelingen te doen over elk onderwerp in verband met discriminatie in het betrokken land. Het is van essentieel belang dat de werkzaamheden van instanties voor gelijke behandeling wat dit betreft op EU-niveau worden gecoördineerd. In 2007 is Equinet opgericht. De leden ervan zijn de nationale instanties voor gelijke behandeling, zoals vastgelegd in de Richtlijnen 2000/43/EG15 en 2004/113/EG16 van de Raad en de Richtlijnen 2006/54/EG17 en 2010/41/EU18 van het Europees Parlement en de Raad. Equinet neemt een uitzonderlijke positie in, omdat het enige entiteit is die zorgt voor de coördinatie van activiteiten tussen de instanties voor gelijke behandeling. De coördinatieactiviteiten van Equinet zijn van cruciaal belang voor de goede toepassing van de antidiscriminatiewetgeving van de Unie in de lidstaten en moeten worden ondersteund door het programma.
(17) Krachtens handelingen van de Unie inzake gelijke behandeling richten de lidstaten onafhankelijke organen op om gelijke behandeling te bevorderen, doorgaans instanties voor gelijke behandeling genoemd, die tot taak hebben discriminatie op grond van ras, etnische afstamming en geslacht te bestrijden. Veel lidstaten gaan echter verder dan deze vereisten en bepalen dat instanties voor gelijke behandeling ook bevoegd zijn om op te treden tegen discriminatie op andere gronden, zoals taal, leeftijd, seksuele oriëntatie, godsdienst en overtuiging en handicaps. Instanties voor gelijke behandeling spelen een belangrijke rol voor het bevorderen van gelijkheid en effectieve toepassing van de wetgeving inzake gelijke behandeling, door met name onafhankelijke bijstand te verlenen aan slachtoffers van discriminatie, onafhankelijke onderzoeken over discriminatie uit te voeren, onafhankelijke verslagen te publiceren en aanbevelingen te doen over elk onderwerp in verband met discriminatie in het betrokken land. Het is van essentieel belang dat de werkzaamheden van alle instanties voor gelijke behandeling die op dit gebied actief zijn, op EU-niveau worden gecoördineerd. In 2007 werd Equinet opgericht. De leden ervan zijn de nationale instanties voor gelijke behandeling, zoals vastgelegd in de Richtlijnen 2000/43/EG15 en 2004/113/EG16 van de Raad en de Richtlijnen 2006/54/EG17 en 2010/41/EU18 van het Europees Parlement en de Raad. Op 22 juni 2018 werd door de Commissie een aanbeveling vastgesteld betreffende normen voor organen voor gelijke behandeling. Deze aanbeveling heeft betrekking op het mandaat, de onafhankelijk, de doeltreffendheid en de coördinatie en samenwerking tussen organen voor gelijke behandeling. Equinet neemt een uitzonderlijke positie in, omdat het enige entiteit is die zorgt voor de coördinatie van activiteiten tussen de instanties voor gelijke behandeling. De coördinatieactiviteiten van Equinet zijn van cruciaal belang voor de goede toepassing van de antidiscriminatiewetgeving van de Unie in de lidstaten en moeten worden ondersteund door het programma.
__________________
__________________
15 Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22).
15 Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22).
16 Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37).
16 Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37).
17 Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23).
17 Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23).
18 Richtlijn 2010/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG van de Raad (PB L 180 van 15.7.2010, blz. 1).
18 Richtlijn 2010/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG van de Raad (PB L 180 van 15.7.2010, blz. 1).
Amendement 27 Voorstel voor een verordening Overweging 17 bis (nieuw)
(17 bis) Om de toegang tot het programma te vergemakkelijken en onpartijdig advies en praktische informatie met betrekking tot het programma te verstrekken, moeten in de lidstaten contactpunten worden opgezet, die ondersteuning kunnen bieden aan begunstigden en aanvragers. De in het kader van het programma opgezette contactpunten moeten hun taken onafhankelijk kunnen uitvoeren, zonder dat daarbij sprake is van directe ondergeschiktheid aan of inmenging in hun besluitvorming door de overheid. De contactpunten kunnen worden beheerd door lidstaten, maatschappelijke organisaties of consortia van maatschappelijke organisaties. De contactpunten mogen geen verantwoordelijkheden hebben met betrekking tot de selectie van projecten.
Amendement 28 Voorstel voor een verordening Overweging 18
(18) Onafhankelijke mensenrechteninstanties en maatschappelijke organisaties spelen een essentiële rol voor de bevordering en bescherming van en de voorlichting over de gemeenschappelijke waarden van de Unie bedoeld in artikel 2 VEU, en leveren een essentiële bijdrage aan het effectieve genot van de rechten die voortvloeien uit het Unierecht, waaronder het Handvest van de grondrechten van de EU. Zoals ook is aangegeven in de resolutie van het Europees Parlement van 18 april 2018 is voldoende financiële steun van cruciaal belang voor de ontwikkeling van een gunstige en duurzame omgeving waarbinnen maatschappelijke organisaties hun rol kunnen versterken en hun taken onafhankelijk en effectief kunnen uitoefenen. Als aanvulling op de nationale inspanningen dient de financiering door de EU er derhalve toe bij te dragen dat onafhankelijke maatschappelijke organisaties die zich voor de mensenrechten inzetten en waarvan de activiteiten (zoals belangenbehartiging en optreden als waakhond) de strategische handhaving bevorderen van de rechten die voortvloeien uit het Unierecht en het Handvest van de grondrechten van de EU, worden ondersteund, meer mogelijkheden krijgen en hun capaciteit kunnen vergroten, en dat de gemeenschappelijke waarden op nationaal niveau worden beschermd, bevorderd en uitgedragen.
(18) Onafhankelijke mensenrechteninstanties, maatschappelijke organisaties en mensenrechtenactivisten spelen een essentiële rol in de bevordering en bescherming van en de voorlichting over de gemeenschappelijke waarden van de Unie bedoeld in artikel 2 VEU, en leveren een essentiële bijdrage aan het effectieve genot van de rechten die voortvloeien uit het Unierecht, waaronder het Handvest van de grondrechten van de EU. Zoals ook is aangegeven in de resolutie van het Europees Parlement van 19 april 2018 zijn meer financiering en voldoende financiële steun van cruciaal belang voor de ontwikkeling van een gunstige en duurzame omgeving waarbinnen maatschappelijke organisaties hun rol kunnen versterken en hun taken onafhankelijk en effectief kunnen uitoefenen. Als aanvulling op de nationale inspanningen dient de financiering door de EU er derhalve toe bij te dragen, onder meer via toereikende basisfinanciering en vereenvoudigde kostenopties en financiële regels en procedures, dat onafhankelijke maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor waarden van de Unie zoals democratie, de rechtsstaat en de grondrechten en waarvan de activiteiten (zoals belangenbehartiging en optreden als waakhond) de strategische handhaving bevorderen van de rechten die voortvloeien uit het Unierecht en het Handvest van de grondrechten van de EU, worden ondersteund, meer mogelijkheden krijgen en hun capaciteit kunnen vergroten, en dat de gemeenschappelijke waarden op lokaal, regionaal, nationaal en transnationaal niveau worden beschermd, bevorderd en uitgedragen.
Amendement 29 Voorstel voor een verordening Overweging 19
(19) De Commissie moet zorgen voor de algehele samenhang, complementariteit en synergie met het werk van de organen en instanties van de Unie, in het bijzonder het Europees Instituut voor gendergelijkheid en het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, en moet de balans opmaken van het werk dat andere nationale en internationale actoren verrichten op de gebieden die onder het programma vallen.
(19) De Commissie moet zorgen voor de algehele samenhang, complementariteit en synergie met het werk van de organen en instanties van de Unie, in het bijzonder het Europees Instituut voor gendergelijkheid en het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, en moet de balans opmaken van het werk dat andere nationale en internationale actoren verrichten op de gebieden die onder het programma vallen. De Commissie moet de deelnemers aan dit programma actief begeleiden bij het gebruikmaken van de verslagen en middelen die door deze organen en instanties van de Unie worden gegenereerd, zoals de instrumenten voor genderbewuste begroting en gendereffectbeoordeling, die door het Europees Instituut voor gendergelijkheid ontwikkeld zijn.
Amendement 30 Voorstel voor een verordening Overweging 19 bis (nieuw)
(19 bis) De Unie moet beschikken over een alomvattend mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten, waarmee het regelmatige en gelijkwaardige toezicht op alle lidstaten kan worden gewaarborgd en de nodige informatie wordt geboden voor de invoering van maatregelen in verband met algemene tekortkomingen op het gebied van de waarden van de Unie in de lidstaten.
Amendement 31 Voorstel voor een verordening Overweging 20
(20) Het programma moet onder bepaalde voorwaarden openstaan voor deelname van de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), alsmede EVA-landen die geen lid zijn van de EER en andere Europese landen. Toetredende landen, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten waarop een pretoetredingsstrategie van toepassing is, dienen eveneens aan het programma te kunnen deelnemen.
(20) Wat de tenuitvoerlegging van de specifieke doelstellingen betreft op het gebied van de bevordering van gendergelijkheid en gelijke rechten en de bevordering van de deelname van burgers aan het democratisch bestel van de Unie op lokaal, regionaal, nationaal en transnationaal niveau, alsook op het gebied van de bestrijding van geweld, moet het programma onder bepaalde voorwaarden openstaan voor deelname van de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), alsmede EVA-landen die geen lid zijn van de EER en andere Europese landen. Toetredende landen, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten waarop een pretoetredingsstrategie van toepassing is, dienen eveneens aan het programma te kunnen deelnemen.
Amendement 32 Voorstel voor een verordening Overweging 21
(21) Met het oog op een doeltreffende toewijzing van middelen uit de algemene begroting van de Unie is het noodzakelijk om de Europese toegevoegde waarde van alle uitgevoerde acties en hun complementariteit met het optreden van de lidstaten te waarborgen, en toe te zien op de samenhang, complementariteit en synergie met financieringsprogramma's die beleidsterreinen ondersteunen die onderling nauw verbonden zijn, in het bijzonder binnen het kader van het Fonds voor justitie, rechten en waarden – en derhalve het programma Justitie – en het programma Creatief Europa en Erasmus+, teneinde het potentieel van culturele kruisbestuiving op het gebied van cultuur, media, kunst, onderwijs en creativiteit te verwezenlijken. Er dienen synergieën te worden gecreëerd met andere Europese financieringsprogramma's, met name op het gebied van werkgelegenheid, de eengemaakte markt, ondernemerschap, jeugdzaken, gezondheid, burgerschap, justitie, migratie, veiligheid, onderzoek, innovatie, technologie, industrie, cohesie, toerisme, externe betrekkingen, handel en ontwikkeling.
(21) Met het oog op een doeltreffende toewijzing van middelen uit de algemene begroting van de Unie is het noodzakelijk om de Europese toegevoegde waarde van alle uitgevoerde acties, met inbegrip van acties op lokaal, nationaal en internationaal niveau, die gericht zijn op de bevordering en bescherming van de in artikel 2 VEU verankerde waarden, te waarborgen. De Commissie moet streven naar consistentie, synergieën en complementariteit met het optreden van de lidstaten en met andere financieringsprogramma's die beleidsterreinen ondersteunen die nauw verband houden met het Fonds voor justitie, rechten en waarden, alsook met het programma Creatief Europa en Erasmus+, evenals met beleidsmaatregelen van de Unie op dit gebied.
Amendement 33 Voorstel voor een verordening Overweging 21 bis (nieuw)
(21 bis) Overeenkomstig artikel 9 VWEU dienen een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van een adequate sociale bescherming en de bestrijding van sociale uitsluiting te worden bevorderd. Acties in het kader van het programma moeten daarom gericht zijn op synergieën tussen de bestrijding van armoede, sociale uitsluiting en uitsluiting van de arbeidsmarkt en de bevordering van gelijkheid en de bestrijding van alle vormen van discriminatie. Het programma moet daarom aldus ten uitvoer worden gelegd dat zo veel mogelijk gestreefd wordt naar synergieën en complementariteit tussen de diverse onderdelen van dit programma en het Europees Sociaal Fonds+. Daarnaast moeten er synergieën worden gecreëerd met Erasmus en het Europees Sociaal Fonds Plus, om ervoor te zorgen dat deze fondsen gezamenlijk een bijdrage leveren aan de verwezenlijking van kwalitatief hoogstaand onderwijs en gelijke kansen voor iedereen.
Amendement 34 Voorstel voor een verordening Overweging 22 bis (nieuw)
(22 bis) Het is van belang om te zorgen voor degelijk financieel beheer van het programma en de uitvoering daarvan, die zo effectief en gebruikersvriendelijk mogelijk moet zijn, waarbij eveneens gezorgd moet worden voor wettelijke zekerheid en de toegankelijkheid van het programma voor alle deelnemers.
Amendement 35 Voorstel voor een verordening Overweging 22 ter (nieuw)
(22 ter) Bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma moeten een betere uitvoering en een betere kwaliteit van de bestedingen als richtsnoeren worden gehanteerd, en moet daarbij worden gewaarborgd dat de financiële middelen optimaal worden gebruikt.
Amendement 36 Voorstel voor een verordening Overweging 23
(23) Verordening (EU, Euratom) [nieuw Financieel Reglement], hierna „Financieel Reglement” genoemd, is op dit programma van toepassing. De verordening bevat regels voor de uitvoering van de Uniebegroting, daaronder begrepen regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirecte uitvoering, financiële bijstand, financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties.
(23) Verordening (EU, Euratom) [nieuw Financieel Reglement], hierna "Financieel Reglement" genoemd, is op dit programma van toepassing. De verordening bevat regels voor de uitvoering van de Uniebegroting, daaronder begrepen regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirecte uitvoering, financiële bijstand, financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties, alsmede vereisten betreffende volledige transparantie met betrekking tot het gebruik van middelen, goed financieel beheer en verstandige besteding van middelen. Met name regels betreffende de mogelijkheid voor lokale, regionale, nationale en transnationale maatschappelijke organisaties, waaronder voor lokale maatschappelijke basisorganisaties, om te worden gefinancierd door middel van meerjarige exploitatiesubsidies, doorgifte van subsidies (financiële steun aan derden) en bepalingen ter waarborging van snelle en flexibele subsidieprocedures, zoals een aanvraagprocedure die uit twee stappen bestaat, gebruiksvriendelijke aanvragen en rapportageprocedures, moeten in het kader van de uitvoering van dit programma worden toegepast en verder worden versterkt.
Amendement 37 Voorstel voor een verordening Overweging 24
(24) De financieringsvormen en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze begroting moeten worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden voor het vervullen van de specifieke doelstellingen van de acties en voor het behalen van resultaten, waarbij met name rekening wordt gehouden met de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Dit houdt mede in het gebruik van vaste bedragen, vaste percentages en eenheidskosten, alsook financiering die niet gekoppeld is aan de kosten, als bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement. Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad20, Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad21, Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad22 en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad23 moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door evenredige maatregelen, daaronder begrepen voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden en fraude, terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 administratieve onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie (EOM) overgaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad24. Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het EOM en de Europese Rekenkamer alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.
(24) De financieringsvormen en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze begroting moeten worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden voor het vervullen van de specifieke doelstellingen van de acties en voor het behalen van resultaten, waarbij met name rekening wordt gehouden met de kosten van controles, de administratieve lasten, de grootte en capaciteit van de betrokken belanghebbenden en de beoogde begunstigden, en het verwachte risico van niet-naleving. Dit houdt mede in het gebruik van vaste bedragen, vaste percentages, eenheidskosten en doorgifte van subsidies, alsook medefinancieringsvereisten waarbij rekening wordt gehouden met vrijwilligerswerk en financiering die niet gekoppeld is aan de kosten, als bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement. Medefinancieringsvereisten moeten ook bijdragen in natura omvatten en moeten in geval van beperkte aanvullende middelen verruimd kunnen worden. Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad20, Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad21, Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad22 en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad23 moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door evenredige maatregelen, daaronder begrepen voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden en fraude, terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 administratieve onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie (EOM) overgaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad24. Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het EOM en de Europese Rekenkamer alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.
__________________
__________________
20 Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
20 Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
21 Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).
21 Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).
22 Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
22 Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
23 Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie („EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
23 Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie ("EOM") (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
24 Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
24 Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
Amendement 38 Voorstel voor een verordening Overweging 25
(25) Derde landen die lidstaat zijn van de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen deelnemen aan Unieprogramma's in het kader van de samenwerking binnen de EER-overeenkomst, die in de uitvoering van programma's bij een besluit uit hoofde van die overeenkomst voorziet. Derde landen kunnen ook deelnemen op grond van andere rechtsinstrumenten. In deze verordening moet een specifieke bepaling worden opgenomen waarbij de nodige rechten worden toegekend en toegang wordt verleend aan de bevoegde ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen.
(25) Wat de tenuitvoerlegging van de specifieke doelstellingen betreft op het gebied van de bevordering van gendergelijkheid, rechten en de deelname van burgers aan het democratisch bestel van de Unie op lokaal, regionaal, nationaal en transnationaal niveau, alsook op het gebied van de bestrijding van geweld, kunnen derde landen die lidstaat zijn van de Europese Economische Ruimte (EER) deelnemen aan Unieprogramma's in het kader van de samenwerking binnen de EER-overeenkomst, die in de uitvoering van programma's bij een besluit uit hoofde van die overeenkomst voorziet. Derde landen kunnen ook deelnemen op grond van andere rechtsinstrumenten. In deze verordening moet een specifieke bepaling worden opgenomen waarbij de nodige rechten worden toegekend en toegang wordt verleend aan de bevoegde ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen.
Amendement 39 Voorstel voor een verordening Overweging 26 bis (nieuw)
(26 bis) Het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten heeft tot doel de Unie in staat te stellen haar begroting beter te beschermen wanneer tekortkomingen in de rechtsstaat afbreuk doen of dreigen te doen aan een goed financieel beheer of aan de financiële belangen van de Unie. Het is bedoeld als aanvulling van het programma Rechten en waarden, dat een ander doel beoogt aangezien het gericht is op de financiering van beleid op het gebied van grondrechten en Europese waarden, en daarmee op het leven van mensen en hun deelname aan de samenleving.
Amendement 40 Voorstel voor een verordening Overweging 27
(27) Volgens [verwijzing dienovereenkomstig aan te passen volgens het nieuwe besluit inzake landen en gebieden overzee: artikel 94 van Besluit 2013/755/EU van de Raad25] komen in landen en gebieden overzee (LGO's) gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft.
(27) Volgens [verwijzing dienovereenkomstig aan te passen volgens het nieuwe besluit inzake landen en gebieden overzee: artikel 94 van Besluit 2013/755/EU van de Raad25] komen in landen en gebieden overzee (LGO's) gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft. Bij de uitvoering van het programma moet rekening worden gehouden met de problemen die rijzen ten gevolge van de afgelegen geografische ligging van de LGO's en moet de daadwerkelijke deelname van deze landen en gebieden aan het programma worden gemonitord en regelmatig worden geëvalueerd.
__________________
__________________
25 Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie („LGO-besluit”) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).
25 Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie ("LGO-besluit") (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).
Amendement 41 Voorstel voor een verordening Overweging 28
(28) Gelet op het belang van de strijd tegen klimaatverandering, overeenkomstig de verplichtingen die de Unie is aangegaan voor de uitvoering van de overeenkomst van Parijs en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties zal dit programma bijdragen tot de mainstreaming van klimaatactie en de verwezenlijking van het algemene streefcijfer dat 25 % van de uitgaven op de EU-begroting de klimaatdoelstellingen ondersteunt. Bij de voorbereiding en de uitvoering van het programma zullen relevante acties worden vastgesteld en bij de tussentijdse evaluatie zullen deze opnieuw worden beoordeeld.
(28) Gezien het belang van de strijd tegen klimaatverandering en in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties uit te voeren, zal dit programma bijdragen aan de mainstreaming van klimaatactie en aan het algemene streven dat gedurende de MFK-periode 2021-2027 25 % van de EU-begrotingsuitgaven klimaatdoelstellingen ondersteunen, en dat zo spoedig mogelijk, en uiterlijk in 2027, een streefcijfer van 30 % jaarlijks wordt gehaald. Bij de voorbereiding en de uitvoering van het programma zullen relevante acties worden vastgesteld en bij de tussentijdse evaluatie zullen deze opnieuw worden beoordeeld.
Amendement 42 Voorstel voor een verordening Overweging 29
(29) Overeenkomstig de punten 22 en 23 van het interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 moet dit programma worden geëvalueerd op basis van informatie die is verzameld aan de hand van specifieke monitoringvoorschriften, waarbij overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, moeten worden vermeden. Waar passend kunnen in die voorschriften meetbare indicatoren worden opgenomen op basis waarvan de effecten van het programma op het terrein worden beoordeeld.
(29) Overeenkomstig de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 moet dit programma worden geëvalueerd op basis van informatie die is verzameld aan de hand van specifieke monitoringvoorschriften, waarbij overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, moeten worden vermeden. In dit verband kan het voor sommige aanvragers en begunstigden die mogelijk niet over de nodige (personele) middelen beschikken, zoals maatschappelijke organisaties, lokale overheidsinstanties en sociale partners, moeilijk zijn om aan de monitoring- en rapportage vereisten voldoen. Waar passend kunnen in die voorschriften meetbare indicatoren worden opgenomen op basis waarvan de effecten van het programma op het terrein worden beoordeeld.
Amendement 43 Voorstel voor een verordening Overweging 30
(30) Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden gedelegeerd om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de indicatoren die zijn vastgesteld in de artikelen 14 en 16 en in bijlage II. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
(30) Ter aanvulling van deze verordening, met het oog op de uitvoering van het programma en de waarborging van de doeltreffende evaluatie van de voortgang ervan in de richting van de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden gedelegeerd om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de werkprogramma's die zijn vastgesteld in artikel 13 en de indicatoren die zijn vastgesteld in de artikelen 14 en 16 en in bijlage II. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Amendement 44 Voorstel voor een verordening Overweging 31
(31) Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad26.
Schrappen
__________________
26Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
Amendement 45 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1
Bij deze verordening wordt het programma Rechten en waarden ingesteld, hierna „het programma” genoemd.
Bij deze verordening wordt het programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden ingesteld, hierna "het programma" genoemd.
Amendement 46 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 2
In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begroting voor de periode 2021–2027, de vormen van financiering door de Unie alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.
In deze verordening worden de doelstellingen en het toepassingsgebied van het programma, de begroting voor de periode 2021-2027, de vormen van financiering door de Unie alsmede de voorwaarden voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.
Amendement 47 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 1
1. De algemene doelstelling van het programma is de bescherming en bevordering van de rechten en waarden die in de EU-Verdragen zijn verankerd, onder meer door ondersteuning van maatschappelijke organisaties met het oog op de instandhouding van een open, democratische en inclusieve samenleving.
1. De algemene doelstelling van het programma is de bescherming en bevordering van de rechten en waarden die in de Verdragen zijn verankerd, waaronder democratie, de rechtsstaat en de grondrechten, zoals vastgelegd in artikel 2 VEU, met name door maatschappelijke organisaties (vooral basisorganisaties) op lokaal, regionaal, nationaal en transnationaal niveau te ondersteunen en hun capaciteit te vergroten, en door democratische participatie door burgers aan te moedigen, met het oog op de instandhouding en verdere ontwikkeling van een open, op rechten gebaseerde, democratische, gelijkwaardige en inclusieve samenleving.
Amendement 48 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 2 – letter -a (nieuw)
-a) bescherming en bevordering van de democratie en de rechtsstaat op lokaal, regionaal, nationaal en transnationaal niveau (onderdeel Waarden van de Unie);
Amendement 49 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 2 – letter a
a) bevordering van gelijkheid en rechten (onderdeel Gelijkheid en rechten)
a) bevordering van gelijkheid, met inbegrip van gendergelijkheid, rechten en non-discriminatie, en ondersteuning van gendermainstreaming (onderdeel Gelijkheid, rechten en gendergelijkheid);
Amendement 50 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 2 – letter b
b) bevordering van de betrokkenheid van de burgers bij en hun participatie in het democratisch bestel van de Unie (onderdeel Betrokkenheid en participatie van de burger)
b) bewustmaking van de burgers, en met name van jongeren, van het feit dat de Unie belangrijk is, door middel van activiteiten die erop gericht zijn de herinnering levendig te houden aan de historische gebeurtenissen die hebben geleid tot het ontstaan ervan, en bevordering van de democratie, vrijheid van meningsuiting, pluriformiteit, de betrokkenheid van de burgers, burgerbijeenkomsten en de participatie van de burgers in het democratisch bestel van de Unie (onderdeel Actief burgerschap);
Amendement 51 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 2 – letter c
c) bestrijding van geweld (onderdeel Daphne).
c) bestrijding van geweld, waaronder gendergerelateerd geweld (onderdeel Daphne).
Amendement 52 Voorstel voor een verordening Artikel 2 bis (nieuw)
Artikel 2 bis
Onderdeel Waarden van de Unie
In het kader van de algemene doelstelling in artikel 2, lid 1, en de specifieke doelstelling in artikel 2, lid 2, onder -a), is het programma vooral gericht op:
a) de bescherming en bevordering van de democratie en de rechtsstaat, waaronder door de ondersteuning van activiteiten van maatschappelijke organisaties ter bevordering van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en doeltreffende rechterlijke bescherming, onder meer van de grondrechten, door onafhankelijke rechtbanken; steunverlening aan onafhankelijke mensenrechtenverdedigers en maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met het monitoren van de eerbiediging van de rechtsstaat, evenals ondersteuning van de bescherming van klokkenluiders en initiatieven ter bevordering van de gemeenschappelijke cultuur van transparantie, goed bestuur en corruptiebestrijding;
b) de bevordering van de opbouw van een democratischere Unie, evenals de bescherming en de vergroting van het besef van de in de Verdragen verankerde rechten en waarden door financiële steun te bieden aan onafhankelijke maatschappelijke organisaties die deze waarden op lokaal, regionaal, nationaal en transnationaal niveau bevorderen en cultiveren en zo een omgeving scheppen waarin een democratische dialoog kan worden gevoerd, en de vrijheid van meningsuiting versterken, alsook de vrijheid van vreedzame vergadering en vereniging, de vrijheid en pluriformiteit van de media en de academische vrijheid.
Amendement 53 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – titel
Onderdeel Gelijkheid en rechten
Onderdeel Gelijkheid, rechten en gendergelijkheid
Amendement 54 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – alinea 1 – inleidende formule
In het kader van de specifieke doelstelling in artikel 2, lid 2, ander a), is het programma vooral gericht op:
In het kader van de algemene doelstelling in artikel 2, lid 1, en de specifieke doelstelling in artikel 2, lid 2, onder a), is het programma vooral gericht op:
Amendement 55 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – alinea 1 – letter a
a) het voorkomen en bestrijden van ongelijkheid en discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele oriëntatie, en het ondersteunen van een alomvattend beleid ter bevordering van gendergelijkheid en discriminatiebestrijding en de mainstreaming daarvan, en van beleid ter bestrijding van racisme en alle vormen van onverdraagzaamheid;
a) het bevorderen van gelijkheid en het voorkomen en bestrijden van ongelijkheid en discriminatie op grond van geslacht, ras, sociale of etnische afstamming, huidskleur, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, handicap, leeftijd, seksuele oriëntatie of andere gronden, en het ondersteunen van een alomvattend beleid ter bevordering van gelijkheid en discriminatiebestrijding en de mainstreaming daarvan, alsook van beleid ter bestrijding van racisme en alle vormen van onverdraagzaamheid, zowel online als offline;
Amendement 56 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – alinea 1 – letter a bis (nieuw)
a bis) het ondersteunen van alomvattende beleidsmaatregelen en programma's ter bevordering van de vrouwenrechten, gendergelijkheid, de versterking van de positie van vrouwen en gendermainstreaming;
Amendement 57 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – titel
Onderdeel Betrokkenheid en participatie van de burger
Onderdeel Actief burgerschap
Amendement 58 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – alinea 1 – inleidende formule
In het kader van de specifieke doelstelling in artikel 2, lid 2, ander b), is het programma vooral gericht op:
In het kader van de specifieke doelstelling in artikel 2, lid 2, onder a), worden met het programma de volgende doelstellingen nagestreefd:
Amendement 59 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – alinea 1 – letter a
a) het vergroten van het inzicht van de burgers in de Unie, haar geschiedenis, haar cultureel erfgoed en haar culturele diversiteit;
a) het ondersteunen van projecten van burgers, met bijzondere aandacht voor jongeren, die erop gericht zijn mensen ertoe aan te moedigen zich niet alleen de gebeurtenissen te herinneren die aan de oprichting van de Unie zijn voorafgegaan, welke de kern uitmaken van haar historisch geheugen, maar ook meer te weten te komen over hun gedeelde geschiedenis, cultuur en waarden, en een idee te krijgen van hun gemeenschappelijk cultureel erfgoed en van de culturele en taaldiversiteit, die de basis vormen voor een gemeenschappelijke toekomst; het bevorderen van het inzicht van de burgers in de Unie, haar oorsprong, bestaansreden en verworvenheden, en het vergroten van hun bewustzijn van haar huidige en toekomstige uitdagingen en van het feit dat wederzijds begrip en verdraagzaamheid, die de kern vormen van het Europese project, belangrijk zijn;
Amendement 60 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – alinea 1 – letter a bis (nieuw)
a bis) het bevorderen en ondersteunen van de uitwisseling van goede praktijken met betrekking tot formeel en informeel onderwijs met het oog op Europees burgerschap;
Amendement 61 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – alinea 1 – letter b
b) het bevorderen van uitwisseling en samenwerking tussen burgers van verschillende landen; het bevorderen van democratische participatie van de burgers, waardoor burgers en representatieve organisaties hun standpunten over alle onderdelen van het optreden van de Unie kenbaar kunnen maken en publiekelijk kunnen uitwisselen.
b) het bevorderen van de publieke dialoog door middel van stedenbanden en bijeenkomsten van burgers, en met name van jongeren, en door middel van samenwerking tussen gemeenten, lokale gemeenschappen en maatschappelijke organisaties van verschillende landen, om de betrokkenen rechtstreeks en op praktische wijze de rijkdom te laten ervaren van de weelde aan culturele diversiteit en cultureel erfgoed in de Unie en de betrokkenheid van de burgers in de samenleving te vergroten;
Amendement 62 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – alinea 1 – letter b bis (nieuw)
b bis) het aanmoedigen en versterken van de participatie van de burgers in het democratisch bestel van de Unie op lokaal, nationaal en transnationaal niveau; het mogelijk maken voor burgers en verenigingen om de interculturele dialoog te bevorderen en behoorlijke openbare debatten te voeren over alle onderdelen van het optreden van de Unie en zo bij te dragen aan de vormgeving van de politieke agenda van de Unie; het ondersteunen van georganiseerde gezamenlijke initiatieven, in de vorm van verenigingen en netwerken van rechtspersonen, om de in de vorige leden genoemde doelstellingen doeltreffender ten uitvoer te leggen.
Amendement 63 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – alinea 1 – inleidende formule
In het kader van de specifieke doelstelling in artikel 2, lid 2, ander c), is het programma vooral gericht op:
In het kader van de algemene doelstelling in artikel 2, lid 1, en de specifieke doelstelling in artikel 2, lid 2, onder c), is het programma vooral gericht op:
Amendement 64 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – alinea 1 – letter -a (nieuw)
-a) het voorkomen en bestrijden van alle vormen van gendergerelateerd geweld tegen vrouwen en het bevorderen van de volledige tenuitvoerlegging van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (het Verdrag van Istanbul) op alle niveaus; en
Amendement 65 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – alinea 1 – letter a
a) het voorkomen en bestrijden van alle vormen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen, alsmede geweld tegen andere groepen die risico lopen;
a) het voorkomen en bestrijden van alle vormen van geweld tegen kinderen en jongeren, alsmede van geweld tegen andere groepen die risico lopen, zoals de LGBTQI-gemeenschap, personen met een handicap, minderheden, ouderen en migranten en vluchtelingen;
Amendement 66 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – alinea 1 – letter b
b) het ondersteunen en beschermen van slachtoffers van dergelijk geweld.
b) het ondersteunen en beschermen van slachtoffers van dergelijk geweld, waaronder door activiteiten van maatschappelijke organisaties te ondersteunen die erop gericht zijn voor al deze slachtoffers de toegang tot de rechter, de toegang tot slachtofferhulp en de mogelijkheden om veilig aangifte te doen, te vergemakkelijken en te waarborgen, alsook het ondersteunen en het waarborgen van een gelijk beschermingsniveau in de hele EU voor slachtoffers van gendergerelateerd geweld.
Amendement 67 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 1
1. De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2021–2027 bedragen [641 705 000] EUR in lopende prijzen.
1. De financiële middelen voor de uitvoering van het programma over de periode 2021-2027 bedragen [1 627 000 000] EUR in prijzen van 2018[1 834 000 000 EUR in lopende prijzen].
Amendement 68 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 2 – letter -a (nieuw)
-a) [754 062 000 EUR in prijzen van 2018] [850 000 000 EUR in lopende prijzen] (d.w.z. 46,34 % van het totale bedrag) voor de specifieke doelstellingen bedoeld in artikel 2, lid 2, onder -a);
Amendement 69 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 2 – letter a
a) [408 705 000] EUR voor de specifieke doelstellingen bedoeld in artikel 2, lid 2, onder a) en c);
a) [429 372 000 EUR in prijzen van 2018] [484 000 000 EUR in lopende prijzen] (d.w.z. 26,39 % van het totale bedrag) voor de specifieke doelstellingen bedoeld in artikel 2, lid 2, onder a) en c);
Amendement 70 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 2 – letter b
b) [233 000 000] EUR voor de specifieke doelstelling bedoeld in artikel 2, lid 2, onder b).
b) [443 566 000 EUR in prijzen van 2018] [500 000 000 EUR in lopende prijzen] (d.w.z. 27,26 % van het totale bedrag) voor de specifieke doelstellingen bedoeld in artikel 2, lid 2, onder b).
Amendement 71 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 2 – alinea 1 bis (nieuw)
De Commissie wijst ten minste 50 % van de onder -a) en a) bedoelde bedragen toe voor de ondersteuning van activiteiten van maatschappelijke organisaties, waarvan ten minste 65 % aan lokale en regionale maatschappelijke organisaties wordt toegewezen.
De Commissie wijkt ten hoogste met vijf procentpunten af van de in bijlage -I, onder a), vervatte toegewezen percentages van de financiële middelen. Mocht het nodig blijken deze limiet te overschrijden, dan is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage -I, onder a), te wijzigen door de toegewezen percentages van de voor het programma uitgetrokken financiële middelen met vijf tot tien procentpunten aan te passen.
Amendement 72 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 5
5. Op verzoek van de lidstaten kunnen de aan hen in gedeeld beheer toegewezen middelen worden overgeschreven naar het programma. De Commissie voert die middelen uit overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder a), van het Financieel Reglement op directe wijze dan wel overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder c), van het Financieel Reglement op indirecte wijze. Indien mogelijk worden die middelen gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.
5. Op verzoek van de lidstaten of de Commissie kunnen de aan de lidstaten in gedeeld beheer toegewezen middelen worden overgeheveld naar het programma. De Commissie wendt die middelen op directe wijze aan overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder a), van het Financieel Reglement. Indien mogelijk worden die middelen gebruikt ten voordele van de lidstaat.
Amendement 73 Voorstel voor een verordening Artikel 6 bis (nieuw)
Artikel 6 bis
Mechanisme voor de ondersteuning van waarden
1. In uitzonderlijke gevallen, wanneer zich in een lidstaat een ernstige en snelle verslechtering op het gebied van de naleving van de in artikel 2 VEU verankerde waarden van de Unie voordoet en het risico bestaat dat deze waarden onvoldoende worden beschermd en bevorderd, mag de Commissie een oproep doen tot het indienen van voorstellen in de vorm van een versnelde procedure voor subsidieaanvragen door maatschappelijke organisaties, teneinde de democratische dialoog in de betrokken lidstaat te vergemakkelijken, te ondersteunen en te bevorderen en de tekortkomingen met betrekking tot de naleving van de in artikel 2 VEU verankerde waarden aan de orde te stellen.
2. De Commissie wijst ten hoogste 5 % van de in artikel 6, lid 2, onder -a), bedoelde bedragen toe aan het in lid 1 van dit artikel bedoelde mechanisme voor de ondersteuning van waarden. Aan het einde van elk begrotingsjaar hevelt de Commissie eventuele niet-toegewezen middelen in het kader van dit mechanisme over ter ondersteuning van andere acties die binnen de doelstellingen van het programma vallen.
3. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast te stellen om het in lid 1 van dit artikel bedoelde mechanisme voor de ondersteuning van waarden in werking te stellen. De inwerkingstelling van het mechanisme is gebaseerd op alomvattende, regelmatige en op bewijs gebaseerde monitoring en evaluatie van de situatie van de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten in alle lidstaten.
Amendement 74 Voorstel voor een verordening Artikel 8 – lid 1
1. Het programma wordt uitgevoerd in direct beheer in overeenstemming met het Financieel Reglement of in indirect beheer met organen als bedoeld in artikel 61, lid 1, onder c), van het Financieel Reglement.
1. Het programma wordt uitgevoerd in direct beheer in overeenstemming met het Financieel Reglement of in indirect beheer met organen als bedoeld in artikel 62, lid 1, onder c), van het Financieel Reglement.
Amendement 75 Voorstel voor een verordening Artikel 8 – lid 2
2. In het kader van het programma kan financiering worden verstrekt in een van de vormen als vastgesteld in het Financieel Reglement.
2. In het kader van het programma kan financiering worden verstrekt in een van de vormen als vastgesteld in het Financieel Reglement, met name via subsidies voor maatregelen, alsook via jaarlijkse en meerjarige exploitatiesubsidies. Deze financiering wordt dusdanig ten uitvoer gelegd dat goed financieel beheer, een verstandige besteding van middelen, lage administratieve lasten voor de projectontwikkelaar en begunstigden en toegankelijkheid van de fondsen van het programma voor begunstigden kan worden gegarandeerd. Er mag gebruik worden gemaakt van vaste bedragen, eenheidskosten, vaste percentages en doorgifte van subsidies (financiële steun aan derden). Medefinanciering moet ook bijdragen in natura omvatten en moet in geval van beperkte aanvullende middelen verruimd kunnen worden.
Amendement 76 Voorstel voor een verordening Artikel 9 – alinea 1
Acties die bijdragen tot de verwezenlijking van een specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 2 kunnen in aanmerking komen voor financiering uit hoofde van deze verordening. Met name de in bijlage I genoemde activiteiten komen in aanmerking voor financiering.
1. Acties die bijdragen tot de verwezenlijking van een algemene of specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 2 kunnen in aanmerking komen voor financiering uit hoofde van deze verordening. Met name de in artikel 9 bis genoemde activiteiten komen in aanmerking voor financiering.
Amendement 77 Voorstel voor een verordening Artikel 9 – alinea 2 (nieuw)
2. Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van het VEU, richt de Commissie een groep voor de dialoog met het maatschappelijk middenveld op om te zorgen voor een regelmatige, open en transparante dialoog met de begunstigden van het programma en andere belanghebbenden, teneinde ervaringen en goede praktijken uit te wisselen en beleidsontwikkelingen te bespreken met betrekking tot de in het programma bestreken gebieden en doelstellingen en daaraan verwante gebieden.
Amendement 78 Voorstel voor een verordening Artikel 9 bis (nieuw)
Artikel 9 bis
Activiteiten die in aanmerking komen voor financiering
De in artikel 2 bedoelde algemene en specifieke doelstellingen van het programma worden met name, maar niet uitsluitend, nagestreefd door ondersteuning van de volgende activiteiten:
a) bewustmaking, voorlichting, en bevordering en verspreiding van informatie ter verbetering van de bekendheid met beleid, beginselen en rechten met betrekking tot de in het programma bestreken gebieden en doelstellingen;
b) wederzijdse leerprocessen door uitwisseling van goede praktijken tussen belanghebbenden om kennis en wederzijds begrip en maatschappelijke en democratische betrokkenheid te bevorderen;
c) analytische monitoring, verslaglegging en belangenbehartiging ter verbetering van het inzicht in de situatie in de lidstaten en op EU-niveau op gebieden die onder het programma vallen, alsmede ter verbetering van de juiste omzetting en uitvoering van de wetgeving, het beleid en de gemeenschappelijke waarden van de EU in de lidstaten, zoals het verzamelen van gegevens en statistieken; het ontwikkelen van gemeenschappelijke methoden en, in voorkomend geval, indicatoren of benchmarks; studies, onderzoek, analyses en enquêtes; evaluaties; effectbeoordeling; het opstellen en publiceren van handleidingen, verslagen en educatief materiaal;
d) opleiding van betrokken belanghebbenden ter verbetering van hun kennis van het beleid en hun rechten op de door het programma bestreken gebieden, alsmede versterking van de onafhankelijkheid en capaciteit van belanghebbenden om het beleid en hun rechten op de door het programma bestreken gebieden te verdedigen, onder andere door middel van strategische procesvoering;
e) bevordering van het besef van en het inzicht in de risico's, regels, waarborgen en rechten in verband met de bescherming van persoonsgegevens, privacy en digitale veiligheid;
f) versterking van de bekendheid van de burgers met de Europese kernwaarden en de toewijding aan rechtvaardigheid, gelijkheid, de rechtsstaat en de democratie die daarin tot uiting komt, door middel van informatiecampagnes, alsook met de rechten en plichten die uit het burgerschap van de Unie voortvloeien, zoals het recht om te reizen naar en te werken, te studeren en te wonen in een andere lidstaat, evenals bevordering van wederzijds begrip, interculturele dialoog en eerbied voor diversiteit binnen de Unie;
g) versterking van de bekendheid van de burgers, en met name van jongeren, met het Europees cultureel erfgoed en de Europese identiteit, cultuur, geschiedenis en herdenking, maar ook van hun gevoel deel uit te maken van de Unie, voornamelijk door middel van initiatieven ter ontwikkeling van een kritische reflectie over de oorzaken van de totalitaire regimes in de moderne Europese geschiedenis, alsook door middel van de herdenking van de slachtoffers van die misdaden en activiteiten betreffende andere beslissende momenten in de recente Europese geschiedenis;
h) burgers van verschillende nationaliteiten en culturen met elkaar in contact brengen door hun de mogelijkheid te bieden deel te nemen aan activiteiten in het kader van stedenbanden, kleinschalige projecten en projecten van maatschappelijke organisaties, om zo de voorwaarden te scheppen voor een sterkere bottom-upbenadering;
i) aanmoediging en facilitering van actieve en inclusieve deelname aan de opbouw van een democratischere Unie, met bijzondere aandacht voor gemarginaliseerde groepen in de samenleving, alsook vergroting van het besef van en bevordering en bescherming van de grondrechten en rechten en waarden door ondersteuning van maatschappelijke organisaties, op alle niveaus, die actief zijn op de onder het programma vallende gebieden, alsmede versterking van het vermogen van Europese netwerken en het maatschappelijk middenveld om bij te dragen aan de ontwikkeling, vergroting van het besef, en monitoring van de tenuitvoerlegging van de wetgeving, beleidsdoelstellingen, waarden en strategieën van de Unie;
j) financiering van de technische en organisatorische ondersteuning voor de uitvoering van Verordening [(EU) nr. 211/2011] en zo de grondslag vormen voor de uitoefening door de burgers van hun recht om Europese burgerinitiatieven te organiseren en er steun aan te betuigen;
k) bevordering van de kennis van het programma en van de verspreiding en overdraagbaarheid van de resultaten ervan en bevordering van de bewustmaking van burgers en maatschappelijke organisaties, onder meer door het opzetten en ondersteunen van onafhankelijke contactpunten in het kader van het programma;
l) versterking van de capaciteit en onafhankelijkheid van mensenrechtenverdedigers en maatschappelijke organisaties die toezicht houden op de situatie van de rechtsstaat en ondersteuning van acties op lokaal, regionaal, nationaal en transnationaal niveau;
m) ondersteuning van de bescherming van klokkenluiders, met inbegrip van initiatieven en maatregelen om veilige kanalen op te zetten om binnen organisaties misstanden aan de kaak te stellen of deze aan overheidsinstanties of andere relevante organen te melden, alsook maatregelen ter bescherming van klokkenluiders tegen ontslag, degradatie of andere vormen van vergelding, onder meer door voorlichting en opleiding voor relevante overheidsinstanties en belanghebbenden;
n) ondersteuning van initiatieven en maatregelen ter bevordering en bescherming van de vrijheid en het pluralisme van de media, alsmede vergroting van de capaciteiten op het gebied van nieuwe uitdagingen, zoals nieuwe media en bestrijding van haatuitingen, en bestrijding van nepnieuws en gerichte desinformatie door middel van bewustmaking, opleiding, studies en monitoring;
o) ondersteuning van maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor de bevordering en monitoring van de integriteit en transparantie van en verantwoording door de overheid en overheidsinstanties, alsook voor corruptiebestrijding;
p) ondersteuning van organisaties die bijstand verlenen en onderdak en bescherming bieden aan slachtoffers van geweld en personen die gevaar lopen, met inbegrip van vrouwenopvangcentra.
Amendement 79 Voorstel voor een verordening Artikel 10 – lid 1
1. Subsidies in het kader van het programma worden toegekend en beheerd in overeenstemming met titel VIII van het Financieel Reglement.
1. Subsidies in het kader van het programma worden toegekend en beheerd in overeenstemming met titel VIII van het Financieel Reglement en omvatten onder meer subsidies voor maatregelen, meerjarige exploitatiesubsidies en doorgifte van subsidies.
Amendement 80 Voorstel voor een verordening Artikel 10 – lid 2
2. Het evaluatiecomité kan uit externe deskundigen bestaan.
2. Het evaluatiecomité kan uit externe deskundigen bestaan. Bij de samenstelling van het comité wordt genderevenwicht in acht genomen.
Amendement 81 Voorstel voor een verordening Artikel 11 – lid 1
1. Aan een actie waaraan in het kader van het programma een bijdrage is toegekend, kan ook een bijdrage worden toegekend uit een ander programma van de Unie, met inbegrip van fondsen in gedeeld beheer, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. [De cumulatieve financiering mag de totale subsidiabele kosten van de actie niet overschrijden en de steun uit de verschillende programma’s van de Unie kan pro rata worden berekend].
1. Aan een actie waaraan in het kader van het programma een bijdrage is toegekend, kan ook een bijdrage worden toegekend uit een ander programma van de Unie, met inbegrip van fondsen in gedeeld beheer, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken en dat dubbele financiering wordt voorkomen door duidelijk de financieringsbronnen voor elke uitgavencategorie aan te geven, in overeenstemming met het beginsel van goed financieel beheer. [De cumulatieve financiering mag de totale subsidiabele kosten van de actie niet overschrijden en de steun uit de verschillende programma’s van de Unie kan pro rata worden berekend].
Amendement 82 Voorstel voor een verordening Artikel 12 – lid 2 – letter a – bolletje 1
– een lidstaat of een met een lidstaat verbonden land of gebied overzee;
(Niet van toepassing op de Nederlandse versie)
Amendement 83 Voorstel voor een verordening Artikel 12 – lid 2 – letter a – bolletje 2
— een met het programma geassocieerd derde land;
— voor de specifieke doelstellingen bedoeld in artikel 2, lid 2, onder a) en c), een met het programma geassocieerd derde land, overeenkomstig artikel 7 van deze verordening;
Amendement 84 Voorstel voor een verordening Artikel 12 – lid 2 – letter b
b) juridische entiteiten die zijn opgericht krachtens het Unierecht, of internationale organisaties.
b) juridische entiteiten zonder winstoogmerk die zijn opgericht krachtens het Unierecht, of internationale organisaties.
Amendement 85 Voorstel voor een verordening Artikel 12 – lid 3
3. Zonder oproep tot het indienen van voorstellen kunnen exploitatiesubsidies worden toegekend aan het Europees netwerk van instanties voor gelijke behandeling Equinet ter dekking van uitgaven die betrekking hebben op het permanente werkprogramma.
3. Zonder oproep tot het indienen van voorstellen kunnen op grond van artikel 6, lid 2, onder a), exploitatiesubsidies worden toegekend aan het Europees netwerk van instanties voor gelijke behandeling (Equinet) ter dekking van uitgaven in verband met het permanente werkprogramma, op mits van het betreffende werkprogramma een gendereffectbeoordeling is uitgevoerd.
Amendement 86 Voorstel voor een verordening Artikel 13 – titel
Werkprogramma
Werkprogramma en meerjarenprioriteiten
Amendement 87 Voorstel voor een verordening Artikel 13 – lid 1
1. Het programma wordt uitgevoerd door middel van werkprogramma's als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement.
(Niet van toepassing op de Nederlandse versie)
Amendement 88 Voorstel voor een verordening Artikel 13 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis. De Commissie past bij de vaststelling van haar prioriteiten in het kader van het programma het partnerschapsbeginsel toe en zorgt er, overeenkomstig artikel 15 bis, voor dat de belanghebbenden nauw worden betrokken bij de planning, uitvoering, monitoring en evaluatie van dit programma en de bijbehorende werkprogramma's.
Amendement 89 Voorstel voor een verordening Artikel 13 – lid 2
2. Het werkprogramma wordt door de Commissie vastgesteld door middel van een uitvoeringshandeling. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 19 bedoelde raadplegingsprocedure.
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen door het passende werkprogramma vast te stellen.
Amendement 90 Voorstel voor een verordening Artikel 14 – lid 1
1. De indicatoren om verslag uit te brengen over de door het programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de in artikel 2 vermelde specifieke doelstellingen zijn vastgesteld in bijlage II.
1. De indicatoren om verslag uit te brengen over de door het programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de in artikel 2 vermelde specifieke doelstellingen worden, in voorkomend geval, naar gender uitgesplitst. De lijst van indicatoren is opgenomen in bijlage II.
Amendement 91 Voorstel voor een verordening Artikel 14 – lid 3
3. Het systeem voor verslaglegging over de prestaties waarborgt dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van het programma op efficiënte, doeltreffend en tijdig worden verzameld. Daartoe worden de ontvangers van middelen van de Unie en de lidstaten aan evenredige verslagleggingsvereisten onderworpen.
3. Het systeem voor verslaglegging over de prestaties waarborgt dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van het programma op efficiënte, doeltreffend en tijdig worden verzameld. Daartoe worden de ontvangers van middelen van de Unie en de lidstaten aan evenredige en zo min mogelijk belastende verslagleggingsvereisten onderworpen. Om de naleving van de verslagleggingsvereisten te vergemakkelijken, stelt de Commissie gebruiksvriendelijke formaten ter beschikking en verstrekt zij oriëntatie- en ondersteuningsprogramma's die in het bijzonder gericht zijn op maatschappelijke organisaties, die niet altijd over de nodige knowhow en voldoende middelen en personeel beschikken om aan de vereisten te voldoen.
Amendement 92 Voorstel voor een verordening Artikel 15 – lid 1
1. Evaluaties worden tijdig uitgevoerd zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.
1. Evaluaties omvatten een genderdimensie, alsook naar geslacht uitgesplitste cijfers en een specifiek hoofdstuk voor elk onderdeel, houden rekening met het aantal personen dat bereikt werd, feedback en geografische dekking, en worden tijdig uitgevoerd zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.
Amendement 93 Voorstel voor een verordening Artikel 15 – lid 2
2. De tussentijdse evaluatie van het programma wordt uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van het programma is begonnen. Bij de tussentijdse evaluatie wordt rekening gehouden met de evaluaties van het langetermijneffect van de voorgaande programma's (Rechten, gelijkheid en burgerschap en Europa voor de burger).
2. De tussentijdse evaluatie van het programma wordt uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van het programma is begonnen. Bij de tussentijdse evaluatie wordt rekening gehouden met de evaluaties van het langetermijneffect van de voorgaande programma's (Rechten, gelijkheid en burgerschap en Europa voor de burger). In de tussentijdse evaluatie wordt een gendereffectbeoordeling opgenomen om te bepalen in hoeverre de doelstellingen betreffende gendergelijkheid van het programma op dat moment zijn verwezenlijkt, teneinde te waarborgen dat programmaonderdelen niet onbedoeld negatieve gevolgen hebben voor de gendergelijkheid en aanbevelingen te kunnen doen voor de actieve bevordering van gendergelijkheidsoverwegingen bij de ontwikkeling van toekomstige oproepen tot het indienen van voorstellen en beslissingen over exploitatiesubsidies.
Amendement 94 Voorstel voor een verordening Artikel 15 – lid 4
4. De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties tezamen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.
4. De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties tezamen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's. De Commissie maakt de evaluatie openbaar en zorgt ervoor dat deze gemakkelijk toegankelijk is door deze op haar website te publiceren.
Amendement 95 Voorstel voor een verordening Artikel 16 – lid 2
2. De in artikel 14 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2027.
2. De in de artikelen 13 en 14 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2027.
Amendement 96 Voorstel voor een verordening Artikel 16 – lid 3
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 14 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 13 en 14 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
Amendement 97 Voorstel voor een verordening Artikel 16 – lid 4
4. Alvorens een gedelegeerde handeling vast te stellen, raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.
4. Alvorens een gedelegeerde handeling vast te stellen, raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Bij de samenstelling van de te raadplegen groep deskundigen wordt genderevenwicht in acht genomen. Bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen zorgt de Commissie ervoor dat alle documenten, waaronder de ontwerphandelingen, tijdig en gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad en aan de deskundigen van de lidstaten. Indien zij dat noodzakelijk achten, kunnen zowel het Europees Parlement als de Raad deskundigen sturen naar de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen waarvoor deskundigen van de lidstaten zijn uitgenodigd. Daartoe ontvangen het Europees Parlement en de Raad de planning voor de komende maanden en de uitnodigingen voor alle deskundigenvergaderingen.
Amendement 98 Voorstel voor een verordening Artikel 16 – lid 5
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. Burgers en andere belanghebbenden kunnen, overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven, gedurende een periode van vier weken hun mening geven over de ontwerptekst van een gedelegeerde handeling. Het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's worden over de ontwerptekst geraadpleegd op basis van de ervaringen van ngo's en lokale en regionale overheden met de uitvoering van het programma.
Amendement 99 Voorstel voor een verordening Artikel 16 – lid 6
6. Een overeenkomstig artikel 14 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt slechts in werking indien noch het Europees Parlement, noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
6. Een overeenkomstig de artikelen 13 en 14 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt slechts in werking indien noch het Europees Parlement, noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Amendement 100 Voorstel voor een verordening Artikel 18 – lid 1
1. De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren.
1. De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek en, in voorkomend geval, de begunstigden van of deelnemers aan de acties die met deze middelen worden gefinancierd, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren in een vorm die ook toegankelijk is voor personen met een handicap, waardoor de toegevoegde waarde van de Unie wordt aangetoond en de inspanningen van de Commissie op het gebied van gegevensverzameling worden ondersteund om de budgettaire transparantie te vergroten.
Amendement 101 Voorstel voor een verordening Artikel 18 – lid 2
2. De Commissie zorgt voor informatie en communicatie uit met betrekking tot het programma alsmede de in de kader uitgevoerde acties en de resultaten daarvan. De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikel 2 bedoelde doelstellingen.
2. De Commissie zorgt voor informatie en communicatie uit met betrekking tot het programma alsmede de in de kader uitgevoerde acties en de resultaten daarvan.
Amendement 102 Voorstel voor een verordening Artikel 18 bis (nieuw)
Artikel 18 bis
Contactpunten voor het programma
Elke lidstaat beschikt over een onafhankelijk nationaal contactpunt met gekwalificeerd personeel dat met name tot taak heeft de belanghebbenden en begunstigden van het programma onpartijdig advies, praktische informatie en hulp te bieden met betrekking tot alle aspecten van het programma en de aanvraagprocedure.
Amendement 103 Voorstel voor een verordening Artikel 19
Artikel 19
Schrappen
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
3. Het comité kan in specifieke configuraties bijeenkomen voor het bespreken van de afzonderlijke onderdelen van het programma.
Amendement 104 Voorstel voor een verordening Bijlage -I (nieuw)
Bijlage -I
De in artikel 6, lid 1, bedoelde beschikbare middelen in het kader van het programma worden als volgt toegewezen:
a) Binnen het in artikel 6, lid 2, onder a), bedoelde bedrag:
— ten minste 15 % voor activiteiten ter verwezenlijking van de in artikel 3, onder a bis), bedoelde specifieke doelstelling;
— ten minste 40 % voor activiteiten ter verwezenlijking van de in artikel 5, onder -a), bedoelde specifieke doelstellingen; en
— ten minste 45 % voor activiteiten ter verwezenlijking van de in artikel 3, onder a) en b), en artikel 5, onder a) en b), bedoelde specifieke doelstellingen;
b) Binnen het in artikel 6, lid 2, onder b), bedoelde bedrag:
— 15 % voor herdenkingsactiviteiten;
— 65 % voor democratische participatie;
— 10 % voor promotieactiviteiten; en
— 10 % voor administratie.
Amendement 105 Voorstel voor een verordening Bijlage I
Bijlage I
Schrappen
Activiteiten in het kader van het programma
De in artikel 2, lid 2, bedoelde specifieke doelstellingen van het programma worden met name nagestreefd door middel van ondersteuning van de volgende activiteiten:
a) bewustmaking, verspreiding van informatie ter verbetering van de bekendheid met beleid en rechten op de onder het programma vallende gebieden;
b) wederzijdse leerprocessen door uitwisseling van goede praktijken tussen belanghebbenden om kennis en wederzijds begrip en maatschappelijke en democratische betrokkenheid te bevorderen;
c) analyse en monitoring1 ter verbetering van het inzicht in de situatie in de lidstaten en op EU-niveau op gebieden die onder het programma vallen, alsmede ter verbetering van de uitvoering van de wetgeving en het beleid van de EU;
d) opleiding van belanghebbenden ter verbetering van hun kennis van het beleid en hun rechten op de bestreken gebieden;
e) ontwikkeling en onderhoud van tools op het gebied van informatie- en communicatietechnologie (ICT);
f) versterking van de bekendheid van de burgers met de Europese cultuur, Europese geschiedenis en Europese herdenking alsmede hun gevoel deel uit te maken van de Unie;
g) Europeanen van verschillende nationaliteiten en culturen met elkaar in contact brengen door hun de mogelijkheid te bieden deel te nemen aan activiteiten in het kader van stedenbanden;
h) aanmoediging en facilitering van actieve deelname aan de opbouw van een meer democratische Unie en versterking van het besef van rechten en waarden door ondersteuning van maatschappelijke organisaties;
i) financiering van de technische en organisatorische ondersteuning voor de uitvoering van Verordening [(EU) nr. 211/2011] en zo de grondslag vormen voor de uitoefening door de burgers van hun recht om Europese burgerinitiatieven te organiseren en er steun aan te betuigen;
j) versterking van het vermogen van Europese netwerken om het recht, de beleidsdoelstellingen en de strategieën van de EU verder te ontwikkelen en te bevorderen, en ondersteuning van maatschappelijke organisaties die actief zijn op de onder het programma vallende gebieden;
k) bevordering van de kennis van het programma en van de verspreiding en overdraagbaarheid van de resultaten ervan en bevordering van de bewustmaking van burgers, onder meer door het opzetten en ondersteunen van programmabureaus/een netwerk van nationale contactpunten.
1 Deze activiteiten omvatten bijvoorbeeld het verzamelen van gegevens en statistieken; het ontwikkelen van gemeenschappelijke methoden en, in voorkomend geval, indicatoren of benchmarks; studies, onderzoeken, analyses en enquêtes; evaluaties; effectbeoordeling; het opstellen en publiceren van handleidingen, rapporten en educatief materiaal.
Amendement 106 Voorstel voor een verordening Bijlage II – alinea 1 – inleidende formule
Het programma wordt gemonitord aan de hand van een reeks indicatoren om te meten in hoeverre de algemene en specifieke doelstellingen van het programma zijn verwezenlijkt, mede met het oog op verlichting van de administratieve lasten en de kosten. Daartoe zullen gegevens worden vergaard met betrekking tot onderstaande indicatoren:
Het programma wordt gemonitord aan de hand van een reeks resultaatindicatoren om te meten in hoeverre de algemene en specifieke doelstellingen van het programma zijn verwezenlijkt, mede om de administratieve lasten en de kosten zo laag mogelijk te houden. Waar mogelijk worden de indicatoren uitgesplitst naar leeftijd, geslacht en eventuele andere gegevens die kunnen worden vergaard (zoals etniciteit, handicap en genderidentiteit). Daartoe zullen gegevens worden vergaard met betrekking tot onderstaande indicatoren:
Amendement 107 Voorstel voor een verordening Bijlage II – alinea 1 – tabel
Het aantal personen dat is bereikt door:
Het aantal personen, uitgesplitst naar geslacht en leeftijd, dat is bereikt door:
i) opleidingsactiviteiten;
i) opleidingsactiviteiten;
ii) activiteiten inzake wederzijds leren en uitwisselen van goede praktijken;
ii) activiteiten inzake wederzijds leren en uitwisselen van goede praktijken;
iii) activiteiten inzake bewustmaking, voorlichting en verspreiding.
iii) activiteiten inzake bewustmaking, voorlichting en verspreiding.
Amendement 108 Voorstel voor een verordening Bijlage II – alinea 1 – rij 1 bis (nieuw)
Voorts publiceert de Commissie elk jaar de volgende outputindicatoren:
Amendement 109 Voorstel voor een verordening Bijlage II – alinea 1 – rij 1 ter (nieuw)
Aantal aanvragen en gefinancierde activiteiten per in artikel 9, lid 1, genoemde categorie en per onderdeel
Amendement 110 Voorstel voor een verordening Bijlage II – alinea 1 – rij 1 quater (nieuw)
De hoogte van de aangevraagde en uiteindelijk toegekende financiering per in artikel 9, lid 1, genoemde categorie en per onderdeel
Amendement 111 Voorstel voor een verordening Bijlage II – tabel – rij 6
Het aantal transnationale netwerken en initiatieven inzake Europese herdenking en Europees erfgoed dat via het programma tot stand is gekomen.
Het aantal transnationale netwerken en initiatieven inzake Europese herdenking, Europees erfgoed en dialoog met het maatschappelijk middenveld dat via het programma tot stand is gekomen.
Amendement 112 Voorstel voor een verordening Bijlage II – tabel – rij 6 bis (nieuw)
De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissies op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0468/2018).
Europees instrument voor nucleaire veiligheid, ter aanvulling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking *
200k
70k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2019 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een Europees instrument voor nucleaire veiligheid, ter aanvulling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking op basis van het Euratom-Verdrag (COM(2018)0462) – C8-0315/2018 – 2018/0245(NLE))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2018)0462),
— gezien artikel 203 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0315/2018),
— gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0448/2018),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Amendement 1 Voorstel voor een verordening Overweging 2 bis (nieuw)
(2 bis) Dientengevolge moeten verbintenissen op het gebied van nucleaire beveiliging, non-proliferatie en nucleaire veiligheid, evenals doelstellingen voor duurzame ontwikkeling, en de algemene belangen van de Unie als wezenlijke elementen worden meegewogen bij de vaststelling van de acties op grond van deze verordening.
Amendement 2 Voorstel voor een verordening Overweging 3
(3) Het doel van het huidige programma "Europees instrument voor nucleaire veiligheid ter aanvulling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking op basis van het Euratom-Verdrag" is de bevordering van een effectieve en efficiënte nucleaire veiligheid en stralingsbescherming alsmede de toepassing van efficiënte en effectieve veiligheidscontroles van nucleair materiaal in derde landen, voortbouwend op de eigen veiligheidsmaatregelen binnen de Unie.
(3) Het doel van het huidige programma "Europees instrument voor nucleaire veiligheid ter aanvulling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking op basis van het Euratom-Verdrag" is de bevordering van een effectieve en efficiënte nucleaire veiligheid en stralingsbescherming alsmede de toepassing van efficiënte en effectieve veiligheidscontroles van nucleair materiaal in derde landen, voortbouwend op de in de Unie bestaande regelgevingskaders en uitwisseling van goede praktijken.
Amendement 3 Voorstel voor een verordening Overweging 3 bis (nieuw)
(3 bis) Het instrument mag op geen enkele wijze het gebruik van kernenergie in derde landen en de Unie bevorderen. Het moet zich daarentegen in het bijzonder richten op de wereldwijde verbetering van nucleaire veiligheidsnormen en een hoog niveau van stralingsbescherming alsook de toepassing van efficiënte en effectieve veiligheidscontroles voor nucleair materiaal bevorderen.
Amendement 4 Voorstel voor een verordening Overweging 3 ter (nieuw)
(3 ter) De nucleaire rampen in de kerncentrales van Tsjernobyl in 1986 en Fukushima Daiichi in 2011 hebben duidelijk aangetoond dat nucleaire ongevallen wereldwijd rampzalige gevolgen hebben voor de mens en het milieu. Het is bijgevolg absoluut noodzakelijk om de strengste nucleaire veiligheidsnormen en veiligheidscontroles in acht te nemen en voortdurend inspanningen te leveren om die normen en controles wereldwijd te verbeteren. De Gemeenschap moet zich bovendien inzetten voor de ondersteuning van deze doelstellingen in derde landen. De voornoemde normen en veiligheidscontroles moeten in overeenstemming zijn met de modernste praktijken, met name op het gebied van bestuur en onafhankelijke regelgeving.
Amendement 5 Voorstel voor een verordening Overweging 4
(4) Deze verordening maakt deel uit van het kader voor de planning van de samenwerking en moet een aanvulling vormen op de uit hoofde van [de NDICI-verordening] gefinancierde maatregelen voor samenwerking op nucleair gebied.
(4) Deze verordening maakt deel uit van het kader voor de planning van de samenwerking en moet een aanvulling vormen op de maatregelen voor samenwerking op nucleair gebied die worden gefinancierd uit hoofde van [de NDICI-verordening], die onder het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie valt, en met name onder de artikelen 209 en 212 en artikel 322, lid 1, daarvan.
Amendement 6 Voorstel voor een verordening Overweging 5 bis (nieuw)
(5 bis) De Gemeenschap is lid van het Verdrag inzake nucleaire veiligheid (1994) en van het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval (1997).
Amendement 7 Voorstel voor een verordening Overweging 5 ter (nieuw)
(5 ter) Transparantie en publieksinformatie met betrekking tot nucleaire veiligheid, alsook veiligheidscontroles en ontmantelings- en afvalbeheeractiviteiten zoals vereist door onder meer het Verdrag van Aarhus (1998), spelen een belangrijke rol bij het voorkomen van situaties waarin radioactief materiaal negatieve gevolgen heeft voor de burgers en het milieu. Deze factoren moeten dan ook worden gewaarborgd door onderhavig instrument.
Amendement 8 Voorstel voor een verordening Overweging 6
(6) De Gemeenschap moet, overeenkomstig hoofdstuk 10 van het Euratom-Verdrag, nauw blijven samenwerken met de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA) op het gebied van nucleaire veiligheid en nucleaire veiligheidscontroles, ter bevordering van de doelstellingen van de hoofdstukken 3 en 7 van titel II.
(6) De Gemeenschap moet, overeenkomstig hoofdstuk 10 van het Euratom-Verdrag, nauw blijven samenwerken met de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA) op het gebied van nucleaire veiligheid en nucleaire veiligheidscontroles, ter bevordering van de doelstellingen van de hoofdstukken 3 en 7 van titel II. De Gemeenschap moet verder samenwerken met andere relevante, hoog aangeschreven internationale organisaties, zoals het Agentschap voor kernenergie van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling en het Milieupartnerschap voor de Noordelijke Dimensie, die op het gebied van nucleaire veiligheid soortgelijke doelstellingen nastreven als de Gemeenschap. Door te zorgen voor samenhang, complementariteit en samenwerking tussen onderhavig instrument en de voornoemde organisaties en hun programma's kan de reikwijdte van nucleaire veiligheidsmaatregelen wereldwijd worden vergroot en kunnen zij efficiënter en doeltreffender worden gemaakt. Onnodig dubbel werk en overlapping moeten worden vermeden.
Amendement 9 Voorstel voor een verordening Overweging 6 bis (nieuw)
(6 bis) Om de nucleaire veiligheid voortdurend te verbeteren en de regelgeving ter zake in de Unie te verbeteren, heeft de Raad een aantal richtlijnen vastgesteld, namelijk Richtlijn 2009/71/Euratom, Richtlijn 2011/70/Euratom en Richtlijn 2013/59/Euratom. Die richtlijnen dienen, samen met de strenge normen voor nucleaire veiligheid en ontmanteling van de Gemeenschap, als richtsnoeren voor acties die in het kader van onderhavig instrument worden gefinancierd en moeten samenwerkende derde landen ertoe aanzetten om regelgeving en normen met hetzelfde veiligheidsniveau ten uitvoer te leggen.
Amendement 10 Voorstel voor een verordening Overweging 6 ter (nieuw)
(6 ter) Het instrument moet ook de internationale samenwerking bevorderen op basis van overeenkomsten inzake nucleaire veiligheid en het beheer van radioactief afval. Partnerlanden moeten ertoe worden aangezet partij te worden bij deze overeenkomsten, die door de IAEA geassisteerde periodieke collegiale toetsingen van hun nationale systemen mogelijk maken. Collegiale toetsingen bieden een externe blik op de stand van zaken en de problemen inzake nucleaire veiligheid in derde landen, die van nut kan zijn bij het programmeren van de EU-steun op hoog niveau. Het instrument kan baat hebben bij collegiale toetsingen door gerenommeerde internationale kernenergieagentschappen, die hierover verslag uitbrengen aan de mogelijke begunstigden van het instrument. De bevindingen en aanbevelingen van dergelijke collegiale toetsingen, die kunnen worden geraadpleegd door nationale instanties, kunnen ook nuttig zijn om te bepalen welke concrete steunmaatregelen prioritair zijn voor de betrokken derde landen.
Amendement 11 Voorstel voor een verordening Overweging 6 quater (nieuw)
(6 quater) De begrippen "nucleaire veiligheid" en "nucleaire beveiliging" zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien een gebrek aan nucleaire veiligheid – bijvoorbeeld in processen voor een veilige werking – kan leiden tot nucleairebeveiligingsrisico's en aangezien nucleairebeveiligingsrisico's – met name nieuwe risico's, bijvoorbeeld op het gebied van cyberbeveiliging – kunnen leiden tot nieuwe uitdagingen voor de nucleaire veiligheid. De activiteiten van de Unie op het gebied van nucleaire beveiliging in derde landen, zoals vastgesteld in bijlage II bij Verordening ... [COD nr. 2018/0243 (NDICI)], en de uit hoofde van onderhavig instrument gefinancierde activiteiten moeten derhalve samenhangend en complementair zijn.
Amendement 12 Voorstel voor een verordening Overweging 7
(7) Dit instrument moet voorzien in maatregelen ter ondersteuning van deze doelstellingen en voortbouwen op de maatregelen die voorheen werd gesteund uit hoofde van Verordening (Euratom) nr.237/201424 betreffende nucleaire veiligheid en nucleaire veiligheidscontroles in derde landen, met name de toetredende landen, de kandidaat-lidstaten en de potentiële kandidaten.
(7) Dit instrument moet voorzien in maatregelen ter ondersteuning van deze doelstellingen en voortbouwen op de maatregelen die voorheen werd gesteund uit hoofde van Verordening (Euratom) nr. 237/201424 betreffende nucleaire veiligheid, veilig beheer van radioactief afval, veilige buitengebruikstelling en sanering van voormalige kerngerelateerde locaties en nucleaire veiligheidscontroles in derde landen, met name de toetredende landen, de kandidaat-lidstaten en de potentiële kandidaten, alsmede landen uit het nabuurschap in de zin van ... [COD 2018/0243, de NDICI-verordening]. Met het oog op de toepassing van de strengst mogelijke nucleaire veiligheidsnormen met het oog op de opsporing van gebreken in de bestaande veiligheidsmaatregelen kan het instrument regelgevende instanties op het gebied van kernenergie bijstaan bij de uitvoering van veelomvattende risico- en veiligheidsbeoordelingen (stresstests) van bestaande installaties en van kerncentrales die in aanbouw zijn, op basis van het communautair acquis inzake nucleaire veiligheid en radioactief afval, de uitvoering van aanbevelingen en het monitoren van relevante maatregelen. Het Europees Parlement moet regelmatig door de Commissie op de hoogte worden gebracht van de activiteiten op het gebied van nucleaire veiligheid die in derde landen worden ondernomen, alsook van de vorderingen die worden gemaakt bij de uitvoering van die activiteiten.
_______________
_________________
24 Verordening (Euratom) nr. 237/2014 van de Raad van 13 december 2013 tot vaststelling van een instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 109).
24 Verordening (Euratom) nr. 237/2014 van de Raad van 13 december 2013 tot vaststelling van een instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 109).
Amendement 13 Voorstel voor een verordening Overweging 7 bis (nieuw)
(7 bis) Overeenkomstig artikel 3 VWEU heeft de Unie als doel het welzijn van haar volkeren te bevorderen. Onderhavig instrument biedt de Unie de mogelijkheid om de sociaaleconomische en gezondheidsgerelateerde situatie van mensen wereldwijd, zowel binnen als buiten haar grenzen, op duurzame wijze te verbeteren. De uit hoofde van het instrument gefinancierde projecten moeten eveneens stroken met het interne en externe beleid van de Unie, bijvoorbeeld doordat zij bijdragen tot de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, zoals een goede gezondheid en welzijn, schoon drinkwater en goede sanitaire voorzieningen. Bij het instrument zelf moeten de beginselen van goed bestuur in acht worden genomen; zodoende moet worden bijgedragen tot de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstelling inzake vrede, rechtvaardigheid en sterke instellingen.
Amendement 14 Voorstel voor een verordening Overweging 7 ter (nieuw)
(7 ter) Onderhavig instrument moet landen die uit hoofde van deze verordening financiële bijstand ontvangen, ertoe aanzetten de verbintenissen die voortvloeien uit de associatie-, partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten met de Unie en het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens na te leven, zich te verbinden tot de relevante internationale overeenkomsten, de normen inzake nucleaire veiligheid en stralingsbescherming te eerbiedigen en de relevante aanbevelingen en maatregelen met een zo hoog mogelijke graad van transparantie en openbaarheid uit te voeren.
Amendement 15 Voorstel voor een verordening Overweging 7 quater (nieuw)
(7 quater) Onderhavig instrument moet via de projecten die het financiert, omvattende ondersteuning bieden voor maatregelen op het gebied van nucleaire veiligheid en veiligheidscontroles en voor het verbeteren van de gezondheidssituatie van de bevolking in derde landen - en met name mensen die in de buurt van kerncentrales en/of uraanmijnen wonen. Hierbij gaat het onder meer om de veilige sanering van voormalige uraanwinningsgerelateerde locaties in derde landen, met name in Centraal-Azië en in Afrika, aangezien momenteel ongeveer 18 % van de wereldwijde uraanvoorziening afkomstig is uit Zuid-Afrika, Niger en Namibië.
Amendement 16 Voorstel voor een verordening Overweging 7 quinquies (nieuw)
(7 quinquies) Onderhavig instrument moet landen die uit hoofde van deze verordening financiële bijstand ontvangen, ertoe aanzetten de democratische beginselen, de rechtsstaat en de mensenrechten te behartigen en de verbintenissen na te leven die voortvloeien uit de Verdragen van Espoo en Aarhus.
Amendement 17 Voorstel voor een verordening Overweging 8
(8) De uitvoering van deze verordening moet, in voorkomend geval, gebaseerd zijn op overleg met de relevante autoriteiten van de lidstaten, en op dialoog met de partnerlanden.
(8) De uitvoering van deze verordening moet, indien toepasselijk, gebaseerd zijn op overleg met de relevante autoriteiten van de Unie en de lidstaten, zoals de Groep Europese regelgevers op het gebied van nucleaire veiligheid, en op dialoog met de partnerlanden. Zulk overleg moet in het bijzonder plaatsvinden tijdens de uitwerking en voor de goedkeuring van indicatieve meerjarenprogramma's. Indien een dergelijke dialoog de bezorgdheid van de Unie over nucleaire veiligheid niet wegneemt, mag de externe financiering uit hoofde van deze verordening niet worden verstrekt.
Amendement 18 Voorstel voor een verordening Overweging 8 bis (nieuw)
(8 bis) Een individuele, gedifferentieerde benadering van landen die via het instrument steun ontvangen, moet worden bevorderd. Het gebruik van het instrument moet gebaseerd zijn op de beoordeling van de specifieke behoeften van de landen die steun ontvangen en op het algemene gunstige effect dat het instrument naar verwachting zal teweegbrengen, waarbij het met name gaat om structurele veranderingen in de betrokken landen.
Amendement 19 Voorstel voor een verordening Overweging 8 ter (nieuw)
(8 ter) De reguleringsinstanties, organisaties voor technische ondersteuning, kerntechniekbedrijven en kernenergiebedrijven in de lidstaten beschikken over de nodige deskundigheid en knowhow met betrekking tot de toepassing van de hoogste normen inzake nucleaire veiligheid en stralingsbescherming in de diverse regelgevingsstelsels binnen de Unie. Dit kan een nuttige bron van steun vormen voor partnerlanden die in hun eigen regelgevings- en bedrijfskader hetzelfde willen doen.
Amendement 20 Voorstel voor een verordening Overweging 9
(9) Indien mogelijk en relevant, moeten de resultaten van het externe optreden van de Gemeenschap worden gemonitord en geëvalueerd op basis van vooraf gedefinieerde, transparante, landenspecifieke en meetbare indicatoren, afgestemd op de kenmerken en doelstellingen van het instrument, bij voorkeur op basis van het resultatenkader van het partnerland.
(9) De resultaten van het externe optreden van de Gemeenschap moeten worden gemonitord en geëvalueerd op basis van vooraf gedefinieerde, transparante, landspecifieke en meetbare indicatoren, afgestemd op de kenmerken en doelstellingen van het instrument, bij voorkeur op basis van het resultatenkader van het partnerland. De indicatoren moeten prestatie- en resultaatgericht zijn. Zo worden begunstigde landen verplicht tot meer verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid ten aanzien van de Unie en de lidstaten voor wat de resultaten betreft die zij behalen op het vlak van de toepassing van veiligheidsbevorderende maatregelen.
Amendement 21 Voorstel voor een verordening Overweging 10
(10) De Unie en de Gemeenschap moeten ervoor zorgen dat de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk worden gebruikt, zodat hun externe optreden optimaal effect sorteert. Dat moet worden bereikt door middel van samenhang en complementariteit tussen de externe financieringsinstrumenten van de Unie, en door synergieën met andere beleidslijnen en programma's van de Unie. Met het oog op een maximale impact van de gecombineerde interventies voor het bereiken van een gemeenschappelijke doelstelling moet deze verordening voorzien in de mogelijkheid om financiering te combineren met andere programma's van de Unie, mits de bijdragen niet dezelfde kosten dekken.
(10) De Unie en de Gemeenschap moeten ervoor zorgen dat de beschikbare middelen optimaal en zo efficiënt mogelijk worden gebruikt en moeten de uitvoering en de kwaliteit van de uitgaven trachten te verbeteren, zodat hun externe optreden optimaal effect sorteert. Dat moet worden bereikt door middel van samenhang en complementariteit tussen de externe financieringsinstrumenten van de Unie, en door synergieën met andere beleidslijnen en programma's van de Unie, zoals de Euratomprogramma's voor onderzoek en opleiding. Met het oog op een maximale impact van de gecombineerde interventies voor het bereiken van een gemeenschappelijke doelstelling moet deze verordening voorzien in de mogelijkheid om financiering te combineren met andere programma's van de Unie, mits de bijdragen niet dezelfde kosten dekken.
Amendement 22 Voorstel voor een verordening Overweging 14
(14) De soorten financiering en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze verordening worden gekozen op grond van hun vermogen om de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten op te leveren, met name rekening houdend met de controlekosten, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Daarbij moet het gebruik van forfaitaire bedragen, financiering op basis van een vast percentage en eenheidskosten worden overwogen, alsmede niet aan kosten gekoppelde financiering als bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement.
(14) De soorten financiering en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze verordening worden gekozen op grond van hun vermogen om de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten op te leveren, met name rekening houdend met de controlekosten, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Hierbij moeten ook hun toegankelijkheid voor potentiële partners en hun vermogen om rechtszekerheid te creëren in beschouwing worden genomen. Daarbij moet het gebruik van forfaitaire bedragen, financiering op basis van een vast percentage en eenheidskosten worden overwogen, alsmede niet aan kosten gekoppelde financiering als bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement.
Amendement 23 Voorstel voor een verordening Overweging 15 bis (nieuw)
(15 bis) Om de efficiënte en tijdige toepassing van de strengste normen inzake nucleaire veiligheid in derde landen te bevorderen, moeten de besluitvormings- en onderhandelingsprocessen binnen de Commissie zelf en met derde landen efficiënt en snel verlopen.
Amendement 24 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 1
1. Deze verordening heeft tot doel de in het kader van de [NDICI-verordening] gefinancierde activiteiten inzake nucleaire samenwerking aan te vullen, in het bijzonder om een hoog niveau van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming, alsmede de toepassing van efficiënte en effectieve veiligheidscontroles voor nucleair materiaal in derde landen te bevorderen, voortbouwend op de activiteiten binnen de Gemeenschap en overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.
1. Deze verordening heeft tot doel de in het kader van de [NDICI-verordening] gefinancierde activiteiten inzake nucleaire samenwerking aan te vullen, in het bijzonder om een hoog niveau van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming, alsmede de toepassing van efficiënte en effectieve veiligheidscontroles voor nucleair materiaal in derde landen te bevorderen, voortbouwend op de regelgevingskaders en beste praktijken binnen de Gemeenschap en overeenkomstig de bepalingen van deze verordening. Hiermee moet worden bijgedragen tot een louter civiel gebruik van nucleair materiaal en zodoende ook tot de bescherming van de burgers en het milieu.In het kader van deze doelstelling wil de verordening ook de invoering van transparantie in kerngerelateerde besluitvorming door autoriteiten van derde landen ondersteunen.
De door de Unie geboden medewerking op het gebied van nucleaire veiligheid en veiligheidscontroles in het kader van deze verordening is niet bedoeld om het gebruik van kernenergie te bevorderen.
Amendement 25 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 2 – letter a
a) het bevorderen van een effectieve nucleaire veiligheidscultuur en de toepassing van de strengste normen inzake nucleaire veiligheid en stralingsbescherming, en het gestaag verbeteren van nucleaire veiligheid;
a) het bevorderen van een effectieve cultuur en beheerstructuur voor nucleaire veiligheid, het gestaag verbeteren van nucleaire veiligheid, alsook de toepassing van de strengste normen inzake nucleaire veiligheid en stralingsbescherming die binnen de Gemeenschap en op internationaal niveau bestaan voor de relevante nucleaire activiteiten;
Amendement 26 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 2 – letter b
b) een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval en een verantwoorde en veilige ontmanteling en sanering van voormalige nucleaire terreinen en installaties;
b) een verantwoord en veilig beheer van radioactief afval, van de productie tot de definitieve verwijdering ervan, inclusief verbruikte splijtstof (d.w.z. voorbehandeling, behandeling, verwerking, opslag en afvoer), en een veilige en doeltreffende ontmanteling en sanering van voormalige nucleaire terreinen en installaties en van oudere terreinen waar uranium werd gewonnen of waar zich gezonken radioactieve voorwerpen en materiaal bevinden;
Amendement 27 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 2 – letter c
c) het waarborgen van efficiënte en effectieve veiligheidssystemen.
c) het waarborgen van efficiënte, effectieve en transparante veiligheidscontroles voor nucleair materiaal;
Amendement 28 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 2 – letter c bis (nieuw)
c bis) aansporen tot de bevordering van de algemene transparantie en openheid van autoriteiten in derde landen en tot de bevordering van publieksinformatie en burgerinspraak in besluitvormingsprocessen die verband houden met de veiligheid van nucleaire installaties en doeltreffende praktijken voor het beheer van radioactief afval, conform de relevante internationale verdragen en instrumenten;
Amendement 29 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 2 – letter c ter (nieuw)
c ter) het gebruikmaken van de kennis en acties van het instrument om de politieke invloed in internationale organisaties op het gebied van energie en veiligheid te benutten.
Amendement 30 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – lid 1
1. Bij de uitvoering van deze verordening worden consistentie, synergieën en complementariteit met Verordening (EU) nr. XXX/XXX NDICI, andere programma's van het externe optreden van de Unie en met andere relevante beleidslijnen en programma's van de Unie gewaarborgd, evenals de beleidscoherentie voor ontwikkeling.
1. Bij de uitvoering van deze verordening worden consistentie, synergieën en complementariteit met Verordening (EU) nr. XXX/XXX NDICI, met andere programma's van het externe optreden van de Unie, met andere relevante beleidslijnen en wetgevingshandelingen van de Unie (zoals de Richtlijnen 2009/71/Euratom, 2011/70/Euratom en 2013/59/Euratom), met de doelstellingen en waarden van de Unie, en met haar programma's (zoals het programma voor onderzoek en opleiding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie ter aanvulling van Horizon Europa) gewaarborgd, evenals de beleidscoherentie voor ontwikkeling.
Amendement 31 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis. De Commissie coördineert de samenwerking met derde landen en met internationale organisaties die soortgelijke doelstellingen nastreven, met name de IAEA en de OESO/NEA. Dankzij deze coördinatie zullen de Gemeenschap en de betrokken organisaties in staat zijn om dubbele werkzaamheden en financiering met betrekking tot derde landen te voorkomen. Daarnaast betrekt de Commissie de bevoegde autoriteiten in de lidstaten en Europese exploitanten bij het uitvoeren van haar taak, om zo een impuls te geven aan de kwaliteit van de Europese expertise op het gebied van de nucleaire veiligheid en veiligheidscontroles.
Amendement 32 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – alinea 1
De beschikbare financiële middelen voor de uitvoering van deze verordening voor de periode 2021-2027 bedragen 300 miljoen EUR in lopende prijzen.
De beschikbare financiële middelen voor de uitvoering van deze verordening voor de periode 2021-2027 bedragen 266 miljoenEUR in constante prijzen.
Amendement 33 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – alinea 1
De associatieovereenkomsten, partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten, multilaterale overeenkomsten en andere overeenkomsten die een juridisch bindende relatie met de partnerlanden vaststellen, alsmede conclusies van de Europese Raad, conclusies van de Raad en verklaringen van topontmoetingen of conclusies van bijeenkomsten op hoog niveau met partnerlanden, mededelingen van de Commissie of de gezamenlijke mededelingen van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, vormen het algemene beleidskader voor de uitvoering van deze verordening.
Het communautair acquis met betrekking tot nucleaire veiligheid en een veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, de associatieovereenkomsten, partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten, multilaterale overeenkomsten en andere overeenkomsten die een juridisch bindende relatie met de partnerlanden vaststellen, alsmede conclusies van de Europese Raad, conclusies van de Raad en verklaringen van topontmoetingen of conclusies van bijeenkomsten op hoog niveau met partnerlanden, mededelingen van de Commissie of de gezamenlijke mededelingen van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, vormen het algemene beleidskader voor de uitvoering van deze verordening.
Amendement 34 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 2
2. De meerjarige indicatieve programma's hebben tot doel een samenhangend kader te scheppen voor de samenwerking tussen de Gemeenschap en de betrokken derde landen of regio's, dat in overeenstemming is met het overkoepelende doel en toepassingsgebied, de doelstellingen, de beginselen en het beleid van de Gemeenschap en gebaseerd is op het in artikel 5 bedoelde beleidskader.
2. De meerjarige indicatieve programma's hebben tot doel een samenhangend kader te scheppen voor de samenwerking tussen de Gemeenschap en de betrokken derde landen, regio's of internationale organisaties, dat in overeenstemming is met het overkoepelende doel en toepassingsgebied, de doelstellingen, de beginselen en het beleid van de Gemeenschap en gebaseerd is op het in artikel 5 bedoelde beleidskader.
Amendement 35 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 3
3. De meerjarige indicatieve programma's vormen een algemene basis voor de samenwerking en omschrijven de doelstellingen van de Gemeenschap voor de samenwerking uit hoofde van deze verordening, rekening houdend met de behoeften van de betrokken landen, de prioriteiten van de Gemeenschap, de internationale situatie en de activiteiten van de betrokken derde landen. In de meerjarige indicatieve programma's wordt ook aangegeven welke meerwaarde samenwerking biedt, en hoe overlapping met andere programma's en initiatieven, met name van internationale organisaties die soortgelijke doelstellingen nastreven, en van belangrijke donoren, moet worden voorkomen.
3. De meerjarige indicatieve programma's vormen een algemene basis voor de samenwerking en omschrijven de doelstellingen van de Gemeenschap voor de samenwerking uit hoofde van deze verordening, rekening houdend met de behoeften van en de omstandigheden in de betrokken landen, de prioriteiten van de Gemeenschap, de internationale situatie en de activiteiten van de betrokken derde landen. In de meerjarige indicatieve programma's wordt ook aangegeven welke meerwaarde samenwerking biedt, en hoe overlapping met andere programma's en initiatieven, met name van internationale organisaties die soortgelijke doelstellingen nastreven, en van belangrijke donoren, moet worden voorkomen.
Amendement 36 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis. De indicatieve meerjarenprogramma's moeten landen die uit hoofde van deze verordening financiële bijstand ontvangen, ertoe aanzetten de verbintenissen die voortvloeien uit overeenkomsten met de Unie en uit het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens na te leven, zich te verbinden tot de relevante internationale overeenkomsten, de normen inzake nucleaire veiligheid en stralingsbescherming te eerbiedigen en de relevante aanbevelingen en maatregelen met een zo hoog mogelijke graad van transparantie en openbaarheid uit te voeren.
Amendement 37 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 4 bis (nieuw)
4 bis. In de meerjarige indicatieve programma's moet een kader worden geboden voor gekwalificeerd en onafhankelijk toezicht om het niveau van nucleaire veiligheid in de partnerlanden te verhogen. In de programma's kunnen onder meer bepalingen worden opgenomen voor de ondersteuning van regelgevende instanties bij de uitvoering van alomvattende risico- en veiligheidsbeoordelingen (stresstests) van kernenergiecentrales, op basis van het communautair acquis inzake nucleaire veiligheid en radioactief afval, bij de uitvoering van aanbevelingen die voortvloeien uit dergelijke stresstests en bij het monitoren van de toepassing van relevante maatregelen, bijvoorbeeld in toetredende landen, kandidaat-lidstaten, potentiële kandidaat-lidstaten en landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen.
Amendement 38 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 5
5. De meerjarige indicatieve programma's worden op basis van een dialoog met de partnerlanden en -regio's vastgesteld.
5. De meerjarige indicatieve programma's worden op basis van een dialoog met de partnerlanden en -regio's vastgesteld. Bij de uitwerking van de programma's en voorafgaand aan de goedkeuring ervan moet de Commissie de Groep Europese regelgevers op het gebied van nucleaire veiligheid (ENSREG) raadplegen en indien toepasselijk de relevante nationale instanties van de lidstaten.
Amendement 39 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 6
6. De Commissie neemt de meerjarige indicatieve programma's aan overeenkomstig de in artikel 13, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Volgens dezelfde procedure evalueert de Commissie die indicatieve programma's en actualiseert ze indien nodig.
6. De Commissie neemt de meerjarige indicatieve programma's aan overeenkomstig de in artikel 13, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Zij evalueert de programma's halverwege de looptijd ervan, en indien nodig herziet en actualiseert zij die indicatieve programma's volgens dezelfde procedure.
Amendement 40 Voorstel voor een verordening Artikel 7 – lid 3 – alinea 1 – letter a
a) actieplannen, individuele maatregelen en ondersteunende maatregelen, waarvoor de EU-financiering 10 miljoen EUR niet overschrijdt;
a) individuele maatregelen en ondersteunende maatregelen, waarvoor de EU-financiering 10miljoenEUR niet overschrijdt;
Amendement 41 Voorstel voor een verordening Artikel 8 – lid 2 – letter b
b) uitgaven voor informatie- en communicatieactiviteiten, onder meer de ontwikkeling van communicatiestrategieën en pr-activiteiten, en zichtbaarheid van de politieke prioriteiten van de Unie.
b) uitgaven voor informatie- en communicatieactiviteiten, onder meer de ontwikkeling van communicatiestrategieën en pr-activiteiten, en zichtbaarheid van de politieke prioriteiten, doelstellingen en waarden van de Unie.
Amendement 42 Voorstel voor een verordening Artikel 11 bis (nieuw)
Artikel 11 bis
Criteria voor internationale samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid
1. Er dient sprake te zijn van een gemeenschappelijke visie en een akkoord tussen het derde land en de Gemeenschap, hetgeen wordt bevestigd door een officieel verzoek aan de Commissie waarin de betrokken regering zich hierop vastlegt.
2. Derde landen die met de Gemeenschap wensen samen te werken, zijn partij bij het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens en hebben de aanvullende protocollen daarbij ondertekend of een veiligheidscontroleovereenkomst gesloten met de Internationale Organisatie voor Atoomenergie die volstaat om te verzekeren dat in het hele land het aangegeven nucleair materiaal uitsluitend voor vreedzame nucleaire activiteiten wordt gebruikt en dat er geen nucleair materiaal of nucleaire activiteiten worden achtergehouden. Zij houden zich volledig aan de fundamentele veiligheidsbeginselen die zijn vastgelegd in de veiligheidsnormen van de IAEA en zijn partij bij de desbetreffende verdragen, zoals het Verdrag inzake nucleaire veiligheid en het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval, of hebben stappen gezet waaruit hun vaste voornemen blijkt om tot die overeenkomsten toe te treden. In het geval van actieve samenwerking wordt dit voornemen jaarlijks geëvalueerd, rekening houdend met de nationale verslagen en andere documenten over de tenuitvoerlegging van de relevante verdragen. Op basis van die evaluatie wordt een besluit genomen over de voortzetting van de samenwerking. In noodgevallen moeten die beginselen bij wijze van uitzondering flexibel worden toegepast.
3. Om te garanderen en te controleren dat aan de samenwerkingsdoelstellingen van deze verordening wordt voldaan, accepteert het betrokken derde land dat de uitgevoerde acties overeenkomstig lid 2 worden beoordeeld. De beoordeling maakt het mogelijk te controleren en te verifiëren of aan de overeengekomen doelstellingen wordt voldaan en kan een voorwaarde zijn voor verdere uitbetaling van de bijdrage van de Gemeenschap.
Amendement 43 Voorstel voor een verordening Artikel 12 – lid 1
(1) Het toezicht, de verslaglegging en de evaluatie worden verricht overeenkomstig artikel 31, leden 2, 4, 5 en 6, en de artikelen 32 en 36 van Verordening (EU) nr. XXX/XXX NDICI.
(1) Het toezicht, de verslaglegging en de evaluatie worden verricht overeenkomstig artikel 31, leden 2, 4, 5 en 6, en de artikelen 32 en 36 van Verordening (EU) nr. XXX/XXX NDICI. Specifieke evaluaties zoals beschreven in artikel 32, lid 2, van Verordening (EU) nr. XXX/XXX NDICI met betrekking tot nucleaire veiligheid, stralingsbescherming en waarborgen, moeten na overleg met de ENSREG worden besproken binnen het comité van het instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid en aan het Europees Parlement worden voorgelegd.
Amendement 44 Voorstel voor een verordening Artikel 12 – lid 2 – letter a
a) het aantal opgestelde, aangenomen en/of herziene wettelijke en regelgevingshandelingen; en
a) het aantal opgestelde, aangenomen en/of herziene wettelijke en regelgevingshandelingen en de succesvolle tenuitvoerlegging ervan, alsmede het effect ervan op de nucleaire veiligheidsnormen en veiligheidscontroles in de respectieve landen, met inbegrip van hun gevolgen voor de burgers en het milieu;
Amendement 45 Voorstel voor een verordening Artikel 12 – lid 2 – letter b
b) het aantal ontwerp-, plannings- of haalbaarheidsstudies voor de oprichting van structuren die aan de hoogste normen op het gebied van nucleaire veiligheid voldoen.
b) het aantal ontwerp-, plannings- of haalbaarheidsstudies voor de oprichting van structuren die aan de hoogste normen op het gebied van nucleaire veiligheid voldoen en de succesvolle integratie van de resultaten van deze studies.
Amendement 46 Voorstel voor een verordening Artikel 12 – lid 2 – letter b bis (nieuw)
b bis) de in de nucleaire installaties genomen maatregelen ter verbetering van de nucleaire veiligheid, stralingsbescherming en effectieve en efficiënte veiligheidscontroles, gebaseerd op de strengste normen voor nucleaire veiligheid, stralingsbescherming en nucleaire veiligheidscontroles, met inbegrip van de resultaten van internationale collegiale toetsing.
Amendement 47 Voorstel voor een verordening Artikel 12 bis (nieuw)
Artikel 12 bis
Transparantie
De Commissie en de derde landen die in het kader van dit instrument met de Unie samenwerken, zorgen ervoor dat de nodige informatie over de nucleaire veiligheidsmaatregelen die in deze landen met behulp van het instrument worden genomen, alsook over de nucleaire veiligheidsnormen van deze landen in het algemeen, beschikbaar wordt gesteld aan de werknemers en het grote publiek, met bijzondere aandacht voor plaatselijke overheden, burgers en belanghebbenden die zich in de nabijheid van een nucleaire installatie bevinden. Deze verplichting houdt onder meer in dat de bevoegde regelgevende instantie en de vergunninghouders informatie moeten verstrekken op de gebieden die onder hun bevoegdheid vallen. De informatie wordt aan het publiek beschikbaar gesteld overeenkomstig de vigerende wetgeving en de internationale instrumenten, mits hiermee geen andere, in de toepasselijke wetgeving en de internationale instrumenten erkende en overheersende belangen, onder meer inzake beveiliging, in het gedrang worden gebracht.
Bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties
156k
53k
Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2019 over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2011/7/EU betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (2018/2056(INI))
– gezien Richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties(1),
– gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2011/7/EU (COM(2016)0534) en het bijbehorende werkdocument van de Commissiediensten (SWD(2016)0278),
– gezien zijn resolutie van 26 mei 2016 over de strategie voor de interne markt(2),
– gezien zijn resolutie van 15 september 2016 over toegang tot financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) en vergroting van de financieringsdiversiteit voor kmo's in een kapitaalmarktunie(3),
– gezien de grondige analyse, getiteld "Directive 2011/7/EU on late payments in commercial transactions: European Implementation Assessment", die in juli 2018 door de onderzoeksdienst van het Europees Parlement is gepubliceerd,
– gezien de "European Payment Reports" van Intrum,
– gezien artikel 52 van zijn Reglement, alsook artikel 1, lid 1, onder e), van en bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 betreffende de procedure inzake het verlenen van toestemming voor het opstellen van initiatiefverslagen,
– gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8‑0456/2018),
A. overwegende dat betalingen de bloedbaan van het bedrijfsleven zijn, en dat een leefbaar en efficiënt ondernemingsklimaat staat of valt met stipte betalingen, die bedrijven toelaten hun schulden tijdig af te lossen, uit te breiden, te investeren, banen te scheppen, bredere economische groei te genereren en voordelen te creëren voor de Europese economie in het algemeen;
B. overwegende dat de meeste goederen en diensten op de interne markt tussen economische actoren of tussen economische actoren en overheidsinstanties worden geleverd en verstrekt door middel van uitgestelde betalingen, op een manier waarop de leverancier zijn afnemer een betalingstermijn voor de factuur toekent op grond van wat door de partijen is overeengekomen, in de factuur van de leverancier is vermeld of in desbetreffende wettelijke bepalingen is vastgesteld;
C. overwegende dat te laat betalen een hardnekkige schadelijke praktijk is die een negatieve invloed heeft op de ontwikkeling van Europese ondernemingen, in het bijzonder kmo's, die bij betalingsachterstand niet over voorspelbare kasstromen kunnen beschikken;
D. overwegende dat kleine en middelgrote ondernemingen buitengewoon worden getroffen door wanbetaling, hetgeen hun liquiditeit negatief beïnvloedt, hun financieel beheer bemoeilijkt en gevolgen heeft voor hun concurrentievermogen en winstgevendheid;
E. overwegende dat grote ondernemingen over meer middelen beschikken dan kmo's om zichzelf te beschermen tegen betalingsachterstand, bijvoorbeeld via vooruitbetaling, kredietcontroles, incasso, bankgaranties of kredietverzekering, en mogelijkerwijs ook beter in staat zijn om te profiteren van de wereldwijde lage rente om hun investeringen te verhogen en hun onderhandelingspositie te versterken;
F. overwegende dat de overheid volgens Richtlijn 2011/7/EU (richtlijn betreffende betalingsachterstand) een "bijzondere verantwoordelijkheid"(4) heeft om een klimaat te scheppen dat tijdige betaling bevordert;
G. overwegende dat de richtlijn betreffende betalingsachterstand onder meer voorziet in betalingstermijnen voor transacties tussen ondernemingen (business-to-business of B2B) en tussen overheidsinstanties en ondernemingen (public authority-to-business of PA2B), automatisch recht op interest bij late betalingen, een minimale vergoeding voor invorderingskosten van 40 EUR en een wettelijke interest die ten minste 8 % hoger ligt dan de referentie-interestvoet van de Europese Centrale Bank;
H. overwegende dat zes op tien ondernemingen in de EU, ondanks de algemene verkorting van de gemiddelde betalingstermijnen die de richtlijn betreffende betalingsachterstand heeft teweeggebracht, bij B2B-transacties hun geld nog steeds later ontvangen dan contractueel overeengekomen;
I. overwegende dat van alle ondernemingen, kmo's het meest geneigd zijn om langere of oneerlijke betalingstermijnen te aanvaarden of mogelijkerwijs opgelegd krijgen door grotere ondernemingen, vanwege de ongelijke onderhandelingspositie en de vrees de handelsrelaties te schaden of een toekomstig contract mis te lopen;
J. overwegende dat volgens de Atradius Betalingsbarometer 95 % van de kmo's in Europa stellen dat zij te laat worden betaald, hetgeen een hoger percentage is dan bij grote bedrijven, hetgeen betekent dat kan worden geconcludeerd dat kmo's geneigd zijn sneller te betalen dan grote ondernemingen, maar later worden betaald;
K. overwegende dat betalingsachterstand alle sectoren van de economie treft, maar bijzonder alomtegenwoordig is in sectoren waarin de waardeketen veel kmo's telt (zoals de bouwsector, nutsvoorzieningen en vervoer, professionele dienstverlening, de verwerkende industrie, levensmiddelen en dranken, en IT/telecommunicatie);
L. overwegende dat betalingsachterstand nog steeds verantwoordelijk is voor één op vier faillissementen in de EU;
M. overwegende dat er door betalingsachterstand hogere kosten ontstaan voor ondernemingen, aangezien zij middelen moeten investeren om achter wanbetalers aan te gaan of rente moeten betalen over het krediet dat door hen is aangegaan om de bedrijfsoperaties voort te zetten;
N. overwegende dat betalingsachterstand of de vrees voor laattijdige betaling nog steeds één van de grootste belemmeringen vormt voor de deelname van kmo's aan openbare aanbestedingen;
O. overwegende dat voor elke dag betalingsachterstand die wordt weggewerkt, 158 miljoen EUR kan worden bespaard op financieringskosten en dat de bijkomende kasstroom 6,5 miljoen extra banen kan ondersteunen in Europa;
P. overwegende dat de Commissie een inbreukprocedure heeft ingesteld tegen vier lidstaten (Griekenland, Slowakije, Spanje en Italië) met betrekking tot de gebrekkige toepassing van de richtlijn betreffende betalingsachterstand en dat zij Italië reeds heeft doorverwezen naar het Hof van Justitie;
Q. overwegende dat sommige lidstaten initiatieven hebben genomen om een stipte betalingscultuur aan te moedigen, via gedragscodes voor stipte betalingen, vrijwillige inspanningen door het bedrijfsleven of sterkere synergieën met de regels voor openbare aanbestedingen;
R. overwegende dat in het verslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van de richtlijn betreffende betalingsachterstand van 2016 al werd geconcludeerd dat het feit dat bedrijven op de hoogte waren van hun rechten uit hoofde van de richtlijn, niet betekende dat zij die rechten ook uitoefenden en dat het ontbreken van een gemeenschappelijk systeem voor het toezicht houden op gemiddelde betalingstermijnen, het gebrek aan duidelijkheid over verschillende belangrijke begrippen in de richtlijn en marktonevenwichtigheden tussen grotere en kleinere ondernemingen de belangrijkste factoren lijken te zijn die de doeltreffende tenuitvoerlegging van de richtlijn in de weg staan;
S. overwegende dat betalingsachterstand een veelzijdig, complex probleem is, dat wordt veroorzaakt door horizontale drijvende krachten, die veelvoorkomend zijn in alle sectoren en bij alle transacties (zoals problemen met de kasstroom, onevenwichtigheden in de machtspositie en omvang van bedrijven, de structuur van de toeleveringsketen, administratieve inefficiëntie, slechte toegang tot krediet, gebrekkige kennis van factuur- en kredietbeheer) en door de invloed van externe factoren (zoals de economische situatie en het nationale ondernemingsklimaat), en dat het niet mogelijk is om één oplossing uit te werken waarmee alle problemen worden verholpen;
T. overwegende dat het voorstel voor een richtlijn inzake oneerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen (COM(2018)0173) bepalingen omvat met betrekking tot betalingsachterstand inzake bederfelijke goederen en betreffende de aanwijzing door de lidstaten van een handhavingsautoriteit om toe te zien op de naleving van de regels;
U. overwegende dat problemen die tot betalingsachterstand leiden, moeten worden aangepakt via een combinatie van wettelijke en vrijwillige maatregelen, met gerichte interventies van de Commissie, de lidstaten en ondernemersorganisaties; overwegende dat een dergelijke combinatie naast corrigerende oplossingen om problemen te verhelpen nadat de transactie is afgerond ook preventieve maatregelen zou omvatten om problemen aan te pakken voordat de transactie plaatsvindt; overwegende dat bij elke maatregel, zowel wettelijk als vrijwillig, rekening dient te worden gehouden met de specifieke eigenschappen van de betrokken economische sector;
De betalingspraktijken in de EU verbeteren via een combinatie van wettelijke en vrijwillige maatregelen
1. is van mening dat zowel de richtlijn betreffende betalingsachterstand als de nationale wetgeving ter zake beter, snel en doeltreffend moeten worden gehandhaafd door middel van de inachtneming van de vastgestelde uiterste termijnen voor het betalen van facturen en via maatregelen om de regels inzake betalingstermijnen te verbeteren en oneerlijke praktijken te ontraden; merkt op dat die maatregelen in categorieën kunnen worden ingedeeld naargelang hun aard (wettelijk of vrijwillig), reikwijdte (horizontaal of specifiek voor een bepaalde sector) en doel (preventief, corrigerend of gericht op een verandering in de ondernemingscultuur); is van mening dat parallel hieraan in meerdere lidstaten de bestaande wetgeving en de inbreukprocedures in de hele EU bij overheidsdiensten tot een cultuuromslag hebben geleid, die gekenmerkt wordt door een algemene daling van betalingsachterstand;
2. blijft erbij dat er geen uniforme aanpak bestaat om het probleem van betalingsachterstand aan te pakken, aangezien in sommige 'business-to-business'-sectoren langere betalingstermijnen, die in geen geval de in Richtlijn 2011/7/EU vastgestelde termijnen overschrijden, in een aantal gevallen op de behoeften van de ondernemingen kunnen aansluiten, rekening houdend met de specifieke eigenschappen van elke sector; benadrukt evenwel dat inspanningen moeten worden geleverd om tot betalingstermijnen van 30 dagen te komen en dat betalingstermijnen van langer dan 60 dagen, die door Richtlijn 2011/7/EU toegestaan zijn, een achterdeurtje zijn die tot afspraken over lange termijnen kunnen leiden die voor ondernemingen zelf, en met name kmo's, nadelig kunnen zijn, met inachtneming van de contractvrijheid tussen ondernemingen op de markt; onderstreept het belang van het te allen tijde waarborgen van gelijke randvoorwaarden tussen ondernemingen in dominante posities en kleine spelers;
Preventieve maatregelen
3. is van mening dat de lidstaten striktere betalingstermijnen moeten vaststellen; merkt op dat sommige lidstaten de standaardbetalingstermijn hebben beperkt tot 30 dagen, terwijl slechts een paar lidstaten maximale betalingstermijnen hebben ingevoerd waar de partijen niet van kunnen afwijken; wijst er voorts op dat het op sectorniveau gebruikelijker is om maximale betalingstermijnen in te voeren; is van mening dat wetgeving waarin striktere betalingstermijnen worden vastgesteld de betalingstermijnen in zekere mate zou kunnen verkorten en, voor zover zij wordt gehandhaafd, voor gelijke randvoorwaarden zou zorgen voor grote en kleine ondernemingen; wijst er in dit verband evenwel op dat een uniformer en versimpeld stel regels mede zou kunnen verhelderen wat schuldeisers en schuldenaren kunnen verwachten bij een betalingsachterstand, hetgeen de voorspelbaarheid van hun economische activiteiten ten goede zou komen;
4. is van oordeel dat meer transparantie ten aanzien van betalingsgedrag betalingsachterstanden zou kunnen ontmoedigen; denkt dat toegang tot informatie over betalingsgedrag overheden en ondernemingen ertoe kan aanzetten hun betalingspraktijken te verbeteren en zich aan hun geldelijke verplichtingen te houden; spoort de lidstaten aan na te denken over verschillende mogelijke vormen van verplichte openbaarmaking van informatie over betalingsgedrag, zoals gegevensbanken of registers, voor zowel de particuliere, als de publieke sector;
5. spoort de lidstaten ertoe aan na te denken over de invoering van verplichte systemen voor het verstrekken van informatie over goed betalingsgedrag ("naam en faam") en een stipte betalingscultuur in handelsrelaties te stimuleren, gezien onder andere het feit dat is aangetoond dat op tijd betalen een slimme bedrijfsstrategie is omdat goede betalers betere deals kunnen bedingen en op betrouwbare leveranciers kunnen rekenen; verzoekt de Commissie een studie te verrichten over bestaande nationale systemen voor het verstrekken van informatie over goed betalingsgedrag ("naam en faam") van zowel bedrijven, als overheden, en te bekijken of het haalbaar is gemeenschappelijke criteria voor dergelijke systemen op het niveau van de EU vast te stellen;
6. benadrukt dat ondernemers, in het bijzonder kmo's, meer informatie en voorlichting moeten krijgen over krediet- en factuurbeheer; herinnert eraan dat een effectief kredietbeheer de gemiddelde inningsperiode verkort en derhalve een optimale kasstroom helpt verzekeren, en zo het risico op wanbetaling beperkt en het groeipotentieel vergroot; is van mening dat ambtenaren ook opleiding zouden moeten krijgen en dat onderwijs en ondersteuning er ook voor kunnen zorgen dat kmo's sneller gebruik zullen maken van de instrumenten uit de richtlijn betreffende betalingsachterstand om op te treden tegen betalingsachterstand; wijst erop dat kmo's vaak niet over de capaciteit beschikken om te investeren in opleidingen en dat er momenteel geen programma's bestaan op EU-niveau of op nationaal niveau om de kennis van ondernemingen over krediet- en factuurbeheer te vergroten; is van mening dat er mogelijk meer EU-middelen moeten worden besteed aan financiële voorlichting voor kmo's en dringt er dan ook bij de autoriteiten van de lidstaten op aan hun inspanningen te intensiveren als het gaat om het aanbieden van bijscholing aan kmo's op het gebied van kredietbeheer; is daarnaast van oordeel dat opleiding en ondersteuning ook richtsnoeren zouden moeten omvatten voor het innen van openstaande bedragen bij grensoverschrijdende transacties, en verzoekt de Commissie dan ook dergelijke richtsnoeren en andere nuttige informatie, zoals de rechten van en de instrumenten die voor ondernemers beschikbaar zijn in het kader van juridische geschillen met debiteuren, te blijven integreren in het informatieportaal 'Your Europe' en ondernemingen middels het European Enterprises Network ondersteuning te blijven geven;
Corrigerende maatregelen
7. roept de lidstaten en ondernemersorganisaties ertoe op na te denken over het opzetten van kosteloze en vertrouwelijke nationale en regionale bemiddelingsdiensten (voor bemiddeling, verzoening, arbitrage en geschillenbeslechting) die toegankelijk zijn voor alle ondernemingen, als alternatief voor gerechtelijke procedures, om betalingsgeschillen te beslechten en handelsrelaties in stand te houden, maar ook om de ondernemingen te informeren over hun rechten en de instrumenten die zij kunnen inzetten om op te treden tegen betalingsachterstand; wijst erop dat dergelijke bemiddelingsdiensten bijzonder nuttig kunnen zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen, die vaak niet over de benodigde financiële middelen beschikken om met juridische geschillen om te gaan en daarom afzien van het recht om hun rechten te doen gelden; verzoekt de lidstaten verder serieus na te denken over de mogelijkheid van het met publieke middelen financieren van een onafhankelijke ombudsman die onderzoek verricht naar geschillen in verband met betalingsachterstanden en de niet-betaling van openstaande schulden, kleine ondernemingen helpt bij het oplossen van dit soort geschillen, advies geeft over actie in het geval van een betalingsachterstand en oplossingen aandraagt, met name voor kmo's; verzoekt de lidstaten en de Commissie te zorgen voor daadwerkelijke toegang tot het gerecht in verband met het innen van schulden bij grensoverschrijdende transacties;
8. verzoekt de lidstaten hun nationale wetgeving te handhaven en striktere controles aan te moedigen en te verbeteren, in het bijzonder bij grote bedrijven, alsook voor administratieve sancties te zorgen die doeltreffend, evenredig en ontmoedigend zijn, en zo bij te dragen aan een verbetering van de betalingspraktijken; blijft erbij dat een direct optreden van overheidsdiensten, die immers instaan voor de handhaving van administratieve sancties, kan helpen om de vrees te overwinnen en schuldeisers te verlossen van de verantwoordelijkheid om op te treden tegen schuldenaren, aangezien de overheid de wet dan rechtstreeks zou handhaven en discretionaire maatregelen zou nemen tegen ondernemingen die zich schuldig maken aan slechte betalingspraktijken; is van mening dat de waarde en de cumulatieve aard van sancties ondernemingen zouden kunnen doen afzien van late betalingen, en onderstreept dat deze maatregelen progressief moeten worden toegepast, met inachtneming van de mate waarin ondernemingen hun gedrag verbeteren;
9. wijst erop dat er, hoewel de richtlijn betreffende betalingsachterstand in februari 2011 werd aangenomen, en ondanks het feit dat meerdere lidstaten recentelijk nieuwe mechanismen voor de bescherming van ondernemers hebben ingevoerd, jaarlijks nog duizenden kmo's en startende ondernemingen in heel Europa failliet gaan terwijl ze wachten op de betaling van hun facturen, waaronder door nationale overheidsinstanties; verzoekt de Commissie en de lidstaten na te denken over verplichte vormen van een passende compensatie, zoals een vergoeding, en andere ondersteunende maatregelen, zoals garantiefondsen voor kmo's, of factoring voor ondernemingen die nog geld tegoed hebben van overheden, zodat zij daardoor niet failliet gaan;
10. benadrukt dat belasting- en socialezekerheidsschulden van ondernemingen moeten worden verrekend met de openstaande vorderingen op overheidsinstanties;
11. dringt er bij de lidstaten op aan om garantiefondsen voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) op te zetten die een waarborg vormen voor de schulden aan banken van kmo's, die op hun beurt vorderingen op overheidsinstanties hebben uitstaan;
12. neemt met grote bezorgdheid nota van de situatie in sommige lidstaten, waar overheidsinstanties betalingen voor goederen en/of diensten die aan hen zijn geleverd door ondernemingen (waarbij de gezondheidssector het zwaarst getroffen is) aanzienlijk hebben uitgesteld, in opdrachten voor leveringen niet-overdraagbaarheidsclausules hebben opgenomen en leveranciers (via de wet) hebben verhinderd hun vorderingen bij rechtbanken in te stellen, waardoor de betrokken ondernemingen in grote financiële moeilijkheden zijn terechtgekomen en soms zelfs failliet zijn gegaan; is van mening dat de lidstaten, teneinde ondernemingen te ondersteunen waarvan het financiële beheer wordt bemoeilijkt door late betalingen door overheidsinstanties, snellere en efficiëntere procedures voor de teruggave van btw en voor incasso's dienen in te voeren, in het bijzonder voor kmo's;
13. wijst erop dat gedragscodes en handvesten inzake stipte betalingen en maatregelen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO), in combinatie met interne controles en interne handhavingscriteria, kunnen helpen om een verantwoordelijke betalingscultuur tot stand te brengen en eerlijke relaties en vertrouwen tussen ondernemingen te verzekeren;
14. pleit ervoor om bepaalde begrippen uit de richtlijn, zoals "kennelijk onbillijk" in verband met betalingstermijnen in contractuele overeenkomsten en bij handelspraktijken, en het begin en einde van contractuele betalingstermijnen, te verduidelijken via richtsnoeren van de Commissie; wijst voorts op recente jurisprudentie van het Hof van Justitie over de uitlegging van bepaalde begrippen van de richtlijn (zoals "onderneming", "handelstransactie" en "kennelijk onbillijk" in de zaken C-256/15 en C-555/14);
15. acht het belangrijk te voorkomen dat de publieke sector zich niet houdt aan de regels inzake betalingstermijnen als bedoeld in de richtlijn; verzoekt de lidstaten en de Commissie derhalve om in het licht van de recente jurisprudentie van het Hof van Justitie (zaak C-555/14) de nodige stappen te zetten om ervoor te zorgen dat overheidsinstanties hun leveranciers tijdig betalen en schuldeisers automatisch interest en een vergoeding ontvangen bij late betalingen zonder dat achterstalligebetalingsprocedures nodig zijn, en roept de Commissie op berekening van automatische interest voor te stellen;
16. benadrukt dat snel betalen uitermate belangrijk is voor het voortbestaan en de groei van ondernemingen, met name kmo's; merkt op dat fintech en digitale technologieën voor een revolutie op het gebied van betaalmiddelen en de snelheid van betalingen zorgen; verwacht dat het gebruik van elektronische facturatie sterk zal toenemen en dat traditionele soorten betalingen geleidelijk aan zullen worden vervangen door innovatieve soorten (zoals supply chain financing en factoring), zodat de schuldeiser meteen kan worden betaald zodra de factuur is opgemaakt;
17. neemt met grote belangstelling nota van de procedures die in bepaalde lidstaten zijn ingevoerd voor late betalingen door overheidsinstanties, waarbij de centrale overheid een plaatselijke overheid een waarschuwing kan geven als die laatste haar leveranciers niet tijdig betaalt en, indien de betalingsachterstand aanhoudt, de leveranciers rechtstreeks kan betalen voor de geleverde goederen en diensten en de betalingskredieten voor de begroting van de inbreukmakende overheidsinstantie kan schorsen; is van mening dat een dergelijk systeem, waarin betrouwbaar toezicht op de betalingsprestaties van de overheidsinstantie wordt gecombineerd met een effectief escalatieplan, waarover uitgebreid wordt gecommuniceerd wanneer het wordt ingeschakeld, resultaten lijkt op te leveren die nader moeten worden geanalyseerd en die aan de lidstaten moeten worden medegedeeld als een voorbeeld van goede praktijken;
18. neemt tot zijn bezorgdheid nota van de conclusies van het verslag van de Commissie, waarin staat dat de vrees om schade toe te brengen aan hun commerciële relaties de belangrijkste reden is waarom schuldeisende ondernemingen hun rechten uit hoofde van de richtlijn betreffende betalingsachterstand niet uitoefenen; is in dat verband van mening dat er maatregelen moeten worden genomen om het gemakkelijker te maken voor kmo's om hun rechten uit hoofde van de richtlijn betreffende betalingsachterstand uit te oefenen; roept in dat verband op tot nader onderzoek naar de in artikel 7, lid 5, van de richtlijn betreffende betalingsachterstand geboden mogelijkheid voor officieel erkende organisaties die de belangen van ondernemingen vertegenwoordigen om zich tot de rechter van de lidstaten te wenden op grond van het feit dat contractuele bedingen of praktijken een kennelijke onbillijkheid behelzen;
19. is ingenomen met de initiatieven die in sommige lidstaten zijn genomen in het bedrijfsleven, waarbij deelnemende ondernemingen een verklaring hebben opgesteld waarin zij beschrijven welke concrete stappen zij beloven te ondernemen om ervoor te zorgen dat hun kleinere leveranciers sneller zullen worden betaald voor de producten of diensten die zij leveren; merkt op dat het bij naam noemen van goede betalers ("naam en faam") via zelfregulering de beoogde resultaten kan opleveren op het niveau van het bedrijfsleven en kmo's van aanzienlijke steun kan voorzien;
20. beklemtoont het belang van openbare aanbestedingen voor het verbeteren van de werking van de interne markt; verzoekt om na te gaan waar de synergieën tussen de richtlijn betreffende betalingsachterstand en de regels voor openbare aanbestedingen kunnen worden versterkt, en om meer in het bijzonder te kijken naar de mogelijkheid voor aanbestedende diensten om niet-presterende opdrachtnemers uit te sluiten van nieuwe aanbestedingen als hun onderaannemers niet tijdig worden betaald (richtlijn betreffende overheidsopdrachten)(5), een ruimer gebruik van de in artikel 71, lid 3, van de richtlijn betreffende overheidsopdrachten geboden mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden rechtstreekse betalingen aan onderaannemers toe te staan, en de mogelijkheid om van de betalingspraktijken jegens onderaannemers één van de criteria te maken op basis waarvan de financiële draagkracht van potentiële opdrachtnemers bij overheidsopdrachten wordt beoordeeld; verzoekt de lidstaten te zorgen voor transparantie betreffende en traceerbaarheid van betalingen door overheden aan aannemers en onderaannemers, en van betalingen door aannemers aan hun onderaannemers of leveranciers;
Conclusies en aanbevelingen
21. verzoekt de lidstaten met klem de volledige verantwoordelijkheid te nemen bij het verrichten van betalingen door overheidsinstanties en om hun wetgeving te verbeteren met het oog op de tenuitvoerlegging van de richtlijn betreffende betalingsachterstand in al haar onderdelen, ook door nationale wetten, voorschriften of contractuele praktijken van de publieke sector die in strijd zijn met de doelstellingen van de richtlijn, zoals handhavings- en overdrachtsverboden voor vorderingen van de publieke sector, weg te nemen; herhaalt daarnaast dat de Commissie al het mogelijke moet doen om te proberen te garanderen dat de bestaande verplichtingen volledig en adequaat worden nagekomen;
22. verzoekt de lidstaten en de Commissie om "een ingrijpende verandering in de richting van een stipte betalingscultuur"(6) te stimuleren door de meest passende maatregelen te nemen, met inbegrip van het formuleren van richtsnoeren inzake goede praktijken, en, waar nodig en gepast, van wetgevingsinitiatieven, rekening houdend met bovenstaande voorstellen, waardoor een voor bedrijven betrouwbare omgeving en een stipte betalingscultuur worden geschapen;
23. dringt er bij de lidstaten op aan betalingsprocedures efficiënter te maken, en onderstreept in het bijzonder dat verificatieprocedures om facturen te controleren of om na te gaan of goederen en diensten voldoen aan de contractuele specificaties niet mogen worden gebruikt om de betalingstermijnen kunstmatig te verlengen tot zij de in de richtlijn vastgestelde limieten overschrijden;
24. herinnert de lidstaten en de Commissie eraan dat stipte betalingen een overkoepelende voorwaarde zijn voor een leefbaar ondernemingsklimaat en dat zij als dusdanig moeten worden opgenomen in alle beleidslijnen en wetgevingsinitiatieven die van belang zijn voor ondernemingen (bijv. MVO, startende ondernemingen en relaties tussen platformen en ondernemingen);
25. verzoekt de lidstaten en de Commissie om vakpublicaties, promotiecampagnes en andere instrumenten aan te wenden om ruimere bekendheid te geven aan de instrumenten die kunnen worden ingezet om op te treden tegen betalingsachterstand onder ondernemingen;
26. verzoekt de Commissie om de toegang van Europese ondernemers tot passende financiering te vergemakkelijken en te bevorderen;
o o o
27. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de lidstaten.
Artikel 57, lid 4, onder g), van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG.
Jaarverslag over de financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank
161k
59k
Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2019 over het jaarverslag over de financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank (2018/2161(INI))
– gezien het activiteitenverslag 2017 van de Europese Investeringsbank (EIB) met als titel "Impact op de toekomst",
– gezien het financieel verslag 2017 en het statistisch verslag 2017 van de EIB,
– gezien het verslag van de EIB van 2018 met als titel "EIB operations inside the European Union 2017: Results and impact",
– gezien het verslag van de EIB van 2018 met als titel "The EIB outside the EU – 2017: Financing with global impact",
– gezien het duurzaamheidsverslag 2017 van de EIB-groep,
– gezien de artikelen 15, 126, 175, 177, 208, 209, 271, 308 en 309 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en het daaraan gehechte Protocol nr. 5 betreffende de statuten van de EIB,
– gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2014 getiteld "Een investeringsplan voor Europa" (COM(2014)0903),
– gezien het EIB-beleid ten aanzien van zwak gereguleerde, niet-transparante en niet-coöperatieve rechtsgebieden (NCJ-beleid) van 15 december 2010 en het addendum van 8 april 2014 bij het NCJ-beleid,
– gezien artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie internationale handel (A8-0415/2018),
A. overwegende dat het hoofddoel van de EIB erin bestaat langetermijnfinanciering en deskundigheid voor projecten te verstrekken en extra investeringen aan te trekken om de doelstellingen van de EU te helpen verwezenlijken;
B. overwegende dat de EIB de enige bank is die eigendom is van de lidstaten van de EU en die hun belangen vertegenwoordigt;
C. overwegende dat de EIB wordt beschouwd als de financiële tak van de EU en de belangrijkste instelling voor de ondersteuning van openbare en particuliere investeringen in de hele EU, en dat ruim 90 % van haar leningen binnen de Unie worden verstrekt;
D. overwegende dat de door de EIB verstrekte leningen hoofdzakelijk worden gefinancierd via obligatie-uitgifte op de internationale kapitaalmarkten;
E. overwegende dat het jaarlijkse financieringsprogramma van de EIB ongeveer 60 miljard EUR bedraagt;
F. overwegende dat in 2017 33 % en in 2016 37 % van de EIB-obligaties zijn uitgegeven in USD;
G. overwegende dat EIB-obligaties van de hoogste kredietkwaliteit zijn en dat de EIB de AAA-rating heeft van de drie belangrijkste ratingbureaus, onder meer vanwege het eigendom van de lidstaten en het conservatieve risicobeheer, resulterend in een solide leningenportefeuille, met slechts 0,3 % niet-presterende leningen;
H. overwegende dat financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties de impact van de EU-begroting zouden kunnen versterken;
I. overwegende dat de EIB de natuurlijke partner is voor de EU voor de uitvoering van financieringsinstrumenten, in nauwe samenwerking met nationale, regionale of multilaterale financiële instellingen;
J. overwegende dat de EIB ook buiten de EU een belangrijke rol speelt door haar externe leenactiviteiten als grootste multilaterale lener en kredietverstrekker ter wereld;
K. overwegende dat de EIB de Europese integratie blijft versterken en dat haar rol sinds het begin van de financiële crisis in 2008 nog belangrijker is gebleken;
L. overwegende dat de prioriteiten van de EIB, zoals uiteengezet in het activiteitenplan (COP) voor 2017-2019, gericht zijn op de Europa 2020-doelstellingen voor slimme, duurzame en inclusieve groei op het gebied van energie, vervoer en mobiliteit, gezondheid, ontwikkeling van de plattelandsinfrastructuur en ondersteuning van het bedrijfsleven in de landbouw, kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) en midcaps, milieu en innovatie;
M. overwegende dat de EIB-groep een hoge kredietwaardigheid moet behouden als fundamentele troef van haar bedrijfsmodel, evenals een kwalitatief hoogwaardige, solide activaportefeuille met degelijke investeringsprojecten in het kader van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) en alle financieringsinstrumenten in haar portefeuille;
Verwezenlijkingen van de EIB in de afgelopen 60 jaar
1. feliciteert de EIB met 60 jaar succesvolle verrichtingen, waarbij zij als grootste multilaterale lener en kredietverstrekker ter wereld 1,1 biljoen EUR heeft geïnvesteerd en 11 800 projecten in 160 landen heeft gefinancierd;
2. neemt kennis van het feit dat de leningen van de EIB-groep binnen de EU die in de periode 2015-2016 zijn goedgekeurd, tegen 2020 544 miljard EUR aan investeringen zullen ondersteunen, het bbp met 2,3 % zullen doen toenemen en 2,25 miljoen banen zullen scheppen; dringt er bij de EIB op aan haar activiteiten verder te versterken bij het bijdragen aan duurzame en langetermijngroei;
3. benadrukt de mogelijkheden voor de EIB om markten vorm te geven in overeenstemming met de EU-beleidsdoelstellingen; erkent het vermogen van de EIB om anticyclisch te investeren om de onderontwikkeling en recessie aan te pakken die het gevolg zijn van de financiële crisis en problemen bij de toegang tot financiering voor kmo's en innovatieve projecten;
4. onderstreept de belangrijke rol die de EIB speelt als de bank van de EU, de enige internationale financiële instelling die volledig eigendom is van de EU-lidstaten en volledig wordt geleid door EU-beleid en -normen;
5. pleit ervoor dat de adviesactiviteiten van de EIB worden versterkt en dat zij, samen met de Commissie, de lidstaten en de nationale officiële financiële stimuleringsinstellingen, de systematische tekortkomingen aanpakt die bepaalde regio's of landen beletten de financiële activiteiten van de EIB ten volle te benutten;
6. benadrukt dat 700 000 kmo's zullen profiteren van een betere toegang tot financiering, en merkt op dat de EFSI-activiteiten volgens ramingen van de afdeling Economie van de EIB en het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van de Commissie al ruim 750 000 banen hebben ondersteund, een cijfer dat in 2020 tot 1,4 miljoen zal stijgen, en dat het plan-Juncker het bbp van de EU al met 0,6 % heeft doen toenemen en tegen 2020 met nog eens 1,3 % zal doen toenemen;
7. is ingenomen met de oprichting van het initiatief voor economische veerkracht door de EIB, dat tot doel heeft de landen van de Westelijke Balkan en het Zuidelijk Nabuurschap van de EU te helpen de uitdagingen van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding aan te pakken; vraagt om meer financiële middelen voor dit initiatief en een grotere betrokkenheid van de EIB in deze regio's ter ondersteuning van humanitaire acties, het scheppen van banen, economische groei en verbetering van de infrastructuur; is in dit verband verheugd over de goedkeuring van de eerste projecten van het Europees plan voor externe investeringen (EEIP) in Afrika en ziet uit naar een grotere rol voor de EIB;
8. wijst erop dat alleen al in 2017 een recordaantal van 901 projecten is goedgekeurd, waaronder meer dan 78 miljard EUR voor innovatie, milieu, infrastructuur en kmo's;
9. onderstreept de activiteiten van de EIB ter ondersteuning van de economische en sociale cohesie, die de financiering voor regio's van meer dan 200 miljard EUR in de afgelopen tien jaar met zich meebrachten;
Algemene opmerkingen
10. is verheugd over de stappen die de EIB heeft genomen om de impact van haar investeringen beter te meten en niet alleen gegevens te verstrekken over de kwantitatieve omvang van de financiering;
11. herinnert eraan dat de EIB op de crisis heeft gereageerd door haar activiteiten aanzienlijk uit te breiden; is van mening dat de zij een positieve rol heeft gespeeld in het verkleinen van de negatieve investeringskloof; dringt er bij de EIB op aan extra aandacht te besteden aan het risico van verdringing van particuliere investeringen nu de economische omstandigheden normaliseren;
12. benadrukt dat de activiteiten van de EIB van cruciaal belang waren om het herstel en de investeringsniveaus na de crisis aan te pakken, die nog steeds ongelijk zijn tussen lidstaten en regio's, evenals tussen sectoren; verzoekt de EIB verder te investeren in de lidstaten om bij te dragen tot hun economisch herstel; benadrukt dat speciale aandacht moet worden besteed aan financiering in de sectoren innovatie en infrastructuur, waar de investeringskloof bijzonder ernstig is;
13. merkt op dat bijna een derde van de EIB-financiering in dollar luidt, waardoor de bank wordt blootgesteld aan mogelijke Amerikaanse sancties; verzoekt de EIB geleidelijk haar financiering in dollars te verminderen;
14. merkt op dat de EIB jaarlijks wordt gecontroleerd door de Europese Rekenkamer; neemt kennis van het debat over de mogelijkheid om haar leningen onder toezicht te stellen van de ECB; waarschuwt dat dit van grote invloed zou kunnen zijn op de aard, de werking en het bestuur van de EIB;
Innovatie en vaardigheden
15. stelt vast dat de EIB prioriteit geeft aan innovatie en vaardigheden om de groei te stimuleren en het concurrentievermogen van Europa op lange termijn te waarborgen, met leningen ter waarde van 13,9 miljard EUR in 2017, onder meer voor 7,4 miljoen snelle digitale verbindingen en de installatie van 36,8 miljoen slimme meters;
Milieu en duurzaamheid
16. is verheugd over het feit dat de EIB in 2017 16,6 miljard EUR aan leningen heeft verstrekt voor projecten ter ondersteuning van haar milieubeleidsdoelstellingen, ter financiering van projecten op het gebied van milieubescherming, hernieuwbare energie, energie-efficiëntie, biodiversiteit, schone lucht, schoon water, water- en afvalbeheer en duurzaam vervoer, en meer dan 25 % van de totale kredietverlening op al haar beleidsterreinen aan klimaatleningen heeft toegezegd, waarmee zij haar aanvankelijke toezegging met 3,2 % overtreft;
17. benadrukt de voorbeeldfunctie die de EU-instellingen moeten vervullen bij het duurzaam maken van financiering; erkent dat de EIB de grootste emittent van groene obligaties ter wereld is en dat haar klimaatobligaties beleggers een transparante link bieden met projecten op het gebied van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie die profiteren van de opbrengsten van de uitgifte van groene obligaties van de EIB, op basis van het rapportagesysteem van de EIB over de klimaatvoordelen van projecten, waaronder impactindicatoren zoals vermeden broeikasgasemissies, absolute emissieniveaus, bespaard energieverbruik en geïnstalleerde aanvullende elektriciteitsopwekking;
18. is in dit verband verheugd over de eerste uitgifte door de EIB van duurzaamheidsobligaties, ter waarde van 500 miljoen EUR, die zullen worden besteed aan projecten met een grote impact ter ondersteuning van de VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling, terwijl het vertrouwen van sociaal verantwoordelijke investeerders wordt gewaarborgd door strikte transparantie en marktnormen;
19. is ingenomen met het feit dat de EIB haar doelstelling heeft gehaald van 25 % klimaatgerelateerde financiering; stelt met bezorgdheid vast dat de Commissie daarentegen het streefcijfer van 20 % niet heeft gehaald;
20. is verheugd over de totstandkoming van het initiatief "Slimme financiering voor slimme gebouwen", dat erop gericht is investeringen in energie-efficiënte projecten in woongebouwen aantrekkelijker te maken voor particuliere beleggers, door EU-subsidies intelligent als garantie te gebruiken; is ingenomen met het feit dat de EIB onlangs begonnen is met het investeren in sociale woningbouw;
21. beveelt de EIB aan een energiestrategie goed te keuren die volledig verenigbaar is met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, rekening houdend met de onderzoeksresultaten en de aanbevelingen uit het verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) over het effect van de opwarming van de aarde met 1,5 °C boven het pre-industriële niveau en gerelateerde mondiale broeikasgasemissieroutes, in de context van versterking van de wereldwijde reactie op de dreiging van klimaatverandering, duurzame ontwikkeling en inspanningen om armoede uit te bannen;
22. roept de EIB op om leningen te blijven verstrekken die de doelstellingen van het Europees energiebeleid ondersteunen;
23. verzoekt de EIB om verder uitvoering te geven aan projecten in verband met klimaatverandering en milieubescherming, aangezien de EU een van de ondertekenaars is van de Overeenkomst van Parijs, en herinnert aan de toezegging van de EU om haar uitstoot tegen 2030 met ten minste 40 % te verminderen;
24. benadrukt het belang van financiering door de EIB bij de ontwikkeling van hernieuwbare-energiecapaciteit en de verbetering van energie-efficiëntie in sectoren zoals industrie en vervoer;
25. verzoekt de EIB samen te werken met kleine marktdeelnemers en gemeenschapscoöperaties om kleinschalige hernieuwbare-energieprojecten te bundelen zodat ze in aanmerking kunnen komen voor EIB-financiering;
Infrastructuur
26. wijst erop dat de EIB steun verleent voor een veilige en efficiënte infrastructuur voor energievoorziening, vervoer en stedelijke gebieden, wat tot uitdrukking komt in het feit dat zij in 2017 leningen ten belope van 18 miljard EUR heeft ondertekend ter ondersteuning van de doelstelling van haar infrastructuurbeleid en ruim 22 miljard EUR aan leningen voor stadsontwikkeling heeft verstrekt;
27. roept de EIB op om leningen te blijven verstrekken die de doelstellingen van het Europees energiebeleid ondersteunen;
Kmo's en midcaps
28. is verheugd over de sterke steun van de EIB-groep voor kmo's en midcaps, met een totale investering van 29,6 miljard EUR, wat een positief effect heeft gehad op 287 000 bedrijven met 3,9 miljoen werknemers;
29. herinnert eraan dat volgens de EIB grote bedrijven twee keer zoveel kans hebben om innovator te zijn dan kmo's, terwijl innovatieve jonge bedrijven 50 % meer kans hebben op kredietbeperkingen dan andere bedrijven; dringt er bij de EIB op aan kleinere ondernemingen met kleinere leningen te steunen om een grotere impact te hebben op een groter deel van de Europese economie;
30. is van mening dat, gezien de belangrijke rol van kmo's, de kmo-strategie van de EIB moet bestaan in een versterking van haar administratieve en adviserende capaciteiten om kmo's informatie en technische ondersteuning te bieden met betrekking tot ontwikkeling en het aanvragen van financiering;
31. is verheugd over de tien normen in het Handboek milieu- en sociale praktijken van de EIB, die een voorwaarde vormen voor participatie in leningen van de EIB, onder meer op het gebied van preventie en vermindering van verontreiniging, biodiversiteit en ecosystemen, klimaatgerelateerde normen, cultureel erfgoed, onvrijwillige hervestiging, rechten en belangen van kwetsbare groepen, arbeidsnormen, gezondheid op het werk en volksgezondheid, veiligheid en beveiliging, en betrokkenheid van belanghebbenden;
Verantwoordingsplicht, transparantie en communicatie
32. dringt er bij de EIB en haar belanghebbenden op aan na te denken over hervormingen die nodig zijn om de democratisering van haar bestuur, meer transparantie en duurzaamheid van haar verrichtingen te waarborgen;
33. verzoekt de EIB haar inspanningen op het gebied van communicatie op te voeren; is van mening dat het van essentieel belang is dat zij de band met EU-burgers versterkt om het doel van haar beleid beter uit te leggen; is in dit verband van mening dat moet worden nagedacht om de financieringscapaciteiten van de EIB te versterken, onder andere als middel om concreet de bijdrage van de EU aan het dagelijks leven van haar burgers te illustreren;
34. neemt met bezorgdheid nota van de aanhoudende stijging van de algemene beheerskosten, voornamelijk als gevolg van de stijging van personeelskosten; waarschuwt voor het risico van een verdere verhoging van de exploitatiecoëfficiënt voor de kapitaalbasis van de EIB; verzoekt de EIB haar kosten te beheersen, haar managementstructuur beknopt en efficiënt te houden en de ontwikkeling van een topzware managementstructuur te voorkomen;
35. neemt kennis van de recente verbeteringen door de EIB van de transparantie, zoals de publicatie van de notulen van de Raad van bewind en de publicatie van het scorebord van indicatoren voor projecten die worden gesteund door de EFSI-garantie, en de motivering van het onafhankelijk investeringscomité voor zijn besluit, in overeenstemming met de herziene EFSI-verordening; begrijpt dat een bank geen commercieel gevoelige informatie kan vrijgeven;
36. herinnert eraan dat het transparantiebeleid van de EIB-groep is gebaseerd op een openbaarmakingspresumptie, waardoor iedereen toegang heeft tot documenten en informatie van de EIB-groep; verzoekt de EIB de transparantie verder te vergroten, bijvoorbeeld door uitvoerige notulen te publiceren en zowel intern, voor het Europees Parlement en de andere instellingen, als extern, voor de burgers, de toegang tot informatie te waarborgen, en dan met name informatie die betrekking heeft op het systeem van aanbesteding en onderaanbesteding, de resultaten van interne onderzoeken en de selectie, monitoring en evaluatie van activiteiten en programma's;
37. is van oordeel dat onder de uitdagingen waarmee de EIB wordt geconfronteerd, passend toezicht noodzakelijk is; is van mening dat, gelet op de rol van en de institutionele structuur van de bank, een toezichtstructuur vereist is;
38. neemt nota van de herziening van het beleid en de procedures voor de klachtenregeling van de EIB; herinnert aan zijn standpunt over het klachtenmechanisme van de EIB zoals tot uitdrukking gebracht in zijn resolutie van 3 mei 2018 over het jaarverslag inzake de controle van de financiële activiteiten van de EIB voor 2016(1); dringt er bij de EIB op aan de onafhankelijkheid en efficiëntie van haar klachtenmechanismebureau te verbeteren en verdere stappen te nemen om de bureaucratie terug te dringen, haar macro-economische analysecapaciteit te verbeteren en de vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in leidende posities te verbeteren;
39. is ingenomen dat de resultaatmetingsoverzichten voor investeringsprojecten die onder de EU-garantie vallen nu op verzoek aan het Parlement moeten worden verstrekt;
40. benadrukt de noodzaak van een hoog niveau van transparantie van door de EIB gebruikte financiële intermediairs (met name commerciële banken, maar ook instellingen voor microfinanciering en coöperaties), om ervoor te zorgen dat intermediaire leningen aan dezelfde transparantievereisten voldoen als andere soorten leningen;
41. is verheugd over het initiatief voor economische veerkracht (ERI) van de EIB, dat deel uitmaakt van de gezamenlijke reactie van de EU op de migratie- en vluchtelingencrisis, met de nadruk op het aanpakken van de onderliggende oorzaken van migratie; dringt aan op nauwe coördinatie en complementariteit met het plan voor externe investeringen van de EU; stelt vast dat de 26 ERI-projecten en de 2,8 miljard EUR aan investeringen tot dusver naar verwachting ten goede zullen komen aan meer dan 1 500 kleinere ondernemingen en midcaps en zullen helpen om meer dan 100 000 banen te behouden;
42. verzoekt de EIB alle nodige maatregelen te nemen op basis van de lessen die uit de EFSI-ervaring zijn getrokken, en de resultaten van het aanstaande InvestEU-programma te maximaliseren, met bijzondere aandacht voor regionale en sociale ongelijkheden en de lidstaten die het zwaarst door de economische crisis zijn getroffen;
43. is verheugd dat de ERI-financiering voor de landen van het Zuidelijk Nabuurschap en de westelijke Balkan over een periode van vijf jaar vanaf oktober 2016 met 6 miljard EUR is verhoogd, bovenop de reeds geplande 7,5 miljard EUR, en dat de nadruk op duurzame en essentiële infrastructuur ligt;
44. benadrukt hoe belangrijk het is om de economische veerkracht in gast- en doorreislanden te ontwikkelen door steun te verlenen voor het scheppen van de nodige banen en de aanleg van de nodige infrastructuur voor de lokale bevolking en ontheemden; is verheugd dat vluchtelingengemeenschappen ook kunnen profiteren van mogelijkheden om zelfredzamer te worden en een waardig leven te leiden; onderstreept dat de investeringen in economische veerkracht de regio's moeten helpen beter opgewassen te zijn tegen toekomstige externe schokken, en moeten bijdragen tot meer stabiliteit in kwetsbare landen;
45. neemt nota van het driejarig bestaan van het EFSI, erkent de resultaten die het heeft geboekt en is verheugd over de 335 miljard EUR aan investeringen die sinds de goedkeuring van de EFSI-verordening (Verordening (EU) 2015/1017)(2) door de medewetgevers in de hele Unie zijn gemobiliseerd, in het kader waarvan in de 28 lidstaten 898 verrichtingen zijn goedgekeurd, waarvan twee derde met particuliere middelen zijn gegenereerd, waarmee het oorspronkelijke in 2015 vastgestelde doel van 315 miljard EUR wordt overtroffen; vestigt de aandacht op het besluit van de Europese Raad en het Europees Parlement om tegen eind 2020 de duur en de capaciteit van het EFSI uit te breiden tot 500 miljard EUR;
46. onderstreept de noodzaak om het werk aan de opbouw van een kapitaalmarktenunie te bespoedigen, zodat de EIB zich werkelijk kan richten op het opvullen van de hiaten in geval van marktfalen en om financiering te verstrekken voor zeer risicovolle projecten;
47. herinnert aan zijn erkenning van de noodzaak om continuïteit te bieden bij de ondersteuning van vraaggestuurde mechanismen zoals het EFSI die langetermijninvesteringen in de reële economie ondersteunen, particuliere investeringen mobiliseren en een wezenlijke macro-economische impact en banen genereren in sectoren die van belang zijn voor de toekomst van de Unie voorbij het huidige MFK;
48. steunt de tijdige totstandbrenging van een vervolginitiatief voor de periode na 2020 om de benodigde continuïteit te bieden, waarin de geleerde lessen van het EFSI zijn verwerkt, en essentiële succesfactoren zijn behouden;
49. is van mening dat de EIB-groep de sleutel is geweest tot de successen van het EFSI als enige gesprekspartner voor begunstigden en intermediairs en de exclusieve uitvoeringspartner; is van mening dat de EIB, om dubbel werk te voorkomen, in elk toekomstig InvestEU-programma de natuurlijke partner van de EU is om banktaken uit te voeren (kasbeheer, activabeheer, risicobeoordeling) met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de financieringsinstrumenten;
50. pleit ervoor dat de EIB-groep intensiever samenwerkt met nationale stimuleringsbanken en -instellingen (NPBI's) en vraagt de EIB haar samenwerking met NPBI's verder te versterken om contacten te leggen en adviesactiviteiten en technische bijstand verder te ontwikkelen teneinde een geografisch evenwicht op de lange termijn te bevorderen; wijst op het brede scala aan ervaringen met betrekking tot EFSI-projecten; steunt en stimuleert de verdere uitwisseling van beste praktijken tussen de EIB en de lidstaten om grotere economische efficiëntie te waarborgen;
Kredietverlening buiten de EU
51. is verheugd over de belangrijke rol van de EIB bij de financiering buiten de EU via haar externe leenactiviteiten; benadrukt het efficiënte beheer door de EIB van het externe leningsmandaat, zoals bevestigd door een onafhankelijke evaluatie in juni 2018, waarin de relevantie en doeltreffendheid ervan wordt erkend bij het verstrekken van EU-financiering aan derde landen tegen minimale kosten voor de begroting van de Unie; vraagt de Europese Rekenkamer een speciaal verslag op te stellen over de prestaties van de externe leenactiviteiten van de EIB en de aansluiting ervan op het EU-beleid;
52. is van mening dat de EIB een leidende rol moet blijven spelen bij het opzetten van toekomstige EU-financieringsmechanismen voor derde landen, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de belangen van lokale ondernemers die lokale, vaak kleine en micro-ondernemingen willen oprichten, met als doel in de allereerste plaats bij te dragen aan de lokale economie, voorrang krijgen bij EIB-leningsbesluiten;
53. is van mening dat de EIB haar huidige activiteiten op het gebied van buitenlands beleid moet voortzetten, onder meer aan de hand van instrumenten zoals het mandaat voor leningen aan derde landen; is verheugd over het beheer door de EIB van de ACS-investeringsfaciliteit, die hoofdzakelijk projecten ter bevordering van de ontwikkeling van de particuliere sector omvat; onderstreept in dit verband dat het van cruciaal belang is dat de centrale rol van de EIB, als de bilaterale financiële arm van de EU, duidelijk wordt weerspiegeld in de structuur van na 2020 voor financiering buiten de Unie;
54. is van oordeel dat de activiteiten van de EIB volledige in samenhang met de andere beleidsmaatregelen en activiteiten van de EU moeten worden uitgevoerd, in overeenstemming met artikel 7 VWEU en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;
55. benadrukt dat het belangrijk is dat de EIB jaarlijks verslag uitbrengt over haar activiteiten buiten de Unie wat betreft de naleving van het beleidscoherentiebeginsel dat ten grondslag ligt aan het extern optreden van de Unie, de VN-Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en het klimaatakkoord van Parijs;
56. herinnert de EIB eraan dat haar optreden in overeenstemming moet zijn met haar ontwikkelingsmandaat in het kader van het mandaat voor externe leningen om ervoor te zorgen dat investeringen in ontwikkelingslanden de nodige inkomsten genereren voor de plaatselijke belastingdiensten;
57. neemt kennis van het feit dat de helft van alle in het kader van het mandaat voor externe leningen door de EIB verstrekte leningen naar plaatselijke financiële tussenpersonen gaat, met als doel microkredieten te bevorderen, en verzoekt de EIB meer omvattende en systematische informatie te verstrekken over de doorlening door haar financiële tussenpersonen;
58. herinnert eraan dat de activiteiten van de EIB moeten aansluiten bij het interne en externe beleid van de Unie; benadrukt dat de kredietverleningsvoorwaarden van de EIB de verwezenlijking van de desbetreffende beleidsdoelstellingen en met name de ontwikkeling van de perifere regio's van de Unie moeten vergemakkelijken door groei en werkgelegenheid te bevorderen; vraagt de EIB de regelingen voor de verlening van technische bijstand en financiële deskundigheid aan lokale en regionale overheden in de fase voorafgaand aan de goedkeuring van projecten sterk uit te breiden, met het oog op betere toegankelijkheid en betrokkenheid van alle lidstaten, met name de lidstaten die lager scoren wat het aantal goedgekeurde projecten betreft;
59. vraagt de EIB fors te investeren in de ecologische transitie in de landen van het Oostelijk Nabuurschap;
60. verzoekt de EIB zich meer in te spannen om te zorgen voor een wereldwijde financiering van de diversifiëring van haar investeringen in energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en de circulaire economie, waarvoor een bredere aanpak vereist is dan op nationaal niveau mogelijk is, die zich uitstrekt over regio's, overheidsdiensten en kleine ondernemingen, en om middelen weg te halen bij projecten die ernstige risico's voor het milieu en de natuurlijk hulpbronnen inhouden;
61. benadrukt het belang van de financieringsactiviteiten van de EIB in het Oostelijk Nabuurschap; verzoekt de EIB haar leningen aan het Oostelijke Nabuurschap te verhogen om investeringen te ondersteunen in landen die associatieovereenkomsten met de EU ten uitvoer leggen;
Belastingnaleving
62. is verheugd over het door de EIB in januari 2018 goedgekeurde kader inzake de bestrijding van het witwassen van geld en van financiering van terrorisme (AML/CFT), waarin de belangrijkste beginselen zijn vastgelegd voor het reguleren van AML/CFT en gerelateerde integriteitsaspecten bij activiteiten van de EIB-groep;
63. is verheugd over de vooruitgang die de EIB heeft geboekt bij het aannemen van de hoogste normen om belastingfraude, belastingontduiking, het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, evenals belastingontwijking en agressieve fiscale planning te voorkomen door EU-beleid en -normen volledig toe te passen, bijvoorbeeld de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden; vraagt de EIB in dit verband een eind te maken aan de samenwerking met intermediairs, landen en rechtsgebieden die op deze lijst staan; onderstreept de absolute noodzaak voor de EIB om voortdurend waakzaam te blijven en haar acties aan te passen aan de permanent veranderende realiteit met betrekking tot die praktijken;
64. spoort de EIB aan door te gaan met uitgebreid zorgvuldig onderzoek bij elke verrichting met geïdentificeerde hogere risicofactoren, zoals een verband met een rechtsgebied dat zich niet aan de regels houdt ("non-compliant jurisdiction" - NCJ), indicatoren voor belastingrisico's en verrichtingen met complexe structuren die onder meerdere rechtsgebieden vallen, ongeacht het bestaan van verbanden met NCJ's;
65. benadrukt dat het belangrijk is te zorgen voor hoogwaardige informatie over eindbegunstigden, en effectief transacties te voorkomen met financiële intermediairs zoals commerciële banken en beleggingsondernemingen die een ongunstige reputatie hebben op het gebied van transparantie, fraude, corruptie, georganiseerde misdaad en het witwassen van geld;
66. is verheugd over het feit dat de EIB rekening houdt met de fiscale gevolgen in de landen waar geïnvesteerd wordt en de wijze waarop deze investeringen bijdragen tot economische ontwikkeling, het scheppen van banen en het verminderen van ongelijkheid;
67. verzoekt de EIB haar inspanningen op het gebied van communicatie op te voeren; is van mening dat het van cruciaal belang is dat de zij de band met EU-burgers versterkt om het doel van haar beleid beter uit te leggen en zo concreet de bijdrage van de EU aan het dagelijks leven van haar burgers te illustreren;
68. verwacht dat de EIB haar interne beleid zal aanpassen om het onlangs vastgestelde rechtskader te weerspiegelen, teneinde naast belastingontduiking ook belastingontwijking te bestrijden, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 21 maart 2018 over nieuwe voorschriften tegen belastingontwijking in de EU-wetgeving op het gebied van met name financierings- en investeringsverrichtingen (C(2018)1756);
69. moedigt de samenwerking van de EIB met het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de nationale autoriteiten aan om fraude en het witwassen van geld te voorkomen;
Brexit
70. dringt er bij de brexitonderhandelaars op aan een overeenkomst te bereiken over het geleidelijk uitfaseren van het Verenigd Koninkrijk uit de EIB-portefeuille die met participatie van het VK is opgebouwd, de terugbetaling van het kapitaal dat het VK heeft gestort en de voortzetting van de aan de EIB en haar activa in het VK verleende bescherming; benadrukt dat de AAA-rating van de EIB door het uittreden van het VK uit de EU niet beïnvloed mag worden;
71. dringt aan op een billijke oplossing voor het Britse personeel van de EIB;
72. is verheugd over de ontwikkeling van regionale investeringsplatformen om de marktlacunes en landspecifieke behoeften aan te pakken;
73. onderstreept andermaal de noodzaak de ongelijke geografische verdeling van de financiering door de EIB te verminderen, aangezien 70 % hiervan in 2017 aan zes lidstaten werd verleend, hoewel een van de doelstellingen van de EIB de economische en sociale cohesie in de Unie is; dringt in plaats daarvan aan op een dynamische, billijke en transparante geografische verdeling van projecten en investeringen tussen de lidstaten met speciale nadruk op de minder ontwikkelde regio's;
o o o
74. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
– gezien het Witboek van de Commissie van 1 maart 2017 over de toekomst van Europa: Beschouwingen en scenario's voor de EU27 tegen 2025 (COM(2017)2025) en de bijgaande discussienota's over de toekomst van de EU-financiën, over de toekomst van de Europese defensie, over de verdieping van de economische en monetaire unie, over het in goede banen leiden van de mondialisering en over de sociale dimensie van Europa,
– gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 over de verbetering van de werking van de Europese Unie, voortbouwend op het potentieel van het Verdrag van Lissabon(1),
– gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 over mogelijke ontwikkelingen en aanpassingen van het huidige institutionele bestel van de Europese Unie(2),
– gezien zijn resolutie van 12 december 2013 over grondwettelijke problemen in verband met meerlagige governance in de Europese Unie(3),
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken en de Begrotingscommissie (A8‑0402/2018),
A. overwegende dat gedifferentieerde integratie een meerduidig begrip is, dat verschillende fenomenen vanuit zowel politiek als technisch oogpunt kan definiëren;
B. overwegende dat het integratieproces in de EU wordt gekenmerkt door een snel toenemend aantal uiteenlopende vormen van gedifferentieerde integratie in de context van zowel het primaire als het secundaire recht;
C. overwegende dat de politieke perceptie van gedifferentieerde integratie sterk varieert naargelang van de nationale context; overwegende dat gedifferentieerde integratie in sommige lidstaten die al langer lid zijn van de EU, een positieve connotatie kan hebben, namelijk het creëren van een "voortrekkersgroep" die sneller vooruitgang maakt met diepere integratie, terwijl het in de lidstaten die recenter tot de Unie zijn toegetreden, vaak wordt gezien als een weg naar het creëren van eersterangs en tweederangs EU‑lidstaten;
D. overwegende dat gedifferentieerde integratie ook verwijst naar een hele reeks verschillende mechanismen, die elk zeer uiteenlopende gevolgen kunnen hebben voor de Europese integratie; overwegende dat er een onderscheid kan worden gemaakt tussen differentiatie in de tijd, m.a.w. een Europa met verschillende snelheden, waar dezelfde doelen worden nagestreefd maar de snelheid om die doelen te bereiken verschillend is, differentiatie van de manier waarop, m.a.w. een Europa à la carte, en differentiatie in de ruimte, vaak "variabele geometrie" genoemd;
E. overwegende dat differentiatie een stabiel kenmerk van de Europese integratie is geweest, niet alleen op gebieden waarop de EU bevoegdheden heeft, maar ook daarbuiten, en dat die differentiatie soms tegelijkertijd verdieping en uitbreiding van de EU mogelijk heeft gemaakt; overwegende dat differentiatie en integratie dus niet als elkaars tegenovergestelde kunnen worden beschouwd, en dat differentiatie evenmin als een innovatieve weg voor de toekomst van de Unie kan worden gepresenteerd;
F. overwegende dat gedifferentieerde integratie weliswaar een pragmatisch hulpmiddel kan zijn om de Europese integratie vooruit te helpen, maar slechts spaarzaam en binnen zorgvuldig bepaalde grenzen mag worden gebruikt wegens het risico op fragmentatie van de Unie en haar institutionele kader; overwegende dat gedifferentieerde integratie uiteindelijk gericht moet zijn op het bevorderen van de integratie van lidstaten en niet het uitsluiten van lidstaten;
G. overwegende dat de ervaring leert dat onderlinge afhankelijkheid een factor achter integratie is, maar dat politisering vaak een obstakel voor integratie vormt; overwegende dat bijgevolg de beleidsterreinen van de EU met de sterkste integratie, zoals de harmonisatie en regulering van de interne markt, meestal de minst gepolitiseerde zijn, terwijl gedifferentieerde integratie zich het meest waarschijnlijk lijkt aan te dienen op beleidsterreinen die door sterke politieke polarisatie worden gekenmerkt, zoals monetair beleid, defensie, grenscontrole, grondrechten of belastingen;
H. overwegende dat het scheppen van politieke banden en onderlinge afhankelijkheid tussen de lidstaten in doorslaggevende mate heeft bijgedragen tot hun integratie binnen de Unie;
I. overwegende dat de Verdragen de lidstaten de mogelijkheid bieden om verschillende integratietrajecten te volgen, namelijk via nauwere samenwerking (artikel 20 VEU) en permanente gestructureerde samenwerking (artikel 46 VEU), maar geen bepalingen bevatten over permanente flexibiliteit of gedifferentieerde integratie als langetermijndoelstelling of beginsel van Europese integratie; overwegende dat deze verschillende integratietrajecten slechts op een klein aantal beleidsterreinen mogen worden toegepast, inclusief moeten zijn, zodat alle lidstaten kunnen deelnemen, en het in artikel 1 VEU bedoelde proces van totstandbrenging van een steeds hechter verbond niet mogen ondermijnen; voorts overwegende dat de versterkte samenwerking in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid thans een feit is en bijdraagt tot de opbouw van een echte Europese defensie-unie;
J. overwegende dat alle bestaande gevallen van gedifferentieerde integratie, met uitzondering van de belasting op financiële transacties, in de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen hadden kunnen worden goedgekeurd als in artikel 329, lid 2, van het Verdrag betreffende werking van de Europese Unie was voorzien in gekwalificeerde meerderheid in plaats van eenparigheid;
K. overwegende dat sommige vormen van gedifferentieerde integratie middelpuntzoekende effecten kunnen hebben, waardoor meer lidstaten ertoe worden aangezet om zich later bij het initiatief aan te sluiten;
L. overwegende dat het differentiatieproces heeft geleid tot initiatieven binnen het EU‑rechtskader, maar ook tot een aantal flexibelere intergouvernementele juridische regelingen, die hebben geleid tot het ontstaan van een complex systeem dat voor de burger moeilijk te begrijpen is;
M. overwegende dat de lidstaten niet de enige mogelijke actoren van gedifferentieerde integratie zijn; overwegende dat Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS)(4) reeds transnationale samenwerking op basis van een gemeenschappelijk belang mogelijk maakt;
1. benadrukt dat de discussie rond gedifferentieerde integratie niet dient te gaan over "voor differentiatie" versus "tegen differentiatie", maar over de beste manieren om gedifferentieerde integratie – die al een politieke realiteit is – binnen het institutionele kader van de EU te gebruiken in het belang van de Unie en haar burgers;
2. herinnert aan zijn conclusies dat intergouvernementele besluitvormingsstructuren en ‑processen de institutionele verantwoordelijkheid complexer maken en tot minder transparantie en democratische verantwoording leiden, en dat de communautaire methode het meest geschikt is voor de werking van de Unie;
3. is van mening dat gedifferentieerde integratie uiting moet geven aan de idee dat Europa niet volgens een uniforme benadering werkt en zich moet aanpassen aan de behoeften en wensen van zijn burgers; gelooft dat differentiatie soms nodig is nodig is om nieuwe Europese projecten op te zetten en de impasse te doorbreken die het gevolg is van nationale politieke omstandigheden die geen verband houden met het gemeenschappelijke project; gelooft bovendien dat differentiatie op pragmatische wijze moet worden gebruikt als constitutioneel instrument om voor flexibiliteit te zorgen zonder het algemeen belang van de Unie en de gelijke rechten en kansen van haar burgers te ondermijnen; herhaalt dat differentiatie alleen als tijdelijke stap in de richting van een effectievere en meer geïntegreerde beleidsvorming denkbaar is;
4. is daarom van mening dat de Europese Raad de nodige tijd moet nemen om de Europese agenda vorm te geven door het nut van gezamenlijk optreden aan te tonen en te proberen alle lidstaten ervan te overtuigen om daaraan deel te nemen; benadrukt dat om het even welke soort gedifferentieerde integratie waarover overeenkomst wordt bereikt, daarom op de tweede plaats komt en geen strategische prioriteit is;
5. herhaalt dat het ervan overtuigd is dat gedifferentieerde integratie moet blijven openstaan voor alle lidstaten – zoals is bepaald in de artikelen 20 en 46 VEU – en moet blijven dienen als voorbeeld van diepere Europese integratie, waarbij geen enkele lidstaat op lange termijn van een beleidsterrein uitgesloten blijft, en niet mag worden gezien als een manier om oplossingen à la carte te faciliteren die de Uniemethode en het institutionele bestel van de EU dreigen te ondermijnen;
6. stelt dat om het even welke vorm van differentiatie-initiatief dat tot het ontstaan van eersterangs en tweederangs EU-lidstaten zou leiden of die indruk zou wekken, een grote politieke mislukking zou zijn, met negatieve gevolgen voor het EU-project;
7. vraagt dat een eventueel toekomstig model voor gedifferentieerde integratie zo wordt ontworpen dat het lidstaten die een "opt‑in" wensen, stimulansen biedt en volledig steunt bij hun inspanningen met het oog op economische ontwikkeling en conversie teneinde binnen een redelijke termijn aan de vereiste criteria te voldoen;
8. meent dat een passend antwoord op de behoefte aan flexibele instrumenten erin bestaat een van de oorzaken van het probleem aan te pakken; vraagt daarom dat er in de Raad minder vaak met eenparigheid van stemmen en vaker met gekwalificeerde meerderheid wordt gestemd, door gebruik te maken van de overbruggingsclausule (artikel 48, lid 7, VEU);
9. is van mening dat gedifferentieerde integratie altijd binnen het kader van de Verdragsbepalingen moet plaatsvinden, de eenheid van de EU-instellingen moet handhaven en niet mag leiden tot het creëren van parallelle institutionele regelingen of regelingen die indirect indruisen tegen de geest en de fundamentele beginselen van het EU-recht, maar veeleer de oprichting mogelijk moet maken van specifieke organen, zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden en de rol van de EU-instellingen; herinnert eraan dat flexibiliteit en aanpassing aan specifieke nationale, regionale of lokale omstandigheden ook door middel van bepalingen van afgeleid recht zouden kunnen worden gewaarborgd;
10. benadrukt dat gedifferentieerde integratie niet mag leiden tot complexere besluitvormingsprocessen die de democratische verantwoordingsplicht van de EU‑instellingen zouden ondergraven;
11. beschouwt de brexit als een kans om af te stappen van "opting-out"-modellen en over te stappen op niet-discriminerende en ondersteunende "opting-in"-modellen; benadrukt dat deze "opting-in"-modellen de vooruitgang in de richting van een "steeds hechter verbond" niet beperken tot de kleinste gemene deler van een uniforme oplossing, maar de nodige flexibiliteit mogelijk maken om vooruitgang te boeken en tegelijk de deur open te laten voor lidstaten die zowel bereid als in staat zijn om aan de noodzakelijke criteria te voldoen;
12. vraagt dat bij de volgende herziening van de Verdragen orde in het huidige differentieproces wordt geschapen door een einde te maken aan permanente opt-outs en uitzonderingen op het primaire EU-recht voor afzonderlijke lidstaten, omdat die tot negatieve differentiatie in het primaire EU-recht leiden, de homogeniteit van het EU‑recht in het algemeen verstoren en de sociale cohesie van de EU in gevaar brengen;
13. erkent evenwel dat voor nieuw lidstaten bepaalde overgangsperioden nodig kunnen zijn, maar dan wel strikt bij wijze van uitzondering, tijdelijk en per geval; dringt erop aan dat er een aantal duidelijke en afdwingbare wettelijke bepalingen worden ingevoerd om te voorkomen dat overgangsperioden worden bestendigd;
14. dringt er daarom op aan dat EU-lidmaatschap dan volledige naleving van het primaire EU-recht op alle beleidsterreinen zou vereisen, terwijl landen die een nauwe relatie met de EU wensen zonder dat zij zich ertoe willen verbinden het primaire recht volledig na te leven en die niet tot de EU willen of kunnen toetreden, een of andere vorm van partnerschap moet worden aangeboden; is van mening dat deze relatie gepaard moet gaan met verplichtingen die aan de respectieve rechten verbonden zijn, zoals een bijdrage aan de EU-begroting, en afhankelijk moet worden gesteld van eerbiediging van de fundamentele waarden van de Unie, de rechtsstaat en, als het gaat om deelname aan de interne markt, de vier vrijheden;
15. onderstreept dat de eerbiediging en de bescherming van de fundamentele waarden van de EU de hoeksteen vormen van de Europese Unie als een op waarden gebaseerde gemeenschap en dat zij de lidstaten bijeenhouden; is dan ook van mening dat differentiatie niet mag worden toegestaan als het gaat om de eerbiediging van de bestaande grondrechten en waarden die in artikel 2 TEU zijn vastgelegd; benadrukt voorts dat differentiatie niet mogelijk mag zijn op beleidsterreinen waar niet-deelnemende lidstaten negatieve externe effecten zouden kunnen creëren, zoals economische en sociale dumping; vraagt dat de Commissie wanneer zij een voorstel voor nauwere samenwerking indient, grondig onderzoekt of het middelpuntvliedende effecten zou kunnen hebben, ook op lange termijn;
16. herinnert aan zijn aanbeveling om een partnerschap te definiëren om rondom de EU een kring van partners op te zetten voor staten die niet tot de Unie kunnen of willen toetreden, maar wel nauwe banden met de EU willen hebben(5);
17. stelt voor om een speciale procedure vast te stellen die het mogelijk zou maken dat wanneer een nauwere samenwerking wordt aangegaan door een aantal staten met een gekwalificeerde meerderheid in de Raad en na goedkeuring door het Parlement, de bepalingen van de nauwere samenwerking na een aantal jaren in het EU-acquis worden opgenomen;
18. benadrukt dat flexibiliteit en differentiatie hand in hand moeten gaan met een versterking van de gemeenschappelijke regels op kerngebieden, zodat differentiatie niet tot politieke versplintering leidt; is daarom van mening dat een toekomstig Europees institutioneel kader Europese pijlers van politieke, economische, sociale en milieurechten moet omvatten waarop geen uitzondering mogelijk is;
19. erkent dat regionale samenwerking een belangrijke rol speelt bij de versterking van de Europese integratie, en is van mening dat de verdere ontwikkeling daarvan een groot potentieel heeft om de integratie te consolideren en te verdiepen door deze aan te passen aan de specifieke lokale omstandigheden en bereidheid tot samenwerking;
20. stelt voor dat er binnen het EU-recht instrumenten worden ontwikkeld en een begroting wordt vastgesteld voor het testen van grensoverschrijdende initiatieven binnen de EU rond kwesties die voor de hele EU van belang zijn, die uiteindelijk zouden kunnen leiden tot wetgevingsvoorstellen of gevallen van nauwere samenwerking;
21. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.
Strategisch onderzoek van de Ombudsman OI/2/2017 betreffende de transparantie van het wetgevingsoverleg in de voorbereidende instanties van de Raad van de EU
129k
53k
Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2019 over het strategisch onderzoek van de Ombudsman OI/2/2017 betreffende de transparantie van het wetgevingsoverleg in de voorbereidende instanties van de Raad van de EU (2018/2096(INI))
– gezien artikel 15, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en de bepalingen daarvan inzake de toegang tot documenten van de instellingen van de Unie,
– gezien artikel 228 van het VWEU,
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name artikel 11,
– gezien artikel 3, lid 7, van het Statuut van de Europese Ombudsman,
– gezien Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie(1),
– gezien zijn resolutie van 28 april 2016 over de toegang van het publiek tot documenten (artikel 116, lid 7, van het Reglement) voor de periode 2014-2015(2),
– gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 over de verbetering van de werking van de Europese Unie, voortbouwend op het potentieel van het Verdrag van Lissabon(3),
– gezien zijn resolutie van 14 september 2017 over transparantie, verantwoordelijkheid en integriteit in de EU-instellingen(4),
– gezien zijn resolutie van 30 mei 2018 over de interpretatie en tenuitvoerlegging van het interinstitutioneel akkoord "Beter wetgeven"(5),
– gezien de artikelen 2.6 en 2.7 van de bijdrage van de LIX COSAC, die zijn aangenomen op haar plenaire vergadering in Sofia van 17 tot 19 juni 2018,
– gezien het speciaal verslag van de Europese Ombudsman aan het Europees Parlement naar aanleiding van het strategisch onderzoek OI/2/2017/TE over de transparantie van het wetgevingsproces van de Raad,
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien de gezamenlijke beraadslagingen van de Commissie constitutionele zaken en de Commissie verzoekschriften overeenkomstig artikel 55 van het Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en de Commissie verzoekschriften (A8-0420/2018),
A. overwegende dat de Ombudsman op grond van artikel 228 VWEU en artikel 3 van het Statuut van de Europese Ombudsman onderzoeken kan instellen waarvoor zij redenen ziet, op basis van een klacht of op eigen initiatief;
B. overwegende dat in artikel 1 en artikel 10, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) is bepaald dat de besluitvorming op niveau van de Unie op een zo open mogelijke wijze en zo dicht mogelijk bij de burgers plaatsvindt;
C. overwegende dat het Europees Parlement, als instelling die de burgers rechtstreeks vertegenwoordigt, en de Raad van de Europese Unie, die de lidstaten vertegenwoordigt, de twee componenten van de Europese wetgevende macht zijn en dat beide instellingen de oorsprong vormen van de legitimiteit van de Europese Unie;
D. overwegende dat het Europees Parlement in zijn wetgevingsprocedure met een hoge mate van transparantie werkt, met inbegrip van de commissiefase, waardoor burgers, de media en belanghebbenden duidelijk verschillende standpunten binnen het Parlement en de oorsprong van specifieke voorstellen kunnen vaststellen alsook de vaststelling van definitieve besluiten kunnen volgen;
E. overwegende dat de Raad overeenkomstig artikel 16, lid 8, VEU in openbare zitting over een ontwerp van wetgevingshandeling moet beraadslagen en stemmen;
F. overwegende dat de Raad het merendeel van de besluiten die met gekwalificeerde meerderheid kunnen worden genomen, op basis van consensus en zonder formele stemming neemt;
G. overwegende dat de Ombudsman een onderzoek heeft ingesteld naar de transparantie van de wetgevingsbesprekingen in de voorbereidende instanties van de Raad en daarbij op 10 maart 2017 14 vragen aan de Raad heeft gesteld en een openbare raadpleging heeft gestart;
H. overwegende dat de Ombudsman na het onderzoek heeft vastgesteld dat het gebrek aan transparantie bij de Raad inzake de toegang van het publiek tot zijn wetgevingsdocumenten en de huidige praktijken van de Raad met betrekking tot de transparantie van zijn besluitvormingsproces – in het bijzonder tijdens de voorbereidende fase in het Coreper en op het niveau van de werkgroepen – neerkomen op wanbeheer;
I. overwegende dat de Ombudsman op 9 februari 2018 aan de Raad zes voorstellen voor verbeteringen en drie specifieke aanbevelingen met betrekking tot de transparantie van zijn voorbereidende instanties heeft gedaan en de Raad om een antwoord heeft verzocht;
J. overwegende dat de Raad niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van drie maanden heeft gereageerd op de aanbevelingen die in het verslag van de Ombudsman zijn opgenomen en dat de Ombudsman, gezien het belang van transparantie van de wetgeving, heeft besloten de Raad geen verlengingen na deze termijn te gunnen en het verslag heeft ingediend bij het Parlement;
1. maakt zich ernstig zorgen over de vaak gehoorde kritiek op de Europese Unie dat deze onvoldoende democratisch zou zijn; merkt dan ook op dat het schadelijk is voor het ambitieuze project van de Europese integratie wanneer een van de drie belangrijkste instellingen besluiten neemt zonder de transparantie die van een democratische instelling wordt verwacht in acht te nemen;
2. is er stellig van overtuigd dat volledig democratische en in hoge mate transparante besluitvorming op Europees niveau onontbeerlijk is om het vertrouwen van de burgers in het Europees project en de EU-instellingen te vergroten, vooral in de aanloop naar de Europese verkiezingen in mei 2019, en is derhalve vastberaden de democratische verantwoordingsplicht van alle EU-instellingen te versterken;
3. deelt de visie van de Ombudsman dat het een wettelijke verplichting krachtens de Verdragen en een basisvereiste voor een moderne democratie is te waarborgen dat burgers het wetgevingsproces begrijpen, in detail kunnen volgen en eraan kunnen deelnemen;
4. benadrukt dat een hoge mate van transparantie in het wetgevingsproces essentieel is opdat burgers, media en belanghebbenden hun verkozen vertegenwoordigers en regeringen verantwoording kunnen laten afleggen;
5. is van mening dat een hoge mate van transparantie als waarborg tegen de verbreiding van speculatie, fake news en samenzweringstheorieën fungeert omdat ze voorziet in een feitelijke basis op grond waarvan dergelijke beweringen in het openbaar kunnen worden weerlegd;
6. herinnert eraan dat de Ombudsman heeft bevestigd dat het Europees Parlement de belangen van de Europese burgers op een open en transparante wijze vertegenwoordigt, en neemt kennis van de vooruitgang die de Commissie heeft geboekt bij het verbeteren van haar transparantienormen; betreurt dat de Raad nog geen vergelijkbare normen hanteert;
7. wijst erop dat de werkzaamheden van de voorbereidende instanties van de Raad, d.i. de comités van permanente vertegenwoordigers (Coreper I + II) en meer dan 150 werkgroepen, integraal deel uitmaken van de besluitvormingsprocedure van de Raad;
8. betreurt het dat vergaderingen van de voorbereidende instanties van de Raad en het merendeel van de debatten binnen de Raad achter gesloten deuren plaatsvinden, in tegenstelling tot de commissievergaderingen in het Parlement; is van mening dat burgers, media en belanghebbenden op passende wijze toegang moeten krijgen tot de vergaderingen van de Raad en zijn voorbereidende instanties, onder meer door middel van livestreaming en webstreaming, en dat de notulen van deze vergaderingen openbaar gemaakt moeten worden, zodat het wetgevingsproces in beide instanties van de Europese wetgevende macht in hoge mate transparant verloopt; benadrukt dat de medewetgevers overeenkomstig het beginsel van democratische legitimiteit aan het publiek verantwoording voor hun optreden verschuldigd zijn;
9. betreurt het dat de Raad de meeste documenten met betrekking tot wetgevingsdossiers niet proactief openbaar maakt, zodat de burgers niet te weten komen welke documenten er eigenlijk bestaan en zij beperkt worden in de uitoefening van hun recht om toegang tot documenten te vragen; betreurt het dat de beschikbare informatie over wetgevingsdocumenten door de Raad in een onvolledig en niet-gebruiksvriendelijk register wordt gepresenteerd; verzoekt de Raad alle documenten met betrekking tot wetgevingsdossiers in zijn openbaar register op te nemen, ongeacht hun formaat en rubricering; neemt in dit verband ter kennis dat de Commissie, het Parlement en de Raad zich inzetten voor de oprichting van een gemeenschappelijke databank voor wetgevingsdossiers en onderstreept dat de drie instellingen gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor een spoedige afronding van deze werkzaamheden;
10. is van mening dat de praktijk van de Raad om de in zijn voorbereidende instanties verspreide documenten betreffende wetgevingsdossiers systematisch als "LIMITÉ" te classificeren een schending van de rechtspraak(6) van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) inhoudt en van de wettelijke vereiste dat wetgevingsdocumenten zo toegankelijk mogelijk voor het publiek moeten zijn; verzoekt de Raad volledig uitvoering te geven aan de uitspraken van het HvJ en de nog bestaande tegenstrijdigheden en uiteenlopende praktijken af te schaffen; herinnert eraan dat er geen solide rechtsgrondslag bestaat voor de aanduiding "LIMITÉ" en is van mening dat herziening van de interne richtsnoeren van de Raad noodzakelijk is om te garanderen dat documenten uitsluitend in naar behoren gemotiveerde gevallen die in overeenstemming zijn met de rechtspraak van het HvJ als "LIMITÉ” aangeduid kunnen worden;
11. betreurt het dat Coreper, na de uitspraak van het HvJ in de zaak Access Info van 2013, besloot dat degene die het document opstelt als vuistregel "waar passend" in documenten betreffende lopende wetgevingsprocedures de namen van de lidstaten moet vastleggen; acht het onaanvaardbaar dat de door de individuele lidstaten in de voorbereidende instanties van de Raad ingenomen standpunten noch gepubliceerd noch systematisch vastgelegd worden, waardoor burgers, media en belanghebbenden het gedrag van hun gekozen regeringen niet doeltreffend kunnen nagaan;
12. wijst erop dat dit gebrek aan informatie ook afbreuk doet aan de mogelijkheid van nationale parlementen om de acties van de nationale regeringen in de Raad te controleren, en daarmee aan de essentiële functie van nationale parlementen binnen het wetgevingsproces van de EU, en het leden van nationale regeringen mogelijk maakt in de nationale sfeer afstand te nemen van beslissingen op Europees niveau die zij zelf hebben genomen en vorm gegeven; meent dat deze praktijk indruist tegen de geest van de Verdragen en acht het onverantwoord van leden van nationale regeringen om het vertrouwen in de Europese Unie te ondermijnen door "Brussel de schuld te geven" voor besluiten waarbij zij zelf betrokken waren; stelt dat een systematische vastlegging van de standpunten van de lidstaten in de voorbereidende instanties van de Raad zou werken als een positieve ontmoediging van deze praktijk, die onmiddellijk een halt moet worden toegeroepen; merkt op dat deze praktijk politici in de kaart speelt die de legitimiteit van de EU in de ogen van het publiek in twijfel willen trekken;
13. acht het strijdig met democratische beginselen dat het gebrek aan transparantie in de Raad bij interinstitutionele onderhandelingen tussen de medewetgevers leidt tot onevenwichtigheid met betrekking tot de beschikbare informatie en zo tot een structureel voordeel van de Raad ten opzichte van het Europees Parlement; herhaalt zijn verzoek om de verbetering van de uitwisseling van documenten en informatie tussen het Parlement en de Raad en om het verlenen van toegang aan vertegenwoordigers van het Parlement als waarnemers bij vergaderingen van de Raad en zijn instanties, in het bijzonder in het geval van wetgeving, op dezelfde manier als het Parlement de Raad toegang verleent om zijn vergaderingen bij te wonen;
14. herinnert eraan dat de aanbevelingen naar aanleiding van het strategisch onderzoek van de Ombudsman naar de transparantie van de trialogen niet zijn gevolgd, hetgeen voornamelijk te wijten is aan de onwilligheid van de Raad; is van mening dat voor trialogen een hoge mate van transparantie moet gelden, aangezien zij een gangbare praktijk zijn bij het zoeken naar overeenstemming over wetgevingsdossiers; meent dat dit de proactieve openbaarmaking van relevante documenten moet omvatten, alsook de vaststelling van een interinstitutionele kalender en een algemene regel op grond waarvan onderhandelingen uitsluitend geopend kunnen worden na vaststelling van openbare mandaten in overeenstemming met de beginselen van openbaarheid en transparantie in het wetgevingsproces van de EU;
15. verlangt dat de Raad als één van de twee componenten van de Europese wetgevende macht zijn werkmethoden op één lijn brengt met de normen van de parlementaire en participatieve democratie, zoals op grond van de Verdragen vereist is, in plaats van op te treden als een diplomatiek forum, een functie waarvoor de Raad niet bedoeld is;
16. is van mening dat de regeringen van de lidstaten de burgers het recht op informatie ontzeggen en dat ze de transparantienormen en passende democratische controle omzeilen door economische en financiële besluiten met verstrekkende gevolgen voor te bereiden of vooraf af te spreken in informele bijeenkomsten zoals de Eurogroep en de Eurotop; dringt erop aan dat de EU-wetgeving inzake transparantie en toegang tot documenten onmiddellijk van toepassing wordt op informele organen en voorbereidende instanties in de Raad, in het bijzonder op de Eurogroep, de Eurogroepwerkgroep, het Comité financiële diensten en het Economisch en Financieel Comité; pleit ervoor om de Eurogroep bij de volgende herziening van de Verdragen volledig te formaliseren teneinde een passende openbaarheid en parlementaire controle te garanderen;
17. herhaalt zijn oproep om de Raad te transformeren tot een echte wetgevende kamer, zodat daadwerkelijk een wetgevend tweekamerstelsel van Raad en het Parlement ontstaat, waarbij de Commissie fungeert als uitvoerende macht; stelt voor om de momenteel actieve gespecialiseerde Raadsformaties met wetgevingsfunctie naar analogie van de werking van de commissies van het Europees Parlement te laten fungeren als voorbereidende organen voor één enkele wetgevende Raad waar alle definitieve wetgevingsbesluiten worden genomen, waarbij de vergaderingen van zowel de voorbereidende organen als de Raad in zijn geheel openbaar zijn;
18. beschouwt stemming in het openbaar als een fundamenteel kenmerk van democratische besluitvorming; dringt er bij de Raad op aan gebruik te maken van de mogelijkheid van stemming met gekwalificeerde meerderheid en, waar mogelijk, af te zien van het nemen van besluiten bij consensus en daarmee zonder formele stemming in het openbaar;
19. staat volledig achter de aanbevelingen van de Europese Ombudsman aan de Raad en dringt er bij de Raad op aan om – ten minste – alle maatregelen te nemen die nodig zijn om de aanbevelingen van de Ombudsman zo snel mogelijk uit te voeren, met name:
a)
de identiteit van lidstaten, wanneer deze in voorbereidende instanties van de Raad hun standpunt uitspreken, op systematische wijze vast te leggen;
b)
duidelijke en openbaar beschikbare criteria op te stellen voor het als "LIMITÉ" aanduiden van documenten, in overeenstemming met EU-wetgeving;
c)
de "LIMITÉ"-status van documenten in een vroeg stadium op systematische wijze te beoordelen voordat een wet definitief wordt aangenomen, en ook voorafgaand aan informele onderhandelingen in driehoeksoverleg, op welk punt de Raad een initieel standpunt over het voorstel heeft ingenomen;
20. is van mening dat verwijzingen naar het beroepsgeheim niet mogen worden gebruikt om stelselmatig te verhinderen dat documenten in een register worden opgenomen en openbaar worden gemaakt;
21. neemt kennis van de door het Oostenrijks voorzitterschap in de gezamenlijke vergadering van de Commissie constitutionele zaken en de Commissie verzoekschriften afgelegde verklaring over het informeren van het Europees Parlement over de voortgang van het lopende beraad binnen de Raad inzake verbetering van zijn regels en procedures voor transparantie in het wetgevingsproces, en over de bereidheid om op het juiste niveau met het Parlement te beraadslagen over onderwerpen die interinstitutionele coördinatie vereisen en betreurt het dat het Europees Parlement tot dusver nog geen informatie daaromtrent heeft ontvangen;
22. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Europese Ombudsman, de Europese Raad, de Commissie en de parlementen en regeringen van de lidstaten.
Zie voor het beginsel van een zo ruim mogelijke toegang van het publiek: Gevoegde zaken C-39/05 P en C-52/05 P, Zweden en Turco/Raad [2008], ECLI:EU:C:2008:374, punt 34; Zaak C-280/11 P, Raad/Access Info Europe [2013] ECLI:EU:C:2013:671, punt 27; en Zaak T-540/15, De Capitani/Parlement [2018] ECLI:EU:C:2018:167, punt 80.