Wijzigingen van het Reglement van het Europees Parlement
204k
70k
Besluit van het Europees Parlement van 31 januari 2019 tot wijziging van het Reglement van het Europees Parlement met betrekking tot titel I, hoofdstukken 1 en 4; titel V, hoofdstuk 3; titel VII, hoofdstukken 4 en 5; titel VIII, hoofdstuk 1; titel XII; titel XIV en bijlage II (2018/2170(REG))
– gezien de artikelen 226 en 227 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A8-0462/2018),
1. besluit onderstaande wijzigingen in zijn Reglement op te nemen;
2. besluit dat de wijzigingen in werking zullen treden op de eerste dag van de volgende vergaderperiode, met uitzondering van de wijzigingen tot invoeging van de tweede alinea van lid 3 sexies in artikel 11 en van de punten 6 en 7 van de Code voor passend gedrag voor leden van het Europees Parlement bij de uitvoering van hun taken, alsook van de wijzigingen van de artikelen 196 en 204, die in werking zullen treden bij de opening van de eerste vergaderperiode na de volgende verkiezingen voor het Europees Parlement, die plaatsvinden in 2019;
3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Bestaande tekst
Amendement
Amendement 1 Reglement van het Europees Parlement Artikel 11 – titel
Financiële belangen van de leden en gedragsregels
Gedragsregels
Amendement 2 Reglement van het Europees Parlement Artikel 11 – lid 1
1. Het Parlement stelt transparantieregels inzake de financiële belangen van zijn leden vast in de vorm van een als bijlage4 bij dit Reglement gevoegde gedragscode die door de meerderheid van zijn leden is goedgekeurd.
Schrappen
Deze regels mogen de leden niet anderszins belemmeren of beperken bij de uitoefening van hun mandaat en daarmee samenhangende politieke of andere activiteiten.
______________
4 Zie bijlage I.
Amendement 3 Reglement van het Europees Parlement Artikel 11 – lid 2
2. De leden dienen als vaste praktijk te hanteren dat zij slechts belangenvertegenwoordigers ontmoeten die zijn ingeschreven in het transparantieregister dat is ingevoerd bij het Akkoord tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie over het transparantieregister5.
Schrappen
______________
5 Akkoord van 16 april 2014 tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie over het transparantieregister voor organisaties en als zelfstandige werkzame personen die betrokken zijn bij het maken en het uitvoeren van het EU-beleid (PB L 277 van 19.9.2014, blz. 11).
Amendement 4 Reglement van het Europees Parlement Artikel 1 – lid 3 – alinea 1
Het gedrag van de leden wordt ingegeven door wederzijds respect, berust op de waarden en beginselen zoals vastgelegd in de Verdragen en met name in het Handvest van de grondrechten, en doet geen afbreuk aan de waardigheid van het Parlement. Voorts mag dit gedrag geen afbreuk doen aan het goede verloop van de werkzaamheden van het Parlement, de handhaving van veiligheid en orde in de gebouwen van het Parlement en de werking van de apparatuur van het Parlement.
Het gedrag van de leden wordt ingegeven door wederzijds respect en berust op de waarden en beginselen zoals vastgelegd in de Verdragen en met name in het Handvest van de grondrechten.De leden doen geen afbreuk aan de waardigheid van het Parlement en tasten zijn goede naam niet aan.
Amendement 5 Reglement van het Europees Parlement Artikel 11 – lid 3 – alinea 2
Tijdens parlementaire debatten onthouden leden zich van lasterlijk, racistisch en xenofoob taalgebruik of gedrag, alsook van het ontvouwen van spandoeken.
Schrappen
Amendement 6 Reglement van het Europees Parlement Artikel 11 – lid 3 – alinea 3
De leden houden zich aan de voorschriften van het Parlement met betrekking tot de behandeling van vertrouwelijke informatie.
Schrappen
Amendement 7 Reglement van het Europees Parlement Artikel 11 – lid 3 – alinea 4
Niet-naleving van deze grondbeginselen en voorschriften kan leiden tot de toepassing van maatregelen overeenkomstig de artikelen 165, 166 en 167.
Schrappen
Amendement 8 Reglement van het Europees Parlement Artikel 11 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis. De leden doen geen afbreuk aan het goede verloop van de werkzaamheden van het Parlement, de handhaving van veiligheid en orde in de gebouwen van het Parlement en de werking van de apparatuur van het Parlement.
Amendement 9 Reglement van het Europees Parlement Artikel 11 – lid 3 ter (nieuw)
3 ter. De leden verstoren de orde in de vergaderzaal niet en onthouden zich van ongepast gedrag. Zij tonen geen spandoeken.
Amendement 10 Reglement van het Europees Parlement Artikel 11 – lid 3 quater (nieuw)
3 quater. Tijdens parlementaire debatten in de vergaderzaal onthouden de leden zich van beledigend taalgebruik.
Amendement 11 Reglement van het Europees Parlement Artikel 11 – lid 3 quater (nieuw) – uitlegging
Bij de beoordeling van de vraag of het door een lid gebezigd taalgebruik tijdens een parlementair debat al dan niet beledigend is, wordt onder meer rekening gehouden met de klaarblijkelijke intentie van de spreker, met de wijze waarop het publiek de uiting opvat, met de mate waarin de uiting schade toebrengt aan de waardigheid en de reputatie van het Parlement, en met de vrijheid van meningsuiting van het betrokken lid. Zo is er bij lasterlijk taalgebruik, "haatzaaiende uitingen" en het aanzetten tot discriminatie, met name op een van de in artikel 21 van het Handvest van de grondrechten genoemde gronden doorgaans sprake van "beledigend taalgebruik" in de zin van dit artikel.
Amendement 12 Reglement van het Europees Parlement Artikel 11 – lid 3 quinquies (nieuw)
3 quinquies. De leden houden zich aan de voorschriften van het Parlement met betrekking tot de behandeling van vertrouwelijke informatie.
Amendement 13 Reglement van het Europees Parlement Artikel 11 – lid 3 sexies (nieuw)
3 sexies. De leden onthouden zich van elke vorm van psychologische of seksuele intimidatie en nemen de als bijlage1 bis bij dit Reglement gevoegde code voor passend gedrag voor de leden van het Europees Parlement bij de uitoefening van hun mandaat in acht.
Leden zijn niet verkiesbaar voor functies in het Parlement of diens organen, kunnen niet tot rapporteur worden benoemd en kunnen niet deelnemen aan een officiële delegatie of interinstitutionele onderhandelingen, zolang zij de verklaring bij deze code niet hebben ondertekend.
____________________
1 bis De code voor passend gedrag voor de leden van het Europees Parlement bij de uitvoering van hun taken, vastgesteld door het Bureau op 2 juli 2018, wordt als bijlage bij dit Reglement gevoegd.
Amendement 14 Reglement van het Europees Parlement Artikel 11 – lid 4
4. De toepassing van dit artikel doet anderszins geen afbreuk aan de levendigheid van de parlementaire debatten noch aan de vrijheid van meningsuiting.
Schrappen
Zij is gebaseerd op de volledige inachtneming van de prerogatieven van de leden, zoals vastgelegd in het primaire recht en het Statuut van de leden.
Zij berust op het beginsel van transparantie en waarborgt dat elke bepaling ter zake ter kennis wordt gebracht van de leden, die persoonlijk van hun rechten en plichten in kennis worden gesteld.
Amendement 15 Reglement van het Europees Parlement Artikel 11 – lid 5
5. Indien een persoon die werkt voor een lid of een persoon die door een lid toegang tot de gebouwen of apparatuur van het Parlement is verschaft, zich niet houdt aan de in lid 3 uiteengezette gedragsregels, kunnen aan het betrokken lid indien passend de in artikel 166 vastgestelde sancties worden opgelegd.
5. Indien een persoon die werkt voor een lid of een persoon die door een lid toegang tot de gebouwen of apparatuur van het Parlement is verschaft, zich niet houdt aan de in dit artikel uiteengezette gedragsregels, kan dit gedrag in voorkomend geval aan het betrokken lid worden toegerekend.
Amendement 16 Reglement van het Europees Parlement Artikel 11 – lid 5 bis (nieuw)
5 bis. De toepassing van dit artikel doet anderszins geen afbreuk aan de levendigheid van de parlementaire debatten noch aan de vrijheid van meningsuiting.
Amendement 17 Reglement van het Europees Parlement Artikel 11 – lid 5 ter (nieuw)
5 ter. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de organen, de commissies en de delegaties van het Parlement.
Amendement 18 Reglement van het Europees Parlement Artikel 11 – lid 6
6. De quaestoren bepalen hoeveel medewerkers ieder lid maximaal mag registreren.
Schrappen
Amendement 19 Reglement van het Europees Parlement Artikel 11 – lid 7
7. De gedragsregels, rechten en voorrechten van de voormalige leden worden vastgesteld bij besluit van het Bureau. Er wordt geen onderscheid gemaakt in de behandeling van voormalige leden.
Schrappen
Amendementen 20 en 75 Reglement van het Europees Parlement Artikel 11 bis (nieuw)
Artikel 11 bis
Financiële belangen van de leden en transparantieregister
1. Het Parlement stelt transparantieregels inzake de financiële belangen van zijn leden vast in de vorm van een als bijlage1 bis bij dit Reglement gevoegde gedragscode die door de meerderheid van zijn leden is goedgekeurd.
Die regels mogen de leden niet anderszins belemmeren of beperken bij de uitoefening van hun mandaat en daarmee samenhangende politieke of andere activiteiten.
2. De leden dienen als vaste praktijk te hanteren dat zij slechts belangenvertegenwoordigers ontmoeten die zijn ingeschreven in het transparantieregister dat is ingevoerd bij het Akkoord tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie over het transparantieregister1 ter.
3. De leden dienen alle geplande bijeenkomsten met belangenvertegenwoordigers die onder de werkingssfeer van het transparantieregister vallen online te publiceren. Voor elk verslag zorgen rapporteurs, schaduwrapporteurs en commissievoorzitters voor online publicatie van alle geplande bijeenkomsten met belangenvertegenwoordigers die onder de werkingssfeer van het transparantieregister vallen, onverminderd artikel 4, lid 6, van bijlage I. Het Bureau voorziet in de noodzakelijke infrastructuur op de website van het Parlement.
4. Het Bureau voorziet in de noodzakelijke infrastructuur op de ledenpagina op de website van het Parlement indien leden wensen over te gaan tot publicatie van een vrijwillige controle of van een in de toepasselijke regeling van het statuut van de leden en de bepalingen ter uitvoering ervan voorziene bevestiging dat hun aanwending van de algemene kostenvergoeding in overeenstemming is met de toepasselijke regeling in het statuut van de leden en de bepalingen ter uitvoering ervan.
5. Deze regels mogen de leden niet anderszins belemmeren of beperken bij de uitoefening van hun mandaat en daarmee samenhangende politieke of andere activiteiten.
6. De gedragsregels, rechten en voorrechten van de voormalige leden worden vastgesteld bij besluit van het Bureau. Er wordt geen onderscheid gemaakt in de behandeling van voormalige leden.
__________________
1 bis Zie bijlage I.
1 ter Akkoord van 16 april 2014 tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie over het transparantieregister voor organisaties en als zelfstandige werkzame personen die betrokken zijn bij het maken en het uitvoeren van het EU-beleid (PB L 277 van 19.9.2014, blz. 11).
Amendement 88 Reglement van het Europees Parlement Artikel 32 – lid 5
5. De oprichting van een fractie wordt in een verklaring aan de Voorzitter meegedeeld. Deze verklaring vermeldt de naam van de fractie, de namen van haar leden en de samenstelling van haar bureau. De verklaring wordt door alle leden van de fractie ondertekend.
5. De oprichting van een fractie wordt in een verklaring aan de Voorzitter meegedeeld. Deze verklaring omvat:
– de naam van de fractie,
– een politieke verklaring, waarin de doelstelling van de fractie wordt vermeld, alsmede
– de namen van haar leden en de samenstelling van haar bureau.
Alle leden van de fractie verklaren schriftelijk in een bijlage bij de verklaring dat zij dezelfde politieke verwantschap hebben.
Amendement 21 Reglement van het Europees Parlement Artikel 34 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis. Interfractiewerkgroepen alsook andere niet-officiële groeperingen zijn volledig transparant in hun werkzaamheden en mogen geen activiteiten ontplooien die kunnen leiden tot verwarring met de officiële activiteiten van het Parlement en van zijn organen.Zij mogen geen evenementen in derde landen organiseren die samenvallen met een taak van een officieel orgaan van het Parlement, waaronder een officiële verkiezingswaarnemingsdelegatie.
Amendement 22 Reglement van het Europees Parlement Artikel 34 – lid 2
2. Dergelijke groeperingen zijn volledig transparant in hun werkzaamheden en mogen geen activiteiten ontplooien die kunnen leiden tot verwarring met de officiële activiteiten van het Parlement en zijn organen. Mits is voldaan aan de voorwaarden die zijn neergelegd in de door het Bureau vastgestelde regeling inzake de oprichting van die groeperingen, mogen de fracties de activiteiten ervan faciliteren door verlening van logistieke steun.
2. Mits is voldaan aan de voorwaarden die zijn neergelegd in de interne regeling van het Parlement inzake de oprichting van dergelijke groeperingen, mag een fractie de activiteiten ervan faciliteren door verlening van logistieke steun.
Amendement 23 Reglement van het Europees Parlement Artikel 34 – lid 3 – alinea 1 bis (nieuw)
Overige niet-officiële groeperingen zijn tevens gehouden om vóór het einde van de daaropvolgende maand opgave te doen van elke vorm van steun, in geld of in natura, waarvan de leden geen afzonderlijke opgave hebben gedaan overeenkomstig hun verplichtingen uit hoofde van bijlage I.
Amendement 24 Reglement van het Europees Parlement Artikel 34 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis. Uitsluitend in het transparantieregister geregistreerde belangenvertegenwoordigers kunnen deelnemen aan interfractiewerkgroepen of aan andere op locatie van het Parlement georganiseerde activiteiten van niet-officiële groeperingen, bijvoorbeeld door vergaderingen of evenementen van de interfractiewerkgroep of de andere niet-officiële groepering bij te wonen, door deze te ondersteunen of door in samenwerking met anderen evenementen ervan te organiseren.
Amendement 25 Reglement van het Europees Parlement Artikel 34 – lid 4
4. De quaestoren houden een register van de in lid 3 bedoelde opgaven bij. Dit register wordt op de website van het Parlement gepubliceerd. De quaestoren stellen nadere regels voor die opgaven vast en zorgen voor de effectieve toepassing van dit artikel.
4. De quaestoren houden een register van de in lid 3 bedoelde opgaven bij. De quaestoren stellen nadere regels vast voor die opgaven en voor de publicatie ervan op de website van het Parlement.
Amendement 26 Reglement van het Europees Parlement Artikel 34 – lid 4 bis (nieuw)
4 bis. De quaestoren zorgen voor de effectieve toepassing van dit artikel.
Amendement 27 Reglement van het Europees Parlement Artikel 128 – lid 4
4. Een van de vraagstellers kan de vraag toelichten. De adressaat geeft antwoord.
4. Een van tevoren door de vraagstellers aangewezen lid licht de vraag toe. Is dit lid niet aanwezig, dan komt de vraag te vervallen. De adressaat geeft antwoord.
Amendement 28 Reglement van het Europees Parlement Artikel 130 – lid 1
1. Ieder lid kan overeenkomstig de in een bijlage bij dit Reglement neergelegde criteria27 de voorzitter van de Europese Raad, de Raad, de Commissie of de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid vragen stellen met verzoek om schriftelijk antwoord. Enkel de vraagstellers zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de vragen.
1. Ieder lid en iedere fractie of commissie kan overeenkomstig de in een bijlage bij dit Reglement neergelegde criteria27 de voorzitter van de Europese Raad, de Raad, de Commissie of de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid vragen stellen met verzoek om schriftelijk antwoord. Enkel de vraagstellers zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de vragen.
________________________
____________________
27 Zie bijlage II.
27 Zie bijlage II.
Amendement 29 Reglement van het Europees Parlement Artikel 130 – lid 2
2. De vragen worden ingediend bij de Voorzitter. Over kwesties met betrekking tot de ontvankelijkheid van een vraag wordt beslist door de Voorzitter. De beslissing van de Voorzitter wordt niet alleen op grond van de bepalingen van de in lid 1 bedoelde bijlage, maar op grond van de bepalingen van het Reglement in het algemeen genomen. De vraagsteller wordt in kennis gesteld van de gemotiveerde beslissing van de Voorzitter.
2. De vragen worden in elektronische vorm ingediend bij de Voorzitter. Over kwesties met betrekking tot de ontvankelijkheid van een vraag wordt beslist door de Voorzitter. De beslissing van de Voorzitter wordt niet alleen op grond van de bepalingen van de in lid 1 bedoelde bijlage, maar op grond van de bepalingen van het Reglement in het algemeen genomen. De vraagsteller wordt in kennis gesteld van de gemotiveerde beslissing van de Voorzitter.
Amendement 30 Reglement van het Europees Parlement Artikel 130 – lid 3
3. De vragen worden in elektronische vorm ingediend. Ieder lid mag ten hoogste twintig vragen per voortschrijdende periode van drie maanden stellen.
3. Ieder lid en iedere fractie of commissie mag ten hoogste twintig vragen per voortschrijdende periode van drie maanden stellen. In de regel worden de vragen binnen zes weken na toezending aan de adressaat door hem beantwoord. Ieder lid en iedere fractie of commissie kan evenwel elke maand een vraag aanmerken als "vraag met voorrang" die de adressaat binnen drie weken na toezending dient te beantwoorden.
Amendement 31 Reglement van het Europees Parlement Artikel 130 – lid 5
5. Kan een vraag door de adressaat niet binnen drie weken (vraag met voorrang) of binnen zes weken (vraag zonder voorrang) na toezending aan de adressaat worden beantwoord, dan kan zij op verzoek van de vraagsteller op de agenda van de volgende vergadering van de bevoegde commissie worden geplaatst.
5. Wordt een vraag niet binnen de in lid 3 voorziene uiterste termijn door de adressaat beantwoord, dan kan de bevoegde commissie besluiten de vraag op de agenda van haar volgende vergadering te plaatsen.
Amendement 32 Reglement van het Europees Parlement Artikel 130 – lid 6
6. Ieder lid mag eenmaal per maand een vraag met voorrang stellen.
Schrappen
Amendement 33 Reglement van het Europees Parlement Artikel 130 – lid 7
7. Vragen worden met antwoorden, met inbegrip van daarbij behorende bijlagen, op de website van het Parlement gepubliceerd.
7. (Niet van toepassing op de Nederlandse versie)
Amendement 34 Reglement van het Europees Parlement Artikel 130 bis
Artikel 130 bis
Schrappen
Beperkte interpellaties met verzoek om schriftelijk antwoord
1. Door middel van beperkte interpellaties bestaande in vragen met verzoek om schriftelijk antwoord kan de Raad, de Commissie of de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid door een commissie, een fractie of ten minste vijf procent van de leden van het Parlement worden verzocht informatie te verstrekken over specifiek aangewezen kwesties.
Dergelijke vragen worden ingediend bij de Voorzitter die de adressaat vraagt binnen twee weken te antwoorden, op voorwaarde dat de vragen in overeenstemming zijn met het Reglement in het algemeen en met de in een bijlage bij dit Reglement28 vastgestelde criteria in het bijzonder. De Voorzitter kan deze termijn in overleg met de vraagstellers verlengen.
2. De vragen worden met de antwoorden op de website van het Parlement gepubliceerd.
_____________________
28 Zie Bijlage II.
Amendement 35 Reglement van het Europees Parlement Artikel 130 ter – titel
Uitgebreide interpellaties met verzoek om schriftelijk antwoord en debat
Uitgebreide interpellaties met verzoek om schriftelijk antwoord
Amendement 36 Reglement van het Europees Parlement Artikel 130 ter – lid 1
1. Door middel van uitgebreide interpellaties, bestaande in vragen met verzoek om schriftelijk antwoord en debat, kunnen die vragen door een commissie, een fractie of ten minste vijf procent van de leden van het Parlement worden voorgelegd aan de Raad, de Commissie of de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid. Vragen kunnen een korte toelichting bevatten.
1. Een uitgebreide interpellatie bestaat uit vragen met verzoek om schriftelijk antwoord, door een fractie voor te leggen aan de Raad, de Commissie of de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid.
Dergelijke vragen worden schriftelijk ingediend bij de Voorzitter, die – mits de vragen in overeenstemming zijn met dit Reglement in het algemeen en met de in een bijlage bij dit Reglement29 vastgestelde criteria in het bijzonder – de adressaat onmiddellijk in kennis stelt van de vraag en hem verzoekt mee te delen of en wanneer de vraag zal worden beantwoord.
_____________________
29 Zie Bijlage II.
Amendement 37 Reglement van het Europees Parlement Artikel 130 ter – lid 1 bis (nieuw)
1 bis. De uitgebreide interpellatie is van algemeen belang en wordt schriftelijk ingediend bij de Voorzitter. De uitgebreide interpellatie is niet langer dan 500 woorden. De Voorzitter legt de uitgebreide interpellatie – mits deze in overeenstemming is met de bepalingen van het Reglement in het algemeen – onmiddellijk voor aan de adressaat met een verzoek om schriftelijk antwoord.
Amendement 38 Reglement van het Europees Parlement Artikel 130 ter – lid 1 ter (nieuw)
1 ter. Er worden jaarlijks ten hoogste 30 uitgebreide interpellaties voorgelegd. De Conferentie van voorzitters ziet erop toe dat deze interpellaties gelijkelijk over de fracties worden verdeeld, waarbij geen enkele fractie meer dan een interpellatie per maand mag indienen.
Amendement 39 Reglement van het Europees Parlement Artikel 130 ter – lid 1 quater (nieuw)
1 quater. Indien de adressaat verzuimt de uitgebreide interpellatie binnen zes weken na doorsturing te beantwoorden, wordt de interpellatie op verzoek van de opsteller op de definitieve ontwerpagenda van het Parlement geplaatst overeenkomstig de in artikel 149 voorziene procedure en met inachtneming van lid 3 bis.
Amendement 40 Reglement van het Europees Parlement Artikel 130 ter – lid 2
2. Na ontvangst van het schriftelijk antwoord wordt de uitgebreide interpellatie op de ontwerpagenda van het Parlement geplaatst overeenkomstig de procedure van artikel 149. Indien een commissie, een fractie of ten minste vijf procent van de leden van het Parlement hierom verzoekt, moet er een debat plaatsvinden.
2. Na ontvangst van het schriftelijk antwoord, en indien leden, een fractie of meerdere fracties die ten minste de lage drempel bereiken hierom verzoeken, wordt de uitgebreide interpellatie op de definitieve ontwerpagenda van het Parlement geplaatst overeenkomstig de procedure van artikel 149 en met inachtneming van lid 3 bis.
Amendement 41 Reglement van het Europees Parlement Artikel 130 ter – lid 3
3. Indien de adressaat weigert op de vraag te antwoorden of verzuimt dit binnen drie weken te doen, wordt de vraag op de ontwerpagenda geplaatst. Indien een commissie, een fractie of ten minste vijf procent van de leden van het Parlement hierom verzoekt, moet er een debat plaatsvinden. Voorafgaand aan het debat kan een van de vraagstellers worden toegestaan aanvullende redenen voor de vraag te vermelden.
Schrappen
Amendement 42 Reglement van het Europees Parlement Artikel 130 ter – lid 3 bis
3 bis. Gedurende een vergaderperiode wordt over ten hoogste drie uitgebreide interpellaties gedebatteerd. Wordt gedurende eenzelfde vergaderperiode naar aanleiding van meer dan drie uitgebreide interpellaties verzocht om een debat, dan neemt de Conferentie van voorzitters de verzoeken om een debat in de ontwerpagenda op in de volgorde waarin zij deze heeft ontvangen.
Amendement 43 Reglement van het Europees Parlement Artikel 130 ter – lid 4
4. Een van de vraagstellers kan de vraag toelichten. Een lid van de betrokken instelling geeft antwoord.
4. Een lid dat daartoe van tevoren is aangewezen door de opsteller of door degenen die overeenkomstig lid 2 verzoeken om het debat, licht de uitgebreide interpellatie toe. Is dit lid niet aanwezig, dan komt de uitgebreide interpellatie te vervallen.De adressaat geeft antwoord.
Artikel 123, leden 2 tot en met 5, betreffende de indiening van en stemming over ontwerpresoluties, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 123, leden 2 tot en met 8, betreffende de indiening van en stemming over ontwerpresoluties, is van overeenkomstige toepassing.
Amendement 44 Reglement van het Europees Parlement Artikel 130 ter – lid 5
5. Dergelijke vragen worden met de antwoorden daarop op de website van het Parlement gepubliceerd.
5. Dergelijke interpellaties worden met de antwoorden daarop op de website van het Parlement gepubliceerd.
Amendement 45 Reglement van het Europees Parlement Artikel 165 – lid 1
1. De Voorzitter roept een lid dat het goede verloop van de vergadering verstoort of wiens gedrag niet strookt met de relevante bepalingen van artikel 11 tot de orde.
1. De Voorzitter roept een lid dat de inartikel 11, leden 3 ter of 3 quater, vastgestelde gedragsregels schendt, tot de orde.
Amendement 46 Reglement van het Europees Parlement Artikel 165 – lid 2
2. Bij herhaling roept de Voorzitter het lid een tweede keer tot de orde en in dat geval wordt hiervan melding gemaakt in de notulen.
2. (Niet van toepassing op de Nederlandse versie)
Amendement 47 Reglement van het Europees Parlement Artikel 165 – lid 3
3. Indien de ordeverstoring aanhoudt of bij een nieuwe herhaling kan de Voorzitter het lid het woord ontnemen en voor de verdere duur van de vergadering de toegang tot de vergaderzaal ontzeggen. In gevallen van uitzonderlijke ernst kan de Voorzitter het betrokken lid ook onmiddellijk de toegang tot de vergaderzaal ontzeggen voor de resterende duur van de vergadering, zonder het lid nogmaals tot de orde te roepen. De secretaris-generaal ziet onverwijld erop toe dat dergelijke tuchtmaatregelen met de hulp van de parlementaire bodes en zo nodig de veiligheidsdienst van het Parlement worden toegepast.
3. Indien de inbreuk aanhoudt of bij een nieuwe herhaling kan de Voorzitter het lid het woord ontnemen en voor de verdere duur van de vergadering de toegang tot de vergaderzaal ontzeggen. In gevallen van uitzonderlijke ernst kan de Voorzitter het betrokken lid ook onmiddellijk de toegang tot de vergaderzaal ontzeggen voor de resterende duur van de vergadering, zonder het lid nogmaals tot de orde te roepen. De secretaris-generaal ziet onverwijld erop toe dat dergelijke tuchtmaatregelen met de hulp van de parlementaire bodes en zo nodig de veiligheidsdienst van het Parlement worden toegepast.
Amendement 48 Reglement van het Europees Parlement Artikel 165 – lid 5
5. De Voorzitter kan beslissen de rechtstreekse uitzending van de vergadering te onderbreken in geval van lasterlijk, racistisch of xenofoob taalgebruik of gedrag van een lid.
5. De Voorzitter kan beslissen de rechtstreekse uitzending van de vergadering te onderbreken in geval van inbreuk op artikel 11, leden 3 ter of 3 quater, door een lid.
Amendement 49 Reglement van het Europees Parlement Artikel 165 – lid 6 – alinea 1
De Voorzitter kan gelasten onderdelen van een toespraak door een lid waarin lasterlijk, racistisch of xenofoob taalgebruik voorkomt, te verwijderen uit het audiovisuele verslag van de vergadering.
De Voorzitter kan gelasten onderdelen van een toespraak door een lid die een inbreuk vormen op artikel 11, leden 3 ter of 3 quater, te verwijderen uit het audiovisuele verslag van de vergadering.
Amendement 50 Reglement van het Europees Parlement Artikel 166 – lid 1
1. In ernstige gevallen van ordeverstoring of verstoring van de werkzaamheden van het Parlement in strijd met de in artikel 11 neergelegde beginselen, legt de Voorzitter bij een met redenen omkleed besluit de passende sanctie op.
1. In ernstige gevallen van schending van artikel 11, leden 3 bis tot en met 5 ter, legt de Voorzitter het betrokken lid overeenkomstig dit artikel bij een met redenen omkleed besluit de passende sanctie op.
De Voorzitter kan uit hoofde van artikel 11, leden 3 ter of 3 quater een met redenen omkleed besluit nemen, ongeacht de vraag of aan het betreffende lid al dan niet reeds eerder een onmiddellijke maatregel in de zin van artikel 165 is opgelegd.
De Voorzitter kan uitsluitend een met redenen omkleed besluit uit hoofde van artikel 11, lid 3 sexies, nemen nadat overeenkomstig de toepasselijke interne administratieve procedure inzake intimidatie en de preventie ervan is vastgesteld dat sprake is van intimidatie.
In gevallen waarin dit Reglement of een door het Bureau op grond van artikel 25 vastgesteld besluit voorziet in toepassing van dit artikel, kan de Voorzitter een lid een sanctie opleggen.
Het betrokken lid wordt door de Voorzitter verzocht om schriftelijke opmerkingen in te dienen vooraleer het besluit wordt vastgesteld. In uitzonderlijke gevallen kan de Voorzitter een mondelinge hoorzitting met het betrokken lid bijeenroepen.
Dat besluit wordt bij aangetekende brief of, in dringende gevallen, via de bodes, ter kennis gebracht van het betrokken lid.
Nadat dat besluit ter kennis is gebracht van het betrokken lid, worden alle aan het lid opgelegde sancties door de Voorzitter meegedeeld ter plenaire vergadering. De voorzitters van de organen, commissies en delegaties waarvan de betrokkene lid is, worden op de hoogte gebracht.
Nadat de sanctie definitief is geworden, wordt deze gepubliceerd op een prominente plaats op de website van het Parlement gedurende de resterende zittingsperiode.
Amendement 51 Reglement van het Europees Parlement Artikel 166 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis. Het betrokken lid wordt door de Voorzitter verzocht om schriftelijke opmerkingen in te dienen vooraleer het besluit wordt vastgesteld. De Voorzitter kan besluiten in plaats daarvan een mondelinge hoorzitting bijeen te roepen telkens wanneer dit passender is.
Het besluit tot oplegging van de sanctie wordt bij aangetekende brief of, in dringende gevallen, via de bodes, ter kennis gebracht van het betrokken lid.
Nadat dat besluit ter kennis is gebracht van het betrokken lid, worden alle aan het lid opgelegde sancties door de Voorzitter meegedeeld ter plenaire vergadering. De voorzitters van de organen, commissies en delegaties waarvan de betrokkene lid is, worden op de hoogte gebracht.
Nadat de sanctie definitief is geworden, wordt deze gepubliceerd op een prominente plaats op de website van het Parlement gedurende de resterende zittingsperiode.
Amendement 52 Reglement van het Europees Parlement Artikel 166 – lid 2
2. Bij de beoordeling van het waargenomen gedrag wordt rekening gehouden met het uitzonderlijke, recurrente dan wel permanente karakter en de ernst ervan.
2. Bij de beoordeling van het waargenomen gedrag wordt rekening gehouden met het uitzonderlijke, recurrente dan wel permanente karakter en de ernst ervan. Tevens wordt, indien van toepassing, rekening gehouden met eventuele aantasting van de waardigheid en de reputatie van het Parlement.
Een onderscheid moet worden gemaakt tussen visuele gedragingen, die kunnen worden getolereerd voor zover zij niet beledigend, lasterlijk, racistisch of xenofoob zijn en binnen redelijke grenzen blijven, en gedragingen die tot actieve verstoring van parlementaire werkzaamheden leiden.
Amendement 53 Reglement van het Europees Parlement Artikel 166 – lid 4
4. De in lid 3, onder b) tot en met e), bedoelde maatregelen kunnen worden verdubbeld bij herhaling van de overtreding of wanneer het lid weigert te voldoen aan een overeenkomstig artikel 165, lid 3, genomen maatregel.
4. De in lid 3, onder b) tot en met e), bedoelde maatregelen kunnen worden verdubbeld bij herhaling van de inbreuk of wanneer het lid weigert te voldoen aan een overeenkomstig artikel 165, lid 3, genomen maatregel.
Amendement 54 Reglement van het Europees Parlement Artikel 174 – lid 7
7. De Voorzitter mag andere amendementen die elkaar aanvullen en bloc in stemming brengen, tenzij een fractie of leden die ten minste de lage drempel bereiken om aparte stemming of stemming in onderdelen hebben verzocht. De indieners van amendementen mogen ook dergelijke stemmingen en bloc voorstellen wanneer hun amendementen elkaar aanvullen.
7. De Voorzitter mag andere amendementen die elkaar aanvullen en bloc in stemming brengen, tenzij een fractie of leden die ten minste de lage drempel bereiken om aparte stemming of stemming in onderdelen hebben verzocht. De indieners van amendementen mogen ook stemmingen en bloc over hun amendementen voorstellen.
Amendement 55 Reglement van het Europees Parlement Artikel 174 – lid 10
10. Over amendementen waarvoor om hoofdelijke stemming is verzocht, wordt apart gestemd.
10. Over amendementen waarvoor om hoofdelijke stemming is verzocht, wordt afzonderlijk van andere amendementen gestemd.
Amendement 56 Reglement van het Europees Parlement Artikel 177 – uitlegging
Overtreding van dit artikel wordt als een ernstig geval van ordeverstoring in de zin van artikel 166, lid 1, beschouwd en heeft de in dat artikel genoemde rechtsgevolgen.
Overtreding van dit artikel wordt als een ernstige inbreuk op artikel 11, lid 3 ter, beschouwd.
Amendement 57 Reglement van het Europees Parlement Artikel 196
Artikel 196
Artikel 196
Instelling van vaste commissies
Instelling van vaste commissies
Op voorstel van de Conferentie van voorzitters stelt het Parlement vaste commissies in. Hun bevoegdheden worden omschreven in een bijlage bij dit Reglement52. Deze bijlage wordt vastgesteld bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Hun leden worden benoemd in de eerste vergaderperiode van het nieuwgekozen Parlement en vervolgens nogmaals na verloop van twee en een half jaar.
Op voorstel van de Conferentie van voorzitters stelt het Parlement vaste commissies in. Hun bevoegdheden worden omschreven in een bijlage bij dit Reglement52. Deze bijlage wordt vastgesteld bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen. De benoeming van de leden van deze commissies vindt plaats in de eerste vergaderperiode van het nieuwgekozen Parlement.
De bevoegdheden van de vaste commissies kunnen ook op een ander tijdstip dan de datum van instelling worden omschreven.
De bevoegdheden van de vaste commissies kunnen ook op een ander tijdstip dan de datum van instelling opnieuw worden omschreven.
_________________
_________________
52 Zie bijlage V.
52 Zie bijlage V.
Amendement 58 Reglement van het Europees Parlement Artikel 204 – lid 1
1. In de eerstvolgende commissievergadering na de benoeming van de leden van de commissie overeenkomstig artikel 199 kiest de commissie uit haar gewone leden een voorzitter en, bij aparte stemmingen, ondervoorzitters, die het commissiebureau vormen. Het aantal te kiezen ondervoorzitters wordt op voorstel van de Conferentie van voorzitters door het Parlement vastgesteld. De samenstelling van de commissiebureaus moet een afspiegeling vormen van de diversiteit van het Parlement; een commissiebureau mag niet bestaan uit uitsluitend mannelijke of uitsluitend vrouwelijke leden en de ondervoorzitters mogen niet allen uit dezelfde lidstaat afkomstig zijn.
1. In de eerstvolgende commissievergadering na de benoeming van de leden van de commissie overeenkomstig artikel 199, en vervolgens nogmaals na verloop van twee en een half jaar, kiest de commissie uit haar gewone leden een voorzitter en, bij aparte stemmingen, ondervoorzitters, die het commissiebureau vormen. Het aantal te kiezen ondervoorzitters wordt op voorstel van de Conferentie van voorzitters door het Parlement vastgesteld. De samenstelling van de commissiebureaus moet een afspiegeling vormen van de diversiteit van het Parlement; een commissiebureau mag niet bestaan uit uitsluitend mannelijke of uitsluitend vrouwelijke leden en de ondervoorzitters mogen niet allen uit dezelfde lidstaat afkomstig zijn.
Amendement 59 Reglement van het Europees Parlement Artikel 210 bis – titel
Procedure voor de raadpleging door een commissie van door het Parlement ontvangen vertrouwelijke informatie
Procedure voor de raadpleging door een commissie van vertrouwelijke informatie in een commissievergadering met gesloten deuren
Amendement 60 Reglement van het Europees Parlement Artikel 210 bis – lid 3 – alinea 1
Zodra de commissievoorzitter heeft verklaard dat de vertrouwelijkheidsprocedure wordt gevolgd, wordt de vergadering alleen nog bijgewoond door de commissieleden, alsmede de op voorhand door de voorzitter aangewezen ambtenaren en deskundigen van wie de aanwezigheid strikt noodzakelijk is.
Zodra de commissievoorzitter heeft verklaard dat de vertrouwelijkheidsprocedure wordt gevolgd, vindt de vergadering met gesloten deuren plaats en mag deze alleen nog worden bijgewoond door de commissieleden, met inbegrip van de plaatsvervangende leden. De commissie kan in overeenstemming met het toepasselijke interinstitutionele rechtskader en ingevolge artikel 206, lid 3, besluiten dat andere leden de vergadering kunnen bijwonen. De vergadering kan tevens worden bijgewoond door personen die op voorhand door de voorzitter zijn aangewezen omdat zij voor de uitoefening van hun taken op de hoogte moeten zijn, met inachtneming van eventuele beperkingen die voortvloeien uit de toepasselijke regels inzake de behandeling van vertrouwelijke informatie door het Parlement. Wat betreft de raadpleging van informatie met rubricering CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of hoger, of in geval van specifieke toegangsbeperkingen die voortvloeien uit het interinstitutioneel rechtskader, kunnen bijkomende beperkingen van toepassing zijn.
Amendement 61 Reglement van het Europees Parlement Artikel 210 bis – lid 4
4. Leden of een fractie of fracties die ten minste de middelhoge drempel bereiken in een commissie die de vertrouwelijkheidsprocedure heeft toegepast, kunnen verzoeken om een schending van de geheimhoudingsplicht te behandelen. Dit verzoek kan op de agenda van de eerstvolgende commissievergadering worden geplaatst. De commissie kan bij meerderheid van haar leden besluiten de zaak aan de Voorzitter voor te leggen voor verdere behandeling overeenkomstig de artikelen 11 en 166.
4. Onverminderd de toepasselijke regels inzake schending van de geheimhoudingsplicht in het algemeen, kunnen leden of een fractie of fracties die ten minste de middelhoge drempel bereiken in een commissie die de vertrouwelijkheidsprocedure heeft toegepast, verzoeken om een schending van de geheimhoudingsplicht te behandelen. Dit verzoek kan op de agenda van de eerstvolgende commissievergadering worden geplaatst. De commissie kan bij meerderheid van haar leden besluiten de zaak aan de Voorzitter voor te leggen voor verdere behandeling overeenkomstig de artikelen 11 en 166.
Amendement 62 Reglement van het Europees Parlement Artikel 211 – titel
Openbare hoorzitting naar aanleiding van een burgerinitiatief
Openbare hoorzitting en plenair debat naar aanleiding van een burgerinitiatief
Amendement 63 Reglement van het Europees Parlement Artikel 211 – lid 7 bis (nieuw)
7 bis. Het Parlement houdt tijdens een vergaderperiode aansluitend op de hoorzitting een debat over een burgerinitiatief dat overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 211/2011 in het desbetreffende register is gepubliceerd, en besluit bij plaatsing van het debat op de agenda of het al dan niet met een resolutie wordt afgesloten. Het Parlement neemt tot afsluiting van het debat een resolutie aan indien tijdens dezelfde of de volgende vergaderperiode een identiek of gelijksoortig onderwerp wordt behandeld, tenzij de Voorzitter om uitzonderlijke redenen een ander voorstel doet. Indien het Parlement besluit een resolutie tot afsluiting van het debat aan te nemen, kunnen de ter zake bevoegde commissie, een fractie of leden die ten minste de lage drempel bereiken een ontwerpresolutie indienen. Artikel 123, leden 3 tot en met 8, betreffende de indiening van en stemming over ontwerpresoluties is van overeenkomstige toepassing.
Amendement 76 Reglement van het Europees Parlement Artikel 211 – lid 8
8. Ingeval de Commissie binnen een periode van 12 maanden nadat zij een positief advies heeft uitgebracht over een met succes overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) nr. 211/2011 ingediend burgerinitiatief geen voorstel voor een rechtshandeling ter zake indient en niet in een mededeling uiteenzet welke maatregelen zij voornemens is te nemen, kan de ter zake bevoegde commissie in overleg met de organisatoren van het burgerinitiatief een hoorzitting organiseren en zo nodig de in artikel 46 neergelegde procedure in gang zetten met het oog op de uitoefening van het recht van het Parlement om de Commissie te verzoeken een passend voorstel in te dienen.
8. Naar aanleiding van de mededeling van de Commissie waarin zij haar juridische en politieke conclusies uiteenzet over een specifiek burgerinitiatief, beoordeelt het Parlement de maatregelen die de Commissie op grond van deze mededeling neemt.Ingeval de Commissie geen passend voorstel met betrekking tot een burgerinitiatief indient, kan de ter zake bevoegde commissie in overleg met de organisatoren van het burgerinitiatief een hoorzitting organiseren. Voorts kan het Parlement besluiten of het een plenair debat houdt en of dit debat met een resolutie wordt afgesloten. De procedure van lid 211, lid 7 bis, is mutatis mutandis van toepassing. Het Parlement kan ook besluiten de door artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie toegekende bevoegdheid uit te oefenen, en daarmee de procedure van artikel 46 in gang te zetten.
Amendement 64 Reglement van het Europees Parlement Artikel 223 bis – titel – voetnoot
61Artikel 223 bis is uitsluitend van toepassing op Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen als bedoeld in artikel 2, leden 3 en 4, van Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014. Zie ook de voetnoten bij de artikelen 224 en 225.
61Artikel 223 bis is uitsluitend van toepassing op Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen als bedoeld in artikel 2, leden 3 en 4, van Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014.
Amendement 65 Reglement van het Europees Parlement Artikel 223 bis – lid 2 bis (nieuw)
2 bis. Op grond van de eerste alinea van artikel 10, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014, kan een groep van ten minste 50 burgers een gemotiveerd verzoek indienen, waarin zij het Parlement verzoekt om de in lid 2 genoemde verificatie. Het gemotiveerd verzoek wordt ingediend noch ondertekend door de leden. Het verzoek bevat feitelijke gegevens waaruit blijkt dat de Europese politieke partij of de Europese politieke stichting in kwestie niet voldoet aan de in lid 2 genoemde voorwaarden.
De Voorzitter zendt ontvankelijke verzoeken van groepen burgers voor nadere behandeling door aan de bevoegde commissie.
Na deze behandeling, die binnen vier maanden na verwijzing door de Voorzitter plaats dient te vinden, kan de bevoegde commissie bij meerderheid van haar leden die ten minste drie fracties vertegenwoordigen, een voorstel indienen om aan het verzoek gevolg te geven, en stelt zij de Voorzitter daarvan in kennis.
De groep burgers wordt in kennis gesteld van de uitkomsten van de behandeling in de commissie.
Onmiddellijk na ontvangst van het voorstel van de commissie stelt de Voorzitter het Parlement van het verzoek in kennis.
Na kennisgeving door de Voorzitter besluit het Parlement bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen om al dan niet een verzoek in te dienen bij de Autoriteit voor Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen.
De commissie stelt richtsnoeren vast voor de behandeling van dergelijke verzoeken van groepen burgers.
Amendement 89/rev Reglement van het Europees Parlement Artikel 228 bis (nieuw)
Artikel 228 bis
Gendermainstreaming
Het Bureau stelt een genderactieplan op om te bewerkstelligen dat in alle activiteiten van het Parlement, op alle niveaus en in alle fasen, een genderperspectief wordt geïntegreerd. Het genderactieplan wordt tweejaarlijks geëvalueerd en ten minste iedere vijf jaar herzien.
Amendement 66 Reglement van het Europees Parlement Artikel 229 – lid 3
Deze bepalingen gelden niet voor verzoekschriften en voor mededelingen waarover geen besluit behoeft te worden genomen.
Deze bepalingen gelden niet voor verzoekschriften, voor burgerinitiatieven en voor mededelingen waarover geen besluit behoeft te worden genomen.
Amendement 67 Reglement van het Europees Parlement Bijlage II – titel
CRITERIA VOOR VRAGEN EN INTERPELLATIES MET VERZOEK OM SCHRIFTELIJK ANTWOORD OVEREENKOMSTIG DE ARTIKELEN 130, 130 BIS, 130 TER, 131 EN 131 BIS
CRITERIA VOOR VRAGEN EN INTERPELLATIES MET VERZOEK OM SCHRIFTELIJK ANTWOORD OVEREENKOMSTIG DE ARTIKELEN 130, 131 EN 131 BIS
Douanewetboek van de Unie: opname van de Italiaanse gemeente Campione d'Italia en de Italiaanse wateren van het meer van Lugano in het douanegebied van de Unie ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 952/2013 tot vaststelling van het douanewetboek (COM(2018)0259 – C8-0180/2018 – 2018/0123(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0259),
– gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 33, 114 en 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8‑0180/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 juli 2018(1),
– gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 12 december 2018 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8‑0368/2018),
1. stelt onderhavig standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 31 januari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 952/2013 tot vaststelling van het douanewetboek
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/474.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft bepaalde voorschriften inzake rechtstreekse betalingen en steun voor plattelandsontwikkeling voor de jaren 2019 en 2020 (COM(2018)0817 – C8-0506/2018 – 2018/0414(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0817),
– gezien artikel 294, lid 2, artikel 42 en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8‑0506/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité,
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 14 januari 2019 om het standpunt van het Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8‑0018/2019),
A. overwegende dat het om redenen van urgentie gerechtvaardigd is om tot stemming over te gaan vóór het verstrijken van de in artikel 6 van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid bedoelde termijn van acht weken;
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 31 januari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft bepaalde voorschriften inzake rechtstreekse betalingen en steun voor plattelandsontwikkeling voor de jaren 2019 en 2020
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/288.)
Toetreding van de Dominicaanse Republiek tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen *
120k
48k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het voorstel voor een besluit van de Raad waarbij Cyprus, Kroatië, Luxemburg, Oostenrijk, Portugal, Roemenië en het Verenigd Koninkrijk worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van de Dominicaanse Republiek tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden (COM(2018)0526 – C8-0376/2018 – 2018/0276(NLE))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2018)0526),
– gezien artikel 38, vierde alinea, van het Verdrag van 's‑Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,
– gezien artikel 81, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het door de Raad wordt geraadpleegd (C8‑0376/2018),
– gezien het advies van het Hof van Justitie(1) over de exclusieve externe bevoegdheid van de Europese Unie voor een verklaring van aanvaarding van toetreding tot het Verdrag van 's‑Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,
– gezien artikel 78 quater en artikel 108, lid 8, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8‑0451/2018),
1. hecht zijn goedkeuring aan de machtiging aan Cyprus, Kroatië, Luxemburg, Oostenrijk, Portugal, Roemenië en het Verenigd Koninkrijk om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van de Dominicaanse Republiek tot het Verdrag van 's‑Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten alsook aan het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.
Advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014, 1/13, ECLI:EU:C:2014:2303.
Toetreding van Ecuador en Oekraïne tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen *
117k
48k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het voorstel voor een besluit van de Raad waarbij Oostenrijk wordt gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Ecuador en Oekraïne tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden (COM(2018)0527 – C8-0375/2018 – 2018/0277(NLE))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2018)0527),
– gezien artikel 38, vierde alinea, van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,
– gezien artikel 81, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het door de Raad wordt geraadpleegd (C8‑0375/2018),
– gezien het advies van het Hof van Justitie(1) over de exclusieve externe bevoegdheid van de Europese Unie voor een verklaring van aanvaarding van toetreding tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,
– gezien artikel 78 quater en artikel 108, lid 8, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8‑0452/2018),
1. hecht zijn goedkeuring aan de machtiging aan Oostenrijk om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Ecuador en Oekraïne tot het Verdrag van 's‑Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten alsook aan het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.
Advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014, 1/13, ECLI:EU:C:2014:2303.
Toetreding van Honduras tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen *
117k
48k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het voorstel voor een besluit van de Raad waarbij Oostenrijk en Roemenië worden gemachtigd, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Honduras tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden (COM(2018)0528 – C8-0377/2018 – 2018/0278(NLE))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2018)0528),
– gezien artikel 38, vierde alinea, van het Verdrag van 's‑Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,
– gezien artikel 81, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het door de Raad wordt geraadpleegd (C8‑0377/2018),
– gezien het advies van het Hof van Justitie(1) over de exclusieve externe bevoegdheid van de Europese Unie voor een verklaring van aanvaarding van toetreding tot het Verdrag van 's‑Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,
– gezien artikel 78 quater en artikel 108, lid 8, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8‑0457/2018),
1. hecht zijn goedkeuring aan de machtiging aan Oostenrijk en Roemenië om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Honduras tot het Verdrag van 's‑Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten alsook aan het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.
Advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014, 1/13, ECLI:EU:C:2014:2303.
Toetreding van Belarus en Oezbekistan tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen *
118k
48k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het voorstel voor een besluit van de Raad waarbij Luxemburg, Oostenrijk en Roemenië worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Belarus en Oezbekistan tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden (COM(2018)0530 – C8-0378/2018 – 2018/0279(NLE))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2018)0530),
– gezien artikel 38, vierde alinea, van het Verdrag van 's‑Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,
– gezien artikel 81, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het door de Raad wordt geraadpleegd (C8‑0378/2018),
– gezien het advies van het Hof van Justitie(1) over de exclusieve externe bevoegdheid van de Europese Unie voor een verklaring van aanvaarding van toetreding tot het Verdrag van 's‑Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,
– gezien artikel 78 quater en artikel 108, lid 8, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8‑0458/2018),
1. hecht zijn goedkeuring aan de machtiging aan Luxemburg, Oostenrijk en Roemenië om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Belarus en Oezbekistan tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten alsook aan het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.
Advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014, 1/13, ECLI:EU:C:2014:2303.
Associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie, met inbegrip van de betrekkingen tussen de EU, Groenland en Denemarken *
248k
94k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie, met inbegrip van de betrekkingen tussen de Europese Unie enerzijds en Groenland en het Koninkrijk Denemarken anderzijds ("LGO-besluit") (COM(2018)0461 – C8-0379/2018 – 2018/0244(CNS))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2018)0461),
– gezien artikel 203 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0379/2018),
— gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A8-0480/2018),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, zoals geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Amendement 1 Voorstel voor een besluit Overweging 6
(6) In dit nieuwe besluit worden de specifieke kenmerken van de samenwerking met Groenland duidelijk naar voren gebracht,zoals de doelstelling om de nauwe en duurzame betrekkingen tussen de Unie, Groenland en Denemarken te behouden, de erkenning van de geostrategische positie van Groenland, het belang van een beleidsdialoog tussen Groenland en de Unie, het bestaan van een partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Unie en Groenland en de potentiële samenwerking inzake Arctische vraagstukken. Het besluit moet aansluiten op mondiale uitdagingen en ruimte bieden voor de ontwikkeling van een proactieve agenda en het nastreven van wederzijdse belangen, met name in verband met het toenemende effect van klimaatverandering op de menselijke activiteit en het milieu, zeevervoer, natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van grondstoffen en visbestanden, alsook onderzoek en innovatie.
(6) In dit nieuwe besluit worden de specifieke kenmerken van de samenwerking met Groenland duidelijk naar voren gebracht. De Raad is in 2003 overeengekomen dat de toekomstige betrekkingen van de Unie met Groenland na 2006 zouden worden gebaseerd op een alomvattend partnerschap voor duurzame ontwikkeling, dat een specifieke visserijovereenkomst omvat waarover de onderhandelingen zullen verlopen volgens de algemene regels en beginselen voor dergelijke overeenkomsten. In de gemeenschappelijke verklaring van de Europese Unie enerzijds en van de regering van Groenland en de regering van Denemarken anderzijds over de betrekkingen tussen de Europese Unie en Groenland, die op 19 maart 2015 in Brussel werd ondertekend, wordt herinnerd aan de historische, politieke, economische en culturele banden tussen de Unie en Groenland, en wordt de noodzaak onderstreept de betrekkingen en samenwerking op basis van wederzijds belangen te versterken. Het partnerschap uit hoofde van dit nieuwe besluit zou dus erop gericht moeten zijn de nauwe en duurzame betrekkingen tussen de Unie, Groenland en Denemarken te behouden, en zou het mogelijk moeten maken de mondiale uitdagingen aan te gaan door het opstellen van een dynamische agenda en het nastreven van de wederzijdse belangen. In het besluit moeten de specifieke kenmerken van de samenwerking met Groenland worden onderstreept en de geostrategische positie van Groenland worden erkend, alsmede het belang van een beleidsdialoog tussen Groenland en de Unie, het bestaan van een partnerschapsovereenkomst inzake de visserijsector tussen de Unie en Groenland en de potentiële samenwerking inzake Arctische vraagstukken In het besluit moet met name rekening worden gehouden met de toenemende weerslag van klimaatverandering op de menselijke activiteit en het milieu, zeevervoer, natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van grondstoffen en visbestanden, alsook onderzoek en innovatie.
Amendement 2 Voorstel voor een besluit Overweging 16
(16) Dit programma weerspiegelt het belang van de strijd tegen klimaatverandering, in overeenstemming met de door de Unie aangegane verbintenissen om de overeenkomst van Parijs en de SDG's van de Verenigde Naties uit te voeren, en zal ertoe bijdragen dat klimaatactie in alle beleidsdomeinen van de Unie wordt geïntegreerd en dat het streefcijfer – 25 % van de begrotingsuitgaven van de Unie voor de ondersteuning van klimaatdoelstellingen – wordt gehaald. Naar verwachting zal 20 % van de totale financiële middelen in het kader van dit programma bijdragen tot klimaatdoelstellingen. De betrokken maatregelen zullen tijdens de uitvoering van het programma worden vastgesteld en opnieuw worden beoordeeld in het kader van de tussentijdse evaluatie en herziening.
(16) Dit programma weerspiegelt het belang van de strijd tegen klimaatverandering, in overeenstemming met de door de Unie aangegane verbintenissen om de overeenkomst van Parijs en de SDG's van de Verenigde Naties uit te voeren, en zal ertoe bijdragen dat klimaatactie in alle beleidsdomeinen van de Unie wordt geïntegreerd en dat het streefcijfer – 25 % van de begrotingsuitgaven van de Unie voor de ondersteuning van klimaatdoelstellingen – wordt gehaald. Naar verwachting zal 30 % van de totale financiële middelen in het kader van dit programma bijdragen tot klimaatdoelstellingen. De betrokken maatregelen zullen tijdens de uitvoering van het programma worden vastgesteld en opnieuw worden beoordeeld in het kader van de tussentijdse evaluatie en herziening.
Amendement 3 Voorstel voor een besluit Overweging 18
(18) De Unie en de LGO erkennen het bijzondere belang van onderwijs en beroepsopleiding als hefboom voor de duurzame ontwikkeling van de LGO.
(18) De Unie en de LGO erkennen het bijzondere belang van onderwijs en beroepsopleiding als hefboom voor de duurzame ontwikkeling van de LGO, vooral in gebieden waar het algemene opleidingsniveau van de bevolking vrij laag is.
Amendement 4 Voorstel voor een besluit Overweging 19
(19) De associatie tussen de Unie en de LGO dient rekening te houden met en bij te dragen tot het behoud van de culturele diversiteit en identiteit van de LGO.
(19) De associatie tussen de Unie en de LGO dient rekening te houden met en bij te dragen tot het behoud van de culturele diversiteit en identiteit van de LGO. Zij moet tevens bijzondere aandacht besteden aan en bijdragen tot de bevordering en de eerbiediging van de rechten van de inheemse volkeren van de LGO.
Amendement 5 Voorstel voor een besluit Overweging 20
(20) De samenwerking tussen de Unie en de LGO inzake handel en handelsgerelateerde vraagstukken dient bij te dragen tot duurzame economische ontwikkeling, sociale ontwikkeling en milieubescherming.
(20) De samenwerking tussen de Unie en de LGO inzake handel en handelsgerelateerde vraagstukken dient bij te dragen tot duurzame economische ontwikkeling, sociale ontwikkeling en milieubescherming volgens de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling.
Amendement 6 Voorstel voor een besluit Overweging 21
(21) Dit besluit dient te voorzien in flexibeler oorsprongsregels en nieuwe mogelijkheden voor cumulatie van de oorsprong. Cumulatie dient niet alleen mogelijk te zijn met de LGO en met landen die onder een economische partnerschapsovereenkomst vallen, maar onder bepaalde voorwaarden ook ten aanzien van producten van oorsprong uit landen waarmee de Unie een vrijhandelsovereenkomst toepast, en, eveneens onder bepaalde voorwaarden, ten aanzien van producten die de Unie binnenkomen met vrijstelling van rechten en contingenten overeenkomstig het stelsel van algemene preferenties van de Unie. De voorwaarden zijn nodig om verlegging van het handelsverkeer te voorkomen en de goede werking van de cumulatieregeling te waarborgen.
(21) Dit besluit dient te voorzien in flexibeler oorsprongsregels en nieuwe mogelijkheden voor cumulatie van de oorsprong. Cumulatie dient niet alleen mogelijk te zijn met de LGO en met landen die onder een economische partnerschapsovereenkomst vallen, maar onder bepaalde voorwaarden ook ten aanzien van producten van oorsprong uit landen waarmee de Unie een vrijhandelsovereenkomst toepast, en, eveneens onder bepaalde voorwaarden, ten aanzien van producten die de Unie binnenkomen met vrijstelling van rechten en contingenten overeenkomstig het stelsel van algemene preferenties van de Unie. De voorwaarden zijn nodig voor een sterkere handelsunie die in staat is om de verlegging van het handelsverkeer te voorkomen en de goede werking van de cumulatieregeling te waarborgen.
Amendement 7 Voorstel voor een besluit Overweging 25
(25) De samenwerking tussen de Unie en de LGO inzake financiële diensten moet bijdragen tot meer veiligheid, robuustheid en transparantie van het financieel stelsel, aangezien dat van wezenlijk belang is om de mondiale financiële stabiliteit te versterken en duurzame groei te ondersteunen. De inspanningen op dat gebied moeten zich richten op convergentie met de internationaal erkende normen en aanpassing van de wetgeving van de LGO aan de EU-wetgeving inzake financiële diensten. Passende aandacht moet worden geschonken aan versterking van de administratieve capaciteit van de autoriteiten van de LGO, ook op het gebied van toezicht.
(25) De samenwerking tussen de Unie en de LGO inzake financiële diensten moet zorgen voor de aanpak van belastingfraude, belastingontduiking en -ontwijking en bijdragen tot meer veiligheid, robuustheid en transparantie van het financieel stelsel, aangezien dat van wezenlijk belang is om de mondiale financiële stabiliteit te versterken en duurzame groei te ondersteunen. De inspanningen op dat gebied moeten zich richten op convergentie met de internationaal erkende normen en aanpassing van de wetgeving van de LGO aan de EU-wetgeving inzake financiële diensten. Passende aandacht moet worden geschonken aan versterking van de administratieve capaciteit van de autoriteiten van de LGO, ook op het gebied van toezicht.
Amendement 8 Voorstel voor een besluit Overweging 32
(32) In dit besluit moet met betrekking tot de uitvoering van de samenwerking waar passend worden verwezen naar [de NDICI-verordening] om consistent beheer tussen de verschillende instrumenten te waarborgen.
Schrappen
Amendement 9 Voorstel voor een besluit Artikel 1 – lid 1
1. Dit besluit brengt een associatie tot stand van de landen en gebieden overzee (LGO) met de Unie (de "associatie"), die een partnerschap vormt op basis van artikel 198 VWEU en ten doel heeft de duurzame ontwikkeling van de LGO te ondersteunen en de waarden en normen van de Unie overal ter wereld te bevorderen.
1. Dit besluit brengt een associatie tot stand van de landen en gebieden overzee (LGO) met de Unie (de "associatie"), die een partnerschap vormt op basis van artikel 198 VWEU en ten doel heeft de duurzame ontwikkeling van de LGO te ondersteunen en de waarden, beginselen en normen van de Unie overal ter wereld te bevorderen.
Amendement 10 Voorstel voor een besluit Artikel 3 – lid 1
1. De associatie tussen de Unie en de LGO is gegrondvest op doelstellingen, beginselen en waarden die door de LGO, de lidstaten waarmee zij banden hebben, en de Unie worden gedeeld.
1. De associatie tussen de Unie en de LGO is gegrondvest op doelstellingen, beginselen en waarden die door de LGO, de lidstaten waarmee zij banden hebben, en de Unie worden gedeeld. Ze draagt bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van duurzame ontwikkeling zoals vastgesteld in de Agenda 2030, alsook tot de uitvoering van de Klimaatovereenkomst van Parijs.
Amendement 11 Voorstel voor een besluit Artikel 3 – lid 3
3. Bij de uitvoering van dit besluit laten de partijen zich leiden door een streven naar transparantie, subsidiariteit en doelmatigheid en besteden zij gelijke aandacht aan de drie pijlers van de duurzame ontwikkeling van de LGO: economische ontwikkeling, sociale ontwikkeling en milieubescherming.
3. Bij de uitvoering van dit besluit laten de partijen zich leiden door een streven naar transparantie, subsidiariteit en doelmatigheid en besteden zij gelijke aandacht aan de drie pijlers van de duurzame ontwikkeling van de LGO: economische ontwikkeling, sociale en culturele ontwikkeling en milieubescherming.
Amendement 12 Voorstel voor een besluit Artikel 3 – lid 4
4. De algemene doelstelling van dit besluit is het bevorderen van de economische en sociale ontwikkeling van de LGO en het tot stand brengen van nauwe economische betrekkingen tussen hen en de Unie in haar geheel. Met de associatie wordt deze algemene doelstelling nagestreefd door versterking van het concurrentievermogen van de LGO, vergroting van de veerkracht van de LGO, vermindering van de kwetsbaarheid van hun economie en milieu, en stimulering van de samenwerking tussen hen onderling en met andere partners.
4. Overeenkomstig artikel 3, lid 5, en artikel 21 van het Verdrag van de Europese Unie, alsook artikel 198 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,is de algemene doelstelling van dit besluit het bevorderen van de economische en sociale ontwikkeling van de LGO en het tot stand brengen van nauwe economische betrekkingen tussen hen en de Unie in haar geheel.
Amendement 13 Voorstel voor een besluit Artikel 3 – lid 5 – letter a
(a) bevorderen en ondersteunen van de samenwerking met de LGO;
Schrappen
Amendement 14 Voorstel voor een besluit Artikel 3 – lid 5 – letter b
(b) ondersteunen van en samenwerken metGroenland bij de aanpak van zijn belangrijkste uitdagingen, zoals het opkrikken van het onderwijsniveau en bijdragen tot de capaciteit van het Groenlandse bestuur om nationaal beleid uit te werken en uit te voeren.
(b) ondersteunen van de LGO bij de aanpak van hun belangrijkste uitdagingen, met inbegrip van het onderwijs in Groenland;
Amendement 15 Voorstel voor een besluit Artikel 3 – lid 5 – letter b bis (nieuw)
b bis) vergroten van de veerkracht van de LGO en verminderen van de kwetsbaarheid van hun economie en milieu;
Amendement 16 Voorstel voor een besluit Artikel 3 – lid 5 – letter b ter (nieuw)
b ter) verbeteren van het concurrentievermogen van de LGO, met inbegrip van de sociale normen;
Amendement 17 Voorstel voor een besluit Artikel 3 – lid 5 – letter b quater (nieuw)
b quater) bevorderen van de samenwerking tussen de LGO en andere partners.
Amendement 18 Voorstel voor een besluit Artikel 3 – lid 6
6. Bij het nastreven van die doelstellingen neemt de associatie de grondbeginselen in acht van vrijheid, democratie, mensenrechten en fundamentele vrijheden, de rechtsstaat, goed bestuur en duurzame ontwikkeling, die gemeenschappelijk zijn voor alle LGO en de lidstaten waarmee zij banden hebben.
6. Bij het nastreven van die doelstellingen neemt de associatie de grondbeginselen in acht van democratie, een aanpak gebaseerd op het recht waaronder alle mensenrechten en fundamentele vrijheden, de rechtsstaat, goed bestuur en duurzame ontwikkeling, die gemeenschappelijk zijn voor alle LGO en de lidstaten waarmee zij banden hebben. Hetzelfde geldt voor het beginsel van non-discriminatie op grond van geslacht, ras, etnische afkomst, godsdienst, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid en gendergelijkheid.
Amendement 19 Voorstel voor een besluit Artikel 4 – alinea 1 bis (nieuw)
De Commissie houdt bij de programmering en de uitvoering en met name bij de vaststelling van haar richtsnoeren rekening met de beperkte administratieve en menselijke capaciteiten van de LGO.
Amendement 20 Voorstel voor een besluit Artikel 5 – lid 2 – letter a
(a) economische diversifiëring van de economieën van de LGO, met inbegrip van hun verdere integratie in de regionale en de wereldeconomie; specifiek voor Groenland: de noodzaak om de vaardigheden van de beroepsbevolking te versterken;
(a) duurzame diversifiëring van de economieën van de LGO, met inbegrip van hun verdere integratie in de regionale en de wereldeconomie; specifiek voor Groenland: de noodzaak om de vaardigheden van de beroepsbevolking te versterken;
Amendement 21 Voorstel voor een besluit Artikel 5 – lid 2 – letter a bis (nieuw)
(a bis) bevordering van een hoogwaardig sociaal model;
Amendement 22 Voorstel voor een besluit Artikel 5 – lid 2 – letter e
(e) bevordering van rampenrisicovermindering;
e) bevordering van rampenrisicovermindering, rekening houdend met de prioriteiten die in het kader van Sendai voor de periode 2015-2030 zijn vastgelegd;
Amendement 23 Voorstel voor een besluit Artikel 5 – lid 2 – letter h bis (nieuw)
h bis) de vraagstukken met betrekking tot het Caribisch gebied en de Stille Oceaan.
Amendement 24 Voorstel voor een besluit Artikel 7 – lid 2
2. De Unie en de LGO kunnen daartoe informatie en beste praktijken uitwisselen en andere vormen van nauwe samenwerking en coördinatie met andere partners in het kader van de deelname van de LGO aan regionale en internationale organisaties tot stand brengen, waar van toepassing door middel van internationale overeenkomsten.
2. De Unie en de LGO kunnen daartoe informatie en beste praktijken uitwisselen en andere vormen van nauwe samenwerking en coördinatie met andere partners in het kader van de deelname van de LGO aan regionale en internationale organisaties tot stand brengen, waar van toepassing door middel van internationale overeenkomsten, opdat wordt bijgedragen aan de soepele opneming van de LGO in hun respectieve geografische omgevingen.
Amendement 25 Voorstel voor een besluit Artikel 7 – lid 3
3. De associatie is gericht op ondersteuning van de samenwerking tussen de LGO en andere partners op de in deel II en deel III van dit besluit genoemde samenwerkingsgebieden. Het doel van de associatie in dit verband is het stimuleren van de samenwerking tussen de LGO en de in artikel 349 VWEU genoemde ultraperifere gebieden, hun buurlanden die behoren tot de Groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (ACS) en andere buurlanden en gebieden die daar niet toe behoren. Om dat doel te bereiken, verbetert de Unie de coördinatie en stimuleert zij synergieën tussen de desbetreffende programma's van de Unie. De Unie streeft er voorts naar de LGO te betrekken bij haar dialoog met hun buurlanden, zowel ACS- als niet-ACS-staten en -gebieden, en, indien passend, met de ultraperifere gebieden.
3. De associatie is gericht op ondersteuning van de samenwerking tussen de LGO en andere partners op de in deel II en deel III van dit besluit genoemde samenwerkingsgebieden. Het doel van de associatie in dit verband is het stimuleren van de samenwerking tussen de LGO en de in artikel 349 VWEU genoemde ultraperifere gebieden, hun buurlanden die behoren tot de Groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (ACS) en andere buurlanden en gebieden die daar niet toe behoren. Om dat doel te bereiken, verbetert de Unie de coördinatie en stimuleert zij synergieën tussen de desbetreffende programma's van de Unie. De Unie betrekt de LGO bij haar dialoog met hun buurlanden, zowel ACS- als niet-ACS-staten en -gebieden, en, indien passend, met de ultraperifere gebieden door hen het statuut van waarnemer aan te bieden.
Amendement 26 Voorstel voor een besluit Artikel 7 – lid 4 – letter a bis (nieuw)
a bis) de versterking van de capaciteiten van de LGO om invloed uit te oefenen op de vaststelling van regionale strategieën die rekening houden met hun specifieke kenmerken, hun potentieel en het Europees perspectief van de LGO;
Amendement 27 Voorstel voor een besluit Artikel 9 – titel
Specifieke behandeling
Specifieke behandeling voor de geïsoleerde LGO
Amendement 28 Voorstel voor een besluit Artikel 9 bis (nieuw)
Artikel 9 bis
Specifieke behandeling voor de minst ontwikkelde LGO
1. De associatie houdt rekening met de diversiteit van de LGO wat betreft hun ontwikkeling en hun structurele hindernissen.
2. Voor de minder ontwikkelde LGO wordt voorzien in een specifieke behandeling.
3. Om de minder ontwikkelde LGO in staat te stellen hun ontwikkelingsachterstand in te halen en hun permanente, structurele hindernissen te overwinnen wordt er naar behoren rekening houden met hun specifieke kenmerken bij de vaststelling van de omvang van de financiële bijstand en de daaraan verbonden voorwaarden.
4. Het minst ontwikkelde LGO is Wallis en Futuna.
Amendement 29 Voorstel voor een besluit Artikel 10 – lid 1
1. De associatie is gebaseerd op een brede dialoog en overleg over vraagstukken van wederzijds belang tussen de LGO, de lidstaten waarmee zij banden hebben en de Commissie, alsook in voorkomend geval de Europese Investeringsbank (EIB).
1. De associatie is gebaseerd op een brede dialoog en overleg over vraagstukken van wederzijds belang tussen de LGO, de lidstaten waarmee zij banden hebben, de Commissie en het Europees Parlement, alsook in voorkomend geval de Europese Investeringsbank (EIB).
Amendement 30 Voorstel voor een besluit Artikel 12 – titel
Verantwoordelijkheden van niet-overheidsactoren
Verantwoordelijkheden van het maatschappelijk middenveld en niet-overheidsactoren
Amendement 31 Voorstel voor een besluit Artikel 12 – lid 1
1. Niet-overheidsactoren kunnen een rol spelen bij de uitwisseling van informatie en bij het overleg over de samenwerking, in het bijzonder wat de voorbereiding en uitvoering van projecten en programma's voor samenwerkingsbijstand betreft. Ter ondersteuning van lokale ontwikkelingsinitiatieven kunnen aan hen bevoegdheden worden gedelegeerd op het gebied van financieel beheer met het oog op de uitvoering van dergelijke projecten en programma's.
1. Het maatschappelijk middenveld, de privésector en niet-overheidsactoren kunnen een rol spelen bij de uitwisseling van informatie en bij het overleg over de samenwerking, in het bijzonder wat de voorbereiding en uitvoering van projecten en programma's voor samenwerkingsbijstand betreft. Ter ondersteuning van lokale ontwikkelingsinitiatieven kunnen aan hen bevoegdheden worden gedelegeerd op het gebied van financieel beheer met het oog op de uitvoering van dergelijke projecten en programma's.
Amendement 32 Voorstel voor een besluit Artikel 13 – lid 3
3. De dialoog stelt de LGO in staat om ten volle aan de tenuitvoerlegging van de associatie deel te nemen.
3. De dialoog stelt de LGO in staat om ten volle aan de tenuitvoerlegging van de associatie, maar ook aan de vaststelling en uitvoering van de regionale strategieën van de Europese Unie in de gebieden waarin de LGO zich bevinden, deel te nemen
Amendement 33 Voorstel voor een besluit Artikel 13 – lid 4
4. De dialoog richt zich onder meer op specifieke politieke vraagstukken van wederzijds belang of van algemeen belang voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de associatie.
4. De dialoog richt zich onder meer op specifieke politieke vraagstukken van wederzijds belang of van algemeen belang voor de verwezenlijking van zowel de doelstellingen van de associatie als de doelstellingen van duurzame ontwikkeling.
Amendement 34 Voorstel voor een besluit Artikel 13 – lid 5
5. De dialoog met Groenland moet met name de basis vormen voor brede samenwerking en dialoog op het gebied van onder meer energie, klimaatverandering en milieu, natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van grondstoffen en visbestanden, zeevervoer, onderzoek en innovatie, alsmede de Arctische dimensie van deze vraagstukken.
5. De dialoog met Groenland moet met name de basis vormen voor brede samenwerking en dialoog op het gebied van onder meer onderwijs, energie, klimaatverandering en milieu, natuur, natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van grondstoffen en visbestanden, zeevervoer, onderzoek en innovatie, alsmede de Arctische dimensie van deze vraagstukken.
Amendement 35 Voorstel voor een besluit Artikel 13 – lid 5 bis (nieuw)
5 bis. De dialoog met de LGO in het Caribisch gebied is met name bedoeld om de Europese strategie in het Caribisch gebied te versterken en samen te werken op het gebied van biodiversiteit, klimaatverandering, duurzaam hulpbronnenbeheer, preventie en beheer van rampenrisico's, de sociale dimensie evenals de bevordering van goed bestuur, met name op fiscaal gebied, en de bestrijding van georganiseerde criminaliteit.
Amendement 36 Voorstel voor een besluit Artikel 13 – lid 5 ter (new)
5 ter. De dialoog met de LGO in de Stille Oceaan is met name bedoeld om een ambitieuze Europese strategie in het gebied van de Stille Oceaan vast te stellen en uit te voeren door een versterkte Europese aanwezigheid, en met name samen te werken op het gebied van sociale zaken, duurzaam beheer van hulpbronnen aan land en op zee, klimaatverandering, energie, milieu en de blauwe economie.
Amendement 37 Voorstel voor een besluit Artikel 14 – lid 1 – letter a
(a) jaarlijks vindt een forum voor dialoog tussen de LGO en de EU (het "LGO-EU-forum") plaats, waaraan wordt deelgenomen door de autoriteiten van de LGO, vertegenwoordigers van de lidstaten en de Commissie. Leden van het Europees Parlement, vertegenwoordigers van de EIB en vertegenwoordigers van de ultraperifere gebieden worden in voorkomend geval bij het LGO-EU-forum betrokken;
(a) jaarlijks vindt een forum voor politieke dialoog tussen de LGO en de EU (het "LGO-EU-forum") plaats, waaraan wordt deelgenomen door de autoriteiten van de LGO, vertegenwoordigers van de lidstaten, de Commissie, het voorzitterschap van de Raad en het Europees Parlement.De associatie van de LGO (OCTA), vertegenwoordigers van de EIB, vertegenwoordigers van de ultraperifere gebieden en vertegenwoordigers van derde landen of naburige gebieden van de LGO worden in voorkomend geval bij het LGO-EU-forum betrokken;
Amendement 38 Voorstel voor een besluit Artikel 14 – lid 1 – letter b
(b) op regelmatige basis voeren de Commissie, de LGO en de lidstaten waarmee zij banden hebben, trilateraal overleg. Dit overleg vindt minstens driemaal per jaar plaats op initiatief van de Commissie of op verzoek van de LGO en de lidstaten waarmee zij banden hebben;
(b) op regelmatige basis voeren de Commissie, de LGO en de lidstaten waarmee zij banden hebben, trilateraal overleg. Dit overleg vindt minstens viermaal per jaar plaats op initiatief van de Commissie of op verzoek van de LGO en de lidstaten waarmee zij banden hebben;
Amendement 39 Voorstel voor een besluit Deel II – hoofdstuk 1 – titel
MILIEU, KLIMAATVERANDERING, OCEANEN EN RAMPENRISICOVERMINDERING
MILIEU, KLIMAATVERANDERING, OCEANEN EN RAMPENRISICOVERMINDERING
Amendement 40 Voorstel voor een besluit Artikel 15 – alinea 1 – inleidende formule
De samenwerking op het gebied van milieu, klimaatverandering en rampenrisicovermindering in het kader van de associatie kan betrekking hebben op:
De samenwerking op het gebied van milieu, klimaatverandering, rampenrisicovermindering en grotere veerkracht in het kader van de associatie kan betrekking hebben op:
Amendement 41 Voorstel voor een besluit Artikel 15 – alinea 1 – letter c
(c) bevordering van duurzaam en efficiënt gebruik van hulpbronnen en aanmoediging om economische groei los te koppelen van achteruitgang van het milieu; en
(c) bevordering van duurzaam en efficiënt gebruik van hulpbronnen met het oog op de verwezenlijking van een koolstofarme economie op basis van rechtvaardige transitiestrategieën; en
Amendement 42 Voorstel voor een besluit Artikel 16 – alinea 1 – letter e bis (nieuw)
e bis) aanpakken van vraagstukken inzake aantasting van de bodem, met inbegrip van stijgende zeespiegels en bodemverontreiniging,
Amendement 43 Voorstel voor een besluit Artikel 17 – alinea 1
De samenwerking op het gebied van duurzaam bosbeheer in het kader van de associatie kan betrekking hebben op het bevorderen van het behoud en duurzaam beheer van bossen, met aandacht voor de rol van bossen in de bescherming van het milieu tegen erosie en de bestrijding van woestijnvorming, alsook op bebossing en beheer van de houtexport.
De samenwerking op het gebied van duurzaam bosbeheer in het kader van de associatie kan betrekking hebben op het bevorderen van het behoud en duurzaam beheer van bossen, met aandacht voor de rol van bossen in de bescherming van het milieu tegen erosie en de bestrijding van woestijnvorming, alsook op bebossing en beheer van de houtexport en de strijd tegen illegale houtkap.
Amendement 44 Voorstel voor een besluit Artikel 18 – alinea 1 – letter b
(b) het in overeenstemming brengen van economische en sociale activiteiten als visserij en aquacultuur, toerisme, zeevervoer en landbouw met het potentieel van mariene zones en kustgebieden in termen van hernieuwbare energie en grondstoffen, met inachtneming van de gevolgen van klimaatverandering en menselijke activiteiten.
(b) het in overeenstemming brengen van economische en sociale activiteiten als visserij en aquacultuur, toerisme, zeevervoer en duurzame landbouw met het potentieel van mariene zones en kustgebieden in termen van hernieuwbare energie en grondstoffen, met inachtneming van de gevolgen van klimaatverandering en menselijke activiteiten.
Amendement 45 Voorstel voor een besluit Artikel 23 – alinea 1 – letter c
(c) ontwikkeling en versterking van milieubescherming;
(c) ontwikkeling en versterking van mensenrechten, sociale en milieubescherming;
Amendement 46 Voorstel voor een besluit Artikel 24 – alinea 1 – letter b
(b) bijdragen aan de inspanningen van de partners om hun verbintenissen inzake klimaatverandering na te komen, in overeenstemming met de overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering;
(b) bijdragen aan de inspanningen van de partners om hun verbintenissen inzake klimaatverandering na te komen, in overeenstemming met de overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling;
Amendement 47 Voorstel voor een besluit Deel II – hoofdstuk 4 – titel
JONGEREN, ONDERWIJS, OPLEIDING, GEZONDHEID, WERKGELEGENHEID, SOCIALE ZEKERHEID, VOEDSELVEILIGHEID EN VOEDSELZEKERHEID
Amendement 48 Voorstel voor een besluit Artikel 32 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis. De Unie en de LGO werken samen om jongeren actief te laten deelnemen aan de arbeidsmarkt en zo jongerenwerkloosheid te bestrijden.
Amendement 49 Voorstel voor een besluit Artikel 32 bis (nieuw)
Artikel 32 bis
Gendergelijkheid
1. De Unie zorgt voor meer gelijkheid van en gelijke kansen voor vrouwen en mannen in de LGO, alsook voor empowerment van vrouwen en gelijke politieke en economische kansen voor vrouwen.
2. De associatie heeft tot doel de rechten van vrouwen en meisjes te beschermen, met name tegen alle vormen van geweld.
3. De associatie heeft ook tot doel de empowerment van vrouwen te bevorderen, met name in hun rol van actoren van duurzame ontwikkeling en in de economische en financiële sector.
Alle initiatieven moeten de genderdimensie bevatten.
Amendement 50 Voorstel voor een besluit Artikel 33 – lid 1 – letter b
(b) steun voor de LGO bij het formuleren en uitvoeren van het beleid inzake onderwijs en beroepsopleiding.
(b) steun voor de LGO bij het formuleren en uitvoeren van het beleid inzake onderwijs en beroepsopleiding;en
Amendement 51 Voorstel voor een besluit Artikel 33 – lid 1 – letter b bis (nieuw)
b bis) steun voor de deelneming aan en toegang van de LGO tot het Erasmus+-programma door het bevorderen en vergroten van de mobiliteit van de potentiële begunstigden ervan, vanuit en naar de LGO.
Amendement 52 Voorstel voor een besluit Artikel 38 – titel
Podiumkunsten
Schone kunsten
Amendement 53 Voorstel voor een besluit Artikel 38 – alinea 1 – inleidende formule
De samenwerking op het gebied van de podiumkunsten in het kader van de associatie kan betrekking hebben op:
De samenwerking op het gebied van schone kunsten in het kader van de associatie kan betrekking hebben op:
Amendement 54 Voorstel voor een besluit Artikel 38 – alinea 1 – letter a
a) facilitering van nauwere contacten tussen beoefenaren van de podiumkunsten op gebieden als uitwisselingen en opleiding, onder meer ten aanzien van de deelname aan audities, de ontwikkeling van netwerken en de bevordering van netwerking;
a) facilitering van nauwere contacten tussen beoefenaren van de schone kunsten en beeldende kunsten op gebieden als uitwisselingen en opleiding, onder meer ten aanzien van de deelname aan audities, de ontwikkeling van netwerken en de bevordering van netwerking via een passende financiële steun;
Amendement 55 Voorstel voor een besluit Artikel 38 – alinea 1 – letter a bis (nieuw)
a bis) de bevordering van de artistieke producties van de LGO in de Unie;
Amendement 56 Voorstel voor een besluit Artikel 39 – alinea 1 – inleidende formule
De samenwerking op het gebied van materieel en immaterieel cultureel erfgoed en historische monumenten is gericht op bevordering van de uitwisseling van deskundigheid en beste praktijken door middel van:
De samenwerking op het gebied van materieel en immaterieel cultureel erfgoed en historische monumenten is gericht op bevordering van de uitwisseling van deskundigheid en beste praktijken en een optimale benutting van het potentieel van het erfgoed op duurzame basis door middel van:
Amendement 57 Voorstel voor een besluit Artikel 39 – alinea 1 – letter d bis (nieuw)
d bis) gebruik van digitale technologieën voor het behoud en de restauratie van het Europese materiële en immateriële culturele erfgoed;
Amendement 58 Voorstel voor een besluit Deel II – hoofdstuk 6 – titel
BESTRIJDING VAN GEORGANISEERDE CRIMINALITEIT
ONDERSTEUNING VAN DE RECHTSSTAAT
Amendement 59 Voorstel voor een besluit Artikel - 40 bis (nieuw)
Artikel - 40 bis
Ondersteuning van de rechtsstaat
1. De associatie heeft tot doel de beginselen van democratie, rechtsstaat en eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden waarop zij is gebaseerd, te bevorderen door middel van dialoog en samenwerking tussen de Unie en de LGO.
2. De LGO dragen als voorposten van de Unie in belangrijke mate bij tot de verspreiding van de waarden en beginselen van de Europese Unie in hun betreffende regio.
Amendement 60 Voorstel voor een besluit Artikel 41 – titel
Bestrijding van georganiseerde criminaliteit, mensenhandel, seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen, terrorisme en corruptie
Bestrijding en preventie van georganiseerde criminaliteit, mensenhandel, seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen, terrorisme en corruptie
Amendement 61 Voorstel voor een besluit Artikel 41 – lid 1 – inleidende formule
1. De samenwerking inzake georganiseerde criminaliteit in het kader van de associatie kan betrekking hebben op:
1. De samenwerking inzake de bestrijding en de preventie van georganiseerde criminaliteit in het kader van de associatie kan betrekking hebben op:
Amendement 62 Voorstel voor een besluit Artikel 42 bis (nieuw)
Artikel 42 bis
Onderhandelingen over handelsovereenkomsten met derde landen
Wanneer onderhandelingen over handels- of visserijovereenkomsten met derde landen ernstige schade toebrengen of dreigen toe te brengen aan de regionale integratie of aan kwetsbare sectoren van de LGO, verricht de Commissie een effectbeoordeling, rekening houdend met het cumulatieve effect van deze overeenkomsten op de economie van LGO. Na de voltooiing van deze beoordeling stuurt de Commissie de resultaten ervan vóór de sluiting van de internationale overeenkomsten in kwestie toe aan het Europees Parlement, de Raad en de centrale en lokale overheden van de LGO.
Amendement 63 Voorstel voor een besluit Artikel 53 – lid 2
2. De samenwerking streeft naar ondersteuning van het einddoel van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de uitvoering van de overeenkomst van Parijs. De samenwerking kan zich ook uitstrekken tot andere handelsgerelateerde multilaterale milieuverdragen, zoals de Overeenkomst inzake handel in bedreigde dier- en plantensoorten (Cites).
2. De samenwerking streeft naar ondersteuning van het einddoel van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, de uitvoering van de overeenkomst van Parijs en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling. De samenwerking kan zich ook uitstrekken tot andere handelsgerelateerde multilaterale milieuverdragen, zoals de Overeenkomst inzake handel in bedreigde dier- en plantensoorten (Cites).
Amendement 64 Voorstel voor een besluit Artikel 59 – alinea 1 – lid 4
4. met staatsmiddelen van een LGO bekostigde steunmaatregelen die de mededinging (dreigen te) verstoren door begunstiging van bepaalde ondernemingen die een aanzienlijke negatieve invloed heeft op de handel of de investeringen.
Schrappen
Amendement 65 Voorstel voor een besluit Artikel 70 – alinea 1
De Unie en de LGO stellen alles in het werk opdat internationaal overeengekomen normen voor de regelgeving en het toezicht in de financiëledienstensector en voor de strijd tegen belastingfraude en -ontwijking op hun grondgebied worden uitgevoerd en toegepast. Tot die internationaal overeengekomen normen behoren onder andere het "Core Principle for Effective Banking Supervision" van het Bazels Comité, de "Insurance Core Principles" van de International Association of Insurance Supervisors, de "Objectives and Principles of Securities Regulation" van de International Organisation of Securities Commissions, de "Agreement on Exchange of Information on Tax Matters" van de OESO, de "Statement on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes" van de G20 en de "Key Attributes of Effective Resolution Regimes for Financial Institutions" van de Raad voor Financiële Stabiliteit.
De Unie en de LGO stellen alles in het werk opdat internationaal overeengekomen normen voor de regelgeving en het toezicht in de financiëledienstensector en voor de strijd tegen belastingfraude, belastingontduiking en -ontwijking op hun grondgebied worden uitgevoerd en toegepast. Tot die internationaal overeengekomen normen behoren onder andere het "Core Principle for Effective Banking Supervision" van het Bazels Comité, de "Insurance Core Principles" van de International Association of Insurance Supervisors, de "Objectives and Principles of Securities Regulation" van de International Organisation of Securities Commissions, de "Agreement on Exchange of Information on Tax Matters" van de OESO, de "Statement on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes" van de G20 en de "Key Attributes of Effective Resolution Regimes for Financial Institutions" van de Raad voor Financiële Stabiliteit of het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad en de betreffende protocollen.
Amendement 66 Voorstel voor een besluit Artikel 72 – alinea 1 – letter a
a) passende financiële middelen en technische bijstand ter versterking van de capaciteit van de LGO voor het opstellen en uitvoeren van strategische kaders en regelgevingskaders;
a) passende financiële middelen en technische bijstand in het kader van dit besluit ter versterking van de capaciteit van de LGO voor het opstellen en uitvoeren van strategische kaders en regelgevingskaders;
Amendement 67 Voorstel voor een besluit Artikel 72 – alinea 1 – letter b
b) langlopende financiering ter stimulering van de groei van de particuliere sector;
b) langlopende financiering in het kader van dit besluit ter stimulering van de groei van de particuliere sector;
Amendement 68 Voorstel voor een besluit Artikel 72 – alinea 1 – letter c
c) waar passend kunnen ook andere programma's van de Unie bijdragen tot maatregelen in het kader van dit besluit, op voorwaarde dat die bijdragen niet dezelfde kosten dekken. Waar passend kan dit besluit ook bijdragen tot maatregelen in het kader van andere programma's van de Unie, op voorwaarde dat die bijdragen niet dezelfde kosten dekken. In dergelijke gevallen wordt in het desbetreffende werkprogramma bepaald welk pakket regels van toepassing is.
c) aanvullende financieringen via andere programma's van de Unie waarmeekan worden bijgedragen tot maatregelen in het kader van dit besluit, op voorwaarde dat die bijdragen niet dezelfde kosten dekken. In dergelijke gevallen wordt in het desbetreffende werkprogramma bepaald welk pakket regels van toepassing is.
Amendement 69 Voorstel voor een besluit Artikel 72 – alinea 1 bis (nieuw)
Dit besluit kan ook bijdragen tot maatregelen in het kader van andere programma's van de Unie, op voorwaarde dat die bijdragen niet dezelfde kosten dekken. In dergelijke gevallen wordt in het desbetreffende werkprogramma bepaald welk pakket regels van toepassing is.
Amendement 70 Voorstel voor een besluit Artikel 73 – lid 1
1. De financiële middelen voor het programma voor de periode 2021-2027 bedragen 500 000 000 EUR in lopende prijzen.
1. De financiële middelen voor het programma voor de periode 2021-2027 bedragen 669 000 000 EUR in lopende prijzen.
Amendement 71 Voorstel voor een besluit Artikel 74 – alinea 1 – letter a
a) "programmeerbare steun": niet-terugvorderbare hulp die aan de LGO is toegewezen ter financiering van in programmeringsdocumenten opgenomen territoriale, regionale en intraregionale strategieën en prioriteiten;
a) "Programmeerbare steun": niet-terugvorderbare steun die aan de LGO is toegewezen ter financiering van in programmeringsdocumenten opgenomen territoriale, regionale en, in voorkomend geval, intraregionale strategieën en prioriteiten;
Amendement 72 Voorstel voor een besluit Artikel 74 – alinea 1 – letter g
g) "intraregionale toewijzing": een binnen de regionale toewijzing toegewezen bedrag ter financiering van intraregionale samenwerkingsstrategieën en prioriteiten waarbijten minste één LGO en een of meer in artikel 349 VWEUgenoemdeultraperifere gebieden en/of een of meer ACS-staten en/of een of meer niet-ACS-staten of -gebiedenbetrokken zijn.
g) "intraregionale toewijzing": een voor programmeerbare steun binnen de regionale toewijzing toegewezen bedrag ter financiering van intraregionale samenwerkingsstrategieën en -prioriteiten betreffende de entiteiten in artikel 82 van dit besluit.
Amendement 73 Voorstel voor een besluit Artikel 74 bis (nieuw)
Artikel 74 bis
Algemeen beginsel
Tenzij anders bepaald in dit besluit, wordt de financiële steun van de Unie uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad1 bis ("Financieel Reglement") en de doelstellingen en beginselen van dit besluit.
___________________
1 bis Verordening (EU, Euratom) nr. 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014, en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
Amendement 74 Voorstel voor een besluit Artikel 75 – lid 3 – letter a
a) wordt uitgevoerd met inachtneming van de onderscheiden geografische, sociale en culturele kenmerken van de LGO, alsook van hun specifieke mogelijkheden;
a) wordt uitgevoerd met inachtneming van de onderscheiden demografische, geografische, economische en financiële, ecologische, sociale en culturele kenmerken van de LGO, alsook van hun specifieke mogelijkheden;
Amendement 75 Voorstel voor een besluit Artikel 75 – lid 4 bis (nieuw)
4 bis. De financiering van de Unie kan worden verstrekt door middel van de financieringsvormen waarin het Financieel Reglement voorziet, met name:
a) subsidies;
b) overheidsopdrachten voor diensten, leveringen of werken;
c) begrotingssteun;
d) bijdragen aan door de Commissie opgezette trustfondsen, overeenkomstig artikel 234 van het Financieel Reglement;
e) financiële instrumenten;
f) begrotingsgaranties;
g) blending;
h) financiële bijstand;
i) bezoldigde externe deskundigen.
In het kader van programmeerbare steun neemt de financiële bijstand van de Europese Unie hoofdzakelijk de vorm aan van een begrotingssteun voor de LGO.
De financiële bijstand van de Unie kan tevens worden verleend, overeenkomstig het Financieel Reglement, in de vorm van bijdragen aan internationale, regionale of nationale fondsen, zoals die welke zijn ingesteld of worden beheerd door de EIB, lidstaten, partnerlanden en -regio's of door internationale organisaties, teneinde gezamenlijke financiering van een aantal donoren aan te trekken, of bijdragen aan fondsen die door een of meer donoren zijn opgezet voor gezamenlijke uitvoering van projecten.
De financiële bijstand van de Unie wordt door de Commissie overeenkomstig het Financieel Reglement uitgevoerd, ofwel rechtstreeks via de diensten van de Commissie, de delegaties van de Unie of uitvoerende agentschappen, onder gedeeld beheer met de lidstaten, ofwel op indirecte wijze door taken betreffende de uitvoering van de begroting toe te vertrouwen aan de in het Financieel Reglement genoemde entiteiten. Die entiteiten zorgen voor samenhang met het externe beleid van de Unie en kunnen taken betreffende de uitvoering van de begroting toevertrouwen aan andere entiteiten, onder voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan de voorwaarden die voor de Commissie gelden.
Acties die worden gefinancierd, kunnen met parallelle of gezamenlijke cofinanciering worden uitgevoerd. Bij parallelle medefinanciering wordt een actie in meerdere, duidelijk te onderscheiden componenten opgedeeld, die elk worden gefinancierd door de verschillende partners die de medefinanciering verstrekken, en wel zo dat de eindbestemming van de financiering altijd traceerbaar is. Bij gemeenschappelijke medefinanciering worden de totale kosten van het project of programma verdeeld tussen de partners die de medefinanciering verstrekken en worden de geldmiddelen gemeenschappelijk ingebracht, en wel zo dat het niet mogelijk is de financieringsbron van een specifieke activiteit in het kader van de actie na te gaan. In een dergelijk geval moet de latere bekendmaking van contracten voor subsidies en overheidsopdrachten, als bedoeld in artikel 38 van het Financieel Reglement, in voorkomend geval voldoen aan de regels van de verantwoordelijke entiteit.
De bijstand van de Unie leidt niet tot de instelling van specifieke belastingen, rechten of heffingen noch tot de inning daarvan.
Amendement 76 Voorstel voor een besluit Artikel 75 bis (nieuw)
Artikel 75 bis
Overdrachten, jaarlijkse tranches, vastleggingskredieten, terugbetalingen en door financieringsinstrumenten gegenereerde inkomsten
1. In aanvulling op artikel 12, lid 2, van het Financieel Reglement worden ongebruikte vastleggings- en betalingskredieten in het kader van dit besluit automatisch overgedragen en mogen zij worden vastgelegd tot 31 december van het volgende begrotingsjaar. Het overgedragen bedrag wordt in het volgende begrotingsjaar eerst gebruikt. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad in kennis van overgedragen vastleggingskredieten overeenkomstig artikel 12, lid 6, van het Financieel Reglement.
2. Naast de voorschriften van artikel 15 van het Financieel Reglement over de wederopvoering van kredieten worden vastleggingskredieten die overeenkomen met het bedrag van vrijmakingen die zijn verricht wegens gehele of gedeeltelijke niet-uitvoering van een actie in het kader van deze verordening, wederopgevoerd ten voordele van het oorspronkelijke begrotingsonderdeel. Verwijzingen naar artikel 15 van het Financieel Reglement in artikel 12, lid 1, onder b), van de verordening tot vaststelling van het meerjarig financieel kader worden opgevat als een verwijzing naar dit lid voor de toepassing van dit besluit.
3. Vastleggingen in de begroting voor acties waarvan de tenuitvoerlegging zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, kunnen over verschillende jaren in jaarlijkse tranches worden opgedeeld, in overeenstemming met artikel 112, lid 2, van het Financieel Reglement.
Artikel 114, lid 2, derde alinea, van het Financieel Reglement is niet van toepassing op deze meerjarige acties. De Commissie maakt ambtshalve elke tranche van een vastleggingskrediet vrij die op 31 december van het vijfde jaar volgend op dat van de vastlegging niet is gebruikt voor voorfinanciering of tussentijdse betalingen of waarvoor geen gecertificeerde uitgavenstaat of enig betalingsverzoek werd ingediend.
Lid 2 van dit artikel is eveneens van toepassing op de jaarlijkse tranches.
Amendement 77 Voorstel voor een besluit Artikel 76 – alinea 1 – letter b
b) institutionele ontwikkeling, capaciteitsopbouw en integratie van milieuaspecten;
b) institutionele ontwikkeling, capaciteitsopbouw en integratie van milieu- en genderaspecten en aspecten op het gebied van goed bestuur;
Amendement 78 Voorstel voor een besluit Artikel 77 – lid 2
2. De Unie steunt de inspanningen van de LGO tot ontwikkeling van betrouwbare statistische gegevens op die gebieden.
2. De Unie steunt de inspanningen van de LGO tot ontwikkeling van betrouwbare statistische, algemeen toegankelijke gegevens op die gebieden.
Amendement 79 Voorstel voor een besluit Artikel 77 – lid 3
3. De Unie kan de LGO steunen bij hun inspanningen om de vergelijkbaarheid van hun macro-economische indicatoren te verbeteren.
3. De Unie kan de LGO steunen bij hun inspanningen om de vergelijkbaarheid van hun macro-economische indicatoren te verbeteren, met name door de analyses van het bbp van de LGO met de koopkrachtpariteit, indien deze beschikbaar zijn, te bevorderen.
Amendement 80 Voorstel voor een besluit Artikel 78 – lid 1
1. Op initiatief van de Commissie kan de Uniefinanciering dienen ter dekking van uitgaven voor de uitvoering van dit besluit en voor de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, waaronder administratieve steun in verband met activiteiten op het gebied van voorbereiding, follow-up, toezicht, audit en evaluatie die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de uitvoering, alsmede van uitgaven bij de centrale diensten en bij de delegaties van de Unie voor de administratieve ondersteuning die nodig is voor het programma en voor het beheer van in het kader van dit besluit gefinancierde maatregelen, met inbegrip van informatie- en communicatiemaatregelen en bedrijfsinformatietechnologiesystemen.
1. Op initiatief van de Commissie kan de Uniefinanciering dienen ter dekking van uitgaven voor de uitvoering van dit besluit en voor de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, waaronder administratieve steun in verband met activiteiten op het gebied van voorbereiding, follow-up, toezicht, audit en evaluatie die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de uitvoering.
Amendement 81 Voorstel voor een besluit Artikel 79
Artikel 79
Schrappen
Algemeen beginsel
Tenzij in dit besluit anders wordt bepaald, wordt de financiële bijstand van de Unie verstrekt overeenkomstig de doelstellingen en beginselen van dit besluit, het Financieel Reglement en [de NDICI-verordening], met name titel II, hoofdstuk I van die verordening, met uitzondering van artikel 13, artikel 14, lid 1, artikel 14, lid 4, artikel 15, hoofdstuk III, met uitzondering van artikel 21, lid 1, artikel 21, lid 2, onder a) en b), en artikel 21, lid 3, en hoofdstuk V, met uitzondering van artikel 31, leden 1, 4, 6 en 9, en artikel 32, lid 3. De in artikel 80 van dit besluit vastgestelde procedure is niet van toepassing op de in artikel 21, lid 2, onder c), van [de NDICI-verordening] genoemde gevallen.
Amendement 82 Voorstel voor een besluit Artikel 79 bis (nieuw)
Artikel 79 bis
Goedkeuring van programmeringsdocumenten
1. Binnen het kader van het partnerschap tussen de Unie en de LGO dragen de autoriteiten van de LGO de verantwoordelijkheid voor het uitwerken en vaststellen van sectoraal beleid op de in deel II van dit besluit genoemde belangrijkste samenwerkingsgebieden en zorgen zij tevens voor de adequate follow-up.
Op basis daarvan stelt elke LGO een programmeringsdocument voor de duurzame ontwikkeling van zijn grondgebied vast en stelt het dit voor. Dit programmeringsdocument moet een samenhangend kader voor de samenwerking tussen de Unie en de LGO bieden, dat in overeenstemming is met het algemene doel en toepassingsgebied, de doelstellingen, de beginselen en de beleidslijnen van de Unie.
Elk programmeringsdocument bevat het volgende:
– een korte presentatie van de politieke, economische, sociale, culturele en ecologische context van de LGO;
– een korte beschrijving van de strategie voor duurzame ontwikkeling (Agenda 2030) van de LGO waarin de prioriteiten voor de LGO worden vastgesteld en de manier waarop de LGO wil bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van duurzame ontwikkeling;
– prioritaire gebieden die zijn geselecteerd voor financiering door de Unie;
– specifieke doelstellingen;
– verwachte resultaten;
– duidelijke en specifieke prestatie-indicatoren;
– indicatieve financiële toewijzingen, zowel op wereldwijd niveau als per prioritair gebied;
– een indicatief tijdschema.
2. Het programmeringsdocument wordt gebaseerd op ervaringen en beste praktijken en op raadplegingen van en dialoog met het maatschappelijk middenveld, plaatselijke autoriteiten en andere belanghebbenden teneinde ervoor te zorgen dat zij voldoende betrokkenheid tonen en daaropvolgend verantwoordelijkheid dragen voor het indicatief programmeringsdocument.
3. Over het ontwerp van het programmeringsdocument wordt met de autoriteiten van elke LGO, hun lidstaat waaronder ze ressorteren en de Commissie van gedachten gewisseld. De autoriteiten van de LGO zijn verantwoordelijk voor het opstellen van de definitieve versie van het programmeringsdocument. De Commissie verduidelijkt in haar richtsnoeren de programmeringsmodaliteiten voor de LGO, zodat de programmeringsdocumenten snel kunnen worden goedgekeurd.
4. De definitieve versie van het programmeringsdocument wordt door de Commissie beoordeeld om na te gaan of het strookt met de doelen van dit besluit en het beleid van de Unie ter zake, en om te bepalen of het alle elementen bevat die vereist zijn voor de vaststelling van het jaarlijkse financieringsbesluit. De autoriteiten van de LGO verstrekken alle voor deze beoordeling benodigde informatie, inclusief de resultaten van haalbaarheidsstudies.
5. Het programmeringsdocument wordt goedgekeurd overeenkomstig de in artikel 88, lid 5, van dit besluit bedoelde onderzoeksprocedure.
Die procedure is ook van toepassing op substantiële herzieningen van het programmeringsdocument die tot gevolg hebben dat de strategie of de bijbehorende programmering aanzienlijk wordt gewijzigd.
De onderzoeksprocedure is niet van toepassing op niet-substantiële wijzigingen in het indicatief programmeringsdocument, zoals technische aanpassingen, het herverdelen van middelen binnen de indicatieve toewijzingen per prioritair terrein, of het met minder dan 20 % verhogen of verlagen van de initiële indicatieve toewijzing, mits die wijzigingen niet van invloed zijn op de prioritaire terreinen en doelstellingen die in het indicatief programmeringsdocument zijn neergelegd. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad van dergelijke niet-substantiële wijzigingen in kennis binnen één maand na de datum van vaststelling van het desbetreffende besluit.
Amendement 83 Voorstel voor een besluit Artikel 79 ter (nieuw)
Artikel 79 ter
Actieplannen en maatregelen
1. De Commissie keurt jaarlijkse of meerjarige actieplannen of maatregelen goed. Deze maatregelen kunnen de vorm aannemen van afzonderlijke maatregelen, bijzondere maatregelen, ondersteunende maatregelen of buitengewone steunmaatregelen. In de actieplannen en maatregelen worden voor elke actie de nagestreefde doelstellingen, de verwachte resultaten en hoofdactiviteiten, de uitvoeringsmethoden, de begroting en eventuele bijbehorende ondersteunende uitgaven vermeld.
2. De actieplannen zijn gebaseerd op programmeringsdocumenten.
3. De actieplannen en maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 88, lid 5, van dit besluit bedoelde onderzoeksprocedure. De in lid 1 bedoelde procedure is niet vereist voor:
a) actieplannen, individuele maatregelen en ondersteunende maatregelen waarvoor de EU-financiering ten hoogste 10 000 000 EUR bedraagt;
b) technische wijzigingen, mits deze wijzigingen de doelstellingen van het betrokken actieplan of de betrokken maatregel niet substantieel aantasten, zoals:
i) wijziging van de uitvoeringsmethode;
ii) herschikking van middelen tussen acties die in een actieplan zijn opgenomen;
iii) verhoging of verlaging van het budget van de actieplannen en maatregelen met ten hoogste 20 % van het oorspronkelijke bedrag, met een maximum van 10 000 000 EUR.
In het geval van meerjarige actieplannen en maatregelen zijn de in lid 3, onder a) en onder b), iii), bedoelde drempels van toepassing op jaarbasis. De actieplannen en maatregelen die op grond van dit lid zijn aangenomen, met uitzondering van de buitengewone steunmaatregelen, alsook de technische wijzigingen, worden ten laatste een maand nadat ze zijn aangenomen aan het Europees Parlement en de lidstaten meegedeeld.
4. Alvorens buitengewone steunmaatregelen ten belope van maximaal 20 000 000 EUR, vast te stellen of te verlengen, brengt de Commissie de Raad op de hoogte van aard en doel van die maatregelen en het voorziene bedrag. De Commissie stelt de Raad op de hoogte voordat zij aanzienlijke materiële wijzigingen aanbrengt in reeds vastgestelde buitengewone steunmaatregelen. Omwille van de samenhang van het externe optreden van de Unie houdt de Commissie bij de planning en de uitvoering van deze maatregelen rekening met de beleidsbenadering van de Raad op dit gebied. De Commissie brengt het Europees Parlement naar behoren en tijdig op de hoogte van de planning en uitvoering van buitengewone steunmaatregelen in het kader van dit artikel, met inbegrip van de beoogde financiële bedragen, en informeert het Europees Parlement eveneens indien zij substantiële wijzigingen of verlengingen ten aanzien van die bijstand doorvoert.
5. Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie, zoals crisissen, door de natuur of door de mens veroorzaakte rampen, of onmiddellijke bedreigingen voor de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten of de fundamentele vrijheden, kan de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 88, lid 5, actieplannen en maatregelen of wijzigingen van de bestaande actieplannen en maatregelen vaststellen.
Amendement 84 Voorstel voor een besluit Artikel 80
Artikel 80
Schrappen
Vaststelling van meerjarige indicatieve programma's, actieplannen en maatregelen
De Commissie stelt in het kader van dit besluit meerjarige indicatieve programma's vast in de vorm van programmeringsdocumenten als bedoeld in artikel 12 van [de NDICI-verordening], samen met de in artikel 19 van die verordening bedoelde actieplannen en maatregelen, overeenkomstig de in artikel 88, lid 5, van dit besluit beschreven onderzoeksprocedure. Die procedure is ook van toepassing op de in artikel 14, lid 3, van [de NDICI-verordening] bedoelde herzieningen wanneer die leiden tot materiële veranderingen in de inhoud van het meerjarige indicatieve programma.
Voor Groenland kunnen de in artikel 19 van [de NDICI-verordening] bedoelde actieplannen en maatregelen los van de meerjarige indicatieve programma's worden vastgesteld.
Amendement 85 Voorstel voor een besluit Artikel 81 – lid 1
1. De overheidsinstellingen van de LGO komen in aanmerking voor financiële steun uit hoofde van dit besluit.
1. De overheidsinstellingen van alle LGO komen in aanmerking voor financiële steun uit hoofde van dit besluit.
Amendement 86 Voorstel voor een besluit Artikel 81 – lid 2 – letter e
e) actoren van gedecentraliseerde samenwerking en andere niet-overheidsactoren van de LGO en de Unie, om deze in staat te stellen economische, culturele, sociale en educatieve projecten en programma's op te zetten in de LGO in het kader van de in artikel 12 bedoelde gedecentraliseerde samenwerking.
e) actoren van gedecentraliseerde samenwerking en andere niet-overheidsactoren van de LGO en de Unie, om deze in staat te stellen economische, ecologische, culturele, sociale en educatieve projecten en programma's op te zetten in de LGO in het kader van de in artikel 12 bedoelde gedecentraliseerde samenwerking.
Amendement 87 Voorstel voor een besluit Artikel 82 – lid 1 – letter c – punt iii
iii) een of meer regionale organisaties waarvan de LGO deel uitmaken;
iii) een of meer regionale organisaties of associaties waarvan de LGO deel uitmaken;
Amendement 88 Voorstel voor een besluit Artikel 83 – lid 1
1. Natuurlijke personen uit de LGO, zoals gedefinieerd in artikel 50, en, waar van toepassing, relevante overheids- en/of particuliere instanties en organisaties in een LGO komen in aanmerking voor deelname aan en financiering uit programma's van de Unie, overeenkomstig de voorschriften van die programma's en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het LGO banden heeft.
1. Natuurlijke personen uit de LGO, zoals gedefinieerd in artikel 50, en, waar van toepassing, relevante overheids- en/of particuliere instanties en organisaties in een LGO komen in aanmerking voor deelname aan en financiering uit alle programma's van de Unie, met inbegrip van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, overeenkomstig de voorschriften van die programma's en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het LGO banden heeft.
Amendement 89 Voorstel voor een besluit Artikel 83 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis. De Commissie zorgt voor een effectieve en efficiënte toegang van de LGO tot alle samenwerkingsprogramma's en -instrumenten van de Unie met andere landen door, indien nodig, specifieke maatregelen te nemen.
Bovendien zorgt de Commissie voor transparante informatie en de zichtbaarheid van de oproepen voor het indienen van voorstellen die in het kader van de verschillende programma's van de Unie worden gelanceerd via een bijgewerkt toegangsportaal voor de LGO.
Amendement 90 Voorstel voor een besluit Artikel 83 – lid 3
3. De LGO brengen vanaf 2022 jaarlijks verslag uit aan de Commissie over hun deelname aan dergelijke programma's van de Unie.
3. Op basis van de informatie van de LGO brengt de Commissie jaarlijks verslag uit over de deelname van de LGO aan dergelijke programma's van de Unie.
Amendement 91 Voorstel voor een besluit Artikel 86 – alinea 2
Om te zorgen voor een effectieve evaluatie van de voortgang van dit besluit in de richting van de verwezenlijking van zijn doelstellingen, wordt de Commissie overeenkomstig artikel 87 gemachtigd artikel 3 van bijlage I te wijzigen teneinde de indicatoren waar nodig te herzien en aan te vullen en dit besluit aan te vullen met bepalingen inzake de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader.
Om te zorgen voor een effectieve evaluatie van de voortgang van dit besluit in de richting van de verwezenlijking van zijn doelstellingen, wordt de Commissie overeenkomstig artikel 87 gemachtigd gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de prestatie-indicatoren als bepaald in artikel 3 van bijlage I waar nodig vast te stellen, te herzien en aan te vullen en dit besluit aan te vullen met bepalingen inzake de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader.
Amendement 92 Voorstel voor een besluit Artikel 87 – lid 2
2. De in artikel 86 bedoelde bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen wordt met ingang van 1 januari 2021 voor een periode van vijf jaar aan de Commissie verleend. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij de Raad zich uiterlijk drie maanden vóór het verstrijken van elke termijn tegen een dergelijke verlenging verzet.
2. De in artikel 86 bedoelde bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen wordt met ingang van 1 januari 2021 voor een periode van vijf jaar aan de Commissie verleend. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij de Raad zich uiterlijk drie maanden vóór het verstrijken van elke termijn tegen een dergelijke verlenging verzet. De Raad stelt het Europees Parlement van zijn beslissing in kennis.
Amendement 93 Voorstel voor een besluit Artikel 87 – lid 4
4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan kennisgeving aan de Raad.
4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan kennisgeving aan de Raad en het Europees Parlement.
Amendement 94 Voorstel voor een besluit Artikel 87 – lid 5
5. Een krachtens artikel 86 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt pas in werking als de Raad binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving van die handeling aan de Raad geen bezwaar heeft gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, of als de Raad de Commissie voor het verstrijken van deze termijn heeft meegedeeld niet voornemens te zijn bezwaar te maken. Die termijn kan op initiatief van de Raad met twee maanden worden verlengd.
5. Een krachtens artikel 86 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt pas in werking als de Raad binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving van die handeling aan de Raad geen bezwaar heeft gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, of als de Raad de Commissie voor het verstrijken van deze termijn heeft meegedeeld niet voornemens te zijn bezwaar te maken. Die termijn kan op initiatief van de Raad met twee maanden worden verlengd. Indien de Raad voornemens is bezwaar aan te tekenen, brengt hij het Europees Parlement hiervan binnen een redelijke termijn vóór hij een definitief besluit neemt op de hoogte, en geeft hij daarbij aan tegen welke gedelegeerde handeling hij bezwaar wil aantekenen alsook de redenen daarvoor.
Amendement 95 Voorstel voor een besluit Artikel 90 – alinea 1
Dit besluit wordt toegepast overeenkomstig Besluit 2010/427/EU van de Raad46.
De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid zorgt voor de algemene beleidscoördinatie van het externe optreden van de Unie door de eenheid, samenhang en doeltreffendheid van het externe optreden van de Unie te waarborgen.
__________________
46 Besluit 2010/427/EU van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese Dienst voor extern optreden (PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30).
Amendement 96 Voorstel voor een besluit Artikel 92 – alinea 2
Het is van toepassing vanaf 1 januari 2021.
Het is van toepassing vanaf 1 januari 2021 en verstrijkt op 31 december 2027.
Amendement 97 Voorstel voor een besluit Bijlage I – artikel 1 – lid 1 – inleidende formule
1. Voor de periode van zeven jaar van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 wordt het totaalbedrag van de financiële steun van de Unie van 500 000 000 EUR in het kader van dit besluit als volgt verdeeld:
1. Voor de periode van zeven jaar van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 wordt het totaalbedrag van de financiële steun van de Unie van 669 000 000 EUR in het kader van dit besluit als volgt verdeeld:
Amendement 98 Voorstel voor een besluit Bijlage I – artikel 1 – lid 1 – letter a
a) 159 000 000 EUR in de vorm van subsidies voor bilaterale programmeerbare steun voor de langetermijnontwikkeling van de LGO, met uitzondering van Groenland, met name voor de financiering van de in het programmeringsdocument beschreven initiatieven. Dit bedrag wordt toegewezen op basis van de behoeften en de prestaties van de LGO, overeenkomstig onderstaande criteria: in voorkomend geval wordt in het programmeringsdocument bijzondere aandacht geschonken aan maatregelen ter versterking van het bestuur en de institutionele capaciteit van de begunstigde LGO, en waar relevant het waarschijnlijke tijdschema van de voorgenomen acties. Bij de verdeling van dit bedrag wordt rekening gehouden met de bevolkingsomvang, de hoogte van het bruto binnenlands product (bbp), de omvang van eerdere toewijzingen en beperkingen als gevolg van het geografische isolement van LGO als beschreven in artikel 9 van het besluit.
a) 81% in de vorm van subsidies voor bilaterale programmeerbare steun voor de langetermijnontwikkeling van alle LGO, met name voor de financiering van de in het programmeringsdocument beschreven initiatieven.
Dit bedrag wordt toegewezen op basis van de behoeften en de prestaties van de LGO, overeenkomstig onderstaande criteria: de bevolkingsomvang, de hoogte van het bruto binnenlands product (bbp) en op basis daarvan de koopkrachtpariteit, indien beschikbaar, de omvang van eerdere toewijzingen en beperkingen als gevolg van het geografische isolement van LGO als beschreven in artikel 9 van het besluit,het lage ontwikkelingsniveau van de LGO als beschreven in artikel 9 bis van dit besluit, de oppervlakte van de gebieden en de klimatologische en milieu-uitdagingen.
4 % voor Aruba
1,5 % voor Bonaire
5 % voor Curaçao
48 % voor Groenland
10,75 % voor Nieuw-Caledonië
10,85 % voor Frans-Polynesië
1,2 % voor Saba
2 % voor Saint Barthélémy
0,8 % voor Sint Eustatius
7,5 % voor Saint-Pierre en Miquelon
2,5 % voor Sint-Maarten
0,4 % voor de Franse Zuidelijke en Zuidpoolgebieden
5,5 % voor Wallis en Futuna
Amendement 99 Voorstel voor een besluit Bijlage I – artikel 1 – lid 1 – letter b
b) 225 000 000 EUR in de vorm van subsidies voor bilaterale programmeerbare steun voor de langetermijnontwikkeling van Groenland, met name voor de financiering van het in het programmeringsdocument beschreven initiatief.
Schrappen
Amendement 100 Voorstel voor een besluit Bijlage I – artikel 1 – lid 1 – letter c
c) 81 000 000EUR voor regionale LGO-programma's, waarvan 15 000 000 EUR kan worden gebruikt voor intraregionale activiteiten; Groenland komt daarbij alleen in aanmerking voor deze intraregionale onderdelen. De samenwerking wordt uitgevoerd in coördinatie met artikel 7 van dit besluit, met name wat betreft de gebieden van wederzijds belang als bedoeld in artikel 5 van dit besluit, en via overleg in de in artikel 14 van dit besluit bedoelde organen van het EU-LGO-partnerschap. De samenwerking moet worden gecoördineerd met andere financiële programma's en instrumenten van de Unie, met name wat betreft de in artikel 349 VWEU genoemde ultraperifere gebieden.
c) 12 % voor regionale LGO-programma's, waarvan 30 000 000 EUR kan worden gebruikt voor intraregionale activiteiten; Groenland komt daarbij alleen in aanmerking voor deze intraregionale onderdelen. De samenwerking wordt uitgevoerd in coördinatie met artikel 7 van dit besluit, met name wat betreft de gebieden van wederzijds belang als bedoeld in artikel 5 van dit besluit, en via overleg in de in artikel 14 van dit besluit bedoelde organen van het EU-LGO-partnerschap. De samenwerking moet worden gecoördineerd met andere financiële programma's en instrumenten van de Unie, met name wat betreft de in artikel 349 VWEU genoemde ultraperifere gebieden.
Amendement 101 Voorstel voor een besluit Bijlage I – artikel 1 – lid 1 – letter d
d) 22 000 000 EUR voor studies of technische bijstand voor alle LGO, met inbegrip van Groenland, overeenkomstig artikel 78 van het besluit49.
d) 3,5 % voor studies of technische bijstand voor alle LGO, met inbegrip van Groenland, overeenkomstig artikel 78 van het besluit.
__________________
49 Daarvan wordt 9 725 000 EUR gereserveerd voor de Commissie Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU, onderzoek door derden, eigen onderzoek.
Amendement 102 Voorstel voor een besluit Bijlage I – artikel 1 – lid 1 – letter e – inleidende formule
e) 13 000 000 EUR aan niet toegewezen middelen voor alle LGO, met inbegrip van Groenland, voor onder andere:
e) 3,5 % aan niet toegewezen middelen voor alle LGO, met inbegrip van Groenland, voor onder andere:
Amendement 103 Voorstel voor een besluit Bijlage I – artikel 1 – lid 2
2. Naar aanleiding van een evaluatie kan de Commissie besluiten tot toewijzing van de in dit artikel genoemde middelen die nog niet zijn toegewezen.
2. Naar aanleiding van een evaluatie die vóór 2025 wordt uitgevoerd, kan de Commissie, na raadpleging van de lidstaten en het Europees Parlement, besluiten tot toewijzing van de in dit artikel genoemde middelen die nog niet zijn toegewezen.
Amendement 104 Voorstel voor een besluit Bijlage I – artikel 3 – alinea 1 – inleidende formule
De verwezenlijking van de in artikel 3, lid 5, van het besluit beschreven doelstellingen wordt afgemeten aan:
In samenhang met de doelstellingen van duurzame ontwikkeling, wordt een lijst van belangrijke prestatie-indicatoren in overeenstemming met de in artikel 86 vastgestelde procedure opgesteld en als hulp gebruikt bij de beoordeling van de mate waarin de Unie heeft bijgedragen aan de verwezenlijking van de in artikel 3, lid 5, van dit besluit beschreven doelstellingen.
Amendement 105 Voorstel voor een besluit Bijlage I – artikel 3 – alinea 1 – punt 1
1. voor de LGO (met uitzondering van Groenland): de uitvoer van goederen en diensten als percentage van het bbp en de totale overheidsinkomsten als percentage van het bbp;
Schrappen
Amendement 106 Voorstel voor een besluit Bijlage I – artikel 3 – alinea 1 – punt 2
2. voor Groenland: de uitvoer van goederen en diensten als percentage van het bbp en het aandeel van de visserijsector in de totale uitvoer.
Schrappen
Jaarverslag 2017 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie – fraudebestrijding
175k
66k
Resolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het jaarverslag 2017 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie – fraudebestrijding (2018/2152(INI))
– gezien artikel 310, lid 6, en artikel 325, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien zijn resoluties over eerdere jaarverslagen van de Commissie en van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF),
– gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 3 september 2018 met als titel "29e jaarverslag over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie – Fraudebestrijding – 2017" (COM(2018)0553) en de begeleidende werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SWD(2018)0381, SWD(2018)0382, SWD(2018)0383, SWD(2018)0384, SWD(2018)0385) en SWD(2018)0386),
– gezien het verslag 2017 van OLAF(1) en het activiteitenverslag 2017 van het Comité van toezicht van OLAF,
– gezien advies nr. 8/2018 van de Europese Rekenkamer van 22 november 2018 over het voorstel van de Commissie van 23 mei 2018 tot wijziging van OLAF-verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 wat betreft samenwerking met het Europees Openbaar Ministerie en de doeltreffendheid van de onderzoeken van OLAF,
– gezien het jaarverslag van de Europese Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2017, vergezeld van de antwoorden van de instellingen,
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)(2) en de tussentijdse evaluatie daarvan, die de Commissie op 2 oktober 2017 heeft gepubliceerd (COM(2017)0589),
– gezien Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (de "PIF-richtlijn")(3),
– gezien Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie ("EOM")(4),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(5),
– gezien het in opdracht van de Commissie opgestelde verslag 2015 met als titel "Study to quantify and analyse the VAT Gap in the EU Member States" en de mededeling van de Commissie van 7 april 2016 met als titel "Naar een gemeenschappelijke btw-ruimte in de EU – Tijd om knopen door te hakken" (COM(2016)0148),
– gezien het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-105/14(6), strafzaak tegen Ivo Taricco en anderen,
– gezien het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-42/17(7), strafzaak tegen M.A.S. en M.B.,
– gezien zijn resolutie van 14 februari 2017 over de rol van klokkenluiders bij de bescherming van de financiële belangen van de EU(8),
– gezien het voortgangsverslag van 12 mei 2017 over de tenuitvoerlegging van de mededeling van de Commissie met als titel "Intensivering van de bestrijding van sigarettensmokkel en andere vormen van illegale handel in tabaksproducten – Een integrale EU-strategie (COM(2013)0324 van 6 juni 2013)" (COM(2017)0235),
– gezien de mededeling van de Commissie van 6 juni 2011 getiteld "Corruptiebestrijding in de EU" (COM(2011)0308),
– gezien het door OLAF gecoördineerde verslag met als titel "Fraude bij de gunning van overheidsopdrachten – Een verzameling rode vlaggen en beste praktijken", gepubliceerd op 20 december 2017, en het OLAF-handboek van 2017 voor het melden van onregelmatigheden bij gedeeld beheer,
– gezien Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG(9),
– gezien zijn resolutie van 25 oktober 2018 over bescherming van de financiële belangen van de EU – Terugvordering van geld en activa van derde landen in fraudegevallen(10),
– gezien het EU-corruptiebestrijdingsverslag van de Commissie van 3 februari 2014 (COM(2014)0038),
– gezien Speciaal verslag nr. 19/2017 van de Europese Rekenkamer, getiteld "Invoerprocedures: tekortkomingen in het rechtskader en een ondoeltreffende uitvoering zijn van invloed op de financiële belangen van de EU",
– gezien advies nr. 9/2018 van de Europese Rekenkamer over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het fraudebestrijdingsprogramma van de EU,
– gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's met als titel "Een moderne begroting voor een Unie die ons beschermt, sterker maakt, en verdedigt. Het meerjarig financieel kader 2021-2027" (COM(2018)0321),
– gezien zijn resolutie van 4 oktober 2018 over bestrijding van douanefraude en bescherming van de eigen middelen van de EU(11),
– gezien Speciaal verslag nr. 26/2018 van de Europese Rekenkamer van 10 oktober 2018, getiteld "Een reeks vertragingen bij de IT-douanesystemen: wat ging er mis?",
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0003/2019),
A. overwegende dat de lidstaten en de Commissie rechtens een gedeelde verantwoordelijkheid hebben voor de uitvoering van 74 % van de Uniebegroting voor 2017; overwegende dat de facto de lidstaten deze middelen besteden terwijl de Commissie verantwoordelijk is voor het toezicht daarop door middel van haar controlemechanismen;
B. overwegende dat een deugdelijk uitgavenbeleid en de bescherming van de financiële belangen van de EU centraal moeten staan in het EU-beleid, teneinde het vertrouwen van de burgers te vergroten door ervoor te zorgen dat hun geld goed en doeltreffend wordt besteed;
C. overwegende dat artikel 310, lid 6, VWEU, bepaalt: "De Unie en de lidstaten bestrijden overeenkomstig artikel 325 fraude en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad";
D. overwegende dat het, om goede prestaties met vereenvoudigingsprocessen te behalen, nodig is de kosten, opbrengsten, uitkomsten/resultaten en effecten regelmatig onder de loep te nemen in het kader van doelmatigheidscontroles;
E. overwegende dat de verscheidenheid van rechts- en bestuurssystemen in de lidstaten adequaat moet worden aangepakt om een einde te maken aan onregelmatigheden en fraude te bestrijden; overwegende dat de Commissie daarom meer inspanningen moet leveren om ervoor te zorgen dat de fraudebestrijding doeltreffend wordt uitgevoerd en de behaalde resultaten tastbaarder en bevredigender zijn;
F. overwegende dat artikel 325, lid 2, VWEU, bepaalt: "De lidstaten nemen ter bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, dezelfde maatregelen als die welke zij treffen ter bestrijding van fraude waardoor hun eigen financiële belangen worden geschaad";
G. overwegende dat de EU beschikt over een algemeen recht om binnen de in het VWEU bepaalde grenzen op te treden op het gebied van corruptiebestrijdingsbeleid; overwegende dat in artikel 67 VWEU is bepaald dat de Unie een hoog niveau van veiligheid moet waarborgen, onder meer door middel van maatregelen ter voorkoming en bestrijding van criminaliteit en de onderlinge aanpassing van de strafwetgevingen; overwegende dat corruptie in artikel 83 VWEU wordt vermeld als een vorm van bijzonder zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie;
H. overwegende dat artikel 325, lid 3, VWEU, bepaalt dat: "de lidstaten hun optreden om de financiële belangen van de Unie tegen fraude te beschermen [coördineren]" en "[...] daartoe samen met de Commissie een nauwe en geregelde samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten [organiseren]";
I. overwegende dat corruptie in alle lidstaten een wijdverspreid fenomeen is en een ernstige bedreiging vormt voor de financiële belangen van de Unie, en dat dit weer een bedreiging vormt voor het vertrouwen in de overheid;
J. overwegende dat btw een belangrijke inkomstenbron is voor de nationale begrotingen en dat de eigen middelen afkomstig uit de btw in 2017 12,1 % van de totale financiering voor de EU-begroting uitmaakten;
K. overwegende dat de Commissie in resolutie nr. 6902/05 van de Raad van 14 april 2005 betreffende een algemeen EU-beleid ter bestrijding van corruptie werd gevraagd alle realistische opties te overwegen, zoals deelname aan Greco of een mechanisme voor de evaluatie van en het toezicht op de toepassing van de EU-instrumenten die verband houden met de ontwikkeling van een mechanisme van wederzijdse evaluatie en controle;
L. overwegende dat stelselmatige en geïnstitutionaliseerde gevallen van corruptie in bepaalde lidstaten de financiële belangen van de Unie ernstig schaden en eveneens een bedreiging vormen voor de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten;
M. overwegende dat uit het speciale Eurobarometer-verslag 470 over corruptie, dat in december 2017 is gepubliceerd, blijkt dat de perceptie van en houding tegenover corruptie over het algemeen stabiel is gebleven in vergelijking met 2013, wat aangeeft dat het vertrouwen van de EU-burgers in hun instellingen niet is toegenomen en dat er op dit vlak geen concrete resultaten zijn geboekt;
Opsporing en melding van onregelmatigheden
1. merkt met tevredenheid op dat het totale aantal frauduleuze en niet-frauduleuze onregelmatigheden dat in 2017 is gemeld (15 213 gevallen) met 20,8 % is afgenomen ten opzichte van 2016 (19 080 gevallen) en dat de waarde ervan is afgenomen met 13 % (van 2,97 miljard EUR in 2016 tot 2,58 miljard EUR in 2017);
2. herinnert eraan dat niet alle onregelmatigheden frauduleus zijn en dat de gemaakte fouten duidelijk moeten worden onderscheiden;
3. stelt vast dat het aantal als fraude gemelde onregelmatigheden sterk is gedaald (-19,3 %) ten opzichte van het voorgaande jaar, waarmee de in 2014 begonnen neerwaartse trend zich heeft voortgezet; hoopt dat de daling het gevolg is van een echte vermindering van de fraude en niet van tekortkomingen bij de opsporing;
4. is van mening dat de lidstaten wat betreft het uitwisselen van informatie nauwer moeten samenwerken, om zo het verzamelen van gegevens te verbeteren en de doeltreffendheid van de controles te versterken;
5. betreurt het dat meer dan de helft van de lidstaten geen nationale fraudebestrijdingsstrategie (NAFS) heeft vastgesteld; verzoekt de Commissie de resterende lidstaten aan te moedigen om werk te maken van de vaststelling van een NAFS;
6. verzoekt de Commissie nogmaals een uniform systeem in het leven te roepen voor het verzamelen van vergelijkbare gegevens over onregelmatigheden en fraudegevallen in de lidstaten, teneinde het meldingsproces te standaardiseren en de kwaliteit en vergelijkbaarheid van de verstrekte gegevens te waarborgen;
7. herinnert eraan dat veel lidstaten niet beschikken over specifieke wetgeving tegen georganiseerde criminaliteit, die steeds vaker grensoverschrijdend van aard is en aanwezig is in sectoren die de financiële belangen van de Unie treffen, zoals smokkel en valsmunterij;
8. maakt zich zorgen over de controles met betrekking tot door tussenpersonen beheerde financieringsinstrumenten en over de aangetoonde zwakke punten in de controles in de statutaire zetels van de begunstigden; benadrukt dat de verstrekking van directe en indirecte leningen afhankelijk moet worden gemaakt van publicatie van de belasting- en boekhoudkundige gegevens per land en openbaarmaking van informatie over de feitelijke eigendom door de begunstigden en de financiële tussenpersonen die bij de financieringsverrichtingen betrokken zijn;
Ontvangsten – eigen middelen
9. is bezorgd over het feit dat de btw-kloof volgens de statistieken van de Commissie in 2016 147 miljard EUR bedroeg, d.w.z. meer dan 12 % van de totale verwachte btw-inkomsten, en dat de Commissie schat dat intracommunautaire btw-fraudegevallen de Unie jaarlijks ongeveer 50 miljard EUR kosten;
10. is ingenomen met het btw-actieplan van de Commissie van 7 april 2016 voor de hervorming van het btw-kader en de 13 wetgevingsvoorstellen die de Commissie sinds december 2016 heeft goedgekeurd met betrekking tot de overgang naar een definitief btw-stelsel, het wegnemen van btw-belemmeringen voor e-commerce, de herziening van het btw-stelsel voor het mkb, de modernisering van het btw-tarievenbeleid en de btw-belastingkloof; merkt op dat het voorstel voor het "definitieve stelsel" een einde zou kunnen maken aan intracommunautaire ploffraude, maar dat het niet vóór 2022 in werking zou treden; dringt er bij de lidstaten op aan de hervorming van het btw-stelsel spoedig door te voeren en sneller maatregelen te nemen om intussen de schade te beperken, onder meer in het kader van Eurofisc, OLAF, Europol en het toekomstige EOM;
11. is ingenomen met het arrest van het Hof van Justitie in de zaak M.A.S. (C-42/17), waarin is bepaald dat de lidstaten, overeenkomstig hun verplichtingen krachtens artikel 325, leden 1 en 2, VWEU, doeltreffende en afschrikkende strafrechtelijke sancties moeten opleggen in gevallen van ernstige fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad met betrekking tot btw;
12. betreurt dat er bij een onderzoek van OLAF uit 2017 naar douanefraude in het Verenigd Koninkrijk aanzienlijke btw-ontduiking aan het licht is gebracht in verband met invoer in het VK waarbij misbruik is gemaakt van de opschorting van betaling van btw, de zogeheten douaneregeling 42 (CP42); is tevreden dat de Commissie in mei 2018 een pre-inbreukprocedure tegen het VK heeft ingeleid; herinnert eraan dat door dit soort fraude in de periode 2013-2016 naar schatting in totaal ongeveer 3,2 miljard EUR verloren is gegaan en dat dit eveneens een verlies voor de EU-begroting betekent; vreest dat de onlangs aangenomen wijzigingen van Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde(12) betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde wellicht niet toereikend zijn om fraude met CP42 te verijdelen; vraagt de Commissie nieuwe strategieën te overwegen om aan CP42 onderworpen goederen binnen de EU te traceren;
13. is ingenomen met de op 2 oktober 2018 goedgekeurde wijziging van Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad , en hoopt dat meer samenwerking ervoor zal zorgen dat de belangrijkste aspecten van grensoverschrijdende fraude in de interne markt, zoals intracommunautaire ploffraude, doeltreffend kunnen worden aangepakt;
14. is ingenomen met de vaststelling van de richtlijn betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Unie, waarin wordt verduidelijkt welke problemen gemoeid zijn met de grensoverschrijdende samenwerking en wederzijdse rechtshulp tussen de lidstaten, Eurojust, het EOM en de Commissie bij de bestrijding van btw-fraude;
15. benadrukt in dit verband de ernst van de huidige situatie met betrekking tot fraude waarbij geen btw wordt afgedragen, in het bijzonder zogenoemde carrouselfraude; vraagt alle lidstaten deel te nemen aan alle terreinen waarop Eurofisc actief is om de uitwisseling van bruikbare informatie voor fraudebestrijding te bevorderen;
16. brengt in herinnering dat het Hof van Justitie meermaals heeft bevestigd dat de btw een financieel belang van de Unie vormt, zoals meest recentelijk in de zaak-Taricco (C‑105/14); merkt echter op dat OLAF wegens een gebrek aan instrumenten slechts zeer zelden onderzoeken uitvoert naar onregelmatigheden met betrekking tot btw; vraagt de lidstaten hun goedkeuring te hechten aan het voorstel van de Commissie om OLAF van nieuwe instrumenten te voorzien om btw-kwesties aan te pakken, zoals toegang tot Eurofisc, VIES of gegevens over bankrekeningen;
17. wijst op de stabiele trend in het gemelde aantal frauduleuze en niet-frauduleuze gevallen in verband met traditionele eigen middelen (TEM) (4 647 in 2016, 4 636 in 2017), alsook in de betreffende bedragen (537 miljoen EUR in 2016, 502 miljoen EUR in 2017); wijst echter op de ongelijke verdeling van de onregelmatigheden onder de lidstaten, waarbij Griekenland (7,17 %), Spanje (4,31 %) en Hongarije (3,35 %) duidelijk boven het EU-gemiddelde van 1,96 % niet-geïnde TEM liggen;
18. merkt met grote bezorgdheid op dat de laatste jaren meer tabak naar de Europese Unie is gesmokkeld en dat dit naar raming jaarlijks een verlies van 10 miljard EUR aan overheidsinkomsten voor de begroting van de Unie en de lidstaten betekent en tegelijkertijd een belangrijke bron is van georganiseerde misdaad, waaronder terrorisme; acht het noodzakelijk dat de lidstaten zich meer inzetten om deze illegale activiteiten te bestrijden, onder meer door de procedures voor samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de lidstaten te verbeteren;
19. is van mening dat een combinatie van verschillende opsporingsmethoden (vrijgavecontroles, controles na vrijgave, inspecties door fraudebestrijdingsdiensten en andere) het meest doeltreffend is om fraude op te sporen en dat de doeltreffendheid van elke methode afhangt van de lidstaat in kwestie, van de mate waarin zijn administratie op efficiënte wijze is gecoördineerd en van de mate waarin de bevoegde diensten van de lidstaten met elkaar kunnen communiceren;
20. vindt het zorgwekkend dat sommige lidstaten geregeld geen enkel geval van fraude melden; verzoekt de Commissie de situatie te onderzoeken, omdat het het weinig waarschijnlijk acht dat deze lidstaten fraudevrije paradijzen zijn; verzoekt de Commissie in deze landen steekproeven ter plaatse te verrichten;
21. stelt met verbijstering vast dat het gemiddelde terugvorderingspercentage voor gevallen die in de periode 1989-2017 als frauduleus zijn gemeld, slechts 37 % bedroeg; vraagt de Commissie oplossingen te zoeken om deze ontstellende situatie te verhelpen;
22. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om jaarlijks verslag uit te brengen over het bedrag aan eigen middelen van de Unie dat naar aanleiding van de aanbevelingen van OLAF is teruggevorderd, en de nog terug te vorderen bedragen mee te delen;
Fraudebestrijdingsprogramma van de EU
23. is verheugd over de vaststelling van het fraudebestrijdingsprogramma van de EU, dat door OLAF zal worden uitgevoerd onder direct beheer (COM(2018)0386), en dringt erop aan dat de subsidies vanaf juni 2019 elektronisch worden beheerd met het eGrants-beheerssysteem van de Commissie;
Het EOM en de toekomstige relatie daarvan met OLAF
24. is ingenomen met het besluit van 22 lidstaten om in het kader van nauwere samenwerking over te gaan tot de instelling van het EOM; verzoekt de Commissie de lidstaten die tot nog toe niet aan het EOM hebben willen deelnemen, daartoe aan te moedigen;
25. brengt in herinnering dat in de samenwerkingsovereenkomsten tussen OLAF en het EOM een duidelijke bevoegdheidsverdeling moet worden gewaarborgd, teneinde dubbele structuren, conflicterende bevoegdheden en mazen in de wetgeving als gevolg van een gebrek aan bevoegdheden te vermijden;
26. is verheugd over het feit dat de ontwerpbegroting van de EU voor 2019 voor het eerst kredieten voor het EOM (4,9 miljoen EUR) bevat, en benadrukt het belang van een passend personeelsbestand en budget voor het EOM; stelt vast dat er slechts 37 posten zijn gepland, wat betekent dat na aftrek van de posten van 23 Europese openbaar aanklagers slechts in 14 posten is voorzien voor administratieve taken; acht dit niet realistisch, met name omdat onlangs twee extra lidstaten hebben besloten aan het EOM deel te nemen; vraagt daarom dat de extra posten die voor 2020 zijn gepland, versneld ter beschikking worden gesteld om het EOM te helpen eind 2020 volledig operationeel te zijn, zoals in de verordening is gepland;
27. is ingenomen met het gerichte voorstel van de Commissie voor een herziening van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013, voornamelijk naar aanleiding van de oprichting van het EOM; benadrukt dat de toekomstige samenwerking tussen OLAF en het EOM gebaseerd moet zijn op nauwe samenwerking, doeltreffende uitwisseling van informatie en complementariteit, terwijl tegelijkertijd doublures of conflicterende bevoegdheden moeten worden vermeden;
Corruptiebestrijding
28. is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten; benadrukt dat de Commissie regelmatig een op een reeks indicatoren en onafhankelijke verslagen gebaseerde beoordeling van de bedreigingen voor de rechtstaat in elke lidstaat, inclusief het gevaar van stelselmatige corruptie, moet publiceren, zodat er een objectieve en systematische beoordeling plaatsvindt;
29. benadrukt dat OLAF in de lidstaten die hebben besloten zich niet bij het EOM aan te sluiten, na de oprichting van het EOM nog steeds het enige orgaan zal zijn dat belast is met de bescherming van de financiële belangen van de EU; benadrukt dat het voorstel van de Commissie tot wijziging van de OLAF-verordening volgens advies nr. 8/2018 van de Europese Rekenkamer geen oplossing biedt voor de geringe doeltreffendheid van de administratieve onderzoeken van OLAF; onderstreept hoe belangrijk het is ervoor te zorgen dat OLAF een sterke en goed functionerende partner van het EOM blijft;
30. betreurt dat de Commissie het niet langer nodig vindt het corruptiebestrijdingsverslag te publiceren; betreurt dat de Commissie heeft besloten het toezicht op corruptiebestrijding op te nemen in het Europees semester voor economisch bestuur; is van mening dat dit ertoe heeft geleid dat het toezicht door de Commissie verder is afgenomen, aangezien er slechts voor een paar landen gegevens beschikbaar zijn; betreurt voorts dat deze nieuwe benadering vooral gericht is op de economische gevolgen van corruptie en dat de andere gevolgen van corruptie, zoals het effect op het vertrouwen van de burger in de overheidsinstanties en zelfs in het democratische bestel van de lidstaten, hierbij bijna volledig over het hoofd worden gezien; dringt er daarom bij de Commissie op aan haar corruptiebestrijdingsverslagen te publiceren; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om een breder en coherenter corruptiebestrijdingsbeleid op EU-niveau te voeren, met inbegrip van een grondige evaluatie van het corruptiebestrijdingsbeleid in elke lidstaat;
31. herhaalt dat het draaideureffect schadelijk kan zijn voor betrekkingen tussen de instellingen en belangenvertegenwoordigers; vraagt de EU-instellingen een systematische en evenredige aanpak van dit probleem te ontwikkelen;
32. betreurt dat de Commissie de deelname van de EU aan de Groep van Staten tegen Corruptie (Greco) van de Raad van Europa niet heeft aangemoedigd; vraagt de Commissie de onderhandelingen met de Greco zo snel mogelijk te hervatten om haar naleving van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie (UNCAC) tijdig te beoordelen en een intern evaluatiemechanisme voor de EU-instellingen op te zetten;
33. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om, op basis van de in het programma van Stockholm vermelde vereisten, een systeem van strikte indicatoren en gemakkelijk toepasbare, uniforme criteria te ontwikkelen aan de hand waarvan de mate van corruptie in de lidstaten kan worden gemeten en hun corruptiebestrijdingsbeleid kan worden beoordeeld; verzoekt de Commissie een corruptie-index op te stellen om de lidstaten op een ranglijst te plaatsen; is van mening dat een corruptie-index een stevige basis kan vormen voor het landspecifieke controlemechanisme van de Commissie bij de controle op de besteding van EU-middelen;
34. herinnert eraan dat de Commissie geen toegang heeft tot de informatie die tussen de lidstaten wordt uitgewisseld ter voorkoming en bestrijding van intracommunautaire ploffraude, ook wel carrouselfraude genoemd; is van mening dat de Commissie toegang moet krijgen tot Eurofisc om de gegevensuitwisseling tussen de lidstaten beter te kunnen controleren, beoordelen en verbeteren; vraagt alle lidstaten deel te nemen aan alle terreinen waarop Eurofisc actief is om de uitwisseling van informatie met gerechtelijke en rechtshandhavingsautoriteiten zoals Europol en OLAF te vergemakkelijken en sneller te laten verlopen, zoals de Europese Rekenkamer heeft aanbevolen; vraagt de lidstaten en de Raad om de Commissie toegang te verlenen tot deze gegevens teneinde de samenwerking te bevorderen, de betrouwbaarheid van de gegevens te vergroten en grensoverschrijdende misdaad te bestrijden;
Openbare aanbestedingen
Digitalisering
35. merkt op dat een aanzienlijk deel van de overheidsinvesteringen gebeurt via openbare aanbestedingen (2 biljoen EUR per jaar); wijst op de voordelen van elektronische aanbestedingen voor fraudebestrijding, zoals besparingen voor alle partijen, meer transparantie en vereenvoudigde en kortere procedures;
36. verzoekt de Commissie een door alle lidstaten toe te passen kader voor de digitalisering van alle uitvoeringsprocessen met betrekking tot EU-beleid vast te stellen (oproepen tot het indienen van voorstellen, toepassing, evaluatie, tenuitvoerlegging, betalingen);
37. betreurt dat slechts een paar lidstaten nieuwe technologieën gebruiken voor alle belangrijke stappen van het aanbestedingsproces (elektronische kennisgeving, elektronische toegang tot aanbestedingsdocumenten, elektronische indiening, elektronische evaluatie, elektronische gunning, elektronische bestelling, elektronische facturering en elektronische betaling); vraagt de lidstaten alle formulieren van het openbare-aanbestedingsproces, alsook openbaar toegankelijke aanbestedingsregisters, tegen juli 2019 online beschikbaar te stellen in een machinaal leesbaar formaat;
38. vraagt de Commissie stimulansen te ontwikkelen om een elektronisch profiel van aanbestedende diensten op te stellen voor de lidstaten waar dergelijke profielen niet beschikbaar zijn;
39. is verheugd over het tijdschema van de Commissie voor de invoering van elektronische aanbestedingen in de EU en vraagt de Commissie daar verder werk van te maken;
Preventie en eerste fasen van de aanbestedingsprocedure
40. is van mening dat preventieactiviteiten zeer belangrijk zijn om de omvang van de fraude bij de besteding van EU-middelen te verminderen, en dat de overschakeling op elektronische aanbestedingen een belangrijke stap is in de richting van fraudepreventie en bevordering van integriteit en transparantie;
41. is ingenomen met de invoering van het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting (EDES) en is van mening dat een combinatie van verschillende detectiemethoden (controles) in de eerste fasen van de aanbesteding van projecten het meest efficiënt is om fraude te voorkomen, aangezien middelen zo kunnen worden herbestemd voor andere projecten;
42. is ingenomen met de door het Raadgevend Comité coördinatie fraudebestrijding (Cocolaf) geformuleerde richtsnoeren inzake rode vlaggen en best practices op het gebied van overheidsopdrachten en de melding van onregelmatigheden;
43. is verheugd over de vereenvoudiging van de financiële regels die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie, en is van mening dat verdere vereenvoudiging de efficiëntie verhoogt; hoopt dat andere ontvangers van middelen van de Unie meer zullen profiteren van vereenvoudigde kostenopties;
Invoerprocedures
44. merkt op dat douanerechten 14 % van de EU-begroting uitmaken en is van mening dat de ondoeltreffende toepassing ervan en het ontbreken van geharmoniseerde regels de financiële belangen van de EU negatief beïnvloeden;
45. neemt er nota van dat de douanediensten van verscheidene lidstaten informatie over vermoedelijke fraude uitwisselen om ervoor te zorgen dat de douanewetgeving wordt nageleefd (wederzijdse bijstand); is van mening dat dergelijke communicatie gemakkelijker is als de vermelding van de afzender in de douaneaangifte ten invoer verplicht is, en verzoekt de Commissie deze vermelding tegen juli 2019 in alle lidstaten verplicht te stellen;
46. uit zijn bezorgdheid over de douanecontroles en de daarmee samenhangende inning van douanerechten, die een deel van de eigen middelen van de Uniebegroting uitmaken; brengt in herinnering dat de douaneautoriteiten van de lidstaten controles verrichten om na te gaan of importeurs de regels inzake tarieven en invoer naleven; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat deze controles aan de grenzen van de EU op passende en gestroomlijnde wijze verlopen, zodat de veiligheid van de Unie en de bescherming van haar economische belangen worden gewaarborgd, en zich in te zetten voor de bestrijding van handel in illegale producten en met name namaak;
47. betreurt dat de invoering van nieuwe IT-systemen voor de douane-unie vertraging heeft opgelopen en dat sommige belangrijke systemen pas na 2020 beschikbaar zullen zijn, wat betekent dat de in het douanewetboek van de Unie vastgestelde deadlines niet zullen worden gehaald; benadrukt dat een snelle overgang naar een elektronische douaneadministratie essentieel is om ervoor te zorgen dat de douaneautoriteiten als één geheel kunnen opereren; vraagt de Commissie en de lidstaten bij te dragen aan de voltooiing en de financiële houdbaarheid van de douane-informatiesystemen van de EU;
48. is ingenomen met de elf gezamenlijke douaneoperaties van OLAF, waarbij verschillende dreigingen zoals inkomstenfraude, illegale geldstromen, namaakproducten, sigarettensmokkel en verdovende middelen met succes zijn aangepakt; is bovendien verheugd dat er dankzij door OLAF verstuurde kennisgevingen over wederzijdse bijstand onregelmatigheden aan het licht zijn gekomen, met name met betrekking tot fraude met zonnepanelen;
49. benadrukt dat geharmoniseerde en gestandaardiseerde douanecontroles op alle plaatsen van binnenkomst nodig zijn omdat onevenwichtigheid bij de verrichting van douanecontroles door de lidstaten de goede werking van de douane-unie belemmert;
Uitgaven
50. is verheugd over de aanzienlijke daling van het aantal gemelde fraudegevallen (van 272 in 2016 tot 133 in 2017) op het gebied van plattelandsontwikkeling en de daaruit voortvloeiende daling van de waarde van de fraude van 47 miljoen EUR tot 20 miljoen EUR: stelt echter vast dat er een omgekeerde trend te zien is bij de rechtstreekse landbouwsteun, waar de waarde van de als fraude gemelde onregelmatigheden sterk is gestegen van 11 miljoen EUR tot 39 miljoen EUR en de gemiddelde financiële waarde die met elk geval gemoeid was, met 227 % is gestegen; hoopt dat dit geen negatieve trend is;
51. verwacht dat dankzij de vereenvoudiging van de administratieve regels, die in de gemeenschappelijke bepalingen voor de periode 2014-2020 wordt verlangd, het aantal niet-frauduleuze onregelmatigheden kan worden teruggedrongen, frauduleuze gevallen kunnen worden opgespoord en de toegang van begunstigden tot de fondsen van de Unie kan worden verbeterd;
52. verzoekt de Commissie verdere inspanningen te leveren om de nomenclatuur van fouten in verband met de uitgaven te standaardiseren, aangezien uit de gegevens blijkt dat verschillende lidstaten dezelfde fouten in verschillende categorieën melden (SWD(2018)0386);
53. onderstreept dat de opsporingscapaciteit een centraal element is in de fraudebestrijdingscyclus en bijdraagt aan de effectiviteit en efficiëntie van het systeem ter bescherming van de EU-begroting; is dan ook verheugd dat Polen, Roemenië, Hongarije, Italië en Bulgarije, die in de periode 2013-2017 samen 73 % van de als fraude gemelde onregelmatigheden in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid voor hun rekening namen, de meest actieve lidstaten waren bij het opsporen en melden van mogelijk frauduleuze onregelmatigheden; benadrukt in dit verband dat een louter cijfermatige beoordeling van de gedane meldingen een verkeerd beeld kan geven van de doeltreffendheid van de controles; verzoekt de Commissie daarom de lidstaten te blijven ondersteunen zodat zowel de kwaliteit als de kwantiteit van de controles wordt verbeterd, en best practices in het kader van fraudebestrijding te verspreiden;
54. merkt op dat het aantal niet als fraude gemelde onregelmatigheden in het kader van het cohesie- en visserijbeleid (5 129 gevallen in 2017) na een piek van twee jaar weer tot het niveau van 2013 en 2014 (respectievelijk 4 695 en 4 825 gevallen) is gedaald;
55. wijst erop dat volledige transparantie bij de verantwoording van uitgaven essentieel is, in het bijzonder bij infrastructuurwerken die rechtstreeks via fondsen of financieringsinstrumenten van de EU worden gefinancierd; verzoekt de Commissie de EU-burgers volledige inzage te geven in de informatie over medegefinancierde projecten;
56. neemt er nota van dat het aantal gemelde onregelmatigheden in het kader van pretoetredingssteun in 2017 verder is gedaald en dat met de uitfasering van de pretoetredingsprogramma's het aantal als fraude gemelde onregelmatigheden tot vrijwel nul is gedaald;
Vastgestelde problemen en vereiste maatregelen
Betere inspecties
57. steunt het programma Hercules III, dat een goed voorbeeld is van de benadering "optimale besteding van elke euro"; verwacht dat de opvolger daarvan na 2020 nog efficiënter zal zijn;
58. hoopt dat de geplande nieuwe verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer de coördinatie verder zal verbeteren en de samenwerking tussen douaneautoriteiten en andere rechtshandhavingsautoriteiten zal versterken door een beter partnerschap op EU-niveau;
Grensoverschrijdende fraude
59. benadrukt dat een systeem voor informatie-uitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten een kruiscontrole van de boekhoudkundige gegevens over transacties tussen twee of meer lidstaten mogelijk zou maken teneinde transnationale fraude in het kader van de structuur- en investeringsfondsen te voorkomen en zo te zorgen voor een horizontale en volledige aanpak van de bescherming van de financiële belangen van de lidstaten; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om een wetgevingsvoorstel in te dienen inzake wederzijdse administratieve bijstand in de uitgavensectoren van de EU-fondsen waar daar nog niet in is voorzien;
60. maakt zich zorgen over de toenemende dreiging en het toenemende aantal gevallen van grensoverschrijdende fraude die door OLAF aan het licht worden gebracht; is verheugd over de aanneming van het verslag van het Parlement van 25 oktober 2018 over bescherming van de financiële belangen van de EU – Terugvordering van geld en activa van derde landen in fraudegevallen, en over de in de vrijhandelsovereenkomst met Japan opgenomen fraudebestrijdingsclausule; verzoekt de Commissie de praktijk om fraudebestrijdingsclausules toe te voegen aan overeenkomsten tussen de EU en derde landen te veralgemenen;
Klokkenluiders
61. is ingenomen met het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (COM(2018)0218); hoopt dat het de veiligheid van klokkenluiders in de Unie aanzienlijk zal verbeteren, wat zal leiden tot een aanzienlijke verbetering van de financiële bescherming van de EU en de rechtsstaat; hoopt dat deze richtlijn zeer spoedig in werking zal treden; roept alle EU-instellingen op om de in de richtlijn opgenomen normen zo snel mogelijk in hun interne beleid ten uitvoer te leggen zodat de financiële belangen van de Unie zo goed mogelijk worden beschermd; moedigt de lidstaten aan om deze richtlijn met een zo ruim mogelijke werkingssfeer om te zetten in hun nationale rechtsstelsel;
62. benadrukt de belangrijke rol van klokkenluiders bij de preventie, opsporing en melding van fraude, evenals het belang van maatregelen om hen te beschermen;
Onderzoeksjournalistiek
63. is van mening dat onderzoeksjournalistiek een essentiële rol speelt in het verbeteren van de vereiste mate van transparantie in de Unie en de lidstaten en dat deze zowel door de lidstaten als door de Unie moet worden aangemoedigd en ondersteund;
Tabak
64. stelt met bezorgdheid vast dat de illegale handel in sigaretten volgens schattingen van OLAF jaarlijks meer dan 10 miljard EUR aan financiële verliezen voor de begrotingen van de Unie en de lidstaten veroorzaakt;
65. is verheugd dat het Protocol van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) tot uitbanning van illegale handel in tabaksproducten op 25 september 2018 in werking is getreden na de 41e ratificatie ervan op 27 juni 2018; is verheugd dat de eerste bijeenkomst van de partijen bij het protocol van 8 tot 10 oktober 2018 heeft plaatsgevonden; dringt er echter bij de lidstaten die het protocol nog niet hebben geratificeerd, op aan dit zo spoedig mogelijk te doen; vraagt de Commissie een actieve rol te spelen met het oog op het uitbrengen van een omvattend verslag over good practices en ervaringen met de uitvoering van volg- en traceersystemen van de staten die partij zijn; vraagt de lidstaten die het protocol hebben ondertekend maar het nog niet hebben geratificeerd, het te ratificeren;
66. herinnert eraan dat de Commissie heeft besloten de tabaksovereenkomst (PMI-overeenkomst), die op 9 juli 2016 is afgelopen, niet te verlengen; herinnert eraan dat het Parlement de Commissie op 9 maart 2016 heeft gevraagd deze overeenkomst na de vervaldatum niet te verlengen, uit te breiden noch er opnieuw over te onderhandelen; is van mening dat de drie andere overeenkomsten met tabaksbedrijven (BAT, JTI en ITL) niet mogen worden vernieuwd, verlengd of herzien; verzoekt de Commissie uiterlijk eind 2018 een verslag in te dienen over de haalbaarheid van de beëindiging van de drie overgebleven overeenkomsten;
67. vraagt de Commissie het nieuwe actieplan en de alomvattende EU-strategie om illegale tabaksproducten te bestrijden, die voor het einde van de zomer in 2018 gepland was, spoedig te presenteren;
68. vraagt de Commissie erop toe te zien dat het traceersysteem en de veiligheidskenmerken waarin de lidstaten uiterlijk 20 mei 2019 voor sigaretten en shagtabak en uiterlijk 20 mei 2024 voor alle andere tabaksproducten (zoals sigaren, cigarillo's en rookloze tabaksproducten) moeten voorzien, in overeenstemming zijn met de richtsnoeren inzake onafhankelijkheid van het Protocol van de WHO tot uitbanning van illegale handel in tabaksproducten dat de EU op 24 juni 2016 heeft geratificeerd;
69. vraagt de Commissie te anticiperen op de risico's van heimelijke namaak van de afzonderlijke merktekens door de tabaksindustrie met het oog op bevoorrading van de parallelle markt;
70. merkt bezorgd op dat in de lidstaten slechts in beperkte mate gevolg is gegeven aan de justitiële aanbevelingen van OLAF; vindt dit onaanvaardbaar en vraagt de Commissie de lidstaten ertoe aan te sporen de aanbevelingen van OLAF volledig uit te voeren en regels op te stellen om de ontvankelijkheid van door OLAF aangedragen bewijs te faciliteren;
Onderzoeken en de rol van OLAF
71. is ingenomen met het voorstel van de Commissie om OLAF de bevoegdheid te geven btw-kwesties te onderzoeken; verzoekt de Commissie nadat alle Europese en nationale procedures afgesloten zijn, voor een zekere mate van transparantie rond de verslagen en aanbevelingen van OLAF te zorgen; is van mening dat de Commissie nadat de nodige wijzigingen in de OLAF-verordening naar aanleiding van de oprichting van het EOM zijn vastgesteld, een grondigere en ruimere modernisering van het OLAF-kader moet voorbereiden;
72. betreurt dat de terminologie in de verslagen van OLAF niet consistent is en dat onderzoeken bijvoorbeeld soms als "closed" (gesloten) en soms als "concluded" (afgerond) worden bestempeld; verzoekt de Commissie en OLAF consistente terminologie te gebruiken zodat de vergelijkbaarheid van de verslaglegging en de behandeling van fraudezaken door de jaren heen wordt gewaarborgd;
73. neemt nota van de aanhoudende problemen met de nieuwe contentmanagementdatabase (OCM) van OLAF; betreurt met name dat er zaken zijn zoekgeraakt in deze nieuwe database; is verheugd dat dit probleem topprioriteit krijgt; verzoekt de Commissie het Parlement een grondige beoordeling van het OCM-IT-project voor te leggen, in het bijzonder met betrekking tot het projectontwerp, de volledige kosten, de tenuitvoerlegging en de gebruikerservaring, met een lijst van de problemen die zich hebben voorgedaan, zoals het Comité van toezicht van OLAF heeft aanbevolen(13);
74. vraagt de Commissie en de lidstaten er samen voor te zorgen dat de onderzoeken van OLAF en die van de lidstaten elkaar aanvullen, dat OLAF in alle lidstaten dezelfde onderzoeksbevoegdheden krijgt, inclusief toegang tot informatie over bankrekeningen, en dat bewijs dat door OLAF wordt verzameld, door de rechtbanken van alle lidstaten ontvankelijk wordt geacht bij strafzaken, aangezien dit essentieel is om ervoor te zorgen dat de OLAF-onderzoeken effectief follow-up krijgen;
o o o
75. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Europese Rekenkamer, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en het Comité van toezicht van OLAF.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing en werking van de .eu-topniveaudomeinnaam en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 733/2002 en Verordening (EG) nr. 874/2004 van de Commissie (COM(2018)0231 – C8-0170/2018 – 2018/0110(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0231),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 172 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0170/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 juli 2018(1),
– na raadpleging van het Comité van de Regio's,
– gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 19 december 2018 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A8-0394/2018),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 31 januari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing en werking van de .eu-topniveaudomeinnaam, tot wijziging en intrekking van Verordening (EG) nr. 733/2002 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 874/2004 van de Commissie
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/517.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van het bruto nationaal inkomen tegen marktprijzen ("bni-verordening") en tot intrekking van Richtlijn 89/130/EEG, Euratom van de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 van de Raad (COM(2017)0329 – C8-0192/2017 – 2017/0134(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0329),
– gezien artikel 294, lid 2, en de artikel 338, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0192/2017),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 5 december 2018 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0009/2018),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 31 januari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van het bruto nationaal inkomen tegen marktprijzen en tot intrekking van Richtlijn 89/130/EEG, Euratom van de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 van de Raad (bni‑verordening)
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/516.)
Genetisch gemodificeerd koolzaad Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3
141k
56k
Resolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/327/EU betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit genetisch gemodificeerd koolzaad Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D059688/02 – 2019/2521(RSP))
– gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/327/EU betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit genetisch gemodificeerd koolzaad Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D059688/02),
– gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders(1), en met name artikel 11, lid 3, en artikel 23, lid 3,
– gezien de stemming van 3 december 2018 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd,
– gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(2),
– gezien het advies dat op 25 oktober 2017 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) is goedgekeurd en op 28 november 2017 is gepubliceerd(3),
– gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad van 14 februari 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (COM(2017)0085, 2017/0035(COD)),
– gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen(4),
– gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,
– gezien artikel 106, leden 2 en 3, van zijn Reglement,
A. overwegende dat Bayer CropScience AG op 20 mei 2016 overeenkomstig de artikelen 11 en 23 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 bij de Commissie een aanvraag heeft ingediend voor de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van de producten die onder Beschikking 2007/232/EG van de Commissie(5) vallen ("de verlengingsaanvraag");
B. overwegende dat bij Beschikking 2007/232/EG een vergunning werd verleend voor het in de handel brengen van diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit genetisch gemodificeerd koolzaad Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3, en dat die vergunning eveneens betrekking had op producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit gemodificeerd koolzaad Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3 voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder, met uitzondering van de teelt;
C. overwegende dat de EFSA overeenkomstig de artikelen 6 en 18 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 op 25 oktober 2017 een positief advies heeft uitgebracht over de verlengingsaanvraag;
D. overwegende dat de Commissie op verzoek van de aanvrager heeft besloten om het vorige Uitvoeringsbesluit 2013/327/EU van de Commissie(6) te wijzigen zodat de producten die vallen onder Beschikking 2007/232/EG erin wordt opgenomen; overwegende dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie bijgevolg de wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/327/EU en de intrekking van Beschikking 2007/232/EG inhoudt; overwegende dat de legitimiteit van een dergelijke benadering twijfelachtig is;
E. overwegende dat de bevoegde instanties gedurende de overlegperiode van drie maanden talrijke kritische opmerkingen hebben ingediend(7); overwegende dat de lidstaten onder meer hebben bekritiseerd dat de door de aanvrager gevolgde controleaanpak niet strookt met de voorschriften van bijlage VII bij Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad(8) of met de richtsnoeren van de EFSA, dat de door de aanvrager ingediende milieumonitoringverslagen na het in de handel brengen fundamentele tekortkomingen vertoonden, en dat zij geen degelijke gegevens bevatten die de conclusie ondersteunen dat er geen ongunstige effecten voor de gezondheid of het milieu zijn opgetreden als gevolg van de invoer of het gebruik van genetisch gemodificeerd koolzaad Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3;
F. overwegende dat de genetisch gemodificeerde koolzaadsoorten Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3 zijn gemodificeerd om ze resistentie tegen het gebruik van het herbicide glufosinaat;
G. overwegende dat het gebruik van een complementair herbicide tot de gangbare landbouwpraktijken behoort bij de teelt van herbicideresistente gewassen en dat daarom te verwachten valt dat deze gewassen zullen worden blootgesteld aan hogere en ook herhaalde doses, wat niet alleen zal leiden tot een grote aanwezigheid van residuen in de oogst, en daardoor in het ingevoerde product, maar ook van invloed kan zijn op de samenstelling van het genetisch gemodificeerde gewas en de agronomische eigenschappen ervan;
H. overwegende dat het gebruik van glufosinaat niet langer is toegestaan in de Unie omdat het is ingedeeld als toxisch voor de voortplanting en derhalve onder de uitsluitingscriteria valt van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad(9);
I. overwegende dat residuen die afkomstig zijn van besproeiing met herbiciden, worden beschouwd als een kwestie die niet binnen de bevoegdheid valt van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen; overwegende dat de gevolgen van de besproeiing met glufosinaat van de genetisch gemodificeerde koolzaadsoorten Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3 nog niet zijn beoordeeld; overwegende dat gegevens over de hoeveelheden residuen van bestrijdingsmiddelen en hun metabolieten essentieel zijn voor een grondige risicobeoordeling van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen;
J. overwegende dat de lidstaten niet verplicht zijn de glufosinaatresiduen op ingevoerd koolzaad te meten om te waarborgen dat ze voldoen aan de maximumgehalten voor residuen als onderdeel van het in 2019, 2020 en 2021 uit te voeren gecoördineerd meerjarig controleprogramma van de Unie(10);
K. overwegende dat, naast de mogelijkheid dat dieren en mensen in de Unie blootgesteld zullen blijven worden aan hoge gehalten van glufosinaatresiduen in dit genetisch gemodificeerde koolzaad, door een deskundige van een bevoegde autoriteit ook bezorgdheid werd geuit over het metaboliet N-acetyl-glufosinaat, dat wordt geproduceerd in het genetisch gemodificeerde koolzaad Ms8 × Rf3, maar niet in de niet-genetisch gemodificeerde tegenhanger ervan(11); overwegende dat hoewel een studie uit 2013 erop wijst dat N-acetyl-glufosinaat mogelijk neurotoxische effecten veroorzaakt, dit niet is geëvalueerd als onderdeel van de beoordeling door EFSA;
L. aangezien de stemming van 3 december 2018 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd en er voor het verlenen van de vergunning dus geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden;
M. overwegende dat de Commissie in beide toelichtingen bij het wetgevingsvoorstel dat zij op 22 april 2015 heeft ingediend tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 wat betreft de mogelijkheid voor de lidstaten het gebruik van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders op hun grondgebied te beperken of te verbieden, respectievelijk bij het wetgevingsvoorstel dat zij op 14 februari 2017 heeft ingediend tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011, heeft betreurd dat sinds de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1829/2003 vergunningsbesluiten door de Commissie zijn vastgesteld zonder gesteund te worden door het advies van het comité van de lidstaten en dat de terugzending van het dossier aan de Commissie voor een definitieve beslissing, wat zeer ongebruikelijk is voor de procedure in het algemeen, de norm is geworden voor de besluitvorming rond het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders; overwegende dat Commissievoorzitter Juncker meermaals zijn ongenoegen heeft geuit over het povere democratisch gehalte van die werkwijze(12);
N. overwegende dat het Parlement het wetgevingsvoorstel van 22 april 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 op 28 oktober 2015 in eerste lezing heeft verworpen(13), en de Commissie heeft verzocht het voorstel in te trekken en een nieuw voorstel in te dienen;
1. is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie een overschrijding inhoudt van de uitvoeringsbevoegdheden waarin is voorzien in Verordening (EG) nr. 1829/2003;
2. is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, doordat het niet verenigbaar is met een van de doelen van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad(14) zijn vastgesteld de basis te leggen voor het waarborgen van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd;
3. verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken;
4. verzoekt de Commissie geen enkele vergunning te verlenen voor de invoer voor gebruik als levensmiddel of als diervoeder van genetisch gemodificeerde gewassen die tolerant zijn gemaakt voor een herbicide dat niet is toegestaan voor gebruik binnen de Unie, in dit geval glufosinaat;
5. verzoekt de Commissie geen enkele vergunning te verlenen voor herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen zonder dat er een volledige beoordeling is verricht van de residuen die afkomstig zijn van besproeiing met complementaire herbiciden, metabolieten en commerciële toepassingen in de landen waar ze worden geteeld;
6. verzoekt de Commissie de risicobeoordeling van de toepassing van complementaire herbiciden en hun residuen volledig op te nemen in de risicobeoordeling van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen, ongeacht of het genetisch gemodificeerde gewas bestemd is voor teelt in de Unie of bedoeld is voor de invoer in de Unie voor levensmiddelen en diervoeders;
7. herhaalt zich te willen inzetten om vooruitgang te boeken met betrekking tot het voorstel van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011; vraagt de Raad dringend werk te maken van zijn behandeling van dat Commissievoorstel;
8. verzoekt de Commissie elk uitvoeringsbesluit met betrekking tot vergunningsaanvragen voor ggo's op te schorten totdat de vergunningsprocedure zodanig is herzien dat de tekortkomingen van de huidige procedure, die inadequaat is gebleken, zijn weggewerkt;
9. verzoekt de Commissie voorstellen voor ggo-vergunningen in te trekken als het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid geen advies uitbrengt, zowel voor gebruik in de teelt als voor gebruik als levensmiddel en diervoeder;
10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
Assessment of genetically modified oilseed rape MS8 × RF3 for renewal of authorisation under regulation (EC) No 1829/2003 (application EFSA-GMO-RX-004), https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/epdf/10.2903/j.efsa.2017.5067
––––––––––––––––––––––––––– Resolutie van 16 januari 2014 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het in de handel brengen voor de teelt, overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad, van een maisproduct (Zea mays L., lijn 1507), genetisch gemodificeerd met het oog op resistentie tegen bepaalde schadelijke schubvleugelige insecten (PB C 482 van 23.12.2016, blz. 110).Resolutie van 16 december 2015 over Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2279 van de Commissie van 4 december 2015 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais NK603 × T25 (PB C 399 van 24.11.2017, blz. 71).Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87705 × MON 89788 (PB C 35 van 31.1.2018, blz. 19).Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87708 × MON 89788 (PB C 35 van 31.1.2018, blz. 17).Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja FG72 (MST-FGØ72-2) (PB C 35 van 31.1.2018, blz. 15).Resolutie van 8 juni 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt11 × MIR162 × MIR604 × GA21, en genetisch gemodificeerde maïssoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van die "events" (PB C 86 van 6.3.2018, blz. 108).Resolutie van 8 juni 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen van een genetisch gemodificeerde anjer (Dianthus caryophyllus L., lijn SHD-27531-4) (PB C 86 van 6.3.2018, blz. 111).Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van de genetisch gemodificeerde maïs MON 810 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 76).Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten van de genetisch gemodificeerde mais MON 810 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 80).Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van de genetisch gemodificeerde mais Bt11 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 70).Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van de genetisch gemodificeerde mais 1507 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 73).Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen 281-24-236 × 3006-210-23 × MON 88913 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 83).Resolutie van 5 april 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt11 × 59122 × MIR604 × 1507 × GA21, en genetisch gemodificeerde maïssoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de "events" Bt11, 59122, MIR604, 1507 en GA21, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 298 van 23.8.2018, blz. 34).Resolutie van 17 mei 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais DAS-40278-9, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 307 van 30.8.2018, blz. 71).Resolutie van 17 mei 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde katoen GHB119 (BCS-GHØØ5-8), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 307 van 30.8.2018, blz. 67).Resolutie van 13 september 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-68416-4, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 337 van 20.9.2018, blz. 54).Resolutie van 4 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja FG72 × A5547-127, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 55).Resolutie van 4 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-44406-6, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 60).Resolutie van 24 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais 1507 (DAS-Ø15Ø7-1), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 122).Resolutie van 24 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja 305423 × 40-3-2 (DP-3Ø5423-1 × MON-Ø4Ø32-6), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 127).Resolutie van 24 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd koolzaad MON 88302 × Ms8 × Rf3 (MON-883Ø2-9 × ACSBNØØ5-8 × ACS-BNØØ3-6), MON 88302 × Ms8 (MON-883Ø2-9 × ACSBNØØ5-8) en MON 88302 × Rf3 (MON-883Ø2-9 × ACS-BNØØ3-6), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 133).Resolutie van 1 maart 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais 59122 (DAS-59122-7), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0051).Resolutie van 1 maart 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × NK603 (MON-87427-7 × MON-89Ø34-3 × MON-ØØ6Ø3-6), en genetisch gemodificeerde mais die van twee van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034 en NK603 combineert, en tot intrekking van Besluit 2010/420/EU (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0052).Resolutie van 3 mei 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van levensmiddelen en diervoeders die zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde suikerbiet H7-1 (KM-ØØØH71-4) krachtens Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0197).Resolutie van 30 mei 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais GA21 (MON-ØØØ21-9), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0221).Resolutie van 30 mei 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais 1507 × 59122 × MON 810 × NK603, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de events of het enkele event 1507, 59122, MON 810 en NK603, en tot intrekking van Beschikkingen 2009/815/EG, 2010/428/EU en 2010/432/EU, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0222).Resolutie van 24 oktober 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais NK603 × MON 810 (MON-ØØ6Ø3-6 × MON-ØØ81Ø-6) krachtens Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0416).Resolutie van 24 oktober 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × 1507 × MON 88017 × 59122 en genetisch gemodificeerde mais die twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034, 1507, MON 88017 en 59122 combineert, en tot intrekking van Besluit 2011/366/EU (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0417).
Beschikking 2007/232/EG van de Commissie van 26 maart 2007 betreffende het in de handel brengen van koolzaadproducten (Brassica napus L., lijnen Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3), genetisch gemodificeerd met het oog op tolerantie voor het herbicide glufosinaat-ammonium, overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 100 van 17.4.2007, blz. 20).
Uitvoeringsbesluit 2013/327/EU van de Commissie van 25 juni 2013 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van levensmiddelen die geheel of gedeeltelijk bestaan uit genetisch gemodificeerd koolzaad Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3 of met die genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 175 van 27.6.2013, blz. 57).
Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).
Uitvoeringsverordening (EU) 2018/555 van de Commissie van 9 april 2018 inzake een in 2019, 2020 en 2021 uit te voeren gecoördineerd meerjarig controleprogramma van de Unie tot naleving van de maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen en ter beoordeling van de blootstelling van de consument aan bestrijdingsmiddelenresiduen in en op levensmiddelen van plantaardige en dierlijke oorsprong (PB L 92 van 10.4.2018, blz. 6).
Zie bijvoorbeeld zijn openingstoespraak voor de plenaire zitting van het Europees Parlement op 15 juli 2014, die later is opgenomen in de politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie, en zijn State of the Union van 14 september 2016.
Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).
Genetisch gemodificeerde mais 5307 (SYN-Ø53Ø7-1)
142k
56k
Resolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais 5307 (SYN-Ø53Ø7-1), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (D059689/02 – 2019/2522(RSP))
– gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais 5307 (SYN-Ø53Ø7-1) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (D059689/02),
– gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders(1), en met name artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3,
– gezien de stemming van 3 december 2018 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd,
– gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(2),
– gezien het advies dat op 16 april 2015 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) is goedgekeurd en op 5 mei 2015 is gepubliceerd(3) en gezien de verklaring tot aanvulling van het wetenschappelijk advies van de EFSA inzake aanvraag EFSA-GMO-DE-2011-95 van Syngenta Crop Protection AG voor het in de handel brengen van producten van genetisch gemodificeerde mais 5307 in levensmiddelen en diervoeders en de invoer en verwerking ervan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003, waarin rekening wordt gehouden met een bijkomende toxicologische studie, die op 7 maart 2018 door de EFSA is goedgekeurd en op 11 april 2018 is gepubliceerd(4),
– gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad van 14 februari 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (COM(2017)0085, 2017/0035(COD)),
– gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen(5),
– gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,
– gezien artikel 106, leden 2 en 3, van zijn Reglement,
A. overwegende dat Syngenta Crop Protection AG op 7 april 2011 via de gelieerde onderneming Syngenta Crop Protection NV/SA overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 bij de nationale bevoegde instantie van Duitsland een aanvraag voor verlening van een vergunning heeft ingediend voor het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais 5307 ("de aanvraag"); overwegende dat de aanvraag ook betrekking heeft op het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit genetisch gemodificeerde mais 5307 voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder, met uitzondering van de teelt;
B. overwegende dat gemodificeerde mais 5307 een nieuw insectendodend eiwit eCry3.1Ab bevat, dat toxisch is voor bepaalde kevers en snuitkevers en dat wordt verkregen door fusie en herschikking van toxinen die van nature voorkomen in bodembacteriën met de naam Bacillus thuringiensis (Bt); overwegende dat genetisch gemodificeerde mais 5307 ook het eiwit phosphomannose-isomerase (PMI) bevat, dat als selectiemarker wordt gebruikt;
C. overwegende dat de EFSA in haar advies van 2015 tot de conclusie kwam dat zij haar risicobeoordeling van levensmiddelen en diervoeders niet kon afronden wegens tekortkomingen in het door de aanvrager ingediende 28-daagse toxiciteitsonderzoek, omdat de gegevens afkomstig waren van twee afzonderlijke experimenten en omdat onvoldoende dieren werden onderzocht(6);
D. overwegende dat de aanvrager nadien een nieuw 28-daags toxiciteitsonderzoek heeft ingediend, maar dat dit tweede onderzoek niet voldeed aan alle vereisten van de door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) opgestelde richtsnoeren voor 28-daagse onderzoeken naar de orale toxiciteit bij herhaalde toediening voor knaagdieren(7), waarom de EFSA had verzocht;
E. overwegende dat de EFSA in haar verklaring van 2018 een gunstig advies met betrekking tot deze aanvraag heeft uitgebracht;
F. overwegende dat Cry-eiwitten (Bt-toxinen) zijn erkend als proteïnen met adjuvans-eigenschappen, d.w.z. dat zij mogelijk de allergene eigenschappen van andere levensmiddelen kunnen versterken, maar dat dit niet door de EFSA is geanalyseerd; overwegende dat dit problematisch is omdat Bt-toxinen kunnen worden gemengd met allergenen in levensmiddelen en diervoeders zoals sojabonen;
G. overwegende dat in het 28-daagse toxiciteitsonderzoek dat door de EFSA werd aanvaard enkel het geïsoleerde eiwit werd getest; overwegende dat de toxiciteit van Bt-toxinen echter kan worden verhoogd door interactie met andere verbindingen zoals plantenenzymen, andere Bt-toxinen en residuen die afkomstig zijn van besproeiing met herbiciden; overwegende dat een onderzoek van de geïsoleerde Bt-toxine daarom niet volstaat om conclusies te trekken wat betreft de gezondheidseffecten na consumptie(8);
H. overwegende dat de EFSA heeft opgemerkt dat de aanvrager relevante overeenkomsten heeft vastgesteld tussen de aminozuursequentie van cCry3.1Ab en parasporines, die kunnen optreden als cytotoxische eiwitten in zoogdiercellen(9); overwegende dat de EFSA dit niet nader heeft onderzocht;
I. overwegende dat de bevoegde instanties van de lidstaten gedurende de overlegperiode van drie maanden talrijke kritische opmerkingen hebben ingediend(10);
J. overwegende dat volgens een bevoegde autoriteit(11), het expressieniveau van eCry3.1Ab in de korrels van genetisch gemodificeerde mais 5307 hoger ligt dan het standaard toegestane maximumresidugehalte, dat 0,01 mg/kg bedraagt, zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad(12);
K. overwegende dat de stemming van 3 december 2018 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden;
L. overwegende dat de Commissie zowel in de toelichting van haar wetgevingsvoorstel van 22 april 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 wat betreft de mogelijkheid voor de lidstaten om het gebruik van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders op hun grondgebied te beperken of te verbieden, als in de toelichting van het wetgevingsvoorstel van 14 februari 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011, haar ongenoegen heeft laten blijken over het feit dat vergunningsbesluiten sinds de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1829/2003 worden vastgesteld door de Commissie zonder gesteund te worden door het advies van het Comité van lidstaten, en dat de terugzending van het dossier naar de Commissie met het oog op een definitief besluit, die in het geheel van de procedure zeer uitzonderlijk is, de norm is geworden voor de besluitvorming rond het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders; overwegende dat Commissievoorzitter Juncker meermaals zijn ongenoegen heeft geuit over het povere democratisch gehalte van die werkwijze(13);
M. overwegende dat het Parlement het wetgevingsvoorstel van 22 april 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 op 28 oktober 2015 in eerste lezing(14) heeft verworpen, en de Commissie heeft verzocht het voorstel in te trekken en een nieuw voorstel in te dienen;
1. is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie een overschrijding inhoudt van de uitvoeringsbevoegdheden waarin is voorzien in Verordening (EG) nr. 1829/2003;
2. is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, doordat het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002(15) zijn vastgesteld de basis te leggen voor het waarborgen van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd;
3. verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken;
4. herhaalt zich te willen inzetten om vooruitgang te boeken met betrekking tot het voorstel van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011; vraagt de Raad dringend werk te maken van zijn behandeling van dat Commissievoorstel;
5. verzoekt de Commissie elk uitvoeringsbesluit met betrekking tot vergunningsaanvragen voor ggo's op te schorten totdat de vergunningsprocedure zodanig is herzien dat de tekortkomingen van de huidige procedure, die inadequaat is gebleken, zijn weggewerkt;
6. verzoekt de Commissie voorstellen voor ggo-vergunningen in te trekken als het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid geen advies uitbrengt, zowel voor gebruik in de teelt als voor gebruik als levensmiddel en diervoeder;
7. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.
Wetenschappelijk advies inzake aanvraag EFSA-GMO-DE-2011-95 van Syngenta Crop Protection AG voor het in de handel brengen van producten van genetisch gemodificeerde mais 5307 in levensmiddelen en diervoeders en de invoer en verwerking ervan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003, https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/epdf/10.2903/j.efsa.2015.4083.
Verklaring tot aanvulling van het wetenschappelijk advies van de EFSA inzake aanvraag EFSA-GMO-DE-2011-95 van Syngenta Crop Protection AG voor het in de handel brengen van producten van genetisch gemodificeerde mais 5307 in levensmiddelen en diervoeders en de invoer en verwerking ervan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003, waarin rekening wordt gehouden met een bijkomende toxicologische studie, https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/5233.
––––––––––––––––––––––––––– – Resolutie van 16 januari 2014 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het in de handel brengen voor de teelt, overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad, van een maisproduct (Zea mays L., lijn 1507), genetisch gemodificeerd met het oog op resistentie tegen bepaalde schadelijke schubvleugelige insecten (PB C 482 van 23.12.2016, blz. 110).Resolutie van 16 december 2015 over Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2279 van de Commissie van 4 december 2015 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais NK603 × T25 (PB C 399 van 24.11.2017, blz. 71).Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87705 × MON 89788 (PB C 35 van 31.1.2018, blz. 19).Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87708 × MON 89788 (PB C 35 van 31.1.2018, blz. 17).Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja FG72 (MST-FGØ72-2) (PB C 35 van 31.1.2018, blz. 15).Resolutie van 8 juni 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt11 × MIR162 × MIR604 × GA21, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van die "events" (PB C 86 van 6.3.2018, blz. 108).Resolutie van 8 juni 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen van een genetisch gemodificeerde anjer (Dianthus caryophyllus L., lijn SHD-27531-4) (PB C 86 van 6.3.2018, blz. 111).Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van de genetisch gemodificeerde mais MON 810 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 76).Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten van de genetisch gemodificeerde mais MON 810 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 80).Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van de genetisch gemodificeerde mais Bt11 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 70).Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van de genetisch gemodificeerde mais 1507 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 73).Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen 281-24-236 × 3006-210-23 × MON 88913 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 83).Resolutie van 5 april 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt11 × 59122 × MIR604 × 1507 × GA21, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de "events" Bt11, 59122, MIR604, 1507 en GA21, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 298 van 23.8.2018, blz. 34).Resolutie van 17 mei 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais DAS-40278-9, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 307 van 30.8.2018, blz. 71).Resolutie van 17 mei 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde katoen GHB119 (BCS-GHØØ5-8), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 307 van 30.8.2018, blz. 67).Resolutie van 13 september 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-68416-4, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 337 van 20.9.2018, blz. 54).Resolutie van 4 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja FG72 × A5547-127, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 55).Resolutie van 4 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-44406-6, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 60).Resolutie van 24 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais 1507 (DAS-Ø15Ø7-1), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 122).Resolutie van 24 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja 305423 × 40-3-2 (DP-3Ø5423-1 × MON-Ø4Ø32-6), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 127).Resolutie van 24 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd koolzaad MON 88302 × Ms8 × Rf3 (MON-883Ø2-9 × ACSBNØØ5-8 × ACS-BNØØ3-6), MON 88302 × Ms8 (MON-883Ø2-9 × ACSBNØØ5-8) en MON 88302 × Rf3 (MON-883Ø2-9 × ACS-BNØØ3-6), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 133).Resolutie van 1 maart 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais 59122 (DAS-59122-7), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0051).Resolutie van 1 maart 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × NK603 (MON-87427-7 × MON-89Ø34-3 × MON-ØØ6Ø3-6), en genetisch gemodificeerde mais die bestaat uit een combinatie van twee van de "events" MON 87427, MON 89034 en NK603, en tot intrekking van Besluit 2010/420/EU (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0052).Resolutie van 3 mei 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van levensmiddelen en diervoeders die zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde suikerbiet H7-1 (KM-ØØØH71-4), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0197).Resolutie van 30 mei 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais GA21 (MON-ØØØ21-9), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0221).Resolutie van 30 mei 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais 1507 × 59122 × MON 810 × NK603, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de "events" 1507, 59122, MON 810 en NK603, en tot intrekking van Beschikkingen 2009/815/EG, 2010/428/EU en 2010/432/EU, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0222).Resolutie van 24 oktober 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais NK603 × MON 810 (MON-ØØ6Ø3-6 × MON-ØØ81Ø-6) krachtens Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0416).Resolutie van 24 oktober 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × 1507 × MON 88017 × 59122 en genetisch gemodificeerde mais die twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034, 1507, MON 88017 en 59122 combineert, en tot intrekking van Besluit 2011/366/EU (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0417).
Voor nadere informatie, zie de analyse van het Instituut voor onafhankelijke effectbeoordelingen in de biotechnologie, TESTBIOTECH, blz. 3: https://www.testbiotech.org/sites/default/files/Testbiotech_Comment_Maize%205307.pdf.
Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).
Hij deed dit onder meer in zijn openingstoespraak voor de plenaire vergadering van het Europees Parlement, opgenomen in de politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie (Straatsburg, 15 juli 2014) en in zijn State of the Union van 2016 (Straatsburg, 14 september 2016).
Genetisch gemodificeerde mais MON 87403 (MON-874Ø3-1)
155k
57k
Resolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MON 87403 (MON-874Ø3-1) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D059691/02 – 2019/2523(RSP))
– gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MON 87403 (MON-874Ø3-1) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D059691/02),
– gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders(1), en met name artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3,
– gezien de stemming van 3 december 2018 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd,
– gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(2),
– gezien het advies dat op 8 maart 2018 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) is goedgekeurd en op 28 maart 2018 is gepubliceerd(3),
– gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (COM(2017)0085, COD(2017)0035),
– gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen(4),
– gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,
– gezien artikel 106, leden 2 en 3, van zijn Reglement,
A. overwegende dat Monsanto Europe SA/NV op 26 juni 2015 namens Monsanto Company, Verenigde Staten, bij de bevoegde nationale instantie van België en in overeenstemming met de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad een aanvraag heeft ingediend voor het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MON 87403 ("de aanvraag"), en overwegende dat de aanvraag eveneens betrekking had op het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit genetisch gemodificeerde mais MON 87403 voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder, met uitzondering van de teelt;
B. overwegende dat mais MON 87403 genetisch werd gemodificeerd om de biomassa en de opbrengst van de kolven te vergroten (om vervolgens als maisspil te worden geoogst) door een van een andere plantensoort (Arabidopsis thaliana) afgeleide getrunkeerde gensequentie in te brengen; overwegende dat hierdoor een eiwit tot expressie komt (AtHB17Δ113) dat een vergelijkbaar natuurlijk eiwit – verantwoordelijk voor de genregulatie en de groei van de planten – moet tegenwerken;
C. overwegende dat de bevoegde instanties gedurende de overlegperiode van drie maanden talrijke kritische opmerkingen hebben ingediend(5); overwegende dat in deze opmerkingen onder meer wordt aangevoerd dat de experimentele gegevens de bewering van een grotere opbrengst voor genetisch gemodificeerde mais MON 87403 niet ondersteunen, dat er geen conclusies mogelijk zijn over de veiligheid van de reproductieve of ontwikkelingseffecten op lange termijn van de volledige levensmiddelen- en/of diervoederketen, dat het voorstel van de aanvrager voor een milieumonitoringplan niet voldoet aan de doelstellingen als gedefinieerd in bijlage VII bij Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad(6) en – erg cruciaal – dat de verstrekte bewijzen ontoereikend worden geacht om de consument te kunnen verzekeren van de veiligheid van genetisch gemodificeerde mais MON 87403;
D. overwegende dat de EFSA weliswaar groen licht geeft in verband met de veiligheid van genetisch gemodificeerde mais MON 87403, maar dat uit een onafhankelijke analyse van de evaluatie van de EFSA blijkt dat er nog weinig inzicht is in de exacte moleculaire mechanismen van de expressie van AtHB17Δ113 en de wijze waarop dit resulteert in de vermeende beoogde effecten en eventuele neveneffecten, en dat dit verder moet worden onderzocht(7); overwegende dat het zonder volledig inzicht in de genetische modificatie niet mogelijk is de daarmee samenhangende risico's volledig te beoordelen;
E. overwegende dat uit resultaten van door de aanvrager uitgevoerde veldproeven blijkt dat de waargenomen effecten van de beoogde eigenschap, meer bepaald een grotere biomassa en opbrengst van de kolven, niet alleen erg gering zijn, maar ook onsamenhangend; overwegende dat het panel van de EFSA voor genetisch gemodificeerde organismen (het ggo-panel van de EFSA) erkent dat bekend is dat de verandering die is toe te schrijven aan de beoogde eigenschap van geringe omvang is [...] hetgeen doet vermoeden dat de uiting van de eigenschap kan afhangen van omgevingsomstandigheden tijdens de veldproeven(8);
F. overwegende dat de veldproeven alleen in de Verenigde Staten hebben plaatsgevonden; overwegende dat genetisch gemodificeerde mais MON 87403 met een vergunning om in de Unie in te voeren mogelijk zal worden geteeld in een groot aantal maisproducerende landen met erg diverse klimatologische en agronomische omstandigheden en bijkomende stressfactoren als beperkte watervoorraden of droogte; overwegende dat de effecten van deze stressfactoren en omstandigheden, waarvan het ggo-panel van de EFSA erkent dat ze een invloed kunnen hebben op de uiting van de eigenschap (en dus ook op eventuele onbedoelde effecten), onvoldoende aan bod zijn gekomen;
G. overwegende dat het ggo-panel van de EFSA paradoxaal genoeg concludeert dat uit de analyse van de samenstelling (de vergelijking van de samenstelling van genetisch gemodificeerde mais MON 87403 met een niet-genetisch gemodificeerde comparator op basis van de resultaten van de veldproeven) geen problemen aan het licht komen die verder moeten worden beoordeeld met betrekking tot de veiligheid van levensmiddelen en diervoeders en de milieueffecten, maar zich tegelijk ook afvraagt of de samenstellingsgegevens die zijn verkregen uit de veldproeven wel een grondige risicobeoordeling mogelijk maken;
H. overwegende dat de potentiële risico's van deze genetisch gemodificeerde mais voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu niet voldoende werden onderzocht door het ggo-panel van de EFSA; overwegende dat het voorstel van de Commissie om op basis van het EFSA-advies een vergunning te verlenen voor deze genetisch gemodificeerde mais onaanvaardbaar is;
I. overwegende dat een van de studies waarnaar wordt verwezen in het EFSA-advies een studie betreft waarvan de auteurs een lid van het ggo-panel van de EFSA en een wetenschapper in dienst van Syngenta zijn(9); overwegende dat werd vastgesteld dat elke verwijzing naar deze studie vervolgens werd verwijderd uit het EFSA-advies en dat de EFSA hierover opmerkt dat de verwijdering ervan geen wezenlijke invloed heeft op de inhoud of de resultaten(10);
J. overwegende dat het Parlement verheugd is over het nieuws dat de uitvoerend directeur van de EFSA heeft verklaard ervoor te zullen zorgen dat EFSA-personeelsleden in de toekomst geen medeauteur meer mogen zijn van wetenschappelijke publicaties die zijn opgesteld in samenwerking met wetenschappers die banden met de industrie hebben, om te vermijden dat de perceptie van ongepaste nabijheid tot de industrie ontstaat en om het vertrouwen van de consument in het voedselveiligheidssysteem van de Unie te vergroten(11); overwegende dat het van uiterst groot belang is dat alle door de EFSA bij haar werkzaamheden gebruikte studies duidelijk worden vermeld in de lijst van bronnen;
K. overwegende dat de stemming van 3 december 2018 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden;
L. overwegende dat de Commissie zowel in de toelichting van haar wetgevingsvoorstel van 22 april 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 wat betreft de mogelijkheid voor de lidstaten om het gebruik van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders op hun grondgebied te beperken of te verbieden, als in de toelichting van het wetgevingsvoorstel van 14 februari 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011, haar ongenoegen heeft laten blijken over het feit dat vergunningsbesluiten sinds de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1829/2003 worden vastgesteld door de Commissie zonder gesteund te worden door het advies van het Comité van lidstaten, en dat de terugzending van het dossier naar de Commissie met het oog op een definitief besluit, bedoeld als uitzondering voor de procedure in zijn geheel, de norm is geworden voor de besluitvorming rond het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders; overwegende dat Commissievoorzitter Juncker meermaals zijn ongenoegen heeft geuit over het povere democratisch gehalte van die werkwijze(12);
M. overwegende dat het Parlement het wetgevingsvoorstel van 22 april 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 op 28 oktober 2015 in eerste lezing heeft verworpen(13), en de Commissie heeft verzocht het voorstel in te trekken en een nieuw voorstel in te dienen;
1. is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie een overschrijding inhoudt van de uitvoeringsbevoegdheden waarin is voorzien in Verordening (EG) nr. 1829/2003;
2. is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, doordat het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad(14) zijn vastgesteld de basis te leggen voor het waarborgen van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd;
3. verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken;
4. herhaalt zich te willen inzetten om vooruitgang te boeken met betrekking tot het voorstel van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011; vraagt de Raad dringend werk te maken van zijn behandeling van dat Commissievoorstel;
5. verzoekt de Commissie elk uitvoeringsbesluit met betrekking tot vergunningsaanvragen voor ggo's op te schorten totdat de vergunningsprocedure zodanig is herzien dat de tekortkomingen van de huidige procedure, die inadequaat is gebleken, zijn weggewerkt;
6. verzoekt de Commissie voorstellen voor ggo-vergunningen in te trekken als het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid geen advies uitbrengt, zowel voor gebruik in de teelt als voor gebruik als levensmiddel en diervoeder;
7. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
Beoordeling van de genetisch gemodificeerde mais MON 87403 met het oog op gebruik als levensmiddel en diervoeder, invoer en verwerking overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 (aanvraag EFSA‐GMO‐BE‐2015‐125), https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/full/10.2903/j.efsa.2018.5225
––––––––––––––––––––––––––– – Resolutie van 16 januari 2014 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het in de handel brengen voor de teelt, overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad, van een maisproduct (Zea mays L., lijn 1507), genetisch gemodificeerd met het oog op resistentie tegen bepaalde schadelijke schubvleugelige insecten (PB C 482 van 23.12.2016, blz. 110).Resolutie van 16 december 2015 over Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2279 van de Commissie van 4 december 2015 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais NK603 × T25 (PB C 399 van 24.11.2017, blz. 71).Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87705 × MON 89788 (PB C 35 van 31.1.2018, blz. 19).Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87708 × MON 89788 (PB C 35 van 31.1.2018, blz. 17).Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja FG72 (MST-FGØ72-2) (PB C 35 van 31.1.2018, blz. 15).Resolutie van 8 juni 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt11 × MIR162 × MIR604 × GA21, en genetisch gemodificeerde maïssoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van die "events" (PB C 86 van 6.3.2018, blz. 108).Resolutie van 8 juni 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen van een genetisch gemodificeerde anjer (Dianthus caryophyllus L., lijn SHD-27531-4) (PB C 86 van 6.3.2018, blz. 111).Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van de genetisch gemodificeerde mais MON 810 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 76).Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten van de genetisch gemodificeerde mais MON 810 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 80).Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van de genetisch gemodificeerde mais Bt11 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 70).Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van de genetisch gemodificeerde mais 1507 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 73).Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen 281-24-236 × 3006-210-23 × MON 88913 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 83).Resolutie van 5 april 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt11 × 59122 × MIR604 × 1507 × GA21, en genetisch gemodificeerde maïssoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de "events" Bt11, 59122, MIR604, 1507 en GA21, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 298 van 23.8.2018, blz. 34).Resolutie van 17 mei 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais DAS-40278-9, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 307 van 30.8.2018, blz. 71).Resolutie van 17 mei 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde katoen GHB119 (BCS-GHØØ5-8), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 307 van 30.8.2018, blz. 67).Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja DAS-68416-4, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 337 van 20.9.2018, blz. 54).Resolutie van 4 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja FG72 × A5547-127, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 55).Resolutie van 4 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-44406-6, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 60).Resolutie van 24 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais 1507 (DAS-Ø15Ø7-1), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 122).Resolutie van 24 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja 305423 × 40-3-2 (DP-3Ø5423-1 × MON-Ø4Ø32-6), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 127).Resolutie van 24 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd koolzaad MON 88302 × Ms8 × Rf3 (MON-883Ø2-9 × ACSBNØØ5-8 × ACS-BNØØ3-6), MON 88302 × Ms8 (MON-883Ø2-9 × ACSBNØØ5-8) en MON 88302 × Rf3 (MON-883Ø2-9 × ACS-BNØØ3-6), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 133).Resolutie van 1 maart 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais 59122 (DAS-59122-7), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0051).Resolutie van 1 maart 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × NK603 (MON-87427-7 × MON-89Ø34-3 × MON-ØØ6Ø3-6), en genetisch gemodificeerde mais die bestaat uit een combinatie van twee van de "events" MON 87427, MON 89034 en NK603, en tot intrekking van Besluit 2010/420/EU (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0052).Resolutie van 3 mei 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van levensmiddelen en diervoeders die zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde suikerbiet H7-1 (KM-ØØØH71-4), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0197).Resolutie van 30 mei 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais GA21 (MON-ØØØ21-9), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0221).Resolutie van 30 mei 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais 1507 × 59122 × MON 810 × NK603, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de "events" 1507, 59122, MON 810 en NK603, en tot intrekking van Beschikkingen 2009/815/EG, 2010/428/EU en 2010/432/EU, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0222).Resolutie van 24 oktober 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais NK603 × MON 810 (MON-ØØ6Ø3-6 × MON-ØØ81Ø-6) krachtens Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0416).Resolutie van 24 oktober 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × 1507 × MON 88017 × 59122 en genetisch gemodificeerde mais die twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034, 1507, MON 88017 en 59122 combineert, en tot intrekking van Besluit 2011/366/EU (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0417).
Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1).
Commentaar van Testbiotech over het wetenschappelijk advies van het ggo-panel van de EFSA inzake de beoordeling door Monsanto van genetisch gemanipuleerde mais MON 87403 met het oog op gebruik als levensmiddel en diervoeder, invoer en verwerking, 2018: https://www.testbiotech.org/node/2210
Voor de details, zie het commentaar van Testbiotech over het wetenschappelijk advies van het ggo-panel van de EFSA inzake de beoordeling door Monsanto van genetisch gemanipuleerde mais MON 87403 met het oog op gebruik als levensmiddel en diervoeder, invoer en verwerking, 2018: https://www.testbiotech.org/node/2210
Hij deed dit onder meer in zijn openingstoespraak voor de plenaire zitting van het Europees Parlement, opgenomen in de politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie (Straatsburg, 15 juli 2014) of in zijn State of the Union van 2016 (Straatsburg, 14 september 2016).
Resolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde katoen GHB614 × LLCotton25 × MON 15985 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D059692/02 – 2019/2524(RSP))
– gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde katoen GHB614 × LLCotton25 × MON 15985 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D059692/02),
– gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders(1), en met name artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3,
– gezien de stemming van 3 december 2018 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd,
– gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(2),
– gezien het advies dat op 7 maart 2018 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) is goedgekeurd en op 20 april 2018 is gepubliceerd(3),
– gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (COM(2017)0085, COD(2017)0035),
– gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen(4),
– gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,
– gezien artikel 106, leden 2 en 3, van zijn Reglement,
A. overwegende dat Bayer CropScience AG op 11 februari 2011 overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 bij de nationale bevoegde instantie van Nederland een aanvraag voor verlening van een vergunning heeft ingediend voor het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde katoen GHB614 × LLCotton25 × MON 15985 en de subcombinatie LLCotton25 × MON 15985 ("de aanvraag"); overwegende dat de aanvraag ook betrekking had op het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde katoen GHB614 × LLCotton25 × MON 15985 en de subcombinatie LLCotton25 × MON 15985 in producten die er geheel of gedeeltelijk uit bestaan voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder, met uitzondering van de teelt;
B. overwegende dat de EFSA op 7 maart 2018 een gunstig advies met betrekking tot de aanvraag heeft uitgebracht;
C. overwegende dat genetisch gemodificeerde katoen GHB614 × LLCotton25 × MON 15985 het 2mEPSPS-eiwit tot expressie brengt, waardoor deze katoen tolerant is voor op glyfosaat gebaseerde herbiciden, het PAT-eiwit tot expressie brengt, waardoor hij tolerant is voor op glufosinaat-ammonium gebaseerde herbiciden, en het Cry1Ac- en het Cry1Ab2-eiwit tot expressie brengt, die bescherming bieden tegen bepaalde schadelijke schubvleugelige insecten; dat het gewas bovendien eiwitten produceert die resistentie veroorzaken tegen antibiotica (NPTII en AAD);
D. overwegende dat de menselijke consumptie van katoenzaadolie in Europa wel relatief beperkt is, maar dat deze olie kan worden aangetroffen in een grote verscheidenheid aan levensmiddelen, waaronder dressings, mayonaise, banketbakkerswaren, chocoladepasta en chips(5);
E. overwegende dat katoen voornamelijk aan dieren wordt gevoerd in de vorm van katoenzaadkoeken en katoenzaadmeel of als volvet katoenzaad(6);
Residuen en componenten van de complementaire herbiciden
F. overwegende dat de toepassing van de complementaire herbiciden, in dit geval glyfosaat en glufosinaat, behoort tot de gangbare landbouwpraktijken bij de teelt van herbicideresistente gewassen en dat daarom te verwachten valt dat zij zullen worden blootgesteld zowel aan hogere als aan herhaalde doses, hetgeen niet alleen zal leiden tot een grotere aanwezigheid van residuen in de oogst, en dus in het ingevoerde product, maar ook van invloed kan zijn op de samenstelling van het genetisch gemodificeerde gewas en op de agronomische eigenschappen ervan;
G. overwegende dat het gebruik van glufosinaat in de Unie sinds 1 augustus 2018 niet langer is toegestaan, aangezien het is ingedeeld als toxisch ten aanzien van de voortplanting en dus valt onder de uitsluitingscriteria van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad(7);
H. overwegende dat nog steeds niet alle vragen over de kankerverwekkende eigenschappen van glyfosaat beantwoord zijn; overwegende dat de EFSA in november 2015 tot de conclusie is gekomen dat het onwaarschijnlijk is dat deze stof kankerverwekkend zou zijn, en dat het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) in maart 2017 heeft besloten dat het niet gerechtvaardigd is de stof als zodanig in te delen; overwegende dat het Internationaal Agentschap voor kankeronderzoek van de Wereldgezondheidsorganisatie daarentegen glyfosaat in 2015 heeft ingedeeld als waarschijnlijk kankerverwekkend voor mensen;
I. overwegende dat volgens het EFSA-panel voor gewasbeschermingsmiddelen en residuen daarvan geen conclusies kunnen worden getrokken over de veiligheid van residuen die afkomstig zijn van het besproeien van genetisch gemodificeerde gewassen met glyfosaatpreparaten(8); overwegende dat toevoegingsmiddelen en mengsels daarvan die in commerciële glyfosaatsproeistoffen worden gebruikt, giftiger kunnen zijn dan de werkzame stof alleen(9);
J. overwegende dat de Unie al een toevoegingsmiddel van glyfosaat dat bekend staat als POE-tallowamine van de markt gehaald heeft vanwege bezorgdheid over de giftige eigenschappen ervan; overwegende dat problematische additieven en mengsels echter nog steeds kunnen worden toegestaan in de landen waar deze genetisch gemodificeerde katoen wordt geteeld (momenteel Japan);
K. overwegende dat gegevens over de hoeveelheden residuen van bestrijdingsmiddelen en hun metabolieten essentieel zijn voor een grondige risicobeoordeling van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen; overwegende dat residuen die afkomstig zijn van besproeiing met herbiciden, worden beschouwd als een kwestie die niet onder de bevoegdheid valt van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen; overwegende dat het effect van besproeiing van het genetisch gemodificeerde katoen met herbiciden niet beoordeeld is, en evenmin het cumulatieve effect van besproeiing zowel met glyfosaat als met glufosinaat;
L. overwegende dat de lidstaten wettelijk niet verplicht zijn om glyfosaat of residuen van glufosinaat op ingevoerd katoen te meten om naleving te garanderen van de maximumgehalten aan residuen in het kader van het in 2019, 2020 en 2021 uit te voeren gecoördineerd meerjarig controleprogramma van de Unie(10); overwegende dat het meest recente verslag van de Europese Unie over bestrijdingsmiddelenresiduen in levensmiddelen, dat is opgesteld door de EFSA en gebaseerd is op de resultaten van het gecoördineerd meerjarig programma en de afzonderlijke programma's van de lidstaten, geen informatie bevat over de naleving, wat katoen betreft, van de maximumgehalten aan residuen van welk bestrijdingsmiddel ook(11); overwegende dat volgens de recentste gegevens dus niet bekend is of de glyfosaat- of glufosinaatresiduen op genetisch gemodificeerde katoen GHB614 × LLCotton25 × MON 15985 voldoen aan de maximumwaarden voor residuen in de Unie;
Aanwezigheid van de toxische stof gossypol
M. overwegende dat gossypol een natuurlijk voorkomend toxisch bestanddeel van katoen is; overwegende dat de aanwezigheid van het EPSPS-eiwit kan leiden tot een hoger gehalte aan gossypol in genetisch gemodificeerde gewassen die dit eiwit bevatten(12); overwegende dat het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen heeft geconstateerd dat het vrije gossypol in ruwe katoenzaden van genetisch gemodificeerde katoen GHB614 x LLCotton25 x MON15985 hoger lag dan in de niet-genetisch gemodificeerde comparator (respectievelijk 7 200 mg/kg en 6 000 mg/kg)(13), waarbij beide hoger lagen dan de wettelijke maximumwaarde van 5 000 die in Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad is vastgesteld voor diervoeding(14);
N. overwegende dat volgens een studie uit 2014 met als titel "Gossypol Toxicity from Cottonseed Products" het meest voorkomende toxische effect bij dieren de aantasting is van de voortplanting bij mannetjes en wijfjes, met als gevolg grote economische verliezen voor de veesector, alsmede een effect op de immuunfunctie, waardoor de resistentie van een dier voor infecties vermindert en de doeltreffendheid van vaccins wordt aangetast(15); overwegende dat het EFSA-panel voor contaminanten in de voedselketen gossypol heeft beschreven als een ongewenste stof in diervoeding(16);
O. overwegende dat het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen stelt dat het hogere gossypolgehalte in katoenzaad van genetisch gemodificeerde katoen GHB614 x LLCotton25 x MON15985 in vergelijking met de niet-genetisch gemodificeerde comparator in de praktijk geen veiligheidsrisico oplevert voor dieren en mensen, omdat i) het maximumgehalte aan vrij gossypol door Europese wetgeving wordt gereguleerd en ii) gebleekte en geraffineerde katoenzaadolie, alsmede bloem van katoenzaad, die rechtstreeks door de mens kunnen worden geconsumeerd, in wezen vrij zijn van gossypol(17); overwegende dat de EFSA geen beoordeling heeft uitgevoerd van katoenzaadolie (voor menselijke consumptie) en katoenzaadmeel (voor diervoeding), zoals aanbevolen in het huidige consensusdocument van de OESO inzake de samenstelling van nieuwe katoenrassen; overwegende dat de stelling dat gossypol overeenkomstig de wetgeving van de Unie onderworpen is aan wettelijke maximumwaarden, onvoldoende garanties biedt dat genetisch gemodificeerde katoen GHB614 x LLCotton25 × MON15985 veilig is voor consumptie;
Cry-eiwitten en verband met allergische reacties
P. overwegende dat GHB614 x LLCotton25 x MON15985 twee Bt-toxinen (het Cry1Ac- en het Cry1Ab2-eiwit) tot expressie brengt, die bescherming bieden tegen bepaalde schadelijke schubvleugelige insecten; overwegende dat Cry1-eiwitten zijn erkend als proteïnen met adjuvans-eigenschappen, d.w.z. dat zij mogelijk de allergene eigenschappen van andere levensmiddelen kunnen versterken, maar dat dit niet door de EFSA is geanalyseerd;
Q. overwegende dat in een wetenschappelijke studie uit 2017 over de mogelijke gevolgen voor de gezondheid van Bt-toxinen en residuen die afkomstig zijn van besproeiing met complementaire herbiciden is geconcludeerd dat er speciale aandacht moet worden besteed aan de residuen van herbiciden en de interactie daarvan met Bt-toxinen(18); overwegende dat dit niet door de EFSA is onderzocht;
Antibioticaresistentie
R. dat GHB614 x LLcotton25 x MON15985 bovendien eiwitten produceert die resistentie veroorzaken tegen antibiotica (NPTII en AAD); overwegende dat NPT11 resistentie veroorzaakt tegen neomycine en kanamycine; overwegende dat AAD resistentie veroorzaakt tegen streptomycine; overwegende dat al deze antimicrobiële stoffen door de WHO aangemerkt zijn als uiterst belangrijk ("critically important")(19);
S. overwegende dat krachtens artikel 4, lid 2, van Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad(20) bij het verrichten van een milieurisicobeoordeling in het bijzonder moet worden gelet op genetisch gemodificeerde organismen die genen bevatten welke resistentie tegen bij medische of veterinaire behandelingen gebruikte antibiotica tot expressie brengen, met als algemene doelstelling het identificeren en geleidelijk elimineren van antibioticaresistentiemerkers in genetisch gemodificeerde organismen die mogelijk negatieve effecten op de volksgezondheid en het milieu hebben;
T. overwegende dat het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen in een advies van 2004 het gebruik heeft onderzocht van antibioticaresistentiemerkers bij de selectie van transgene events in gewassen, omdat de vrees bestaat dat het gebruik van deze merkers kan leiden tot een verhoogde resistentie tegen antibiotica bij mensen en dieren als gevolg van genoverdracht van genetisch gemodificeerde gewassen naar bacteriën;
U. overwegende dat het AAD-gen volgens dit advies van 2004 behoort tot groep II van antibioticaresistente genen, die beperkt moeten worden tot gebruik in het kader van veldproeven en niet aanwezig mogen zijn in genetisch gemodificeerde gewassen die in de handel mogen worden gebracht(21);
Opmerkingen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten
V. overwegende dat de bevoegde instanties gedurende de overlegperiode van drie maanden talrijke kritische opmerkingen hebben ingediend, onder andere, maar niet uitsluitend, met betrekking tot de hierboven uiteengezette kwesties(22);
Gebrek aan democratie in het besluitvormingsproces
W. overwegende dat de stemming van 3 december 2018 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden;
X. overwegende dat de Commissie zowel in de toelichting van haar wetgevingsvoorstel van 22 april 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 wat betreft de mogelijkheid voor de lidstaten om het gebruik van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders op hun grondgebied te beperken of te verbieden, als in de toelichting van het wetgevingsvoorstel van 14 februari 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011, haar ongenoegen heeft laten blijken over het feit dat vergunningsbesluiten sinds de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1829/2003 worden vastgesteld door de Commissie zonder gesteund te worden door het advies van het Comité van lidstaten, en dat de terugzending van het dossier naar de Commissie met het oog op een definitief besluit, bedoeld als uitzondering voor de procedure in zijn geheel, de norm is geworden voor de besluitvorming rond het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders; overwegende dat Commissievoorzitter Juncker meermaals zijn ongenoegen heeft geuit over het povere democratisch gehalte van die werkwijze(23);
Y. overwegende dat het Parlement het wetgevingsvoorstel van 22 april 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 op 28 oktober 2015 in eerste lezing heeft verworpen(24), en de Commissie heeft verzocht het voorstel in te trekken en een nieuw voorstel in te dienen;
1. is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie een overschrijding inhoudt van de uitvoeringsbevoegdheden waarin is voorzien in Verordening (EG) nr. 1829/2003;
2. verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken;
3. verzoekt de Commissie geen enkele vergunning te verlenen voor de invoer voor gebruik als levensmiddel of als diervoeder van genetisch gemodificeerde gewassen die tolerant zijn gemaakt voor een herbicide dat niet is toegestaan voor gebruik binnen de Unie, in dit geval glufosinaat;
4. verzoekt de Commissie geen enkele vergunning te verlenen voor herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen zonder dat er een volledige beoordeling is verricht van de residuen die afkomstig zijn van besproeiing met de complementaire herbiciden en hun commerciële toepassingen in de landen waar ze worden geteeld;
5. verzoekt de Commissie de risicobeoordeling van de toepassing van complementaire herbiciden en hun residuen volledig op te nemen in de risicobeoordeling van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen, ongeacht of het genetisch gemodificeerde gewas bestemd is voor teelt in de Unie of bedoeld is voor de invoer in de Unie voor gebruik als levensmiddel en diervoeder;
6. verzoekt de Commissie geen vergunning te verlenen voor genetisch gemodificeerde gewassen die antimicrobieel resistente genen bevatten;
7. herhaalt zich te willen inzetten om vooruitgang te boeken met betrekking tot het voorstel van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011; vraagt de Raad dringend werk te maken van zijn behandeling van dat Commissievoorstel;
8. verzoekt de Commissie elk uitvoeringsbesluit met betrekking tot vergunningsaanvragen voor ggo's op te schorten totdat de vergunningsprocedure zodanig is herzien dat de tekortkomingen van de huidige procedure, die inadequaat is gebleken, zijn weggewerkt;
9. verzoekt de Commissie voorstellen voor ggo-vergunningen in te trekken als het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid geen advies uitbrengt, zowel voor gebruik in de teelt als voor gebruik als levensmiddel en diervoeder;
10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.
Assessment of genetically modified cotton GHB614 × LLCotton25 × MON 15985 for food and feed uses, under Regulation (EC) No 1829/2003 (application EFSA‐GMO‐NL‐2011‐94), https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/5213
––––––––––––––––––––––––––– – Resolutie van 16 januari 2014 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het in de handel brengen voor de teelt, overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad, van een maisproduct (Zea mays L., lijn 1507), genetisch gemodificeerd met het oog op resistentie tegen bepaalde schadelijke schubvleugelige insecten (PB C 482 van 23.12.2016, blz. 110).Resolutie van 16 december 2015 over Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2279 van de Commissie van 4 december 2015 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais NK603 × T25 (PB C 399 van 24.11.2017, blz. 71).Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87705 × MON 89788 (PB C 35 van 31.1.2018, blz. 19).Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87708 × MON 89788 (PB C 35 van 31.1.2018, blz. 17).Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja FG72 (MST-FGØ72-2) (PB C 35 van 31.1.2018, blz. 15).Resolutie van 8 juni 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt11 × MIR162 × MIR604 × GA21, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van die "events" (PB C 86 van 6.3.2018, blz. 108).Resolutie van 8 juni 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen van een genetisch gemodificeerde anjer (Dianthus caryophyllus L., lijn SHD-27531-4) (PB C 86 van 6.3.2018, blz. 111).Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van de genetisch gemodificeerde mais MON 810 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 76).Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten van de genetisch gemodificeerde mais MON 810 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 80).Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van de genetisch gemodificeerde mais Bt11 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 70).Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van de genetisch gemodificeerde mais 1507 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 73).Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen 281-24-236 × 3006-210-23 × MON 88913 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 83).Resolutie van 5 april 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt11 × 59122 × MIR604 × 1507 × GA21, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de "events" Bt11, 59122, MIR604, 1507 en GA21, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 298 van 23.8.2018, blz. 34).Resolutie van 17 mei 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais DAS-40278-9, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 307 van 30.8.2018, blz. 71).Resolutie van 17 mei 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde katoen GHB119 (BCS-GHØØ5-8), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 307 van 30.8.2018, blz. 67).Resolutie van 13 september 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-68416-4, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 337 van 20.9.2018, blz. 54).Resolutie van 4 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja FG72 × A5547-127, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 55).Resolutie van 4 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-44406-6, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 60).Resolutie van 24 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais 1507 (DAS-Ø15Ø7-1), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 122).Resolutie van 24 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja 305423 × 40-3-2 (DP-3Ø5423-1 × MON-Ø4Ø32-6), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 127).Resolutie van 24 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd koolzaad MON 88302 × Ms8 × Rf3 (MON-883Ø2-9 × ACSBNØØ5-8 × ACS‑BNØØ3-6), MON 88302 × Ms8 (MON-883Ø2-9 × ACSBNØØ5-8) en MON 88302 × Rf3 (MON-883Ø2-9 × ACS-BNØØ3-6), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 133).Resolutie van 1 maart 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais 59122 (DAS-59122-7), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0051).Resolutie van 1 maart 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × NK603 (MON-87427-7 × MON-89Ø34-3 × MON-ØØ6Ø3-6), en genetisch gemodificeerde mais die bestaat uit een combinatie van twee van de "events" MON 87427, MON 89034 en NK603, en tot intrekking van Besluit 2010/420/EU (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0052).Resolutie van 3 mei 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van levensmiddelen en diervoeders die zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde suikerbiet H7-1 (KM-ØØØH71-4), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0197).Resolutie van 30 mei 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais GA21 (MON-ØØØ21-9), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0221).Resolutie van 30 mei 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais 1507 × 59122 × MON 810 × NK603, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de "events" 1507, 59122, MON 810 en NK603, en tot intrekking van Beschikkingen 2009/815/EG, 2010/428/EU en 2010/432/EU, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0222).Resolutie van 24 oktober 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais NK603 × MON 810 (MON-ØØ6Ø3-6 × MON-ØØ81Ø-6) krachtens Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0416).Resolutie van 24 oktober 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × 1507 × MON 88017 × 59122 en genetisch gemodificeerde mais die twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034, 1507, MON 88017 en 59122 combineert, en tot intrekking van Besluit 2011/366/EU (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0417).
Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).
Conclusie van de EFSA over de intercollegiale toetsing van de pesticide-risicobeoordeling van de werkzame stof glyfosaat. EFSA Journal 2015;13 (11):4302, http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.2903/j.efsa.2015.4302/epdf
Uitvoeringsverordening (EU) 2018/555 van de Commissie van 9 april 2018 inzake een in 2019, 2020 en 2021 uit te voeren gecoördineerd meerjarig controleprogramma van de Unie tot naleving van de maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen en ter beoordeling van de blootstelling van de consument aan bestrijdingsmiddelenresiduen in en op levensmiddelen van plantaardige en dierlijke oorsprong (PB L 92 van 10.4.2018, blz. 6).
In Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PB L 140 van 30.5.2002, blz. 10) wordt een maximumgehalte aan gossypol in katoenzaad (als voedermiddel) vastgesteld van 5 000 mg/kg. https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:02002L0032-20131227
Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1).
Hij deed dit onder meer in zijn openingstoespraak voor de plenaire zitting van het Europees Parlement, opgenomen in de politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie (Straatsburg, 15 juli 2014) of in zijn State of the Union van 2016 (Straatsburg, 14 september 2016).
– gezien zijn eerdere resoluties over Venezuela, en met name zijn resolutie van 3 mei 2018 over de verkiezingen in Venezuela(1), zijn resolutie van 5 juli 2018 over de migratiecrisis en de humanitaire situatie in Venezuela en aan de grenzen van het land met Colombia en Brazilië(2) en zijn resolutie van 25 oktober 2018 over de situatie in Venezuela(3),
– gezien de verklaring van 26 januari 2019 van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid (VV/HV) namens de EU over de situatie in Venezuela,
– gezien de verklaring van de VV/HV van 10 januari 2019 namens de EU,
– gezien het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof,
– gezien de grondwet van Venezuela, en met name artikel 233 daarvan,
– gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat er bij de verkiezingen die op 20 mei 2018 werden gehouden, niet aan de minimale internationale normen voor een geloofwaardig verkiezingsproces is voldaan en politiek pluralisme, democratie, transparantie en de rechtsstaat met voeten zijn getreden; overwegende dat de EU, samen met andere regionale organisaties en democratische landen, noch die verkiezingen noch de autoriteiten die via dit onwettige proces aan de macht zijn gekomen, heeft erkend;
B. overwegende dat Nicolás Maduro op 10 januari 2019 voor het Venezolaanse hooggerechtshof op onrechtmatige wijze en in overtreding van de grondwettelijke orde de presidentiele macht heeft gegrepen;
C. overwegende dat de wettig en democratisch gekozen voorzitter van de Nationale Vergadering, Juan Guaidó, op 23 januari 2019 werd beëdigd als interim-president van Venezuela overeenkomstig artikel 233 van de Venezolaanse grondwet;
D. overwegende dat er de afgelopen dagen protesten en massale demonstraties hebben plaatsgevonden in Venezuela; overwegende dat er volgens meldingen bij demonstraties en onlusten tientallen gewonden en enkele honderden doden zijn gevallen; overwegende dat er nog altijd sprake is van slachtoffers en ernstige mensenrechtenschendingen als gevolg van gewelddadig optreden tegen en onderdrukking van sociale protesten, illegale invallen, willekeurige arrestaties, onder meer van 70 minderjarigen, en stigmatisering en vervolging van oppositieactivisten; overwegende dat de afgelopen week is opgeroepen tot nieuwe protesten;
E. overwegende dat de EU herhaaldelijk heeft aangedrongen op herstel van de democratie en de rechtsstaat in Venezuela via een geloofwaardig politiek proces;
F. overwegende dat het Europees Parlement in 2017 zijn Sacharovprijs voor de vrijheid van denken heeft toegekend aan de democratische oppositie en politieke gevangenen in Venezuela;
G. overwegende dat de Venezolaanse bevolking kampt met een ongekende sociale, economische en democratische crisis, dat meer dan 3 miljoen mensen het land hebben verlaten en dat de inflatie is opgelopen tot 1 650 000 %;
H. overwegende dat internationale en regionale partners, met inbegrip van de EU, hebben toegezegd te helpen om de voorwaarden te scheppen voor een vreedzaam, geloofwaardig en inclusief politiek proces waar alle relevante Venezolaanse actoren aan deelnemen; overwegende dat de EU er opnieuw op heeft gewezen dat zij bereid is de communicatiekanalen open te houden;
I. overwegende dat Nicolás Maduro, in antwoord op de oproep die de VV/HV namens de EU deed om zo snel mogelijk vrije, transparante en geloofwaardige presidentsverkiezingen te houden, de mogelijkheid van nieuwe presidentsverkiezingen publiekelijk heeft afgewezen;
1. erkent dhr. Guaidó als de legitieme interim-president van de Bolivariaanse Republiek Venezuela overeenkomstig de Venezolaanse grondwet, zoals bepaald in artikel 233 daarvan, en spreekt zijn volledige steun uit voor diens routekaart;
2. dringt erop aan dat de VV/HV tezamen met de lidstaten een krachtig en eensluidend standpunt inneemt en Juan Guaidó erkent als enige legitieme interim-president van het land totdat er nieuwe vrije, transparante en geloofwaardige verkiezingen kunnen worden uitgeschreven, teneinde de democratie te herstellen; is ingenomen met het feit dat de nieuwe interim-president reeds door vele democratische staten is erkend;
3. dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan om, indien dit besluit wordt bekrachtigd, dienovereenkomstig te handelen en de door de wettige autoriteiten benoemde vertegenwoordigers officieel te erkennen;
4. veroordeelt met klem het geweld, dat heeft geleid tot doden en gewonden; spreekt zijn solidariteit uit met de Venezolaanse bevolking en betuigt zijn oprechte medeleven aan de familieleden en vrienden van de slachtoffers; dringt er bij de de facto Venezolaanse autoriteiten op aan een eind te maken aan de mensenrechtenschendingen, de daders ter verantwoording te roepen, en erop toe te zien dat alle fundamentele vrijheden en mensenrechten volledig worden geëerbiedigd;
5. veroordeelt de detentie van meerdere journalisten die de situatie in Venezuela volgen en roept op tot hun onmiddellijke vrijlating;
6. verwerpt elk voorstel of elke poging om de crisis door middel van geweld op te lossen;
7. spreekt nogmaals zijn volledige steun uit voor de Nationale Vergadering, het enige legitieme democratische orgaan van Venezuela, waarvan de bevoegdheden moeten worden hersteld en geëerbiedigd, waaronder de prerogatieven en de veiligheid van haar leden;
8. staat volledig achter de oproep van de secretaris-generaal van de VN om een onafhankelijk en volledig onderzoek uit te voeren naar de gepleegde moorden, in overeenstemming met zijn eerdere aangenomen resoluties;
9. roept de VV/HV op om in samenwerking met de landen van de regio en andere belangrijke actoren een contactgroep op te richten, zoals vermeld in de conclusies van de Raad van 15 oktober 2018, die zou kunnen bemiddelen teneinde tot een overeenkomst te komen om vrije, transparante en geloofwaardige verkiezingen uit te schrijven op basis van een overeengekomen kalender, gelijke voorwaarden voor alle actoren, transparantie en internationale waarneming;
10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de rechtmatige tijdelijke president alsook de Nationale Vergadering van de Bolivariaanse Republiek Venezuela, de regeringen en parlementen van de Groep van Lima, de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering en de secretaris-generaal van de Organisatie van Amerikaanse Staten.
– gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name de artikelen 7, 8, 9, 11, 12, 39, 42, 101 t/m 109 en 174,
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name de artikelen 35, 37 en 38,
– gezien het verslag van de Commissie van 18 juni 2018 over het mededingingsbeleid in 2017 (COM(2018)0482) en het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie van dezelfde datum,
– gezien Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard(1),
– gezien Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen(2) (EG-verordening inzake concentraties),
– gezien het Witboek van de Commissie "Naar een effectievere EU-concentratiecontrole" van 9 juli 2014 (COM(2014)0449),
– gezien het voorstel van de Commissie van 22 maart 2017 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot toekenning van bevoegdheden aan de mededingingsautoriteiten van de lidstaten voor een doeltreffendere handhaving en ter waarborging van de goede werking van de interne markt (COM(2017)0142) (de ECN+-richtlijn),
– gezien de mededeling van de Commissie van 19 juli 2016 betreffende het begrip "staatssteun" in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C(2016)2946),
– gezien zijn resolutie van 5 februari 2014 over EU-samenwerkingsovereenkomsten betreffende de handhaving van het mededingingsbeleid – de toekomst(3),
– gezien de relevante regels, richtsnoeren, besluiten, resoluties, mededelingen en documenten van de Commissie over mededinging,
– gezien zijn resoluties van 19 april 2018(4) en 14 februari 2017(5) over de jaarverslagen over het EU-mededingingsbeleid in 2017, respectievelijk 2016,
– gezien zijn studie van juli 2018 "Competition issues in the area of financial technology (FinTech)", geschreven in opdracht van de werkgroep mededinging van de Commissie economische en monetaire zaken,
– gezien de antwoorden van de Commissie op de schriftelijke vragen E-000344-16, E-002666-16 en E-002112-16,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 december 2018 inzake het verslag van de Commissie van 18 juni 2018 over het mededingingsbeleid 2017,
– gezien het eindverslag van de Commissie van 10 mei 2017 over sectoronderzoek naar e-commerce (COM(2017)0229),
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie internationale handel en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8‑0474/2018),
A. overwegende dat het mededingingsbeleid al meer dan 60 jaar bestaat en dat een krachtig en doeltreffend EU-mededingingsbeleid altijd een hoeksteen van het Europees project is geweest;
B. overwegende dat belastingontduiking en belastingontwijking tot oneerlijke mededinging leiden, die met name nadelig is voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s);
C. overwegende dat witwassen, belastingontwijking en belastingontduiking de eerlijke verdeling van de belastinginkomsten in de lidstaten ondermijnen en zo de mededinging op de interne markt verstoren;
D. overwegende dat grootschalige belastingontwijking door zeer vermogende particulieren en bedrijven niet alleen de gewone belastingbetaler, de overheidsfinanciën en de sociale uitgaven schaadt, maar ook een bedreiging vormt voor goed bestuur, de macro-economische stabiliteit, de sociale cohesie en het vertrouwen van het publiek in de instellingen van de Unie en de lidstaten;
E. overwegende dat sommige regeringen en rechtsgebieden, waaronder ook enkele in de EU, zich hebben gespecialiseerd in of zich inlaten met het opzetten van mededingingsverstorende preferentiële belastingregelingen ten gunste van multinationale ondernemingen en zeer vermogende particulieren, die feitelijk geen economische substantie in deze rechtsgebieden hebben, maar er slechts worden vertegenwoordigd door schijnvennootschappen;
1. is van mening dat een mededingingsbeleid dat gebaseerd is op gelijke voorwaarden in alle sectoren een hoeksteen van de Europese sociale markteconomie is en een sleutelrol vervult bij het waarborgen van de goede werking van de interne markt; is ingenomen met het verslag van de Commissie over het mededingingsbeleid 2017 en met haar inspanningen en activiteiten die gericht zijn op de daadwerkelijke toepassing van de mededingingsregels in de Unie ten bate van alle EU-burgers, met name die in een zwakke positie als consument; verzoekt de Commissie bovendien te blijven zorgen voor de volledige handhaving van de mededingingsregels van de EU, met bijzondere aandacht voor de moeilijkheden waarmee kmo's worden geconfronteerd, en te voorkomen dat deze regels in de lidstaten ongelijk worden toegepast;
2. is ingenomen met de gestructureerde dialoog met de commissaris voor Mededinging en met de inspanningen van de Commissie om nauw te blijven samenwerken met de leden van de bevoegde commissie van het Parlement en de werkgroep mededinging, en moedigt deze initiatieven verder aan; beschouwt het jaarverslag van de Commissie over het mededingingsbeleid als een onontbeerlijke oefening op het gebied van democratisch toezicht; herinnert eraan dat het Parlement de afgelopen jaren via de gewone wetgevingsprocedure bij de vormgeving van het kader voor de mededingingsregels is betrokken, bijvoorbeeld in de voorgestelde ECN+-richtlijn; merkt op dat het Parlement medebeslissingsbevoegdheid moet krijgen om het kader voor de mededingingsregels vorm te geven en betreurt dat de democratische dimensie van dit beleidsterrein van de Unie niet is versterkt in recente verdragswijzigingen;
3. waardeert en steunt de ambitieuze agenda en prioriteiten van het DG Concurrentie van de Commissie, maar merkt op dat er nog altijd belangrijke problemen moeten worden opgelost, bijvoorbeeld op het gebied van concentratiecontrole, waar het enorme aantal fusies een uitdaging vormt; merkt op dat de besluiten van de Commissie op het gebied van fusies, antitrust en staatssteun vaak het onderwerp zijn van politieke discussie, en benadrukt dat er in dit verslag enkele recente besluiten aan de orde komen, maar dat het algemene beeld breder is, en dat het Parlement geen standpunt wil innemen met betrekking tot individuele gevallen, omdat het aan de Commissie is om te beoordelen of het mededingingsrecht al dan niet wordt gevolgd;
4. vraagt de Commissie een zorgvuldige analyse te maken van de aanzienlijke potentiële schadelijke effecten van de voorgenomen fusie tussen Siemens en Alstom op de mededinging op de Europese spoorwegmarkt en de negatieve gevolgen voor de gebruikers;
5. merkt op dat de Commissie in 2018 een wetgevingsvoorstel heeft ingediend voor een pan-Europees persoonlijk pensioenproduct (PEPP), dat zou worden beheerd door een particulier pensioenfonds;
6. benadrukt dat daadwerkelijke mededinging op de Europese interne markt met name de consument ten goede moet komen;
7. is ingenomen met het onderzoek naar kartelvorming bij vrachtwagenproducenten; neemt met voldoening kennis van het feit dat de Commissie niet alleen heeft gekeken naar de effecten van het kartel tussen grote vrachtwagenproducenten op de prijzen van vrachtwagens, maar ook sancties heeft opgelegd wegens hun samenspanning om de invoering van schonere vrachtwagens te vertragen;
8. benadrukt dat de mededingingsregels op de Verdragen gebaseerd zijn en, zoals neergelegd in artikel 7 VWEU, moeten worden geïnterpreteerd in het licht van de bredere Europese waarden die ten grondslag liggen aan de regelgeving op het gebied van sociale zaken, de sociale markteconomie, milieunormen, het klimaatbeleid en consumentenbescherming; is van mening dat bij de toepassing van het EU-mededingingsrecht alle marktverstoringen moeten worden aangepakt, met inbegrip van marktverstoringen die zijn ontstaan door negatieve externe effecten op sociaal en milieugebied;
9. is van mening dat het mededingingsbeleid, gezien de mogelijkheden die dit beleid biedt om concrete initiatieven te nemen, de energietransitie in de EU als geheel, de economische en sociale integratie in Europa en ecologisch duurzame agrarische activiteiten moet bevorderen en het vermogen van grote energiebedrijven om de energieprijzen te verhogen moet beperken;
10. wijst erop dat zelfs wanneer producten en diensten gratis worden aangeboden, zoals dat met name gebeurt in de digitale economie, consumenten soms nog altijd oneerlijk gedrag moeten accepteren, zoals een lagere kwaliteit, minder keuze en innovatie, of afpersingspraktijken; is van mening dat de EU-mededingingsregels en de toepassing ervan ook tal van aspecten moeten bestrijken die verder reiken dan uitsluitend op de prijs gerichte benaderingen, en ook oog moeten hebben voor ruimere overwegingen zoals de kwaliteit van producten en diensten, waarbij ook de persoonlijke levenssfeer van burgers van belang is;
11. wijst op de enorme veranderingen in markten als gevolg van de voortdurende technologische ontwikkeling, die zowel kansen als uitdagingen creëren; benadrukt in dit verband het cruciale belang van het mededingingsbeleid voor de verdere ontwikkeling van de digitale eengemaakte markt; benadrukt dat er dringend behoefte is aan een kader dat, met het oog op de bevordering van innovatie op het gebied van gegevens en nieuwe bedrijfsmodellen, effectief de uitdagingen van de op data gebaseerde en de algoritme-economie aanpakt; benadrukt in het bijzonder dat meerdere digitale platforms die toegang hebben tot en controle hebben over steeds meer gegevens kunnen zorgen voor schaalvoordelen en aanzienlijke externe effecten op netwerken, en kunnen leiden tot marktfalen als gevolg van buitensporige concentratie en winstbejag uit een dominante marktpositie; is in dit verband ingenomen met de benoeming van speciale adviseurs van de commissaris die zich zullen bezighouden met de toekomstige uitdagingen van de digitalisering voor het mededingingsbeleid, en ziet hun bevindingen en aanbevelingen voor actie met belangstelling tegemoet; benadrukt de noodzaak van een gemeenschappelijke EU-brede aanpak op dit gebied;
12. benadrukt dat gebruikers zich vaak niet bewust zijn van de mate waarin hun gegevens worden gebruikt en doorgegeven aan derden voor marketing- of commerciële doeleinden; verzoekt de Commissie overeenkomstig artikel 5, lid 3, van Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie(6) (de e-privacyrichtlijn) ervoor te zorgen dat digitale bedrijven persoonsgegevens alleen exploiteren nadat de betrokken abonnee of gebruiker hiertoe uitdrukkelijk toestemming heeft verleend, en dat zonder deze toestemming gegevens niet kunnen worden doorgegeven aan derden waarmee het bedrijf of het platform een overeenkomst heeft; is bijgevolg van mening dat digitale markten vanuit een multidisciplinair oogpunt moeten worden beoordeeld, omdat gedrag dat de mededinging vervalst kan leiden tot inbreuken op andere rechtsgebieden zoals gegevensbescherming of consumentenrecht; benadrukt dat een passende handhavingsrespons vereist dat verschillende mededingingsautoriteiten met elkaar samenwerken, met name mededingings-, consumentenbeschermings- en gegevensbeschermingsautoriteiten, zoals de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming heeft voorgesteld in zijn initiatief voor een clearing house(7);
13. verzoekt de Commissie een hoorzitting te organiseren met technologiebedrijven en daarvoor de ceo's van Google, Facebook en Apple uit te nodigen om met name te bespreken hoe persoonsgegevens van consumenten worden geoogst en gebruikt door derde landen; is bezorgd over het feit dat gebruikers, regelgevers en soms zelfs ook app-ontwikkelaars en adverteerders zich niet bewust zijn van de omvang van de gegevensstromen van smartphones naar digitale reclamebedrijven en andere derden; wijst erop dat door derden via apps op smartphones verzamelde gegevens van alles kunnen omvatten, van profielinformatie, zoals leeftijd en geslacht, tot locatie-informatie, zoals gegevens over nabijgelegen zendmasten of wifirouters, alsook informatie over alle andere apps op de telefoon; is van mening dat de EU burgers moet informeren over de problemen met monopolievorming en marktconcentratie rond deze gegevensverzamelende bedrijven;
14. verzoekt de Commissie in dit verband het controleren van de data die nodig zijn voor het ontwikkelen en leveren van diensten ook bij het formuleren van richtsnoeren met betrekking tot artikel 102 VWEU als het uitoefenen van marktmacht te kwalificeren én interoperabiliteit te verlangen tussen onlineplatforms en aanbieders van sociale netwerken; wijst eveneens op de ontwikkeling van zelflerende algoritmen en kunstmatige intelligentie, vooral wanneer bedrijven deze van derden betrekken, en de gevolgen daarvan voor de aard van kartelactiviteiten; verzoekt de Commissie in haar volgende jaarverslag over het mededingingsbeleid gedetailleerde informatie over deze kwesties te verstrekken;
15. wijst op het belang van goed werkende Uniemechanismen voor collectief verhaal, die moeten waarborgen dat consumenten die nadeel ondervinden van praktijken die de mededinging schaden een passende vergoeding ontvangen;
16. acht het noodzakelijk dat het recht van grensoverschrijdende portabiliteit op een zodanige wijze wordt gewaarborgd dat de bestaande grenzen aan dit recht niet de vaste contouren van rechtmatige marktpraktijken worden; benadrukt dat het belangrijk is om een eind te maken aan het ongerechtvaardigd gebruik en misbruik van obstakels die worden opgeworpen om vermeende geografische redenen, waarvoor als grond vaak ten onrechte intellectuele-eigendomsrechten worden aangevoerd;
17. is van oordeel dat de jurisdictionele drempels voor het starten van een EU-onderzoek naar een concentratie, die op de omzet van het overnemende en het over te nemen bedrijf stoelen, niet altijd geschikt zijn voor de digitale economie, waar "waarde" vaak – voor advertentiedoeleinden – wordt uitgedrukt in het aantal bezoekers van een website; stelt voor deze drempels te herzien en aan te passen aan factoren zoals het aantal consumenten dat met de gevolgen van een concentratie wordt geconfronteerd en de waarde van de hieraan gerelateerde transacties;
18. benadrukt dat de belemmeringen voor de toegang tot sommige gebieden van de digitale economie steeds onoverkomelijker worden, omdat naarmate oneerlijke gedragingen langer aanhouden het steeds moeilijker wordt om iets te doen aan de nadelige gevolgen ervan voor de mededinging; is van oordeel dat tussentijdse maatregelen een nuttig instrument kunnen zijn om te waarborgen dat de mededinging niet wordt geschaad terwijl een onderzoek loopt; is in dit verband van oordeel dat de Commissie doeltreffend gebruik moet maken van tussentijdse maatregelen, én een correcte rechtsbedeling en de rechten van ondernemingen waartegen een onderzoek loopt, moet waarborgen; is ingenomen met de toezegging van de Commissie om te analyseren of de vaststelling van tussentijdse maatregelen binnen twee jaar na de datum van omzetting van de ECN+-richtlijn kan worden vereenvoudigd; beveelt de Commissie in dit verband aan om lessen te trekken uit goede praktijken in andere rechtsgebieden;
19. dringt er bij de Commissie op aan ambitieuzere stappen te ondernemen om illegale belemmeringen voor online mededinging uit de weg te ruimen om ervoor te zorgen dat online winkelen binnen de EU onbelemmerd kan worden aangeboden, de prijsplafonds in sectoren zoals onlineplatforms voor huisvesting en toerisme te monitoren en ervoor te zorgen dat consumenten over grensoverschrijdende toegang beschikken tot een breed scala aan online goederen en diensten tegen concurrerende prijzen; verzoekt de Commissie een sectoronderzoek naar de adverteerdersmarkt uit te voeren om een beter inzicht te krijgen in de dynamiek van de onlineadvertentiemarkt en vast te stellen welke mededingingsvervalsende praktijken door de mededingingsrechtshandhavingsautoriteiten moeten worden aangepakt, zoals sommige nationale mededingingsautoriteiten reeds doen;
20. benadrukt dat de digitalisering van de moderne economie leidt tot veranderingen in de traditionele economische logica; benadrukt daarom dat alle belastingstelsels er moeten van uitgaan dat digitalisering het nieuwe normaal is voor alle onderdelen van onze economie; wijst op het voorstel van de Commissie om regels vast te stellen voor de belastingheffing op de digitale economie(8); benadrukt dat digitale belastingheffing de asymmetrie tussen de traditionele economie en nieuwe digitale economische praktijken moet aanpakken en moet voorkomen dat digitalisering en innovatie worden gehinderd of dat er in de economie kunstmatige grenzen worden gecreëerd; benadrukt dat het belangrijk is internationale oplossingen en gemeenschappelijke benaderingen te vinden voor belastingheffing in de digitale economie; verzoekt de Commissie zich in internationale fora, en met name de OESO, te blijven inzetten om hierover overeenstemming te bereiken;
21. is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor de belasting van digitale diensten (COM(2018)0148) als een cruciale maatregel om de digitale sector een billijk aandeel aan belasting te laten betalen totdat er een permanente oplossing is die ervoor zorgt dat winsten worden belast waar de waarde wordt gecreëerd;
22. herhaalt dat mededinging in de telecommunicatiesector van essentieel belang is voor innovatie en investeringen in netwerken, en dat het betaalbaar houden van prijzen en de mogelijkheid voor de consument om een keuze te maken uit meerdere diensten moeten worden aangemoedigd; is van mening dat bellen binnen de EU nog steeds zware lasten voor bedrijven en klanten met zich brengt en dat de maatregelen voor het afschaffen van de roamingkosten voor consumenten in de EU niet volstaan om de interne markt verder te verdiepen; erkent dat er stimulansen moeten worden gecreëerd om bellen binnen de EU in overeenstemming te brengen met lokaal telefoneren door investeringen in een volledig Europees of gedeeld netwerk te vergemakkelijken; is van mening dat het beleid efficiënte investeringen in nieuwe netwerken moet bevorderen, rekening moet houden met de impact op consumenten, en op die manier ook nieuwe digitale scheidslijnen tussen huishoudens met een hoog inkomen en huishoudens met een laag inkomen moet voorkomen; verzoekt de Commissie de introductie van breedband te stimuleren door een hoog niveau van mededinging en connectiviteit in de EU te bevorderen en te zorgen voor een snelle uitrol van 5G in de hele Unie teneinde het mondiale concurrentievermogen van de Unie te waarborgen en investeringen aan te trekken; vindt het bij de uitvoering van deze opdracht belangrijk dat in het mededingingsbeleid rekening wordt gehouden met de specifieke aspecten van de aanleg van breedband in plattelandsgebieden, zodat in dit geval het hogere belang prevaleert, namelijk omkering van de trend van toenemende ongelijkheid bij de toegang tot beschikbare technologieën tussen plattelands- en stedelijke gebieden;
23. is van mening dat gebruikers geen commissielonen horen te betalen voor giro-/zichtrekeningen en spaarrekeningen tenzij daar specifieke diensten aan verbonden zijn;
24. is ingenomen met het antitrustbesluit van de Commissie om Google een boete van 4,34 miljard EUR op te leggen wegens illegale praktijken met mobiele apparaten die op Android draaien die tot doel hebben de dominantie van haar zoekmachine te versterken; verzoekt de Commissie de mededingingszaak tegen Google Shopping, die acht jaar geleden, in november 2010, is ingeleid, in 2019 af te ronden; herinnert de Commissie eraan om het onderzoek naar de behandeling door Google van de zoekresultaten van andere gespecialiseerde zoekdiensten, met inbegrip van de problemen in verband met lokale zoekopdrachten waar Yelp in haar recente klacht gewag van heeft gemaakt, te voltooien; beveelt het directoraat-generaal Concurrentie aan na te denken over de lange duur van mededingingszaken en over de beste manier om daar iets aan te doen; vraagt de Commissie met name in overweging te nemen of er geen tijdslimieten kunnen worden vastgesteld voor mededingingszaken, zoals in concentratiezaken;
25. herhaalt dat de Commissie ook de volledige, structurele ontvlechting van digitale technologiemonopolies moet overwegen als mogelijke oplossing voor het herstel van de mededinging en de totstandbrenging van gelijke voorwaarden binnen de Europese digitale markt;
26. wijst erop dat de doeltreffendheid van de mededingingsrechtshandhaving afhankelijk is van het juiste ontwerp en het testen van rechtsmiddelen; benadrukt dat verhaalmogelijkheden voor consumenten belangrijk zijn voor het herstel van het concurrentievermogen in een markt, door consumenten te helpen geïnformeerde besluiten te nemen en "status-quo biases" tegen te gaan; is van mening dat de Commissie bij het vaststellen van corrigerende gedragsmaatregelen gebruik moet maken van gedragseconomie als ondersteunende discipline, zoals sommige nationale mededingingsautoriteiten de afgelopen jaren reeds hebben gedaan;
27. merkt op dat de voorzitter van de Commissie heeft toegezegd met voorstellen te komen om de fiscale samenwerking tussen de lidstaten te verbeteren door de invoering van een verplichting om te antwoorden op groepsverzoeken met betrekking tot belastingaangelegenheden, zodat een lidstaat alle nodige informatie aan de andere lidstaten kan verstrekken om grensoverschrijdende belastingontduikers te vervolgen; merkt op dat als de mededingingsvoorwaarden op de interne markt door optreden van een lidstaat worden vervalst, het Parlement en de Raad onder bepaalde omstandigheden en overeenkomstig hetgeen in artikel 116 VWEU is bepaald, richtlijnen kunnen vaststellen om de vervalsing op te heffen
28. erkent dat de Commissie heeft geconcludeerd dat Luxemburg onterecht belastingvoordelen had verleend aan Engie ter waarde van ongeveer 120 miljoen EUR, en dat de terugvorderingsprocedure nog steeds loopt; betreurt dat de regering van Luxemburg heeft besloten beroep in te stellen tegen het besluit van de Commissie;
29. neemt kennis van het besluit van de commissaris voor Mededinging, Margrethe Vestager, in het onderzoek naar staatssteun aan McDonald's, waarin wordt verklaard dat de niet-belasting van bepaalde winsten van McDonald's in Luxemburg geen onrechtmatige staatssteun vormt; is de mening toegedaan dat de huidige EU-wetgeving niet geschikt is om dubbele niet-belasting op doeltreffende wijze te bestrijden en een eind te maken aan de race naar de bodem op het gebied van de tarieven van de vennootschapsbelasting;
30. stelt vast dat de Commissie in twee recente zaken, in weerwil van de conclusie van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) dat afwikkeling niet kon worden gerechtvaardigd op grond van het algemeen belang, toch staatssteun heeft goedgekeurd met het argument dat het economische problemen op regionaal niveau zou helpen opvangen, waarmee dus sprake was van twee divergerende interpretaties van het concept algemeen belang; verzoekt de Commissie onderzoek te doen naar de discrepanties tussen de regels inzake staatssteun op het gebied van liquidatiesteun enerzijds en de afwikkelingsregeling als bedoeld in de richtlijn herstel en afwikkeling van banken (BRRD) anderzijds, en vervolgens haar bankenmededeling van 2013 dienovereenkomstig te herzien;
31. stelt vast dat in een aantal studies(9) bewijs is geleverd voor de verborgen sociale kosten en de verminderde productconcurrentie als gevolg van een hoger niveau van horizontale concentratie van eigendom; verzoekt de Commissie bijgevolg te overwegen om de concentratieverordening dienovereenkomstig te herzien en richtsnoeren te verstrekken voor het gebruik van de artikelen 101 en 102 VWEU in dergelijke gevallen;
32. benadrukt dat de tijdelijke staatssteun in de financiële sector bij gebrek aan afwikkelingsinstrumenten noodzakelijk kon zijn voor de stabilisatie van het mondiale financiële systeem, maar nu moet worden onderworpen aan een toetsing en moet worden stopgezet; betreurt dat deze toetsing ontoereikend is; herhaalt daarom zijn verzoek aan de Commissie te onderzoeken of banken sinds het begin van de crisis impliciete subsidies en staatssteun hebben ontvangen in de vorm van liquiditeitssteun van de centrale banken; wijst nog eens op de toezegging van commissaris Vestager – gedaan tijdens de gestructureerde dialoog met de Commissie economische en monetaire zaken van het Parlement in november 2017 – om een onderzoek in te stellen naar mogelijke verstoringen van de mededinging die het gevolg zijn van het aankoopprogramma voor de bedrijfssector van de ECB, en een inhoudelijk antwoord te geven; benadrukt in dit verband dat de notie van selectiviteit bij staatssteun een essentieel criterium is dat grondig moet worden onderzocht, en wijst verder op artikel 4, lid 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, waarin het zogeheten loyaliteitsbeginsel is opgenomen;
33. is van mening dat het een prioriteit is om ervoor te zorgen dat bij het opvangen van toekomstige bankencrises de regels inzake staatssteun strikt en onpartijdig worden nageleefd, zodat belastingbetalers worden beschermd tegen de last van het redden van banken;
34. is ingenomen met de invoering door de Commissie van een nieuw anoniem instrument voor klokkenluiders, waarmee kartels en andere mededingingsvervalsende praktijken aan het licht kunnen worden gebracht, zodat ze gemakkelijker kunnen worden opgespoord en vervolgd; neemt kennis van de positieve cijfers over de eerste maanden van gebruik van dit instrument;
35. toont zich bezorgd dat de toenemende concentratie in de financiële sector de mededinging binnen de sector kan verminderen, en maakt zich tevens zorgen over het ontbreken van een echte interne bankenmarkt als gevolg van de aanhoudende fragmentatie in nationale markten;
36. benadrukt dat Europa een sterk geharmoniseerd kader voor de rapportage door en belasting van multinationale ondernemingen nodig heeft, met inbegrip van openbare rapportage per land op basis van een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB); herinnert eraan dat dit niet alleen een kostenvermindering voor zowel bedrijven als de belastingdiensten van de lidstaten zal opleveren, maar ook het probleem van de verrekenprijzen zal oplossen en zal leiden tot eerlijkere mededinging binnen de eengemaakte markt;
37. verzoekt de Commissie om schadelijke belastingmaatregelen in de lidstaten te blijven evalueren in het kader van het Europees Semester en om verstoringen van de mededinging en de overloopeffecten daarvan naar andere rechtsgebieden volledig te beoordelen;
38. verzoekt de Commissie haar inspanningen op het gebied van onderzoek naar misbruik van dominante marktposities ten nadele van consumenten in de EU voort te zetten en zelfs op te voeren; verzoekt de Commissie tegelijkertijd om bestaande overheidsmonopolies en de wettigheid van de concessies strikt te monitoren teneinde te voorkomen dat de mededinging op buitensporige wijze wordt vervalst;
39. benadrukt dat staatssteun de werking van de interne markt kan verstoren; herinnert aan de strikte voorwaarden voor de toepassing van artikel 107, lid 3, onder b) VWEU; merkt op dat de meeste besluiten in mededingings- en staatssteunzaken worden genomen op nationaal niveau; is daarom van mening dat de Commissie deze besluiten moet monitoren en moet zorgen voor consistente beleidsmaatregelen binnen de interne markt; verzoekt de Commissie een stappenplan voor betere gerichte staatssteun op te stellen; is ingenomen met de voortdurende inspanningen van de Commissie om de verschillende aspecten van de definitie van staatssteun te verduidelijken, zoals blijkt uit haar mededeling betreffende het begrip "staatssteun" in de zin van artikel 107, lid 1 VWEU; wijst met name op de inspanningen om de begrippen "onderneming" en "economische activiteit" te verduidelijken; stelt echter vast dat het moeilijk blijft om een onderscheid te maken tussen economische en niet-economische activiteiten; wijst er verder op dat het de taak van het Hof van Justitie van de Europese Unie is om de juiste interpretatie van het Verdrag te garanderen; verzoekt de Commissie om bij het toepassen van de EU-staatssteunregels bijzondere aandacht te blijven besteden aan de levering van diensten van algemeen economisch belang (DAEB), zoals energie, vervoer en telecommunicatie, met name in het kader van staatssteun voor geïsoleerde, afgelegen of perifere regio's in de Unie; benadrukt dat het doel van staatssteun ter bevordering van diensten van algemeen belang moet zijn dat consumenten en burgers ervan profiteren, en niet dat gevestigde belangen worden versterkt;
40. benadrukt dat, gezien de unanimiteitsdrempel in de Raad, belastingheffing hoofdzakelijk een nationale bevoegdheid blijft en dat de beleidskeuzes bijgevolg afhangen van de politieke visie en opvattingen van de respectieve nationale regeringen en parlementen; merkt evenwel op dat het belastinginstrument kan worden gebruikt om impliciete staatssteun aan bedrijven te verlenen, waardoor ongelijke voorwaarden op de interne markt kunnen ontstaan; benadrukt bijgevolg dat moet worden gewaarborgd dat het nationale belastingbeleid de eerlijke mededinging niet verstoort en dat het belasting- en mededingingsbeleid consequent worden toegepast in de interne markt; is verheugd over het feit dat de taskforce inzake staatssteun in de vorm van belastingmaatregelen een permanent orgaan is geworden; dringt erop aan dat de taskforce kan beschikken over voldoende personele middelen en onderzoeksinstrumenten; vraagt om een duidelijk overzicht van de stand van zaken in het onderzoek naar dergelijke kwesties, met inbegrip van het aantal lopende onderzoeken; benadrukt dat op de interne markt nieuwkomers en bedrijven, met inbegrip van kmo's, die geen gebruikmaken van agressieve belastingpraktijken, worden bestraft; juicht het toe dat de Commissie grondige onderzoeken instelt naar concurrentieverstorende praktijken zoals selectieve belastingvoordelen en systemen voor rulings inzake "overwinst" (excess profit rulings); is met name ingenomen met de richtsnoeren inzake fiscale rulings in de mededeling van de Commissie betreffende het begrip "staatssteun"; verzoekt de lidstaten om een eind te maken aan oneerlijke mededingingspraktijken tussen lidstaten op basis van ongerechtvaardigde fiscale stimulansen; verzoekt de Raad het voorstel betreffende de CCCTB goed te keuren; betreurt het feit dat, op grond van de EU-staatssteunregels, onbetaalde belastingen die worden teruggevorderd van begunstigden van onrechtmatige belastingsteun, worden terugbetaald aan het land dat de steun heeft toegekend; verzoekt de Commissie een oplossing voor dit probleem uit te werken; benadrukt dat in de komende onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk ook de eerbiediging van eerlijke concurrentie aan de orde moet komen en moet worden gewaarborgd dat het Verenigd Koninkrijk geen cadeaus in de vorm van staatssteun kan uitdelen;
41. wijst op de verregaande concentratie in de voedselvoorzieningsketen, waarbij een paar ondernemingen een oligopolie op de wereldmarkt voor zaden en pesticiden vormen, ten nadele van zowel consumenten en landbouwers als het milieu en de biodiversiteit; geeft aan dat een dergelijke structuur de landbouwers technologisch en economisch nog afhankelijker zal maken van een handvol mondiaal geïntegreerde "one-stop-shop"-platforms, tot een beperkte zaadgoeddiversiteit zal leiden, in innovatietrends zal resulteren die minder oog hebben voor het milieu en de biodiversiteit, en, uiteindelijk, ten gevolge van een gereduceerde mededinging, de innovatie en de kwaliteit van eindproducten negatief zal beïnvloeden; verzoekt de Commissie, gezien de daling van de agrarische inkomens, in het bijzonder die van kleine landbouwers, om haar optreden te richten op het mogelijk maken van waardige inkomens voor landbouwers, met name op kleine en middelgrote bedrijven;
42. acht een meer uitputtende controle door de Commissie van het gebruik van octrooien in de landbouw noodzakelijk;
43. verwelkomt initiatieven zoals het "slimme dorpen"-kader, dat aanzet tot grotere wendbaarheid, beter gebruik van middelen en actievere deelname aan de mededinging in de eengemaakte markt, alsook tot een grotere aantrekkelijkheid van dorpen en een betere levenskwaliteit van de inwoners;
44. erkent het potentieel van blockchaintechnologie voor financiële diensten; waarschuwt echter dat het gebruik van deze technologie om financiële middelen te werven moet worden gereguleerd om buitensporige dumping ten aanzien van gereglementeerde financiële markten, risico's voor beleggers en het risico van witwassen te vermijden; verzoekt de Commissie in dit verband een regelgevingskader voor initial coin offerings (ICO's) voor te stellen;
45. geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de recente goedkeuring door de Commissie van de fusie tussen Bayer en Monsanto en over haar erkenning dat zij in haar besluiten geen rekening heeft gehouden met een aantal in het VWEU vervatte doelen, zoals voedselveiligheid, consumentenbescherming en milieu- en klimaatbescherming;
46. is van mening dat het belangrijk is om maatregelen te nemen tegen ondernemingen die actief zijn in de fase van het in de handel brengen en de distributie van producten in de agrarische keten, en die de landbouwmarkten verstoren, met nadelige gevolgen voor de inkomens van landbouwers en de prijzen voor de consumenten;
47. is ingenomen met de benadering van de Commissie om zich bij de beoordeling van horizontale fusies steeds meer te richten op mededinging op het gebied van innovatie, met name bij fusies van O&O-intensieve markten, en merkt op dat fusies moeten worden beoordeeld vanuit het perspectief van de gehele interne markt; verzoekt de Commissie bovendien de EG-verordening inzake concentraties te evalueren en te analyseren in hoeverre daarin de bevoegdheid moet worden opgenomen om, net als op dit moment al mogelijk is in een aantal lidstaten, maatregelen vast te stellen voor het beschermen van de Europese openbare orde en de rechten en beginselen als verankerd in het VWEU en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, inclusief de milieubescherming;
48. herhaalt de voorlopige conclusie van de Commissie dat Google misbruik heeft gemaakt van haar marktdominantie als zoekmachine door haar eigen producten een onrechtmatig voordeel te verschaffen; benadrukt dat een totale structurele scheiding tussen de algemene en de gespecialiseerde zoekdiensten van Google noodzakelijk is om een eind te maken aan dit misbruik;
49. merkt op dat het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn uitleg van artikel 101 VWEU rekening houdt met de verschillende doelen van de Verdragen; benadrukt echter dat de enge interpretatie van artikel 101 VWEU in de horizontale richtsnoeren van de Commissie in toenemende mate wordt beschouwd als een belemmering voor de samenwerking van kleinere marktspelers met het oog op de vaststelling van strengere milieu- en sociale normen; is van mening dat de Commissie rechtszekerheid moet scheppen met betrekking tot de voorwaarden waaronder collectieve regelingen van producentenorganisaties, met inbegrip van coöperaties, hun verenigingen en brancheorganisaties die in de hele voedselvoorzieningsketen worden opgericht met het oog op duurzaamheid en billijke arbeidsnormen, worden beoordeeld in het kader van het mededingingsrecht, en dat zij dergelijke initiatieven in het kader van het mededingingsbeleid moet aanmoedigen; benadrukt dat een dergelijke benadering de productie van lager geprijsde goederen niet mag verhinderen, met name in sectoren waar consumenten prijsgevoeliger zijn; benadrukt tevens het belang van het evenredigheidsbeginsel, in de zin dat beperking van de mededinging niet verder mag gaan dan nodig is om het algemeen belang te beschermen;
50. wijst op de gezamenlijk overeengekomen doelen en doelstellingen van de energie-unie en specifiek op de dimensie zekerheid, koolstofvrij maken van de economie, solidariteit en vertrouwen; benadrukt dat het belangrijk is te waarborgen dat de Europese energiemarkten steunen op de rechtsstaat, mededinging, diversiteit van energiebronnen en -leveranciers, voorspelbaarheid en transparantie, en dat moet worden voorkomen dat marktdeelnemers, ongeacht of ze zijn gevestigd in de Unie of in een derde land, een dominante positie kunnen ontwikkelen ten nadele van concurrenten en consumenten; dringt in dit verband aan op beter toezicht op, en waar nodig het opleggen van maatregelen en verplichtingen aan dergelijke marktdeelnemers; merkt met name op dat de strategie van bepaalde energiebedrijven om de EU-gasmarkt te verdelen en het via uitbreiding mogelijk te maken de antitrustregels van de EU te overtreden, naar behoren moet worden aangepakt; onderkent verder dat de wettelijk bindende toezeggingen die door de lidstaten in het kader van de Klimaatovereenkomst van Parijs zijn gedaan, niet kunnen worden verwezenlijkt zonder concrete overheidsmaatregelen voor het bevorderen, mogelijk maken en creëren van stimulansen van de productie en het gebruik van hernieuwbare energie; neemt kennis van de geplande herziening van de richtsnoeren inzake staatssteun en energie, die voortaan ook van toepassing zullen zijn op twee sectoren die het meest van overheidssubsidies profiteren, namelijk kernenergie en fossielebrandstofextractie, en die zal zorgen voor meer flexibiliteit voor door consumenten zelf gegenereerde hernieuwbare energie; wijst op het belang van de voltooiing van de energie-unie via de integratie van markten, met name door waar nodig te investeren in interconnectoren op basis van marktvoorwaarden en commercieel potentieel en door de verhandelbare capaciteit in bestaande interconnectoren te vergroten; benadrukt daarom dat elke goedkeuring van staatssteun voor capaciteitsmechanismen onderworpen moet worden aan een strikte noodzakelijkheidstoets, waaronder een onderzoek van alternatieve maatregelen, met name een efficiënter gebruik van bestaande interconnectoren; benadrukt dat capaciteitsmechanismen vaak aanzienlijke kosten voor de consument met zich brengen en als "verborgen subsidie" fungeren, waardoor niet-rendabele en vervuilende elektriciteitscentrales worden ondersteund, wat het noodzakelijk maakt om ervoor te zorgen dat deze regelingen niet openstaan voor de meest vervuilende middelen bij de goedkeuring van staatssteun die aan hen wordt verleend;
51. benadrukt dat er meer transparantie vereist is bij het gebruik van publiek-private partnerschappen teneinde te voorkomen dat deze door partners in de private sector worden gebruikt om voordelen ten opzichte van hun concurrenten te verkrijgen;
52. is ingenomen met het onderzoek door de Commissie naar prijszettingspraktijken voor levensreddende geneesmiddelen, met name in de zaak Aspen;
53. benadrukt dat het belangrijk is om alle luchtvaartmaatschappijen dezelfde rechten toe te kennen wanneer zij van en naar de EU vliegen; erkent dat dit niet altijd het geval is voor luchtvaartmaatschappijen die buiten de EU actief zijn, die vaak te maken krijgen met oneerlijke praktijken die de mededinging negatief beïnvloeden; verzoekt de Commissie om mededingingsvervalsende praktijken die ook de consumentenbeschermingswetgeving ondermijnen aan te pakken; benadrukt eens te meer dat het belangrijk is te zorgen voor eerlijke concurrentie tussen EU-luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen van derde landen;
54. benadrukt het belang van een concurrerende vervoerssector; merkt op dat binnen de interne vervoersmarkt de spoorwegsector als gevolg van de fragmentering nog achterblijft; is ingenomen met de stappen die de Commissie heeft gezet om de interne markt voor passagiersvervoer over de weg te voltooien en de werking ervan te verbeteren;
55. herhaalt dat nieuwe infrastructuurprojecten, met inbegrip van projecten die een lidstaat met een derde land verbinden, onderworpen moeten zijn aan de Europese wetgeving, met name de voorschriften inzake ontvlechting en marktprijsvorming;
56. benadrukt het belang van en de behoefte aan voldoende financiële en personele middelen bij het directoraat-generaal Mededinging van de Commissie en bij de nationale bevoegde instanties, alsook aan de IT- en digitale expertise die nodig is om de uitdagingen van een op data en algoritmen gebaseerde economie aan te pakken; steunt in dit verband het voorstel om het internemarktprogramma in het kader van het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027 uit te breiden met een mededingingsonderdeel;
57. benadrukt dat de Commissie in haar mededingingsbeleid de interne markt als één markt moet beschouwen, en niet als een aantal onafhankelijke lokale of nationale markten;
58. benadrukt dat internationale samenwerking onontbeerlijk is voor een doeltreffende handhaving van de beginselen van het mededingingsrecht en voor het voorkomen van tegenstrijdigheden in corrigerende maatregelen en resultaten van handhavingsacties; is in dit opzicht van mening dat mededingingsregels en -praktijken wereldwijd het best kunnen worden verbeterd door middel van eerlijke en transparante besprekingen; is voorstander van een actieve participatie van de Commissie en van nationale en, indien van toepassing, regionale mededingingsautoriteiten in het Internationaal Mededingingsnetwerk;
59. is ingenomen met de ECN+-richtlijn, die de doeltreffendheid en consistentie van de Uniebrede toepassing van het EU-mededingingsrecht aanzienlijk zal vergroten door ervoor te zorgen dat de nationale mededingingsautoriteiten kunnen beschikken over de benodigde instrumenten, middelen en waarborgen voor hun onafhankelijkheid, met inbegrip van een transparante procedure voor de selectie of benoeming van bestuurders, om afschrikwekkende boetes wegens inbreuken op de mededinging op te leggen; waardeert de vroegtijdige bijstand die de Commissie aan de lidstaten verleent bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn;
60. verzoekt de Commissie erop toe te zien dat elke toekomstige handelsovereenkomst gelijke voorwaarden waarborgt, met name op het gebied van mededinging en staatssteun; benadrukt dat overheidssteun enkel mag worden toegestaan in bij wijze van uitzondering gerechtvaardigde, juridisch reguleerde gevallen, zodat de concurrentie op de markt niet wordt verstoord, waarbij wordt voorzien in uitzonderingen en rechtvaardigingen die samenhangen met het behalen van de klimaatdoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs; herinnert eraan dat "nu bedrijven wereldwijd actief zijn, ook het mededingingstoezicht die stap [moet] zetten", niet in de laatste plaats omdat de verspreiding van informatie- en communicatietechnologieën (ICT's) en de opkomst van de digitale economie hebben geleid tot buitensporige markt- en machtsconcentratie in sommige sectoren; is van mening dat mondiale mededingingsregels en optimale coördinatie tussen mededingingsautoriteiten, met inbegrip van de uitwisseling van informatie in het kader van lopende mededingingsprocedures, een absolute voorwaarde zijn voor de ontwikkeling van eerlijke wereldhandel;
61. herinnert eraan dat internationale handels- en investeringsovereenkomsten een specifiek en sterk mededingingshoofdstuk moeten bevatten;
62. verzoekt de Commissie de inspanningen op te voeren met het oog op een ambitieuze openstelling van de internationale markten voor overheidsopdrachten en een betere toegang voor Europese ondernemingen tot publiek-private partnerschappen in derde landen; acht het noodzakelijk dat de asymmetrie die er heerst in verband met de toegang tot overheidsopdrachten tussen de Unie en derde landen, meer bepaald de VS en China, wordt beperkt; roept alle handelspartners van de EU ertoe op om Europese bedrijven en werknemers op niet-discriminerende wijze toegang tot hun markten voor overheidsopdrachten te verlenen; is verheugd dat de besprekingen over het instrument voor internationale overheidsopdrachten opnieuw van start zijn gegaan, omdat met dit instrument wordt gezorgd voor de noodzakelijke wederkerigheid in gevallen waarin handelspartners de toegang tot hun markten voor overheidsopdrachten beperken, en verzoekt de Europese Raad om het snel aan te nemen; steunt de inspanningen van de Commissie om de markten voor overheidsopdrachten in derde landen te openen door middel van bilaterale handelspartnerschappen; herinnert eraan dat ondernemingen die niet onder marktvoorwaarden opereren en gedreven worden door geopolitieke overwegingen vrijwel elke concurrent kunnen verslaan in een Europese aanbestedingsprocedure; verzoekt de Commissie toezicht te houden op aanbestedingsprocedures en te voorkomen dat Europese ondernemingen en werknemers lijden onder de oneerlijke concurrentie van door de staat georkestreerde ondernemingen;
63. wijst erop dat de bestrijding van oneerlijke handelspraktijken, onder meer via het mededingingsbeleid, noodzakelijk is om te zorgen voor een mondiaal gelijk speelveld dat ten goede komt aan werknemers, consumenten en bedrijven, en één van de prioriteiten is van de handelsstrategie van de EU; benadrukt dat in de discussienota over het in goede banen leiden van de mondialisering staat dat de Unie maatregelen moet nemen om gelijke mededingingsvoorwaarden te herstellen; is verheugd dat er in de Economische Partnerschapsovereenkomst met Japan en in de Brede Economische en Handelsovereenkomst met Canada bepalingen over het mededingingsbeleid zijn opgenomen; betreurt echter dat deze bepalingen een beperkte reikwijdte hebben en niet voorzien in een doeltreffende handhaving en geschillenbeslechting; wijst erop hoe belangrijk het is ambitieuze mededingingsbepalingen op te nemen in alle handelsovereenkomsten en de uitvoering ervan af te dwingen, zodat eerlijke regels worden gewaarborgd;
64. is ingenomen met het voorstel voor het vaststellen van een Europees kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen; beschouwt het als een nuttig instrument om Europese ondernemingen van strategisch belang te beschermen tegen oneerlijke handelspraktijken die de veiligheid en de openbare orde kunnen schaden, en om de eerbiediging van de beginselen van eerlijke mededinging in de EU te waarborgen;
65. benadrukt het belang van het antisubsidie-instrument om oneerlijke mondiale concurrentie aan te pakken en voorwaarden tot stand te brengen die gelijkwaardig zijn aan de EU-staatssteunregels; betreurt in dit verband dat de Volksrepubliek China in 2017 opnieuw het hoogste aantal nieuw ingestelde handelsbelemmeringen voor Europese ondernemingen en werknemers heeft opgeworpen en betrokken was bij het merendeel van de Europese antisubsidiezaken;
66. uit zijn bezorgdheid over het douanebeleid van de VS en de invloed ervan op het concurrentievermogen van de Europese ondernemingen; onderstreept dat de maatregelen die de Commissie neemt om het handelsevenwicht met de VS te herstellen doortastend maar ook evenwichtig, evenredig en verenigbaar met de Wereldhandelsorganisatie (WTO)-beginselen moeten zijn;
67. verzoekt de Commissie meer inspanningen te leveren op het gebied van eerlijke concurrentie op de mondiale markt, onder meer in de strijd tegen de ongerechtvaardigde toepassing van tarifaire belemmeringen en subsidies, door nauwer samen te werken met andere landen, onder meer in het kader van fora als de WTO, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), de Conferentie van de Verenigde Naties inzake handel en ontwikkeling (UNCTAD), de G20 en de Wereldbank; herinnert aan de werkzaamheden die tussen 1996 en 2004 in WTO-verband zijn verricht met betrekking tot de interactie tussen handelsbeleid en mededingingsbeleid en betreurt dat dit aspect sindsdien niet langer deel uitmaakt van het WTO-werkprogramma; benadrukt dat bepalingen in WTO-overeenkomsten zoals artikel IX van de Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten (GATS) een grondslag vormen voor verdere samenwerking tussen WTO-leden op het gebied van mededinging; dringt er daarom op aan dat er tijdens de 12e Ministeriële Conferentie van de WTO nieuwe vooruitgang wordt geboekt inzake het garanderen van eerlijke internationale concurrentie;
68. uit zijn bezorgdheid over het veronderstelde onvermogen van de WTO om niet-markteconomieën en de door subsidies en staatsinmenging veroorzaakte concurrentieverstoringen aan te pakken, maar blijft sterk geloven in de fundamentele rol van de WTO; is verheugd over de tripartiete actie van de VS, Japan en de EU om de WTO dienovereenkomstig te hervormen;
69. verzoekt de Commissie kmo's in de EU beter te ondersteunen, zodat zij hun rechten zowel kunnen beschermen als uitoefenen in het geval van oneerlijke handelspraktijken, meer bepaald bij dumping en het verlenen van subsidies door niet-EU-landen; is zich in dit verband bewust van de inspanningen van de Commissie ter bestrijding van oneerlijke concurrentie in spraakmakende zaken tegen bekende bedrijven, maar benadrukt dat de handhaving van eerlijke concurrentie in het geval van kmo's tevens van wezenlijk belang is;
70. benadrukt dat een doeltreffende toepassing van de bepalingen inzake duurzame ontwikkeling in handelsovereenkomsten van belang is voor een verbetering van de levensomstandigheden in partnerlanden en voor de bescherming van Europese ondernemingen tegen oneerlijke concurrentie; is ingenomen met de invoering van milieu- en sociale criteria bij de hervorming van antisubsidie- en antidumpingmaatregelen;
71. merkt op dat het mededingingsbeleid van de EU niet de gewenste resultaten oplevert omdat het weliswaar gericht is op de bescherming van eerlijke mededinging tussen alle spelers op de eengemaakte markt, met bijzondere nadruk op de belangen van de consument, maar er in werkelijkheid als gevolg van de ongelijkheid in de agrovoedingsmiddelenketen een onaanvaardbare druk komt te liggen op de schouders van de landbouwers; is van mening dat de belangen van consumenten en landbouwproducenten op dezelfde voet moeten worden geplaatst;
72. is van mening dat collectieve organisaties gezien de specifieke aard van landbouwactiviteiten onontbeerlijk zijn om de positie van de primaire producenten in de voedselketen te versterken en om de GLB-doelstellingen zoals omschreven in artikel 39 van het VWEU te kunnen verwezenlijken, en dat de collectieve activiteiten van producentenorganisaties en hun unies – met inbegrip van productieplanning en onderhandelingen over de verkoop en contractbepalingen – daarom als verenigbaar moeten worden beschouwd met artikel 101 van het VWEU; benadrukt dat door landbouwers te groeperen in producentenorganisaties, hun positie in de bevoorradingsketen wordt versterkt;
73. is van mening dat brancheorganisaties een geslaagd sectoraal bestuursmodel vormen aangezien zij een structuur met eerlijke vertegenwoordiging bieden voor en uitwisselingen organiseren tussen alle actoren uit eenzelfde sector, en het met name mogelijk maken economische en technische informatie over te dragen, de transparantie van de markt te vergroten en risico's en voordelen beter te spreiden; is van mening dat het GLB andere, goed gestructureerde samenwerkingsmodellen zoals dit model moet bevorderen zodat het eenvoudiger wordt om op Europees niveau brancheorganisaties op te richten;
74. is van mening dat de vaardigheden van producenten- en brancheorganisaties, als we willen dat de huidige tendens zich voortzet, verder moeten worden versterkt, zodat de onderhandelingspositie van de landbouwers even sterk kan worden gemaakt als die van detailhandelaars in de voedselvoorzieningsketen; is van mening dat de EU-cofinanciering voor de oprichting en de werking van deze organisaties moet worden opgetrokken;
75. vraagt de Commissie om in geval van crises de toepassing van collectieve instrumenten voor marktbeheer te faciliteren via middelen waarvoor geen overheidsfinanciering nodig is, zoals het uit de handel nemen van producten volgens overeenkomsten tussen de actoren in de voedselketen; merkt op dat dergelijke maatregelen door de brancheorganisaties zelf kunnen worden toegepast;
76. is van mening dat er oneerlijke concurrentie ontstaat voor Europese producenten wanneer producten uit derde landen die niet beantwoorden aan de sociale normen en de gezondheids- en milieunormen van de EU, de Europese markt binnenkomen; eist bijgevolg dat in het kader van zowel lopende als toekomstige handelsbesprekingen wordt gezorgd voor de bescherming van kwetsbare sectoren en voor de systematische toepassing van de beginselen van wederkerigheid en conformiteit voor wat landbouwproducten betreft; vraagt de Commissie dit aspect op te nemen in de onderhandelingen over de brexit;
77. benadrukt dat toegang tot de interne markt van de EU afhankelijk moet worden gesteld van de naleving van sanitaire, fytosanitaire en milieunormen; vraagt de Commissie om zich in te zetten voor equivalente maatregelen en controles tussen derde landen en de Europese Unie op het gebied van milieu- en voedselveiligheidsnormen, teneinde voor eerlijke concurrentie te zorgen; merkt op dat de hoogste normen op het gebied van milieu en dierenwelzijn hogere kosten met zich kunnen brengen en dat een verlaging van de normen daardoor kan leiden tot concurrentiebeperkend gedrag;
78. wijst erop dat klimaatrampen, waarvan ook landbouwers het slachtoffer zijn, invloed uitoefenen op de markt en de positie van deze landbouwers in de voedselvoorzieningsketen verzwakken; herhaalt dat in de antidumpingregels van de EU(10), die onder meer van toepassing zijn op de landbouwsector, wordt gesteld dat milieudumping tot oneerlijke concurrentie leidt; vraagt dat er rekening wordt gehouden met de belangen van Europese burgers die een duurzame en milieuvriendelijke maatschappij eisen; vraagt de Commissie daarom om, rekening houdend met de werking van de eengemaakte markt en de voordelen voor de hele samenleving, vrijstellingen van de mededingingsregels toe te staan teneinde horizontale en verticale samenwerking op het gebied van duurzaamheidsinitiatieven te vergemakkelijken;
79. beklemtoont dat het begrip "eerlijke prijs" niet moet worden opgevat als de laagst mogelijke prijs voor de consument, maar een redelijke prijs moet zijn die een correcte beloning voor elke schakel in de voedselvoorzieningsketen mogelijk maakt; benadrukt dat consumenten niet louter geïnteresseerd zijn in lage prijzen maar ook in andere onderwerpen, zoals onder meer dierenwelzijn, milieuduurzaamheid, plattelandsontwikkeling en initiatieven om het gebruik van antibiotica te verlagen en antimicrobiële resistentie te voorkomen;
80. is ingenomen met het feit dat in de omnibusverordening(11) een procedure wordt vastgesteld aan de hand waarvan een groep landbouwers de Commissie om een niet-bindend advies kan verzoeken over de verenigbaarheid van een collectieve actie met de algemene uitzondering op de mededingingsregels in artikel 209 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (integrale-GMO-verordening); verzoekt de Commissie evenwel, in het licht van de aanbeveling van de taskforce landbouwmarkten, het toepassingsgebied van de algemene afwijking voor de landbouw en het onderlinge verband daarvan met de afwijkingen in de artikelen 149 en 152 te verduidelijken en zo de uitzondering duidelijker af te bakenen, zodat het toepasbaar en haalbaar is om de toepassing van artikel 101 VWEU waar nodig op te schorten;
81. herinnert eraan dat het individuele plafond voor de de-minimissteun in de landbouwsector in 2013 werd verdubbeld (van 7 500 EUR tot 15 000 EUR), om het hoofd te kunnen bieden aan het snel toenemende aantal economische, klimaat- en gezondheidsgerelateerde crises; merkt op dat het nationale plafond voor de de-minimissteun in hetzelfde jaar slechts licht werd aangepast (van 0,75 % naar 1 % van de waarde van de nationale landbouwproductie), waardoor de lidstaten minder ruimte hadden om steun te verlenen aan landbouwbedrijven in moeilijkheden; schaart zich dan ook achter het voorstel van de Commissie om de lidstaten en regio's meer flexibiliteit te bieden pin het kader van de regels met betrekking tot de-minimissteun in de landbouw;
82. is ingenomen met de ontwikkelingen die het gevolg zijn van de omnibusverordening, waardoor het gemakkelijker wordt om artikel 222 van de integrale-GMO-verordening, dat tijdelijke afwijkingen van het mededingingsrecht toestaat, toe te passen; vraagt de Commissie niettemin om de toepassing van de artikelen 219 en 222 van de integrale-GMO-verordening te verduidelijken met het oog op de invoering van maatregelen bij verstoringen van de markt en bij ernstige onevenwichtigheden op de markt, aangezien de huidige rechtsonzekerheid rond deze twee artikelen ertoe leidt dat niemand ze toepast uit vrees voor mogelijke niet-naleving van door de mededingingsautoriteiten in de lidstaten vastgestelde regels;
83. wijst erop dat er ingrijpende horizontale en verticale herstructureringen hebben plaatsgevonden, die tot een nog grotere consolidatie hebben geleid in de sowieso al geconcentreerde sectoren van zaaigoed, agrochemicaliën, meststoffen, dierengenetica en landbouwmachines, en in de verwerkings- en kleinhandelssector; vraagt in deze context en naar aanleiding van de overname van Monsanto door de Bayer-groep, die samen ongeveer 24 % van de wereldwijde pesticidenmarkt en 29 % van de wereldwijde zadenmarkt controleren, dat de Commissie toeziet op de veiligstelling van de belangen van de landbouwers, burgers en het milieu in de EU;
84. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de nationale en indien van toepassing de regionale mededingingsautoriteiten van de lidstaten, en de nationale parlementen van de lidstaten.
"Privacy and competitiveness in the age of big data: The interplay between data protection, competition law and consumer protection in the Digital Economy", voorlopig advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, maart 2014, https://edps.europa.eu/sites/edp/files/publication/14-03-26_competitition_law_big_data_en.pdf
Verordening (EU) 2017/2393 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2017 tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), (EU) nr. 1306/2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, (EU) nr. 1307/2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, (EU) nr. 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en (EU) nr. 652/2014 tot vaststelling van bepalingen betreffende het beheer van de uitgaven in verband met de voedselketen, diergezondheid en dierenwelzijn, alsmede in verband met plantgezondheid en teeltmateriaal (PB L 350 van 29.12.2017, blz. 15).