Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2018/2247(IMM)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A8-0167/2019

Ingediende teksten :

A8-0167/2019

Debatten :

Stemmingen :

PV 12/03/2019 - 9.2
CRE 12/03/2019 - 9.2

Aangenomen teksten :

P8_TA(2019)0136

Aangenomen teksten
PDF 125kWORD 50k
Dinsdag 12 maart 2019 - Straatsburg
Verzoek om opheffing van de immuniteit van Jean-Marie Le Pen
P8_TA(2019)0136A8-0167/2019

Besluit van het Europees Parlement van 12 maart 2019 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Jean-Marie Le Pen (2018/2247(IMM))

Het Europees Parlement,

–  gezien het verzoek om opheffing van de immuniteit van Jean-Marie Le Pen, dat op 5 september 2018 door het ministerie van Justitie van de Franse Republiek is toegezonden op verzoek van de procureur-generaal bij het Hof van Beroep van Parijs en van de ontvangst waarvan op 22 oktober 2018 ter plenaire vergadering kennis is gegeven, in verband met een bij de onderzoeksrechters aanhangig gemaakte zaak in verband met een gerechtelijk onderzoek wegens de vermeende strafbare feiten van vertrouwensbreuk, het verhelen van vertrouwensbreuk, fraude door een georganiseerde groep, vervalsing en het gebruik van vervalste documenten, en verborgen werk door het verhelen van personeel, met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden van parlementaire medewerkers,

–  na Jean-François Jalkh, ter vervanging van Jean-Marie Le Pen, te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement,

–  gezien artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

–  gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013(1),

–  gezien artikel 26 van de Grondwet van de Republiek Frankrijk,

–  gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0167/2019),

Α.  overwegende dat de onderzoeksrechters van het Tribunal de grande instance van Parijs hebben verzocht om opheffing van de parlementaire immuniteit van Jean-Marie Le Pen om hem te horen in verband met vermeende strafbare feiten;

Β.  overwegende dat het verzoek om opheffing van de immuniteit van Jean-Marie Le Pen betrekking heeft op de vermeende strafbare feiten van vertrouwensbreuk, het verhelen van vertrouwensbreuk, fraude door een georganiseerde groep, vervalsing en het gebruik van vervalste documenten, en verborgen werk door het verhelen van personeel, met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden van medewerkers van leden van het Europees Parlement die aangesloten zijn bij het Front National;

C.  overwegende dat op 5 december 2016 een gerechtelijk onderzoek is ingesteld naar aanleiding van een vooronderzoek dat op 9 maart 2015 na een aanklacht van de toenmalige Voorzitter van het Europees Parlement is ingesteld met betrekking tot een aantal parlementaire medewerkers van leden van het Europees Parlement die bij het Front National zijn aangesloten;

D.  overwegende dat tijdens een huiszoeking in het hoofdkantoor van het Front National in februari 2016, een aantal documenten in beslag zijn genomen in het kantoor van de penningmeester van het Front National, waaruit bleek dat de partij kosten wenste te "besparen" door de bezoldiging van de personeelsleden van de partij voor rekening te laten komen van het Europees Parlement door deze personeelsleden als parlementair medewerkers aan te stellen;

E.  overwegende dat in het organigram van het Front National, dat in februari 2015 is gepubliceerd, slechts 15 leden van het Europees Parlement (op een totaal van 23), 21 plaatselijke parlementaire medewerkers en 5 geaccrediteerde parlementaire medewerkers (op een totaal van 54 medewerkers) worden vermeld; overwegende dat een aantal parlementaire medewerkers verklaarden dat hun standplaats het hoofdkwartier van het Front National in Nanterre was, waarbij zij in sommige gevallen vermeldden dat zij daar voltijds werkzaam waren, hoewel zij woonden op 120 tot 945 km van de aangegeven standplaats; overwegende dat in dit stadium van het onderzoek is gebleken dat 8 parlementaire medewerkers vrijwel geen werkzaamheden van parlementair medewerker hebben uitgevoerd of slechts als een zeer klein deel van hun algemene taken;

F.  overwegende dat de onderzoeken ook omstandigheden aan het licht hebben gebracht waaruit blijkt dat het onwaarschijnlijk is dat de betreffende medewerkers daadwerkelijk taken vervulden in verband met het Europees Parlement, met name:

   arbeidscontracten van parlementaire medewerkers van het EP die waren ingelast tussen twee arbeidscontracten van het Front National,
   arbeidscontracten van parlementaire medewerkers van het EP en van medewerkers van het Front National die gelijktijdig liepen,
   arbeidscontracten voor het Front National waarvan de looptijd onmiddellijk aansloot op de looptijd van contracten van parlementaire medewerkers van het EP;

G.  overwegende dat uit het onderzoek is gebleken dat Jean-Marie Le Pen in 2011 in zijn hoedanigheid van lid van het Europees Parlement een parlementaire medewerker in dienst had, maar dat de parlementaire medewerker in kwestie de onderzoekers heeft verteld dat hij in de betrokken periode voor de verkiezingscampagne van een ander lid van het Europees Parlement had gewerkt; overwegende dat Jean-Marie Le Pen heeft gezorgd voor de betaling van salarissen van parlementaire medewerkers aan drie andere personen, hoewel deze in die hoedanigheid vrijwel geen enkel werk hebben verricht;

H.  overwegende dat uit het onderzoek ook is gebleken dat Jean-Marie Le Pen in zijn hoedanigheid van voorzitter van het Front National ten tijde van de vermeende strafbare feiten een systeem heeft opgezet, dat door het Europees Parlement aan het licht is gebracht en waarbij EU-middelen werden gebruikt om een deel van de medewerkers van het Front National te betalen via parlementaire contracten met personen die in werkelijkheid voor de partij hadden gewerkt, waardoor de geldende EU-regels werden overtreden;

I.  overwegende dat de onderzoeksrechters het nodig achten Jean-Marie Le Pen te horen;

J.  overwegende dat Jean-Marie Le Pen weigerde te verschijnen naar aanleiding van de dagvaarding door de onderzoekers op 21 juni 2018 en dat hij toen hij in juli 2018 werd gedagvaard door de onderzoeksrechters, nogmaals weigerde te verschijnen waarbij hij een beroep deed op zijn parlementaire immuniteit;

K.  overwegende dat de bevoegde autoriteit met het oog op de ondervraging van Jean-Marie Le Pen in verband met de tegen hem ingebrachte beschuldigingen, een verzoek om opheffing van zijn immuniteit heeft ingediend;

L.  overwegende dat ingevolge artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten die aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun staat worden verleend;

M.  overwegende dat volgens artikel 26 van de grondwet van de Franse Republiek‚ een lid van de volksvertegenwoordiging niet zonder toestemming van het bureau van de wetgevende kamer waarvan het deel uitmaakt, ter zake van een misdrijf of een overtreding kan worden aangehouden of aan andere vrijheid benemende of vrijheid beperkende maatregelen kan worden onderworpen; die toestemming is niet vereist in geval van een ernstig misdrijf of bij betrapping op heterdaad of bij een veroordeling in kracht van gewijsde;

N.  overwegende dat er geen bewijs of reden is om fumus persecutionis te vermoeden;

1.  besluit de immuniteit van Jean-Marie Le Pen op te heffen;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de minister van Justitie van de Franse Republiek en aan Jean-Marie Le Pen.

(1) Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, 101/63, ECLI:EU:C:1964:28; arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Wybot/Faure e.a., 149/85, ECLI:EU:C:1986:310; arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440; arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI: EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23

Laatst bijgewerkt op: 27 januari 2020Juridische mededeling - Privacybeleid