Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 28 maart 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van 'Erasmus': het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1288/2013 (COM(2018)0367 – C8-0233/2018 – 2018/0191(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2018)0367),
– gezien artikel 294, lid 2, artikel 165, lid 4, en artikel 166, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8‑0233/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018(1),
– gezien het advies van het Comité van de Regio's van 6 februari 2019(2),
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Begrotingscommissie en de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0111/2019),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. hecht zijn goedkeuring aan zijn verklaring die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;
3. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 28 maart 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) .../... van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van "ErasmusErasmus+": het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1288/2013 [Am. 1. Dit amendement is van toepassing op de gehele tekst.]
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 165, lid 4, en artikel 166, lid 4,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) In een context van snelle en ingrijpende veranderingen als gevolg van de technologische revolutie en de mondialisering, zijnInvesteringen in leermobiliteit voor iedereen, ongeacht sociale of culturele achtergrond en middelen, evenals in , samenwerking en innovatieve beleidsontwikkeling op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport zijn cruciaal voor de opbouw van inclusieve, democratische, hechte en weerbare samenlevingen en voor het behoud van het concurrentievermogen van de Unie, en dragen zij tegelijkertijd bij tot de versterking van de Europese identiteit, beginselen en waarden en tot een democratischer Unie. [Am. 2]
(2) In haar mededeling van 14 november 2017 ("De Europese identiteit versterken via onderwijs en cultuur") heeft de Commissie haar visie uiteengezet om tegen 2025 te werken aan een Europese onderwijsruimte waarin leren niet zou worden gehinderd door grenzen; een Unie waar tijd doorbrengen in een andere lidstaat om in enige vorm of omgeving te studeren en te leren normaal is geworden en waar twee andere talen dan je moedertaal spreken de norm zou zijn; een Unie waar de mensen een sterk gevoel zouden hebben van hun identiteit als Europeanen en van het cultureel erfgoed en de verscheidenheid van Europa. In dat verband benadrukte de Commissie de noodzaak om het beproefde Erasmus+-programma in alle categorieën van lerenden die het reeds bereikt een impuls te geven en de hand te reiken aan kansarme lerenden.
(3) Het belang van onderwijs, opleiding en de jeugd voor de toekomst van de Unie komt tot uiting in de mededeling van de Commissie van 14 februari 2018 met de titel "Een nieuw, modern meerjarig financieel kader voor een Europese Unie die efficiënt haar prioriteiten verwezenlijkt na 2020"(4), waarin wordt benadrukt dat de verplichtingen moeten worden nagekomen die de lidstaten op de Sociale Top van Göteborg zijn aangegaan, onder andere door de volledige uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten(5) en het eerste beginsel daarvan op het gebied van onderwijs, opleiding en een leven lang leren. In de mededeling wordt beklemtoond dat mobiliteit en uitwisselingen moeten worden bevorderd, onder meer door een aanzienlijk versterkt, inclusief en uitgebreid programma, zoals de Europese Raad in zijn conclusies van 14 december 2017 had gevraagd.
(4) De Europese pijler van sociale rechten, die het Europees Parlement, de Raad en de Commissie op 17 november 2017 plechtig hebben afgekondigd en ondertekend, stelt als eerste beginsel dat iedereen recht heeft op hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs, opleiding en een leven lang leren om de vaardigheden te verwerven en te onderhouden die nodig zijn om ten volle aan het maatschappelijk leven te kunnen deelnemen en overgangen op de arbeidsmarkt met succes te kunnen opvangen. De Europese pijler van sociale rechten maakt ook het belang duidelijk van kwalitatief hoogwaardige voor- en vroegschoolse educatie en van het waarborgen van gelijke mogelijkheden voor iedereen. [Am. 3]
(5) Op 16 september 2016 hebben de leiders van zevenentwintig lidstaten in Bratislava benadrukt dat zij vastbesloten zijn om jongeren betere kansen te bieden. In de op 25 maart 2017 ondertekende verklaring van Rome hebben de leiders van 27 lidstaten en van de Europese Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie zich ertoe verbonden te werken aan een Unie waarin jongeren het beste onderwijs en de beste opleiding krijgen en kunnen studeren en een baan kunnen vinden in deop het hele Uniecontinent; een Unie die ons culturele erfgoed bewaart en culturele diversiteit bevordert; een Unie die de strijd aanbindt met werkloosheid, discriminatie, sociale uitsluiting en armoede. [Am. 4]
(6) Het verslag van de tussentijdse evaluatie van het Erasmus+-programma voor de periode 2014‑2020 heeft bevestigd dat de creatie van één programma op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport heeft geresulteerd in een aanzienlijke vereenvoudiging en rationalisering en in synergieën bij het beheer van het programma, maar dat verdere verbeteringen noodzakelijk zijn om de efficiëntiewinst van het programma 2014‑2020 verder te consolideren. Tijdens de raadplegingen in verband met de tussentijdse evaluatie en het toekomstige programma deden de lidstaten en de belanghebbenden een krachtige oproep voor continuïteit in de reikwijdte, de structuur en de uitvoeringsmechanismen van het programma en pleitten zij voor een aantal verbeteringen, zoals het inclusiever, eenvoudigeren hanteerbaarder maken van het programma voor kleinere begunstigden en projecten met een geringere omvang. Voorts spraken zij hun volledige steun uit om het programma geïntegreerd te houden en het te schragen door het paradigma van een leven lang leren. In zijn resolutie van 2 februari 2017 over de uitvoering van Erasmus+ toonde het Europees Parlement zich verheugd over de geïntegreerde structuur van het programma en verzocht het de Commissie ten volle gebruik te maken van de dimensie van het programma gericht op een leven lang leren, door de sectoroverstijgende samenwerking in het toekomstige programma te bevorderen en aan te moedigen. Deeffectbeoordeling van de Commissie, de lidstaten en de belanghebbenden wezen ook op de noodzaak van een sterkeverdere versterking van de internationale dimensie in het programma en van een uitbreiding tot andere onderwijs- en opleidingssectoren en tot jeugd en sport. [Am. 5]
(7) In de openbare raadpleging over de financiering van de Unie op het gebied van waarden en mobiliteit zijn deze bevindingen bevestigd en is benadrukt dat het toekomstige programma meer inclusief moet zijn en dat blijvend prioriteit moet worden gegeven aan de modernisering van de onderwijs- en opleidingsstelsels en de versterking van de Europese identiteit, het bevorderen van actief burgerschap en de participatie aan het democratische leven.
(7 bis) De Europese Rekenkamer onderstreepte in haar Speciaal verslag nr. 22/2018 van 3 juli 2018 over Erasmus+(6) dat het programma aantoonbare Europese meerwaarde heeft geleverd, maar dat niet alle dimensies van die meerwaarde, zoals een sterker gevoel van Europese identiteit of een grotere mate van meertaligheid, voldoende in acht worden genomen of gemeten. De Rekenkamer was van mening dat in het volgende programma moet worden gewaarborgd dat de indicatoren beter zijn afgestemd op de doelstellingen van het programma om een goede prestatiebeoordeling te kunnen uitvoeren. In het verslag van de Rekenkamer werd ook geconstateerd dat er, ondanks pogingen tot vereenvoudiging in het programma voor 2014-2020, nog steeds sprake is van te veel administratieve rompslomp, en deed dan ook de aanbeveling aan de Commissie om de programmaprocedures verder te vereenvoudigen, met name toepassingsprocedures en verslagleggingseisen, en IT-instrumenten te verbeteren. [Am. 6]
(8) In haar mededeling van 2 mei 2018 ("Een moderne begroting voor een Unie die ons beschermt, sterker maakt, en verdedigt — Het meerjarig financieel kader 2021‑2027")(7) vroeg de Commissie in het volgende financieel kader meer om meer investeringen in mensen en aandacht voor de jeugd, met name door de middelen vooren onderkende zij dat het Erasmus+-programma voor de periode 2014‑2020, een van de meest opvallende succesverhalen van de Unie, ruim te verdubbelen. De focus van het nieuwe programma zou moeten liggen op inclusie en deelname van kansarme jongeren. Hierdoor zouden nog meer jongeren naar een ander land kunnen voor onderwijs of om werkervaring op te doenis. Ondanks het algehele succes was het programma voor 2014-2020 niet in staat te voldoen aan de grote vraag naar financiering en kampten de projecten met lage slagingspercentages. Om deze tekortkomingen te verhelpen, moet de meerjarenbegroting voor het vervolgprogramma 2014-2020 worden verhoogd. Bovendien is het doel van het vervolgprogramma om meer kansarme personen te bereiken, en worden daarin een aantal nieuwe en ambitieuze initiatieven opgenomen. Het is daarom noodzakelijk, zoals ook door het Europees Parlement werd benadrukt in zijn resolutie van 14 maart 2018 over het volgende meerjarig financieel kader, om de begroting voor het vervolgprogramma in constante prijzen te verdrievoudigen, ten opzichte van het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020. [Am. 7]
(9) In deze context moet een programma voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport ("het programma") worden vastgesteld als opvolger van het Erasmus+-programma voor de periode 2014‑2020 dat is vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad(8). Het geïntegreerde karakter van het programma 2014‑2020, dat leren in alle contexten – formeel, niet-formeel en informeel leren – en in alle levensfasen bestrijkt, moet worden gehandhaafd teneindeversterkt om te zorgen voor een "leven lang leren"-aanpak en om flexibele leertrajecten te bevorderen die mensen in staat stellen de kennis, vaardigheden en competenties te ontwikkelenverwerven en te verbeteren die nodig zijn om zich als individu te ontwikkelen en de uitdagingen en kansen van de eenentwintigste eeuw aan te gaan resp. te benutten. Met een dergelijke aanpak moeten ook de waarde van niet-formele en informele onderwijsactiviteiten en de verbanden daartussen worden erkend. [Am. 8]
(10) Het programma moet aldus zijn toegerust dat het nog meer kan bijdragen aan de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen en prioriteiten van de Unie op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport. Een coherente aanpak van een leven lang leren is cruciaal om de overgangen op te vangen waaraan mensen, met name ouderen die nieuwe levensvaardigheden of vaardigheden voor een veranderende arbeidsmarkt moeten aanleren, tijdens hun leven het hoofd moeten bieden. Een dergelijke aanpak moet worden aangemoedigd door middel van doeltreffende sectoroverschrijdende samenwerking en meer interactie tussen verschillende onderwijsvormen. In het licht van deze aanpak moet het volgende programma nauw aansluiten bij het algemene strategische kader voor Europese beleidssamenwerking op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugd, met inbegrip van de beleidsagenda's voor scholen, hoger onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding en volwassenenonderwijs, en nieuwe synergieën met andere gerelateerde programma's en beleidsterreinen van de Unie ontwikkelen en versterken.. [Am. 9]
(10 bis) Organisaties die actief zijn in een grensoverschrijdende context leveren een belangrijke bijdrage aan de transnationale en internationale dimensie van het programma. Daarom moet het programma in voorkomend geval steun bieden aan relevante netwerken op het niveau van de Unie en aan Europese en internationale organisaties waarvan de activiteiten verband houden met en bijdragen aan de doelstellingen van het programma. [Am. 10]
(11) Het programma is een centrale component van de totstandbrenging van een Europese onderwijsruimte en van de ontwikkeling van de sleutelcompetenties voor een leven lang leren, als uiteengezet in de aanbeveling van de Raad van 22 mei 2018 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren(9), uiterlijk in 2025. Het moet bijdragen aan de opvolger van het strategisch kader voor samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding, en de agenda voor vaardigheden voor Europa(10) met een gezamenlijke inzet voor het strategische belang van vaardigheden,en competenties en kennis voor het behoud en scheppen van banen, groei,en concurrentievermogen, innovatie en cohesie. Het moet de lidstaten ondersteunen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de Verklaring van Parijs over de bevordering van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden van vrijheid, tolerantie en non-discriminatie door middel van onderwijs(11). [Am. 11]
(12) Het programma dient in overeenstemming te zijn met de nieuwe EU-strategie voor jongeren(12), het kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2019‑2027), dat gebaseerd is op de mededeling van de Commissie van 22 mei 2018 ("Jongeren betrekken, verbinden en versterken: een nieuwe EU-strategie voor jongeren") (13), waaronder het doel van de strategie om jeugdbanen van hoog niveau en niet-formeel leren te ondersteunen. [Am. 12]
(13) Het programma moet rekening houden met het werkplan van de Unie voor sport, het kader voor samenwerking op het niveau van de Unie op het gebied van de sport voor de jaren [...](14). Er moet worden gezorgd voor samenhang en complementariteit tussen het werkplan van de Unie en de door het programma ondersteunde acties op het gebied van sport. Met name moet bijzondere aandacht worden geschonken aan de breedtesport, gezien de belangrijke rol die sport speelt bij de bevordering van lichaamsbeweging en een gezonde levensstijl, interpersoonlijke relaties, sociale integratie en gelijkheid. Het programma moet alleen mobiliteitsactiviteiten ondersteunen in het kader van amateursport, zowel voor jongeren die regelmatig een georganiseerde sport beoefenen als voor sportpersoneel. Daarnaast is het van belang te onderkennen dat sportpersoneel ook professionals in zijn gelederen kan hebben, d.w.z. personen die hun brood verdienen met sport, maar zich ook bezighouden met amateursport. Mobiliteitsactiviteiten moeten daarom ook openstaan voor deze groep. Het programma moet bijdragen tot het bevorderen van de gemeenschappelijke Europese waarden via de sport, goed bestuur en integriteit in de sport, duurzaamheid en goede milieupraktijken in de sport, en duurzame ontwikkeling, alsmede onderwijs, opleiding en vaardigheden in en door de sport.Het moet mogelijk zijn voor alle belanghebbenden, waaronder onderwijs- en opleidingsinstellingen, om deel te nemen aan partnerschappen, samenwerkingsverbanden en beleidsdialogen op het vlak van sport. [Am. 13]
(14) Het programma moet bijdragen aan de versterking van de innovatiecapaciteit van de Unie, met name door de ondersteuning van mobiliteit en samenwerkingsactiviteiten die een stimulans geven aan de ontwikkeling van vaardigheden en competenties in toekomstgerichte studierichtingen of vakgebieden zoals wetenschap, technologie, kunst, engineering en wiskunde (STEAM), klimaatverandering, milieumilieubescherming, duurzame ontwikkeling, schone energie, kunstmatige intelligentie, robotica, gegevensanalyse en kunst/design, design en architectuur, en digitale en mediageletterdheid, om mensen te helpen de kennis, vaardigheden en competenties te ontwikkelen die nodig zijn voor de toekomst. [Am. 14]
(14 bis) Aansluitend bij de missie van het programma om innovatie in onderwijs en opleiding aan te wakkeren, moet het ondersteuning bieden aan de ontwikkeling van onderwijs- en leerstrategieën die gericht zijn op begaafde en getalenteerde kinderen, ongeacht hun nationaliteit, sociaal-economische status of geslacht. [Am. 15]
(14 ter) Het programma moet bijdragen tot de follow-up van het Europees Jaar van het cultureel erfgoed door activiteiten te ondersteunen voor de ontwikkeling van vaardigheden die nodig zijn om het Europees cultureel erfgoed te beschermen en in stand te houden en om de onderwijsmogelijkheden die de culturele en creatieve sectoren bieden volledig te benutten. [Am. 16]
(15) Synergieën met Horizon Europa moeten ervoor zorgen dat de gecombineerde middelen van het programma en van het programma Horizon Europa(15) worden gebruikt om activiteiten te ondersteunen die de Europese instellingen voor hoger onderwijs versterken en moderniseren. Horizon Europa zal in voorkomend geval de steun van het programma voor acties en initiatieven met een onderzoeksdimensie, zoals het initiatief "Europese universiteiten" aanvullen, inzonderheid de onderzoeksdimensie daarvan als onderdeel van de ontwikkeling van nieuwe gezamenlijke en geïntegreerde duurzame en langetermijnstrategieën inzake onderwijs, onderzoek en innovatie. Synergieën met Horizon Europa zullen bijdragen aan de integratie van onderwijs en onderzoek, met name in instellingen voor hoger onderwijs. [Am. 17]
(16) Het programma moet inclusiever worden door een beter contact metde participatiepercentages van kansarmen kansarmen te verbeteren. Het is belangrijk in te zien dat een laag participatieniveau van kansarmen verschillende oorzaken kan hebben en mogelijk afhankelijk is van de nationale context. Daarom moeten nationale agentschappen binnen een kader dat voor de hele Unie geldt, inclusiestrategieën ontwikkelingen met maatregelen om de doelgroep beter te bereiken, procedures te vereenvoudigen, trainingen aan te bieden en doeltreffendheid te ondersteunen en te meten. Voor de verbetering van de inclusie moeten andere mechanismen worden gebruikt, onder meer door flexibeler vormen van leermobiliteit aan te bieden die aansluiten bij de behoeften van kansarmen, en door het stimulerende deelname van de deelneming van kleine en lokale organisaties, met name nieuwkomers en lokale grassrootsorganisaties die direct werken met minder kansrijke lerenden van alle leeftijden. Virtuele modellen, zoals virtuele samenwerking, gemengde en virtuele mobiliteit, moeten worden bevorderd om meer deelnemers te bereiken, in het bijzonder kansarmen en personen voor wie een fysieke verplaatsing naar een ander land dan het land van hun woonplaats een belemmering zou zijn. [Am. 18]
(16 bis) Als kansarmen om financiële redenen niet in staat zijn deel te nemen aan het programma, hetzij vanwege hun economische situatie, hetzij vanwege de hogere kosten van deelname aan het programma als gevolg van hun specifieke situatie, zoals vaak het geval is voor mensen met een beperking, moeten de Commissie en de lidstaten erop toezien dat er passende financiële steunmaatregelen worden genomen. Dergelijke maatregelen kunnen andere instrumenten van de Unie omvatten, zoals het Europees Sociaal Fonds+, nationale regelingen en aanpassingen of aanvullingen van subsidies via het programma. Om te kunnen beoordelen of kansarmen om financiële redenen niet in staat zijn deel te nemen aan het programma en om te kunnen bepalen hoeveel steun zij nodig hebben, moeten objectieve criteria worden gebruikt. De extra kosten van maatregelen om inclusie te bevorderen, mogen nooit een reden zijn voor de weigering van een aanvraag. [Am. 19]
(16 ter) De steun van het programma moet gericht blijven op fysieke leermobiliteit en moet meer mogelijkheden bieden voor kansarmen om te profiteren van acties op het vlak van fysieke leermobiliteit. Tegelijkertijd moet onder ogen worden gezien dat virtuele modellen, zoals virtuele samenwerking, gemengd en virtueel leren, een doeltreffende aanvulling kunnen vormen op fysieke leermobiliteit en de doeltreffendheid daarvan kunnen optimaliseren. In uitzonderlijke gevallen waarin mensen niet kunnen deelnemen aan mobiliteitsacties en -activiteiten, kunnen virtuele formats hen in staat stellen op een kostenefficiënte en innovatieve manier te genieten van veel van de voordelen die het programma te bieden heeft. Daarom moet met het programma ook steun worden geboden voor dergelijke virtuele formats en hulpmiddelen. Deze formats en hulpmiddelen, met name als ze worden gebruikt voor het leren van talen, moeten in zo breed mogelijke kring beschikbaar worden gesteld. [Am. 20]
(16 quater) In overeenstemming met de verplichtingen van de Unie en de lidstaten uit hoofde van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, en met name artikel 9 over toegankelijkheid en artikel 24 over onderwijs, moet speciale aandacht worden besteed aan de garantie dat mensen met een handicap niet-discriminerende en ongehinderde toegang hebben tot het programma. Daartoe moet indien nodig aanvullende steun, waaronder financiële steun, worden verstrekt. [Am. 21]
(16 quinquies) Juridische en administratieve belemmeringen, zoals moeilijkheden bij het verkrijgen van een visum of verblijfsvergunning en bij de toegang tot ondersteunende diensten, met name gezondheidsdiensten, kunnen de toegang tot het programma in de weg staan. Daarom moeten de lidstaten alle nodige maatregelen nemen om dergelijke obstakels uit de weg te ruimen, in volledige overeenstemming met het recht van de Unie, en grensoverschrijdende uitwisselingen mogelijk te maken, bijvoorbeeld door de uitgifte van een Europese ziekteverzekeringskaart. [Am. 22]
(17) In haar mededeling over de versterking van de Europese identiteit via onderwijs en cultuur heeft de Commissie gewezen op de cruciale rol die onderwijs, cultuur en sport spelen bij het bevorderen van actief burgerschap,en gemeenschappelijke waarden en een gevoel van solidariteit bij de jongere generaties. De versterking van de Europese identiteit en de bevordering van de actieve participatie van de burgers en het maatschappelijk middenveld in het democratisch proces is van cruciaal belang voor de toekomst van Europa en onze democratische samenlevingen. In het buitenland gaan studeren, leren, vakkennis opdoen en werken, of deelnemen aan jeugd- of sportactiviteiten draagt bij tot de versterking van die Europese identiteit in al haar diversiteit en van het gevoel deel uit te maken van een culturele gemeenschap, en tot de bevordering van actief burgerschap, sociale cohesie en een kritische houding bij mensen van alle leeftijden. De deelnemers aan mobiliteitsactiviteiten zouden zich moeten inzetten voor hun lokale gemeenschappen en de lokale gemeenschappen in hun gastland, en er hun ervaringen delen. Activiteiten die alle aspecten van creativiteit op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugd versterken en de individuele kerncompetenties vergroten, moeten worden ondersteund. [Am. 23]
(17 bis) Het is belangrijk dat het programma Europese meerwaarde biedt. Acties en activiteiten mogen daarom alleen in aanmerking komen voor financiering uit hoofde van het programma als zij een aantoonbare potentiële Europese meerwaarde hebben. De Europese meerwaarde kan op diverse manieren worden aangetoond, bijvoorbeeld door het transnationale karakter van de acties, hun complementariteit en synergieën met andere programma's en beleidsmaatregelen van de Unie, hun bijdrage aan een doeltreffend gebruik van instrumenten van de Unie voor transparantie en erkenning, hun bijdrage aan de ontwikkeling van in de hele Unie geldende normen voor kwaliteitsborging, hun bijdrage aan de ontwikkeling van in de hele Unie geldende gemeenschappelijke normen voor onderwijs- en opleidingsprogramma's, de bevordering van meertaligheid en een interculturele en interreligieuze dialoog, het stimuleren van een Europees gevoel van verbondenheid en de versterking van het Europese burgerschap. [Am. 24]
(18) De internationale dimensie van het programma moet worden versterkt, zodatdoor zowel personen als organisaties meer kansen kunnen worden gebodente bieden voor mobiliteit, samenwerking en beleidsdialoog met niet met het programma geassocieerde derde landen, met name ontwikkelingslanden. De internationale dimensie moet de ontwikkeling van vaardigheden en uitwisselingen tussen personen ondersteunen, en met name voor mensen uit ontwikkelingslanden de kennisoverdracht naar hun land van herkomst aan het eind van hun studieperiode ondersteunen. De internationale dimensie moet ook de capaciteitsopbouw van onderwijssystemen in ontwikkelingslanden versterken. Voortbouwend op de geslaagde uitvoering van de internationale activiteiten inzake hoger onderwijs en jeugd in het kader van de vorige programma's op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugd, moeten de internationalemobiliteitsactiviteiten worden uitgebreid naar andere sectoren, zoals beroepsonderwijs en -opleiding, en sport. [Am. 25]
(18 bis) Teneinde de impact van activiteiten in ontwikkelingslanden te vergroten, is het van belang om de synergieën tussen Erasmus+ en instrumenten voor het externe optreden van de Unie, zoals het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking en het instrument voor pretoetredingssteun aan te wakkeren. [Am. 26]
(19) De basisstructuur van het programma 2014‑2020, met drie hoofdstukken – onderwijs en opleiding, jeugd en sport – gestructureerd rond drie kernacties, is succesvol gebleken en moet worden gehandhaafd. Verbeteringen moeten worden aangebracht om de door het programma ondersteunde acties te stroomlijnen en te rationaliseren.
(20) Het programma moet de bestaande mogelijkheden voor leermobiliteit verbeteren, met name in de sectoren waar het programma de grootste efficiëntiewinst zou kunnen boeken, teneinde het bereik ervan te verbreden en aan de grote onvervulde vraag te voldoen. Dit moet met name gebeuren door het vergroten en bevorderen van mobiliteit voor studenten en medewerkers in het hoger onderwijs, scholieren en leerkrachten, onder wie leerkrachten in het kleuteronderwijs en medewerkers in voor- en vroegschoolse educatie en opvang en studentenen medewerkers in het beroepsonderwijs, met gerichte maatregelen waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke onderwijsbehoeften van de beoogde begunstigden. Mobiliteitsmogelijkheden voor deelnemers aan beroepsonderwijs en -opleiding in grensregio's . De mobiliteit van laaggeschoolde volwassen lerenden moet worden ingebed in partnerschappen voor samenwerking.moeten verder worden bevorderd om ze voor te bereiden op de specifieke context van de grensoverschrijdende arbeidsmarkt. Met het programma moeten ook mobiliteitsmogelijkheden worden geboden voor studenten en personeel in het volwassenenonderwijs. De belangrijkste doelstellingen van volwassenonderwijs zijn de overdracht van kennis, competenties en vaardigheden en de bevordering van sociale inclusie, actief burgerschap, persoonlijke ontwikkeling en welzijn. Ook de mogelijkheden voor mobiliteit voor jongeren die deelnemen aan niet-formele leeractiviteiten zouden moeten worden uitgebreid om meer jongeren te bereiken, vooral nieuwkomers, kansarmen en moeilijk te bereiken bevolkingsgroepen. Wegens het hefboomeffect moet ook de mobiliteit van personeel in het onderwijs, de beroepsopleiding, het jeugdwerk en de sport worden verbeterd, met bijzondere aandacht voor bijscholing en omscholing en het bevorderen van de ontwikkeling van vaardigheden voor de arbeidsmarkt. Overeenkomstig de visie van een echte Europese onderwijsruimte moet het programma ook een impuls geven aan de mobiliteit en de uitwisseling van studenten en hun deelname aan educatieve,en culturele en sportieve activiteiten bevorderen door de digitalisering van processen waarmee de aanvraagprocedures en deelname aan het programma gemakkelijker worden gemaakt, door gebruikersvriendelijke onlinesystemen te ontwikkelen op basis van beste praktijken, en door nieuwe hulpmiddelen te creëren, zoals de Europese studentenpas, te ondersteunen. Dit initiatief kan een belangrijke stap zijn om mobiliteit voor iedereen in de praktijk te brengen, in de eerste plaats door instellingen voor hoger onderwijs in staat te stellen meer uitwisselingsstudenten uit te sturen en te ontvangen en toch de kwaliteit van de mobiliteit van studenten te verbeteren, en door de studenten vóór hun aankomst bij de buitenlandse instelling betere toegang te geven tot verschillende diensten (bibliotheken, vervoer, accommodatie). [Am. 27]
(20 bis) Het programma moet zorgen voor kwalitatief hoogwaardige mobiliteitservaringen op basis van de beginselen die zijn neergelegd in de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 over transnationale mobiliteit in het onderwijs en de beroepsopleiding in de Europese Gemeenschap: Europees handvest voor kwaliteit bij mobiliteit(16), waarin duidelijk wordt gemaakt dat de kwaliteit van informatie, voorbereiding, ondersteuning en erkenning van ervaring en kwalificaties, alsook duidelijke leerplannen en vooraf opgestelde leerresultaten, een aantoonbaar effect hebben op de baten van mobiliteit. Mobiliteitsactiviteiten vereisen een grondige voorbereiding. Deze voorbereiding kan vaak efficiënt worden uitgevoerd met gebruikmaking van informatie- en communicatietechnologie. In voorkomend geval moet het programma ook ondersteuning kunnen bieden bij voorbereidende bezoeken voor mobiliteitsactiviteiten. [Am. 28]
(20 ter) Met het programma moet de mobiliteit van leerkrachten en onderwijzend personeel worden ondersteund en aangemoedigd op alle niveaus om hun werkpraktijken te verbeteren en bij te dragen aan hun professionele ontwikkeling. Gezien de cruciale rol die het kleuteronderwijs en voor- en vroegschoolse educatie en opvang spelen bij het voorkomen van sociale en economische ongelijkheid, is het belangrijk dat leerkrachten en medewerkers op dit niveau binnen het programma kunnen deelnemen aan leermobiliteit. Met betrekking tot het geven van onderwijs moet het programma ook proefprojecten voor beleidsinnovaties aanmoedigen om een aantal van de gemeenschappelijke uitdagingen aan te pakken waarmee onderwijsstelsels in de Unie kampen, zoals het aantrekken van nieuw talent voor het onderwijs aan de meest gemarginaliseerde kinderen en het ontwikkelen van opleidingen voor leerkrachten om ze te helpen bij het onderwijzen van minder kansrijke leerlingen. Teneinde de voordelen van deelname van leerkrachten en onderwijzend personeel aan het programma optimaal te benutten, moet alles in het werk worden gesteld om ervoor te zorgen dat zij kunnen rekenen op een omgeving die positief tegenover mobiliteit staat en waarbij mobiliteit deel uitmaakt van hun werkprogramma en reguliere werklast, dat zij gebruik kunnen maken van passende opleidingsmogelijkheden en dat zij toereikende financiële ondersteuning ontvangen op basis van het land en, in voorkomend geval, de regio waar de leermobiliteit zal plaatsvinden. [Am. 29]
(20 quater) In het programma moet worden onderkend hoe cruciaal de rol is die beroepsonderwijs en -opleiding spelen om de vooruitzichten op een baan te verbeteren en sociale inclusie te bevorderen, en daarom moet het programma bijdragen aan de versterking van het inclusieve karakter, de kwaliteit en de relevantie van beroepsonderwijs en -opleiding in overeenstemming met de mededeling van de Commissie van 10 juni 2016 over een Agenda voor nieuwe vaardigheden voor Europa:samenwerken ter versterking van het menselijk kapitaal, de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en het concurrentievermogen(17). Met het programma moeten aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding beter worden gekoppeld aan werkgevers, zowel in het particuliere als publieke domein. Tevens moeten met het programma kwesties worden aangepakt die specifiek gelden voor de sector beroepsonderwijs en -opleiding, zoals taallessen, het bevorderen van kwalitatief hoogwaardige partnerschappen op het vlak van mobiliteit en de erkenning en certificering van competenties, en moeten aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding worden aangespoord om zich aan te melden voor het Mobiliteitshandvest voor beroepsonderwijs en -opleiding bij wijze van kwaliteitskeurmerk. [Am. 30]
(21) Het programma moet de deelname van jongeren aan het democratische leven in Europa aanmoedigen, onder meer door de ondersteuning van participatieprojecten waarbij jongeren zich inzetten voor en deelnemen aan het maatschappelijk middenveld, en aldus het bewustzijn van de gemeenschappelijke Europese waarden, waaronder mensenrechten, Europese geschiedenis en cultuur en Europees burgerschap vergroten, jongeren en besluitvormers op lokaal, nationaal en Europees niveau samenbrengen, en bijdragen aan het Europese integratieproces. Met het programma moet het bewustzijn over instrumenten voor e-democratie worden aangewakkerd, waaronder het Europees burgerinitiatief. Ook moet de intergenerationele uitwisseling tussen jonge en oudere mensen worden bevorderd. Gezien de cruciale rol die jeugdorganisaties en jeugdwerk spelen bij de verwezenlijking van die doelstellingen, moet het programma de ontwikkeling van de jeugdsector in de Unie ondersteunen. [Am. 31]
(22) Het programma moet jongeren meer kansen bieden om Europa te ontdekken door middel van leerervaringen in het buitenland. Achttienjarigenin het kader van het nieuwe initiatief DiscoverEU. Jongeren tussen de 18 en 20 jaar, en met name zij die minder kansen hebben, moeten de gelegenheid krijgen om een eerste, korte individuele of collectieve ervaring op te doen door Europa door te reizen in het kader als onderdeel van een niet-formele of informele educatieve activiteit die gericht is op het bevorderen van hun gevoel van verbondenheid met de Europese Unie en het ontdekken van haar culturele en taalkundige diversiteit. Het initiatief moet bestaan uit een stevige en verifieerbare leercomponent en moet garanderen dat ervaringen op de juiste manier verspreid worden en dat de opgedane ervaringen worden gedeeld om het initiatief voortdurend te evalueren en te verbeteren. Het programma moet organen in kaart brengen die belast zijn met het aanspreken en de selectie van de deelnemers, met de nodige aandacht voor geografisch evenwicht, en moet activiteiten ondersteunen die de leerdimensie van de ervaring vergroten. Die organen moeten in voorkomend geval ook worden betrokken bij het aanbieden van opleidingen en ondersteuning voorafgaand aan en na afloop van de mobiliteit, onder andere met betrekking tot taal- en interculturele vaardigheden. Het initiatief DiscoverEU moet worden gekoppeld aan de Culturele Hoofdsteden van Europa, de Jongerenhoofdsteden van Europa, de Vrijwilligershoofdsteden van Europa en de Groene Hoofdsteden van Europa.. [Am. 32]
(23) Het leren van talen draagt bij aan het wederzijds begrip en de mobiliteit binnen en buiten de Unie. Tegelijkertijd is taalvaardigheid belangrijk in het dagelijks leven en op het werk. Het programma moet daaromook het leren van talen stimuleren, met namevia ter plaatse aangeboden taalcursussen en door een groter gebruik van toegankelijke online-instrumenten, aangezien e-leren, wat toegang en flexibiliteit betreft, extra voordelen biedtkan bieden voor het leren van talen. Bij de door het programma geboden ondersteuning van het leren van talen moet aandacht worden besteed aan de behoeften van de gebruikers, waarbij de nadruk ligt op de talen die worden gesproken in het gastland en in het geval van grensregio's op de talen van de buurlanden. De ondersteuning bij het leren van talen moet ook gelden voor nationale gebarentalen. Het instrument voor online taalkundige ondersteuning van Erasmus+ moet worden afgestemd op de specifieke behoeften van deelnemers aan het programma en moet beschikbaar zijn voor iedereen. [Am. 33]
(23 bis) Het programma moet gebruikmaken van taaltechnologie, zoals voor automatische vertaling, om uitwisselingen tussen overheidsinstanties te vergemakkelijken en de interculturele dialoog te bevorderen. [Am. 34]
(24) Het programma moet maatregelen ondersteunen die de samenwerking tussen instellingen en organisaties die actief zijn op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport bevorderen, met erkenning van hun fundamentele rol bij het toerusten van mensen met de kennis, vaardigheden en competenties die nodig zijn in een veranderende wereld, en bij de adequate verwezenlijking van het potentieel voor innovatie, creativiteit en ondernemerschap, met name in de digitale economie. Daartoe moet de doeltreffende samenwerking tussen alle belanghebbenden op alle uitvoeringsniveaus van het programma worden gewaarborgd. [Am. 35]
(25) In zijn conclusies van 14 december 2017 heeft de Europese Raad de lidstaten, de Raad en de Commissie verzocht verder te werken aan een aantal initiatieven om de Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding naar een nieuw niveau te brengen, onder meer door het bevorderen van de ontwikkeling, uiterlijk in 2024, van "Europese universiteiten", bestaande uit van onderop opgezette netwerken van universiteiten in de hele Unie. Het programma moet deze Europese universiteiten ondersteunen die op excellentie gericht moeten zijn en bedoeld zijn om de aantrekkelijkheid van instellingen voor hoger onderwijs in de Unie te vergroten en de samenwerking tussen onderzoek, innovatie en onderwijs te verbeteren. Het begrip "excellentie" moet worden opgevat in brede zin, bijvoorbeeld ook in verband met het vermogen om de inclusie te verbeteren. Met de steun in het kader van het programma wordt een uitgebreide geografische dekking van "Europese universiteiten" beoogd.. [Am. 36]
(26) Het communiqué van Brugge van 2010 bevatte een oproep ter ondersteuning van excellente vakbekwaamheid voor slimme en duurzame groei. In de mededeling van 2017 over versterking van innovatie in de Europese regio's wordt beroepsonderwijs en -opleiding gekoppeld aan innovatiesystemen, als onderdeel van strategieën voor slimme specialisatie op regionaal niveau. Het programma moet voorzien in de middelen om deze oproepen te beantwoorden en steun bieden voor de ontwikkeling van transnationale netwerken van kenniscentra voor beroepsopleiding die nauw aansluiten bij de lokale en regionale strategieën voor groei, innovatie,en concurrentievermogen, duurzame ontwikkeling en sociale inclusie. Die kenniscentra moeten fungeren als motor van kwalitatief hoogstaande beroepsvaardigheden in een context van sectorale uitdagingen, en tegelijkertijd de algemene structurele veranderingen en het sociaaleconomisch beleid in de Unie ondersteunen. [Am. 37]
(27) Om het gebruik van virtuele samenwerkingsactiviteiten te vergroten, moet het programma steun geven voor een meer systematisch gebruik van bestaande online platforms als eTwinning, de School Education Gateway, het elektronisch platform voor volwassenenonderwijs in Europa, de Europese Jongerensite en het online platform voor hoger onderwijs. . Het programma moet in voorkomend geval ook de ontwikkeling van nieuwe online platforms stimuleren om de uitvoering van het beleid op het vlak van onderwijs, opleidingen, sport en jeugd te versterken en te moderniseren. Deze platforms moeten gebruiksvriendelijk en toegankelijk zijn in de zin van Richtlijn (EU) 2016/2102 van het Europees Parlement en de Raad(18). [Am. 38]
(28) Het programma moet bijdragen aan het vergemakkelijken van de transparantie en en automatische wederzijdse erkenning van vaardigheden en,competenties, kwalificaties en diploma's, en aan de overdracht van studiepunten of eenhedenander bewijs van leerresultaten, aan kwaliteitsborging en aan de validering van niet-formeel en informeel leren, het beheer van vaardigheden en begeleiding. In dit verband moet het programma ook steun verlenen aan contactpunten en netwerken op nationaal en Unieniveau die informatie en assistentie bieden aan beoogde deelnemers, waarmee trans-Europese uitwisselingen en de ontwikkeling van flexibele leertrajecten tussen verschillende gebieden van onderwijs, opleiding en jeugdwerk in formele en niet-formele contexten bevorderenbevorderd worden. [Am. 39]
(29) Het programma moet het potentieel van voormalige Erasmus+-deelnemers aanboren en activiteiten, met name van netwerken van alumni, ambassadeurs en EuroPeers, ondersteunen door hen aan te moedigen om als multiplicatoren van het programma op te treden.
(29 bis) In het programma moet speciale nadruk worden gelegd op de validatie en erkenning van onderwijs- en opleidingsperiodes in het buitenland, ook in het middelbaar onderwijs. In dat verband moet de verstrekking van subsidies worden gekoppeld aan procedures voor kwaliteitsbeoordeling, aan een beschrijving van de leerresultaten en aan de volledige toepassing van de aanbeveling van de Raad van 15 maart 2018 inzake een Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen(19), de aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 inzake de validatie van niet-formeel en informeel leren(20) en Europese instrumenten die bijdragen aan de erkenning van in het buitenland genoten onderwijs en die de kwaliteit van dit onderwijs garanderen, zoals het Europees kwalificatiekader (EQF), het Europees register voor kwaliteitsborging in het hoger onderwijs (EQAR), het Europees studiepuntensysteem voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET) en het Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en ‑opleiding (EQAVET). [Am. 40]
(30) Als een manier om te zorgen voor samenwerking met andere instrumenten van de Unie en voor ondersteuning van andere beleidsmaatregelen van de Unie, moeten mobiliteitskansen worden geboden aan mensen in verschillende sectoren, zoals de overheid en de particuliere sector, de landbouw en het bedrijfsleven, zodat zij een opleiding of stage in het buitenland kunnen volgen of leerervaring in het buitenland kunnen opdoen waardoor zij in elke fase van hun leven kunnen groeien en zich niet alleen professioneel maar ook persoonlijk kunnen ontwikkelen, met name door het ontwikkelen van een besef van hun Europese identiteit en een begrip van de Europese culturele diversiteit, maar ook professioneel, met name door voor de arbeidsmarkt relevante vaardigheden te ontwikkelen. Het programma moet toegang bieden tot transnationale mobiliteitsregelingen van de Unie met een sterke leerdimensie, en aldus het aanbod van zulke regelingen voor begunstigden en deelnemers aan deze activiteiten vereenvoudigen. De schaalvergroting van Erasmus+-projecten moet worden vergemakkelijkt; er moeten specifieke maatregelen worden genomen om de initiatiefnemers van Erasmus+-projecten te helpen om subsidies aan te vragen of om synergieën tot stand te brengen door middel van ondersteuning van de Europese structuur- en investeringsfondsen en de programma's op het gebied van migratie, veiligheid, justitie en burgerschap, gezondheid, media en cultuur, en het Europees Solidariteitskorps. [Am. 41]
(31) Het is belangrijk om onderwijs, leren en onderzoek op het gebied van de Europese integratie en de toekomstige uitdagingen en mogelijkheden van de Unie en de discussie daarover te bevorderen door steun van de Jean Monnet-acties op het gebied van het hoger onderwijs, maar ook op anderealle gebieden van onderwijs en opleiding. De bevordering van een Europees gevoel van Europese identiteitverbondenheid en Europees engagement is van bijzonder belang wanneergezien de uitdagingen voor de gemeenschappelijke waarden waarop de Unie is gegrondvest en die deel uitmaken van onzeeen gemeenschappelijke Europese identiteit op de proef worden gesteld, en wanneer de gezien het feit dat burgers weinig betrokkenheid vertonen. Het programma moet een bijdrage blijven leveren tot de ontwikkeling van excellentie op het gebied van Europese-integratiestudies en tegelijkertijd de betrokkenheid van de hele leergemeenschap en het grote publiek bij de Europese integratie versterken. [Am. 42]
(32) Wegens het belang van de strijd tegenHet programma moet aansluiten bij de centrale doelstelling van de Overeenkomst van Parijs om de wereldwijde reactie op de klimaatverandering te versterken. Overeenkomstig de verbintenissen van de Unie tot uitvoering van de Overeenkomst van Parijs en tot verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties, zal dit programma bijdragen aan de integratie van klimaatactie en duurzame ontwikkeling in het beleid van de Unie en aan het algemene streven dat gedurende de periode 2021-2027 van het meerjarig financieel kader 25 % van de uitgaven op de begroting van de Unie klimaatdoelstellingen ondersteunen, en dat er zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk in 2027, een jaarlijks streefcijfer van 30 % wordt ingevoerd. De desbetreffende acties zullen worden vastgesteld tijdens de voorbereiding en uitvoering van het programma en zullen opnieuw worden bekeken in het kader van de desbetreffende processen van evaluatie en beoordeling. [Am. 43]
(32 bis) Gezien de rol van de Unie als mondiale speler en in overeenstemming met de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties en de verbintenissen die door de lidstaten zijn aangegaan op de Rio+20-conferentie, moeten in het programma inclusief, gelijkwaardig en kwalitatief hoogwaardig onderwijs en een leven lang leren worden opgenomen, waarbij onder wordt onderkend hoe cruciaal de rol van onderwijs bij armoedebestrijding is. Het programma moet tevens bijdragen aan de agenda voor duurzame ontwikkeling door inspanningen te ondersteunen om de nodige vaardigheden op het vlak van duurzame ontwikkeling te ontwikkelen en mensen via formeel, niet-formeel en informeel onderwijs voor te lichten over duurzaamheid, milieubescherming en klimaatverandering. [Am. 44]
(33) In deze verordening worden de financiële middelen voor de gehele looptijd van het programma vastgelegd die voor het Europees Parlement en de Raad gedurende de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van [referentie in voorkomend geval bijwerken punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(21)]. Er moet vanaf 2021 worden gezorgd voor een aanzienlijke stijging van de jaarlijkse begroting van het programma in vergelijking met het laatste jaar van het meerjarig financieel kader 2014-2020, gevolgd door een lineaire en geleidelijke stijging van de jaarlijkse middelen. Een dergelijk begrotingsprofiel kan ertoe bijdragen dat er direct vanaf het begin van de looptijd van het meerjarig financieel kader 2021-2027 een ruimere toegang kan worden gewaarborgd en in de laatste jaren bovenmatige verhogingen kunnen worden voorkomen die moeilijk te absorberen zijn. [Am. 45]
(34) Binnen het basisbedrag voor acties die worden beheerd door de nationale agentschappen op het gebied van onderwijs en opleiding, moet per sector (hoger onderwijs, schoolonderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding en volwassenenonderwijs) een minimumbedrag worden toegewezen om te zorgen voor een kritische massa aan middelen om in elk van die sectoren de beoogde output en resultaten te realiseren. De exacte toewijzingen van begrotingsmiddelen per actie en initiatief moeten worden vastgelegd in het werkprogramma. [Am. 46]
(35) Verordening (EU, Euratom) [nieuw Financieel Reglement] (het "Financieel Reglement")(22) is op dit programma van toepassing. Deze bevat regels betreffende de uitvoering van de begroting van de Unie, met inbegrip van de regels inzake subsidies, prijzen, aanbestedingen en indirecte uitvoering.
(36) De in deze verordening bedoelde financieringsvormen en uitvoeringsmethoden moeten worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden voor het verwezenlijken van de specifieke doelstellingen van de acties en voor het behalen van resultaten, waarbij met name rekening wordt gehouden met de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Dit moet mede omvatten dat het gebruik wordt overwogen van vaste bedragen, forfaits en eenheidskosten, en van financiering die niet gekoppeld is aan kosten, zoals bedoeld in artikel [125, lid 1,] van het Financieel Reglement. De beginselen van transparantie, gelijke behandeling en non-discriminatie, zoals vervat in het Financieel Reglement, moeten bij de uitvoering van het programma in acht worden genomen. [Am. 47]
(37) Derde landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen aan het programma deelnemen in het kader van de samenwerking waarin wordt voorzien door de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, die bepaalt dat programma's van de Unie worden uitgevoerd bij een op grond van die overeenkomst genomen besluit. Derde landen kunnen ook op grond van andere rechtsinstrumenten deelnemen. Deze verordening moet de verantwoordelijke ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer de nodige rechten en toegang verlenen om hun bevoegdheden ten volle te kunnen uitoefenen. De volledige deelneming van derde landen aan het programma moet afhankelijk worden gesteld van de voorwaarden in specifieke overeenkomsten betreffende de deelneming van het betrokken derde land aan het programma. Volledige deelname brengt bovendien de verplichting mee om een nationaal agentschap op te richten en sommige acties van het programma decentraal te beheren. Particulieren en entiteiten uit niet met het programma geassocieerde derde landen moeten kunnen deelnemen aan sommige acties van het programma, zoals omschreven in het werkprogramma en de door de Commissie gepubliceerde oproepen tot het indienen van voorstellen. Voor de uitvoering van het programma kunnen specifieke regelingen worden getroffen met betrekking tot particulieren en entiteiten uit de Europese microstaten. [Am. 48]
(38) Overeenkomstig artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en de mededeling van de Commissie "Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU"(23)("mededeling over het strategische partnerschap") moet het programma rekening houden met de specifieke situatie van die gebieden. Er zullen maatregelen worden genomen om de deelname van de ultraperifere gebieden aan alle acties te vergroten. Mobiliteitsuitwisselingen en samenwerking tussen mensen en organisaties uit die gebieden en derde landen, met name hun buren, moeten worden bevorderd. Dergelijke maatregelen zullen worden gemonitord en zullen regelmatig worden geëvalueerd. [Am. 49]
(38 bis) In de mededeling over het strategische partnerschap onderkende de Commissie dat een grotere mobiliteit van leerlingen en personeel in onderwijs en opleiding, met name in het kader van het Erasmus+-programma, de ultraperifere gebieden zeer ten goede zou komen, en beijverde zij zich ervoor de financiële steun voor deelnemers die van en naar de ultraperifere gebieden reizen verder aan te passen door voor die gebieden specifieke financieringsregels te hanteren in het kader van Erasmus+, en de mogelijkheden van uitbreiding van de regionale samenwerking in het kader van Erasmus+ te onderzoeken en aldus de mobiliteit tussen de ultraperifere gebieden en naburige derde landen verder te stimuleren, en het Europees Sociaal Fonds te gebruiken als aanvulling op Erasmus+. [Am. 50]
(39) Krachtens [referentie in voorkomend geval bijwerken overeenkomstig een nieuw LGO-besluit artikel 94 van Besluit 2013/755/EG van de Raad(24)] komen particulieren en entiteiten die zijn gevestigd in landen en gebieden overzee in aanmerking voor financiering overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het betrokken land of gebied overzee banden heeft. Bij de uitvoering van het programma moet rekening worden gehouden met de problemen die rijzen ten gevolge van de grote afstand tot deze landen of gebieden, en hun deelname aan het programma moet worden gemonitord en regelmatig worden geëvalueerd.
(40) De doelstellingen en prioriteiten van het programma moeten continuïteit vertonen. Desalniettemin, aangezien het programma moet worden uitgevoerd over een periode van zeven jaar, is het noodzakelijk om over een zekere mate van flexibiliteit te beschikken om in te spelen op veranderende omstandigheden en politieke prioriteiten op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport. Daarom bepaalt deze verordening niet in detail hoe specifieke initiatieven moeten worden vormgegeven, noch loopt zij vooruit op de politieke of de overeenkomstige budgettaire prioriteiten voor de komende zeven jaar. In plaats daarvan moeten de nadere beleidskeuzes en -prioriteiten, waaronder de details van specifieke nieuwe initiatieven, worden vastgesteld door middel van werkprogramma's overeenkomstig het Financieel Reglement. Met het ontwerp van de nieuwe initiatieven moetlering worden getrokken uit eerdere en lopende proefinitiatieven op dit vlak en moet terdege rekening worden gehouden met Europesemeerwaarde, zowel wat betreft de inhoud als de structuur van het initiatiefmoet de Commissie werkprogramma's vaststellen en het Europees Parlement en de Raad daarvan in kennis stellen. Het werkprogramma moet tevens de nodige maatregelen bevatten voor de uitvoering ervan in overeenstemming met de algemene en specifieke doelstellingen van het programma, de selectie- en gunningscriteria voor subsidies en alle andere noodzakelijke elementen. De werkprogramma's en de wijzigingen daarvan moeten door middel van uitvoeringshandelingen overeenkomstig de onderzoeksproceduregedelegeerde handelingen worden vastgesteld. Het is van groot belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau en in overleg met nationale agentschappen en belanghebbenden, en dat die raadpleging plaatsvindt overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven.Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. [Am. 51]
(40 bis) De Commissie moet samen met de nationale agentschappen toezicht houden op en verslag uitbrengen over de uitvoering van het programma, zowel tijdens de looptijd als na de beëindiging daarvan. De eindevaluatie van het programma moet tijdig worden uitgevoerd zodat die in voorkomend geval kan worden meegenomen in de tussentijdse evaluatie van het vervolgprogramma. De Commissie moet met name een tussentijdse evaluatie van het programma uitvoeren, die in voorkomend geval vergezeld gaat van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze verordening. [Am. 52]
(41) Overeenkomstig de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016(25) moet het programma worden geëvalueerd op basis van gegevens die zijn verzameld op grond van specifieke monitoringvoorschriften, waarbij echter overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstatenbegunstigden, worden vermeden. Die voorschriften moeten specifieke, meetbare en realistische indicatoren omvatten die gedurende langere tijd kunnen worden gemeten als een basis voor de evaluatie van het effect van het programma op het terrein. [Am. 53]
(42) Er moet worden gezorgd voor een passende outreach, en passende bekendmaking en verspreiding van de mogelijkheden en resultaten van de door het programma ondersteunde acties op Europees, nationaal en lokaal niveau. De activiteiten inzake outreach, bekendmaking en verspreiding moeten uitgaan van de uitvoeringsorganen van het programma, in voorkomend gevalindien van toepassing met de steun van andere centralerelevante belanghebbenden. [Am. 54]
(43) Om te zorgen voor een efficiëntere communicatie met het grote publiek en sterkere synergieën tussen de op initiatief van de Commissie ondernomen communicatieactiviteiten, moeten de bij deze verordening voor communicatie toegewezen middelen ook worden gebruikt voor institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover die verband houden met de algemene doelstelling van deze verordening. [Am. 55]
(44) Om te zorgen voor een efficiënte en effectieve uitvoering van deze verordening zal het programma maximaal gebruikmaken van de al bestaande uitvoeringsmechanismen. De uitvoering van het programma dient derhalve te worden toevertrouwd aan de Commissie en aan nationale agentschappen, die een consistente en rechtlijnige toepassing van de programmaregels in de hele Unie en in de hele periode moeten garanderen. Daartoe en teneinde een doeltreffende uitvoering van het programma te waarborgen, moeten de Commissie en de nationale agentschappen samenwerken, in overleg met de belanghebbenden consistente, eenvoudige en kwalitatief hoogwaardige procedures ontwikkelen en de uitwisseling van goede werkmethoden vergemakkelijken waarmee de kwaliteit van projecten in het kader van het programma kan worden verbeterd. Waar mogelijk en om de efficiëntie te vergroten, zouden de nationale agentschappen dezelfde moeten zijn als die welke waren aangewezen voor het beheer van het vorige programma. Het toepassingsgebied van de evaluatie vooraf van de naleving moet worden beperkt tot de voorschriften die nieuw en specifiek voor het programma zijn, tenzij dit gerechtvaardigd is, zoals in geval van ernstige tekortkomingen of ondermaats presteren van het betrokken nationale agentschap. [Am. 56]
(44 bis) Teneinde projectmanagers zonder ervaring met financieringsprogramma's van de Unie aan te sporen om een financieringsaanvraag in te dienen, moeten de Commissie en de nationale agentschappen advies en ondersteuning bieden en erop toezien dat de aanvraagprocedures zo duidelijk en eenvoudig mogelijk zijn. De programmagids moet verder worden verbeterd om hem gebruiksvriendelijk en duidelijk te maken, en aanvraagformulieren moeten eenvoudig zijn en tijdig beschikbaar worden gesteld. Teneinde de aanvraagprocedure verder te moderniseren en te harmoniseren, moet er een gemeenschappelijk, meertalig, all-in-instrument worden ontwikkeld voor de begunstigden van het programma en degenen die betrokken zijn bij het beheer van het programma. [Am. 57]
(44 ter) Als vuistregel geldt dat subsidie- en projectaanvragen moeten worden ingediend bij en worden beheerd door het nationale agentschap van het land waar de aanvrager gevestigd is. Bij wijze van afwijking moeten subsidieverzoeken en projectaanvragen voor activiteiten die worden georganiseerd door netwerken die de hele Unie bestrijken of door Europese en internationale organisaties worden ingediend bij de Commissie waar ze rechtstreeks in behandeling worden genomen. [Am. 58]
(45) Om te zorgen voor een gezond financieel beheer en rechtszekerheid in elk deelnemend land, moet elke nationale autoriteit een onafhankelijk auditorgaan aanwijzen. Waar mogelijk en om de efficiëntie te vergroten, zou het onafhankelijk auditorgaan hetzelfde moeten zijn als het orgaan dat is aangewezen voor de in het vorige programma bedoelde acties.
(46) De lidstaten dienen ernaar te streven alle nodige maatregelen te treffen om wettelijke en administratieve belemmeringen voor de toegang tot het programma of de goede werking van het programmaervan weg te nemen. Dat houdt in dat, waar mogelijk en onverminderd het Unierecht inzake de binnenkomst en het verblijf van onderdanen van derde landen, kwesties die problemen veroorzaken bij het verkrijgen van visa en verblijfsvergunningen moeten worden opgelost. Overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad(26) worden de lidstaten aangemoedigd verkorte toelatingsprocedures in te voeren. [Am. 59]
(47) Het prestatieverslagleggingssysteem moet waarborgen dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en voor de evaluatie van het programma op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig en op het juiste niveau van verfijning worden verzameld. Die gegevens moeten aan de Commissie worden meegedeeld op een wijze die strookt met de desbetreffende voorschriften inzake gegevensbescherming.
(48) Om uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(27). [Am. 60]
(49) Om de vereisten waaraan de begunstigden moeten voldoen te vereenvoudigen, moet zo veel mogelijk worden gebruikgemaakt van vereenvoudigde subsidies in de vorm van vaste bedragen, eenheidskosten en financiering volgens een vast percentage. In overeenstemming met het beginsel van deugdelijk financieel beheer en teneinde de administratie van het programma te vereenvoudigen, moeten forfaitaire betalingen op basis van het relevante project worden gebruikt voor mobiliteitsactiviteiten in alle sectoren. De vereenvoudigde subsidies ter ondersteuning van de mobiliteitsacties van het programma, zoals door de Commissie gedefinieerd, moeten rekening houden metregelmatig worden geëvalueerd en worden aangepast aan de kosten van levensonderhoud in het gastland en de gastregio. De Commissie en de nationale agentschappen in de uitzendende landen moeten deze vereenvoudigde subsidies kunnen aanpassen op basis van objectieve criteria, met name om de toegang van kansarme personen te garanderen. De lidstaten moeten voorts worden aangespoord die subsidies vrij te stellen van belasting en sociale premies, overeenkomstig het nationale recht. Die vrijstelling moet eveneens gelden voor publieke of particuliere entiteiten die dergelijke financiële steun toekennen aan de individuele begunstigden. [Am. 61]
(50) Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad(28), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad(29) en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad(30) moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, waaronder preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden en fraude, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of slecht bestede middelen en, in voorkomend geval, het opleggen van administratieve sancties. In het bijzonder kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 onderzoeken uitvoeren, waaronder controles en inspecties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie (EOM) fraude en andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, zoals omschreven in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad(31), opsporen en vervolgen. Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, het Europees Bureau voor fraudebestrijding, het Europees Openbaar Ministerie en de Europese Rekenkamer alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.
(51) Er moet worden gezorgd voor de complementariteit van alle acties die in het kader van het programma worden uitgevoerd met de activiteiten van de lidstaten en andere activiteiten van de Unie, met name op het gebied van onderwijs, cultuur en media, jongeren en solidariteit, werkgelegenheid en sociale inclusie, onderzoek en innovatie, industrie en bedrijfsleven, landbouw en plattelandsontwikkeling met de nadruk op jonge landbouwers, cohesie, regionaal beleid, en internationale samenwerking en ontwikkeling.
(52) Hoewel het regelgevingskader het de lidstaten en regio's in de vorige programmeringsperiode al mogelijk maakte om synergieën te creëren tussen Erasmus+ en andere instrumenten van de Unie, zoals de Europese structuur- en investeringsfondsen, die ook bijdragen tot de kwalitatieve ontwikkeling van de onderwijs-, opleidings- en jeugdwerkstelsels in de Unie, is dat potentieel tot dusver te weinig benut, waardoor de systemische effecten van projecten en het effect op het beleid beperkt zijn gebleven. Op nationaal niveau moet doeltreffend worden gecommuniceerd en samengewerkt tussen de nationale instanties die belast zijn met het beheer van deze instrumenten, teneinde de impact ervan te maximaliseren. Het programma moet actieve samenwerking met deze instrumenten mogelijk maken, met name door ervoor te zorgen dat aanvragen van hoge kwaliteit die wegens een gebrek aan middelen niet uit hoofde van het programma kunnen worden gefinancierd, via een vereenvoudigde procedure in aanmerking kunnen komen voor financiering uit de Europese structuur- en investeringsfondsen. Teneinde de procedure voor dergelijke acties te vereenvoudigen, moet aan deze acties een "Excellentiekeur" kunnen worden toegekend ter erkenning van de hoge kwaliteit ervan. Deze complementariteit van de programma's moet het mogelijk maken om de slagingspercentages van projecten over de hele linie te verhogen. [Am. 62]
(52 bis) Teneinde de doeltreffendheid van financiering en beleidsondersteuning van de Unie te optimaliseren, is het van belang om synergieën en complementariteit bij alle relevante programma's op coherente wijze te stimuleren. Dergelijke synergieën en complementariteit mogen niet leiden tot middelen die worden toegewezen aan het Erasmus+-programma maar buiten de programmastructuur worden beheerd, noch tot middelen die worden ingezet om andere dan de in deze verordening vervatte doelstellingen na te streven. Synergieën en complementariteit moeten resulteren in vereenvoudigde aanvraagprocedures op uitvoeringsniveau. [Am. 63]
(53) Teneinde de prestatie-indicatoren van het programma te wijzigen of aan te vullen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen ten aanzien van de bijlage. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadpleging plaatsvindt overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven. Om met name te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, moeten het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde moment ontvangen als de deskundigen van de lidstaten, en moeten hun deskundigen systematisch toegang hebben tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen.
(54) Er dient voor te worden gezorgd dat het vorige programma correct wordt afgesloten, met name wat betreft de voortzetting van meerjarige regelingen voor het beheer, zoals de financiering van technische en administratieve ondersteuning. Met ingang van 1 januari 2021 moet in het kader van de technische en administratieve ondersteuning waar nodig worden gezorgd voor het beheer van acties in het kader van het vorige programma die op 31 december 2020 nog niet zijn afgerond.
(55) Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Deze verordening beoogt met name de volledige eerbiediging te waarborgen van het recht op gelijkheid tussen mannen en vrouwen en het recht op non-discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, en de toepassing van de artikelen 21 en 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie te bevorderen. Daarom moeten met het programma actief initiatieven worden ondersteund die bedoeld zijn om het bewustzijn aan te wakkeren, een positief beeld te geven van de groepen die mogelijk gediscrimineerd worden en gendergelijkheid te stimuleren. Ook moeten inspanningen worden ondersteund om de onderwijskloof van de Roma te dichten en andere specifieke problemen waarmee zij kampen aan te pakken door voor hen volledige en actieve deelname aan het programma mogelijk te maken. De eerbiediging van de rechten en beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten worden erkend, moeten worden geïntegreerd in de planning, uitvoering, monitoring en evaluatie van het programma. [Am. 64]
(56) Door het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde horizontale financiële voorschriften zijn op deze verordening van toepassing. Die voorschriften staan in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor de vaststelling en de uitvoering van de begroting door subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en voorzien in controles van de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde voorschriften betreffen ook de bescherming van de begroting van de Unie ingeval van algemene lacunes op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten, aangezien het respect voor de rechtsstaat een wezenlijke voorwaarde is voor goed financieel beheer en doeltreffende financiering door de Unie.
(57) Aangezien de doelstelling van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar, vanwege het transnationale karakter, de grote omvang en de ruime geografische werkingssfeer van de gefinancierde mobiliteits- en samenwerkingsactiviteiten, de gevolgen ervan voor de toegang tot leermobiliteit en meer in het algemeen voor de integratie van de Unie, alsmede de versterkte internationale dimensie ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
(58) Verordening (EU) nr. 1288/2013 moet met ingang van 1 januari 2021 worden ingetrokken.
(59) Om te zorgen voor de continuïteit in de door het programma te bestrijken financieringssteun, moet deze Verordening van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2021,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Voorwerp
Bij deze verordening wordt Erasmus+, het programma voor actie van de Unie op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport, vastgesteld ("programma").
In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begroting voor de periode 2021‑2027, de vormen van financiering door de Unie alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1) "een leven lang leren": alle vormen van leren (formeel, niet-formeel en informeel leren) in alle levensfasen, inclusief onderwijs en opvang voor jonge kinderen, algemeen vormend onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding, hoger onderwijs en volwassenenonderwijs, die leiden tot een verbetering of het bijhouden van de kennis, vaardigheden, competenties en attitudes of die op persoonlijk vlak, voor het leven als burger, cultureel of sociaal gezien en/of vanuit het oogpunt van de arbeidsmarkt tot meer maatschappelijke participatie leiden, inclusief de verlening van begeleiding en advies; [Am. 65]
2) " leermobiliteit " het zich fysiek naar een ander land dan het land van verblijf begeven om er te studeren, een opleiding te volgen, waaronder met het oog op omscholing of bijscholing, of niet-formeel of informeel te leren; dit kan de vorm aannemen van een stage, leerlingplaats, jongerenuitwisseling, lesgeven of deelname aan een activiteit op het gebied van beroepsontwikkeling; dit kan vergezeld gaan van maatregelen zoals taalcursussen en taalkundige ondersteuning, met inbegrip van nationale gebarentalen, en/of worden aangevuld met toegankelijk online leren en virtuele samenwerking; In sommige specifieke gevallen kan dit de vorm aannemen van leren met behulp van informatie- en communicatietechnologie; [Am. 66]
2 bis) "virtueel leren": de verwerving van vaardigheden en kennis met behulp van toegankelijke informatie- en communicatiehulpmiddelen; [Am. 67]
2 ter) "gemengd leren": de verwerving van vaardigheden en kennis met behulp van een combinatie van virtuele onderwijs- en opleidingsmiddelen en traditionele onderwijs- en opleidingsmethoden; [Am. 68]
3) "niet-formeel leren": vrijwillig leren dat buiten het formele onderwijs en buiten de formele opleiding plaatsvindt door middel van doelgerichte activiteiten (in termen van doelstellingen, methoden en tijd) met een bepaalde vorm van leerondersteuning;
4) "informeel leren": leren dat voortvloeit uit dagelijkse bezigheden en ervaringen en dat niet georganiseerd of gestructureerd is in termen van doelen, tijd of leerondersteuning. Het kan vanuit het gezichtspunt van de leerling onbedoeld zijn;
5) "jongeren": personen met een leeftijd tussen dertien en dertig jaar;
6) "breedtesport": georganiseerde sport die op lokaal niveauregelmatig door amateursporters van alle leeftijden wordt beoefend, en sport voor iedereenom gezondheids-, educatieve of sociale redenen; [Am. 69]
7) "student": iedere persoon die is ingeschreven bij een instelling voor hoger onderwijs, inclusief voor een korte cyclus of op bachelor-, master- of doctoraatsniveau of gelijkwaardig. Het omvat tevens pas afgestudeerden, alsook iedere persoon die in de afgelopen 24 maanden is afgestudeerd aan een dergelijke instelling; [Am. 70]
8) "personeel": personen die beroepsmatig of op vrijwillige basis betrokken zijn bij onderwijs op alle niveaus, opleiding of niet-formeel leren; hieronder kan worden verstaan professoren, leerkrachten, opleiders, onderzoekers, schoolleiders, jeugdwerkers, sportcoaches, niet-onderwijzend personeel en anderen die beroepshalve leren bevorderen; [Am. 71]
8 bis) "sportpersoneel": personen betrokken bij het managen, opleiden of trainen van een sportteam of verschillende individuele sporters, tegen betaling of op vrijwillige basis; [Am. 72]
9) "lerende in beroepsonderwijs en -opleiding": iedere persoon die is ingeschreven in een aanvankelijk of vervolgprogramma voor beroepsonderwijs of -opleiding op eender welk niveau van secundair tot postsecundair, alsook iedere persoon die . Dit omvat mede de deelname van particulieren die recentelijk een dergelijk programma in de afgelopen 24 maanden met succes hebbenheeft beëindigd; [Am. 73]
10) "scholier": iedere persoon die als lerende is ingeschreven bij een instelling die algemeen vormend onderwijs op elk niveau verstrekt, vanaf het onderwijs en de opvang voor jonge kinderen tot het hoger secundair onderwijs, alsook iedere persoon die buiten een instelling onderwijs volgt en die door de nationalebevoegde autoriteiten wordt geacht in aanmerking te komen voor deelname aan het programma op hun respectieve grondgebied; [Am. 74]
11) "volwassenenonderwijs": alle vormen van niet-beroepsgericht onderwijs voor volwassenen na het initieel onderwijs, ongeacht of deze van formele, niet-formele of informele aard is;
12) "niet met het programma geassocieerd derde land": derde land dat niet ten volle deelneemt aan het programma maar waarvan de juridische entiteiten, in naar behoren gerechtvaardigde gevallen die in het belang van de Unie zijn, bij wijze van uitzondering voor het programma in aanmerking kunnen komen; [Am. 75]
13) "derde land": een land dat geen lidstaat is;
14) "partnerschap": een overeenkomst tussen een groep instellingen en/of organisaties om gezamenlijk activiteiten te ontplooien en projecten op te zetten;
15) "gezamenlijke mastergraadmaster- of doctorsgraad": een geïntegreerd studieprogramma aangeboden door ten minste twee instellingen voor hoger onderwijs dat wordt bekroond met één enkel diploma, dat gezamenlijk wordt afgegeven en ondertekend door alle deelnemende instellingen en officieel wordt erkend in de landen waar de deelnemende instellingen gevestigd zijn; [Am. 76]
16) "internationaal": betrekking hebbend op een actie waarbij ten minste één niet met het programma geassocieerd derde land betrokken is;
17) "virtuele samenwerking": elke vorm van samenwerking met behulp van informatie- en communicatietechnologie;
18) "instelling voor hoger onderwijs": elke soort instelling voor hoger onderwijsentiteit die, overeenkomstig het nationale recht of de nationale praktijk, opleidt voor erkende graden of andere erkende kwalificaties op tertiair niveau, ongeacht de naam die dergelijke instellingen dragen, alsmede elke andere soort instelling voor hoger onderwijsvergelijkbare entiteit die door de nationale autoriteiten wordt geacht in aanmerking te komen voor deelname aan het programma op hun respectieve grondgebied; [Am. 77]
19) "transnationaal": betrekking hebbend op een actie waarbij ten minste twee landen betrokken zijn die lidstaten zijn of met het programma geassocieerde derde landen;
20) "jongerenparticipatie": een buitenschoolse activiteit die wordt uitgeoefend door informele groepen jongeren en/of jeugdorganisaties, en gekenmerkt is door een niet-formele of informele leerbenadering en door ondersteuning voor toegankelijkheid en inclusie; [Am. 78]
21) "jeugdwerker": een persoon die beroepsmatig of op vrijwillige basis betrokken is bij niet-formeel of informeel leren en jongeren begeleidt bij hun persoonlijke ontwikkeling, onder meer hun leer- en beroepsontwikkeling en de ontwikkeling van hun competenties; [Am. 79]
22) "EU-jongerendialoog": de dialoog mettussen beleidsmakers, besluitvormers, deskundigen, onderzoekers of belanghebbenden uit het maatschappelijk middenveld, al naar gelang, en jongeren en jeugdorganisaties; deze dialoog biedt,die een forum biedt voor permanent gezamenlijk overleg over de prioriteiten, de uitvoering en de follow- up van de Europese samenwerking in jeugdzakenop alle gebieden die voor jongeren van belang zijn; [Am. 80]
23) "met het programma geassocieerd derde land": een derde land dat partij is bij een overeenkomst met de Unie op grond waarvan het kan deelnemen aan het programma en dat voldoet aan alle bij deze verordening aan de lidstaten opgelegde verplichtingen; [Am. 81]
24) "juridische entiteit": elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die is opgericht krachtens en als dusdanig wordt erkend in het nationale recht, het recht van de Unie of het internationale recht, die rechtspersoonlijkheid bezit en die, in eigen naam handelend, rechten en verplichtingen kan hebben, dan wel een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel [197, lid 2, onder c),] van het Financieel Reglement;
25) "kansarme personen": personen die kampen metachtergesteld zijn bij de toegang tot het programma als gevolg van uiteenlopende belemmeringen die hen om economische, sociale, culturele, geografische of gezondheidsredenen, wegens hun migratieachtergrond of om redenen zoalsvoortkomen uit bijvoorbeeld een handicap, gezondheidsproblemen,en leerproblemen ervan weerhouden daadwerkelijk toegang te hebben tot de mogelijkheden in het kader van het programma, een migratieachtergrond, culturele verschillen, hun economische, sociale en geografische situatie, bijvoorbeeld personen uit gemarginaliseerde gemeenschappen of personen die het risico lopen te worden gediscrimineerd op grond van een van de redenen als bedoeld in artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; [Am. 82]
26) "nationale autoriteit": de autoriteit die op nationaal niveau is belast met de monitoring van en het toezicht op het beheer van het programma in een lidstaat of in een met het programma geassocieerd derde land;
27) "nationaal agentschap": een of meer organen die in een bepaalde lidstaat of met het programma geassocieerd derde land belast is of zijn met het beheer van de uitvoering van het programma op nationaal niveau. In een bepaalde lidstaat of met het programma geassocieerd derde land kan er meer dan een nationaal agentschap zijn;
27 bis) "excellentiekeur": het kwaliteitslabel dat wordt toegekend aan voor het programma ingediende projecten die zijn voorgedragen voor financiering, maar die omwille van begrotingsbeperkingen niet ontvangen; met de keur wordt de waarde van het voorstel onderkend en wordt de zoektocht naar alternatieve financiering ondersteund. [Am. 83]
Artikel 3
Doelstellingen van het programma
1. De algemene doelstelling van het programma is de educatieve, beroeps- en persoonlijke ontwikkeling van personen in onderwijs, opleiding, jeugdjeugdactiviteiten en sport via een leven lang leren, zowel in Europa als daarbuiten, te ondersteunen en zo bij te dragen tot duurzame groei, werkgelegenheid enkwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid, sociale samenhang en inclusie, de bevordering van actief burgerschap en de versterking van de Europese identiteit. Als zodanig wordt het programma een belangrijk instrument voor de totstandbrenging van een Europese onderwijsruimte, het aanjagen van innovatie in onderwijs en opleiding, de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de Europese strategische samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding, met haar onderliggende sectorale agenda's, de bevordering van de samenwerking inzake jeugdbeleid in het kader van de strategie van de Unie voor jongeren 2019‑2027 en de ontwikkeling van een Europese dimensie in de sport. [Am. 84]
2. De specifieke doelstellingen van het programma zijn:
a) de bevordering van de leermobiliteit van particulieren, en van samenwerking, inclusie, gelijkwaardigheid, excellentie, creativiteit en innovatie op het niveau van organisaties en beleid op het gebied van onderwijs en opleiding; [Am. 85]
b) de bevordering van de mobiliteit voor niet-formeel en informeel leren, intercultureel leren, kritisch denkvermogen en de actieve participatie van jongeren, en van samenwerking, inclusie, kwaliteit, creativiteit en innovatie op het niveau van organisaties en beleid op jeugdgebied; [Am. 86]
c) de bevordering van de leermobiliteit binnen de breedtesport van sportcoaches en personeelsportpersoneel en jongeren die regelmatig een sport beoefenen in georganiseerd verband, en van samenwerking, inclusie, creativiteit en innovatie op het niveau van de sportorganisaties en het sportbeleid; [Am. 87]
c bis) de bevordering van een leven lang leren door een sectoroverschrijdende benadering van formele, niet-formele en informele leeromgevingen en door de ondersteuning van flexibele leertrajecten. [Am. 88]
2 bis. Het programma omvat ook een versterkte internationale dimensie die gericht is op ondersteuning van het externe optreden en de ontwikkelingsdoelstellingen van de Unie, via samenwerking tussen de Unie en derde landen. [Am. 89]
3. De doelstellingen van het programma worden nagestreefd door middel van de volgende drie kernacties:
a) leermobiliteit ("kernactie 1");
b) samenwerking tussen organisaties en instellingen ("kernactie 2"); en
c) ondersteuning van beleidsontwikkeling en samenwerking ("kernactie 3").
De doelstellingen worden ook nagestreefd door middel van de in artikel 7 omschreven Jean Monnet-acties.
Alle programma-acties behelzen een sterke leercomponent die bijdraagt aan de verwezenlijking van de in dit artikel neergelegde doelstellingen van het programma. De beschrijving van de in het kader van elke kernactie ondersteunde acties is te vinden in hoofdstuk II (Onderwijs en opleiding), hoofdstuk III (Jeugd) en hoofdstuk IV (Sport). De operationele doelstellingen en de overeenkomstige beleidsprioriteiten voor elke actie worden nauwkeurig gespecificeerd in het werkprogramma zoals bedoeld in artikel 19. [Am. 90]
Artikel 3 bis
Europese toegevoegde waarde
1. Het programma ondersteunt alleen de acties en activiteiten die een potentiële Europese meerwaarde met zich meebrengen en bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen zoals bedoeld in artikel 3.
2. De Europese meerwaarde van de acties en activiteiten van het programma wordt bijvoorbeeld gegarandeerd door hun:
a) transnationale karakter, met name wat betreft mobiliteit en samenwerking, gericht op het bereiken van een duurzaam systeemeffect;
b) complementariteit en synergieën met andere programma's en beleid op nationaal, internationaal en Unieniveau;
c) bijdrage aan een doeltreffend gebruik van instrumenten van de Unie voor transparantie en erkenning;
d) bijdrage aan de ontwikkeling van Uniebrede normen voor kwaliteitsborging, waaronder handvesten;
e) bijdrage aan de ontwikkeling van Uniebrede gemeenschappelijke normen voor onderwijs- en opleidingsprogramma's;
f) bevordering van de interculturele en interreligieuze dialoog in de Unie;
g) bijdrage aan de bevordering van meertaligheid in de Unie; of
h) bevordering van een Europees gevoel van verbondenheid en de versterking van een gemeenschappelijk Europees burgerschap. [Am. 91]
HOOFDSTUK II
ONDERWIJS EN OPLEIDING
Artikel 4
Kernactie 1
Leermobiliteit
Op het gebied van onderwijs en opleiding ondersteunt het programma de volgende acties in het kader van kernactie 1:
a) de mobiliteit van studenten en personeel in het hoger onderwijs;
b) de mobiliteit van lerenden en personeel in beroepsonderwijs en -opleiding;
c) de mobiliteit van scholieren en schoolpersoneel, waaronder leerkrachten in het kleuteronderwijs en medewerkers in voor- en vroegschoolse educatie en opvang; [Am. 92]
d) de mobiliteit van van studenten en personeel in het volwassenenonderwijs; [Am. 93]
e) mogelijkheden voor het leren van talen, inclusief die welke mobiliteitsactiviteiten ondersteunen.
Het programma ondersteunt maatregelen voor virtueel leren en gemengd leren om de in lid 1 genoemde mobiliteitsactiviteiten te vergezellen. Ook steunt het dergelijke maatregelen voor personen die niet in staat zijn deel te nemen aan deze mobiliteitsactiviteiten.
De Commissie ziet er in voorkomend geval op toe dat hulpmiddelen voor virtueel en gemengd leren die zijn ontwikkeld in het kader van het programma beschikbaar worden gesteld aan het grote publiek. [Am. 94]
Er kan ondersteuning worden geboden voor de voorbereiding van de in dit artikel bedoelde mobiliteitsactiviteiten, waaronder in voorkomend geval voor voorbereidende bezoeken. [Am. 95]
Artikel 5
Kernactie 2
Samenwerking tussen organisaties en instellingen
Op het gebied van onderwijs en opleiding ondersteunt het programma de volgende acties in het kader van kernactie 2:
a) strategische partnerschappen voor samenwerking en uitwisseling van goede praktijken, inclusief kleinschalige partnerschappen ter bevordering van een bredere en meer inclusieve toegang tot het programma; [Am. 96]
b) partnerschappen voor excellentie, met name Europese universiteiten, kenniscentra voor beroepsopleiding en gezamenlijke mastergradenmaster- of doctorsgraden in het kader van Erasmus Mundus; Europese universiteiten en kenniscentra voor beroepsopleiding omvatten ten minste één in een lidstaat gevestigde entiteit; [Am. 97]
c) partnerschappen voor innovatie, zoals allianties voor volwassenenonderwijs, ter versterking van de Europese innovatiecapaciteit; [Am. 98]
d) toegankelijke en gebruiksvriendelijke online platforms en hulpmiddelen voor virtuele samenwerking, inclusief de ondersteunende diensten voor eTwinning en voor het elektronisch platform voor volwassenenonderwijs in Europa, hulpmiddelen om het gebruik van het "Universele ontwerp voor leermethoden" te bevorderen, alsook hulpmiddelen die de mobiliteit vergemakkelijken, zoals de Europese studentenpas als bedoeld in artikel 25, lid 7 quater; [Am. 99]
d bis) gerichte capaciteitsopbouw op het vlak van hoger onderwijs in derde landen die niet zijn verbonden aan het programma. [Am. 100]
Artikel 6
Kernactie 3
Ondersteuning van beleidsontwikkeling en samenwerking
Op het gebied van onderwijs en opleiding ondersteunt het programma de volgende acties in het kader van kernactie 3:
a) de voorbereiding en uitvoering van de algemene en sectorale beleidsagenda's op het gebied van onderwijs en opleiding, mede met de steun van het Eurydice-netwerk of activiteiten van andere relevante organisaties;
b) de ondersteuning van instrumenten en maatregelen van de Unie ter bevordering van de kwaliteit, de transparantie,en de erkenning en het bijhouden van competenties, vaardigheden en kwalificaties(32); [Am. 101]
c) de beleidsdialoog,en de samenwerking met belangrijkeen de ondersteuning van relevante belanghebbenden, inclusief Uniewijde netwerken, Europese niet-gouvernementele organisaties en internationale organisaties op het gebied van onderwijs en opleiding; [Am. 102]
d) maatregelen die bijdragen tot de kwalitatievekwalitatief hoogwaardige en inclusieve uitvoering van het programma; [Am. 103]
e) samenwerking met andere instrumenten van de Unie en ondersteuning van ander beleid van de Unie;
f) verspreidings- en bewustmakingsactiviteiten over Europese beleidsresultaten en -prioriteiten en over het programma.
Artikel 7
Jean Monnet-acties
Het programma ondersteunt onderwijs, leren, onderzoek en discussie over de Europese integratie en over de toekomstige uitdagingen en mogelijkheden van de Unie door middel van de volgende acties: [Am. 104]
a) Jean Monnet-actie op het gebied van het hoger onderwijs; [Am. 105]
b) Jean Monnet-actie op anderealle onderwijs- en opleidingsgebieden; [Am. 106]
c) steun aan de volgende instellingen met een doelstelling van Europees belang: het Europees Universitair Instituut in Florence, inclusief zijn school voor transnationale governance; het Europacollege (campussen Brugge en Natolin); het Europees Instituut voor Bestuurskunde in Maastricht; de Academie voor Europees Recht in Trier; het Europees Agentschap voor bijzondere onderwijsbehoeften en inclusief onderwijs in Odense en het Internationaal Centrum voor Europese vorming in Nice.
HOOFDSTUK III
JEUGD
Artikel 8
Kernactie 1
Leermobiliteit
Op het gebied van jeugd ondersteunt het programma de volgende acties in het kader van kernactie 1:
a) de mobiliteit van jongeren;
b) de participatie van jongeren;
c) DiscoverEU-activiteiten;
d) de mobiliteit van jeugdwerkers.
Artikel 9
Kernactie 2
Samenwerking tussen organisaties en instellingen
Op het gebied van jeugd ondersteunt het programma de volgende acties in het kader van kernactie 2:
a) strategische partnerschappen voor samenwerking en uitwisseling van goede praktijken, inclusief kleinschalige partnerschappen ter bevordering van een bredere en meer inclusieve toegang tot het programma; [Am. 107]
b) partnerschappen voor innovatie ter versterking van de Europese innovatiecapaciteit;
c) toegankelijke en gebruikersvriendelijke online platforms en hulpmiddelen voor virtuele samenwerking. [Am. 108]
Artikel 10
Kernactie 3
Ondersteuning van beleidsontwikkeling en samenwerking
Op het gebied van jeugd ondersteunt het programma de volgende acties in het kader van kernactie 3:
a) de voorbereiding en de uitvoering van de beleidsagenda van de Unie op het gebied van jeugd, in voorkomend geval met ondersteuning van het Youth Wiki-netwerk; [Am. 109]
b) instrumenten en maatregelen van de Unie ter bevordering van de kwaliteit, de transparantie en de erkenning van competenties en vaardigheden, in het bijzonder door middel van de jongerenpas (Youthpass);
c) de beleidsdialoog,en de samenwerking met en de ondersteuning van relevante belangrijke belanghebbenden, inclusief Uniewijde netwerken, Europese niet-gouvernementele organisaties en internationale organisaties op het gebied van jeugd, de EU-jongerendialoog, en de ondersteuning van het Europees Jeugdforum; [Am. 110]
d) maatregelen die bijdragen tot de kwalitatievekwalitatief hoogwaardige en inclusieve uitvoering van het programma; [Am. 111]
e) samenwerking met andere instrumenten van de Unie en ondersteuning van ander beleid van de Unie;
f) verspreidings- en bewustmakingsactiviteiten over Europese beleidsresultaten en -prioriteiten en over het programma.
HOOFDSTUK IV
SPORT
Artikel 11
Kernactie 1
Leermobiliteit
Op het gebied van sport ondersteunt het programma in het kader van kernactie 1 de mobiliteit van jongeren die breedtesport beoefenen en sportcoaches en personeelsportpersoneeldat zich bezighoudt met breedtesport. [Am. 112]
Artikel 12
Kernactie 2
Samenwerking tussen organisaties en instellingen
Op het gebied van sport ondersteunt het programma de volgende acties in het kader van kernactie 2:
a) partnerschappen voor samenwerking en uitwisseling van goede praktijken, inclusief kleinschalige partnerschappen ter bevordering van een bredere en meer inclusieve toegang tot het programma;
b) sportevenementen zonder winstoogmerk, waaronder kleinschalige evenementen, die gericht zijn op de verdere ontwikkeling van de Europese dimensie van de sport beogen. [Am. 113]
Artikel 13
Kernactie 3
Ondersteuning van beleidsontwikkeling en samenwerking
Op het gebied van sport ondersteunt het programma de volgende acties in het kader van kernactie 3:
a) de voorbereiding en de uitvoering van de beleidsagenda van de Unie op het gebied van sport en lichaamsbeweging;
b) de beleidsdialoog en de samenwerking met relevante belangrijke belanghebbenden, inclusief Europese niet-gouvernementele organisaties en internationale organisaties op het gebied van sport; [Am. 114]
b bis) maatregelen die bijdragen tot de kwalitatief hoogwaardige en inclusieve uitvoering van het programma; [Am. 115]
b ter) samenwerking met andere instrumenten van de Unie en ondersteuning van ander beleid van de Unie; [Am. 116]
c) verspreidings- en bewustmakingsactiviteiten over Europese beleidsresultaten en prioriteiten en over het programma, inclusief sportprijzen en -onderscheidingen.
Hoofdstuk IV bis
INCLUSIE [Am. 117]
Artikel 13 bis
Inclusiestrategie [Am. 118]
1. De Commissie ontwikkelt uiterlijk 31 maart 2021 een kader van inclusiemaatregelen, en richtsnoeren voor de uitvoering daarvan. Op basis van dat kader en met speciale aandacht voor de specifieke problemen met de toegankelijkheid van het programma in de nationale context, ontwikkelen de nationale agentschappen een meerjarige nationale inclusiestrategie. Die strategie wordt uiterlijk 30 juni 2021 bekendgemaakt en de uitvoering wordt regelmatig gemonitord.
2. In het kader en de strategie als bedoeld in lid 1 wordt bijzondere aandacht geschonken aan de volgende aspecten:
a) samenwerking met sociale partners, nationale en lokale autoriteiten en het maatschappelijk middenveld;
b) steun aan lokale, gemeenschapsgerichte organisaties die rechtstreeks met de doelgroepen samenwerken;
c) contact met en communicatie aan de doelgroepen, onder andere via de verspreiding van gebruikersvriendelijke informatie;
d) vereenvoudiging van aanvraagprocedures;
e) verlening van specifieke adviezen, trainingen en ondersteunende diensten aan de doelgroepen, voorafgaand aan hun aanvraag maar ook als voorbereiding op hun daadwerkelijke deelname aan het programma;
f) optimale werkmethoden op het vlak van toegankelijkheid en ondersteunende diensten voor mensen met een handicap;
g) verzameling van de juiste kwalitatieve en kwantitatieve gegevens om de doeltreffendheid van de strategie te evalueren;
h) toepassing van financiële steunmaatregelen in overeenstemming met artikel 13 ter. [Am. 118]
Artikel 13 ter
Financiële steunmaatregelen voor inclusie
1. De Commissie en de lidstaten werken samen om te garanderen dat er passende financiële steunmaatregelen, waaronder in voorkomend geval voorfinanciering, worden genomen om kansarmen te ondersteunen die om financiële redenen niet in staat zijn deel te nemen aan het programma, hetzij vanwege economische moeilijkheden, hetzij omdat de extra kosten van deelname aan het programma vanwege hun specifieke situatie een obstakel vormt. De beoordeling van de financiële redenen en de hoogte van de steun is gebaseerd op objectieve criteria.
2. De financiële steunmaatregelen bedoeld in lid 1 kunnen betrekking hebben op:
a) steun die beschikbaar is uit andere instrumenten van de Unie, zoals het Europees Sociaal Fonds+;
b) steun die beschikbaar is uit nationale regelingen;
c) aanpassing en aanvulling van steun voor mobiliteitsacties die beschikbaar zijn in het kader van het programma.
3. Teneinde te voldoen aan lid 2, onder c), van dit artikel, wijzigt de Commissie indien nodig de subsidies ter ondersteuning van de mobiliteitsacties in het kader van het programma of staat zij de nationale agentschappen toe dat te doen. De Commissie stelt tevens, in overeenstemming met de bepalingen in artikel 14 bis, een speciale begroting op voor de financiering van aanvullende financiële steunmaatregelen in het kader van het programma.
4. De kosten van maatregelen ter bevordering of ondersteuning van inclusie vormen onder geen beding een rechtvaardiging voor de weigering van een aanvraag. [Am. 119]
HOOFDSTUK V
FINANCIËLE BEPALINGEN
Artikel 14
Begroting
1. De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2021‑2027 bedragen 30 000 000 000 EUR41 097 000 000 EUR, uitgedrukt in constante prijzen van 2018 (46 758 000 000 EUR in lopende prijzen). [Am. 120]
De jaarlijkse kredieten worden door het Europees Parlement en de Raad goedgekeurd binnen de grenzen van het meerjarig financieel kader. [Am. 121]
2. Het programma wordt ten uitvoer gelegd overeenkomstig de volgende indicatieve verdeling:
a) 24 940 000 000 EUR83 % van het in lid 1 vermelde bedrag voor acties op het gebied van onderwijs en opleiding, waarvan [Am. 122]
1) ten minste 8 640 000 000 EUR voor34,66 %wordt toegewezen aan acties inzake gedecentraliseerd hoger onderwijs als bedoeld in artikel 4, punt a), en artikel 5, punt a); [Am. 123]
2) ten minste 5 230 000 000 EUR voor23 % wordt toegewezen aan acties inzake beroepsonderwijs en -opleiding als bedoeld in artikel 4, punt b), en artikel 5, punt a); [Am. 124]
3) ten minste 3 790 000 000 EUR voor15,63 % wordt toegewezen aan acties inzake schoolonderwijs, met inbegrip van voor- en vroegschoolse educatie, als bedoeld in artikel 4, punt c), en artikel 5, punt a); [Am. 125]
4) ten minste 1 190 000 000 EUR voor6 % wordt toegewezen aan acties inzake volwassenenonderwijs als bedoeld in artikel 4, punt d), en artikel 5, punt a); [Am. 126]
5) 450 000 000 EUR voor1,8 % wordt toegewezen aan Jean Monnet-acties als bedoeld in artikel 7; [Am. 127]
5 bis) 13,91 % van het in punt a) van dit lid bedoelde bedrag wordt toegewezen aan acties die hoofdzakelijk rechtstreeks beheerd worden, waaronder de acties als bedoeld in artikel 4, punt e), artikel 5, punten b) tot en met d), en artikel 6, punten a) tot en met f); [Am. 128]
5 ter) de resterende 5 % kan worden gebruikt voor de financiering van acties uit hoofdstuk II; [Am. 129]
b) 3 100 000 000 EUR10,3 % van het in lid 1 vermelde bedrag voor acties op het gebied van jeugd als bedoeld in de artikelen 8 tot en met 10; [Am. 130]
c) 550 000 000 EUR2 % van het in lid 1 vermelde bedrag voor acties op het gebied van sport als bedoeld in de artikelen 11 tot en met 13; en [Am. 131]
d) ten minste 960 000 000 EURten minste 3,2 % van het in lid 1 vermelde bedrag als bijdrage in de operationele kosten van de nationale agentschappen. [Am. 132]
De resterende 1,5 % die niet wordt toegewezen op grond van de indicatieve verdeling als voorzien in de eerste alinea kan worden gebruikt voor programmaondersteuning. [Am. 133]
3. In aanvulling op de in lid 1 vermelde financiële middelen, en teneinde de internationale dimensie van het programma te bevorderen, wordtworden ter ondersteuning van acties die worden opgezet en uitgevoerd en beheerd overeenkomstiguit hoofde van deze verordening een aanvullende financiële bijdrage beschikbaar gesteld op grond vanfinanciële bijdragen verstrekt krachtens Verordening .../... [Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking](33) en Verordening .../... [IPA III](34). Die bijdrage wordt gefinancierd overeenkomstig de verordeningen tot vaststelling van die instrumentenDeze verordening is van toepassing op het gebruik van die middelen, waarbij de naleving van de verordeningen over het Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking resp. IPA III wordt gewaarborgd. [Am. 134]
4. Het in lid 1 bedoelde bedrag kan worden gebruikt voor technische en administratieve bijstand voor het uitvoeren van het programma, zoals werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, daaronder begrepen institutionele informatietechnologiesystemen en advies en training over toegankelijkheid. [Am. 135]
5. Onverminderd het Financieel Reglement kunnen uitgaven voor acties in het kader van projecten die zijn opgenomen in het eerste werkprogramma vanaf 1 januari 2021 in aanmerking komen.
6. Op verzoek van de lidstaten kunnen de aan hen in gedeeld beheer toegewezen middelen worden overgeschreven naar het programma. De Commissie voert die middelen overeenkomstig [artikel 62, lid 1, onder a),] van het Financieel Reglement op directe wijze dan wel overeenkomstig [artikel 62, lid 1, onder c),] van het Financieel Reglement op indirecte wijze uit. Indien mogelijk worden die middelen gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.
6 bis. De in lid 2 genoemde prioriteiten voor de begrotingstoewijzing per actie worden bepaald in het werkprogramma als bedoeld in artikel 19. [Am. 136]
Artikel 15
Vormen van EU-financiering en wijze van uitvoering
1. Het programma wordt op consistente wijze uitgevoerd in direct beheer in overeenstemming met het Financieel Reglement of in indirect beheer met organen als bedoeld in artikel [61, lid 1, onder c),] van het Financieel Reglement.
2. In het kader van het programma kan financiering worden verstrekt in een van de vormen als vastgesteld in het Financieel Reglement, met name subsidies, prijzen en aanbestedingen.
3. Bijdragen aan een systeem voor onderlinge verzekeringen kunnen dienen ter dekking van het risico in verband met de terugvordering van door de begunstigden verschuldigde middelen en worden beschouwd als een toereikende garantie in de zin van het Financieel Reglement. De bepalingen van [artikel X van] Verordening X [opvolger van de verordening betreffende het Garantiefonds] zijn van toepassing.
HOOFDSTUK VI
DEELNAME AAN HET PROGRAMMA
Artikel 16
Met het programma geassocieerde derde landen
1. Het programma staat open voor deelname van de volgende derde landen:
a) landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), in overeenstemming met de in de EER-overeenkomst vastgestelde voorwaarden;
b) toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;
c) landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;
d) andere derde landen, in overeenstemming met de voorwaarden die zijn vastgesteld in een specifieke overeenkomst betreffende de deelname van het derde land aan programma's van de Unie, op voorwaarde dat de overeenkomst:
– een billijk evenwicht waarborgt tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land dat aan programma's van de Unie deelneemt;
– de voorwaarden voor deelname aan de programma's vaststelt, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke programma's en de administratieve kosten ervan. Deze bijdragen worden aangemerkt als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel [21, lid 5,] van het Financieel Reglement;
– het derde land geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het programma verleent;
– de rechten van de Unie om naar een goed financieel beheer te streven en haar financiële belangen te beschermen, waarborgt.
2. De in lid 1 bedoelde landen nemen slechts volledig aan het programma deel voor zover zij voldoen aan alle verplichtingen die deze verordening oplegt aan de lidstaten.
Artikel 17
Niet met het programma geassocieerde derde landen
Met betrekking tot de acties waarvan sprake is in de artikelen 4 tot en met 6, artikel 7, punten a) en b), en de artikelen 8 tot en met 10, 12 en 13, kan het programma in terdege gemotiveerde gevallen, in het belang van de Unie openstaan voor deelname van de volgendejuridische entiteiten uit een derde landen:land.
a) in artikel 16 bedoelde derde landen die niet voldoen aan de voorwaarde van lid 2 van dat artikel;
b) elk ander derde land. [Am. 137]
Artikel 18
Regels inzake direct en indirect beheer
1. Het programma staat open voor deelname van publiekrechtelijke en privaatrechtelijke juridische entiteiten die actief zijn op het gebeid van onderwijs, opleiding, jeugd en sport.
2. Bij de uitvoering van het programma, onder meer bij de selectie van de deelnemers en de toekenning van beurzen, zorgen de Commissie en de lidstaten ervoor dat inspanningen worden verricht om sociale inclusie te bevorderen en om kansarme personen beter te bereiken. [Am. 138]
3. Voor selecties in het kader van zowel direct als indirect beheer kan het in artikel [145, lid 3, derde streepje,] van het Financieel Reglement bedoelde evaluatiecomité bestaan uit externe deskundigen.
4. Overheidsinstanties, alsmede instellingen en organisaties op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport die in de afgelopen twee jaar meer dan vijftig procent van hun jaarlijkse inkomsten hebben betrokken uit publieke bronnen, worden geacht te beschikken over de nodige financiële, professionele en administratieve capaciteit voor het uitvoeren van activiteiten in het kader van het programma. Zij hoeven geen verdere documentatie ter staving van die capaciteit in te dienen.
4 bis. De hoogte van de financiële steun, zoals subsidies, vaste vergoedingen, vaste percentages en eenheidskosten, wordt regelmatig herzien en aangepast aan de levens- en verblijfkosten in het gastland of de gastregio, op basis van cijfers van Eurostat. Bij de aanpassing van de levens- en verblijfkosten wordt terdege rekening gehouden met de reiskosten van en naar het gastland of de gastregio. [Am. 139]
5. Teneinde de toegang van kansarme personen te verbeteren en te zorgen voor een vlotte uitvoering van het programma, kan de Commissie op basis van objectieve criteria de subsidies ter ondersteuning van de mobiliteitsacties van het programma wijzigen of toestaan dat de in artikel 23 bedoelde nationale agentschappen dat doen. [Am. 140]
6. De Commissie kan met niet met het programma geassocieerde derde landen of organisaties en instellingen uit die landen gezamenlijke oproepen doen voor financiering van projecten op basis van overeenstemmende financiële steun. De projecten kunnen worden geëvalueerd en geselecteerd overeenkomstig gezamenlijke evaluatie- en selectieprocedures die door de betrokken financierende instellingen worden overeengekomen, overeenkomstig de beginselen die vastgelegd zijn in het Financieel Reglement.
HOOFDSTUK VII
PROGRAMMERING, MONITORING EN EVALUATIE
Artikel 19
Werkprogramma
Het programma wordt uitgevoerd door middel van werkprogramma'sDe nadere beleidsmaatregelen en prioriteiten, waaronder de details van de specifieke initiatieven als beschreven in de artikelen 4 tot en met 13, worden vastgesteld door middel van een werkprogramma als bedoeld in artikel [108]110 van het Financieel Reglement. In het werkprogramma wordt ook vastgelegd hoe het programma moet worden uitgevoerd. Bovendien bevat het werkprogramma een indicatie van het voor elke actie toegewezen bedrag en van de verdeling van middelen tussen de lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen voor de acties die worden beheerd door het nationale agentschap. Het werkprogramma wordt door de Commissie vastgesteld door middel van een uitvoeringshandeling. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 31 bedoelde onderzoeksprocedureis bevoegd ter aanvulling op deze verordening overeenkomstig artikel 30 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de goedkeuring van het werkprogramma. [Am. 141]
Artikel 20
Monitoring en verslaglegging
1. Indicatoren om verslag uit te brengen over de door het programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de in artikel 3 vermelde algemene en specifieke doelstellingen zijn vastgesteld in de bijlage.
2. Teneinde te zorgen voor een effectieve beoordeling van de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 30 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlage om indien nodig de indicatoren te herzien of aan te vullen en tot aanvulling van deze verordening met bepalingen inzake de vaststelling van een kader voor monitoring en evaluatie.
3. Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de evaluatie van het programma op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig en voldoende gedetailleerd worden verzameld door begunstigden van middelen van de Unie in de zin van artikel [2, punt 5,] van het Financieel Reglement. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van middelen van de Unie en de lidstaten.
Artikel 21
EvaluatieEvaluaties, tussentijdse evaluatie en herziening [Am. 142]
1. Alle evaluaties worden tijdig uitgevoerd zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen. [Am. 143]
2. De tussentijdse evaluatie van het programma wordt uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van het programma is begonnenin geen geval later dan 31 december 2024. Deze gaat vergezeld van een eindevaluatie van het vorige programma, die wordt meegenomen in de tussentijdse evaluatie. Naast een beoordeling van de algehele doeltreffendheid en resultaten van het programma worden in de tussentijdse evaluatie met name de invoering van de in hoofdstuk IV bis vastgelegde inclusiemaatregelen, de stappen die zijn genomen om het programma voor de begunstigden te vereenvoudigen en de uitvoering van de nieuwe initiatieven als genoemd in artikel 5, onder b), en artikel 8, onder c), geëvalueerd. Tevens wordt de uitsplitsing van de deelname aan het programma onderzocht, met name van kansarmen. [Am. 144]
3. Onverminderd de vereisten van hoofdstuk IX en de in artikel 24 bedoelde verplichtingen van de nationale agentschappen, dienen de lidstaten uiterlijk op 30 april 2024 bij de Commissie een verslag in over de uitvoering en de impact van het programma op hun respectieve grondgebied. De EDEO dient een vergelijkbaar verslag in over de uitvoering en de impact van het programma in de deelnemende ontwikkelingslanden. [Am. 145]
3 bis. De Commissie dient waar nodig op grond van de tussentijdse evaluatie wetgevingsvoorstellen in tot wijziging van deze verordening. De Commissie verschijnt voor de bevoegde commissie van het Europees Parlement en het bevoegde orgaan van de Raad om verslag uit te brengen over de tussentijdse evaluatie, met inbegrip van haar standpunt over de vraag of wijziging van deze verordening noodzakelijk is. [Am. 146]
4. Aan het einde van de uitvoeringsperiode, doch uiterlijk vierdrie jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, voert de Commissie een eindevaluatie van het programma uit. [Am. 147]
5. De Commissie deelt de conclusies van dezendt alle evaluaties, inclusief de tussentijdse evaluatie, tezamen met haar opmerkingen meetoe aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's. [Am. 148]
HOOFDSTUK VIII
INFORMATIE, COMMUNICATIE EN VERSPREIDING
Artikel 22
Informatie, communicatie en verspreiding
1. In samenwerking met de Commissie en op basis van een kader dat voor de hele Unie geldt, ontwikkelen de in artikel 24 bedoelde nationale agentschappen ontwikkelen een consistente strategie voor een doeltreffende outreach en voor de verspreiding en benutting van de resultaten van activiteiten die worden gesteund in verband met de door hen in het kader van het programma beheerde acties, enstaan de Commissie bij in de uitvoering van haar algemene taak van voorlichting over het programma, met inbegrip van informatie over de op nationaal en Unieniveau beheerde acties en activiteiten, en de resultaten ervan. Nationale agentschappen informeren relevante doelgroepen over de acties die in hun land zijn ondernomen, om de samenwerking tussen belanghebbenden te verbeteren en een sectoroverschrijdende benadering van de uitvoering van het programma te ondersteunen.Bij de uitvoering van hun communicatie- en voorlichtingsactiviteiten en bij de verspreiding van informatie besteden de Commissie en nationale agentschappen overeenkomstig hoofdstuk IV bis specifieke aandacht aan kansarmen om hun deelname aan het programma te stimuleren. [Am. 149]
1 bis. Alle essentiële programmadocumenten voor begunstigden, waaronder aanvraagformulieren, instructies en belangrijke informatie, worden tenminste in alle officiële talen van de Unie beschikbaar gesteld. [Am. 150]
2. De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie, met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren.
3. De juridische entiteiten in de sectoren die onder het programma vallen, gebruiken het merk "Erasmus+" voor communicatie- en voorlichtingsdoeleinden in verband met het programma.
4. De Commissie voert op toegankelijke wijze informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het programma, de acties en de resultaten ervan. De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen. [Am. 151]
4 bis. Nationale agentschappen verspreiden ook informatie over het programma aan diensten voor loopbaanbegeleiding in onderwijs- en opleidingsinstellingen en aan diensten voor arbeidsvoorziening. [Am. 152]
HOOFDSTUK IX
Beheers- en auditsysteem
Artikel 23
Nationale autoriteit
1. Uiterlijk [...] maken de lidstaten door middel van een formele kennisgeving door hun permanente vertegenwoordiging aan de Commissie de persoon of personen bekend die wettelijk gemachtigd is of zijn om namens de lidstaat voor de toepassing van deze verordening als nationale autoriteit te handelen. Indien de nationale autoriteit gedurende de looptijd van het programma wordt vervangen, stelt de betrokken lidstaat de Commissie hiervan volgens dezelfde procedure onverwijld in kennis.
2. De lidstaten treffen alle nodige en passende maatregelen om wettelijke en administratieve belemmeringen voor de goede werking van het programma weg te nemen, waar mogelijk ook maatregelen gericht op het vermijden van belastingen op subsidies, het waarborgen van de meeneembaarheid van rechten tussen de sociale stelsels van de Unie en het oplossen van problemen die het verkrijgen van een visum of een verblijfsvergunning bemoeilijken. [Am. 153]
3. Uiterlijk [...] wijst de nationale autoriteit een nationaal agentschap of nationale agentschappen aan. Wanneer er meer dan één nationaal agentschap is, stellen de lidstaten een passende regeling vast om het beheer van de uitvoering van het programma op nationaal niveau te coördineren, in het bijzonder met het doel te zorgen voor een coherente en kostenefficiënte uitvoering van het programma en voor effectieve contacten met de Commissie in dit verband en het doel de mogelijke overdracht van middelen tussen agentschappen te faciliteren, en aldus voor flexibiliteit en een beter gebruik van aan de lidstaten toegewezen middelen te zorgen. Elke lidstaat bepaalt hoe de betrekkingen tussen zijn nationale autoriteit en het nationaal agentschap worden georganiseerd, onder meer wat taken als de opstelling van het werkprogramma van het nationaal agentschap betreft.
De nationale autoriteit verschaft de Commissie een passende evaluatie vooraf van de naleving, waarbij wordt verklaard dat het nationale agentschap voldoet aan artikel [58, lid 1,] onder c), v) en vi), en artikel [60, leden 1, 2 en 3,] van het Financieel Reglement en aan de vereisten van de Unie betreffende interne toezichtsnormen voor nationale agentschappen en voorschriften voor het beheer van middelen van het programma die bestemd zijn voor de verlening van subsidies.
4. De nationale autoriteit wijst een onafhankelijk auditorgaan zoals bedoeld in artikel 26 aan.
5. De nationale autoriteit baseert haar evaluatie vooraf van de naleving op haar eigen controles en audits, en/of op controles en audits die zijn verricht door het in artikel 26 bedoelde onafhankelijke auditorgaan. Indien het voor het programma aangewezen nationale agentschap hetzelfde is als het nationale agentschap dat voor het vorige programma was aangewezen, wordt de reikwijdte van de evaluatie vooraf van de naleving beperkt tot de voorschriften die nieuw en specifiek voor het programma zijn.
6. Indien de Commissie de aanwijzing van het nationale agentschap afwijst op basis van haar beoordeling van de evaluatie vooraf van de naleving, of indien het nationale agentschap niet voldoet aan de door de Commissie vastgestelde minimumeisen, zorgt de nationale autoriteit ervoor dat de noodzakelijke corrigerende maatregelen worden genomen opdat het nationale agentschap aan de minimumeisen voldoet of wijst zij een ander orgaan als nationaal agentschap aan.
7. De nationale autoriteit houdt toezicht op en superviseert het beheer van de programma op nationaal niveau. Zij informeert en raadpleegt de Commissie tijdig over elk voorgenomen besluit dat aanzienlijke gevolgen zou kunnen hebben voor het beheer van het programma, met name wat het nationale agentschap betreft.
8. De nationale autoriteit zorgt voor een passende medefinanciering van de werkzaamheden van haar nationale agentschap om te waarborgen dat het programma met naleving van de toepasselijke voorschriften van de Unie wordt beheerd.
9. Op basis van de jaarlijkse beheersverklaring van het nationale agentschap, de onafhankelijke auditverklaring erover en de analyse door de Commissie van de naleving en de prestaties van het nationale agentschap, verstrekt de nationale autoriteit de Commissie elk jaar informatie over zijn toezichts- en supervisieactiviteiten betreffende het programma. Indien mogelijk wordt deze informatie openbaar gemaakt. [Am. 154]
10. De nationale autoriteit is er verantwoordelijk voor dat de door de Commissie in het kader van het programma aan het nationale agentschap overgemaakte financiële middelen van de Unie naar behoren worden beheerd.
11. Indien het nationale agentschap verantwoordelijk is voor onregelmatigheden, nalatigheden of fraude, of bij de uitoefening van zijn taken ernstig tekort schiet, of niet volledig aan zijn plichten voldoet, en dit aanleiding geeft tot vorderingen van de zijde van de Commissie jegens het nationale agentschap, dan is de betrokken nationale autoriteit aansprakelijk voor de terugbetaling aan de Commissie van eventueel niet teruggevorderde middelen.
12. In de in lid 11 bedoelde omstandigheden mag de nationale autoriteit het mandaat van het nationale agentschap intrekken op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie. Indien de nationale autoriteit het mandaat van het nationale agentschap om andere gerechtvaardigde redenen wil intrekken, stelt zij de Commissie hiervan ten minste zes maanden voor de beoogde datum van de beëindiging van het mandaat op de hoogte. In dat geval voorzien de nationale autoriteit en de Commissie formeel in gezamenlijk overeengekomen specifieke overgangsmaatregelen en -termijnen.
13. In geval van intrekking voert de nationale autoriteit de noodzakelijke controles uit met betrekking tot de middelen van de Unie die zijn toevertrouwd aan het van zijn mandaat ontheven nationale agentschap, en draagt zij zorg voor een soepele overdracht van die middelen en van voor het beheer van het programma vereiste documenten en beheersinstrumenten aan het nieuwe nationale agentschap. De nationale autoriteit verschaft het van zijn mandaat ontheven nationale agentschap de noodzakelijke financiële ondersteuning zodat het zijn contractuele verplichtingen jegens de begunstigden van het programma en de Commissie kan blijven vervullen tijdens de overdracht van die verplichtingen aan een nieuw nationaal agentschap.
14. Indien de Commissie daarom verzoekt, wijst de nationale autoriteit de instellingen of organisaties of de categorieën van dergelijke instellingen of organisaties aan die op haar grondgebied in aanmerking zouden kunnen komen voor deelname aan programma-acties.
Artikel 24
Nationaal agentschap
1. Het nationaal agentschap:
a) heeft rechtspersoonlijkheid of maakt deel uit van een instantie die rechtspersoonlijkheid heeft, en valt onder het recht van de betrokken lidstaat; ministeries mogen niet als nationale agentschappen worden aangewezen;
b) beschikt over passende beheerscapaciteiten, voldoende personeel en adequate infrastructuur om zijn taken naar tevredenheid uit te oefenen en te zorgen voor een efficiënt en doeltreffend beheer van het programma en een goed financieel beheer van de middelen van de Unie;
b bis) beschikt over de vereiste deskundigheid met betrekking tot alle sectoren van het programma; [Am. 155]
c) beschikt over de nodige operationele en juridische middelen om de op Unieniveau vastgestelde administratieve, contractuele en financiële beheersvoorschriften toe te passen;
d) biedt passende financiële garanties, bij voorkeur afgegeven door een overheidsinstantie, die overeenkomen met het bedrag aan middelen van de Unie die het moet gaan beheren;
e) wordt aangewezen voor de duur van het programma.
2. Het nationaal agentschap is verantwoordelijk voor het beheer van alle fasen van de projectcyclus van de acties die worden beschreven in het werkprogramma bedoeld in artikel [19], in overeenstemming met [artikel 58, lid 1, onder c), v) en vi),] van het Financieel Reglement.
3. Het nationale agentschap verstrekt de subsidies aan begunstigden in de zin van artikel [2, punt 5,] van het Financieel Reglement in de vorm van een subsidieovereenkomst zoals die door de Commissie voor de betrokken actie van het programma wordt gespecificeerd.
4. Het nationaal agentschap brengt jaarlijks verslag uit aan de Commissie en aan zijn nationale autoriteit overeenkomstig artikel [60, lid 5,] van het Financieel Reglement. Het nationaal agentschap is belast met de uitvoering van de opmerkingen die de Commissie maakt naar aanleiding van zijn jaarlijkse beheersverklaring, alsmede de onafhankelijke auditverklaring daarover.
5. Het nationaal agentschap mag geen enkele taak met betrekking tot de uitvoering van het programma of de besteding van middelen delegeren aan een derde zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de nationale autoriteit en de Commissie. Het nationaal agentschap blijft als enige verantwoordelijk voor de taken die aan een derde gedelegeerd zijn.
6. Wanneer het mandaat van het nationaal agentschap ingetrokken wordt, blijft het nationaal agentschap juridisch verantwoordelijk voor het vervullen van zijn contractuele verplichtingen jegens de begunstigden van het programma en de Commissie in afwachting van de overdracht van die verplichtingen aan een nieuw nationaal agentschap.
7. Het nationaal agentschap is verantwoordelijk voor het beheer en de afwikkeling van de financiële overeenkomsten betreffende het vorige programma die bij het begin van het programma nog lopen.
7 bis. In samenwerking met de Commissie zien de nationale agentschappen erop toe dat de procedures die voor de uitvoering van de verordening worden gehanteerd consistent en eenvoudig zijn en dat de informatie van hoge kwaliteit is, onder andere door gemeenschappelijke normen voor projectaanvragen en evaluatie te ontwikkelen. De nationale agentschappen raadplegen regelmatig begunstigden van het programma om naleving van deze vereiste te waarborgen. [Am. 156]
Artikel 25
Europese Commissie
1. Op basis van de in artikel 23, lid 3, bedoelde nalevingsvoorschriften voor nationale agentschappen beoordeelt de Commissie de nationale beheers- en controlesystemen, met name aan de hand van de evaluatie vooraf van de naleving van de nationale autoriteit, de jaarlijkse beheersverklaring van het nationaal agentschap en de verklaring van het onafhankelijke auditorgaan daarover, naar behoren rekening houdend met de jaarlijkse informatie verstrekt door de nationale autoriteit over haar toezichts- en supervisieactiviteiten betreffende het programma.
2. Binnen twee maanden na ontvangst van de in artikel 23, lid 3, bedoelde evaluatie vooraf van de naleving van de nationale autoriteit hecht de Commissie haar goedkeuring aan de aanwijzing van het nationaal agentschap, keurt zij die aanwijzing goed onder bepaalde voorwaarden of wijst zij deze af. De Commissie gaat geen contractuele betrekkingen met het nationaal agentschap aan voordat zij de evaluatie vooraf heeft goedgekeurd. Ingeval de Commissie de aanwijzing van het agentschap onder bepaalde voorwaarden goedkeurt, kan de Commissie in het kader van de contractuele betrekkingen met het nationaal agentschap aanvullende voorzorgsmaatregelen treffen.
3. De Commissie stelt jaarlijks de volgende programmamiddelen beschikbaar aan het nationaal agentschap:
a) middelen voor subsidieverlening in de betrokken lidstaat voor acties van het programma en waarvan het beheer is opgedragen aan het nationaal agentschap;
b) een financiële bijdrage ter ondersteuning van de beheerstaken die het nationaal agentschap in verband met het programma uitoefent, die wordt vastgesteld op basis van het bedrag aan middelen van de Unie dat het nationaal agentschap met het oog op het verlenen van subsidies wordt toevertrouwd;
c) in voorkomend geval, aanvullende middelen voor maatregelen in het kader van artikel 6, punt d), en artikel 10, punt d), en artikel 13, punt b bis). [Am. 157]
3 bis. De Commissie is verantwoordelijk voor de uitvoering van acties die zij rechtstreeks beheert. Zij beheert dan ook alle stadia van de subsidie- en projectaanvragen voor programma-acties die zijn opgesomd in de hoofdstukken II, III en IV als ze zijn ingediend door netwerken die in de hele Unie actief zijn, of door Europese of internationale organisaties. [Am. 158]
4. De Commissie stelt de vereisten voor het werkprogramma van het nationaal agentschap vast. De Commissie stelt geen programmamiddelen aan het nationaal agentschap beschikbaar tot na formele goedkeuring van het werkprogramma van het nationaal agentschap door de Commissie.
5. Na de beoordeling van de jaarlijkse beheersverklaring en de verklaring van het onafhankelijke auditorgaan hierover, verstrekt de Commissie haar advies en opmerkingen hierover aan het nationaal agentschap en de nationale autoriteit.
6. Indien de Commissie de jaarlijkse beheersverklaring of de onafhankelijke auditverklaring daarover niet kan aanvaarden of indien het nationaal agentschap geen bevredigend gevolg geeft aan de opmerkingen van de Commissie, kan de Commissie voorzorgs- of correctieve maatregelen nemen die noodzakelijk zijn om de financiële belangen van de Unie te waarborgen overeenkomstig artikel [60, lid 4,] van het Financieel Reglement.
7. De Commissie organiseert regelmatige bijeenkomsten met het netwerk van nationale agentschappen om zorg te dragen voor een coherenteconsistente tenuitvoerlegging van het programma in alle lidstaten en alle in artikel 17 bedoelde derde landen en om te zorgen voor de uitwisseling van optimale werkmethoden. Externe deskundigen, waaronder vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, sociale partners en met het programma geassocieerde derde landen, worden uitgenodigd om aan die bijeenkomsten deel te nemen. Het Europees Parlement wordt uitgenodigd om als waarnemer aan die bijeenkomsten deel te nemen. [Am. 159]
7 bis. Om de aanvraagprocedure te vereenvoudigen en te harmoniseren, stelt de Commissie vóór 30 juni 2024 een gemeenschappelijk, meertalig, all-in-hulpmiddel voor het programma beschikbaar. Dit hulpmiddel wordt zowel online als op mobiele apparaten beschikbaar gemaakt voor alle entiteiten die door het programma begunstigd worden of bij het beheer van het programma betrokken zijn. Het hulpmiddel verschaft tevens informatie over mogelijke partners voor beoogde begunstigden. [Am. 160]
7 ter. De Commissie ziet erop toe dat de projectresultaten openbaar worden gemaakt en in brede kring worden verspreid om de uitwisseling van optimale werkmethoden tussen nationale agentschappen, belanghebbenden en begunstigden van het programma te bevorderen. [Am. 161]
7 quater. De Commissie ontwikkelt vóór 31 december 2021 een Europese studentenpas voor alle studenten die aan het programma deelnemen. De Commissie stelt de Europese studentenpas vóór 31 december 2025 beschikbaar aan alle studenten in de Unie. [Am. 162]
Artikel 26
Onafhankelijk auditorgaan
1. Het onafhankelijk auditorgaan geeft een auditverklaring af over de in artikel [60, lid 5,] van het Financieel Reglement bedoelde jaarlijkse beheersverklaring. Die verklaring vormt de basis van de algemene zekerheid uit hoofde van artikel [123] van het Financieel Reglement.
2. Het onafhankelijk auditorgaan:
a) beschikt over de noodzakelijke beroepsbekwaamheid om audits in de publieke sector te verrichten;
b) zorgt ervoor dat bij de auditwerkzaamheden internationaal aanvaarde auditnormen in acht worden genomen;
c) verkeert niet in een belangenconflict met de juridische entiteit waarvan het nationaal agentschap deel uitmaakt. Met name is het functioneel onafhankelijk van de juridische entiteit waarvan het nationaal agentschap deel uitmaakt.
3. Het onafhankelijk auditorgaan verschaft de Commissie en haar vertegenwoordigers alsmede de Rekenkamer volledige toegang tot alle documenten en rapporten ter staving van de auditverklaring die het afgeeft over de jaarlijkse beheersverklaring van het nationaal agentschap.
HOOFDSTUK X
CONTROLESYSTEEM
Artikel 27
Beginselen van het controlesysteem
1. De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van deze verordening gefinancierde acties, de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van maatregelen ter bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties.
2. De Commissie is verantwoordelijk voor de uitoefening van toezichthoudende controles met betrekking tot de programma-acties en -activiteiten die door de nationale agentschappen worden beheerd. Zij stelt minimumeisen vast voor de controles door het nationaal agentschap en het onafhankelijk auditorgaan, en houdt hierbij rekening met de systemen voor interne controle van de nationale overheidsfinanciën. [Am. 163]
3. Het nationaal agentschap is verantwoordelijk voor de primaire controle van de begunstigden voor de in artikel 24, lid 2, bedoelde programma-acties. Die controles bieden een redelijke garantie dat de verleende subsidies worden besteed voor de doeleinden waarvoor zij bestemd zijn en in overeenstemming met de toepasselijke voorschriften van de Unie.
4. Met betrekking tot de middelen van het programma die aan de nationale agentschappen worden overgemaakt, zorgt de Commissie voor een goede coördinatie van haar controles met de nationale autoriteiten en de nationale agentschappen, op basis van het beginsel van één enkele audit en volgens een op risico gebaseerde analyse. Deze bepaling is niet van toepassing op onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).
Artikel 28
Bescherming van de financiële belangen van de Unie
Wanneer een derde land aan het programma deelneemt op grond van een besluit in het kader van een internationale overeenkomst of op grond van enig ander rechtsinstrument, verleent het derde land de nodige rechten en toegang aan de verantwoordelijke ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van het Europees Bureau voor fraudebestrijding omvatten die rechten het recht onderzoeken uit te voeren, waaronder controles en verificaties ter plaatse als bedoeld in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013.
HOOFDSTUK XI
COMPLEMENTARITEIT
Artikel 29
Complementariteit met andere beleidsmaatregelen, programma's en fondsen van de Unie
1. Het programma wordt zodanig uitgevoerd dat de algehele samenhang ervan en de complementariteit met andere relevante beleidsmaatregelen, programma's en fondsen van de Unie wordt gewaarborgd, met name die welke verband houden met onderwijs en opleiding, cultuur en media, jeugd en solidariteit, werkgelegenheid en sociale inclusie, onderzoek en innovatie, industrie en bedrijfsleven, digitaal beleid, landbouw en plattelandsontwikkeling, milieu en klimaat, cohesie, regionaal beleid, migratie, veiligheid en internationale samenwerking en ontwikkeling.
2. Aan een actie waaraan door het programma een bijdrage is toegekend, kan ook een bijdrage worden toegekend uit enig ander programma van de Unie, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. De cumulatieve financiering mag niet meer bedragen dan de totale subsidiabele kosten van de actie. [Am. 164]
3. Wanneer het programma en de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EU)XX [GB-verordening] gezamenlijk financiële steun verlenen voor een enkele actie, wordt die actie uitgevoerd in overeenstemming met de voorschriften van deze verordening, met inbegrip van de voorschriften inzake de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen.
4. Acties die in aanmerking komen voor steun in het kader van het programma, diemoeten voldoen aan de volgende, cumulatieve, vergelijkbare voorwaarden:
– zij zijn beoordeeld in een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van dit programma;en die
– zij voldoen aan de minimale kwaliteitseisen van die oproep, maar die;
– zij kunnenin het kader van die oproep niet worden gefinancierd vanwege budgettaire beperkingen,;
– zij kunnen worden geselecteerdeen Excellentiekeur krijgen als erkenning voor hun hoge kwaliteit, waarmee het gemakkelijker wordt een aanvraag in te dienen voor financiering uit andere bronnen of een selectie te maken voor financiering door de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) zonder een nieuwe aanvraagprocedure te hoeven starten. In dat geval zijn de medefinancieringspercentages en de subsidiabiliteitsregels op basis van deze verordening van toepassing. Die acties worden door de in artikel [65] van Verordening (EU)XX [GB-verordening] bedoelde beheersautoriteit uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften van die verordening en de fondsspecifieke verordeningen, met inbegrip van de voorschriften inzake financiële correcties. [Am. 165]
HOOFDSTUK XII
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 30
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikelde artikelen 19 en 20 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2028. [Am. 166]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikelde artikelen 19 en 20 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. [Am. 167]
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 20 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 31
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Het comité kan in specifieke samenstelling bijeenkomen teneinde sectorale vraagstukken te behandelen. In voorkomend geval kunnen, overeenkomstig zijn reglement van orde en per geval, externe deskundigen, zoals vertegenwoordigers van de sociale partners, als waarnemer voor een vergadering worden uitgenodigd.
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. [Am. 168]
Artikel 32
Intrekking
Verordening (EU) nr. 1288/2013 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.
Artikel 33
Overgangsbepalingen
1. Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging van de acties die zijn geïnitieerd op grond van Verordening (EU) nr. 1288/2013, die op de betrokken acties van toepassing blijft totdat zij worden afgesloten.
2. De financiële middelen voor het programma kunnen ook de uitgaven dekken voor noodzakelijke technische en administratieve uitgaven om de overgang tussen het programma en de maatregelen op grond van Verordening (EU) nr. 1288/2013 te bewerkstelligen.
3. In afwijking van artikel [130, lid 2,] van het Financieel Reglement, en in naar behoren gemotiveerde gevallen kan de Commissie de kosten die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de ondersteunde activiteiten en die gedurende de eerste zes maanden van 2021 zijn gemaakt als subsidiabel beschouwen met ingang van 1 januari 2021, zelfs als de begunstigde deze kosten maakte voordat hij een subsidieaanvraag had ingediend.
4. Zo nodig kunnen voor het beheer van acties en activiteiten die op [31 december 2027] nog niet zijn voltooid, ook na 2027 kredieten ter dekking van de in artikel 14, lid 5, bedoelde uitgaven in de begroting worden opgenomen.
5. De lidstaten zorgen op nationaal niveau voor een soepele overgang tussen de acties die zijn uitgevoerd in het kader van het programma Erasmus+ (2014‑2020) en die welke uit hoofde van dit programma ten uitvoer worden gelegd.
Artikel 34
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de [...] [twintigste] dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te ...,
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
BIJLAGE
Indicatoren
1) Leermobiliteit van hoge kwaliteit voor mensen met uiteenlopende achtergronden
2) Europeanisering en internationalisering van organisaties en instellingen
Wat te meten?
3) Aantal deelnemers aan mobiliteitsactiviteiten in het kader van het programma
4) Aantal kansarme deelnemers aan leermobiliteitsactiviteiten in het kader van het programma
5) Percentage deelnemers die menen dat zij voordeel hebben gehaald uit hun deelname aan leermobiliteitsactiviteiten in het kader van het programma
6) Aantal instellingen en organisaties die door het programma worden ondersteund in het kader van kernactie 1 (leermobiliteit) en kernactie 2 (samenwerking)
7) Aantal nieuwkomer-organisaties die door het programma worden ondersteund in het kader van kernactie 1 (leermobiliteit) en kernactie 2 (samenwerking)
8) Percentage instellingen en organisaties die door het programma worden ondersteund en die als gevolg van hun deelname aan het programma kwalitatief hoogstaande praktijken hebben ontwikkeld [Am. 169]
BIJLAGE I bis
Alle kwalitatieve indicatoren worden ten minste uitgesplitst naar lidstaat en geslacht.
Te meten doelstelling: Kernactie 1 – Leermobiliteit
Indicatoren:
Aantal deelnemers aan mobiliteitsacties en -activiteiten in het kader van het programma;
Aantal personen dat gebruikmaakt van hulpmiddelen voor virtueel of gemengd leren ter ondersteuning van de mobiliteit in het kader van het programma;
Aantal personen dat gebruikmaakt van hulpmiddelen voor virtueel of gemengd leren omdat zij niet in staat zijn deel te nemen aan mobiliteitsactiviteiten;
Aantal organisaties/instellingen dat deelneemt aan mobiliteitsacties en -activiteiten in het kader van het programma;
Aantal organisaties/instellingen dat gebruikmaakt van hulpmiddelen voor virtueel of gemengd leren ter ondersteuning van de mobiliteit in het kader van het programma;
Aantal organisaties/instellingen dat gebruikmaakt van hulpmiddelen voor virtueel of gemengd leren omdat zij niet in staat zijn deel te nemen aan mobiliteitsactiviteiten;
Percentage deelnemers dat van mening is dat zij baat hebben gehad bij hun deelname aan de activiteiten van kernactie 1;
Percentage deelnemers dat van mening is dat zij een sterker Europees gevoel van verbondenheid hebben na deelname aan het programma;
Percentage deelnemers dat van mening is dat zij een betere beheersing van een vreemde taal hebben na deelname aan het programma;
Te meten doelstelling: Kernactie 2 - Samenwerking tussen organisaties en instellingen
Indicatoren:
Aantal door het programma gesteunde organisaties/instellingen in het kader van kernactie 2;
Percentage organisaties/instellingen dat van mening is dat zij baat hebben gehad bij hun deelname aan de activiteiten van kernactie 2;
Aantal organisaties/instellingen dat gebruikmaakt van de hulpmiddelen en platforms van de Unie voor samenwerking;
Te meten doelstelling: Kernactie 3 - Ondersteuning van beleidsontwikkeling en samenwerking
Indicatoren:
Aantal personen en organisaties/instellingen dat baat heeft gehad bij acties in het kader van kernactie 3;
Te meten doelstelling: Inclusie
Indicatoren:
Aantal kansarme deelnemers aan mobiliteitsacties en -activiteiten;
Aantal kansarmen dat gebruikmaakt van hulpmiddelen voor virtueel of gemengd leren ter ondersteuning van de mobiliteit in het kader van het programma;
Aantal kansarmen dat gebruikmaakt van hulpmiddelen voor virtueel of gemengd leren omdat zij niet in staat zijn deel te nemen aan mobiliteitsactiviteiten;
Aantal nieuwkomer-organisaties dat door het programma wordt ondersteund in het kader van kernactie 1 en kernactie 2;
Percentage kansarmen dat van mening is dat zij baat hebben gehad bij deelname aan het programma;
Te meten doelstelling: Vereenvoudiging
Indicatoren:
Aantal kleinschalige partnerschappen dat gesteund wordt in het kader van kernactie 2;
Percentage deelnemers dat van mening is dat de aanvraag-, deelname- en evaluatieprocedures evenredig en eenvoudig zijn;
Gemiddelde tijd die gemoeid is met de afhandeling van een aanvraag, per actie, vergeleken met het vorige programma. [Am. 170]
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
VERKLARING VAN HET EUROPEES PARLEMENT
Het standpunt van het Europees Parlement dat werd aangenomen in eerste lezing, moet worden gezien als een pakket. Mochten de financiële middelen voor het programma voor de periode 2021‑2027 lager uitvallen dan het bedrag dat is genoemd in artikel 14, lid 1, van het standpunt van het Parlement, dan behoudt het Europees Parlement zich het recht voor om zijn steun voor een actie in het programma te heroverwegen zodat de kernactiviteiten van het programma en de aanvullende steun voor inclusiemaatregelen doeltreffend kunnen worden uitgevoerd.
Verder maakt het Europees Parlement duidelijk dat zijn steun voor de nieuwe initiatieven die in zijn standpunt naar voren komen – met name Europese universiteiten, kenniscentra voor beroepsopleiding en DiscoverEU – afhangt van a) de evaluatie van de proeffases die momenteel lopen, en b) de verdere definiëring van elk initiatief. Als een van beide voorwaarden ontbreekt, zal het Europees Parlement gebruikmaken van zijn prerogatieven in de jaarlijkse begrotingsprocedure om de desbetreffende middelen in de reserve te plaatsen totdat er aan deze voorwaarden is voldaan.
Speciaal verslag nr. 22/2018 van de Europese Rekenkamer van 3 juli 2018, getiteld "Mobiliteit in het kader van Erasmus+: miljoenen deelnemers en Europese meerwaarde in veel opzichten, maar de prestatiemeting moet verder worden verbeterd".
Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van "Erasmus+": het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 50).
Richtlijn (EU) 2016/2102 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 inzake de toegankelijkheid van de websites en mobiele applicaties van overheidsinstanties (PB L 327 van 2.12.2016, blz. 1).
Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie ("LGO-besluit") (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).
Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie van 13 april 2016 over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (PB L 132 van 21.5.2016, blz. 21).
Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
Verordening (EG) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie ("EOM") (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
Met name Europass – het enkele Uniekader voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties; het Europees kwalificatiekader; het Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding; het Europees studiepuntensysteem voor beroepsonderwijs en -opleiding; het Europees systeem voor het overdragen en verzamelen van studiepunten; het Europees register voor kwaliteitsborging in het hoger onderwijs; de Europese Vereniging voor kwaliteitszorg in het hoger onderwijs; het Europees netwerk van informatiecentra in de Europese regio en de nationale informatiecentra voor academische erkenning in de Europese Unie; en de Euroguidance-netwerken.