Besluit van het Europees Parlement van 4 april 2019 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Lampros Fountoulis (2018/2269(IMM))
Het Europees Parlement,
– gezien het verzoek om opheffing van de immuniteit van Lampros Fountoulis, ingediend op 12 oktober 2018 door de plaatsvervangende openbare aanklager van het Griekse Hooggerechtshof, in samenhang met procedure nr. ABM: 2017/10839 en aangekondigd in de plenaire vergadering van 13 november 2018,
– na Lampros Fountoulis te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement,
– gezien de artikelen 8 en 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
– gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013(1),
– gezien artikel 62 van de grondwet van Griekenland,
– gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0183/2019),
A. overwegende dat de plaatsvervangende openbare aanklager van het Hooggerechtshof van Griekenland om opheffing heeft verzocht van de immuniteit van Lampros Fountoulis, lid van het Europees Parlement, in verband met mogelijke gerechtelijke stappen in verband met een vermeend strafbaar feit;
B. overwegende dat in artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie bepaald is dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied dezelfde immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend,
C. overwegende dat in artikel 62 van de grondwet van Griekenland bepaald is dat de leden van het parlement tijdens hun parlementaire ambtsperiode niet kunnen worden vervolgd, gearresteerd, gevangen genomen of op andere wijze aan beperkingen worden onderworpen zonder voorafgaande toestemming van het parlement;
D. overwegende dat het verzoek van de plaatsvervangende openbare aanklager van het Hooggerechtshof van Griekenland betrekking heeft op procedures betreffende vermeende schending van artikel 45 en artikel 232A van het Griekse wetboek van strafrecht, met betrekking tot een gezamenlijke schending van een rechterlijke uitspraak;
E. overwegende dat Lampros Fountoulis wordt beschuldigd van het niet naleven van de voorlopige uitspraak nr. 3603/2015 van de rechtbank van Athene van eerste aanleg, voor de verwijdering van alle camera’s op de begane grond en de ingang van het gebouw gelegen onder nr. 73 Odos Grammou in Marousi (Attika), en de betaling van een boete van 600 EUR (zes honderd euro) voor elke toekomstige inbreuk op de uitspraak van 25 mei 2015;
F. overwegende dat in artikel 9, lid 8, van het Reglement is bepaald dat de Commissie juridische zaken zich in geen geval uitspreekt over de vraag of het betrokken lid al dan niet schuldig is, noch over de wenselijkheid het betrokken lid wegens de hem toegeschreven meningen of handelingen strafrechtelijk te vervolgen, zelfs indien de commissie door de behandeling van het verzoek uitgebreide kennis van de zaak krijgt.
G. overwegende dat het niet aan het Europees Parlement is om zich uit te spreken over de vraag of het lid al dan niet schuldig is, over de wenselijkheid het betrokken lid wegens de hem toegeschreven handelingen strafrechtelijk te vervolgen, of over de merites van het nationale rechtsstelsel of het gerechtelijk apparaat;
H. overwegende dat overeenkomstig artikel 5, lid 2, van het Reglement van het Europees Parlement parlementaire immuniteit geen persoonlijk voorrecht is van de leden, maar een garantie voor de onafhankelijkheid van het Parlement als geheel en van zijn leden;
I. overwegende dat de parlementaire immuniteit tot doel heeft het Parlement en zijn leden te beschermen tegen gerechtelijke procedures in verband met activiteiten die in de uitoefening van parlementaire taken zijn verricht en die niet van die taken kunnen worden gescheiden;
J. overwegende dat leden van het Europees Parlement niet kunnen worden vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht in de zin van artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;
K. overwegende dat er op basis van de in dit dossier aangeleverde informatie en uitleg geen reden is om aan te nemen dat de strafrechtelijke vervolging ingegeven is door de wens schade toe te brengen aan de politieke activiteit of reputatie van een lid en dus de onafhankelijkheid van het Parlement (fumus persecutionis);
1. besluit de immuniteit van Lampros Fountoulis op te heffen;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de Griekse autoriteiten en Lampros Fountoulis.
Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, 101/63, ECLI:EU:C:1964:28; arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Wybot/Faure e.a., 149/85, ECLI:EU:C:1986:310; arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440; arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI: EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23.