Index 
Aangenomen teksten
Donderdag 4 april 2019 - Brussel
Geen bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: datum tot wanneer tegenpartijen hun risicobeheerprocedures voor bepaalde niet door een centrale tegenpartij geclearde otc-derivatencontracten mogen blijven toepassen
 Geen bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: datum waarop de clearingverplichting in werking treedt voor bepaalde soorten contracten
 Verzoek om opheffing van de immuniteit van Georgios Epitideios
 Verzoek om opheffing van de immuniteit van Lampros Fountoulis
 Verzoek om opheffing van de immuniteit van Eleftherios Synadinos
 Vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld, met betrekking tot de terugtrekking van het VK uit de EU ***I
 Richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten *
 Afvalbeheer
 Handhavingsvoorschriften en specifieke regels voor het detacheren van bestuurders in de sector van het wegvervoer ***I
 Dagelijkse en wekelijkse rijtijden, minimumonderbrekingen en rusttijden en plaatsbepaling door middel van tachografen ***I
 Aanpassing aan de ontwikkelingen in de wegvervoersector ***I
 Gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas ***I
 Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij ***I
 Meerjarenplan voor de visserijen die demersale bestanden exploiteren in het westelijke deel van de Middellandse Zee ***I
 Versterking van de beveiliging van identiteitskaarten en van verblijfsdocumenten afgegeven aan burgers van de Unie ***I
 Beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur ***I
 Pan-Europees persoonlijk pensioenproduct ***I
 Evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers ***I
 Bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten ***I
 Europees Sociaal Fonds+ (ESF+) ***I
 Geautomatiseerde verwerking van gegevens inzake de overbrenging van en de controle op accijnsgoederen ***I
 Hergebruik van overheidsinformatie ***I
 Meerjarig herstelplan voor mediterrane zwaardvis ***I
 Minimum opleidingsniveau van zeevarenden ***I
 Aanpassing van de jaarlijkse voorfinanciering voor de jaren 2021 tot en met 2023 ***I
 Tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen ***I
 Verzoek aan het Hof van Justitie om een advies in verband met de toetreding van de EU tot het Verdrag inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld
 Fiscale behandeling van pensioenproducten, inclusief het pan-Europees persoonlijk pensioenproduct

Geen bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: datum tot wanneer tegenpartijen hun risicobeheerprocedures voor bepaalde niet door een centrale tegenpartij geclearde otc-derivatencontracten mogen blijven toepassen
PDF 115kWORD 49k
Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie van 28 maart 2019 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/2251 van de Commissie tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de datum tot wanneer tegenpartijen hun risicobeheerprocedures voor bepaalde niet door een centrale tegenpartij geclearde otc-derivatencontracten mogen blijven toepassen ((C(2019)02530 – 2019/2679(DEA))
P8_TA(2019)0331B8-0234/2019

Het Europees Parlement,

–  gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2019)02530),

–  gezien het schrijven van de Commissie van 28 maart 2019, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren dat het geen bezwaar zal maken tegen de gedelegeerde verordening,

–  gezien het schrijven van de Commissie economische en monetaire zaken aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters van 1 april 2019,

–  gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters(1), en met name artikel 11, lid 5, en artikel 82, lid 6,

–  gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/397 van de Commissie van 19 december 2018 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/2251 van de Commissie tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de datum tot wanneer tegenpartijen hun risicobeheerprocedures voor bepaalde niet door een centrale tegenpartij geclearde otc-derivatencontracten mogen blijven toepassen(2),

–  gezien de aanbeveling voor een besluit van de Commissie economische en monetaire zaken,

–  gezien artikel 105, lid 6, van zijn Reglement,

–  gezien er geen bezwaar werd gemaakt binnen de in artikel 105, lid 6, derde en vierde streepjes, van zijn Reglement gestelde termijn, die op 4 april 2019 verstreek,

A.  overwegende dat de verordening overeenkomstig artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/397 van de Commissie van toepassing moet zijn met ingang van de datum volgende op die waarop de Verdragen overeenkomstig artikel 50, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) niet langer van toepassing zijn op en in het Verenigd Koninkrijk, tenzij voor die datum een terugtrekkingsakkoord in werking is getreden of de in artikel 50, lid 3, VEU bedoelde termijn van twee jaar is verlengd;

B.  overwegende dat de Europese Raad op 22 maart 2019 Besluit (EU) 2019/476(3) heeft vastgesteld om de in artikel 50, lid 3, VEU bedoelde termijn in overeenstemming met het Verenigd Koninkrijk te verlengen, en overwegende dat de tweede voorwaarde voor de toepassing van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/397, namelijk dat de in artikel 50, lid 3, VEU bedoelde termijn van twee jaar niet is verlengd, dientengevolge niet zal zijn vervuld;

C.  overwegende dat de onderliggende redenen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/397 zullen blijven bestaan, ongeacht of de in artikel 50, lid 3, VEU bedoelde termijn is verlengd, en overwegende dat het Parlement op 13 februari 2019 heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/397;

D.  overwegende dat het Parlement nog steeds onderschrijft dat het voor bevoegde autoriteiten en financiële markten van belang is om bepaalde transacties die voortvloeien uit een vernieuwing voor een beperkte periode van twaalf maanden vrij te stellen, indien de in het VK gevestigde tegenpartij wordt vervangen door een tegenpartij binnen de EU-27, en overwegende dat het Parlement in dit verband verheugd is over de gedelegeerde verordening van 28 maart 2019, die betrekking heeft op de nieuwe ontwikkeling van de verlenging van de in artikel 50, lid 3, VEU bedoelde termijn bij Besluit (EU) 2019/476 van de Europese Raad;

1.  verklaart geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1.
(2) PB L 71 van 13.3.2019, blz. 15.
(3) Besluit (EU) 2019/476 van de Europese Raad, vastgesteld in overeenstemming met het Verenigd Koninkrijk, van 22 maart 2019 tot verlenging van de in artikel 50, lid 3, VEU bedoelde termijn (PB L 80I van 22.3.2019, blz. 1).


Geen bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: datum waarop de clearingverplichting in werking treedt voor bepaalde soorten contracten
PDF 115kWORD 48k
Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie van 28 maart 2019 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2205, Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/592 en Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1178 en tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de datum waarop de clearingverplichting in werking treedt voor bepaalde soorten contracten (C(2019)02533 – 2019/2680(DEA))
P8_TA(2019)0332B8-0235/2019

Het Europees Parlement,

–  gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2019)02533),

–  gezien het schrijven van de Commissie van 28 maart 2019, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren dat het geen bezwaar zal maken tegen de gedelegeerde verordening,

–  gezien het schrijven van de Commissie economische en monetaire zaken aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters van 1 april 2019,

–  gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters(1), en met name de artikelen 5, lid 2, en artikel 82, lid 6,

–  gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/396 van de Commissie van 19 december 2018 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2205, Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/592 en Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1178 en tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de datum waarop de clearingverplichting in werking treedt voor bepaalde soorten contracten(2),

–  gezien de aanbeveling voor een besluit van de Commissie economische en monetaire zaken,

–  gezien artikel 105, lid 6, van zijn Reglement,

–  gezien er geen bezwaar werd gemaakt binnen de in artikel 105, lid 6, derde en vierde streepjes, van zijn Reglement gestelde termijn, die op 4 april 2019 verstreek,

A.  overwegende dat overeenkomstig artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/396 van de Commissie, de verordening van toepassing is vanaf de dag volgende op die waarop de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op en in het Verenigd Koninkrijk krachtens artikel 50, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), tenzij op die datum een terugtrekkingsakkoord van kracht is geworden of de in artikel 50, lid 3, VEU bedoelde termijn van twee jaar is verlengd;

B.  overwegende dat de Europese Raad op 22 maart 2019 Besluit (EU) 2019/476(3) heeft vastgesteld om de in artikel 50, lid 3, VEU bedoelde termijn in overeenstemming met het Verenigd Koninkrijk te verlengen, en overwegende dat, dientengevolge, de tweede voorwaarde voor de toepassing van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/396, namelijk dat de in artikel 50, lid 3, VEU bedoelde termijn van twee jaar niet is verlengd, niet zal zijn vervuld;

C.  overwegende dat de onderliggende redenen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/396 zullen blijven bestaan, ongeacht of de in artikel 50, lid 3, VEU bedoelde termijn is verlengd, en overwegende dat het Parlement op 13 februari 2019 heeft verklaard dat het geen bezwaar heeft tegen Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/396;

D.  overwegende dat het Parlement nog steeds onderschrijft dat het van belang is voor bevoegde autoriteiten en financiële markten om bepaalde transacties die voortvloeien uit een vernieuwing voor een beperkte periode van twaalf maanden vrij te stellen, indien de in het VK gevestigde tegenpartij wordt vervangen door een tegenpartij binnen de EU-27, en overwegende dat het Parlement in dit verband verheugd is over de gedelegeerde verordening van 28 maart 2019 die betrekking heeft op de nieuwe ontwikkeling van de uitbreiding van de in artikel 50, lid 3, VEU bedoelde termijn bij Besluit (EU) 2019/476 van de Europese Raad;

1.  verklaart geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1.
(2) PB L 71 van 13.3.2019, blz. 11.
(3) Besluit (EU) 2019/476 van de Europese Raad, vastgesteld in overeenstemming met het Verenigd Koninkrijk, van 22 maart 2019 tot verlenging van de in artikel 50, lid 3, VEU bedoelde termijn (PB L 801, 22.3.2019, blz. 1).


Verzoek om opheffing van de immuniteit van Georgios Epitideios
PDF 116kWORD 49k
Besluit van het Europees Parlement van 4 april 2019 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Georgios Epitideios (2018/2268(IMM))
P8_TA(2019)0333A8-0185/2019

Het Europees Parlement,

–  gezien het verzoek om opheffing van de immuniteit van Georgios Epitideios, ingediend op 12 oktober 2018 door de plaatsvervangende openbare aanklager van het Griekse Hooggerechtshof, in samenhang met procedure nr. ABM: 2017/10839 en aangekondigd in de plenaire vergadering van 13 november 2018,

–  na Georgios Epitideios te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement,

–  gezien de artikelen 8 en 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

–  gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013(1),

–  gezien artikel 62 van de grondwet van Griekenland,

–  gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0185/2019),

A.  overwegende dat de plaatsvervangende openbare aanklager van het Hooggerechtshof van Griekenland om opheffing heeft verzocht van de immuniteit van Georgios Epitideios, lid van het Europees Parlement, in verband met mogelijke gerechtelijke stappen in verband met een vermeend strafbaar feit;

B.  overwegende dat in artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie bepaald is dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied dezelfde immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend,

C.  overwegende dat in artikel 62 van de grondwet van Griekenland bepaald is dat de leden van het parlement tijdens hun parlementaire ambtsperiode niet kunnen worden vervolgd, gearresteerd, gevangen genomen of op andere wijze aan beperkingen worden onderworpen zonder voorafgaande toestemming van het parlement;

D.  overwegende dat het verzoek van de plaatsvervangende openbare aanklager van het Hooggerechtshof van Griekenland betrekking heeft op procedures betreffende vermeende schending van artikel 45 en artikel 232A van het Griekse wetboek van strafrecht, met betrekking tot een gezamenlijke schending van een rechterlijke uitspraak;

E.  overwegende dat Georgios Epitideios wordt beschuldigd van het niet-naleven van de voorlopige uitspraak nr. 3603/2015 van de rechtbank van Athene van eerste aanleg met een enkelvoudige kamer, voor de verwijdering van alle camera's op de begane grond en de ingang van het gebouw aan Odos Grammou 73 in Marousi (Attika), en de betaling van een boete van 600 EUR (zeshonderd euro) voor elke toekomstige inbreuk op de uitspraak van 25 mei 2015;

F.  overwegende dat in artikel 9, lid 8, van het Reglement is bepaald dat de Commissie juridische zaken zich in geen geval uitspreekt over de vraag of het betrokken lid al dan niet schuldig is, noch over de wenselijkheid het betrokken lid wegens de hem toegeschreven meningen of handelingen strafrechtelijk te vervolgen, zelfs indien de commissie door de behandeling van het verzoek uitgebreide kennis van de zaak krijgt.

G.  overwegende dat het niet aan het Europees Parlement is om zich uit te spreken over de vraag of het lid al dan niet schuldig is, over de wenselijkheid het betrokken lid wegens de hem toegeschreven handelingen strafrechtelijk te vervolgen, of over de merites van het nationale rechtsstelsel of het gerechtelijk apparaat;

H.  overwegende dat overeenkomstig artikel 5, lid 2, van het Reglement van het Europees Parlement parlementaire immuniteit geen persoonlijk voorrecht is van de leden, maar een garantie voor de onafhankelijkheid van het Parlement als geheel en van zijn leden;

I.  overwegende dat de parlementaire immuniteit tot doel heeft het Parlement en zijn leden te beschermen tegen gerechtelijke procedures in verband met activiteiten die in de uitoefening van parlementaire taken zijn verricht en die niet van die taken kunnen worden gescheiden;

J.  overwegende dat leden van het Europees Parlement niet kunnen worden vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht in de zin van artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;

K.  overwegende dat er op basis van de in dit dossier aangeleverde informatie en uitleg geen reden is om aan te nemen dat de strafrechtelijke vervolging ingegeven is door de wens schade toe te brengen aan de politieke activiteit of reputatie van een lid en dus de onafhankelijkheid van het Parlement (fumus persecutionis);

1.  besluit de immuniteit van Georgios Epitideios op te heffen;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de Griekse autoriteiten en Georgios Epitideios.

(1) Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, 101/63, ECLI:EU:C:1964:28; arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Wybot/Faure e.a., 149/85, ECLI:EU:C:1986:310; arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440; arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI: EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23.


Verzoek om opheffing van de immuniteit van Lampros Fountoulis
PDF 120kWORD 49k
Besluit van het Europees Parlement van 4 april 2019 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Lampros Fountoulis (2018/2269(IMM))
P8_TA(2019)0334A8-0183/2019

Het Europees Parlement,

–  gezien het verzoek om opheffing van de immuniteit van Lampros Fountoulis, ingediend op 12 oktober 2018 door de plaatsvervangende openbare aanklager van het Griekse Hooggerechtshof, in samenhang met procedure nr. ABM: 2017/10839 en aangekondigd in de plenaire vergadering van 13 november 2018,

–  na Lampros Fountoulis te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement,

–  gezien de artikelen 8 en 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

–  gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013(1),

–  gezien artikel 62 van de grondwet van Griekenland,

–  gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0183/2019),

A.  overwegende dat de plaatsvervangende openbare aanklager van het Hooggerechtshof van Griekenland om opheffing heeft verzocht van de immuniteit van Lampros Fountoulis, lid van het Europees Parlement, in verband met mogelijke gerechtelijke stappen in verband met een vermeend strafbaar feit;

B.  overwegende dat in artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie bepaald is dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied dezelfde immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend,

C.  overwegende dat in artikel 62 van de grondwet van Griekenland bepaald is dat de leden van het parlement tijdens hun parlementaire ambtsperiode niet kunnen worden vervolgd, gearresteerd, gevangen genomen of op andere wijze aan beperkingen worden onderworpen zonder voorafgaande toestemming van het parlement;

D.  overwegende dat het verzoek van de plaatsvervangende openbare aanklager van het Hooggerechtshof van Griekenland betrekking heeft op procedures betreffende vermeende schending van artikel 45 en artikel 232A van het Griekse wetboek van strafrecht, met betrekking tot een gezamenlijke schending van een rechterlijke uitspraak;

E.  overwegende dat Lampros Fountoulis wordt beschuldigd van het niet naleven van de voorlopige uitspraak nr. 3603/2015 van de rechtbank van Athene van eerste aanleg, voor de verwijdering van alle camera’s op de begane grond en de ingang van het gebouw gelegen onder nr. 73 Odos Grammou in Marousi (Attika), en de betaling van een boete van 600 EUR (zes honderd euro) voor elke toekomstige inbreuk op de uitspraak van 25 mei 2015;

F.  overwegende dat in artikel 9, lid 8, van het Reglement is bepaald dat de Commissie juridische zaken zich in geen geval uitspreekt over de vraag of het betrokken lid al dan niet schuldig is, noch over de wenselijkheid het betrokken lid wegens de hem toegeschreven meningen of handelingen strafrechtelijk te vervolgen, zelfs indien de commissie door de behandeling van het verzoek uitgebreide kennis van de zaak krijgt.

G.  overwegende dat het niet aan het Europees Parlement is om zich uit te spreken over de vraag of het lid al dan niet schuldig is, over de wenselijkheid het betrokken lid wegens de hem toegeschreven handelingen strafrechtelijk te vervolgen, of over de merites van het nationale rechtsstelsel of het gerechtelijk apparaat;

H.  overwegende dat overeenkomstig artikel 5, lid 2, van het Reglement van het Europees Parlement parlementaire immuniteit geen persoonlijk voorrecht is van de leden, maar een garantie voor de onafhankelijkheid van het Parlement als geheel en van zijn leden;

I.  overwegende dat de parlementaire immuniteit tot doel heeft het Parlement en zijn leden te beschermen tegen gerechtelijke procedures in verband met activiteiten die in de uitoefening van parlementaire taken zijn verricht en die niet van die taken kunnen worden gescheiden;

J.  overwegende dat leden van het Europees Parlement niet kunnen worden vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht in de zin van artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;

K.  overwegende dat er op basis van de in dit dossier aangeleverde informatie en uitleg geen reden is om aan te nemen dat de strafrechtelijke vervolging ingegeven is door de wens schade toe te brengen aan de politieke activiteit of reputatie van een lid en dus de onafhankelijkheid van het Parlement (fumus persecutionis);

1.  besluit de immuniteit van Lampros Fountoulis op te heffen;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de Griekse autoriteiten en Lampros Fountoulis.

(1) Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, 101/63, ECLI:EU:C:1964:28; arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Wybot/Faure e.a., 149/85, ECLI:EU:C:1986:310; arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440; arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI: EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23.


Verzoek om opheffing van de immuniteit van Eleftherios Synadinos
PDF 117kWORD 49k
Besluit van het Europees Parlement van 4 april 2019 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Eleftherios Synadinos (2018/2270(IMM))
P8_TA(2019)0335A8-0184/2019

Het Europees Parlement,

–  gezien het verzoek om opheffing van de immuniteit van Eleftherios Synadinos, ingediend op 12 oktober 2018 door de plaatsvervangende openbare aanklager van het Griekse Hooggerechtshof, in samenhang met procedure nr. ABM: 2017/10839 en aangekondigd in de plenaire vergadering van 13 november 2018,

–  na Eleftherios Synadinos te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement,

–  gezien de artikelen 8 en 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

–  gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013(1),

–  gezien artikel 62 van de grondwet van Griekenland,

–  gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0184/2019),

A.  overwegende dat de plaatsvervangende openbare aanklager van het Hooggerechtshof van Griekenland om opheffing heeft verzocht van de immuniteit van Eleftherios Synadinos, lid van het Europees Parlement, in verband met mogelijke gerechtelijke stappen in verband met een vermeend strafbaar feit;

B.  overwegende dat in artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie bepaald is dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied dezelfde immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend,

C.  overwegende dat in artikel 62 van de grondwet van Griekenland bepaald is dat de leden van het parlement tijdens hun parlementaire ambtsperiode niet kunnen worden vervolgd, gearresteerd, gevangen genomen of op andere wijze aan beperkingen worden onderworpen zonder voorafgaande toestemming van het parlement;

D.  overwegende dat het verzoek van de plaatsvervangende openbare aanklager van het Hooggerechtshof van Griekenland betrekking heeft op procedures betreffende vermeende schending van artikel 45 en artikel 232A van het Griekse wetboek van strafrecht, met betrekking tot een gezamenlijke schending van een rechterlijke uitspraak;

E.  overwegende dat Eleftherios Synadinos wordt beschuldigd van het niet-naleven van de voorlopige uitspraak nr. 3603/2015 van de rechtbank van Athene van eerste aanleg met een enkelvoudige kamer, voor de verwijdering van alle camera's op de begane grond en de ingang van het gebouw aan Odos Grammou 73 in Marousi (Attika), en de betaling van een boete van 600 EUR (zeshonderd euro) voor elke toekomstige inbreuk op de uitspraak van 25 mei 2015;

F.  overwegende dat in artikel 9, lid 8, van het Reglement is bepaald dat de Commissie juridische zaken zich in geen geval uitspreekt over de vraag of het betrokken lid al dan niet schuldig is, noch over de wenselijkheid het betrokken lid wegens de hem toegeschreven meningen of handelingen strafrechtelijk te vervolgen, zelfs indien de commissie door de behandeling van het verzoek uitgebreide kennis van de zaak krijgt.

G.  overwegende dat het niet aan het Europees Parlement is om zich uit te spreken over de vraag of het lid al dan niet schuldig is, over de wenselijkheid het betrokken lid wegens de hem toegeschreven handelingen strafrechtelijk te vervolgen, of over de merites van het nationale rechtsstelsel of het gerechtelijk apparaat;

H.  overwegende dat overeenkomstig artikel 5, lid 2, van het Reglement van het Europees Parlement parlementaire immuniteit geen persoonlijk voorrecht is van de leden, maar een garantie voor de onafhankelijkheid van het Parlement als geheel en van zijn leden;

I.  overwegende dat de parlementaire immuniteit tot doel heeft het Parlement en zijn leden te beschermen tegen gerechtelijke procedures in verband met activiteiten die in de uitoefening van parlementaire taken zijn verricht en die niet van die taken kunnen worden gescheiden;

J.  overwegende dat leden van het Europees Parlement niet kunnen worden vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht in de zin van artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;

K.  overwegende dat er op basis van de in dit dossier aangeleverde informatie en uitleg geen reden is om aan te nemen dat de strafrechtelijke vervolging ingegeven is door de wens schade toe te brengen aan de politieke activiteit of reputatie van een lid en dus de onafhankelijkheid van het Parlement (fumus persecutionis);

1.  besluit de immuniteit van Eleftherios Synadinos op te heffen;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de Griekse autoriteiten en Eleftherios Synadinos.

(1) Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, 101/63, ECLI:EU:C:1964:28; arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Wybot/Faure e.a., 149/85, ECLI:EU:C:1986:310; arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440; arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI: EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23


Vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld, met betrekking tot de terugtrekking van het VK uit de EU ***I
PDF 121kWORD 48k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld, met betrekking tot de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie (COM(2018)0745 – C8-0483/2018 – 2018/0390(COD))
P8_TA(2019)0336A8-0047/2019

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0745),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 77, lid 2, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0483/2018),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 2 april 2019 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

–  gezien artikel 59 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0047/2019),

1.  stelt zijn standpunt in eerste lezing vast en neemt het voorstel van de Commissie over;

2.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 4 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1806 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld, met betrekking tot de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie

P8_TC1-COD(2018)0390


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/592.)


Richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten *
PDF 110kWORD 47k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 april 2019 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (COM(2019)0151 – C8-0131/2019 – 2019/0056(NLE))
P8_TA(2019)0337A8-0177/2019

(Raadpleging)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2019)0151),

–  gezien artikel 148, lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8‑0131/2019),

–  gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0177/2019),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel;

2.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;

4.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Afvalbeheer
PDF 126kWORD 55k
Resolutie van het Europees Parlement van 4 april 2019 over afvalbeheer (2019/2557(RSP))
P8_TA(2019)0338B8-0231/2019

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien Richtlijn (EU) 2018/851 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen (kaderrichtlijn afvalstoffen)(1),

–  gezien Richtlijn (EU) 2018/850 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 1999/31/EG over het storten van afvalstoffen(2),

–  gezien Richtlijn (EU) 2018/852 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval(3),

–  gezien Richtlijn (EU) 2018/849 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van de Richtlijnen 2000/53/EG betreffende autowrakken, 2006/66/EG inzake batterijen en accu's, alsook afgedankte batterijen en accu's, en 2012/19/EU betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur(4),

–  gezien Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013(5) (verordening klimaatmaatregelen),

–  gezien Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten(6) en de uitvoeringsverordeningen en vrijwillige overeenkomsten die krachtens die richtlijn zijn aangenomen,

–  gezien zijn resolutie van 13 september 2018 over een Europese strategie voor kunststoffen in een circulaire economie(7),

–  gezien zijn resolutie van 17 april 2018 over de uitvoering van het zevende milieuactieprogramma(8),

–  gezien zijn resolutie van 6 juli 2017 over Europese duurzaamheidsmaatregelen(9),

–  gezien zijn resolutie van 4 juli 2017 over een langere levensduur voor producten: voordelen voor consumenten en bedrijven(10),

–  gezien zijn resolutie van 31 mei 2018 over de uitvoering van de richtlijn inzake ecologisch ontwerp (2009/125/EG)(11),

–  gezien het voorlopige politieke akkoord dat de medewetgevers op 19 december 2018 hebben gesloten over het voorstel voor een richtlijn betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten op het milieu,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 26 januari 2017 getiteld "De rol van energiewinning uit afval in de circulaire economie" (COM(2017)0034),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 16 januari 2018 over de tenuitvoerlegging van het pakket circulaire economie: opties om te werken aan het snijvlak van chemicaliën-, product- en afvalwetgeving (COM(2018)0032) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2018)0020),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 2 december 2015 getiteld "Maak de cirkel rond – Een EU-actieplan voor de circulaire economie" (COM(2015)0614),

–  gezien de meer dan 60 verzoekschriften over afvalbeheer die het Europees Parlement de afgelopen jaren heeft ontvangen uit België, Bulgarije, Griekenland, Italië, Polen, Slowakije, Spanje en het Verenigd Koninkrijk,

–  gezien de informatiebezoeken van de Commissie verzoekschriften aan Bulgarije, Griekenland en Italië in de afgelopen jaren met betrekking tot kwesties in verband met afvalbeheer, en in het bijzonder de conclusies en specifieke aanbevelingen in de daaropvolgende verslagen,

–  gezien zijn resolutie van 2 februari 2012 over de in verzoekschriften opgeworpen vragen betreffende de toepassing van de afvalstoffenrichtlijn en aanverwante richtlijnen in de lidstaten van de Europese Unie(12),

–  gezien artikel 216, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat in de EU vooruitgang is geboekt bij het beperken van de gevolgen van afvalproductie voor het milieu en de menselijke gezondheid, maar dat nog vele uitdagingen blijven bestaan en dringend maatregelen moeten worden genomen om een duurzaam beheer van hulpbronnen te waarborgen, met name met betrekking tot de relatief hoge hoeveelheden onbehandeld afval die in veel lidstaten nog steeds worden gestort;

B.  overwegende dat twee van de belangrijkste uitdagingen voor de toekomst erin bestaan de afvalproductie te verminderen en de doelstellingen inzake afvalbeheer af te stemmen op die van de circulaire economie, met name door de percentages voor hergebruik en recycling te verhogen;

C.  overwegende dat preventie is vastgesteld als de hoogste prioriteit van de afvalhiërarchie door middel van de kaderrichtlijn afvalstoffen 2008/98/EG;

D.  overwegende dat inadequate praktijken op het gebied van afvalbeheer ernstige gevolgen hebben voor het milieu in de vorm van bodem-, water- en luchtverontreiniging; overwegende dat indieners van verzoekschriften erop hebben gewezen dat stortplaatsen en verbrandingsovens zijn toegelaten en operationeel zijn gemaakt in de onmiddellijke nabijheid van woonwijken en landbouwgebieden en in gebieden waar de bevoegde autoriteiten van de lidstaten niet naar behoren rekening hebben gehouden met de geologische en hydrogeologische omstandigheden, en een rechtstreekse bedreiging vormen voor de volksgezondheid;

E.  overwegende dat meer dan 80 % van het milieueffect van een product wordt bepaald in de ontwerpfase, die dus een belangrijke rol speelt bij de bevordering van afvalpreventie en van alle aspecten van de circulaire economie, zoals de duurzaamheid, de verbeterbaarheid, de herstelbaarheid, het hergebruik en de recycling van een product;

F.  overwegende dat naast het maken van duurzamere en hulpbronnenefficiëntere producten de beginselen van de deeleconomie en de diensteneconomie ook kunnen dienen om de afvalproductie in Europa te verminderen;

G.  overwegende dat de Commissie talrijke inbreukprocedures heeft ingeleid met betrekking tot inbreuken op de EU-wetgeving inzake afvalbeheer in diverse lidstaten; overwegende dat verscheidene van deze zaken zijn doorverwezen naar het Hof van Justitie van de Europese Unie, een aantal ervan onlangs;

H.  overwegende dat uit het laatste verslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van de EU-afvalwetgeving, met inbegrip van het vroegtijdige waarschuwingsverslag voor lidstaten die het risico lopen achterop te raken bij hun voorbereidingen voor het bereiken van de doelstelling inzake hergebruik/recycling van stedelijk afval voor 2020, is gebleken dat er ernstige lacunes zijn die snel moeten worden aangepakt om ervoor te zorgen dat Europa de milieu- en economische voordelen van de circulaire economie kan plukken;

I.  overwegende dat uit recente gegevens bij talrijke verzoekschriften is gebleken dat de situatie inzake afvalbeheer in diverse lidstaten en regio's nog steeds hoogst problematisch is, hetgeen duidelijk aantoont dat de tenuitvoerlegging van de kaderrichtlijn afvalstoffen en de rest van de EU-wetgeving met betrekking tot afvalpreventie- en behandelingsmaatregelen aanzienlijk moeten worden verbeterd;

J.  overwegende dat een economie waarin voorrang wordt gegeven aan reparatie, hergebruik, herproductie en recycling van materialen, arbeidsintensiever is dan een economie die gebaseerd is op een filosofie van verwijdering, waardoor meer kansen op een baan worden gecreëerd; overwegende dat een behoorlijke tenuitvoerlegging van de bestaande wetgeving inzake afvalpreventie en -beheer het werkgelegenheidspotentieel van de sectoren hergebruik en recycling kan ontsluiten;

K.  overwegende dat een behoorlijk beheer van afval en afvalpreventie van essentieel belang is voor de verbetering van de levenskwaliteit in Europa en de verwezenlijking van een niet-toxische omgeving;

1.  benadrukt het feit dat in talrijke verzoekschriften die zijn ingediend over het verzuim van de lidstaten om de afvalwetgeving ten uitvoer te leggen, wordt gewezen op diverse gezondheids- en milieuproblemen die verband houden met inadequate praktijken op het gebied van afvalbeheer, zoals slechte luchtkwaliteit in stedelijke gebieden, verontreiniging van ondergrondse waterreserves, overmatige geluidsniveaus en stinkende emissies;

2.  onderstreept het feit dat ter ondersteuning van de overgang naar een meer circulaire economie, de overheidsfinanciering van afvalbeheer, zowel op nationaal als op EU-niveau, consistent zijn met het doel van een opwaartse verschuiving in de tenuitvoerlegging van de afvalhiërarchie; is daarom van mening dat middelen moeten worden ingezet voor plannen en projecten op het gebied van preventie, hergebruik, gescheiden inzameling en recycling;

3.  verzoekt de lidstaten meer vooruitgang te boeken bij de vaststelling van effectieve plannen en projecten voor preventie, hergebruik, gescheiden inzameling en recycling, die van cruciaal belang zijn voor het verminderen van de milieubelasting van afval, het plukken van de economische voordelen van de circulaire economie en het verbeteren van de hulpbronnenefficiëntie; dringt er bij de Commissie op aan de lidstaten te ondersteunen bij hun inspanningen voor de uitvoering, onder meer door middel van technische bijstand en de verstrekking van EU-middelen; stelt voor passende economische instrumenten vast te stellen, zoals vastgelegd in de kaderrichtlijn afvalstoffen, en efficiënte en kosteneffectieve regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid toe te passen om de overgang naar een circulaire economie te stimuleren;

4.  verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen om zwerfafval te verwijderen en het beheer van afval (inzameling, sortering en recycling) te verbeteren, en economische instrumenten en bewustmakingscampagnes te ontwikkelen om zwerfafval te voorkomen;

5.  is ingenomen met de bereidheid van de Commissie om bezoeken op hoog niveau met betrekking tot de circulaire economie/afval af te leggen aan lidstaten die het risico lopen de doelstellingen inzake stedelijk afval voor 2020 niet te halen, en samen te werken met de belanghebbenden op dit gebied, waaronder verenigingen van lokale en regionale actoren en organisaties op Europees niveau die daadwerkelijk een nulafvalcultuur en aanverwant beleid bevorderen;

6.  benadrukt het feit dat de lidstaten de milieueffecten van afvalproductie moeten beperken, met name door de hoeveelheid stedelijk afval te verminderen; verzoekt de lidstaten met het oog hierop afvalpreventiemaatregelen te nemen als uiteengezet in de herziene kaderrichtlijn afvalstoffen;

7.  benadrukt het feit dat nationale, regionale en lokale actoren een cruciale rol spelen in het afvalbeheer en bij de beleidsontwikkeling en -uitvoering ter zake; herinnert eraan dat een coherent beleid, samen met de bevordering van de passende infrastructuur in overeenstemming met de afvalhiërarchie, alleen kan worden vastgesteld door coördinatie en samenwerking op alle niveaus in de EU; verzoekt de Commissie beste praktijken op alle niveaus te belonen en de uitwisseling ervan te vergemakkelijken, alsmede baanbrekende projecten concreet en adequaat te ondersteunen;

8.  verzoekt de lidstaten en de bedrijfssectoren, als belangrijke partners op het gebied van afvalbeheer, hun engagement voor de bevordering van circulaire toeleveringsketens te verbeteren om toegang te krijgen tot secundaire grondstoffen van hoge kwaliteit, vaak tegen concurrerende prijzen, die moeten worden teruggewonnen voor verder gebruik en verdere productie;

9.  roept op tot het aanbieden van opleidingen en het bevorderen van een reeks banentypes, met inbegrip van financiële steun voor opleidingen op hoog niveau en voor sociale functies, met name op het gebied van reparatie en voorbereiding voor hergebruik;

10.  is er sterk van overtuigd dat nieuwe bedrijfsmodellen die gericht zijn op afvalpreventie, hergebruik en recycling op passende wijze moeten worden bevorderd en ondersteund met het oog op een effectievere bevordering van de overgang naar een circulaire economie;

11.  onderstreept het feit dat de correcte tenuitvoerlegging van het pakket circulaire economie kansen biedt in de hele EU, met inbegrip van investeringen, die zullen bijdragen tot een rationalisering van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

12.  benadrukt het feit dat het verhogen van de productiviteit van hulpbronnen door een verbetering van de efficiëntie en een vermindering van de verspilling van hulpbronnen door middel van maatregelen als hergebruik, recycling en herproductie kan leiden tot een aanzienlijke vermindering zowel van het verbruik van hulpbronnen als van de uitstoot van broeikasgassen, een doelstelling die centraal staat in de circulaire economie; onderstreept het feit dat de hulpbronnen in een circulaire economie behouden blijven in de economie en op productieve wijze voort worden gebruikt wanneer een product zijn levenseinde heeft bereikt, zodat het verbruik van hulpbronnen wordt verminderd; is met betrekking tot de afvalwetgeving van mening dat een beter ontwerp van circulaire producten zal bijdragen tot de sluiting van de productiecycli en een omschakeling zal teweegbrengen in de productie- en consumptiepatronen, waardoor de gehalten aan giftige stoffen en de totale hoeveelheid afval worden verminderd;

13.  verzoekt de lidstaten volledige transparantie te waarborgen over het volume en de eindbestemming van residuen van verschillende afvalbehandelingsopties, met name ten aanzien van gemeenschappen die potentieel getroffen worden door locaties en nieuwe projecten, en deze te raadplegen tijdens het besluitvormingsproces; dringt er bovendien bij de lidstaten op aan de bepalingen van Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (de milieueffectbeoordelingsrichtlijn)(13) en andere relevante EU-wetgeving ter bescherming van het milieu en de volksgezondheid volledig en grondig ten uitvoer te leggen;

14.  is van mening dat gescheiden afvalinzameling huis-aan-huis een doeltreffende manier is om de bevolking bewust te maken van het strategische belang van een circulaire economie, en om op doeltreffender wijze te komen tot een collectief engagement op dit gebied; onderstreept het feit dat deze systemen een betere boekhouding mogelijk maken met betrekking tot de soorten en hoeveelheden geproduceerd huishoudelijk afval en de daarmee verband houdende behoeften op het gebied van verwerking, met het oog op een zo groot mogelijke voorbereiding voor hergebruik en recycling, en om de invoering mogelijk te maken van eerlijkere stimulerende/ontradende economische maatregelen;

15.  herinnert eraan dat verbranding op de voorlaatste plaats staat in de afvalhiërarchie, met alleen storten als nog slechtere oplossing;

16.  herinnert eraan dat gevaarlijk afval specifieke uitdagingen op het gebied van verwerking met zich meebrengt die niet over het hoofd mogen worden gezien en specifiek moeten worden aangepakt; roept de lidstaten ertoe op de bepalingen van de kaderrichtlijn afvalstoffen met betrekking tot het beheer van gevaarlijk afval volledig ten uitvoer te leggen;

17.  steunt de Commissie bij haar lopende inbreukprocedures tegen lidstaten die de afvalwetgeving niet naleven; verzoekt de Commissie het potentieel van het systeem voor vroegtijdige waarschuwing, zoals vastgelegd in de herziene afvalrichtlijnen, ten volle te benutten; stelt voor dat de door de Commissie geïnde boetes opnieuw geïnvesteerd moeten worden in projecten die in overeenstemming zijn met de hoogste niveaus van de afvalhiërarchie;

18.  betreurt het feit dat volgens indieners van verzoekschriften stortplaatsen zijn toegelaten en aangelegd in de onmiddellijke nabijheid van woonwijken en landbouwgebieden; dringt er bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op aan te zorgen voor volledige bescherming van de menselijke gezondheid en structurele maatregelen te nemen om een oplossing te vinden voor de verontreiniging van het grondwater;

19.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 150 van 14.6.2018, blz. 109.
(2) PB L 150 van 14.6.2018, blz. 100.
(3) PB L 150 van 14.6.2018, blz. 141.
(4) PB L 150 van 14.6.2018, blz. 93.
(5) PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26.
(6) PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10.
(7) Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0352.
(8) Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0100.
(9) PB C 334 van 19.9.2018, blz. 151.
(10) PB C 334 van 19.9.2018, blz. 60.
(11) Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0241.
(12) PB C 239 E van 20.8.2013, blz. 60.
(13) PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1.


Handhavingsvoorschriften en specifieke regels voor het detacheren van bestuurders in de sector van het wegvervoer ***I
PDF 273kWORD 73k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 april 2019 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/22/EG wat betreft de handhavingsvoorschriften en tot vaststelling van specifieke regels met betrekking tot Richtlijn 96/71/EG en Richtlijn 2014/67/EU voor de terbeschikkingstelling van bestuurders in de wegvervoersector (COM(2017)0278 – C8-0170/2017 – 2017/0121(COD))
P8_TA(2019)0339A8-0206/2018

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0278),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 91, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0170/2017),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 januari 2018(1),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 1 februari 2018(2),

–  gezien artikel 59 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0206/2018),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 4 april 2019 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) .../... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/22/EG wat betreft de handhavingsvoorschriften en tot vaststelling van specifieke regels met betrekking tot Richtlijn 96/71/EG en Richtlijn 2014/67/EU voor de terbeschikkingstelling van bestuurders in de wegvervoersector en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt ("de IMI-verordening") [Am. 764]

P8_TC1-COD(2017)0121


HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(4),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(5),

Overwegende hetgeen volgt:

(-1)   Gezien de grote mobiliteit van het personeelsbestand in de wegvervoersector zijn sectorspecifieke regels nodig om het evenwicht te waarborgen tussen de vrijheid van ondernemers om grensoverschrijdende diensten te verrichten, het vrije verkeer van goederen en de sociale bescherming van bestuurders. Deze richtlijn heeft derhalve ten doel rechtszekerheid en duidelijkheid te bieden en bij te dragen tot de harmonisatie en bevordering van de handhaving, de bestrijding van illegale praktijken en de beperking van de administratieve lasten. [Am. 765]

(1)  Om tot een veilige, efficiënte en sociaal verantwoordelijke wegvervoersector te komen, moeten enerzijds het vrije verkeer van goederen en het vrij verrichten van diensten, correcte arbeidsvoorwaarden en sociale bescherming voor bestuurders worden verzekerd en anderzijds passende bedrijfsomstandigheden en eerlijke concurrentievoorwaarden moet worden gezorgd voor een passend zakelijk en concurrerend klimaat voor ondernemers, dit alles met inachtneming van de in de Verdragen gewaarborgde fundamentele vrijheden en met name het vrije verkeer van goederen en het vrij verrichten van diensten. [Am. 766]

(1 bis)   Nationale regels die worden toegepast op het wegvervoer moeten evenredig en gerechtvaardigd zijn en mogen de uitoefening van in het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden, zoals het vrije verkeer van diensten, niet belemmeren of minder aantrekkelijk maken, teneinde de concurrentie binnen de Unie in stand te houden of zelfs te vergroten, maar wel met inachtneming van de arbeidsomstandigheden en sociale bescherming van bestuurders. [Am. 767]

(2)  Wegvervoersdiensten worden gekenmerkt door een hoge mobiliteit; derhalve moet bijzondere aandacht uitgaan naar het verzekeren dat bestuurders de rechten genieten waarop zij aanspraak kunnen maken en dat ondernemers, grotendeels (90 %) kmo's met minder dan tien werknemers, niet worden geconfronteerd met buitensporige administratieve hinderpalen of ongegronde en discriminerende controles die hun vrijheid om grensoverschrijdende diensten te verlenen uitermate beperken. [Am. 768]

(2 bis)   Eventuele nationale regels die van toepassing zijn op het wegvervoer moeten evenredig en gerechtvaardigd zijn en mogen de uitoefening van de in het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden, zoals het vrije verkeer van goederen en de vrijheid om diensten te verrichten, niet belemmeren of minder aantrekkelijk maken, teneinde het concurrentievermogen van de Unie in stand te houden of zelfs te vergroten, met inbegrip van de kosten van producten en diensten, met inachtneming van de arbeidsvoorwaarden en de sociale bescherming van de bestuurders en de specifieke kenmerken van de sector, aangezien bestuurders zeer mobiele werknemers en geen ter beschikking gestelde werknemers zijn. [Am. 769]

(3)  Het evenwicht tussen betere sociale en arbeidsvoorwaarden voor bestuurders en de vrijheid om wegvervoersdiensten te verlenen op basis van eerlijke, evenredige en niet-discriminerende concurrentie tussen binnen- en buitenlandse ondernemers is van cruciaal belang voor de goede werking van de interne markt. Derhalve moeten alle nationale wetten en beleidsmaatregelen die op nationaal niveau worden toegepast in de vervoersector positief bijdragen aan de ontwikkeling en versterking van de interne Europese vervoersruimte en mogen deze in geen geval leiden tot versnippering van de interne markt. [Am. 770]

(4)  Uit een evaluatie van de effectiviteit en efficiëntie van de huidige sociale Unieregelgeving inzake wegvervoer is gebleken dat de bestaande wetgeving achterpoortjes bevat en de handhaving tekortschiet en dat er sprake is van illegale praktijken, zoals het gebruik van brievenbusmaatschappijen. Er moet meer nadruk worden gelegd op het tegengaan van zwartwerk in de vervoersector. Bovendien worden de regels in de lidstaten op verschillende wijze geïnterpreteerd, toegepast en uitgevoerd, waardoor bestuurders en ondernemers te maken krijgen met zware administratieve lasten. Dat zorgt voor rechtsonzekerheid en een ongelijke behandeling van bestuurders en ondernemers, met nadelige gevolgen voor de arbeidsomstandigheden, de sociale voorwaarden en de concurrentie in de sector. [Am. 771]

(4 bis)  Om ervoor te zorgen dat Richtlijn 96/71/EG(6) en Richtlijn 2014/67/EU(7) van het Europees Parlement en de Raad juist worden toegepast, moeten de controles en de samenwerking op EU-niveau ter bestrijding van fraude op het gebied van de terbeschikkingstelling van bestuurders worden aangescherpt, en moeten er strengere controles worden verricht om ervoor te zorgen dat de sociale bijdragen voor ter beschikking gestelde bestuurders ook echt worden betaald. [Am. 772]

(5)  Een geschikte, doeltreffende en consequente handhaving van de bepalingen inzake arbeidstijden arbeids- en rusttijden is van cruciaal belang om de verkeersveiligheid te verbeteren, de arbeidsomstandigheden van bestuurders te beschermen en concurrentieverstoringen als gevolg van niet-naleving te voorkomen. Daarom is het wenselijk de bestaande eenvormige handhavingsvoorschriften zoals vastgelegd in Richtlijn 2006/22/EG uit te breiden tot de controle op de naleving van de bepalingen inzake arbeidstijd zoals vastgelegd in Richtlijn 2002/15/EG. De mogelijkheid om controles van rij- en arbeidstijden te combineren met controles op de naleving van de regels voor de terbeschikkingstelling van bestuurders moet ook beschikbaar worden gesteld zonder aanvullende administratieve lasten. Controles op de naleving van de arbeidstijden moeten worden beperkt tot controles die ter plaatse bij vervoersondernemingen worden uitgevoerd zolang er nog geen technologie voorhanden is waarmee controles van de arbeidstijden doeltreffend langs de weg kunnen worden uitgevoerd. [Am. 773]

(5 bis)   Gezien het specifieke karakter van vervoersdiensten en de directe impact op het vrije verkeer van goederen, en vooral vanwege de verkeersveiligheid, moeten controles langs de weg tot een minimum worden beperkt. Bestuurders mogen niet aansprakelijk worden gesteld voor aanvullende administratieve verplichtingen van hun onderneming. Regels inzake de arbeidstijden mogen uitsluitend ter plaatse bij vervoerondernemingen worden gecontroleerd. [Am. 774]

(5 ter)   Om efficiëntere, snellere en meer controles langs de weg mogelijk te maken en tegelijkertijd de administratieve druk voor bestuurders te beperken, moet de naleving van Richtlijn 2002/15/EG worden gecontroleerd in het kader van controles bij ondernemingen in plaats van via controles langs de weg. [Am. 775]

(6)  De grensoverschrijdende handhaving verloopt moeizaam, inefficiënt en onsamenhangend door een gebrek aan administratieve samenwerking tussen de lidstaten wat betreft de uitvoering van de sociale regelgeving in het wegvervoer. Daarom moet een kader worden ingesteld voor doeltreffende communicatie en wederzijdse bijstand, met inbegrip van de uitwisseling van gegevens over inbreuken en van informatie over goede handhavingspraktijken.

(6 bis)  Om een doeltreffende administratieve samenwerking en informatie-uitwisseling te bevorderen, moeten de lidstaten hun nationale elektronische registers (NER's) aan elkaar koppelen via het systeem van het Europees register van ondernemingen voor vervoer over de weg (ERRU), met als rechtsgrondslag artikel 16, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad(8). De lidstaten moeten alle nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de nationale elektronische registers aan elkaar gekoppeld zijn, zodat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, waaronder weginspecteurs, rechtstreeks en onmiddellijk toegang hebben tot de gegevens en informatie die zijn opgenomen in het ERRU. [Am. 776]

(6 ter)  Om een betere en uniformere toepassing van de minimumvoorwaarden voor de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 561/2006, Verordening (EU) nr. 165/2014 en Richtlijn 2002/15/EG mogelijk te maken en het voor wegvervoerondernemingen eenvoudiger te maken om te voldoen aan de administratieve eisen bij de terbeschikkingstelling van bestuurders, moet de Commissie een of meer IMI-modules ontwikkelen voor het indienen van verklaringen van terbeschikkingstelling, alsook een elektronische applicatie waarmee inspecteurs tijdens controles langs de weg rechtstreeks en onmiddellijk toegang hebben tot het ERRU en het IMI. [Am. 777]

(7)  Om de effectiviteit, efficiëntie en consistentie van de handhaving verder te verbeteren, is het wenselijk de mogelijkheden en het gebruik van de bestaande nationale risicoclassificatiesystemen verder te ontwikkelen. Door toegang te verlenen tot de gegevens die in de risicoclassificatiesystemen zijn opgeslagen, kunnen exploitanten die de regels niet naleven gerichter worden gecontroleerd; een eenvormige formule voor het beoordelen van de risicoclassificatie van een vervoeronderneming zou ertoe bijdragen dat exploitanten tijdens een controle eerlijker worden behandeld.

(7 bis)  Teneinde te zorgen voor eerlijke concurrentie en een gelijk speelveld voor werknemers en ondernemingen, moet vooruitgang worden geboekt op het vlak van slimme handhaving en moet alle mogelijke ondersteuning worden geboden voor de volledige invoering en het gebruik van risicoclassificatiesystemen. Daartoe moeten de handhavingsinstanties onmiddellijke toegang krijgen tot de nationale elektronische registers (NER's) en tegelijkertijd optimaal gebruik kunnen maken van het Europees register van ondernemingen voor vervoer over de weg (ERRU). [Am. 778]

(8)  Met het oog op eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2006/22/EG dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011(9).

(8 bis)   Regels inzake de terbeschikkingstelling van werknemers die van toepassing zijn op het wegvervoer moeten evenwichtig en eenvoudig zijn, met beperkte administratieve lasten voor de lidstaten en vervoerondernemingen. Deze regels mogen er niet op gericht zijn activiteiten buiten het land van vestiging van een onderneming te ontmoedigen. [Am. 779]

(9)  Er zijn ook problemen vastgesteld bij de toepassing op de zeer mobiele wegvervoersector van de regels inzake de terbeschikkingstelling van werknemers zoals gespecificeerd in Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad(10) en de regels inzake administratieve voorschriften zoals vastgelegd in Richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad(11). De ongecoördineerde nationale maatregelen voor de toepassing en handhaving van de bepalingen inzake de terbeschikkingstelling van werknemers in de wegvervoersector veroorzaken rechtsonzekerheid, concurrentieverstoringen in de vervoersector en een hoge administratieve druk op ondernemingen die in een ander land van de Unie zijn gevestigd. Daardoor wordt de vrijheid om grensoverschrijdende wegvervoersdiensten te verlenen uitermate beperkt, wat negatieve neveneffecten heeft op de werkgelegenheid en het concurrentievermogen van vervoerondernemingen. Het is noodzakelijk de administratieve vereisten en controlemaatregelen te harmoniseren om te voorkomen dat vervoerders worden geconfronteerd met onnodige en willekeurige vertragingen. [Am. 780]

(9 bis)  Lidstaten moeten gegevens en informatie uitwisselen, op administratief gebied samenwerken en elkaar bijstand verlenen via het Informatiesysteem interne markt (IMI), met als rechtsgrondslag Verordening (EU) nr. 1024/2012, om volledige naleving van de voorschriften te bewerkstelligen. Ook moet het IMI worden gebruikt voor het indienen van verklaringen van terbeschikkingstelling tussen vervoerondernemingen en de bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaten en voor het actualiseren van deze verklaringen. Om deze laatste doelstelling te kunnen verwezenlijken, moet er binnen het IMI-systeem een parallelle openbare interface worden ontwikkeld waartoe vervoerondernemingen toegang hebben. [Am. 781]

(9 ter)  Alle deelnemers aan de toeleveringsketen voor goederen moeten hun eigen deel van de verantwoordelijkheid op zich nemen voor inbreuken op de in deze richtlijn vastgelegde voorschriften. Dit geldt voor gevallen waarin deelnemers weet hebben van een inbreuk of daar gezien de omstandigheden weet van zouden moeten hebben. [Am. 782]

(9 quater)  Om ervoor te zorgen dat controlemaatregelen voor de terbeschikkingstelling van bestuurders in de wegvervoersector correct worden toegepast zoals bepaald in de Richtlijnen 96/71/EG en 2014/67/EU, moeten de controles en samenwerking op Unieniveau ter bestrijding van fraude in verband met de terbeschikkingstelling van bestuurders worden aangescherpt. [Am. 783]

(9 quinquies)  Contractanten moeten ertoe worden aangespoord maatschappelijk verantwoord te handelen door gebruik te maken van vervoersondernemingen die voldoen aan de regels van deze richtlijn. Om het gemakkelijker te maken voor contractanten om dergelijke vervoersondernemingen te vinden, moet de Commissie een beoordeling uitvoeren van de bestaande instrumenten en beste praktijken waarmee maatschappelijk verantwoord gedrag van alle actoren in de toeleveringsketen voor goederen wordt gestimuleerd, eventueel met het oog op de totstandbrenging van een Europees platform van betrouwbare vervoersondernemingen. [Am. 784]

(9 sexies)  Door niet-naleving van de vestigingsregels voor ondernemingen voor internationaal wegvervoer ontstaan er verschillen binnen de interne markt en neemt de oneerlijke concurrentie tussen ondernemingen toe. Er moeten dus strengere en beter te controleren vestigingsvoorwaarden komen voor ondernemingen voor internationaal wegvervoer, met name om de oprichting van brievenbusondernemingen tegen te gaan. [Am. 785]

(10)  In haar voorstel van 8 maart 2016(12) tot herziening van Richtlijn 96/71/EG heeft de Commissie erkend dat de tenuitvoerlegging van die richtlijn in de zeer mobiele wegvervoersector voor bijzondere juridische vragen en problemen zorgt, en heeft zij aangegeven dat die kwesties best kunnen worden opgelost middels sectorspecifieke wetgeving voor het wegvervoer.

(10 bis)   Aangezien er in Europa een gebrek aan bestuurders bestaat, moeten de arbeidsomstandigheden aanzienlijk worden verbeterd om de aantrekkelijkheid van het beroep te vergroten. [Am. 786]

(11)  Om de doeltreffende en evenredige uitvoering van Richtlijn 96/71/EG in de wegvervoersector te waarborgen, is het noodzakelijk sectorspecifieke regels op te stellen die zijn afgestemd op de bijzondere aard van het zeer mobiele personeelsbestand van de wegvervoersector en een evenwicht te creëren tussen de sociale bescherming van bestuurders en de vrijheid van ondernemers om grensoverschrijdende diensten te verlenen. De bepalingen van Richtlijn 96/71/EG inzake de terbeschikkingstelling van werknemers en van Richtlijn 2014/67/EU inzake de handhaving van die bepalingen moeten onder de voorwaarden van deze richtlijn van toepassing zijn op de wegvervoersector. [Am. 787]

(12)  Dergelijke evenwichtige criteria moeten gebaseerd zijn op het concept van voldoende verbondenheid van een bestuurders met het grondgebied van een gastlidstaat. Daarom moet een tijdsdrempel worden ingesteld, waarbij het minimumloon en de minimale jaarlijkse betaalde vakantie van de gastlidstaat op het internationaal wegvervoer van toepassing worden zodra die drempel wordt overschreden. Die tijdsdrempel dient niet van toepassing te zijn op Er is sprake van voldoende verbondenheid bij cabotage zoals gedefinieerd bij de Verordeningen (EG) nr. 1072/2009(13) en (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad(14), aangezien de volledige vervoersoperatie plaatsvindt in een gastlidstaat. Bijgevolg dienen het minimumloon en de minimale jaarlijkse betaalde vakantie van de gastlidstaat, ongeacht de frequentie en de duur van de door de bestuurder uitgevoerde activiteiten, Richtlijn 96/71/EG en Richtlijn 2014/67/EU van toepassing te zijn op cabotage. [Am. 788]

(12 bis)  In het geval van internationaal vervoer zou een bestuurder in het bilaterale internationale vervoer voornamelijk verbonden zijn met een lidstaat van vestiging van de vervoersonderneming, aangezien de bestuurder regelmatig terugkeert naar de lidstaat van vestiging van de vervoersonderneming. Een bestuurder kan in één rit meerdere bilaterale vervoersactiviteiten verrichten. Anderzijds kan men spreken van een voldoende verbondenheid met het grondgebied van een gastlidstaat wanneer een bestuurder in die lidstaat andere soorten activiteiten verricht, met name niet-bilateraal internationaal vervoer. [Am. 789]

(12 ter)  Om te zorgen voor een efficiënt gebruik van de middelen voor vervoer, rekening te houden met de operationele realiteit en het aantal lege ritten te beperken, wat een belangrijk rol speelt voor het behalen van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs inzake de beperking van CO2-emissies, moet een beperkt aantal aanvullende vervoersactiviteiten mogelijk zijn zonder dat dit aanleiding geeft tot de toepassing van de regels inzake terbeschikkingstelling. Dergelijke activiteiten worden verricht gedurende een periode in de loop van of na afloop van een bilaterale internationale vervoersactiviteit vanuit de lidstaat van vestiging en vóór de terugrit naar de lidstaat van vestiging. [Am. 790]

(12 quater)  Als de bestuurder betrokken is bij gecombineerd vervoer is de aard van de dienstverlening tijdens het begin- en eindtraject nauw verbonden met de lidstaat van vestiging mits het wegtraject als bilateraal vervoer wordt afgelegd. Anderzijds kan men spreken van een voldoende verbondenheid met het grondgebied van een gastlidstaat wanneer het vervoer tijdens het wegtraject binnen de gastlidstaat of als niet-bilateraal internationaal vervoer wordt verricht, en derhalve zouden de regels inzake terbeschikkingstelling in een dergelijk geval wel moeten gelden. [Am. 791]

(12 quinquies)   Aangezien er onvoldoende verbondenheid bestaat tussen een bestuurder en het grondgebied van een lidstaat van doorvoer, dient doorvoer niet te worden beschouwd als een situatie van terbeschikkingstelling. Er moet bovendien worden verduidelijkt dat wanneer passagiers de bus om hygiënische redenen verlaten, dit niet tot wijziging van de kwalificatie van de vervoersactiviteit leidt. [Am. 792]

(12 sexies)  Het wegvervoer is een uiterst mobiele sector en vergt een gemeenschappelijke aanpak met betrekking tot bepaalde loonaspecten. vervoersondernemingen moeten rechtszekerheid hebben over de regels en vereisten waaraan zij moeten voldoen. Die regels en vereisten moeten duidelijk, begrijpelijk en gemakkelijk toegankelijk zijn voor vervoersondernemingen en moeten doeltreffende controles mogelijk maken. Het is van belang dat nieuwe regels geen onnodige administratieve lasten met zich meebrengen en dat zij naar behoren rekening houden met de belangen van kmo's. [Am. 793]

(12 septies)  Wanneer overeenkomstig het nationale recht en nationale tradities en praktijken, en met inachtneming van de autonomie van de sociale partners, de in artikel 3 van Richtlijn 96/71/EG bedoelde arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden zijn neergelegd in collectieve overeenkomsten in de zin van artikel 3, leden 1 en 8, van die richtlijn, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat die voorwaarden en omstandigheden overeenkomstig Richtlijn 2014/67/EU op een toegankelijke en transparante wijze beschikbaar worden gesteld voor vervoerondernemingen uit andere lidstaten en ter beschikking gestelde bestuurders, en moeten zij hierbij de sociale partners inschakelen. De relevante informatie dient met name de verschillende beloningen en de componenten daarvan, met inbegrip van de componenten van beloningen waarin in de lokaal of regionaal toepasselijke collectieve overeenkomsten is voorzien, de wijze waarop de verschuldigde beloning wordt berekend en, in voorkomend geval, de criteria voor indeling in de verschillende salarisschalen te bevatten. In overeenstemming met Richtlijn (EU) 2018/957 van het Europees Parlement en de Raad(15) tot wijziging van Richtlijn 96/71/EG mogen vervoerondernemingen niet worden bestraft voor de niet-naleving van componenten van lonen, de methode aan de hand waarvan het verschuldigde loon wordt berekend en, in voorkomend geval, de criteria voor indeling in de verschillende salarisschalen die niet openbaar beschikbaar zijn. [Am. 794]

(13)  Om een effectieve en efficiënte handhaving van de specifieke regels inzake terbeschikkingstelling van werknemers te verzekeren en onevenredige administratieve lasten voor ondernemers uit andere lidstaten te vermijden, moeten specifieke administratieve en controlemaatregelen voor de wegvervoersector worden vastgesteld, waarbij controle-instrumenten zoals de digitale tachograaf ten volle worden benut. Om de complexiteit van de in deze richtlijn en in Richtlijn 96/71/EG vastgestelde verplichtingen beheersbaar te houden, mogen de lidstaten ervoor kiezen alleen de in deze richtlijn opgenomen en de op de wegvervoersector afgestemde administratieve eisen op te leggen aan wegvervoerondernemingen. [Am. 795]

(13 bis)   Om de administratieve lasten en het papierwerk voor bestuurders tot een minimum te beperken, verstrekken de vervoerondernemingen alle noodzakelijke documenten die zijn genoemd in de bepalingen over wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de lidstaten van hoofdstuk III van Richtlijn 2014/67/EU, als de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van vestiging van de vervoerder hierom verzoeken. [Am. 796]

(13 ter)   Teneinde de uitvoering, toepassing en handhaving van deze richtlijn te vergemakkelijken, moet het Informatiesysteem interne markt (IMI) dat werd ingesteld bij Verordening (EU) nr. 1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad(16), in de lidstaten worden gebruikt voor de verbeterde grensoverschrijdende uitwisseling van informatie tussen regionale en lokale autoriteiten. Het kan ook van voordeel zijn om de functies van het IMI uit te breiden en daarin de indiening en overdracht van eenvoudige verklaringen op te nemen. [Am. 797]

(13 quater)   Teneinde de administratieve lasten te beperken voor vervoerondernemingen – vaak kleine en middelgrote ondernemingen – is het zaak om het proces voor de verzending van verklaringen van terbeschikkingstelling door vervoerondernemingen te vereenvoudigen aan de hand van gestandaardiseerde formulieren met een aantal vooraf vastgestelde elementen die zijn vertaald in alle officiële talen van de Unie. [Am. 798]

(13 quinquies)   Een algemene uitvoering en toepassing van de regels inzake de terbeschikkingstelling van werknemers in het wegvervoer kan gevolgen hebben voor de structuur van de sector goederenvervoer over de weg in de Unie. De lidstaten en de Commissie moeten daarom de impact van dit proces nauwlettend blijven volgen. [Am. 799]

(13 sexies)   De handhaving moet gericht zijn op inspecties die ter plaatse worden uitgevoerd bij de ondernemingen. Controles langs de weg dienen niet te worden uitgesloten, maar moeten uitsluitend en op niet-discriminerende wijze worden uitgevoerd voor vrachtbrieven of de elektronische versies daarvan, bevestigingen van inschrijvingen vooraf en verklaringen van terugkeer naar het land van vestiging van de ondernemer of het land van verblijf van de bestuurder. Bij controles langs de weg moeten in de eerste plaats de gegevens van tachografen worden onderzocht, die belangrijk zijn voor het vaststellen van de activiteiten van een bestuurder en voertuig gedurende een voortschrijdende periode van vier weken en de geografische dekking van deze activiteiten. De registratie van de landcode kan hierbij nuttig zijn. [Am. 800]

(13 septies)   Het effect van de toepassing en de handhaving van de regels inzake de terbeschikkingstelling van werknemers op de wegvervoersector moet herhaaldelijk worden geëvalueerd door de Commissie. Zij moet hierover verslag uitbrengen aan het Parlement en de Raad en voorstellen indienen voor de verdere vereenvoudiging van de regels en de beperking van de administratieve lasten. [Am. 801]

(13 octies)   Aangezien het noodzakelijk is specifieke regelingen te hebben voor de vervoersector, waar verplaatsing de essentie vormt van het werk van bestuurders, moet de toepassing van Richtlijn 96/71/EG op de wegvervoersector samenvallen met de datum van de inwerkingtreding van de wijziging van Richtlijn 2006/22/EG wat betreft de handhavingsvoorschriften en de vaststelling van specifieke regels met betrekking tot Richtlijn 96/71/EG en Richtlijn 2014/67/EU voor de terbeschikkingstelling van bestuurders in de wegvervoersector. [Am. 802]

(13 nonies)   Om de bijlagen bij deze richtlijn aan te passen aan de ontwikkelingen op het gebied van beste praktijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van deze bijlagen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen plaatsvinden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven(17). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen. [Am. 803]

(-14 bis)  De informatie-uitwisseling in het kader van een doeltreffende administratieve samenwerking en wederzijdse bijstand tussen de lidstaten moet in overeenstemming zijn met de regels inzake de bescherming van persoonsgegevens, die zijn vervat in Verordening (EU) 2016/679. [Am. 804]

(-14 ter)   De regels ter waarborging van goede sociale voorwaarden op de Europese markt voor goederenvervoer over de weg moeten door alle partners in de toeleveringsketen worden geëerbiedigd. Teneinde een economisch en sociaal duurzame Europese interne markt tot stand te brengen, moet een keten van verantwoordelijkheid worden vastgesteld en toegepast die alle actoren in de logistieke keten omvat. Het afdwingen van transparantie en aansprakelijkheid en het verbeteren van sociale en economische gelijkheid zal het beroep van bestuurder aantrekkelijker maken en gezonde concurrentie aanwakkeren. [Am. 805]

(14)  Richtlijn 2006/22/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2006/22/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)  de titel wordt vervangen door:"

"Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 561/2006 en (EU) nr. 165/2014 en van Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en tot intrekking van Richtlijn 88/599/EEG van de Raad";

"

2)  artikel 1 wordt vervangen door:"

"Deze richtlijn stelt minimumvoorwaarden vast voor de toepassing van de Verordeningen (EG) nr. 561/2006 en (EU) nr. 165/2014* en Richtlijn 2002/15/EG**.

______________________

* Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 1).

** Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen (PB L 80 van 23.3.2002, blz. 35).";

"

3)  artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)  in lid 1 wordt de tweede alinea vervangen door:"

"Deze controles bestrijken ieder jaar een breed en representatief staal van de mobiele werknemers, bestuurders, ondernemingen en voertuigen die binnen het toepassingsgebied van de Verordeningen (EG) nr. 561/2006 en (EU) nr. 165/2014 vallen, in het geval van controles die ter plaatse bij ondernemingen worden uitgevoerd, en van de mobiele werknemers en bestuurders die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2002/15/EG vallen. Alleen na de invoering van technologie die doeltreffende wegcontroles mogelijk maakt, voeren de lidstaten wegcontroles uit om de uitvoering van Richtlijn 2002/15/EG te controleren. Tot die tijd worden die controles uitsluitend ter plaatse bij de vervoersondernemingen uitgevoerd."; [Am. 806]

"

b)  in lid 3 wordt de eerste alinea vervangen door:"

"Iedere lidstaat organiseert de controles op zulke wijze dat ten minste 3 % van de dagen die zijn gewerkt door bestuurders van voertuigen die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 561/2006, Verordening (EU) nr. 165/2014 en Richtlijn 2002/15/EG vallen, wordt gecontroleerd. Indien de bestuurder bij een wegcontrole een of meer van de verlangde documenten niet kan overleggen, moet hij in de gelegenheid worden gesteld zijn vervoersactiviteit voort te zetten en is de wegvervoeronderneming in de lidstaat van vestiging verplicht de vereiste documenten via de bevoegde autoriteiten over te leggen."; [Am. 807]

"

c)  lid 4 wordt vervangen door:"

"4. De overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 561/2006 aan de Commissie verstrekte informatie omvat het aantal langs de weg gecontroleerde bestuurders, het aantal controles ter plaatse bij ondernemingen, het aantal gecontroleerde werkdagen en het aantal en de aard van de gerapporteerde inbreuken, samen met de vermelding of het personen- of goederenvervoer betreft."; [Am. 808. Niet van toepassing op de Nederlandse versie]

"

3 bis)  artikel 5 wordt vervangen door:"

"Artikel 5

Gezamenlijke controles

De lidstaten ondernemen ten minste zesmaal per jaar gezamenlijke wegcontroles en controles ter plaatse bij ondernemingen waarbij bestuurders en voertuigen die binnen het toepassingsgebied van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 Verordening (EG) nr. 561/2006 of Verordening (EU) nr. 165/2014 vallen, aan wegcontroles en controles ter plaatse bij ondernemingen worden onderworpen. Deze controles worden tegelijkertijd door de handhavingsinstanties van twee of meer lidstaten elk op hun eigen grondgebied uitgevoerd. De samengevatte resultaten van de gezamenlijke controles worden openbaar gemaakt overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens."; [Am. 809]

"

4)  artikel 6, lid 1, wordt vervangen door:"

"1. De controles ter plaatse bij ondernemingen worden georganiseerd in het licht van de ervaringen die in het verleden met de verschillende soorten van vervoer en van ondernemingen zijn opgedaan. Deze controles worden ook verricht indien er bij wegcontroles ernstige inbreuken zijn vastgesteld op de Verordeningen (EG) nr. 561/2006 of en (EU) nr. 165/2014 of Richtlijn 2002/15/EG."; [Am. 810]

"

4 bis)  in artikel 7, lid 1, wordt punt b) vervangen door:"

"b) het verstrekt de Commissie de tweejaarlijkse statistische gegevens overeenkomstig artikel 16, lid 2, 17 van Verordening (EEG) nr. 3820/85 Verordening (EG) nr. 561/2006;"; [Am. 811]

"

5)  aan artikel 7, lid 1, wordt het volgende punt toegevoegd:"

"d) het verzekert de uitwisseling van informatie met de andere lidstaten met betrekking tot de toepassing van de nationale bepalingen tot omzetting van deze richtlijn en Richtlijn 2002/15/EG.";

"

6)  artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

-a)  De inleidende formule van artikel 8, lid 1, wordt vervangen door:"

“1. De in het kader van artikel 17, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 3820/85 of artikel 19, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 3821/85 artikel 22, lid 2, van Verordening (EG) nr. 561/2006 of artikel 40 van Verordening (EU) nr. 165/2014 bilateraal ter beschikking gestelde informatie wordt uitgewisseld tussen de aangewezen organen waarvan overeenkomstig artikel 7, lid 2, aan de Commissie mededeling is gedaan. Dit geschiedt:”; [Am. 812]

"

a)  in lid 1 wordt punt b) vervangen door:"

"b) in afzonderlijke gevallen op uitdrukkelijk specifiek verzoek van een lidstaat, mits de vereiste informatie niet kan worden verkregen door middel van rechtstreekse raadpleging van nationale elektronische registers als bedoeld in artikel 16, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1071/2009."; [Am. 813]

"

b)  het volgende lid wordt ingevoegd:"

"1 bis. De lidstaat zal de door andere lidstaten krachtens lid 1, onder b), van dit artikel gevraagde informatie bezorgen binnen tien werkdagen na ontvangst van het verzoek. In terdege gemotiveerde gevallen die een grondig onderzoek vereisen of in het geval van controles ter plaatse bij de betrokken ondernemingen bedraagt de termijn twintig werkdagen. De lidstaten kunnen in onderling overleg een kortere termijn overeenkomen. In dringende gevallen of gevallen waarin een eenvoudige raadpleging van de registers volstaat, zoals een risicoclassificatiesysteem, wordt de gevraagde informatie binnen drie werkdagen bezorgd. [Am. 814]

Als de lidstaat die het verzoek ontvangt van mening is dat het verzoek onvoldoende is gemotiveerd, zal hij de verzoekende lidstaat daarvan binnen tien vijf werkdagen in kennis stellen. De verzoekende lidstaat moet het verzoek dan nader motiveren. Als dat niet mogelijk is, kan de lidstaat het verzoek afwijzen. [Am. 815]

Als het moeilijk of onmogelijk is om aan een informatieverzoek te voldoen of controles, inspecties of onderzoeken te verrichten, stelt de lidstaat in kwestie die het verzoek ontvangt de verzoekende lidstaat daarvan binnen tien vijf werkdagen in kennis, met vermelding van en geeft hij daarbij de redenen op waarmee de moeilijkheid of onmogelijkheid om de relevante informatie te verstrekken naar behoren wordt gerechtvaardigd. De betrokken lidstaten zoeken in onderling overleg naar een oplossing voor eventuele moeilijkheden. [Am. 816]

Als de Commissie zich bewust wordt van een aanhoudend probleem bij de uitwisseling van informatie, of wanneer men blijft weigeren informatie te verstrekken, kan zij passende maatregelen nemen om het probleem op te lossen, onder meer door zo nodig een onderzoek in te stellen en in het uiterste geval sancties aan de lidstaat op te leggen.”; [Am. 817]

"

b bis)  lid 2 wordt vervangen door:"

“2. De lidstaten streven ernaar systemen voor elektronische informatie-uitwisseling op te zetten. Volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde procedure, stelt de Commissie een gemeenschappelijke methodologie voor efficiënte informatie-uitwisseling vast In afwijking van artikel 21 van Richtlijn 2014/67/EU vindt de in de leden 1 en 1 bis van dit artikel vastgestelde informatie-uitwisseling tussen de bevoegde instanties van de lidstaten plaats via het bij Verordening (EU) nr. 1024/2012 opgezette Informatiesysteem interne markt (IMI). De bevoegde autoriteiten van de lidstaten hebben rechtstreekse en onmiddellijke toegang tot gegevens in de nationale elektronische registers via het Europees register van ondernemingen voor vervoer over de weg (ERRU), als bedoeld in artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1071/2009.”; [Am. 818]

"

b ter)  aan artikel 8 wordt het volgende lid toegevoegd:"

"2 bis. De Commissie ontwikkelt een elektronische applicatie waarvan alle EU-lidstaten gebruikmaken en waarmee inspecteurs uiterlijk in 2020 rechtstreeks en onmiddellijk toegang zullen hebben tot het ERRU en het IMI tijdens controles langs de weg en ter plaatse bij vervoerondernemingen. Deze applicatie wordt ontwikkeld door middel van een proefproject."; [Am. 819]

"

7)  artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)  lid 1 wordt vervangen door:"

"1. De lidstaten voeren een risicoclassificatiesysteem voor ondernemingen in dat is gebaseerd op het relatieve aantal en de relatieve ernst van de door een individuele onderneming begane inbreuken op Verordening (EG) nr. 561/2006 of Verordening (EU) nr. 165/2014 of de nationale bepalingen tot omzetting van Richtlijn 2002/15/EG.

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen is bevoegd overeenkomstig artikel 15 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om een gemeenschappelijke formule vast te stellen voor het berekenen van een risicoclassificatie voor ondernemingen, waarbij zowel rekening wordt gehouden met het aantal, de ernst en de frequentie van de inbreuken als met de resultaten van controles waarbij geen inbreuk is vastgesteld en met het feit of alle de voertuigen van een vervoersonderneming al dan niet zijn uitgerust met een slimme tachograaf overeenkomstig hoofdstuk II van Verordening (EU) nr. 165/2014. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 12, lid 2, van deze richtlijn bedoelde onderzoeksprocedure."; [Am. 820]

"

b)  in lid 2 wordt de tweede zin geschrapt;

b bis)  in lid 3 wordt de eerste alinea vervangen door:"

“3. Een lijst van inbreuken op de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 (EG) nr. 561/2006 en (EU) nr. 165/2014 is opgenomen in bijlage III.”; [Am. 821]

"

b ter)  in lid 3 wordt de tweede alinea vervangen door:"

Met het oog op het aanbieden van richtsnoeren voor de waardering van inbreuken op de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85, kan Verordening (EG) nr. 561/2006 of (EU) nr. 165/2014, is de Commissie in overeenstemming met artikel 12, lid 2, zo nodig 15 bis bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage III aanpassen om richtsnoeren op te stellen over een gemeenschappelijk scala van inbreuken die overeenkomstig de ernst ervan worden ingedeeld in categorieën."; [Am. 822]

"

b quater)  in lid 3 wordt de derde alinea vervangen door:"

De categorie met betrekking tot de ernstigste inbreuken omvatten de inbreuken die door de niet-naleving van de relevante bepalingen van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 (EG) nr. 561/2006 of (EU) nr. 165/2014 een hoog risico meebrengen voor dood of zware verwondingen."; [Am. 823]

"

c)  de volgende leden worden toegevoegd:"

"4. Om gerichte wegcontroles te vergemakkelijken zijn de gegevens in het nationale risicoclassificatiesysteem en in de nationale registers van vervoerondernemingen en -activiteiten ten tijde van de controle, ten minste via een elektronische applicatie waarvan alle lidstaten gebruikmaken en die rechtstreeks en onmiddellijk toegang biedt tot het ERRU, toegankelijk voor alle bevoegde controle-instanties van de betrokken lidstaat. [Am. 824]

5.  De lidstaten stellen maken de in het nationaal risicoclassificatiesysteem opgeslagen informatie op verzoek beschikbaar van of maken die rechtstreeks toegankelijk voor alle bevoegde autoriteiten van andere lidstaten, overeenkomstig de in artikel 8 vastgelegde termijnen via interoperabele nationale elektronische registers, als bedoeld in artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1071/2009. Op deze manier wordt de uitwisseling van informatie en gegevens over inbreuken van vervoerders en risicoclassificaties geconcentreerd en vindt deze uitwisseling plaats via de onderlinge koppeling die het ERRU aanbrengt tussen de verschillende nationale registers van de lidstaten."; [Am. 825]

"

8)  in artikel 11 wordt lid 3 vervangen door:"

"3. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen is bevoegd overeenkomstig artikel 15 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om een gemeenschappelijke aanpak vast te stellen voor het registreren en controleren van perioden die aan andere werkzaamheden zijn besteed, zoals gedefinieerd in artikel 4, onder e), van Verordening (EG) nr. 561/2006, en met inbegrip van de vorm en de specifieke gevallen waarin registratie plaatsvindt, en voor het registreren en controleren van perioden van ten minste één week gedurende welke de chauffeur zich niet in of bij het voertuig bevindt. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure en niet in staat is werkzaamheden uit te voeren met dat voertuig."; [Am. 826]

"

8 bis)  Artikel 12 wordt vervangen door:"

"Artikel 12

Comitéprocedure

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 18, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3821/85 artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) nr. 165/2014 ingestelde comité. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.  Het comité stelt zijn reglement van orde vast. [Am. 827]

"

8 ter)  Lid 13, onder b), wordt vervangen door:"

b) de samenhang in aanpak en een geharmoniseerde interpretatie van Verordening (EEG) nr. 3820/85 Verordening (EG) nr. 561/2006 tussen verschillende handhavingsinstanties aanmoedigen; [Am. 828]

"

8 quater)  Artikel 14 wordt vervangen door:"

"Artikel 14

Onderhandelingen met derde landen

Wanneer deze richtlijn in werking is getreden opent de Gemeenschap Unie onderhandelingen met de daarvoor in aanmerking komende derde landen met het oog op de toepassing van regels die gelijkwaardig zijn aan die welke in deze richtlijn zijn vastgelegd.

In afwachting van de voltooiing van deze onderhandelingen, nemen de lidstaten in hun verslagen aan de Commissie overeenkomstig artikel 16, lid 2 van Verordening (EEG) nr. 3820/85 artikel 17 van Verordening (EG) nr. 561/2006 gegevens op met betrekking tot controles op voertuigen van derde landen.”; [Am. 829]

"

8 quinquies)  Artikel 15 wordt vervangen door:"

"Artikel 15

Bijwerking van de bijlagen

De wijzigingen van De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen die nodig zijn om ze aan te passen I en II te wijzigen teneinde de nodige aanpassingen in te voeren aan de ontwikkeling van de beste praktijken worden vastgesteld volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde procedure.”; [Am. 830]

"

8 sexies)  Het volgende artikel wordt ingevoegd:"

"Artikel 15 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 9, lid 3, en artikel 15 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze richtlijn]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging bezwaar maakt.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 9, lid 3, en artikel 15 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.  Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.  Een overeenkomstig artikel 9, lid 3, en artikel 15 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd."; [Am. 831]

"

9)  bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

-a)  in deel A wordt punt 1 vervangen door:"

1) dagelijkse en wekelijkse rijtijden, onderbrekingen en dagelijkse en wekelijkse rusttijden; de registratiebladen van de voorgaande dagen, die volgens artikel 15, lid 7, van Verordening (EEG) nr. 3821/85 artikel 36, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 165/2014 aan boord van het voertuig moeten zijn en/of de gegevens die voor dezelfde periode worden opgeslagen op de bestuurderskaart en/of in het geheugen van het controleapparaat overeenkomstig bijlage II bij deze richtlijn en/of op afdrukken;”; [Am. 832]

"

-a bis)  in deel A wordt punt 2 vervangen door:"

2) voor de in artikel 15, lid 7, van Verordening (EEG) nr. 3821/85 artikel 36, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 165/2014 bedoelde periode, alle gevallen van overschrijding van de toegestane snelheid door het voertuig, d.w.z. alle perioden van meer dan 1 minuut waarin de snelheid van het voertuig meer dan 90 km/h voor voertuigen van de categorie N3, respectievelijk 105 km/h voor voertuigen van de categorie M3 bedraagt (de categorieën N3 en M3 zijn gedefinieerd in bijlage II, deel A, bij Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan1bis Richtlijn 2007/46/EG(18); [Am. 833]

"

-a ter)  in deel A wordt punt 4 vervangen door:"

4) de correcte werking van het controleapparaat (vaststelling van eventueel misbruik van het controleapparaat en/of de bestuurderskaart en/of de registratiebladen) of, indien van toepassing, de aanwezigheid van de in artikel 14 16, lid 5 2, van Verordening (EEG EG) nr. 3820/85 561/2006 bedoelde documenten;”; [Am. 834]

"

a)  in deel A wordt het volgende punt toegevoegd:"

"6. wekelijkse werktijden zoals bedoeld in de artikelen 4 en 5 van Richtlijn 2002/15/EG, mits de technologie doeltreffende controles mogelijk maakt."; [Am. 835]

"

b)  in deel B wordt het volgende punt toegevoegd:"

"4. bepalingen inzake wekelijkse werktijden, onderbrekingen en nachtwerk zoals bedoeld in de artikelen 4, 5 en 7 van Richtlijn 2002/15/EG.";

"

b bis)  in deel B wordt de tweede alinea vervangen door:"

Bij vaststelling van een inbreuk mogen de lidstaten, waar passend, nagaan of er sprake is van medeaansprakelijkheid bij andere aanstichters of medeplichtigen in de transportketen, zoals bevrachters, expediteurs of onderaannemers, waarbij ook nagegaan mag worden of, in geval van vastgestelde inbreuk, de vervoerscontracten naleving van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 (EG) nr. 561/2006 en (EU) nr. 165/2014 mogelijk maken.". [Am. 836]

"

Artikel 2

1.  Dit artikel stelt specifieke regels vast met betrekking tot bepaalde aspecten van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van bestuurders in de wegvervoersector en van Richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende administratieve voorschriften en controlemaatregelen voor de terbeschikkingstelling van die bestuurders.

1 bis.  Deze specifieke regels zijn van toepassing op bestuurders die werken voor in een lidstaat gevestigde ondernemingen die een van de in artikel 1, lid 3, onder a) van Richtlijn 96/71/EG bedoelde transnationale maatregelen nemen.

2.  De lidstaten passen de punten b) en c) van de eerste alinea van artikel 3, lid 1, van Richtlijn 96/71/EG niet toe op bestuurders in de wegvervoersector die voor de in artikel 1, lid 3, onder a), bedoelde ondernemingen werken, wanneer zij internationale vervoersactiviteiten verrichten zoals gedefinieerd in de Verordeningen (EG) nr. 1072/2009 en 1073/2009 als de periode waarin die bestuurders voor de uitvoering van die activiteiten op hun grondgebied ter beschikking zijn gesteld, korter is dan of even lang is als [3] dagen in één kalendermaand Een bestuurder wordt niet geacht ter beschikking te zijn gesteld in de zin van Richtlijn 96/71/EG wanneer hij bilaterale vervoersactiviteiten verricht..

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder bilaterale vervoersactiviteit met betrekking tot goederen verstaan: het vervoer van goederen op basis van een vervoersovereenkomst, van de lidstaat van vestiging als omschreven in artikel 2, punt 8, van Verordening (EG) nr. 1071/2009, naar een andere lidstaat of een derde land, of van een andere lidstaat of een derde land naar de lidstaat van vestiging.

2 bis.  Vanaf de datum waarop bestuurders grensoverschrijdende gegevens handmatig registreren, zoals vereist op grond van artikel 34, lid 7, van Verordening (EU) nr. 165/2014, passen de lidstaten tevens de in lid 2 bedoelde vrijstelling met betrekking tot goederenvervoer toe indien:

–  de bestuurder die een bilaterale vervoersactiviteit verricht, daarnaast één laad- en/of losactiviteit verricht in de lidstaten of derde landen die de bestuurder doorkruist, mits de bestuurder geen goederen laadt en weer lost in dezelfde lidstaat.

Indien een in de lidstaat van vestiging aangevangen bilaterale vervoersactiviteit waarbij geen extra activiteit werd verricht, wordt gevolgd door een bilaterale vervoersactiviteit naar de lidstaat van vestiging, is de vrijstelling van toepassing op ten hoogste twee extra laad- en/of losactiviteiten, onder de bovengenoemde voorwaarden.

Deze vrijstelling is uitsluitend van toepassing tot de datum waarop de slimme tachograaf, die voldoet aan de vereisten inzake de registratie van grensoverschrijdingen en extra activiteiten als bedoeld in artikel 8, lid 1, alinea 1, van Verordening (EU) nr. 165/2014, wordt aangesloten in de voertuigen die voor het eerst worden geregistreerd in een lidstaat, zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, alinea 2, van die verordening. Vanaf die datum is de in de eerste alinea bedoelde vrijstelling slechts van toepassing op bestuurders die gebruikmaken van voertuigen waarin een slimme tachograaf is aangesloten, zoals bedoeld in de artikelen 8, 9 en 10 van die verordening.

2 ter.  Bestuurders die ongeregeld of regelmatig activiteiten voor internationaal passagiersvervoer verrichten, zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1073/2009, worden niet beschouwd als ter beschikking gesteld met het oog op de toepassing van Richtlijn 96/71/EG indien:

–  zij passagiers meenemen vanuit de lidstaat van vestiging en afzetten in een andere lidstaat of een derde land; of

–  zij passagiers meenemen vanuit een lidstaat of derde land en afzetten in de lidstaat van vestiging; of

–  zij passagiers meenemen en afzetten in de lidstaat van vestiging met het oog op plaatselijke excursies, zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 1073/2009.

2 quater.  Een bestuurder die cabotage verricht als omschreven in Verordening (EG) nr. 1072/2009 en Verordening (EG) nr. 1073/2009, wordt geacht ter beschikking te zijn gesteld in de zin van Richtlijn 96/71/EG.

2 quinquies.  In afwijking van artikel 2, lid 1, van Richtlijn 96/71/EG wordt een bestuurder niet geacht ter beschikking te zijn gesteld op het grondgebied van een lidstaat waardoorheen de doorvoer verloopt zonder dat er vracht wordt geladen of gelost en zonder dat er passagiers in- of uitstappen.

2 sexies.  Wanneer de bestuurder het begin- of eindtraject uitvoert van gecombineerd vervoer als omschreven in Richtlijn 92/106/EEG wordt hij niet beschouwd als ter beschikking gesteld in de zin van Richtlijn 96/71/EG indien het wegtraject op zich bestaat uit bilaterale vervoersactiviteiten zoals gedefinieerd in lid 2.

2 septies.  De lidstaten zorgen er in overeenstemming met Richtlijn 2014/67/EU voor dat de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden als bedoeld in artikel 3 van Richtlijn 96/71/EG, die zijn vastgelegd in collectieve overeenkomsten overeenkomstig artikel 3, leden 1 en 8, van die richtlijn, op toegankelijke en transparante wijze beschikbaar worden gesteld voor vervoerondernemingen uit andere lidstaten en ter beschikking gestelde bestuurders. De desbetreffende informatie bevat met name de verschillende lonen en de componenten daarvan, met inbegrip van componenten van lonen waarin is voorzien in de lokaal of regionaal toepasselijke collectieve overeenkomsten, alsook de methode aan de hand waarvan het verschuldigde loon wordt berekend en, in voorkomend geval, de criteria voor indeling in de verschillende salarisschalen. In overeenstemming met Richtlijn (EU) 2018/957 tot wijziging van Richtlijn 96/71/EG worden vervoerondernemingen niet bestraft voor de niet-naleving van componenten van lonen, de methode aan de hand waarvan het verschuldigde loon wordt berekend en, in voorkomend geval, de criteria voor indeling in de verschillende salarisschalen die niet openbaar beschikbaar zijn.

2 octies.  Vervoerondernemingen die gevestigd zijn in een land dat geen lidstaat is, mogen geen gunstiger behandeling krijgen dan in een lidstaat gevestigde ondernemingen.

De lidstaten voeren in hun bilaterale overeenkomsten met derde landen maatregelen uit die gelijkwaardig zijn aan Richtlijn 96/71/EG en deze Richtlijn [XX/XX] (lex specialis) wanneer zij toegang verlenen tot de EU-markt aan wegvervoerondernemingen die zijn gevestigd in dergelijke derde landen. De lidstaten streven er bovendien naar dergelijke gelijkwaardige maatregelen uit te voeren in het kader van multilaterale overeenkomsten met derde landen. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de relevante bepalingen van hun bilaterale en multilaterale overeenkomsten met derde landen.

Met het oog op de waarborging van de passende controle van deze gelijkwaardige maatregelen inzake de terbeschikkingstelling door ondernemers uit derde landen zien de lidstaten erop toe dat de herziene regels van Verordening (EU) XXX/XXX met betrekking tot positionering door middel van tachografen [Verordening tot wijziging van Verordening (EU) nr. 165/2014] worden uitgevoerd in het kader van de Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg (AETR). [Am. 837]

Als de periode van terbeschikkingstelling langer is dan [3] dagen passen de lidstaten de punten b) en c) van de eerste alinea van artikel 3, lid 1, van Richtlijn 96/71/EG toe op de volledige periode van terbeschikkingstelling op hun grondgebied gedurende de in de eerste alinea genoemde periode van één kalendermaand. [Am. 838]

3.  Ten behoeve van de berekening van de in lid 2 bedoelde perioden van terbeschikkingstelling: [Am. 839]

(a)  een dagelijkse werktijd van minder dan zes uur op het grondgebied van een gastlidstaat wordt beschouwd als een halve dag; [Am. 840]

(b)  een dagelijkse werktijd van zes uur of langer op het grondgebied van een gastlidstaat wordt beschouwd als een volledige dag; [Am. 841]

(c)  onderbrekingen, rusttijden en perioden van beschikbaarheid op het grondgebied van een gastlidstaat worden beschouwd als werktijd. [Am. 842]

4.  De lidstaten In afwijking van artikel 9 van Richtlijn 2014/67/EU mogen de lidstaten alleen de volgende administratieve eisen en controlemaatregelen opleggen: [Am. 843]

a)  de verplichting voor een in een andere lidstaat gevestigde wegvervoerondernemer om uiterlijk bij aanvang van de terbeschikkingstelling een verklaring van terbeschikkingstelling te sturen aan en eventuele nieuwe versies daarvan in elektronische vorm bij de nationale bevoegde autoriteiten, in elektronische vorm en autoriteiten van de lidstaat waarin een bestuurder ter beschikking is gesteld in te dienen met behulp van het informatiesysteem voor de interne markt (IMI) als opgezet bij Verordening (EU) nr. 1024/2012, in een officiële taal van de gastlidstaat of in het Engels Europese Unie, waarin alleen de volgende gegevens zijn opgenomen: [Am. 844]

i)  de identiteit van de wegvervoeronderneming, middels haar intracommunautaire btw-identificatienummer of het nummer van haar communautaire vergunning; [Am. 845]

ii)  de contactgegevens van een vervoersmanager of een andere contactpersoon in de lidstaat van vestiging die optreedt als tussenpersoon met de bevoegde autoriteiten van de gastlidstaat waarin de diensten worden verleend en met wie documenten of berichten worden uitgewisseld;

iii)  het verwachte aantal ter beschikking gestelde bestuurders en hun identiteit informatie over de ter beschikking gestelde bestuurder, waaronder: de identiteit, het land van verblijf, het land van afdracht van sociale bijdragen, het socialezekerheidsnummer en het rijbewijsnummer; [Am. 846]

iv)  de verwachte duur, de voorgenomen begin- en de voorgenomen begindatum, de geschatte duur en de einddatum van de terbeschikkingstelling en de wetgeving die van toepassing is op de arbeidsovereenkomst; [Am. 847]

iv bis)  voor de wegvervoerders: de identiteit en de contactgegevens van de ontvangers, mits de vervoeronderneming geen elektronische vrachtbrief (e-CMR) gebruikt; [Am. 848]

v)  de kentekenplaten van de voertuigen die voor de terbeschikkingstelling worden gebruikt;

vi)  het soort vervoersdiensten: goederen-, passagiers- of internationaal vervoer, cabotage;

vi bis)  voor de wegvervoerders: het adres/de adressen waar wordt geladen en gelost, mits de vervoeronderneming geen elektronische vrachtbrief (e-CMR) gebruikt; [Am. 849]

b)  de verplichting voor de wegvervoeronderneming om ervoor te zorgen dat de bestuurder om , wanneer daarom bij een wegcontrole wordt gevraagd, in het voertuig beschikt over een papieren of elektronische kopie te bewaren van de verklaring van terbeschikkingstelling en een bewijs dat het vervoer plaatsvindt in de gastlidstaat, zoals een elektronische vrachtbrief (e-CMR) of een in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad bedoeld bewijs, en om die tijdens een wegcontrole op verzoek beschikbaar te stellen; [Am. 850]

c)  de verplichting voor de bestuurder om in het voertuig de tachograafgegevens te bewaren de wegvervoeronderneming om ervoor te zorgen dat de bestuurder, wanneer daarom bij een wegcontrole wordt verzocht, beschikt over de tachograafgegevens, met name de landencodes van de lidstaten waar de bestuurder zich bevond tijdens internationaal vervoer over de weg of cabotage, en om die tijdens een wegcontrole op verzoek beschikbaar te stellen; [Am. 851]

c bis)  de mogelijkheid voor de bestuurder om tijdens een in punt b) en c) van dit artikel bedoelde wegcontrole contact op te nemen met het hoofdkantoor, de vervoersmanager of een andere persoon of entiteit die de gevraagde documenten kan aanleveren; [Am. 852]

d)  de verplichting voor de bestuurder om in het voertuig een papieren of elektronische kopie te bewaren van de arbeidsovereenkomst of een gelijkwaardig document in de zin van artikel 3 van Richtlijn 91/533/EEG van de Raad(19), vertaald in een officiële taal van de gastlidstaat of in het Engels, en om die tijdens een wegcontrole op verzoek beschikbaar te stellen; [Am. 854]

e)  de verplichting voor de bestuurder om tijdens een wegcontrole op verzoek een papieren of elektronische kopie van de loonstroken van de laatste twee maanden beschikbaar te stellen; de bestuurder mag tijdens een wegcontrole contact opnemen met het hoofdkantoor, de vervoersmanager of een andere persoon of entiteit die deze kopie kan bezorgen; [Am. 855]

f)  de verplichting voor de wegvervoeronderneming om na de periode van terbeschikkingstelling papieren of elektronische via de openbare IMI-interface [...] kopieën van de onder b), c) en e c) genoemde documenten beschikbaar te stellen te versturen op verzoek van de autoriteiten van de gastlidstaat, binnen een redelijke termijn lidstaat waarin een bestuurder ter beschikking is gesteld, alsmede documentatie over de beloning van ter beschikking gestelde bestuurders in verband met de periode van terbeschikkingstelling en hun arbeidsovereenkomst of een gelijkwaardig document in de zin van artikel 3 van Richtlijn 91/533/EEG van de Raad(20), arbeidstijdenoverzichten van het werk van de bestuurder en betalingsbewijzen.

De wegvervoeronderneming verstrekt de documentatie waarom is verzocht binnen twee maanden na indiening van het verzoek via de openbare IMI-interface.

Wanneer de wegvervoeronderneming niet binnen de vastgestelde termijn alle documentatie waarom is verzocht via de openbare IMI-interface overlegt, kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin de terbeschikkingstelling heeft plaatsgevonden overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van Richtlijn 2014/67/EU verzoeken om bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van vestiging van de onderneming. Indien een dergelijk verzoek via het IMI wordt gedaan, hebben de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van vestiging van de onderneming toegang tot de verklaring van terbeschikkingstelling en andere relevante informatie die door de onderneming via de openbare IMI-interface is ingediend.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van vestiging van de onderneming zorgen ervoor dat de documenten waarom is verzocht door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de terbeschikkingstelling heeft plaatsgevonden binnen 25 werkdagen na indiening van het verzoek via het IMI worden verstrekt. [Am. 853]

5.  Voor de toepassing van lid 4, onder a), mag de wegvervoerondernemer een verklaring van terbeschikkingstelling indienen voor een periode van maximaal zes maanden. [Am. 856]

5 bis.  De informatie uit de verklaring wordt voor een periode van 18 maanden bewaard in het register van het IMI met het oog op controles, en is rechtstreeks en onmiddellijk toegankelijk voor alle bevoegde instanties van andere lidstaten, die zijn aangewezen volgens artikel 3 van Richtlijn 2014/67/EU, artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1071/2009 en artikel 7 van Richtlijn 2006/22/EG.

De nationale bevoegde autoriteit mag de sociale partners overeenkomstig het nationale recht en de nationale praktijken toegang verlenen tot de verstrekte informatie, mits de informatie:

–  verband houdt met de terbeschikkingstelling op het grondgebied van de betrokken lidstaat;

–  wordt gebruikt met het oog op de handhaving van de regels inzake terbeschikkingstelling;

–  de verwerking van de gegevens in overeenstemming is met Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens. [Am. 857]

5 ter.  De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast om een gestandaardiseerd formulier in alle officiële talen van de Unie op te stellen dat zal worden gebruikt om verklaringen in te dienen via de openbare IMI-interface, specificeert de functies van de verklaring in het IMI en de manier waarop de in lid 4, onder a), i) t/m vi bis), bedoelde informatie moet worden gepresenteerd in de verklaring en ziet erop toe dat die informatie uit de verklaringen automatisch wordt vertaald in een taal van de gastlidstaat. De uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 2 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. [Am. 858]

5 quater.   De lidstaten voorkomen bij de uitvoering van de controlemaatregelen onnodige vertragingen die de duur en de data van de terbeschikkingstelling kunnen beïnvloeden. [Am. 859]

5 quinquies.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten werken nauw samen, verlenen elkaar wederzijdse bijstand en verstrekken alle relevante informatie, onder de in Richtlijn 2014/67/EU en in Verordening (EG) nr. 1071/2009 gestelde voorwaarden. [Am. 860]

Artikel 2 bis

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) nr. 165/2014 ingestelde comité. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. [Am. 861]

Artikel 2 ter

De lidstaten voorzien in sancties tegen verzenders, expediteurs, contractanten en subcontractanten wegens niet-naleving van artikel 2 van deze richtlijn, wanneer ze weten of, rekening houdend met alle relevante omstandigheden, zouden moeten weten dat de vervoersdiensten waartoe zij opdracht geven een inbreuk vormen op deze richtlijn.

De lidstaten stellen de regels voor sancties vast die van toepassing zijn op inbreuken op de bepalingen van deze richtlijn en nemen alle maatregelen die nodig zijn om de toepassing van die sancties te garanderen. Die sancties moeten doeltreffend, evenredig, afschrikkend en niet-discriminerend zijn. [Am. 862]

Artikel 2 quater

De Commissie voert een beoordeling uit van de bestaande instrumenten en optimale werkmethoden waarmee maatschappelijk verantwoord gedrag van alle deelnemers aan de toeleveringsketen voor goederen wordt gestimuleerd en doet vóór [twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] een wetgevingsvoorstel om een Europees vertrouwensplatform op te zetten, als daar behoefte aan is. [Am. 863]

Artikel 2 quinquies

Slimme handhaving

1.   Onverminderd Richtlijn 2014/67/EU en om de verplichtingen op grond van artikel 2 van deze richtlijn verder te handhaven, zorgen de lidstaten ervoor dat er op hun grondgebied een samenhangende nationale handhavingsstrategie wordt toegepast. Deze strategie is vooral gericht op ondernemingen met een hoge risicoclassificatie als bedoeld in artikel 9 van Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad.

2.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat de controles als bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 2006/22/EG in voorkomend geval ook een controle op terbeschikkingstelling omvatten en dat deze controles op niet-discriminerende wijze worden uitgevoerd, met name zonder discriminatie op basis van de nummerplaten van voertuigen die worden gebruikt voor de terbeschikkingstelling.

3.   De lidstaten richten hun controles op ondernemingen die geclassificeerd zijn als ondernemingen met een verhoogd risico op inbreuken op de bepalingen van artikel 2 van deze richtlijn, die op hen van toepassing zijn. Daartoe behandelen de lidstaten, in het kader van het risicoclassificatiesysteem dat door hen is ingesteld overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad en dat is uitgebreid overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad, het risico op dergelijke inbreuken als een risico op zich.

4.   Voor de toepassing van lid 3 hebben de lidstaten toegang tot relevante informatie en gegevens die zijn geregistreerd, verwerkt of opgeslagen door de in hoofdstuk II van Verordening (EU) nr. 165/2014 bedoelde slimme tachograaf, de in artikel 2, lid 4, van deze richtlijn bedoelde verklaringen van terbeschikkingstelling en elektronische vervoersdocumenten, zoals elektronische vrachtbrieven in het kader van het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (eCMR).

5.   De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de kenmerken van de gegevens waartoe de lidstaten toegang hebben, de voorwaarden voor het gebruik ervan en de technische specificaties voor de doorgifte ervan of voor de toegang ertoe, en met name:

a)   een gedetailleerde lijst van informatie en gegevens waartoe de nationale bevoegde autoriteiten toegang hebben, die ten minste de tijd en plaats van grensoverschrijdingen, laad- en losverrichtingen, de kentekenplaat van het voertuig en de bestuurdersgegevens omvat;

b)   de toegangsrechten van de bevoegde autoriteiten, zo nodig gedifferentieerd naar het soort bevoegde autoriteiten, het soort toegang en het doel waarvoor de gegevens worden gebruikt;

c)   de technische specificaties voor de doorgifte van of de toegang tot de onder a) bedoelde gegevens, in voorkomend geval met inbegrip van de maximale duur van bewaring van de gegevens, zo nodig gedifferentieerd naar het soort gegevens.

6.   Persoonsgegevens als bedoeld in dit artikel worden niet langer ingezien of opgeslagen dan strikt noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of waarvoor zij verder worden verwerkt. Persoonsgegevens die niet meer nodig zijn voor deze doeleinden worden vernietigd.

7.   Minstens drie keer per jaar verrichten de lidstaten gezamenlijke controles van terbeschikkingstelling langs de weg, die kunnen samenvallen met de controles die worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2006/22/EG. Dergelijke controles worden tegelijk uitgevoerd door de voor de handhaving van de regels op het gebied van terbeschikkingstelling bevoegde nationale autoriteiten van twee of meer lidstaten, elk op hun eigen grondgebied. De lidstaten wisselen informatie uit over het aantal en het type overtredingen dat is vastgesteld nadat de gezamenlijke controles langs de weg zijn uitgevoerd.

De samengevatte resultaten van de gezamenlijke controles worden openbaar gemaakt overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens. [Am. 864]

Artikel 2 sexies

Wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012

Aan de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1024/2012 worden de volgende punten toegevoegd:"

"12 bis. Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 561/2006 en (EU) nr. 165/2014 en van Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en tot intrekking van Richtlijn 88/599/EEG van de Raad: Artikel 8

12 ter.   Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/22/EG wat betreft de handhavingsvoorschriften en tot vaststelling van specifieke regels met betrekking tot Richtlijn 96/71/EG en Richtlijn 2014/67/EU voor de terbeschikkingstelling van bestuurders in de wegvervoersector: artikel 2, lid 5.” [Am. 865]

"

Artikel 3

Rapportage en herziening

1.  De Commissie evalueert de uitvoering van deze richtlijn, met name het effect van artikel 2, uiterlijk [drie jaar na de omzettingsdatum van deze richtlijn] en brengt bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze richtlijn. Het verslag van de Commissie gaat indien nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel De lidstaten brengen jaarlijks verslag uit aan de Commissie over de uitvoering van deze richtlijn, en met name over de uitvoering van de slimme handhaving als bedoeld in artikel 2 quinquies en de eventuele problemen bij de handhaving. [Am. 866]

Om ervoor te zorgen dat de doeltreffendheid van de handhavingsinformatie kan worden beoordeeld, omvat het verslag informatie over de doeltreffendheid van:

–  de slimme tachograaf, als bedoeld in hoofdstuk II van Verordening (EU) nr. 165/2014;

–  het gebruik van IMI's, als bedoeld in artikel 2, leden 5 bis en 5 ter, van deze richtlijn;

–  het gebruik van elektronische vervoersdocumenten, zoals elektronische vrachtbrieven, volgens het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (eCMR);

–  de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten via het ERRU en het IMI, evenals informatie over de doeltreffendheid van de rechtstreekse en onmiddellijke toegang van de autoriteiten tot zowel het ERRU als het IMI via de EU-applicatie tijdens controles langs de weg, als bedoeld in de artikelen 8 en 9 van Richtlijn 2006/22/EG; en

–  de uitvoering van het opleidingsprogramma dat erop gericht is bestuurders en alle andere bij de procedure betrokken actoren, met inbegrip van ondernemingen, overheden en inspecteurs, te helpen zich aan te passen aan de nieuwe regels en vereisten die voor hen gelden.

2.  Volgend op het in lid 1 bedoelde verslag verricht de Commissie geregeld een evaluatie van deze richtlijn en dient de resultaten daarvan in bij het Europees Parlement en de Raad

2.  De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin de vorm van de verslaglegging als bedoeld in lid 1 wordt gespecificeerd en richtsnoeren voor deze verslaglegging worden vastgesteld.

Deze uitvoeringshandelingen kunnen regels omvatten die vereisen dat de lidstaten de Commissie voorzien van gegevens over verkeersstromen en gegevens over de lidstaat van registratie van voertuigen die door tolheffingssystemen in de lidstaten worden verzameld, wanneer dergelijke gegevens bestaan, met het oog op de beoordeling van de doeltreffendheid van de handhaving van deze richtlijn.

3.  De in de leden 1 en 2 bedoelde verslagen gaan indien nodig vergezeld van relevante voorstellen Uiterlijk op 31 december 2025 dient de Commissie een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering en effecten van deze richtlijn, met name met betrekking tot de doeltreffendheid van de handhaving, met inbegrip van een kosten-batenanalyse van het gebruik van weegsensoren voor de automatische registratie van laad-/losplaatsen. De Commissie laat haar verslag in voorkomend geval vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel. Dit verslag wordt openbaar gemaakt. [Am. 866]

Artikel 3 bis

Opleiding

Teneinde de bepalingen van deze richtlijn na te leven, moeten zowel de Commissie als de lidstaten een alomvattend en geïntegreerd programma instellen voor opleiding inzake en aanpassing aan de nieuwe regels en vereisten, zowel voor bestuurders als voor alle andere partijen in de procedure: ondernemingen, overheidsinstanties en inspecteurs. [Am. 867]

Artikel 4

1.  De lidstaten dienen uiterlijk tegen [...] [de omzettingstermijn dient zo kort mogelijk te zijn en mag in het algemeen niet meer dan twee jaar bedragen] stellen uiterlijk op 30 juli 2020 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen en maken deze bekend. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede. [Am. 868]

De vervoersector is, vanwege zijn erkende zeer mobiele aard, vrijgesteld van de maatregelen die voortvloeien uit de wetgevingshandeling tot wijziging van Richtlijn 96/71/EG totdat deze richtlijn van toepassing wordt. [Am. 869]

De vervoersector is vrijgesteld van de maatregelen die voortvloeien uit de wetgevingshandeling tot wijziging van Richtlijn 96/71/EG tot aan de inwerkingtreding van de handhavingsvoorschriften tot vaststelling van specifieke regels voor de vervoersector van deze richtlijn. [Am. 870]

Zij passen die bepalingen toe vanaf […].

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.  De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 5

Deze richtlijn treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 6

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te ...,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

(1) PB C 197 van 8.6.2018, blz. 45.
(2) PB C 176 van 23.5.2018, blz. 57.
(3)PB C 197 van 8.6.2018, blz. 45.
(4)PB C 176 van 23.5.2018, blz. 57.
(5) Standpunt van het Europees Parlement van 4 april 2019.
(6) Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1).
(7) Richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake de handhaving van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt ("de IMI-verordening") (PB L 159 van 28.5.2014, blz. 11).
(8) Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 51).
(9)Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(10)Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1).
(11)Richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake de handhaving van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt ("de IMI-verordening") (PB L 159 van 28.5.2014, blz. 11).
(12)COM(2016)0128.
(13)Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 72).
(14)Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 88).
(15) Richtlijn (EU) 2018/957 van het Europees Parlement en de Raad van 28 juni 2018 tot wijziging van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB L 173 van 9.7.2018, blz. 16).
(16) Verordening (EU) nr. 1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt en tot intrekking van Beschikking 2008/49/EG van de Commissie ( „de IMI-verordening” ) (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 1).
(17) PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
(18) PB L 42 van 23.2.1970, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/28/EG van de Commissie (PB L 65 van 7.3.2006, blz. 27). Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (Kaderrichtlijn)."
(19)Richtlijn 91/533/EEG van de Raad van 14 oktober 1991 betreffende de verplichting van de werkgever om de werknemer te informeren over de voorwaarden die op zijn arbeidsovereenkomst of -verhouding van toepassing zijn (PB L 288 van 18.10.1991, blz. 32).
(20) Richtlijn 91/533/EEG van de Raad van 14 oktober 1991 betreffende de verplichting van de werkgever de werknemer te informeren over de voorwaarden die op zijn arbeidsovereenkomst of -verhouding van toepassing zijn (PB L 288 van 18.10.1991, blz. 32).


Dagelijkse en wekelijkse rijtijden, minimumonderbrekingen en rusttijden en plaatsbepaling door middel van tachografen ***I
PDF 234kWORD 71k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 wat betreft de minimumeisen voor maximale dagelijkse en wekelijkse rijtijden, minimumonderbrekingen en dagelijkse en wekelijkse rusttijden, en Verordening (EU) nr. 165/2014 wat betreft positionering door middel van tachografen (COM(2017)0277 – C8-0167/2017 – 2017/0122(COD))
P8_TA(2019)0340A8-0205/2018

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0277),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 91, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0167/2017),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 januari 2018(1),

–  na raadpleging van het Comité van de Regio’s van 1 februari 2018(2),

–  gezien artikel 59 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0205/2018),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 4 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) .../... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 wat betreft de minimumeisen voor maximale dagelijkse en wekelijkse rijtijden, minimumonderbrekingen en dagelijkse en wekelijkse rusttijden, en Verordening (EU) nr. 165/2014 wat betreft positionering door middel van tachografen

P8_TC1-COD(2017)0122


HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(4),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(5),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Goede arbeidsvoorwaarden voor bestuurders en eerlijke concurrentievoorwaarden voor wegvervoerondernemingen zijn uiterst belangrijk om te komen tot een veilige, efficiënte en sociaal verantwoordelijke, en niet-discriminerende wegvervoersector, die in staat is gekwalificeerde werknemers aan te trekken. Om dat proces te bevorderen is het essentieel dat de sociale EU-regelgeving in het wegvervoer duidelijk, evenredig, geschikt en gemakkelijk toe te passen en te handhaven is, en dat ze in de hele Unie op een doeltreffende en consequente manier wordt uitgevoerd. [Am. 346]

(2)  Bij de evaluatie van de effectiviteit en de efficiëntie van de uitvoering van de bestaande reeks sociale regels van de Unie in het wegvervoer, en met name Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad(6), zijn een aantal tekortkomingen bij de tenuitvoerlegging van het bestaande rechtskader aan het licht gekomen. Onduidelijke en ongeschikte regels voor de wekelijkse rusttijd, rustfaciliteiten en onderbrekingen bij een meervoudige bemanning en het gebrek aan regels inzake de terugkeer van bestuurders naar huis of naar een andere, door de bestuurder gekozen locatie, leiden tot uiteenlopende interpretaties en handhavingspraktijken in de lidstaten. Verscheidene lidstaten hebben onlangs unilaterale maatregelen vastgesteld waardoor de rechtsonzekerheid en de ongelijke behandeling van bestuurders en ondernemingen nog is toegenomen. De maximumrijtijd per dag en per week, zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 561/2006, vormt daarentegen een doeltreffende bijdrage aan de verbetering van de sociale omstandigheden van bestuurders en aan de verkeersveiligheid in het algemeen, en daarom moeten er stappen worden ondernomen om de naleving ervan te waarborgen. [Am. 347]

(2 bis)   Het is in het belang van de verkeersveiligheid en de handhaving dat alle bestuurders zich volledig bewust zijn van de regels op het gebied van rij- en rusttijden en de beschikbaarheid van rustfaciliteiten. Het is daarom passend voor de lidstaten om richtsnoeren op te stellen waarin deze verordening op een duidelijke en eenvoudige manier wordt weergegeven, nuttige informatie wordt verschaft over parkeer- en rustfaciliteiten en het belang van vermoeidheidsbestrijding wordt benadrukt. [Am. 348]

(2 ter)   Het is in het belang van de verkeersveiligheid om vervoersondernemingen te stimuleren een veiligheidscultuur te creëren die het volgende omvat: beleid en procedures op het gebied van de veiligheid die worden vastgesteld door het hogere management, de inzet door het middenmanagement om het veiligheidsbeleid ten uitvoer te leggen en de bereidheid bij de werknemers om de veiligheidsvoorschriften in acht te nemen. Er moet een duidelijke focus komen op problemen met de veiligheid van het vervoer over de weg, waaronder vermoeidheid, aansprakelijkheid, routeplanning, roosters, betaling op basis van prestaties en "just in time"-management. [Am. 349]

(3)  De ex-postevaluatie van Verordening (EG) nr. 561/2006 heeft bevestigd dat de onsamenhangende en ondoelmatige handhaving van de sociale regelgeving van de Unie hoofdzakelijk te wijten was aan onduidelijke regels, inefficiënt en ongelijkwaardig gebruik van controle-instrumenten en onvoldoende administratieve samenwerking tussen de lidstaten, waardoor de versnippering van de Europese interne markt toeneemt. [Am. 350]

(4)  Duidelijke, geschikte en eenvormig gehandhaafde regels zijn ook van cruciaal belang om de beleidsdoelstelling inzake betere arbeidsvoorwaarden voor bestuurders te verwezenlijken, en met name te zorgen voor onvervalste en eerlijke concurrentie tussen ondernemers en bij te dragen tot meer verkeersveiligheid voor alle weggebruikers. [Am. 351]

(4 bis)   Nationale regels voor het wegvervoer moeten evenredig en gerechtvaardigd zijn en mogen de uitoefening van grondrechten die zijn gegarandeerd in het Verdrag, zoals het vrije verkeer van goederen en de vrijheid om diensten aan te bieden, niet belemmeren of minder aantrekkelijk maken, teneinde het concurrentievermogen van de Europese Unie te behouden of zelfs te vergroten. [Am. 352]

(4 ter)  Teneinde in heel Europa een gelijk speelveld te waarborgen op het gebied van wegvervoer, moet deze verordening van toepassing zijn op alle voertuigen van meer dan 2,4 ton die worden ingezet bij internationaal vervoer. [Am. 353/rev]

(5)  Het bestaande voorschrift inzake onderbrekingen bleek ongeschikt en onpraktisch te zijn voor bestuurders die in ploegen rijden. Daarom is het passend het voorschrift inzake de registratie van onderbrekingen aan te passen aan de specifieke aard van vervoer dat wordt verricht door bestuurders die in ploegen rijden.

(5 bis)   Goederenvervoer verschilt sterk van personenvervoer. Bestuurders van touringcars staan in nauw contact met hun passagiers en moeten in staat zijn flexibele pauzes in te lassen zonder de rijtijd te verlengen of de rusttijden en pauzes te verkorten. [Am. 354]

(6)  Bestuurders die betrokken zijn bij internationaal langeafstandsvervoer, zijn lange tijd weg van huis. Door de huidige voorschriften inzake de wekelijkse rusttijd worden die perioden onnodig verlengd. Het is dus wenselijk om de bepaling inzake de wekelijkse rusttijd zodanig aan te passen dat het voor bestuurders gemakkelijker is om in overeenstemming met de regels te rijden en toch de normale wekelijkse rusttijd thuis of op een bestemming naar hun keuze te nemen, en dat zij volledig worden gecompenseerd voor alle verkorte wekelijkse rusttijden. Ook moet worden bepaald dat ondernemers de werkzaamheden zodanig moeten plannen dat de bestuurders niet buitensporig lang van huis weg zijn. Wanneer een bestuurder ervoor kiest zijn rust thuis te nemen, moet de vervoeronderneming de bestuurder de middelen verstrekken om terug te keren naar huis. [Am. 355]

(6 bis)   Wanneer het werk van een bestuurder voorspelbaar andere activiteiten voor de werkgever omvat dan zijn/haar professionele rijtaken, zoals laden/lossen, het vinden van een parkeerplek, onderhoud aan het voertuig, voorbereiden van de route, enz. moet de tijd die hij/zij nodig heeft om deze taken uit te voeren in aanmerking worden genomen bij het bepalen van zowel zijn/haar arbeidstijd als de mogelijkheid van passende rust en beloning. [Am. 356]

(6 ter)   Om de arbeidsomstandigheden van bestuurders op de plaatsen van laden en lossen te beschermen, moeten eigenaars en exploitanten van dergelijke voorzieningen de bestuurder toegang bieden tot hygiënische voorzieningen. [Am. 357]

(6 quater)  De snelle technologische vooruitgang leidt tot de ontwikkeling van steeds geavanceerdere autonome rijsystemen. In de toekomst zouden deze systemen een gedifferentieerd gebruik van voertuigen mogelijk kunnen maken waarbij geen bestuurder betrokken is. Dit kan leiden tot nieuwe operationele mogelijkheden, zoals "platooning" van vrachtwagens. Bijgevolg moet de bestaande wetgeving, met inbegrip van de voorschriften inzake rij- en rusttijden, worden aangepast, waarvoor vooruitgang op het niveau van de VN/ECE-werkgroep van essentieel belang is. De Commissie dient een evaluatieverslag in over het gebruik van autonome rijsystemen in de lidstaten, indien nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel om rekening te houden met de voordelen van technologieën voor zelfstandig rijden. Het doel van deze wetgeving is de verkeersveiligheid, een gelijk speelveld en goede arbeidsomstandigheden te garanderen en de EU tegelijkertijd in staat te stellen een pioniersrol te vervullen op het gebied van nieuwe innovatieve technologieën en praktijken. [Am. 358]

(7)  De interpretatie en tenuitvoerlegging van de voorschriften inzake de wekelijkse rusttijd verschillen van lidstaat tot lidstaat wat betreft de plaats waar de wekelijkse rusttijd moet worden genomen. Om te zorgen voor goede arbeidsomstandigheden en de veiligheid van bestuurders Het is het daarom aangewezen dat voorschrift toe te lichten om te waarborgen dat bestuurders over een passend kwalitatief hoogwaardig en gendervriendelijk verblijf of een andere door de bestuurder gekozen en door de werkgever betaalde locatie beschikken als zij hun wekelijkse rusttijd buitenshuis nemen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat er voldoende veilige parkeerterreinen beschikbaar zijn die zijn afgestemd op de behoeften van de bestuurders. [Am. 359]

(7 bis)  Speciale parkeerterreinen moeten alle faciliteiten hebben die nodig zijn voor goede rustomstandigheden, dat wil zeggen op onder andere sanitair, culinair en veiligheidsgebied. [Am. 360]

(7 ter)  Passende rustfaciliteiten zijn van cruciaal belang om de arbeidsomstandigheden van bestuurders in de sector te verbeteren en de verkeersveiligheid op peil te houden. Aangezien rusten in de cabine kenmerkend is voor de vervoerssector en in bepaalde gevallen wenselijk is vanuit het oogpunt van comfort en geschiktheid, moeten bestuurders hun rust kunnen nemen in het voertuig, indien het voertuig voorzien is van passende slaapfaciliteiten. Daarom mag de aanleg van speciale parkeerterreinen niet onevenredig worden gehinderd of bemoeilijkt door de lidstaten. [Am. 361]

(7 quater)  De herziene TEN-V-richtsnoeren voorzien in de ontwikkeling van parkeerterreinen langs snelwegen op ongeveer elke 100 km met parkeerplaatsen voor commerciële weggebruikers met een passend veiligheids- en beveiligingsniveau, en de lidstaten moeten dan ook worden aangespoord om de TEN-V-richtsnoeren ten uitvoer te leggen en voldoende steun te verlenen aan en te investeren in veilige en op passende wijze aangepaste parkeerterreinen. [Am. 362]

(7 quinquies)  Teneinde hoogwaardige en betaalbare rustfaciliteiten te bieden, moeten de Commissie en de lidstaten de oprichting van sociale, commerciële, openbare en andere ondernemingen voor de exploitatie van speciale parkeerterreinen bevorderen. [Am. 363]

(8)  Bestuurders worden vaak geconfronteerd met onvoorziene omstandigheden waardoor het onmogelijk wordt de gewenste bestemming voor het nemen van een wekelijkse rusttijd te bereiken zonder daarbij de Unieregels te schenden. Het is wenselijk om het voor bestuurders gemakkelijker te maken met dergelijke omstandigheden om te gaan en hen in staat te stellen hun bestemming voor het nemen van een wekelijkse rusttijd te bereiken zonder de voorschriften inzake de maximumrijtijd te schenden.

(8 bis)  Bij vele wegvervoersactiviteiten binnen de Unie wordt voor een gedeelte van de rit gebruikgemaakt van veerboten en treinen. Voor dergelijke activiteiten zouden daarom duidelijke, passende bepalingen betreffende rusttijden en onderbrekingen moeten worden vastgesteld. [Am. 364]

(9)  Om verschillen in handhaving te beperken en te voorkomen en de effectiviteit en de efficiëntie van grensoverschrijdende handhaving verder te verhogen, is het van cruciaal belang duidelijke regels op te stellen voor regelmatige administratieve samenwerking tussen de lidstaten.

(9 bis)  Teneinde een doeltreffende handhaving te kunnen garanderen, is het van essentieel belang dat de bevoegde instanties bij wegcontroles kunnen nagaan of de rij- en rusttijden naar behoren zijn nageleefd op de dag van de controle en tijdens de voorafgaande 56 dagen. [Am. 365]

(9 ter)   Om te waarborgen dat de regels duidelijk, eenvoudig te begrijpen en handhaafbaar zijn, moet er informatie toegankelijk worden gemaakt voor de bestuurders. Dit moet worden bereikt door middel van coördinatie door de Commissie. Bestuurders moeten ook informatie ontvangen over rustplaatsen en veilige parkeerterreinen zodat ze hun ritten beter kunnen plannen. Daarnaast moet er door middel van coördinatie door de Commissie een hotline worden opgericht om de controlediensten te waarschuwen in geval van buitensporige druk op bestuurders, fraude of illegaal gedrag. [Am. 366]

(9 quater)  In artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1071/2009 worden de lidstaten verplicht een algemene indeling van inbreuken toe te passen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid. De lidstaten moeten alle noodzakelijke maatregelen nemen om te waarborgen dat de nationale regels inzake sancties die van toepassing zijn op inbreuken op grond van Verordening (EG) nr. 561/2006 en Verordening (EU) nr. 165/2014 op doeltreffende, evenredige en ontmoedigende wijze ten uitvoer worden gelegd. Er zijn verdere maatregelen nodig om te waarborgen dat alle door de lidstaten toegepaste sancties niet-discriminerend zijn en evenredig zijn aan de ernst van de inbreuk. [Am. 367]

(10)  Om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 561/2006 te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om de bepalingen van die verordening te verduidelijken en een gemeenschappelijke aanpak vast te stellen voor de toepassing en handhaving ervan. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011(7).

(11)  Om de kosteneffectiviteit van de handhaving van de sociale regelgeving te verbeteren, moet het potentieel van moeten de huidige en de toekomstige tachograafsystemen ten volle worden benut slimme tachograafsystemen verplicht worden gesteld in het internationaal vervoer. De functies van de tachograaf moeten derhalve worden verbeterd om preciezere positionering mogelijk te maken, met name bij internationaal vervoer. [Am. 368]

(11 bis)   Met het oog op de snelle ontwikkeling van nieuwe technologieën en digitalisering in de economie van de Unie en de behoefte aan een gelijk speelveld voor bedrijven in het internationale wegvervoer moet de overgangsperiode voor de installatie van de slimme tachograaf in geregistreerde voertuigen worden bekort. Met behulp van slimme tachografen zullen controles eenvoudiger zijn, hetgeen het werk van nationale autoriteiten zal vergemakkelijken. [Am. 369]

(11 ter)   Rekening houdend met het wijdverbreide gebruik van smartphones en de voortdurende ontwikkeling van de bijbehorende functies, en met het oog op de stationering van Galileo, dat steeds meer mogelijkheden biedt voor lokalisatie in real time, die door veel mobiele telefoons al wordt gebruikt, moet de Commissie de mogelijkheid onderzoeken om een mobiele toepassing te ontwikkelen en te certificeren die dezelfde voordelen biedt als die door de slimme tachograaf worden geboden, tegen dezelfde kosten. [Am. 370]

(11 quater)  Om behoorlijke gezondheids- en veiligheidsnormen te kunnen waarborgen voor bestuurders moeten veilige parkeerterreinen en adequate sanitaire voorzieningen en kwaliteitsvolle accommodaties worden aangelegd of verbeterd. Binnen de Unie zou er een toereikend netwerk van parkeerterreinen moeten bestaan. [Am. 371]

(12)  Verordeningen (EG) nr. 561/2006 en (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en de Raad(8) moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12 bis)  Is zich ervan bewust dat goederenvervoer sterk verschilt van personenvervoer. Bestuurders van touringcars staan in nauw contact met hun passagiers en voor hen moet in het kader van deze verordening worden voorzien in passender voorwaarden zonder de rijtijd te verlengen of de rusttijden en pauzes te verkorten. Daarom zal de Commissie evalueren of er voor deze sector specifieke regels kunnen worden vastgesteld, met name in het geval van ongeregeld vervoer als gedefinieerd in artikel 2, eerste alinea, punt 4 van Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten, [Am. 372]

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 561/2006 wordt als volgt gewijzigd:

-1)  aan artikel 2, lid 1, wordt het volgende punt ingevoegd:"

"-a bis) van goederen in het internationaal vervoer waarbij de toegestane maximummassa van de voertuigen, dat van de aanhangwagens of opleggers inbegrepen, meer dan 2,4 ton bedraagt; of"; [Am. 373]

"

-1 bis)  in artikel 3 is punt a bis) vervangen door: "

a bis) voertuigen of combinaties van voertuigen met een toegestane maximummassa van niet meer dan 7,5 ton die gebruikt worden voor het vervoer van materiaal, uitrusting of machines die de bestuurder nodig heeft voor de uitoefening van zijn beroep of voor het leveren van goederen die in de onderneming waar de bestuurder werkzaam is op ambachtelijke wijze zijn vervaardigd en die enkel binnen een straal van 100 150 km rond de vestigingsplaats van de onderneming worden gebruikt en op voorwaarde dat het besturen van het voertuig niet de hoofdactiviteit van de bestuurder is; [Am. 374]

"

1)  artikel 3, onder h), wordt vervangen door:"

"h) voertuigen of een combinatie van voertuigen die worden gebruikt voor niet-commercieel goederenvervoer;";

"

1 bis)  aan artikel 3 wordt het volgende punt toegevoegd:"

"h bis) lichte bedrijfsvoertuigen die worden gebruikt voor het vervoer van goederen, indien het vervoer niet wordt verzorgd voor rekening van derden, maar voor rekening van de onderneming of de bestuurder, en het besturen van het voertuig niet de hoofdactiviteit is van de persoon die het voertuig bestuurt;" [Am. 375]

"

2)  aan artikel 4 wordt het volgende punt r) toegevoegd:"

"r) "niet-commercieel vervoer": elk vervoer over de weg, anders dan vervoer voor rekening van derden of voor eigen rekening, waarvoor geen vergoeding wordt ontvangen en dat geen inkomsten of omzet genereert."; [Am. 376]

"

2 bis)   aan artikel 4 wordt het volgende punt toegevoegd:"

"r bis) "thuis": het geregistreerde woonadres van een bestuurder in een lidstaat."; [Am. 377]

"

2 ter)   artikel 5, lid 1, wordt vervangen door:"

1. De minimumleeftijd van conducteurs bestuurders wordt vastgesteld op 18 jaar.”; [Am. 378]

"

3)  in artikel 6, lid 5, wordt de eerste zin vervangen door:"

"De bestuurder registreert als "andere werkzaamheden" alle tijd besteed volgens de omschrijving in artikel 4, onder e), en alle tijd die hij heeft besteed aan het besturen van een voertuig voor commerciële activiteiten die buiten de werkingssfeer van deze verordening vallen, en registreert alle perioden van "beschikbaarheid" volgens de definitie van artikel 3, onder b), van Richtlijn 2002/15/EG overeenkomstig artikel 34, lid 5, onder b), punt iii), van Verordening (EU) nr. 165/2014. Deze registratie gebeurt manueel op een registratieblad of een afdruk of door gebruik van handmatige invoerfaciliteiten op het controleapparaat.";

"

4)  in artikel 7 wordt de volgende derde alinea toegevoegd:"

"Een bestuurder die deel uitmaakt van een meervoudige bemanning kan besluiten een onderbreking van 45 minuten te nemen in een voertuig dat door een andere bestuurder wordt bestuurd, mits de bestuurder die de onderbreking neemt de bestuurder die het voertuig bestuurt niet bijstaat.";

"

5)  artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)  in lid 6 wordt de eerste alinea vervangen door:"

"6. Per periode van vier opeenvolgende weken moet een bestuurder ten minste:

   a) vier normale wekelijkse rusttijden, of
   b) twee normale wekelijkse rusttijden van ten minste 45 uur en twee verkorte wekelijkse rusttijden van ten minste 24 uur nemen.

Voor de toepassing van punt b) moeten de verkorte wekelijkse rusttijden evenwel worden gecompenseerd door een equivalente periode van rust die voor het einde van de derde week na de betrokken week en bloc moet worden genomen."; [Am. 379]

"

b)  lid 7 wordt vervangen door:"

"7. Rust die wordt genomen ter compensatie van een verkorte wekelijkse rusttijd moet onmiddellijk voorafgaand aan of aansluitend op een normale wekelijkse rusttijd van ten minste 45 uur worden genomen."; [Am. 381]

"

c)  de volgende leden worden ingevoegd:"

"8 bis. De normale wekelijkse rusttijden en wekelijkse rusttijden van meer dan 45 uur ter compensatie van eerdere verkorte wekelijkse rusttijden, mogen niet in een voertuig worden genomen. Zij worden genomen in een passend kwalitatief hoogstaand en gendervriendelijk verblijf buiten de cabine, met geschikte sanitaire voorzieningen en slaapfaciliteiten en sanitaire voorzieningen, voor de bestuurder. Dat verblijf: [Am. 382]

   a) dat ter beschikking wordt gesteld of betaald door de werkgever; of [Am. 383. Niet van toepassing op de Nederlandse versie]
   b) thuis bij de bestuurder thuis of op een andere privélocatie die door de bestuurder wordt gekozen. [Am. 384]

8 ter.  Een vervoeronderneming vervoersonderneming plant de werkzaamheden van een bestuurder zodanig dat deze per voor het einde van elke periode van drie vier opeenvolgende weken ten minste één normale wekelijkse rusttijd of een wekelijkse rusttijd van meer dan 45 uur ter compensatie van een verkorte wekelijkse rusttijd thuis of op een andere locatie naar keuze van de bestuurder kan nemen. De bestuurder informeert de vervoersonderneming schriftelijk uiterlijk twee weken voorafgaand aan een dergelijke rusttijd als deze plaatsvindt op een andere locatie dan bij de bestuurder thuis. Wanneer een bestuurder ervoor kiest zijn rust thuis te nemen, verstrekt de vervoersonderneming de bestuurder de nodige middelen om terug te keren naar huis. De onderneming licht toe hoe zij deze verplichting zal vervullen en houdt de documentatie bij op haar zetel om deze op verzoek ter beschikking te kunnen stellen van de controleautoriteiten. [Am. 385]

De bestuurder verklaart dat een normale wekelijkse rusttijd of een wekelijkse rusttijd van meer dan 45 uur die wordt genomen ter compensatie van een verkorte wekelijkse rusttijd, is genomen op een locatie naar keuze van de bestuurder. De verklaring wordt ter plaatse bij de onderneming bewaard."; [Am. 386]

"

c bis)  de volgende alinea wordt toegevoegd:"

“9 bis) Uiterlijk ... [twee jaar na inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening] beoordeelt de Commissie of meer geschikte regels kunnen worden vastgesteld ten aanzien van bestuurders die ongeregeld vervoer verrichten van personen, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 4 van Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten, en brengt daarvan verslag uit aan het Parlement en de Raad.”; [Am. 380]

"

5 bis)  het volgende artikel wordt ingevoegd:"

"Artikel 8 bis

1.  Uiterlijk ... [zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] delen de lidstaten de Commissie de locaties mede waar op hun grondgebied speciale parkeerterreinen (hierna "DPA's" genoemd) beschikbaar zijn, en delen zij nadien alle wijzigingen in deze gegevens mede. De Commissie vermeldt alle openbaar toegankelijke DPA's op één officiële website die regelmatig wordt geactualiseerd.

2.  Alle parkeerterreinen die minstens beschikken over de faciliteiten en voorzieningen zoals beschreven in bijlage 1 en die overeenkomstig lid 2 zijn gepubliceerd door de Commissie mogen bij hun ingang vermelden dat zij een DPA zijn.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat er regelmatig willekeurige controles worden uitgevoerd om de overeenstemming van de kenmerken van parkeerterreinen met de criteria voor DPA's van de bijlage te controleren.

4.  De lidstaten onderzoeken klachten over gecertificeerde DPA's die niet aan de criteria van de bijlage voldoen.

5.  De lidstaten moedigen de aanleg van speciale parkeerterreinen aan overeenkomstig artikel 39, lid 2, onder c), van Verordening (EU) nr. 1315/2013.

De Commissie dient uiterlijk op 31 december 2020 een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad over de beschikbaarheid van geschikte rustfaciliteiten voor bestuurders en beveiligde parkeerfaciliteiten. Dit verslag gaat vergezeld van de ontwerpverordening waarin de in lid 4 van dit artikel bedoelde certificeringsnormen en ‑procedures voor DPA's zijn vastgelegd. Dit verslag wordt jaarlijks bijgewerkt op basis van informatie die de Commissie krachtens lid 5 verzamelt en bevat een lijst van voorgestelde maatregelen om het aantal en de kwaliteit van geschikte rustfaciliteiten voor bestuurders en beveiligde parkeerfaciliteiten te vergroten."; [Am. 387]

"

6)  artikel 9, lid 1, wordt vervangen door:"

"1. In afwijking van artikel 8 mag, wanneer een bestuurder een voertuig begeleidt dat per veerboot of trein wordt vervoerd, en op voorwaarde dat hij een normale dagelijkse rusttijd of verkorte wekelijkse rusttijd neemt, die rusttijd hooguit tweemaal worden onderbroken door andere activiteiten die niet langer dan één uur duren. Tijdens die normale dagelijkse rusttijd of verkorte wekelijkse rusttijd moet de bestuurder kunnen beschikken over een slaapcabine, bed of slaapbank."; [Am. 388]

"

6 bis)  in artikel 9 wordt het volgende lid ingevoegd:"

"1 bis) De afwijking in lid 1 kan worden uitgebreid naar normale wekelijkse rusttijden wanneer de veerbootreis twaalf uur of langer duurt. Tijdens die wekelijkse rusttijd heeft de bestuurder toegang tot een slaapcabine."; [Am. 389]

"

6 ter)  artikel 10, lid 1, wordt vervangen door:"

“1. Een vervoersonderneming mag bestuurders die zij in dienst heeft of die haar ter beschikking zijn gesteld, niet extra betalen, zelfs niet wanneer dit geschiedt in de vorm van premies of loontoeslagen naar gelang van de afgelegde afstand, de snelheid van de levering en/of de hoeveelheid vervoerde goederen, ingeval dergelijke betalingen van die aard zijn de verkeersveiligheid in gevaar te brengen en/of inbreuken op deze verordening aan te moedigen aanmoedigen."; [Am. 390]

"

7)  aan artikel 12 wordt de volgende alinea toegevoegd:"

Mits de verkeersveiligheid niet in gevaar komt, mag de bestuurder in uitzonderlijke gevallen afwijken van artikel 8, lid 6, leden 1 en 2, en de tweede alinea na een rusttijd van artikel 8, lid 6 30 minuten, om een geschikt verblijf zoals bedoeld in artikel 8, lid 8 bis, te kunnen bereiken voor het nemen van een dagelijkse of binnen de twee uur het operationeel centrum van de werkgever waar de bestuurder normaal gezien gestationeerd is en waar de normale wekelijkse rusttijd. Een dergelijke afwijking mag niet leiden tot de overschrijding van de dagelijkse of wekelijkse rijtijden of tot verkorte dagelijkse of wekelijkse rusttijden. De bestuurder moet uiterlijk bij aankomst bij een geschikt verblijf de reden van een dergelijke afwijking met de hand aantekenen op het registratieblad of op een afdruk van zijn controleapparaat of in het dienstrooster van de bestuurder begint te kunnen bereiken. De bestuurder moet de reden van een dergelijke afwijking met de hand aantekenen op de afdruk van zijn controleapparaat. Deze periode van maximaal twee uur wordt gecompenseerd door een equivalente periode van rust, die tegen het einde van de derde week na de betrokken week en bloc in combinatie met een rusttijd moet worden genomen."; [Am. 391]

"

7 bis)  artikel 13, lid 1, onder d), wordt vervangen door:"

“d) voertuigen of combinaties van voertuigen met een toegestane maximummasse van ten hoogste 7,5 ton, die worden gebruikt door leveranciers van de universele dienst als gedefinieerd in artikel 2, lid 13, van Richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst voor het bezorgen van goederen postzendingen als gedefinieerd in het kader artikel 2, lid 6, van de universele dienst Richtlijn 97/67/EG.”; [Am. 392]

"

7 ter)   artikel 13, lid 1, onder e), wordt vervangen door:"

“e) voertuigen die uitsluitend rijden op eilanden of regio's die geïsoleerd zijn van de rest van het nationale grondgebied en waarvan de oppervlakte niet meer dan 2 300 km2 bedraagt en die niet met de rest van het nationale grondgebied zijn verbonden door een brug, een wad of een tunnel, geschikt voor het verkeer van motorvoertuigen, en niet grenzen aan een andere lidstaat;"; [Am. 393]

"

7 quater)  aan artikel 13, lid 1, wordt het volgende punt toegevoegd:"

"p bis) voertuigen of combinaties van voertuigen met een toegestane maximummassa van hoogstens 44 ton, die worden ingezet door een bouwbedrijf binnen een straal van 100 km rond de vestigingsplaats van het bedrijf, op voorwaarde dat het besturen van de voertuigen niet de hoofdactiviteit van de bestuurder is;"; [Am. 394]

"

8)  artikel 14, lid 2, wordt vervangen door:"

"2. In dringende gevallen kunnen de lidstaten onder uitzonderlijke omstandigheden voor een periode van ten hoogste 30 dagen een tijdelijke uitzondering toestaan, die onmiddellijk ter kennis van de Commissie wordt gebracht.

Deze informatie wordt bekendgemaakt op een speciale openbare website die door de Commissie wordt onderhouden in alle EU-talen."; [Am. 395]

"

9)  artikel 15 wordt vervangen door:"

"Artikel 15

De lidstaten zorgen ervoor dat bestuurders van de in artikel 3, onder a), omschreven voertuigen onder de toepassing vallen van nationale regels die een adequate bescherming bieden in de vorm van toegestane rijtijden en voorgeschreven onderbrekingen en rusttijden. Het is in het belang van de arbeidsomstandigheden van bestuurders en van de verkeersveiligheid en de handhaving dat de lidstaten stellen de Commissie in kennis van de relevante nationale regels die op dergelijke bestuurders van toepassing zijn voorzien in parkeerterreinen en rustplaatsen die in de winter sneeuw- en ijsvrij zijn, met name in de ultraperifere en/of perifere regio's van de Europese Unie."; [Am. 396]

"

9 bis)  In artikel 17 wordt het volgende lid ingevoegd:"

"3 bis. Het verslag bevat een evaluatie van het gebruik van autonome rijsystemen in de lidstaten en de mogelijkheid voor de bestuurder om de periode waarin een autonome rijinrichting wordt geactiveerd, te registreren en gaat zo nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze verordening, met inbegrip van de nodige voorschriften voor de bestuurder om deze gegevens in de slimme tachograaf te registreren."; [Am. 397]

"

10)  artikel 19, lid 1, wordt vervangen door:"

"1. De lidstaten stellen regelgeving vast inzake sancties voor inbreuken op deze verordening en op Verordening (EU) nr. 165/2014 en nemen alle maatregelen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering ervan. Die sancties dienen doeltreffend, en in verhouding met de ernst als bepaald overeenkomstig van de inbreuken, zoals vermeld in bijlage III van Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad(9), en niet-discriminerend te zijn en een afschrikkende werking te hebben. Geen enkele inbreuk op deze verordening en op Verordening (EU) nr. 165/2014 mag aan meer dan één sanctie of procedure onderworpen worden. De lidstaten doen de Commissie uiterlijk op de in artikel 29, tweede alinea, vermelde datum mededeling van deze maatregelen en van de regelgeving inzake sancties. Zij regels en maatregelen, samen met de op nationaal niveau gekozen methode en criteria voor de beoordeling van de evenredigheid. De lidstaten delen eventuele latere wijzigingen die van invloed zijn op de bepalingen onmiddellijk mee. De Commissie stelt de lidstaten hiervan in kennis van deze regels en maatregelen en van eventuele wijzigingen daarvan.

Deze informatie wordt bekendgemaakt op een speciale openbare website die door de Commissie wordt onderhouden in alle EU-talen, met gedetailleerde informatie over dergelijke sancties die van toepassing zijn in de lidstaten van de EU."; [Am. 398]

"

11)  artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

a)  lid 1 wordt vervangen door:"

"1. De lidstaten werken nauw samen en verlenen elkaar onverwijld wederzijdse bijstand om de consequente uitvoering en de doeltreffende handhaving van deze verordening te bevorderen, overeenkomstig de vereisten van artikel 8 van Richtlijn 2006/22/EG.";

"

b)  aan lid 2 wordt het volgende punt c) toegevoegd:"

"c) andere specifieke punten, onder meer de risicoclassificatie van de onderneming, die gevolgen kunnen hebben voor de naleving van de bepalingen van deze verordening.";

"

c)  de volgende leden worden ingevoegd:"

"3 bis. De lidstaten gebruiken voor de uitwisseling van informatie in het kader van deze verordening het orgaan voor intracommunautaire contacten dat is aangewezen overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 2006/22/EG.

3 ter. Wederzijdse administratieve samenwerking en bijstand is kosteloos.";

"

12)  artikel 25, lid 2, wordt vervangen door:"

"2. In de gevallen bedoeld in lid 1 stelt de Commissie uitvoeringshandelingen inzake de gemeenschappelijke aanpak voor de tenuitvoerlegging van deze verordening vast, overeenkomstig de adviesprocedure zoals bedoeld in artikel 24, lid 2."; [Am. 399]

"

12 bis)  De volgende bijlage wordt toegevoegd:"

"Minimumvereisten voor de parkeerterreinen

Deel A: Dienstfaciliteiten

   1) Schone en werkende toiletten met waterkranen, regelmatig gecontroleerd:
   tot 10 plaatsen: ten minste één toiletblok met vier toiletten;
   van 10 tot 25 plaatsen: ten minste één toiletblok met acht toiletten;
   van 25 tot 50 plaatsen: ten minste twee toiletblokken met elk tien toiletten;
   van 50 tot 75 plaatsen: ten minste twee toiletblokken met elk vijftien toiletten;
   van 75 tot 125 plaatsen: ten minste vier toiletblokken met elk vijftien toiletten;
   meer dan 125 plaatsen: ten minste zes toiletblokken met elk vijftien toiletten.
   2) Schone en werkende douches, regelmatig gecontroleerd:
   tot 10 plaatsen: ten minste één doucheblok met twee douches;
   van 25 tot 50 plaatsen: ten minste twee doucheblokken met elk vijf douches;
   van 50 tot 75 plaatsen: ten minste twee doucheblokken met elk tien douches;
   van 75 tot 125 plaatsen: ten minste vier doucheblokken met elk twaalf douches;
   meer dan 125 plaatsen: ten minste zes doucheblokken met elk vijftien douches.
   3) Toereikende toegang tot drinkwater;
   4) Geschikte kookgelegenheid, snackbar of restaurant;
   5) Winkel met diverse etenswaren, dranken enz. op de locatie of in de buurt;
   6) Toereikend aantal beschikbare vuilnisbakken met voldoende capaciteit;
   7) Schuilplaats tegen regen of zon bij parkeerterrein;
   8) Noodplan/-beheer beschikbaar / noodcontacten bekend bij het personeel;
   9) Redelijk aantal picknicktafels met banken of alternatieven;
   10) Speciale wifiservice;
   11) Reserverings-, betalings- en factureringssysteem zonder contant geld;
   12) Systeem voor de vermelding van de beschikbaarheid van plaatsen, zowel op de locatie als online;
   13) De faciliteiten zijn gendervriendelijk.

Deel B: Veiligheidskenmerken

   1) Een doorlopende scheiding van het parkeerterrein en de omgeving, zoals omheiningen of alternatieve slagbomen, die toevallige binnenkomst en opzettelijke onrechtmatige binnenkomst verhindert of de binnenkomst vertraagt;
   2) Alleen aan gebruikers van het vrachtwagenparkeerterrein en personeel wordt toegang verleend tot het parkeerterrein;
   3) Digitale opname (minstens 25 beelden per seconde) aanwezig; het systeem filmt ononderbroken of wordt door de bewegingsdetector geactiveerd;
   4) Er is een operationeel CCTV-systeem waarmee de volledige omheining bewaakt wordt en duidelijke opnames worden gemaakt van alle bewegingen die zich in de nabijheid van of naast de omheining voordoen (CCTV-opnamecontrole);
   5) Toezicht ter plaatse door patrouilles of anderszins;
   6) Criminele incidenten moeten aan het personeel van het vrachtwagenparkeerterrein en aan de politie worden gerapporteerd; indien mogelijk moet het voertuig in afwachting van instructies van de politie stil blijven staan;
   7) Te allen tijde verlichte rij- en voetgangersbanen;
   8) Voetgangersveiligheid op de speciale parkeerterreinen;
   9) Bewaking van het parkeergedeelte door passende en evenredige beveiligingscontroles;
   10) Duidelijk aangegeven telefoonnummer(s) van hulpdiensten."; [Am. 400]

"

Artikel 2

Verordening (EU) nr. 165/2014 wordt als volgt gewijzigd:

-1)  Artikel 1, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:"

“1. Deze verordening bepaalt de verplichtingen en voorschriften met betrekking tot de constructie, de installatie, het gebruik, het testen en de controle van tachografen die in het wegvervoer worden gebruikt om de naleving van Verordening (EG) nr. 561/2006, Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad(10), Richtlijn 92/6/EEG van de Raad(11), Verordening (EG) nr. 1072/2009, Richtlijn 92/106/EEG van de Raad(12), Richtlijn 96/71/EG en Richtlijn 2014/67/EU voor wat de terbeschikkingstelling van werknemers in het wegvervoer betreft, en de richtlijn houdende vaststelling van specifieke voorschriften met betrekking tot Richtlijn 96/71/EG en Richtlijn 2014/67/EU voor de terbeschikkingstelling van bestuurders in het wegvervoer te verifiëren.”; [Am. 401]

"

-1 bis)  In artikel 2, lid 2, wordt het volgende punt ingevoegd:"

"h bis) "slimme tachograaf": een digitale tachograaf die gebruikmaakt van een positioneringsdienst op basis van een satellietnavigatiesysteem dat automatisch zijn positie bepaalt in overeenstemming met deze verordening;"; [Am. 402]

"

-1 ter)  Artikel 3, lid 4, wordt vervangen door:"

“4. Uiterlijk(13) ... [drie jaar na de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening] worden de volgende voertuigen voorzien van een slimme tachograaf:

   a) voertuigen die in een andere lidstaat dan de lidstaat van registratie worden gebruikt en die voorzien zijn van een analoge tachograaf;
   b) voertuigen die in een andere lidstaat dan de lidstaat van registratie worden gebruikt en die voorzien zijn van een digitale tachograaf die voldoet aan de voorschriften van bijlage IB bij Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad, die tot 30 september 2011 van toepassing waren; of
   c) voertuigen die in een andere lidstaat dan de lidstaat van registratie worden gebruikt en die voorzien zijn van een digitale tachograaf die voldoet aan de voorschriften van bijlage IB bij Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad, die sinds 1 oktober 2011 van toepassing zijn.”; [Am. 403]

"

-1 quater)  In artikel 3 wordt het volgende lid ingevoegd:"

"4 bis Uiterlijk ... [vier jaar na de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening] worden alle voertuigen die in een andere lidstaat dan de lidstaat van registratie worden gebruikt en die voorzien zijn van een digitale tachograaf die voldoet aan bijlage IB bij Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad, die sinds 1 oktober 2012 van toepassing zijn, voorzien van een slimme tachograaf."; [Am. 404]

"

-1 quinquies)  In artikel 3 wordt het volgende lid ingevoegd:"

"4 ter. Uiterlijk ... [vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening] worden alle voertuigen die in een andere lidstaat dan de lidstaat van registratie worden gebruikt en die voorzien zijn van een slimme tachograaf die voldoet aan bijlage IC bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/799(14) van de Commissie, voorzien van een slimme tachograaf."; [Am. 405]

"

-1 sexies)   in artikel 4, lid 2, wordt het volgende streepje ingevoegd na het derde streepje:"

"beschikken over voldoende geheugencapaciteit om alle gegevens op te slaan die krachtens deze verordening vereist zijn;"; [Am. 406]

"

-1 septies)  in artikel 7 wordt lid 1 vervangen door:"

“1. De lidstaten zien erop toe dat persoonsgegevens in het kader van deze verordening alleen worden verwerkt om te controleren of deze verordening en Verordening (EG) nr. 561/2006, Richtlijn 2002/15/EG, Richtlijn 92/6/EEG van de Raad, Richtlijn 92/106/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1072/2009, Richtlijn 96/71/EG en Richtlijn 2014/67/EU voor zover de terbeschikkingstelling van werknemers in het wegvervoer betreft, en de richtlijn houdende vaststelling van specifieke voorschriften met betrekking tot Richtlijn 96/71/EG en Richtlijn 2014/67/EU voor wat de terbeschikkingstelling van werknemers in het wegvervoer betreft worden nageleefd en of de verwerking geschiedt overeenkomstig de Richtlijnen 95/46/EG Verordening (EU) 2016/679 en Richtlijn 2002/58/EG en onder toezicht van de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat in de zin van artikel 28 51 van Richtlijn 95/46/EG. Verordening (EU) 2016/679."; [Am. 407]

"

-1 octies)  In artikel 7 wordt de inleidende formule van lid 2 vervangen door: "

“2. De lidstaten zien er met name op toe dat persoonsgegevens worden beschermd tegen ander gebruik dan het gebruik dat strikt verbonden is met deze verordening en Verordening (EG) nr. 561/2006, Richtlijn 2002/15/EG, Richtlijn 92/6/EEG van de Raad, Richtlijn 92/106/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1072/2009, Richtlijn 96/71/EG en Richtlijn 2014/67/EU voor wat de terbeschikkingstelling van werknemers in het wegvervoer betreft, en de richtlijn houdende vaststelling van specifieke voorschriften met betrekking tot Richtlijn 96/71/EG en Richtlijn 2014/67/EU voor de detachering van werknemers in het wegvervoer overeenkomstig lid 1 met betrekking tot:”; [Am. 408]

"

1)  artikel 8, lid 1, tweede streepje, wordt vervangen door:"

"– iedere drie uur van de bij elkaar opgetelde rijtijd en telkens wanneer het voertuig de grens van een lidstaat oversteekt; [Am. 409]

   telkens wanneer laad- of losactiviteiten met betrekking tot het voertuig worden verricht;”; [Am. 410]

"

1 bis)  aan artikel 8, lid 1, wordt de volgende alinea ingevoegd:"

"Om de controle op de naleving door de controleautoriteiten te vergemakkelijken, registreert de slimme tachograaf ook, indien het voertuig in het goederen- of personenvervoer is gebruikt, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 561/2006."; [Am. 411]

"

1 ter)  aan artikel 8, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:"

"Voertuigen die voor de eerste keer geregistreerd worden vanaf [24 maanden na de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening] worden uitgerust met een tachograaf overeenkomstig artikel 8, lid 1, eerste alinea, tweede streepje, en artikel 8, lid 1, tweede alinea, van deze verordening."; [Am. 412]

"

1 quater)  artikel 9, lid 2, wordt vervangen door:"

"2. Vijftien jaar nadat nieuw ingeschreven voertuigen een tachograaf moeten hebben, zoals bepaald in dit artikel en in de artikelen 8 en 10, Uiterlijk op ... [één jaar na de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening] rusten de lidstaten hun controleautoriteiten in passende mate uit met apparatuur voor vroegtijdige detectie op afstand die noodzakelijk is om de in dit artikel bedoelde gegevensoverdracht mogelijk te maken, met inachtneming van hun specifieke handhavingsvoorschriften en -strategieën. Tot die tijd mogen de lidstaten besluiten of hun controleautoriteiten worden uitgerust met dergelijke vroegtijdige detectieapparatuur op afstand."; [Am. 413/rev]

"

1 quinquies)  artikel 9, lid 3 wordt vervangen door:"

“3. De in lid 1 bedoelde communicatieverbinding met de tachograaf wordt uitsluitend tot stand gebracht door toedoen van het apparaat van de controleautoriteiten. Het apparaat wordt beveiligd, om de gegevensintegriteit en de legitimatie van het registratie- en controleapparaat te garanderen. Toegang tot de uitgewisselde gegevens wordt beperkt tot voor controle bevoegde autoriteiten die gemachtigd zijn inbreuken op Verordening (EG) nr. 561/2006 de in artikel 7, lid 1, vermelde rechtshandelingen van de Unie en deze verordening te controleren, en tot werkplaatsen voor zover het noodzakelijk is te controleren of de tachograaf goed functioneert.”; [Am. 414]

"

1 sexies)  in artikel 11 wordt alinea 1 vervangen door:"

"Om te waarborgen dat de slimme tachografen en voldoen aan de beginselen en vereisten van deze verordening stelt de Commissie, via uitvoeringshandelingen, gedetailleerde bepalingen vast die nodig zijn voor de eenvormige uitvoering van de artikelen 8, 9 en 10, maar geen bepalingen die de registratie van aanvullende gegevens door de tachograaf mogelijk maken.

Uiterlijk ... [12 maanden na de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening] stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast met gedetailleerde regels voor de registratie van de in artikel 8, lid 1, eerste alinea, tweede streepje, en artikel 8, lid 1, tweede alinea, bedoelde grensoverschrijdingen van voertuigen.

De uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 42, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld."; [Am. 415]

"

1 septies)  in artikel 34, lid 5, onder b), wordt punt iv) vervangen door:"

"iv) onder het teken 20190404-P8_TA(2019)0340_NL-p0000002.png: onderbrekingen, rust, jaarlijks verlof of ziekteverlof; onder het teken "veerboot/trein", naast het teken20190404-P8_TA(2019)0340_NL-p0000003.png: de op een veerboot of trein doorgebrachte rusttijd als vereist in artikel 9 van Verordening (EG) nr. 561/2006."; [Am. 416]

"

2)  artikel 34, lid 7, eerste alinea, wordt vervangen door:"

"7. Wanneer de tachograaf de grensoverschrijding niet automatisch kan registreren, De bestuurder vermeldt in de digitale tachograaf de bestuurder op de eerst mogelijke en beschikbare stopplaats het symbool van het land waar de werkperiode van de dag is begonnen en geëindigd, en bij aankomst op een geschikte stopplaats ook waar en wanneer hij in het voertuig een grens is overgestoken. De code van het land na het overschrijden van een grens naar een nieuw land wordt in de tachograaf onder het kopje "BEGIN" vermeld. Een lidstaat kan de bestuurder van voertuigen die op zijn grondgebied binnenlands vervoer verrichten echter verplichten bij het landsymbool nadere geografische gegevens te verstrekken, mits deze nadere geografische gegevens door de betrokken lidstaat vóór 1 april 1998 aan de Commissie zijn meegedeeld."; [Am. 417]

"

2 bis)   Aan artikel 34 wordt het volgende lid toegevoegd:"

"7 bis. Bestuurders krijgen een opleiding over het correcte gebruik van een tachograaf om de apparatuur volledig te kunnen gebruiken. De bestuurder is niet verantwoordelijk voor de kosten van de opleiding, die door de werkgever moet worden verstrekt."; [Am. 418]

"

2 ter)   Aan artikel 34 wordt het volgende lid toegevoegd:"

"7 ter. Zo veel mogelijk controleautoriteiten moeten worden opgeleid in het correct lezen en gebruiken van een tachograaf."; [Am. 419]

"

2 quater)  in artikel 36, lid 1, wordt punt i) vervangen door:"

"i) de registratiebladen van de lopende dag en die welke de bestuurder de voorgaande 28 56 dagen heeft gebruikt."; [Am. 420]

"

2 quinquies)  in artikel 36, lid 1, wordt punt iii) vervangen door:"

"iii) alle handmatig opgetekende gegevens en alle afdrukken van de lopende dag en van de voorgaande 28 56 dagen, zoals vereist bij deze verordening en bij Verordening (EG) nr. 561/2006."; [Am. 421]

"

2 sexies)  artikel 36, lid 2, wordt punt ii), vervangen door:"

"ii) alle handmatig opgetekende gegevens en alle afdrukken van de lopende dag en van de voorgaande 28 56 dagen, zoals vereist bij deze verordening en bij Verordening (EG) nr. 561/2006."; [Am. 422]

"

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ...,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

(1) PB C 197 van 8.6.2018, blz. 45.
(2) PB C 176 van 23.5.2018, blz. 57.
(3)PB C 197 van 8.6.2018, blz. 45.
(4)PB C 176 van 23.5.2018, blz. 57.
(5) Standpunt van het Europees Parlement van 4 april 2019.
(6)Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1).
(7)Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(8)Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 1).
(9)Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en tot intrekking van Richtlijn 88/599/EEG van de Raad (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 35).
(10) Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen (PB L 80 van 23.3.2002, blz. 35).
(11) Richtlijn 92/6/EEG van de Raad van 10 februari 1992 betreffende de installatie en het gebruik, in de Gemeenschap, van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen (PB L 57 van 2.3.1992, blz. 27)
(12) Richtlijn 92/106/EEG van de Raad van 7 december 1992 houdende vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor bepaalde vormen van gecombineerd vervoer van goederen tussen Lid-Staten (PB L 368 van 17.12.1992, blz. 38).
(13) Ervan uitgaande dat het wegenpakket in 2019 in werking treedt en het uitvoeringsbesluit van de Commissie voor versie 2 van de slimme tachograaf uiterlijk in 2019/2020 (zie artikel 11 hieronder), waarna een gefaseerde aanpak van de aanpassing wordt toegepast.";
(14) Uitvoeringsverordening (EU) 2016/799 van de Commissie van 18 maart 2016 tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de eisen voor de constructie, het testen, de installatie, de exploitatie en de reparatie van tachografen en tachograafonderdelen (PB L 139 van 26.5.2016, blz. 1).


Aanpassing aan de ontwikkelingen in de wegvervoersector ***I
PDF 252kWORD 68k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1071/2009 en Verordening (EG) nr. 1072/2009 teneinde ze aan te passen aan de ontwikkelingen in de sector (COM(2017)0281 – C8-0169/2017 – 2017/0123(COD))
P8_TA(2019)0341A8-0204/2018

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0281),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 91, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0169/2017),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité van 18 januari 2018(1),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 1 februari 2018(2),

–  gezien artikel 59 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0204/2018),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 4 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) .../... van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1071/2009 en Verordening (EG) nr. 1072/2009 teneinde ze aan te passen aan ontwikkelingen in de sector

P8_TC1-COD(2017)0123


(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(4),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(5),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Uit de ervaring met de tenuitvoerlegging van de Verordeningen (EG) nr. 1071/2009(6) en (EG) nr. 1072/2009(7) is gebleken dat de regels in die verordeningen op een aantal punten konden worden verbeterd.

(2)  Tenzij anders bepaald in nationale wetgeving, waren de regels inzake toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer tot dusver niet van toepassing op ondernemingen die uitsluitend vervoersactiviteiten uitvoerden met motorvoertuigen met een toelaatbare maximummassa van hoogstens 3,5 ton of combinaties van voertuigen die dat maximum niet overschrijden , met inbegrip van die van de aanhangwagens, van hoogstens 3,5 ton. Het aantal van dergelijke ondernemingen, zowel op de nationale als internationale vervoersmarkten, gaat in stijgende lijn. Ten gevolge daarvan hebben verscheidene lidstaten besloten de regels inzake toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer, vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1071/2009 toe te passen op die ondernemingen. Teneinde eventuele mazen te dichten en aan de hand van gemeenschappelijke regels te zorgen voor een minimumniveau van professionalisering van de sector die voertuigen motorvoertuigen met een toelaatbare maximummassa, met inbegrip van hoogstens die van de aanhangwagens, van 2,4 tot 3,5 ton gebruikt voor internationaal vervoer en aldus de concurrentievoorwaarden tussen alle marktdeelnemers dichter bij elkaar te brengen, moet deze bepaling worden geschrapt; de eisen inzake werkelijke en duurzame vestiging en voldoende financiële draagkracht moeten daarentegen verplicht worden gesteld moeten de eisen voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer voor iedereen op gelijke wijze van toepassing zijn, waarbij onevenredige administratieve lasten moeten worden vermeden. Aangezien deze verordening alleen van toepassing is op ondernemingen die goederen voor rekening van derden vervoeren, vallen ondernemingen die vervoer voor eigen rekening verrichten, niet onder deze bepaling. [Am. 110]

(2 bis)  In haar effectbeoordeling raamt de Commissie dat bedrijven in de periode 2020-2035 tussen de 2,7 en 5,2 miljard EUR zullen besparen. [Am. 111]

(3)  Op dit ogenblik hebben de lidstaten het recht om, naast de in Verordening (EG) nr. 1071/2009 bepaalde voorwaarden, nog andere voorwaarden voor de toegang tot het beroep van wegvervoersondernemer op te leggen. Deze mogelijkheid bleek niet noodzakelijk om te reageren op dringende behoeften en heeft op het gebied van de toegang verschillen doen ontstaan. Ze moet derhalve worden geschrapt.

(4)  Het is noodzakelijk ervoor te zorgen dat Om het verschijnsel van zogenaamde "brievenbusmaatschappijen" te bestrijden en eerlijke concurrentie en een gelijk speelveld op de interne markt te garanderen, zijn duidelijkere vestigingscriteria, intensievere monitoring en handhaving en een betere samenwerking tussen de lidstaten noodzakelijk. Wegvervoersondernemingen die in een lidstaat zijn gevestigd, moeten werkelijk en duurzaam in die lidstaat aanwezig zijn, hun vervoersactiviteiten daadwerkelijk vanuit die lidstaat uitvoeren en hun bedrijfsactiviteiten substantiële activiteiten vanuit die lidstaat uitvoeren verrichten. In het licht van de opgedane ervaring moeten de bepalingen inzake het bestaan van een werkelijke en duurzame vestiging dan ook worden verduidelijkt en verscherpt, waarbij onevenredige administratieve lasten moeten worden vermeden. [Am. 112]

(5)  Aangezien de toegang tot het beroep afhankelijk is van de betrouwbaarheid van de desbetreffende onderneming, is verduidelijking nodig ten aanzien van de personen met wiens gedragingen rekening moet worden gehouden, de administratieve procedures die moeten worden gevolgd en de wachttijden voor het herstel van de betrouwbaarheidsstatus als een vervoersmanager deze heeft verloren.

(6)  Aangezien schendingen van nationale belastingregels een aanzienlijk effect kunnen hebben op de eerlijke concurrentie op de wegvervoersmarkt, moeten dergelijke schendingen worden toegevoegd aan de punten die relevant zijn voor de beoordeling van de betrouwbaarheidsstatus.

(7)  Aangezien ernstige schendingen van de regels van de Unie betreffende de detachering van werknemers, cabotage en de wetgeving inzake contractuele verplichtingen, een aanzienlijk effect kunnen hebben op de eerlijke concurrentie op de wegvervoersmarkt en de sociale bescherming van werknemers, moeten dergelijke schendingen worden toegevoegd aan de punten die relevant zijn voor de beoordeling van de betrouwbaarheidsstatus. [Am. 113]

(8)  Gezien het belang van eerlijke concurrentie op de markt, moet met dergelijke schendingen van de regels van de Unie rekening worden gehouden bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van vervoersmanagers en vervoersondernemingen. De bevoegdheid van de Commissie om de ernst van de relevante schendingen te definiëren, moet dienovereenkomstig worden verduidelijkt.

(9)  Nationale bevoegde autoriteiten hebben problemen ondervonden om de documenten te identificeren die door vervoersondernemingen kunnen worden ingediend om hun financiële draagkracht aan te tonen, met name wanneer die ondernemingen geen gecertificeerde jaarrekeningen hebben. De regels inzake de bewijzen die moeten worden ingediend om de financiële draagkracht aan te tonen, moeten worden verduidelijkt.

(10)  Ondernemingen die goederenvervoer over de weg verrichten met uitsluitend motorvoertuigen met een toelaatbare maximummassa, met inbegrip van hoogstens 3,5 ton of combinaties van voertuigen die dat maximum niet overschrijden die van de aanhangwagens, van 2,4 tot 3,5 ton, en die internationale wegvervoersactiviteiten verrichten, moeten een minimumniveau van minimale financiële draagkracht hebben teneinde te garanderen dat zij over de middelen beschikken om hun activiteiten op stabiele en duurzame basis te verrichten. Aangezien de activiteiten in kwestie die met deze voertuigen worden verricht, meestal beperkt zijn in omvang, moeten de overeenkomstige eisen echter minder streng zijn dan die welke van toepassing zijn op exploitanten die gebruik maken gebruikmaken van voertuigen of combinaties van voertuigen die het bovenvermelde maximum overschrijden. [Am. 114]

(11)  De informatie over vervoerders in de nationale elektronische registers moet zo volledig mogelijk en actueel zijn teneinde de bevoegde nationale autoriteiten die de relevante regels toepassen, een voldoende overzicht te bieden van de onderzochte vervoerders. Met name informatie over het registratiekenteken van de voertuigen waarover de vervoerder beschikt, het aantal werknemers dat hij in dienst heeft, zijn risicocategorie en financiële toestand risicocijfer, moet betere nationale en grensoverschrijdende handhaving van de bepalingen van de Verordeningen (EG) nr. 1071/2009 en (EG) nr. 1072/2009en andere relevante Uniewetgeving mogelijk maken. Om ervoor te zorgen dat rechtshandhavers, waaronder functionarissen die controles langs de weg verrichten, een duidelijk en volledig overzicht hebben van de vervoerders die worden gecontroleerd, moeten zij rechtstreekse en realtimetoegang krijgen tot alle desbetreffende informatie. Daarom moeten de nationale elektronische registers echt interoperabel zijn en moeten de gegevens die hierin zijn opgenomen, rechtstreeks en in real time toegankelijk zijn voor alle aangewezen rechtshandhavers van alle lidstaten. De regels betreffende het nationale elektronische register moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. [Am. 115]

(12)  De definitie van de zwaarste inbreuken op de dagelijkse rijtijd, zoals vastgesteld in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1071/2009, spoort niet met de bestaande relevante bepaling van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad(8). Dit verschil leidt tot onzekerheid en uiteenlopende praktijken tussen nationale autoriteiten, wat op zijn beurt leidt tot problemen met de handhaving van de regels in kwestie. Die definitie moet derhalve worden verduidelijkt om de samenhang tussen de twee verordeningen te garanderen.

(13)  De regels betreffende nationaal vervoer dat op tijdelijke basis wordt verricht door niet-ingezeten vervoerders in een lidstaat van ontvangst ("cabotage"), moeten duidelijk, eenvoudig en gemakkelijk te handhaven zijn, waarbij het tot dusver bereikte niveau van liberalisering over het algemeen moet worden behouden. [Am. 116]

(14)  Om lege ritten te voorkomen moet cabotagevervoer, met specifieke beperkingen, worden toegestaan in de ontvangende lidstaat. Om de controle te vergemakkelijken en de onzekerheid weg te nemen, moet de beperking van het aantal cabotageritten na een internationale vervoersactiviteit worden afgeschaft en worden vervangen door een beperking van het aantal dagen dat voor dergelijke activiteiten beschikbaar is. [Am. 117]

(14 bis)  Om te voorkomen dat cabotagevervoer systematisch wordt verricht, waardoor een permanente of doorlopende activiteit zou kunnen ontstaan die de nationale markt verstoort, moet de periode die in één ontvangende lidstaat voor cabotagevervoer beschikbaar is, worden verkort. Bovendien mag het wegvervoerders niet worden toegestaan om binnen een bepaalde termijn in dezelfde ontvangende lidstaat opnieuw cabotagevervoer te verrichten zolang zij geen nieuw internationaal vervoer hebben verricht vanuit de lidstaat waar de onderneming is gevestigd. Deze bepaling laat de verrichting van internationaal vervoer onverlet. [Am. 118]

(15)  Effectieve en efficiënte handhaving van de regels is een noodzakelijke voorwaarde voor eerlijke concurrentie op de interne markt. Een verdere digitalisering van de handhavingsinstrumenten is essentieel om handhavingscapaciteit vrij te maken, onnodige administratieve lasten voor internationale vervoerders en met name kleine en middelgrote ondernemingen te verminderen, zich beter te concentreren op vervoerders met een hoog risico en frauduleuze praktijken op te sporen. Opdat vervoersdocumenten papierloos worden, moet het gebruik van elektronische documenten in de toekomst de regel worden, met name de elektronische vrachtbrief in het kader van het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (eCMR). De regels die wegvervoerders moeten volgen om aan te tonen dat zij de cabotageregels naleven, moeten worden verduidelijkt. Het gebruik en de verzending van elektronische vervoersinformatie moet daartoe worden erkend; dit moet de indiening van relevante bewijzen en de behandeling ervan door de bevoegde autoriteiten vergemakkelijken. Het formaat dat voor dat doel wordt gebruikt, moet de betrouwbaarheid en de authenticiteit garanderen. Aangezien in het vervoer en de logistiek steeds vaker gebruik wordt gemaakt van efficiënte elektronische uitwisseling van informatie, is het belangrijk ervoor te zorgen dat de regelgevingskaders en -bepalingen met betrekking tot de vereenvoudiging van de administratieve procedures coherent zijn. [Am. 119]

(15 bis)  De spoedige invoering van de slimme tachograaf is van het grootste belang, aangezien deze de handhavingsautoriteiten in staat zal stellen wegcontroles te verrichten om inbreuken en onregelmatigheden sneller en efficiënter vast te stellen, hetgeen tot een betere handhaving van deze verordening zou leiden. [Am. 120]

(16)  De regels inzake internationaal vervoer zijn gericht tot vervoersondernemingen; deze ondernemingen moeten dan ook de gevolgen van eventuele schendingen van deze regels dragen. Om misbruiken te voorkomen door ondernemingen waaraan wegvervoerders hun vervoersdiensten uitbesteden, moeten de lidstaten ook voorzien in sancties voor verzenders, bevrachters, en expediteurs in geval zij bewust opdracht geven voor vervoersdiensten die , contractanten en subcontractanten indien deze weten dat de vervoersdiensten waartoe zij opdracht geven, schendingen inhouden van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1072/2009. Wanneer ondernemingen die vervoersdiensten uitbesteden, deze diensten laten verrichten door vervoersondernemingen met een laag risicocijfer, moet hun aansprakelijkheid worden beperkt. [Am. 121]

(16 bis)   De voorgestelde Europese Arbeidsautoriteit [...] heeft tot doel de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de nationale bevoegde autoriteiten te ondersteunen en te vergemakkelijken met het oog op de effectieve handhaving van de betreffende Uniewetgeving. Ter ondersteuning en vergemakkelijking van de handhaving van deze verordening kan de Autoriteit een belangrijke rol spelen door de bevoegde autoriteiten bij te staan bij het uitwisselen van informatie, de lidstaten te ondersteunen bij capaciteitsopbouw door het uitwisselen en opleiden van personeel, en de lidstaten bij te staan bij het organiseren van gecoördineerde controles. Dit zou het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten versterken, effectieve samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten bevorderen, en fraude en misbruik van de regels helpen bestrijden. [Am. 122]

(16 ter)   De wetgeving voor het wegvervoer moet worden aangescherpt om een goede toepassing en handhaving van de Rome I-verordening te garanderen zodat in arbeidscontracten wordt uitgegaan van de gebruikelijke werkplek van werknemers. De fundamentele voorschriften van Verordening (EG) nr. 1071/2009 om brievenbusmaatschappijen te bestrijden en passende vestigingscriteria voor ondernemingen te waarborgen, vormen een aanvulling op en houden rechtstreeks verband met de Rome I-verordening. Deze voorschriften moeten worden aangescherpt om de rechten van werknemers te garanderen als zij tijdelijk werkzaam zijn buiten het land van hun gebruikelijke werkplek, en om eerlijke concurrentie tussen vervoersondernemingen te waarborgen. [Am. 123]

(17)  Aangezien deze verordening zorgt voor een zekere mate van harmonisatie op bepaalde gebieden die tot dusver niet door de Uniewetgeving waren geharmoniseerd, met name wat betreft het vervoer met lichte bedrijfsvoertuigen en de handhavingspraktijken, kan het doel, namelijk de concurrentievoorwaarden op elkaar afstemmen en de handhaving verbeteren, niet voldoende worden bereikt door de lidstaten, maar, gezien de aard van de nagestreefde doelstellingen in combinatie met de grensoverschrijdende aard van het wegvervoer, beter worden bereikt op het niveau van de Unie. De Unie kan derhalve maatregelen treffen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel als bepaald in dat artikel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om de nagestreefde doelstellingen te verwezenlijken.

(18)  Teneinde rekening te houden met de marktontwikkelingen en de technische vooruitgang moet, overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aan de Commissie de bevoegdheid worden gedelegeerd om handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I, II en III bij Verordening (EG) nr. 1071/2009, teneinde die verordening aan te vullen met een lijst waarin de categorie, het type en de ernst is aangegeven van inbreuken die, naast de in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1071/2009 vermelde inbreuken, kunnen leiden tot verlies van de betrouwbaarheidsstatus, en tot wijziging van bijlage I, II en III bij Verordening (EG) nr. 1072/2009. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016(9). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen moeten het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip ontvangen als de deskundigen van de lidstaten, en moeten hun deskundigen systematisch toegang hebben tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(19)  De Verordeningen (EG) nr. 1071/2009 en (EG) nr. 1072/2009 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1071/2009 wordt als volgt gewijzigd:

1)  Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)  lid 4 wordt als volgt gewijzigd:

i)  punt a) wordt geschrapt; vervangen door:"

“a) ondernemingen die het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg uitsluitend uitoefenen met motorvoertuigen met een toelaatbare maximummassa, met inbegrip van die van de aanhangwagens, van minder dan 2,4 ton;

   a bis) ondernemingen die het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg uitsluitend uitoefenen met motorvoertuigen met een toelaatbare maximummassa, met inbegrip van die van de aanhangwagens, van minder dan 3,5 ton die uitsluitend nationale vervoersactiviteiten verrichten;”; [Am. 124]

"

ii)  punt b) wordt vervangen door:"

"b) ondernemingen die personenvervoer over de weg uitsluitend voor niet-commerciële doeleinden verrichten, of die een ander hoofdberoep uitoefenen dan dat van ondernemer van personenvervoer over de weg;

Vervoer over de weg waarvoor geen vergoeding wordt ontvangen en dat geen inkomen creëert, zoals het vervoer van personen voor charitatieve doeleinden of strikt voor privégebruik dat niet tot doel heeft winst te genereren voor de bestuurder of voor anderen, bijvoorbeeld wanneer de dienst wordt verleend op charitatieve of liefdadigheidsbasis, wordt beschouwd als vervoer dat uitsluitend voor niet-commerciële doeleinden is bestemd;"; [Am. 125]

"

b)  het volgende lid 6 wordt toegevoegd:"

"6. Artikel 3, lid 1, onder b) en d), en de artikelen 4, 6, 8, 9, 14, 19 en 21, zijn niet van toepassing op ondernemingen die goederenvervoer over de weg verrichten met uitsluitend motorvoertuigen met een toelaatbare maximummassa van hoogstens 3,5 ton of combinaties van voertuigen met een toelaatbare maximummassa van hoogstens 3,5 ton.

De lidstaten mogen echter:

   a) ondernemingen verplichten om sommige of alle van de in de eerste alinea bedoelde bepalingen toe te passen;
   b) het in de eerste alinea bedoelde maximum verlagen voor alle of voor sommige categorieën wegvervoersactiviteiten.": [Am. 126]

"

2)  In artikel 3 wordt lid 2 geschrapt;

3)  Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)  punt a) wordt vervangen door:"

"a) beschikken over passende gebouwen en/of terreinen die in verhouding staan tot de activiteiten van de onderneming, waar zij toegang heeft tot de originelen van de documenten inzake haar hoofdactiviteiten bewaart , in elektronische of enige andere vorm, met name de commerciële contracten, boekhoudkundige bescheiden, documenten inzake personeelsbeleid, arbeidsovereenkomsten, socialezekerheidsdocumenten, documenten met gegevens over de cabotage, detachering en rij- en rusttijden, en alle andere documenten waartoe de bevoegde instantie toegang moet krijgen om te kunnen controleren of aan de voorwaarden van deze verordening is voldaan;"; [Am. 127]

"

a bis)  het volgende punt wordt ingevoegd:"

"a bis) met de onder b) vermelde voertuigen in het kader van een vervoersovereenkomst ten minste één lading of lossing van goederen per vier weken verrichten in de lidstaat van vestiging;"; [Am. 128]

"

b)  punt c) wordt vervangen door:"

"c) haar administratieve en commerciële activiteiten effectief en permanent verrichten met passende administratieve uitrusting en voorzieningen in gebouwen en/of op terreinen als bedoeld onder a) die zich in die lidstaat bevinden;"; [Am. 129]

"

c)  het volgende punt d) wordt toegevoegd:"

"d) effectief en doorlopend de vervoersactiviteiten beheren die worden uitgevoerd met behulp van de onder b) vermelde voertuigen, met passende technische apparatuur die zich in die lidstaat bevindt;"; [Am. 130]

"

d)  het volgende punt e) wordt toegevoegd:"

"e) activa aanhouden en personeel in dienst nemen in verhouding tot de activiteiten van de vestiging.";

"

d bis)  het volgende punt f) wordt toegevoegd:"

"f) een duidelijke band tussen de verrichte vervoersactiviteiten en de lidstaat van vestiging hebben, over een exploitatievestiging beschikken en toegang hebben tot voldoende parkeerplaatsen voor regelmatig gebruik door de onder b) vermelde voertuigen;"; [Am. 131]

"

d ter)  het volgende punt g) wordt toegevoegd:"

"g) bestuurders aanwerven en in dienst nemen volgens de wet die van toepassing is op arbeidsovereenkomsten van die lidstaat;"; [Am. 132]

"

d quater)  het volgende punt h) wordt toegevoegd:"

"h) ervoor zorgen dat de vestiging de plaats is waar of van waaruit werknemers gewoonlijk hun arbeid verrichten in de zin van Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad* en/of het Verdrag van Rome.

_______________________

* Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB L 177 van 4.7.2008, blz. 6)."; [Am. 133]

"

4)  Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)  lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)  de tweede alinea wordt vervangen door:"

“Om na te gaan of een onderneming aan die eis voldoet, houden de lidstaten rekening met het gedrag van de onderneming, haar vervoersmanagers, uitvoerend directeurs, algemene partners in het geval van partnerschappen, andere wettelijke vertegenwoordigers en alle andere door de lidstaat relevant geachte personen. De verwijzingen in dit artikel naar veroordelingen, sancties of inbreuken omvatten veroordelingen, sancties of inbreuken van de onderneming zelf, haar vervoersmanagers, uitvoerend directeurs, algemene partners in het geval van partnerschappen, andere wettelijke vertegenwoordigers en alle andere door de lidstaat relevant geachte personen.”;

"

ii)  in de derde alinea, onder a), wordt punt vii) toegevoegd:"

"vii) belastingwetgeving.";

"

iii)  in de derde alinea, onder b), worden punten xi), en xii) en xiii) toegevoegd:"

"xi) de detachering van werknemers;

   xii) de wetgeving die van toepassing is op contractuele verplichtingen;
   xiii) cabotage."; [Am. 134]

"

b)  lid 2 wordt vervangen door:"

"2. Wanneer de vervoersmanager van de vervoersonderneming in een of meer lidstaten is veroordeeld voor een ernstig strafbaar feit of een sanctie heeft gekregen wegens schending van een van de zwaarste inbreuken op de regels van de Unie, zoals uiteengezet in bijlage IV, zal de bevoegde autoriteit van de lidstaat van vestiging, met het oog op de toepassing van lid 1, onder b), derde alinea, op passende en tijdige wijze een administratieve procedure uitvoeren en voltooien, met inbegrip van, voor zover passend, een inspectie ter plaatse in de gebouwen en/of op de terreinen van de betrokken onderneming.

Tijdens de administratieve procedure krijgen de vervoersmanager of andere wettelijke vertegenwoordigers van de vervoersonderneming, al naargelang het geval, het recht om argumenten te verstrekken en toelichting te geven.

Tijdens de administratieve procedure gaat de bevoegde autoriteit na of het verlies van de betrouwbaarheidsstatus op grond van specifieke omstandigheden in het gegeven geval een onevenredig strenge sanctie zou zijn. Bij die beoordeling houdt de bevoegde autoriteit rekening met het aantal zware inbreuken op nationale regels en regels van de Unie, als vermeld in de derde alinea van lid 1, en met het aantal zwaarste inbreuken op regels van de Unie, zoals uiteengezet in bijlage IV, waarvoor de vervoersmanager of de vervoersonderneming zijn veroordeeld of bestraft. Iedere conclusie in die zin wordt naar behoren gemotiveerd.

Als de bevoegde autoriteit oordeelt dat het verlies van de betrouwbaarheidsstatus onevenredig zou zijn, beslist zij dat de betrokken onderneming de betrouwbaarheidsstatus behoudt. De redenen voor die beslissing worden geregistreerd in het nationale register. Het aantal van dergelijke beslissingen wordt vermeld in het in artikel 26, lid 1, bedoelde verslag.

Indien de bevoegde instantie oordeelt dat het verlies van de betrouwbaarheidsstatus niet onevenredig zou zijn, leidt de veroordeling of de sanctie tot het verlies van de betrouwbaarheidsstatus;";

"

c)  het volgende lid 2 bis wordt ingevoegd:"

"2 bis De Commissie is gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 24 teneinde een lijst op te stellen van de categorieën, types en ernst van zware inbreuken op de regels van de Unie, zoals vermeld in lid 1, derde alinea, onder b), die, naast de in bijlage IV vermelde inbreuken, tot het verlies van de betrouwbaarheidsstatus kunnen leiden. De lidstaten houden bij het stellen van prioriteiten voor controles uit hoofde van artikel 12, lid 1, rekening met de informatie over deze inbreuken, met inbegrip van de informatie hierover van andere lidstaten.

Daartoe zal de Commissie:

   a) de categorieën en de soorten inbreuken vaststellen die het vaakst worden geconstateerd;
   b) de ernst van de inbreuken definiëren volgens het risico dat zij inhouden op overlijden of ernstige verwondingen en of op concurrentieverstoring op de wegvervoersmarkt, onder meer door de werkomstandigheden van werknemers in het wegvervoer te ondermijnen; [Am. 135]
   c) vaststellen boven welke frequentie herhaalde inbreuken als ernstiger inbreuken worden beschouwd, waarbij rekening wordt gehouden met het aantal bestuurders dat betrokken is bij de vervoersactiviteiten waarvoor de vervoersmanager de verantwoordelijkheid draagt.";

"

5)  Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a)  de eerste alinea van lid 1 wordt vervangen door:"

"Om te voldoen aan artikel 3, lid 1, onder c), moet een onderneming op permanente basis in staat zijn haar financiële verplichtingen in het lopende boekjaar na te komen. De onderneming moet aan de hand van haar door een accountant of een daartoe naar behoren gemachtigde persoon gecertificeerde jaarrekeningen aantonen dat zij jaarlijks beschikt over eigen vermogen ter waarde van ten minste 9 000 EUR wanneer slechts één voertuig wordt gebruikt en 5 000 EUR per extra voertuig met een toelaatbare maximummassa, met inbegrip van die van de aanhangwagens, van meer dan 3,5 ton, en 900 EUR per extra voertuig met een toelaatbare maximummassa, met inbegrip van die van de aanhangwagens, tussen 2,4 en 3,5 ton. Ondernemingen die goederenvervoer over de weg verrichten met uitsluitend motorvoertuigen met een toelaatbare maximummassa van hoogstens 3,5 ton of combinaties met inbegrip van voertuigen met een toelaatbare maximummassa van hoogstens die van de aanhangwagens, tussen 2,4 en 3,5 ton, moeten op basis van door een accountant of een daartoe naar behoren gemachtigde persoon gecertificeerde jaarrekeningen aantonen dat zij elk jaar kunnen beschikken over eigen vermogen van minstens 1 800 euro wanneer slechts één voertuig wordt gebruikt en 900 euro per extra voertuig."; [Am. 136]

"

b)  lid 2 wordt vervangen door:"

"2. Wanneer een onderneming niet over gecertificeerde jaarrekeningen beschikt, aanvaardt de bevoegde autoriteit, bij wijze van uitzondering op lid 1, dat die onderneming haar financiële draagkracht aantoont door middel van een certificaat, zoals een bankgarantie, of een door een financiële instelling afgegeven document dat de onderneming toegang verschaft tot krediet verzekering, inclusief beroepsaansprakelijkheidsverzekering van één of meerdere banken of andere financiële instellingen, waaronder verzekeringsmaatschappijen, of een ander bindend document waaruit blijkt dat met een gezamenlijke en hoofdelijke garantie voor de onderneming over ten aanzien van de in lid 1 de , eerste alinea, vermelde van lid 1 vastgestelde bedragen beschikt."; [Am. 137]

"

5 bis)  artikel 8, lid 5, wordt vervangen door:"

“De lidstaten kunnen met tussenpozen van drie jaar periodieke bijscholing aanmoedigen met betrekking tot de in bijlage I genoemde onderwerpen, om te waarborgen dat de in lid 1 bedoelde persoon of personen voldoende op de hoogte blijven van de ontwikkelingen in de sector.”; [Am. 138]

"

6)  artikel 8, lid 9, wordt vervangen door:"

"9. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen I, II en III te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de marktontwikkelingen en de technische vooruitgang.";

"

7)  artikel 11, lid 4, derde alinea, wordt geschrapt;

8)  artikel 12, lid 2, tweede alinea, wordt geschrapt; vervangen door: "

De lidstaten voeren ten minste om de drie jaar controles uit om na te gaan of de ondernemingen aan de voorwaarden van artikel 3 voldoen. [Am. 139]

"

9)  artikel 13, lid 1, onder c), wordt vervangen door:"

"c) een termijn van zes maanden waarin de onderneming, indien niet is voldaan aan het vereiste inzake financiële draagkracht, moet aantonen dat zij opnieuw permanent aan die vereiste voldoet.";

"

10)  aan artikel 14, lid 1, wordt de volgende tweede alinea toegevoegd:"

"De bevoegde autoriteit herstelt de betrouwbaarheidsstatus van de vervoersmanager ten vroegste één jaar na de datum waarop die status werd verloren.";

"

10 bis)   artikel 14, lid 2, wordt vervangen door:"

“2. Zolang er overeenkomstig de betreffende bepalingen van nationaal recht geen rehabilitatiemaatregelen zijn getroffen, is het in artikel 8, lid 8, bedoelde getuigschrift van vakbekwaamheid van een ongeschikt verklaarde vervoersmanager in geen enkele lidstaat meer geldig. De Commissie stelt een lijst op van rehabilitatiemaatregelen waarmee de betrouwbaarheidsstatus kan worden hersteld.”; [Am. 140]

"

11)  Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

a)  lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

-i bis)  punt c) wordt vervangen door:"

“c) de namen van de vervoersmanagers die zijn aangewezen om te voldoen aan de in artikel 3 vastgestelde vereisten inzake betrouwbaarheid en vakbekwaamheid of, in voorkomend geval, de naam van een juridische vertegenwoordiger;”; [Am. 141]

"

i)  de volgende punten g), h), i) en j) worden toegevoegd:"

"g) de registratiekentekens van de voertuigen waarover de onderneming beschikt, overeenkomstig artikel 5, onder b);

   h) het aantal werknemers mensen dat de onderneming gedurende het laatste kalenderjaar in dienst had; [Am. 142]
   i) de totale activa en passiva, het eigen vermogen en de omzet gedurende de laatste twee jaar;
   j) de risicoclassificatie van de onderneming, overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2006/22/EG;";

"

i bis)  het volgende punt j bis) wordt toegevoegd:"

“j bis) arbeidsovereenkomsten van internationale bestuurders van de laatste zes maanden.”; [Am. 143]

"

ii)  de tweede, derde en vierde alinea worden vervangen door:"

"De lidstaten kunnen ervoor kiezen de gegevens als bedoeld in de eerste alinea, onder e) tot en met j), op te nemen in afzonderlijke registers. In dat geval zijn de relevante gegevens op verzoek beschikbaar of rechtstreeks toegankelijk voor alle bevoegde instanties van de betrokken lidstaat. De opgevraagde informatie wordt binnen vijf werkdagen na ontvangst van het verzoek verschaft. De onder a) tot en met d) van de eerste alinea bedoelde gegevens zijn openbaar toegankelijk, overeenkomstig de relevante bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens. [Am. 144]

De gegevens als bedoeld in de eerste alinea, onder e) tot en met j), zijn alleen toegankelijk voor andere dan de bevoegde instanties, indien eerstgenoemde instanties naar behoren beschikken over controle- en sanctiebevoegdheden met betrekking tot het wegvervoer en de ambtenaren daarvan beëdigd zijn of een andere formele geheimhoudingsplicht hebben. [Am. 145. Niet van toepassing op de Nederlandse versie]

Voor de toepassing van artikel 14 bis van Verordening (EG) nr. 1072/2009 zijn de onder j) bedoelde gegevens op verzoek beschikbaar voor verzenders, expediteurs, contractanten en subcontractanten."; [Am. 146]

"

b)  lid 4 wordt vervangen door:"

"4. De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om te garanderen dat de gegevens in het nationale elektronische register actueel en correct zijn.";

"

b bis)  lid 5 wordt vervangen door: "

“5. Om de grensoverschrijdende handhaving doeltreffender te maken, zorgen de lidstaten ervoor dat de nationale elektronische registers in de hele Unie via het in Verordening (EU) 2016/480 bedoelde European Registers of Road Transport Undertakings (ERRU) onderling gekoppeld en interoperabel zijn, zodat de in lid 2 bedoelde gegevens in real time rechtstreeks toegankelijk zijn voor alle bevoegde handhavingsautoriteiten en controleorganen van alle lidstaten.”; [Am. 147]

"

b ter)  alinea 6 wordt vervangen door:"

"6. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde gemeenschappelijke regels vast te stellen en bij te werken om ervoor te zorgen dat de nationale elektronische registers op zodanige wijze volledig onderling gekoppeld en interoperabel zijn dat een bevoegde autoriteit of een controleorgaan van om het even welke lidstaat rechtstreeks en in real time toegang heeft tot het nationale elektronische register van om het even welke lidstaat, als vastgesteld in lid 5. Dergelijke gemeenschappelijke regels omvatten regels inzake het formaat van de uitgewisselde gegevens, de technische procedures voor de elektronische raadpleging van de nationale elektronische registers van andere lidstaten en de interoperabiliteit van deze registers, alsook specifieke regels met betrekking tot de toegang tot, registratie van en toezicht op de gegevens."; [Am. 148]

"

c)  lid 7 wordt geschrapt;

12)  artikel 18 wordt vervangen door:"

"Artikel 18

Administratieve samenwerking tussen de lidstaten

1.  De bevoegde autoriteiten van de lidstaten wijzen een nationaal contactpunt aan dat wordt belast met de uitwisseling van gegevens met de andere lidstaten, voor wat de toepassing van deze verordening betreft. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 31 december 2018 in kennis van de naam en het adres van hun nationale contactpunt. De Commissie stelt een lijst op van alle nationale contactpunten en stuurt deze naar de lidstaten. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van eventuele wijzigingen met betrekking tot de contactpunten. werken nauw samen en bieden elkaar snel wederzijdse bijstand en andere relevante informatie teneinde de tenuitvoerlegging en handhaving van deze verordening te vergemakkelijken. [Am. 149]

1 bis.  Voor de toepassing van lid 1 wordt de administratieve samenwerking waarin dit artikel voorziet ten uitvoer gelegd via het bij Verordening (EU) nr. 1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad1 bis ingestelde Informatiesysteem interne markt (IMI), dat alle vervoerders in staat stelt gegevens in hun eigen taal te verstrekken. ). [Am. 150]

2.  Wanneer een lidstaat een melding ontvangt van een ernstige inbreuk die in de voorbije twee jaar tot een veroordeling of een sanctie in een andere lidstaat heeft geleid, vermeldt hij deze inbreuk in zijn nationale elektronische register.

3.  De lidstaten beantwoorden verzoeken om informatie van alle bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten en voeren, indien nodig, inspecties en onderzoeken uit met betrekking tot de naleving van de in artikel 3, lid 1, onder a), vastgestelde eis door de op hun grondgebied gevestigde wegvervoersondernemingen. Verzoeken om informatie van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten naar behoren gerechtvaardigd en worden gemotiveerd worden. Zij moeten geloofwaardige aanwijzingen van mogelijke schendingen van artikel 3, lid 1, onder a), bevatten. [Am. 151]

4.  Als de lidstaat die om informatie wordt verzocht, van oordeel is dat het verzoek onvoldoende gemotiveerd is, stelt hij de verzoekende lidstaat daar binnen tien vijf werkdagen van in kennis. De verzoekende lidstaat moet het verzoek verder onderbouwen. Als dit niet mogelijk is, kan het verzoek door de lidstaat worden afgewezen. [Am. 152]

5.  Als het moeilijk of onmogelijk is om te voldoen aan een verzoek om informatie of een verzoek tot het uitvoeren van controles of onderzoeken, stelt de lidstaat in kwestie de verzoekende lidstaat daar binnen tien vijf werkdagen van in kennis, met opgave van redenen waarbij die moeilijkheid of onmogelijkheid naar behoren wordt gerechtvaardigd. De betrokken lidstaten plegen overleg werken samen om een oplossing voor eventuele problemen te vinden. In geval van aanhoudende problemen bij de uitwisseling van informatie, of een niet naar behoren gerechtvaardigde permanente weigering om informatie te verstrekken, kan de Commissie, na hiervan in kennis te zijn gesteld en na de betrokken lidstaten te hebben geraadpleegd, alle nodige maatregelen nemen om de situatie op te lossen. [Am. 153]

6.  In reactie op verzoeken uit hoofde van lid 3, verstrekken de lidstaten de gevraagde informatie en voeren zij de vereiste controles, inspecties en onderzoeken uit binnen 25 15 werkdagen na ontvangst van het verzoek, tenzij de betrokken lidstaten onderling een andere tijdslimiet overeenkomen of tenzij zij de verzoekende lidstaat ervan in kennis hebben gesteld dat het verzoek onvoldoende is gemotiveerd of dat het onmogelijk of moeilijk is eraan te voldoen, zoals bepaald in leden 4 en 5, en er geen oplossing voor deze moeilijkheden kan worden gevonden. [Am. 154]

7.  De lidstaten zien erop toe dat de informatie die hen overeenkomstig dit artikel wordt verstrekt, alleen wordt gebruikt voor het (de) doel(en) waarvoor ze werd verstrekt.

8.  Wederzijdse administratieve samenwerking en bijstand is kosteloos.

9.  Een verzoek om informatie belemmert de bevoegde instanties niet om in overeenstemming met de relevante nationale en Uniewetgeving onderzoeken in te stellen naar vermeende inbreuken op deze verordening, of om maatregelen te nemen om dergelijke inbreuken te voorkomen.

__________________

* Verordening (EU) nr. 1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt en tot intrekking van Beschikking 2008/49/EG van de Commissie ("de IMI-verordening") (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 1).";

"

12 bis)  Het volgende artikel 18 bis wordt ingevoegd:"

"Artikel 18 bis

Flankerende maatregelen

1.  De lidstaten nemen flankerende maatregelen ter ontwikkeling, vergemakkelijking en bevordering van uitwisselingen tussen ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor administratieve samenwerking en wederzijdse bijstand tussen de lidstaten en ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de naleving van en voor de handhaving van de toepasselijke regels van deze verordening.

2.  De Commissie biedt in technische en andere ondersteuning om de administratieve samenwerking verder te verbeteren en het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten te vergroten, onder meer door het bevorderen van uitwisseling van personeel en gezamenlijke opleidingsprogramma's, alsook de ontwikkeling, vergemakkelijking en bevordering van initiatieven voor good practices. De Commissie kan, onverminderd de prerogatieven van het Europees Parlement en de Raad in het kader van de begrotingsprocedure, beschikbare financieringsinstrumenten gebruiken om de capaciteitsopbouw en de administratieve samenwerking tussen de lidstaten verder uit te bouwen.

3.  De lidstaten stellen een programma voor collegiale toetsing vast waaraan alle bevoegde handhavingsautoriteiten moeten deelnemen, en zorgen daarbij voor een passende roulatie van de bevoegde handhavingsautoriteiten die de toetsing uitvoeren en die welke worden getoetst. De lidstaten stellen de Commissie om de twee jaar van deze programma's in kennis als onderdeel van het verslag over de activiteiten van de bevoegde autoriteiten als bedoeld in artikel 26."; [Am. 155]

"

13)  artikel 24 wordt geschrapt.

14)  het volgende artikel 24 bis wordt ingevoegd:"

"Artikel 24 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.  De in artikel 6, lid 2, en artikel 8, lid 9, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze (wijzigings-)verordening].

3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikel 6, lid 2, en artikel 8, lid 9, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.  Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.*

5.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.  Een krachtens artikel 6, lid 2, en artikel 8, lid 9, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar hebben aangetekend, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

___________________

* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.";

"

15)  in artikel 25 wordt lid 3 geschrapt;

16)  aan artikel 26 worden de volgende leden 3, 4 en 5 toegevoegd:"

"3. de lidstaten stellen elk jaar een verslag op over het gebruik van motorvoertuigen met een toelaatbare maximummassa, met inbegrip van hoogstens die van aanhangwagens, van 2,4 tot 3,5 ton of combinaties van voertuigen met een toelaatbare maximummassa van hoogstens 3,5 ton die gebruikt worden voor internationale wegvervoersactiviteiten en die zich op hun grondgebied bevinden, en dienen dit uiterlijk op 30 juni van het jaar na het einde van de verslagperiode in bij de Commissie. Dit verslag bevat: [Am. 156]

   a) het aantal vergunningen dat is toegekend aan vervoerders die goederenvervoer over de weg verrichten met uitsluitend motorvoertuigen met een toelaatbare maximummassa, met inbegrip van die van aanhangwagens, van hoogstens 2,4 tot 3,5 ton of combinaties van voertuigen met een toelaatbare maximummassa van hoogstens 3,5 ton en die internationale wegvervoersactiviteiten verrichten; [Am. 157]
   b) het aantal in elk kalenderjaar in de lidstaat ingeschreven motorvoertuigen met een toelaatbare maximummassa, met inbegrip van die van aanhangwagens, van hoogstens 2,4 tot 3,5 ton dat in elk kalenderjaar in de lidstaat is ingeschreven die internationale wegvervoersactiviteiten verrichten; [Am. 158]
   c) het totale aantal op 31 december van elk jaar in de lidstaat ingeschreven motorvoertuigen met een toelaatbare maximummassa, met inbegrip van die van aanhangwagens, van hoogstens 2,4 tot 3,5 ton dat op 31 december van elk jaar in de lidstaat is ingeschreven die internationale wegvervoersactiviteiten verrichten; [Am. 159]
   d) een raming van het aandeel van motorvoertuigen met een toelaatbare maximummassa, met inbegrip van die van aanhangwagens, van hoogstens 2,4 tot 3,5 ton of combinaties van voertuigen met een toelaatbare maximummassa van hoogstens 3,5 ton , alsook van die van minder dan 2,4 ton, in de totale wegvervoersactiviteiten van alle in de lidstaat ingeschreven voertuigen, opgesplitst in nationaal vervoer, internationaal vervoer en cabotagevervoer. [Am. 160]

4.  Op basis van de informatie die de Commissie overeenkomstig lid 3 heeft vergaard en van verder bewijsmateriaal presenteert de Commissie uiterlijk op 31 december 2024 een verslag aan het Europees Parlement en de Raad over de ontwikkeling van het totale aantal motorvoertuigen met een toelaatbare maximummassa, met inbegrip van die van de aanhangwagens, van hoogstens 3,5 ton of combinaties van voertuigen met een toelaatbare maximummassa van hoogstens 2,4 tot 3,5 ton die worden ingezet voor nationale en internationale wegvervoersactiviteiten. Op basis van dit verslag beoordeelt de Commissie of het nodig is aanvullende maatregelen voor te stellen. [Am. 161]

5.  Elk jaar stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de verzoeken die zij hebben ontvangen uit hoofde van artikel 18, leden 3 en 4, van de antwoorden die zij van andere lidstaten hebben ontvangen en van de maatregelen die zij op basis van de verstrekte informatie hebben genomen."; [Am. 162]

"

16 bis)  het volgende lid 5 bis wordt ingevoegd:"

"5 bis. Op basis van de informatie die zij krachtens lid 5 heeft verzameld en verder bewijsmateriaal dient de Commissie uiterlijk op 31 december 2020 een gedetailleerd verslag in bij het Europees Parlement en de Raad over de mate van administratieve samenwerking tussen de lidstaten, mogelijke tekortkomingen in dit opzicht en mogelijke manieren om de samenwerking te verbeteren. Op basis van dit verslag beoordeelt de Commissie of het noodzakelijk is om aanvullende maatregelen voor te stellen."; [Am. 163]

"

17)  bijlage IV, punt 1, onder b), wordt vervangen door:"

"b) overschrijden, tijdens een dagelijkse werktijd, van de maximale dagelijkse rijtijd met een marge van 50 % of meer.";

"

Artikel 2

Verordening (EG) nr. 1072/2009 wordt als volgt gewijzigd:

1)  aan artikel 1, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:"

"Het vervoer van lege containers of pallets wordt beschouwd als goederenvervoer voor rekening van derden wanneer er een vervoersovereenkomst voor is afgesloten.";

"

1 bis)  aan artikel 1, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd: "

"De in artikel 8, leden 2 en 2 bis, van deze verordening genoemde termijnen zijn ook van toepassing op het aan- of uitrijden van goederen over de weg als eerste binnenlandse en/of laatste binnenlandse gedeelte van het traject van gecombineerd vervoer als vastgelegd in Richtlijn 92/106/EEG van de Raad."; [Am. 164]

"

1 ter)  Artikel 1, lid 2, wordt vervangen door:"

"2. In geval van vervoer vanuit een lidstaat naar een derde land en omgekeerd is deze verordening van toepassing op het traject op het grondgebied van iedere lidstaat van doorvoer. Dit doorvoertraject is echter uitgesloten van het toepassingsgebied van de richtlijn terbeschikkingstelling werknemers. Zij is niet van toepassing op het traject over het grondgebied van de lidstaat waar de goederen worden geladen of gelost, zolang niet de noodzakelijke overeenkomst tussen de Gemeenschap en het betrokken derde land is gesloten."; [Am. 165]

"

1 quater)  Lid 5, onder c), wordt vervangen door:"

c) goederenvervoer met motorvoertuigen waarvan de toegestane massa in beladen toestand, met inbegrip van die van de aanhangwagen(s), minder dan 2,4 ton bedraagt;”; [Am. 166]

"

2)  Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)  punt 6 wordt vervangen door:"

"6. "cabotageactiviteit": nationaal vervoer voor rekening van derden dat tijdelijk wordt verricht in een lidstaat van ontvangst, gaande van het ophalen van de goederen op een of meerdere laadpunten tot de levering ervan op een of meerdere afleverpunten, zoals gespecificeerd in de vrachtbrief;";

"

a bis)  Het volgende punt wordt toegevoegd: "

“7 bis. "doorvoer": de verplaatsingen van een geladen voertuig via één of meer lidstaten of derde landen, waarvan het punt van vertrek en het punt van aankomst zich niet in die lidstaten of derde landen bevinden.”; [Am. 167]

"

3)  Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

-a)  In lid 1 wordt het volgende punt toegevoegd:"

"(b bis) internationaal vervoer verrichten met voertuigen die zijn uitgerust met een slimme tachograaf als bedoeld in artikel 3 en hoofdstuk II van Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en van de Raad*.

__________________

* Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 1).”; [Am. 168]

"

a)  lid 2, derde alinea, wordt vervangen door:"

"De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 14 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen de in deze verordening bepaalde maximale geldigheidsduur van de communautaire vergunning aan te passen aan de marktontwikkelingen.";

"

b)  in lid 4 wordt de tweede alinea vervangen door:"

"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 14 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlagen I en II te wijzigen teneinde deze aan de technische vooruitgang aan te passen.";

"

4)  artikel 5, lid 4, wordt vervangen door:"

"4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 14 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage III te wijzigen teneinde deze aan de technische vooruitgang aan te passen.";

"

5)  Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)  lid 2 wordt vervangen door:"

"2. Zodra de goederen die worden vervoerd in het kader van inkomend internationaal vervoer uit een andere lidstaat of uit een derde land zijn geleverd, mogen de in lid 1 bedoelde vervoerders met hetzelfde voertuig of, in het geval van een samenstel van voertuigen, met de trekker van hetzelfde voertuig cabotageritten in de ontvangende lidstaat of in aangrenzende lidstaten uitvoeren. De laatste lossing in het kader van een cabotagerit vindt plaats binnen 5 dagen na de laatste lossing in de ontvangende lidstaat in het kader van het inkomend internationaal vervoer, met inachtneming van de toepasselijke vervoersovereenkomst;"; [Am. 169]

"

a bis)  Het volgende lid wordt ingevoegd:"

"2 bis. Na het verstrijken van de in lid 2 bedoelde termijn van drie dagen is het vervoerders niet toegestaan om binnen 60 uur na de terugkeer naar de lidstaat van vestiging van de vervoerder of totdat zij nieuw internationaal vervoer hebben verricht vanuit de lidstaat waar de onderneming is gevestigd, met hetzelfde voertuig of, in het geval van een samenstel van voertuigen, met het motorvoertuig van dat samenstel, cabotageritten te verrichten in dezelfde lidstaat van ontvangst."; [Am. 170]

"

b)  de eerste alinea van lid 3 wordt vervangen door:"

"Nationale wegvervoersdiensten die in de ontvangende lidstaat worden uitgevoerd door een niet-ingezeten vervoerder, worden alleen geacht aan deze verordening te voldoen als de vervoerder duidelijke bewijzen van het voorafgaande internationale vervoer kan voorleggen.";

"

c)  het volgende lid 4 bis wordt ingevoegd:"

"4 bis De in lid 3 bedoelde bewijzen worden op verzoek voorgelegd aan of verzonden naar de gemachtigde inspecteur van de ontvangen lidstaat, binnen de duur van de controle langs de weg. De lidstaten accepteren bewijzen mogen die elektronisch worden verzonden, met gebruik van een wijzigbaar gestructureerd formaat dat rechtstreeks gebruikt kan worden voor opslag en verwerking door computers, zoals een elektronische vrachtbrief in het kader van het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (eCMR)*. Tijdens de controle langs de weg mag de bestuurder contact opnemen met het hoofdkantoor, de vervoersmanager of een andere persoon of entiteit die de in lid 3 bedoelde bewijzen kan verstrekken.”; [Am. 171]

_________________

* Elektronische vrachtbrief volgens het "Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg".";

"

5 bis)  Aan artikel 9, lid 1, wordt het volgende punt toegevoegd:"

"e bis) de bezoldiging en betaalde vakantiedagen als bedoeld in artikel 3, lid 1, eerste alinea, onder b) en c), van Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad*.

__________________

* Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1)."; [Am. 172]

"

6)  Artikel 10, lid 3, eerste alinea, wordt vervangen door:"

"De Commissie beoordeelt de situatie op basis van de relevante gegevens en beslist, na overleg met het overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en de Raad* opgerichte comité, binnen één maand na ontvangst van het verzoek van de lidstaat of vrijwaringsmaatregelen noodzakelijk zijn; indien dit het geval is, stelt zij dergelijke maatregelen vast.

________________

* Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 1).”;

"

7)  Het volgende artikel 10 bis wordt ingevoegd:"

"Artikel 10 bis

Controles Slimme handhaving [Am. 173]

1.  Elke lidstaat organiseert de controles op zodanige wijze dat, vanaf 1 januari 2020, in elk kalenderjaar ten minste 2 % van alle cabotageritten op zijn grondgebied worden gecontroleerd. Vanaf 1 januari 2022 verhogen zij dit percentage tot minstens 3 %. De basis voor de berekening van dat percentage wordt gevormd door de totale cabotageactiviteit in de lidstaat, uitgedrukt in tonkilometers in jaar t-2, zoals gerapporteerd door Eurostat Om de verplichtingen op grond van dit hoofdstuk verder te handhaven, zorgen de lidstaten ervoor dat er op hun grondgebied een samenhangende nationale handhavingsstrategie wordt toegepast. Deze strategie is vooral gericht op ondernemingen met een hoge risicocategorie als bedoeld in artikel 9 van Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad*. [Am. 174]

1 bis.  Elke lidstaat zorgt ervoor dat de controles als bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 2006/22/EG in voorkomend geval ook een controle op cabotageritten omvatten. [Am. 175]

2.  De lidstaten richten hun controles op ondernemingen die geclassificeerd zijn als ondernemingen met een verhoogd risico op overtredingen van de bepalingen van dit hoofdstuk die op hen van toepassing zijn. Daar moeten de lidstaten, binnen de risicoclassificatie die door hen is ingesteld overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement* en die is uitgebreid overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad**, het risico op dergelijke overtredingen behandelen als een risico op zich.

2 bis.  Voor de toepassing van lid 2 hebben de lidstaten toegang tot relevante informatie en gegevens die zijn geregistreerd, verwerkt of opgeslagen door de in hoofdstuk II van Verordening (EU) nr. 165/2014 bedoelde slimme tachograaf en in elektronische vervoersdocumenten, zoals elektronische vrachtbrieven in het kader van het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (eCMR). [Am. 176]

2 ter.  De lidstaten verlenen alleen bevoegde autoriteiten die bevoegd zijn om inbreuken op de in deze verordening genoemde rechtshandelingen te controleren, toegang tot deze gegevens. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de contactgegevens van alle bevoegde autoriteiten op hun grondgebied die zij hebben aangewezen om toegang te krijgen tot die gegevens. Uiterlijk ... [XXX] stelt de Commissie een lijst van alle bevoegde autoriteiten op en zendt zij deze toe aan de lidstaten. De lidstaten melden eventuele latere wijzigingen in de lijst onverwijld. [Am. 177]

2 quater.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 14 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de kenmerken van de gegevens waartoe de lidstaten toegang hebben, de voorwaarden voor het gebruik ervan en de technische specificaties voor de doorgifte ervan of voor de toegang ertoe, en met name:

   a) een gedetailleerde lijst van informatie en gegevens waartoe de nationale bevoegde autoriteiten toegang hebben, die ten minste de tijd en plaats van grensoverschrijdingen, laad- en losverrichtingen, de kentekenplaat van het voertuig en de bestuurdersgegevens omvat;
   b) de toegangsrechten van de bevoegde autoriteiten, zo nodig gedifferentieerd naar het soort bevoegde autoriteiten, het soort toegang en het doel waarvoor de gegevens worden gebruikt;
   c) de technische specificaties voor de doorgifte van of de toegang tot de onder a) bedoelde gegevens, in voorkomend geval met inbegrip van de maximale duur van bewaring van de gegevens, zo nodig gedifferentieerd naar het soort gegevens. [Am. 178]

2 quinquies.  Persoonsgegevens als bedoeld in dit artikel worden niet langer ingezien of opgeslagen dan strikt noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of waarvoor zij verder worden verwerkt. Persoonsgegevens die niet meer nodig zijn voor deze doeleinden worden vernietigd. [Am. 179]

3.  Minstens drie keer per jaar verrichten de lidstaten gezamenlijke controles van cabotagevervoer langs de weg, die kunnen samenvallen met de controles die worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2006/22/EG. Dergelijke controles worden tegelijk uitgevoerd door de voor de handhaving van de regels op het gebied van wegvervoer bevoegde nationale autoriteiten van twee of meer lidstaten, elk op hun eigen grondgebied. De nationale contactpunten die overeenkomstig artikel 18, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad**** zijn aangewezen, De lidstaten wisselen informatie uit over het aantal en het type overtredingen dat is vastgesteld nadat de gezamenlijke controles langs de weg zijn uitgevoerd. [Am. 180]

__________________

* Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en tot intrekking van Richtlijn 88/599/EEG (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 35).

** Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 51).";

"

(8)  de volgende artikelen 14 bis en 14 ter worden ingevoegd:"

"Artikel 14 bis

Aansprakelijkheid

De lidstaten voorzien in doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties tegen verzenders, expediteurs, contractanten en subcontractanten wegens niet-naleving van de hoofdstukken II en III, als deze bewust opdracht geven voor weten of redelijkerwijze moeten weten dat de vervoersdiensten die waartoe zij opdracht geven, in strijd zijn met deze verordening.

Wanneer verzenders, expediteurs, contractanten en subcontractanten vervoersdiensten laten verrichten door vervoersondernemingen met een laag risicocijfer als bedoeld in artikel 9 van Richtlijn 2006/22/EG, zijn zij niet onderworpen aan sancties voor inbreuken, tenzij wordt aangetoond dat zij daadwerkelijk van die inbreuken op de hoogte waren. [Am. 181]

Artikel 14 ter

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.  De in artikel 4, leden 2 en 4, en artikel 5, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze (wijzigings-)verordening].

3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, leden 2 en 4, en artikel 5, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.  Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.

5.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.  Een krachtens artikel 4, leden 2 en 4, en artikel 5, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar hebben aangetekend, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

___________________

* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.";

"

9)  artikel 15 wordt geschrapt.

10)  artikel 17 wordt vervangen door:"

"Artikel 17

Rapportage

1.  Uiterlijk op 31 januari van elk jaar stellen de lidstaten de Commissie in kennis van het aantal vervoerders die op 31 december van het voorafgaande jaar houder waren van een communautaire vergunning en van het aantal gewaarmerkte kopieën die overeenkomen met het aantal voertuig dat op die datum in het verkeer was.

2.  Uiterlijk op 31 januari van elk jaar stellen de lidstaten de Commissie in kennis van het aantal bestuurdersattesten die in het voorgaande kalenderjaar zijn afgegeven, en van het totale aantal bestuurdersattesten op 31 december van het voorgaande kalenderjaar.

3.  Uiterlijk … [twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] leggen de lidstaten hun overeenkomstig artikel 10 bis vastgestelde nationale handhavingsstrategie voor aan de Commissie. Uiterlijk op 31 januari van elk jaar stellen de lidstaten de Commissie in kennis van het aantal cabotagecontroles dat de handhavingsactiviteiten die in het voorgaande kalenderjaar is zijn uitgevoerd overeenkomstig artikel 10 bis, met inbegrip van het aantal verrichte controles, voor zover van toepassing. Deze informatie omvat het aantal gecontroleerde voertuigen en het aantal gecontroleerde tonkilometers. [Am. 182]

3 bis.  De Commissie stelt uiterlijk eind 2022 een verslag op over de stand van de communautaire markt voor vervoer over de weg. Dit verslag bevat een analyse van de marktsituatie, met inbegrip van een evaluatie van de doeltreffendheid van de controles en de ontwikkeling van de in het beroep geldende arbeidsvoorwaarden. [Am. 183]

"

Artikel 3

Toetsing

1.  De Commissie zal de tenuitvoerlegging van deze verordening, en met name de gevolgen van artikel 2, waarbij artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1072/2009 wordt gewijzigd, uiterlijk [3 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] evalueren en aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de toepassing van deze verordening. Het verslag van de Commissie gaat, voor zover passend, vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

2.  Na het in lid 1 bedoelde verslag zal de commissie deze verordening regelmatig evalueren en de resultaten van die evaluaties indienen bij het Europees Parlement en de Raad.

3.  Voor zover passend gaan de in leden 1 en 2 bedoelde verslagen vergezeld van relevante voorstellen.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van [xx].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ...,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

(1) PB C 197 van 8.6.2018, blz. 38.
(2) PB C 176 van 23.5.2018, blz. 57.
(3)PB C 197 van 8.6.2018, blz. 38.
(4)PB C 176 van 23.5.2018, blz. 57.
(5) Standpunt van het Europees Parlement van 4 april 2019.
(6)Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 51).
(7)Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 72).
(8)Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1).
(9)PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.


Gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas ***I
PDF 122kWORD 45k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 april 2019 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2009/73/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas (COM(2017)0660 – C8-0394/2017 – 2017/0294(COD))
P8_TA(2019)0342A8-0143/2018

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0660),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 194, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0394/2017),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door de Franse Senaat, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 april 2018(1),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio's van 16 mei 2018(2),

–  gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 20 februari 2019 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

–  gezien artikel 59 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A8-0143/2018),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 4 april 2019 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2009/73/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas

P8_TC1-COD(2017)0294


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn (EU) 2019/692.)

(1) PB C 262 van 25.7.2018, blz. 64.
(2) PB C 361 van 5.10.2018, blz. 72.


Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij ***I
PDF 448kWORD 133k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0390 – C8-0270/2018 – 2018/0210(COD))
P8_TA(2019)0343A8-0176/2019

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0390),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 42, artikel 43, lid 2, artikel 91, lid 1, artikel 100, lid 2, artikel 173, lid 3, artikel 175, artikel 188, artikel 192, lid 1, artikel 194, lid 2, artikel 195, lid 2, en artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0270/2018),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 december 2018(1),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio's van 16 mei 2018(2),

–  gezien artikel 59 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie visserij en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie Regionale ontwikkeling (A8-0176/2019),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 4 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken, en visserij en aquacultuur en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad [Am. 1. Dit amendement is van toepassing op de gehele tekst.]

P8_TC1-COD(2018)0210


HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 42, artikel 43, lid 2, artikel 91, lid 1, artikel 100, lid 2, artikel 173, lid 3, artikel 175, artikel 188, artikel 192, lid 1, artikel 194, lid 2, artikel 195, lid 2, en artikel 349,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(4),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(5),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Er moet een Europees Fonds voor maritieme zaken, en visserij en aquacultuur (EFMZV EFMZVA) voor de periode 2021-2027 worden opgericht. [Am. 1. Dit amendement is van toepassing op de gehele tekst.] Dat fonds moet erop gericht zijn om financiering uit de begroting van de Unie aan te wenden voor de ondersteuning van de uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) en de kaderrichtlijn mariene strategie (MSFD), het maritiem beleid van de Unie en de internationale verbintenissen van de Unie op het gebied van oceaangovernance. Dergelijke financiering is onontbeerlijk voor een duurzame visserij en , met inbegrip van de instandhouding van de biologische rijkdommen en habitats van de zee, voor duurzame aquacultuur, voor voedselzekerheid door een aanbod van vis en schaal- en schelpdieren, voor de groei van een duurzame blauwe economie, voor welvaart en economische en sociale cohesie in visserij- en aquacultuurgemeenschappen en voor gezonde, veilige, beveiligde, schone en duurzaam beheerde zeeën en oceanen. Steun in het kader van het EFMZVA moet tevens bijdragen tot het voorzien in de behoeften van zowel producenten als consumenten. [Am. 276]

(1 bis)   Het Europees Parlement benadrukt zijn standpunt dat, op grond van de Overeenkomst van Parijs de klimaatgerelateerde horizontale uitgaven aanzienlijk moeten worden opgetrokken ten opzichte van het huidige meerjarig financieel kader (MFK) en zo spoedig mogelijk en uiterlijk in 2027 30 % moeten bedragen. [Am. 4]

(1 ter)  In zijn resoluties van 14 maart 2018 en 30 mei 2018 over het MFK voor de periode 2021-2027 heeft het Europees Parlement gewezen op het belang van de horizontale beginselen die ten grondslag moeten liggen aan het MFK 2021-2027 en al het daarmee verband houdende beleid van de EU. Het Parlement herhaalde in verband daarmee zijn standpunt dat de Unie haar engagement moet nakomen om een voortrekkersrol te vervullen met betrekking tot de uitvoering van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN (SDG's) en betreurde het ontbreken van een duidelijk en zichtbaar engagement in deze zin in de voorstellen over het MFK. Daarom drong het Parlement aan op de integratie van de SDG's in alle Uniebeleidsmaatregelen en ‑initiatieven van het volgende MFK. Bovendien herhaalde het dat een sterkere en ambitieuzere Unie alleen kan worden verwezenlijkt als er meer financiële middelen voor worden vrijgemaakt. Daarom drong het Parlement aan op voortdurende steun voor het bestaande beleid, in het bijzonder het gevestigde en in de Verdragen verankerde EU-beleid, met name het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het GVB en het cohesiebeleid, aangezien deze de EU-burgers concrete voordelen opleveren. [Am. 5]

(1 quater)   In zijn resolutie van 14 maart 2018 benadrukte het Europees Parlement het sociaaleconomische en ecologische belang van de visserijsector, het maritieme milieu en de "blauwe economie" en de bijdrage daarvan aan de onafhankelijkheid van de Unie inzake duurzame voedselvoorziening, omdat zij de duurzaamheid van de Europese aquacultuur en visserij waarborgen en de milieueffecten beperken. Daarnaast verzocht het Parlement om de specifieke bedragen voor de visserij in het huidige MFK te handhaven en, indien er nieuwe interventiedoelstellingen voor de blauwe economie zijn gepland, de kredieten voor maritieme zaken te verhogen. [Am. 6]

(1 quinquies)   Voorts benadrukte het Europees Parlement in zijn resoluties van 14 maart en 30 mei 2018 over het MFK 2021-2027 dat de uitbanning van discriminatie essentieel is voor het nakomen van de verbintenissen van de Unie ten aanzien van een inclusief Europa en dat derhalve specifieke financiële engagementen op het gebied van gendermainstreaming en gendergelijkheid moeten worden opgenomen in alle EU-beleid en -initiatieven van het volgende MFK. [Am. 7]

(1 sexies)   Steun aan kleinschalige visserij moet een prioriteit van het EFMZVA vormen, om specifieke problemen in deze sector aan te pakken en het lokale, duurzame beheer van de betrokken visserijtakken en de ontwikkeling van de kustgemeenschappen te ondersteunen. [Am. 8]

(2)  Als wereldspeler in de oceanen die, met inbegrip van de ultraperifere gebieden en als de landen en gebieden overzee, de grootste maritieme ruimte ter wereld vormt, is de Unie de op vier na grootste producent van vis en schaal- en schelpdieren ter wereld, geworden en draagt de Unie zij een grote verantwoordelijkheid bij de bescherming, de instandhouding en het duurzame gebruik van de oceanen en hun rijkdommen. Het behoud van zeeën en oceanen is immers van vitaal belang voor een snel groeiende wereldbevolking. Ook is het van sociaaleconomisch belang voor de Unie: een duurzame blauwe economie die zich ontwikkelt binnen ecologische grenzen, stimuleert investeringen, banen en groei, bevordert onderzoek en innovatie en draagt bij tot energiezekerheid door oceaanenergie. Bovendien zijn veilige en beveiligde zeeën en oceanen essentieel voor doeltreffende grenscontrole en voor de wereldwijde strijd tegen criminaliteit op zee en wordt zo tegemoet gekomen aan de bezorgdheid van de burgers met betrekking tot veiligheid. [Am. 277]

(2 bis)  Duurzame visserij en zeewater- en zoetwateraquacultuur leveren aanzienlijke bijdragen aan de voedselzekerheid van de Unie, aan het behoud en het scheppen van banen op het platteland en aan het behoud van de natuurlijke omgeving en, met name, biodiversiteit. De ondersteuning en de ontwikkeling van de visserij- en de aquacultuursector​moeten dan ook centraal staan in het volgende EU-visserijbeleid. [Am. 10]

(3)  Verordening (EU) XX/XX van het Europees Parlement en de Raad [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen] (hierna de "verordening gemeenschappelijke bepalingen" genoemd)(6) is vastgesteld met het oog op een betere coördinatie en op de harmonisatie van de uitvoering van steun in het kader van de fondsen in gedeeld beheer (hierna "de fondsen" genoemd), met als belangrijkste doel de beleidsuitvoering op een coherente wijze te vereenvoudigen. Die algemene bepalingen zijn van toepassing op het deel van het EFMZV EFMZVA onder gedeeld beheer. Met de verschillende fondsen, die alle op dezelfde wijze worden beheerd, worden complementaire doelstellingen nagestreefd. Bijgevolg zijn in Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen] een reeks gemeenschappelijke algemene doelstellingen bepaald, evenals algemene beginselen zoals partnerschap en meerlagig bestuur. Die verordening bevat ook de gemeenschappelijke elementen van strategische planning en programmering, waaronder bepalingen inzake de met elke lidstaat te sluiten partnerschapsovereenkomst, en beschrijft een gemeenschappelijke benadering voor de prestatiegerichtheid van de fondsen. De verordening bevat bepalingen inzake randvoorwaarden, evaluatie van de prestaties en regelingen voor monitoring, verslaglegging en evaluatie. Ook zijn gemeenschappelijke bepalingen vastgesteld over de subsidiabiliteitsregels en zijn bijzondere regelingen omschreven voor financieringsinstrumenten, het gebruik van InvestEU, vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling en financieel beheer. Sommige beheers- en controleregelingen zijn ook gemeenschappelijk voor alle fondsen. De complementariteit tussen de fondsen, met inbegrip van het EFMZV EFMZVA , en andere programma's van de Unie moet worden beschreven in de partnerschapsovereenkomst overeenkomstig Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen].

(4)  De door het Europees Parlement en de Raad op basis van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde horizontale financiële regels zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in Verordening (EU) XX/XX van het Europees Parlement en de Raad [verordening tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie] (hierna het "Financieel Reglement" genoemd)(7) en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en zij voorzien ook in controles op de verantwoordelijkheid van de financiële actoren. De op grond van artikel 322 van het Verdrag vastgestelde voorschriften betreffen ook de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene tekortkomingen ten aanzien van de rechtsstaat in de lidstaten, aangezien de eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële voorwaarde is voor goed financieel beheer en doeltreffende financiering door de Unie.

(5)  In het kader van direct beheer moet het EFMZV EFMZVA synergieën en complementariteit met andere fondsen en programma's van de Unie ontwikkelen, alsook synergieën tussen lidstaten en regio's. Ook moet financiering mogelijk zijn in de vorm van financieringsinstrumenten in het kader van blendingverrichtingen die worden uitgevoerd in overeenstemming met Verordening (EU) XX/XX van het Europees Parlement en de Raad [InvestEU-verordening](8). [Am. 11]

(6)  Steun uit het EFMZV EFMZVA moet worden gebruikt om marktfalen of suboptimale investeringssituaties op evenredige wijze aan te pakken en mag particuliere financiering niet overlappen of verdringen, of de mededinging op de interne markt niet verstoren. De steun moet , om bij te dragen aan hogere inkomsten uit visserij, tot het bevorderen van banen met rechten in de sector, tot gegarandeerde billijke prijzen voor producenten, tot een duidelijke grotere toegevoegde waarde voor Europa hebben van visserij en tot ondersteuning van de ontwikkeling van aanverwante activiteiten van de visserij op het vlak van toelevering en afzet. [Am. 12]

(7)  De financieringsvormen en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze verordening moeten worden gekozen op basis van de mate waarin ze kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de voor de acties vastgelegde prioriteiten en tot resultaten kunnen leiden, rekening houdend met onder meer de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico op niet-naleving. Daarbij moet het gebruik van vaste bedragen, vaste percentages en eenheidskosten worden overwogen, alsook van financiering die geen verband houdt met kosten, als bedoeld in artikel 125, lid 1, van Verordening (EU) XX/XX [verordening tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie]. [Am. 13]

(8)  In het in Verordening (EU) XX/XX(9) vastgestelde meerjarig financieel kader MFK is bepaald dat de begroting van de Unie het visserijbeleid en het maritiem beleid moet blijven ondersteunen. De EFMZV EFMZVA-begroting moet, in lopende prijzen, 6 140 000 000 EUR belopen met ten minste 10 % worden verhoogd ten opzichte van het EFMZVA voor de periode 2014-2020. De EFMZV- middelen ervan moeten worden verdeeld tussen gedeeld, direct en indirect beheer. 5 311 000 000 EUR 87 % moet worden uitgetrokken voor steun onder gedeeld beheerd en 829 000 000 EUR 13 % voor steun onder direct en indirect beheer. Met het oog op stabiliteit, met name met betrekking tot de verwezenlijking van de GVB-doelstellingen, moet de afbakening van de nationale toewijzingen onder gedeeld beheer voor de programmeringsperiode 2021-2027 worden gebaseerd op de EFMZV EFMZVA-verdeling van de periode 2014-2020. Er moeten specifieke bedragen worden bestemd voor de ultraperifere gebieden, voor controle en handhaving en voor de verzameling en verwerking van gegevens voor visserijbeheer en wetenschappelijke doeleinden, voor de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en de ecosystemen van de zee en de kust en voor mariene kennis, terwijl de bedragen voor definitieve stopzetting en buitengewone tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten en voor investeringen in vaartuigen moeten worden geplafonneerd. [Am. 14]

(8 bis)  Wat het belang van de aquacultuursector betreft, moet het niveau van Uniemiddelen voor de sector, en met name voor zoetwateraquacultuur, worden gehandhaafd op het niveau dat voor de lopende begrotingsperiode is vastgesteld. [Am. 15]

(9)  De Europese maritieme sector biedt meer dan 5 miljoen banen, die bijna 500 miljard EUR per jaar opleveren, en dat aantal zou nog sterk kunnen stijgen. De output van de wereldwijde oceaaneconomie wordt momenteel op 1,3 biljoen EUR geraamd en dat bedrag kan tegen 2030 meer dan verdubbelen. De noodzaak om te voldoen aan de CO2-emissiedoelstellingen, van de Klimaatovereenkomst van Parijs vereist dat ten minste 30 % van de Uniebegroting voor maatregelen ter bestrijding van de klimaatverandering wordt gebruikt. Het is ook noodzakelijk om de hulpbronnenefficiëntie te verhogen en de ecologische voetafdruk te verkleinen van de een blauwe economie te verkleinen, is die zich binnen ecologische grenzen ontwikkelt en die een belangrijke aanzet is geweest en moet blijven voor innovatie in andere sectoren, zoals de uitrusting van zeeschepen, de scheepsbouw, oceaanobservatie, de baggerij, de bescherming van kustgebieden en de mariene bouw. De investeringen in de maritieme economie worden gefinancierd uit de structuurfondsen van de Unie, in het bijzonder het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en het EFMZV EFMZVA. Nieuwe investeringsinstrumenten zoals InvestEU moeten kunnen worden aangewend om het groeipotentieel van de sector waar te maken. [Am. 16]

(9 bis)   Investeringsbeslissingen in het kader van de blauwe economie moeten worden ondersteund door het beste beschikbare wetenschappelijke advies, om schadelijke effecten voor het milieu te voorkomen, die de duurzaamheid op lange termijn in gevaar brengen. Wanneer er geen adequate informatie of kennis beschikbaar is om de impact van investeringen op het milieu te evalueren, moet het voorzorgsbeginsel worden toegepast, zowel in de publieke als in de particuliere sector, aangezien acties met mogelijk schadelijke effecten kunnen worden uitgevoerd. [Am. 17]

(10)  Het EFMZV EFMZVA moet berusten op vier vijf prioriteiten: bevorderen van een duurzame visserij en , met inbegrip van de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee; bevorderen van duurzame aquacultuur; bijdragen tot de voedselzekerheid in de Unie door concurrerende en duurzame aquacultuur markten en markten verwerkingssectoren voor visserij- en aquacultuurproducten; mogelijk maken van de groei van een duurzame blauwe economie, rekening houdend met de ecologische draagkracht, en bevorderen van welvarende de welvaart en de sociale en economische cohesie in kustgemeenschappen en landinwaarts gelegen gemeenschappen; versterken van de internationale oceaangovernance en tot stand brengen van veilige, beveiligde, schone en duurzaam beheerde zeeën en oceanen. Deze prioriteiten moeten worden nagestreefd door middel van gedeeld, direct en indirect beheer. [Am. 18]

(10 bis)  De prioriteiten kunnen met specifieke doelstellingen van de Unie worden gespecificeerd om meer duidelijkheid te scheppen over de vraag waarvoor het fonds kan worden gebruikt en om de efficiëntie van het fonds te vergroten. [Am. 19]

(11)  Het EFMZV EFMZVA voor de periode na 2020 moet worden gebaseerd op een vereenvoudigde structuur zonder vooraf op een al te prescriptieve manier maatregelen of nadere subsidiabiliteitsregels op Unieniveau vast te leggen. Er moeten daarentegen brede steungebieden worden beschreven voor elke prioriteit. De lidstaten moeten in hun programma dus de meest geschikte manieren aangeven om de prioriteiten te realiseren. Er kan steun worden verleend voor uiteenlopende maatregelen die de lidstaten aangeven in de programma's, volgens de regels van de onderhavige verordening en van Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen] op voorwaarde dat zij onder de in de onderhavige verordening genoemde steungebieden prioriteiten vallen. Er moet echter een lijst van niet-subsidiabele concrete acties worden opgesteld om schadelijke gevolgen voor de instandhouding van de visbestanden te vermijden, bijvoorbeeld een algemeen verbod op investeringen om de vangstcapaciteit te vergroten, met bepaalde naar behoren gemotiveerde afwijkingen. Bovendien moet aan investeringen en compensaties ten bate van de vissersvloot de strikte voorwaarde worden verbonden dat ze stroken met de instandhoudingsdoelstellingen van het GVB. [Am. 20]

(12)  Op de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties is de instandhouding en het duurzame gebruik van de oceanen opgenomen als een van de 17 duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG 14). De Unie wil zich ten volle inzetten voor dat doel en voor de verwezenlijking ervan. In die context heeft zij zich ertoe verbonden om een duurzame blauwe economie te bevorderen die zich binnen ecologische grenzen ontwikkelt en strookt met de een ecosysteembenadering van maritieme ruimtelijke ordening, een ecosysteembenadering van de instandhouding van de biologische rijkdommen en het bereiken van een goede milieutoestand; om bepaalde vormen van visserijsubsidies die overcapaciteit en overbevissing in de hand werken te verbieden; om subsidies die bijdragen tot illegale, ongemelde en ongereglementeerde (IOO-visserij) visserij af te schaffen; en om geen nieuwe dergelijke subsidies in te voeren. Dat resultaat moet voortvloeien uit de onderhandelingen van de Wereldhandelsorganisatie over visserijsubsidies. Daarnaast heeft de Unie zich er, tijdens de onderhandelingen binnen de Wereldhandelsorganisatie in het kader van de Wereldtop inzake duurzame ontwikkeling van 2002 en in het kader van de Conferentie van de Verenigde Naties inzake duurzame ontwikkeling van 2012 (Rio+20), toe verbonden een einde te maken aan subsidies die overcapaciteit in de visserij van de vloot en overbevissing in de hand werken. De duurzame EU-visserij en de zeewater- en zoetwateraquacultuursectoren dragen in belangrijke mate bij tot de verwezenlijking van de VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling. [Am. 21]

(12 bis)   Het EFMZVA moet ook bijdragen tot de andere duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) van de Verenigde Naties. In het bijzonder houdt deze verordening rekening met de volgende doelstellingen:

   SDG 1 – Een einde maken aan armoede: het EFMZVA zal bijdragen tot de verbetering van de levensomstandigheden van de meest kwetsbare kustgemeenschappen, met name die welke afhankelijk zijn van één enkel visbestand dat wordt bedreigd door overbevissing, wereldwijde veranderingen of milieuproblemen;
   SDG 3 – Gezondheid en welzijn: het EFMZVA zal helpen de vervuiling van kustwateren, die verantwoordelijk is voor endemische ziekten, te bestrijden en een goede kwaliteit van voedsel uit visserij en aquacultuur te waarborgen;
   SDG 7 – Schone energie: middels de financiering van de blauwe economie zal het EFMZVA, in samenwerking met de fondsen voor Horizon Europa, de ontwikkeling van hernieuwbare mariene energieën bevorderen en ervoor zorgen dat deze ontwikkeling verenigbaar is met de bescherming van het mariene milieu en het behoud van visbestanden;
   SDG 8 – Fatsoenlijk werk en economische groei: het EFMZVA zal samen met het ESF bijdragen tot de ontwikkeling van de blauwe economie, een factor van economische groei. Het zal er ook voor zorgen dat deze economische groei een bron van waardig werk is voor kustgemeenschappen. Bovendien zal het EFMZVA bijdragen tot de verbetering van de arbeidsomstandigheden van vissers;
   SDG 12 – Verantwoorde consumptie en productie: het EFMZVA zal bijdragen tot de bevordering van een rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen en de beperking van verspilling van natuurlijke hulpbronnen en energiebronnen;
   SDG 13 – Klimaatactie: het EFMZVA biedt een oriëntatie van zijn begroting om de klimaatverandering te bestrijden. [Am. 22]

(13)  Gezien het belang van de strijd tegen de klimaatverandering in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie in het kader van de Klimaatovereenkomst van Parijs en in het kader van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties, moet deze verordening bijdragen tot "klimaatmainstreaming" (integratie van klimaatactie in het beleid en de fondsen) en ertoe leiden dat 25 30 % van de uitgaven uit de begroting van de Unie worden aangewend voor klimaatdoelstellingen. Met de acties in het kader van deze verordening zal het EFMZVA naar verwachting 30 % van de totale financiële middelen van het EFMZV kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van klimaatdoelstellingen, zonder evenwel afbreuk te doen aan de financiering van het GVB, hetgeen een hogere financiering vereist. De acties, met inbegrip van projecten gericht op de bescherming en het herstel van zeegrasvelden en wetlands aan de kust, die belangrijke koolstofputten zijn, zullen tijdens de voorbereiding en uitvoering van het EFMZV EFMZVA worden vastgesteld en zullen opnieuw worden beoordeeld in het kader van de desbetreffende evaluatie- en beoordelingsprocedures. [Am. 23]

(14)  Het EFMZV EFMZVA moet eveneens bijdragen tot de verwezenlijking van de milieudoelstellingen van de Unie, met inachtneming van de sociale cohesie, in het kader van het GVB en de kaderrichtlijn mariene strategie, en gecoördineerd zijn met het Europese milieubeleid, inclusief de voorschriften inzake waterkwaliteit die de kwaliteit van het mariene milieu garanderen, met het oog op een verbetering van de vooruitzichten voor de visserij. Deze bijdrage moet worden gevolgd aan de hand van milieumarkers van de Unie en er moet regelmatig verslag over worden uitgebracht in het kader van evaluaties en van jaarlijkse prestatieverslagen. [Am. 24]

(15)  Overeenkomstig artikel 42 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (hierna de "GVB-verordening" genoemd)(10) moet de financiële bijstand van de Unie in het kader van het EFMZV EFMZVA afhankelijk zijn van de volledige naleving van de GVB-voorschriftenvoorschriften en van de EU-milieuwetgeving ter zake. Deze bijstand moet uitsluitend worden verleend aan marktdeelnemers en lidstaten die de desbetreffende wettelijke verplichtingen volledig in acht nemen. Bijgevolg mogen aanvragen van begunstigden die de toepasselijke GVB-voorschriften niet naleven, niet in aanmerking komen voor financiering. [Am. 25]

(16)  Om tegemoet te komen aan de in Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde specifieke voorwaarden van het GVB en om de volledige naleving van GVB-voorschriften te bevorderen, moeten voorschriften worden vastgesteld ter aanvulling van de regels inzake onderbreking, schorsing en financiële correcties zoals bepaald in Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen]. Wanneer een lidstaat of een begunstigde zijn uit het GVB voortvloeiende verplichtingen niet nakomt of wanneer de Commissie beschikt over aanwijzingen van een dergelijke niet-naleving, moet de Commissie de gelegenheid krijgen om bij wijze van voorzorgsmaatregel de betrokken betalingstermijnen tijdelijk te onderbreken. Naast de mogelijkheid om de betalingstermijn te onderbreken, moet de Commissie in geval van ernstige niet-naleving van GVB-voorschriften door een lidstaat de mogelijkheid krijgen om betalingen te schorsen en om financiële correcties op te leggen teneinde te voorkomen dat betalingen worden verricht voor niet-subsidiabele uitgaven. [Am. 26]

(17)  De laatste jaren heeft het GVB grote vooruitgang geboekt bij het terugbrengen van zijn maatregelen getroffen om de visbestanden naar een gezond niveau, bij het vergroten van terug te brengen, de winstgevendheid van de visserijsector van de Unie te vergroten en bij de instandhouding van mariene ecosystemen in stand te houden. Er is echter nog heel wat werk voor de boeg om de sociaaleconomische en ecologische doelstellingen van het GVB volledig te bereiken, met inbegrip van de wettelijke verplichting om alle populaties van visbestanden weer boven een biomassaniveau te brengen en te houden dat een maximale duurzame opbrengst kan opleveren. Daarom moet de steun na 2020 worden voortgezet, met name in zeegebieden waar de vooruitgang trager verloopt, met name in de meest geïsoleerde gebieden, zoals de ultraperifere gebieden. [Am. 27]

(17 bis)  In artikel 13 VWEU wordt bepaald dat bij het formuleren en uitvoeren van het beleid van de Unie op het gebied van onder meer visserij, de Unie en de lidstaten ten volle rekening houden met hetgeen vereist is voor het welzijn van dieren als wezens met gevoel, onder eerbiediging van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en gebruiken van de lidstaten met betrekking tot met name godsdienstige riten, culturele tradities en regionaal erfgoed. [Am. 2]

(18)  De visserij is van vitaal belang voor het levensonderhoud en het cultureel erfgoed van veel kustgemeenschappen kust- en eilandgemeenschappen in de Unie, en dan vooral waar de kleinschalige kustvisserij een belangrijke rol speelt, zoals ultraperifere gebieden. In veel vissersgemeenschappen ligt de gemiddelde leeftijd boven de 50. Generatievernieuwing en diversificatie van activiteiten binnen de visserijsector blijven dan ook een uitdaging. Het is derhalve van essentieel belang dat het EFMZVA de aantrekkelijkheid van de visserijsector ondersteunt door de beroepsopleiding van vissers en de toegang van jongeren tot beroepen in de visserijsector te verzekeren. [Am. 28]

(18 bis)  De verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB wordt bevorderd door de invoering van mechanismen voor gezamenlijk beheer in de professionele en recreatieve visserijactiviteiten en aquacultuur, met rechtstreekse deelname van betrokkenen, zoals de overheid, de visserij- en aquacultuursector, de wetenschappelijke gemeenschap en het maatschappelijk middenveld. Deze deelname is gebaseerd op een eerlijke verdeling van de besluitvormingsbevoegdheden, en op aanpassingsgericht beheer op basis van kennis, informatie en urgentie. Het EFMZVA moet de invoering van deze mechanismen op lokaal niveau ondersteunen. [Am. 29]

(19)  Het EFMZV EFMZVA moet gericht zijn op bijdragen tot de verwezenlijking van de milieu-, economische, maatschappelijke en werkgelegenheidsdoelstellingen van het GVB, als omschreven in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Die steun moet ervoor zorgen dat de visserijactiviteiten uit ecologisch oogpunt langdurig duurzaam zijn en worden beheerd op een manier die strookt met de doelstellingen als bedoeld in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, die erop gericht zijn voordelen te realiseren op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid, alsmede bij te dragen tot de beschikbaarheid van gezonde voedselvoorraden, waarbij billijke arbeidsvoorwaarden moeten worden gegarandeerd. In dit verband moeten visserijtakken die afhankelijk zijn van kleine eilanden net buiten de kust, speciaal worden erkend en ondersteund om hen in staat te stellen te overleven en te gedijen. [Am. 30]

(20)  Steun uit het EFMZV EFMZVA moet erop gericht zijn een duurzame visserij op basis van de maximale duurzame opbrengst (MDO) tot stand bijdragen tot het tijdig verwezenlijken van de wettelijke verplichting om de populaties van alle visbestanden weer boven een biomassaniveau te brengen en te handhaven houden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren, en de negatieve gevolgen van niet-duurzame en schadelijke visserijactiviteiten op het mariene ecosysteem tot een minimum te beperken en waar mogelijk weg te nemen. Die steun moet onder meer betrekking hebben op innovatie en investeringen in milieuvriendelijke, klimaatbestendige en koolstofarme visserijpraktijken en -technieken alsook op technieken die op selectief vissen zijn gericht. [Am. 31]

(21)  De aanlandingsverplichting is een wettelijke verplichting en een van de grootste uitdagingen van het GVB. Ze heeft voor de sector geleid tot het einde van de uit milieuoogpunt onaanvaardbare teruggooipraktijk alsook tot aanzienlijke, belangrijke veranderingen in de visserijpraktijken, die soms gepaard gingen met hoge kosten. Daarom moet het mogelijk zijn uit De lidstaten moeten daarom gebruikmaken van het EFMZV EFMZVA om steun te verlenen, en wel met een hogere steunintensiteit dan die welke voor andere concrete acties geldt, voor innovatie en investeringen die bijdragen tot de volledige en tijdige uitvoering van de aanlandingsverplichting, zoals investeringen in selectief vistuig en de toepassing van tijdelijke en ruimtelijke selectiviteitsmaatregelen, in de verbetering van de haveninfrastructuur en in de afzet van ongewenste vangsten. Er moet tevens een maximale steunintensiteit van 100 % worden gehanteerd voor het ontwerp, de ontwikkeling, de monitoring, de evaluatie en het beheer van transparante systemen voor de uitwisseling van vangstmogelijkheden tussen lidstaten om het door de aanlandingsverplichting ontstane "knelsoorteffect" te matigen. [Am. 279]

(21 bis)   De aanlandingsverplichting moet in alle lidstaten voor alle soorten vaartuigen, van kleinschalige tot grootschalige vissersvaartuigen, op gelijke wijze worden gemonitord. [Am. 33]

(22)  Uit het EFMZV EFMZVA moet steun kunnen worden verleend voor innovatie en investeringen in de situatie aan boord van vissersvaartuigen met het oog op de verbetering van gezondheids-, veiligheids- en arbeidsomstandigheden, van de milieubescherming, van de energie-efficiëntie, van het dierenwelzijn en van de kwaliteit van de vangsten alsook steun voor specifieke kwesties inzake gezondheidszorg. Die steun mag echter geen risico op de vergroting van de vangstcapaciteit of van het vermogen om vis op te sporen tot gevolg hebben. Voorts mag hij niet worden verleend met als enig doel de naleving van verplichtingen die krachtens het recht van de Unie of nationaal recht gelden. In de structuur zonder prescriptieve maatregelen moet het aan de lidstaten worden overgelaten om de nadere subsidiabiliteitsregels voor deze investeringen en steun te bepalen. Wat de gezondheids-, veiligheids- en arbeidsomstandigheden aan boord van vissersvaartuigen betreft, dient een hogere steunintensiteit dan die welke voor andere concrete acties geldt, te worden toegestaan. [Am. 34]

(23)  Visserijcontrole is van het allergrootste belang voor de uitvoering van het GVB. Daarom moet uit het EFMZV EFMZVA steun onder gedeeld beheer worden verleend voor de ontwikkeling en de tenuitvoerlegging van een visserijcontroleregeling van de Unie, als omschreven in Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad (hierna de "controleverordening" genoemd)(11). Bepaalde verplichtingen die zijn opgenomen in de herziene controleverordening, rechtvaardigen specifieke steun uit het EFMZV EFMZVA, namelijk de verplichte volgsystemen en elektronische meldsystemen voor vaartuigen uit de kleinschalige kustvisserij, de verplichte systemen voor elektronische monitoring op afstand, en de verplichte continue meting en registratie van het vermogen van de voortstuwingsmotor. Bovendien kunnen de investeringen door de lidstaten in controlemiddelen ook worden ingezet voor maritieme bewaking en samenwerking op het gebied van kustwachttaken.

(24)  Het succes van het GVB hangt af van de beschikbaarheid van wetenschappelijk advies ten behoeve van het visserijbeheer en dus van de beschikbaarheid van visserijgegevens. Gezien de moeilijkheden en kosten waarmee het verzamelen van betrouwbare en volledige gegevens gepaard gaat, moet steun worden verleend voor de inspanningen van de lidstaten om gegevens te verzamelen, en te verwerken en uit te wisselen overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1004 van het Europees Parlement en de Raad (hierna de "verordening betreffende het kader voor gegevensverzameling" genoemd)(12) en om bij te dragen aan het beste beschikbare wetenschappelijke advies. Deze steun moet synergieën mogelijk maken met het verzamelen, en verwerken en uitwisselen van andere soorten mariene gegevens, met inbegrip van gegevens over de recreatievisserij. [Am. 35]

(25)  Uit het EFMZV EFMZVA moet steun worden verleend voor een effectieve, op kennis gebaseerde uitvoering en governance van het GVB in het kader van direct en indirect beheer door middel van de verstrekking van wetenschappelijk advies, de ontwikkeling en toepassing van een visserijcontrolesysteem van de Unie, de werking van adviesraden en vrijwillige bijdragen aan internationale organisaties, alsook door een betere betrokkenheid van de Unie bij internationaal oceaanbeheer. [Am. 36]

(26)  Gezien de moeilijkheden om de instandhoudingsdoelstellingen van het GVB te bereiken, moet uit het EFMZV EFMZVA steun kunnen worden verleend voor acties voor het beheer van de visserijen en de vissersvloten. In dat verband blijft steun voor aanpassing van de vloot soms noodzakelijk voor bepaalde vlootsegmenten en zeegebieden. Die steun moet strikt gericht zijn op de instandhouding en duurzame exploitatie van de biologische rijkdommen van de zee en op het bereiken van een evenwicht tussen de vangstcapaciteit en de beschikbare vangstmogelijkheden. Daarom moet uit het EFMZV EFMZVA steun kunnen worden verleend voor de definitieve stopzetting van visserijactiviteiten in de vlootsegmenten waar de vangstcapaciteit niet in evenwicht is met de beschikbare vangstmogelijkheden. Die steun moet een instrument zijn van de actieplannen voor de aanpassing van vlootsegmenten met geconstateerde structurele overcapaciteit, zoals bedoeld in artikel 22, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, en moet worden gerealiseerd hetzij via de sloop van een vissersvaartuig hetzij via de buitenbedrijfstelling ervan en de aanpassing ervan met het oog op andere activiteiten. Indien die aanpassing zou leiden tot een verhoogde druk van de recreatievisserij op het mariene ecosysteem, mag de steun enkel worden verleend als deze in overeenstemming is met het GVB en met de doelstellingen van de desbetreffende meerjarenplannen. Om te zorgen voor samenhang tussen de structurele aanpassing van de vloot en de instandhoudingsdoelstellingen moet de steun voor de definitieve stopzetting van visserijactiviteiten strikt gebonden zijn aan de verwezenlijking van resultaten. Daarom mag deze uitsluitend via financiering die geen verband houdt met kosten, zoals bedoeld in Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen], worden geïmplementeerd. In het kader van dat mechanisme vergoedt de Commissie de lidstaten voor de definitieve stopzetting van visserijactiviteiten niet op basis van de werkelijke kosten, maar op basis van de naleving van de voorwaarden en het bereiken van resultaten. Daartoe moet de Commissie in een gedelegeerde handeling die voorwaarden vaststellen, die betrekking moeten hebben op de verwezenlijking van de instandhoudingsdoelstellingen van het GVB. [Am. 37]

(26 bis)   Teneinde tot een duurzame, milieuvriendelijke visserij te komen die het mogelijk maakt om de visserijdruk op de visbestanden te verminderen, dient het EFMZVA de modernisering van vaartuigen te ondersteunen om over te stappen op energiezuinigere schepen, ook in segmenten waarin het evenwicht verstoord is, hetzij via subsidies, hetzij via financieringsinstrumenten. Voorts moet het EFMZVA steun mogelijk maken aan jonge vissers die hun werkinstrument willen aankopen, ook wanneer het gaat om vaartuigen van meer dan 12 m, behalve in segmenten waarin het evenwicht verstoord is. [Am. 38]

(26 ter)   Omdat vissershavens, aanlandingsplaatsen, beschuttingsplaatsen en afslagen van essentieel belang zijn om de kwaliteit van de aangelande producten, de veiligheid en de arbeidsomstandigheden te garanderen, moet uit hoofde van het EFMZVA boven alles steun worden verleend aan de modernisering van de haveninfrastructuur, in het bijzonder met betrekking tot de afzet van visserijproducten, teneinde de toegevoegde waarde van de aangelande producten te optimaliseren. [Am. 39]

(27)  Gezien de hoge mate van onvoorspelbaarheid van visserijactiviteiten, kunnen uitzonderlijke omstandigheden kan tijdelijke stopzetting aanzienlijke economische verliezen teweegbrengen voor de vissers. Om deze gevolgen te verzachten moet uit het EFMZV EFMZVA steun kunnen worden verleend voor compensatie voor de buitengewone tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten wegens de uitvoering van bepaalde instandhoudingsmaatregelen (meerjarenplannen, streefdoelen voor de instandhouding en duurzame exploitatie van bestanden, maatregelen om de vangstcapaciteit van vissersvaartuigen aan te passen aan de beschikbare vangstmogelijkheden en technische maatregelen), wegens de uitvoering van noodmaatregelen, wegens de onderbreking van de toepassing of het niet verlengen van een partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij door overmacht of wegens een natuurramp of een milieuongeval, met inbegrip van periodes van sluiting van de visvangst om gezondheidsredenen of wegens abnormale sterfte van visbestanden, ongevallen op zee tijdens visserijactiviteiten en ongunstige weersomstandigheden. Die steun mag enkel worden verleend indien de vissers aanzienlijke gevolgen ondervinden van die omstandigheden, d.w.z. indien de commerciële activiteiten van het betrokken vaartuig gedurende ten minste negentig opeenvolgende dagen worden stopgezet en de economische verliezen ten gevolge van de stopzetting in de voorgaande twee jaren gedurende een bepaalde periode meer dan 30 % van de gemiddelde jaarlijkse omzet van het betrokken bedrijf bedragen ten minste honderdtwintig opeenvolgende dagen zijn stopgezet. Bij de voorwaarden voor de verlening van die steun moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de aalvisserij. [Am. 40]

(27 bis)  Het moet voor vissers en producenten van zeewater- en zoetwateraquacultuur mogelijk zijn steun van het EFMZVA te krijgen in het geval van een crisis op de visserij- en aquacultuurmarkten, natuurrampen of milieuongevallen. [Am. 41]

(27 ter)  Om bij te dragen aan een positieve ontwikkeling van visbestanden en aan het behoud van de visserij buiten het gesloten seizoen, moet het EFMZVA biologische seizoenen kunnen ondersteunen wanneer deze seizoenen (wanneer die samenvallen met bepaalde kritieke fasen in de levenscyclus van de soorten) nodig zijn voor de duurzame exploitatie van visbestanden. [Am. 306]

(27 quater)  Het Europees Parlement benadrukt dat er snel een fonds voor looncompensatie voor visvrije perioden moet worden opgericht. Deze perioden moeten tevens als werktijd worden aangerekend voor berekening van pensioen- en andere socialezekerheidsrechten. Daarnaast bepleit het Europees Parlement de invoering van een minimumloon, in overeenstemming met lokale praktijken, onderhandelingen en collectieve arbeidsovereenkomsten. [Am. 307]

(28)  De kleinschalige kustvisserij wordt beoefend door vissersvaartuigen van minder dan 12 m die geen gebruikmaken van gesleept vistuig. Deze sector vertegenwoordigt bijna 75 % van alle in de Unie ingeschreven vissersvaartuigen en bijna de helft van de werkgelegenheid in de visserijsector. Marktdeelnemers uit de kleinschalige kustvisserij zijn zeer sterk aangewezen op gezonde visbestanden voor hun belangrijkste bron van inkomsten. Het EFMZV EFMZVA dient hen daarom een preferentiële behandeling toe te kennen door middel van een steunintensiteit van 100 %, ook voor concrete acties in verband met controle en handhaving, om duurzame visserijpraktijken aan te moedigen, overeenkomstig de GVB-doelstellingen. Bovendien moeten bepaalde steungebieden worden voorbehouden voor de kleinschalige visserij in vlootsegmenten waar , terwijl de visserijcapaciteit in evenwicht is moet zijn met de beschikbare vangstmogelijkheden, d.w.z. steun voor de aankoop van een tweedehands gerenoveerd en opnieuw geclassificeerd vaartuig en voor de vervanging of modernisering van een motor, alsook voor jonge vissers. Voorts moeten de lidstaten in hun programma een actieplan voor de kleinschalige kustvisserij opnemen, dat moet worden gemonitord op basis van indicatoren, waarvoor mijlpalen en streefdoelen moeten worden bepaald. [Am. 42 en 308]

(29)  Zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Investeringsbank van 24 oktober 2017, getiteld "Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de De ultraperifere gebieden van de EU"(13), hebben de ultraperifere gebieden te kampen met specifieke problemen die verband houden met hun afgelegen ligging, hun topografie en het klimaat als bedoeld in artikel 349 van het Verdrag, maar beschikken ze daarnaast over specifieke troeven voor de ontwikkeling van een duurzame blauwe economie. Bijgevolg moet voor elk ultraperifeer gebied een actieplan voor de ontwikkeling van de sectoren van de duurzame blauwe economie, met inbegrip van de duurzame exploitatie van de visserij en de aquacultuur, worden toegevoegd aan het programma van de betrokken lidstaten en moet een financiële toewijzing worden bestemd voor steun voor de uitvoering van die actieplannen. Ook voor een compensatie voor Met het oog op handhaving van de concurrentiepositie van bepaalde visserij- en aquacultuurproducten uit de ultraperifere gebieden ten opzichte van die van soortgelijke producten uit andere gebieden van de Unie, heeft de Unie in 1992 maatregelen ingevoerd om de extra kosten die voortvloeien uit de visserijsector in dit verband maakt, te vergoeden. De maatregelen voor de periode 2014-2020 zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad(14). Ter compensatie van de extra kosten voor de ligging en het insulaire karakter vissen, het kweken, de verwerking en de afzet van bepaalde visserij- en aquacultuurproducten uit de ultraperifere gebieden, moet uit het EFMZV steun kunnen worden verleend. Deze steun moet worden geplafonneerd in de vorm van een percentage van de totale financiële toewijzing dient deze steunverlening te worden voortgezet, zodat de compensatie bijdraagt tot de instandhouding van de economische levensvatbaarheid van marktdeelnemers uit die gebieden. Gezien de uiteenlopende afzetomstandigheden in de ultraperifere gebieden en de schommelingen in de vangsten en de visbestanden en in de vraag op de markten, dient het aan de betrokken lidstaten te worden overgelaten om, binnen de grenzen van de totale toewijzing per lidstaat, de voor compensatie in aanmerking komende visserijproducten, de respectieve maximumhoeveelheden en de compensatiebedragen vast te stellen. De lidstaten dient te worden toegestaan om, binnen de totale toewijzing per lidstaat, de lijst en de hoeveelheden van de betrokken visserijproducten en het compensatiebedrag te differentiëren. Ook dient de lidstaten te worden toegestaan hun compensatieplannen aan te passen als veranderende omstandigheden dat rechtvaardigen. De lidstaten moeten het compensatiebedrag vaststellen op een niveau dat een passende compensatie mogelijk maakt van de extra kosten die het gevolg zijn van de bijzondere beperkingen van de ultraperifere gebieden. Om overcompensatie te voorkomen dient het bedrag in verhouding te staan tot de te compenseren extra kosten. Daartoe moet ook rekening worden gehouden met andere soorten overheidsmaatregelen die van invloed zijn op de hoogte van de extra kosten. Bovendien moet in ultraperifere gebieden een hogere steunintensiteit worden toegepast dan die welke voor andere concrete acties geldt. [Am. 43]

(29 bis)  Teneinde het overleven van de kleinschalige kustvisserijsector in de ultraperifere gebieden te waarborgen en overeenkomstig de beginselen van de bijzondere behandeling van kleine eilanden en gebieden in de zin van duurzameontwikkelingsdoelstelling (SDG) 14, moet het EFMZVA, op basis van artikel 349 VWEU, de aankoop en vernieuwing van vaartuigen voor de kleinschalige kustvisserij in de ultraperifere gebieden – die al hun vangsten aanlanden in de havens van de ultraperifere gebieden en bijdragen tot de duurzame ontwikkeling ter plaatse – kunnen steunen om de menselijke veiligheid te vergroten, te voldoen aan de hygiënenormen van de Unie, IOO-visserij te bestrijden en een grotere milieu-efficiëntie te bereiken. Deze vernieuwing van de visserijvloot moet binnen de grenzen van de toegestane capaciteitsmaxima blijven en moet voldoen aan de doelstellingen van het GVB. Het EFMZVA moet gekoppelde maatregelen kunnen steunen, zoals de bouw of modernisering van scheepswerven die zich richten op vaartuigen voor kleinschalige kustvisserij in de ultraperifere gebieden, de aankoop of de renovatie van infrastructuren en uitrusting of onderzoek. [Am. 44]

(29 ter)   Gezien de resolutie van het Europees Parlement over de bijzondere situatie van eilanden (2015/3014(RSP)) en het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over "Specifieke problemen van eilanden" (1229/2011), vormen landbouw, veehouderij en visserij een belangrijk element van lokale eilandeconomieën. Europese insulaire regio's kampen vanwege een gebrek aan toegankelijkheid, met name voor kmo's, met een lage mate van productdifferentiatie en hebben een strategie nodig om alle mogelijke synergieën tussen de Europese structuur- en investeringsfondsen en andere instrumenten van de Unie te benutten om de handicaps van eilanden te compenseren en hun economische groei, het scheppen van banen en duurzame ontwikkeling te verbeteren. Hoewel artikel 174 VWEU de permanente natuurlijke en geografische handicaps erkent die specifiek zijn voor de situatie van eilanden, moet de Commissie een "strategisch EU-kader voor eilanden" vaststellen met het oog op het koppelen van instrumenten die een groot territoriaal effect kunnen hebben. [Am. 45]

(30)  In het kader van gedeeld beheer moet uit het EFMZV EFMZVA steun kunnen worden verleend voor de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en de ecosystemen van de zee en de kust. Daartoe moet steun beschikbaar zijn ter compensatie van de verzameling door vissers van verloren vistuig en zwerfvuil op zee, in het bijzonder plastic, en voor investeringen in havens om te zorgen voor passende voorzieningen om verloren vistuig en verzameld zwerfvuil te ontvangen en op te slaan. Ook moet steun beschikbaar zijn voor acties om een goede milieutoestand in het mariene milieu te bereiken of te behouden, als omschreven in Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad (hierna de "kaderrichtlijn mariene strategie" genoemd)(15), voor de uitvoering van de krachtens die richtlijn vastgestelde ruimtelijke beschermingsmaatregelen en, overeenkomstig de op grond van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (hierna de "habitatrichtlijn" genoemd)(16) vastgestelde prioritaire actiekaders, voor het beheer, het herstel en de monitoring van Natura 2000-gebieden en de bescherming van soorten uit hoofde van Richtlijn 92/43/EEG en Richtlijn 2009/147/EC EG van het Europees Parlement en de Raad (hierna de "vogelrichtlijn" genoemd)(17) en Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad(18), alsook de normen van de Unie inzake stedelijk afvalwater, en ook voor de bouw, de installatie, de modernisering en de wetenschappelijke voorbereiding en evaluatie van vaste of verplaatsbare voorzieningen die dienen ter bescherming en verbetering van de zeeflora en -fauna in de ultraperifere gebieden. In het kader van direct beheer moet uit het EFMZV EFMZVA steun worden verleend voor de bevordering van schone en gezonde zeeën en voor de uitvoering van de Europese strategie voor kunststoffen in een circulaire economie, die is uiteengezet in de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 16 januari 2016(19), in samenhang met de doelstelling van het bereiken of behouden van een goede milieutoestand in het mariene milieu. [Am. 46]

(31)  In de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties wordt het beëindigen van honger en het realiseren van voedselveiligheid en verbeterde voeding geïdentificeerd als een van de 17 duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG 2). De Unie wil zich ten volle inzetten voor dat doel en voor de verwezenlijking ervan. In verband hiermee dragen visserij en duurzame aquacultuur bij tot voedselzekerheid en voeding. Momenteel voert de Unie echter meer dan 60 % van de te koop aangeboden visserijproducten in en is zij daarvoor sterk afhankelijk van derde landen. Een belangrijke uitdaging is het bevorderen van de consumptie van viseiwitten visserijproducten die in de Unie volgens hoge kwaliteitsnormen zijn geproduceerd en die voor de consument beschikbaar zijn aan betaalbare prijzen door openbare instellingen, zoals ziekenhuizen of scholen, te voorzien van producten van lokale kleinschalige visserij en middels de lancering van opleidings- en bewustmakingsprogramma's in onderwijsinstellingen over het belang van de consumptie van lokale visserijproducten. [Am. 47]

(32)  Het moet mogelijk zijn uit het EFMZV EFMZVA steun te verlenen voor de bevordering en de duurzame ontwikkeling van de aquacultuur, met inbegrip van de zoetwateraquacultuur, ten bate van de teelt van waterdieren en -planten voor de productie van voedingsmiddelen en andere grondstoffen. In sommige lidstaten worden nog steeds complexe administratieve procedures toegepast, wat bijvoorbeeld tot uiting komt in een moeilijke toegang tot ruimte en omslachtige vergunningsprocedures. Dat maakt het voor de sector moeilijk om het imago en het concurrentievermogen van gekweekte producten te verbeteren. De steun moet in overeenstemming zijn met de meerjarige nationale strategische plannen voor de aquacultuur, die worden opgesteld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013. Met name steun voor ecologische duurzaamheid, productieve investeringen, innovatie, verwerving van beroepsvaardigheden, verbetering van de arbeidsomstandigheden en compenserende maatregelen die voorzien in essentiële land- en natuurbeheerdiensten, moet in aanmerking komen. Acties op het gebied van volksgezondheid, verzekeringsregelingen voor aquacultuurbestanden en acties op het gebied van diergezondheid en dierenwelzijn moeten eveneens in aanmerking komen voor steun. Steun voor productieve investeringen mag evenwel uitsluitend moet bij voorkeur via financieringsinstrumenten, en via InvestEU worden verleend, die een grotere hefboomwerking op de markten hebben en daarom beter geschikt zijn dan via subsidies om de financiële uitdagingen van de sector aan te pakken worden verleend. [Am. 48]

(33)  Voedselzekerheid is afhankelijk van de bescherming van het mariene milieu, het duurzame beheer van visbestanden, doeltreffende en goed georganiseerde markten, die zorgen voor meer transparantie, stabiliteit, kwaliteit en diversiteit in de voedselvoorzieningsketen en voor betere informatie voor de consument. Daarom moet uit het EFMZV EFMZVA steun kunnen worden verleend voor de afzet van visserij- en aquacultuurproducten overeenkomstig de doelstellingen van Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad ("GMO-verordening")(20). Steun moet met name onder andere beschikbaar zijn voor de oprichting van producentenorganisaties, waaronder visserijcoöperaties en kleinschalige producenten, de uitvoering van productie- en afzetplannen, promotie- en communicatiecampagnes, de bevordering van nieuwe afzetmogelijkheden, het uitvoeren van marktonderzoeken, instandhouding en versterking van de Waarnemingspost voor de EU-markt voor visserij- en aquacultuurproducten (Eumofa) en de ontwikkeling en de verspreiding van informatie over de markt. [Ams. 49 en 280]

(33 bis)   De kwaliteit en diversiteit van visserijproducten van de Unie bieden producenten een concurrentievoordeel dat aanzienlijk bijdraagt aan het culturele en gastronomische erfgoed, waardoor het behoud van culturele tradities wordt verzoend met de ontwikkeling en toepassing van nieuwe wetenschappelijke kennis. Burgers en consumenten vragen steeds meer om kwaliteitsproducten met verschillende specifieke kenmerken die verband houden met hun geografische oorsprong. Daartoe kan het EFMZVA visserijproducten ondersteunen die zijn opgenomen in Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad(21). Het kan met name steun verlenen voor de erkenning en registratie van geografische kwaliteitsaanduidingen op grond van deze verordening. Tevens kan het de beheersentiteiten van beschermde oorsprongsbenamingen (BOB's) en beschermde geografische aanduidingen (BGA's) ondersteunen, alsook de programma's voor kwaliteitsverbetering die zij ontwikkelen. Bovendien kan het onderzoek van deze beheersentiteiten worden ondersteund om de specifieke productieomgeving, de processen en de producten beter te begrijpen. [Am. 50]

(33 ter)  Gezien de resolutie van het Europees Parlement van 4 december 2008 over een "Europees beheersplan voor aalscholvers" en de resolutie van 17 juni 2010 over een nieuw elan voor de strategie voor de duurzame ontwikkeling van de Europese aquacultuur, dient het EFMZVA steun te verlenen aan wetenschappelijk onderzoek en aan het verzamelen van gegevens over de invloed van trekvogels op de aquacultuursector en op de relevante visbestanden van de Unie. [Am. 51]

(33 quater)  Gezien de behoefte aan een groeiende aquacultuursector en de aanzienlijke verliezen aan visbestanden die de sector als gevolg van trekvogels ondervindt, moet het EFMZVA bepaalde compensaties voor deze verliezen omvatten, totdat een Europees beheersplan is ingevoerd. [Am. 52]

(34)  De verwerkende industrie speelt een rol in de beschikbaarheid en de kwaliteit van visserij- en aquacultuurproducten. Uit het EFMZV EFMZVA moet steun kunnen worden verleend voor gerichte investeringen in deze sector, mits deze bijdragen tot de verwezenlijking van de GMO-doelstellingen. Die steun mag enkel kan via subsidies, via financieringsinstrumenten en via InvestEU worden verleend en niet via subsidies. [Am. 53]

(34 bis)  Afgezien van de reeds vermelde subsidiabele maatregelen, moet het voor het EFMZVA ook mogelijk zijn om andere gebieden die verband houden met visserij en aquacultuur steun te bieden, met inbegrip van steun voor beschermende jacht of het beheer van schadelijk wild dat een duurzaam niveau van visbestanden in gevaar brengt, met name zeehonden en aalscholvers. [Am. 54]

(34 ter)  Afgezien van de reeds vermelde subsidiabele maatregelen, moet het voor het EFMZVA ook mogelijk zijn om andere gebieden die verband houden met visserij en aquacultuur steun te bieden, met inbegrip van de vergoeding van schade aan vangsten, veroorzaakt door zoogdieren en vogels die door de wetgeving van de Unie worden beschermd, met name zeehonden en aalscholvers. [Am. 55]

(35)  Werkgelegenheid in kustgebieden berust op een plaatselijk aangestuurde ontwikkeling van een duurzame blauwe economie, die zich binnen ecologische grenzen ontwikkelt en die het sociale weefsel van deze gebieden, met inbegrip van de eilanden en de ultraperifere gebieden, nieuw leven inblaast. Oceaanindustrieën en -diensten groeien waarschijnlijk sneller dan de economie in het algemeen en dragen in grote mate bij tot de werkgelegenheid en de groei tegen 2030. Om duurzaam te kunnen zijn, is de blauwe groei afhankelijk van innovatie en investeringen in nieuwe maritieme bedrijven, en in de bio-economie en in biotechnologie, met inbegrip van duurzame toerismemodellen, hernieuwbare oceaanenergie, innovatieve hoogwaardige scheepsbouw en nieuwe havendiensten en de duurzame ontwikkeling van de visserij- en aquacultuursector, waar banen kunnen worden gecreëerd en tegelijkertijd de lokale ontwikkeling toeneemt, alsook de ontwikkeling van nieuwe op biologie gebaseerde mariene producten. Terwijl overheidsinvesteringen in de duurzame blauwe economie moeten worden geïntegreerd in de hele begroting van de Unie, moet het EFMZV EFMZVA met name zijn toegespitst op het scheppen van de juiste voorwaarden voor de ontwikkeling van een duurzame blauwe economie die zich binnen ecologische grenzen ontwikkelt en op het wegwerken van knelpunten voor investeringen en voor de ontwikkeling van nieuwe markten en technologieën of diensten. Steun voor de ontwikkeling van een duurzame blauwe economie moet worden verleend via gedeeld, direct en indirect beheer. [Am. 56]

(35 bis)  Volgens overweging 3 van de GVB-verordening kan recreatievisserij een significante impact hebben op de visbestanden, en de lidstaten moeten er daarom op toezien dat zij wordt uitgevoerd op een wijze die strookt met de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid. De recreatievisserij kan echter niet goed worden beheerd zonder regelmatig betrouwbare gegevens te verzamelen over de recreatievisserij, zoals wordt benadrukt in de resolutie van het Europees Parlement over de stand van zaken van de recreatievisserij in de Europese Unie (2017/2120(INI)). [Am. 57]

(35 ter)   Een duurzame blauwe economie streeft naar duurzame consumptie en productie, alsook een efficiënt gebruik van hulpbronnen, samen met de bescherming en het behoud van de diversiteit, de productiviteit, de veerkracht, de belangrijkste functies en de intrinsieke waarden van mariene ecosystemen. Zij is gebaseerd op de beoordeling van de langetermijnbehoeften van de huidige en toekomstige generaties. Dit houdt ook in dat de juiste prijzen voor goederen en diensten worden vastgesteld. [Am. 58]

(35 quater)  Er zijn ondersteunende maatregelen nodig om de sociale dialoog te faciliteren en het EFMVZ te gebruiken om geschoolde werknemers voor de maritieme en de visserijsector te helpen opleiden. Het belang van modernisering van de maritieme en de visserijsector en de rol die innovatie daarin speelt, vraagt om een herbeoordeling van de financiële toewijzingen voor beroepsopleiding. [Am. 59]

(35 quinquies)   Ook investeringen in menselijk kapitaal zijn onmisbaar om het concurrentievermogen en de economische prestaties van de visserij- en de maritieme sector te verbeteren. Hiertoe moet uit het EFMZVA steun worden verleend voor adviesdiensten, samenwerking tussen wetenschappers en vissers, beroepsopleiding, een leven lang leren, met als doel kennisverspreiding te verbeteren, de prestaties en het concurrentievermogen van de marktdeelnemers globaal te verbeteren en de sociale dialoog te bevorderen. Bij wijze van erkenning van hun rol in de vissersgemeenschappen moet, onder bepaalde voorwaarden, ook aan echtgenotes en levenspartners van zelfstandige vissers steun worden verleend voor beroepsopleiding, een leven lang leren, kennisverspreiding en netwerkactiviteiten die aan hun ontwikkeling op professioneel gebied bijdragen. [Am. 60]

(36)  De ontwikkeling van een duurzame blauwe economie is in grote mate afhankelijk van partnerschappen tussen lokale actoren die bijdragen tot de vitaliteit en het voortbestaan van de bevolking van kust-, eiland- en landinwaarts gelegen gemeenschappen gebieden en tot de vitaliteit en de duurzaamheid van de daar gesitueerde economieën. Het EFMZV EFMZVA moet voorzien in instrumenten om dergelijke partnerschappen te bevorderen. Daartoe moet steun onder gedeeld beheer beschikbaar zijn voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD). Die benadering moet economische diversificatie in een lokale context stimuleren door de ontwikkeling van kust- en binnenvisserij, aquacultuur en een duurzame blauwe economie. CLLD-strategieën moeten ervoor zorgen dat lokale gemeenschappen beter gebruikmaken van en meer profijt halen uit de kansen die de duurzame blauwe economie biedt en dat ze daarbij de ecologische, culturele, sociale en menselijke middelen benutten en versterken. Elk lokaal partnerschap moet dan ook het voornaamste aandachtspunt van zijn strategie weerspiegelen door te zorgen voor een evenwichtige betrokkenheid en vertegenwoordiging van alle belanghebbende partijen uit de plaatselijke duurzame blauwe economie. [Am. 61]

(37)  Onder gedeeld beheer moet uit het EFMZV EFMZVA steun kunnen worden verleend voor een duurzame blauwe economie die zich binnen ecologische grenzen ontwikkelt, door middel van de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens ter verbetering van de kennis over de toestand van het mariene milieu en het zoetwatermilieu en de rijkdommen ervan. Die steun moet gericht zijn op het voldoen aan de vereisten uit hoofde van Richtlijn 92/43/EEG en Richtlijn 2009/147/EG, op de ondersteuning van maritieme ruimtelijke ordening en de duurzaamheid van de visserij- en aquacultuursector, alsook op het verbeteren van de kwaliteit en van de uitwisseling van gegevens in het kader van het Europees marien observatie- en datanetwerk. [Am. 62]

(38)  In het kader van direct en indirect beheer moet het EFMZV EFMZVA de nadruk leggen op het scheppen van voorwaarden de randvoorwaarden voorwaarden voor een duurzame blauwe economie die zich binnen ecologische grenzen ontwikkelt en die een gezond marien milieu bevordert door de bevordering van een geïntegreerde governance en geïntegreerd beheer van het maritiem beleid, de verbetering van de overdracht en de toepassing van onderzoek, innovatie en technologie in de duurzame blauwe economie, de verbetering van maritieme vaardigheden en kennis over de zeeën en oceanen, de versterking van de uitwisseling van sociaaleconomische gegevens en milieugegevens over de duurzame blauwe economie, de bevordering van een koolstofarme en klimaatbestendige duurzame blauwe economie en de ontwikkeling van projectenpijplijnen en innovatieve financieringsinstrumenten. Op al deze gebieden moet de nodige aandacht worden gegeven aan de specifieke situatie van de ultraperifere gebieden en eilanden die onder artikel 174 VWEU vallen. [Am. 63]

(39)  60 % van de oceanen valt buiten de grenzen van de jurisdictie van nationale staten. Dit impliceert een gedeelde internationale verantwoordelijkheid. De meeste problemen waaronder de oceanen te lijden hebben, zoals overbevissing, klimaatverandering, verzuring, vervuiling en afnemende , aardolie-exploratie of diepzeemijnbouw, die leiden tot een vermindering van de biodiversiteit, zijn grensoverschrijdend en vragen dus om een gezamenlijke reactie. Krachtens het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, waarbij de Unie op grond van Besluit 98/392/EG van de Raad(22) partij is, zijn talrijke rechtsbevoegdheden, instellingen en specifieke kaders opgezet om de menselijke activiteiten in de oceanen te reguleren en te beheren. De laatste jaren is men het er wereldwijd over eens geworden dat het mariene milieu en de menselijke activiteiten op zee op een meer doeltreffende manier moeten worden beheerd om het hoofd te kunnen bieden aan de toenemende druk op de oceanen en zeeën. [Am. 64]

(40)  De Unie zet zich als wereldspeler resoluut in voor de bevordering van internationale oceaangovernance, overeenkomstig de gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 10 november 2016, genaamd "Internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen"(23). Het beleid van de Unie inzake oceaangovernance is een nieuw beleidsterrein dat de oceanen op geïntegreerde wijze bestrijkt. Internationale oceaangovernance is niet alleen belangrijk voor de verwezenlijking van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, en met name duurzame ontwikkelingsdoelstelling 14 (instandhouding en duurzaam gebruik van oceanen, zeeën en rijkdommen van de zee voor duurzame ontwikkeling), maar ook om veilige, beveiligde, schone en duurzaam beheerde zeeën en oceanen te waarborgen voor de volgende generaties. De Unie moet deze internationale verbintenissen nakomen en als drijvende kracht een voortrekkersrol vervullen voor een betere internationale oceaangovernance op bilateraal, regionaal en multilateraal niveau, onder meer om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen en het effect ervan op het mariene milieu te minimaliseren, om het internationale kader voor oceaangovernance te verbeteren, om de druk op de oceanen en zeeën te verlagen, om de voorwaarden te creëren voor een duurzame blauwe economie die zich binnen ecologische grenzen ontwikkelt en om het internationale oceaanonderzoek en internationale oceaangegevens te versterken. [Am. 65]

(41)  Acties ter bevordering van internationale oceaangovernance in het kader van het EFMZV EFMZVA moeten leiden tot een verbetering van het overkoepelende kader van internationale en regionale processen, overeenkomsten, voorschriften en instellingen om menselijke activiteiten in de oceanen te reguleren en te beheren. Het EFMZV EFMZVA moet steun verlenen voor internationale overeenkomsten die de Unie heeft gesloten betreffende gebieden die niet onder partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij met verschillende derde landen vallen, alsook voor de bijdrage van de Unie voor haar lidmaatschap bij regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's). Partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij en ROVB's zullen nog steeds uit hoofde van verschillende onderdelen van de begroting van de Unie worden gefinancierd.

(42)  Op het gebied van veiligheid en defensie zijn betere grensbescherming en betere maritieme beveiliging van essentieel belang. In het kader van de op 24 juni 2014 door de Raad van de Europese Unie aangenomen strategie van de Europese Unie voor maritieme veiligheid en het op 16 december 2014 aangenomen bijbehorende actieplan spelen informatie-uitwisseling en samenwerking inzake grens- en kustwacht tussen het Europees Bureau voor visserijcontrole, het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid en het Europees Grens- en kustwachtagentschap een belangrijke rol voor de verwezenlijking van die doelstellingen. Daarom moet uit het EFMZV EFMZVA steun worden verleend, zowel onder gedeeld als direct beheer, voor samenwerking op het gebied van maritieme bewaking en kustwachttaken, onder meer door de aankoop van artikelen voor multifunctionele maritieme operaties. Ook moeten de betrokken agentschappen steun onder indirect beheer kunnen implementeren op het gebied van maritieme bewaking en beveiliging.

(43)  In het kader van gedeeld beheer moet elke lidstaat, in overleg met de regio's, één enkel programma opstellen dat door de Commissie moet worden goedgekeurd. In de context van regionalisering en om de lidstaten aan te moedigen tot een meer strategische aanpak bij de voorbereiding van de programma's, moet de Commissie een analyse ontwikkelen voor elk zeegebied, waarin de gemeenschappelijke sterke en zwakke punten met betrekking tot de verwezenlijking van de GVB-doelstellingen worden aangegeven. Deze analyse moet als basis dienen voor de onderhandelingen tussen de lidstaten en de Commissie over elk programma, rekening houdend met de regionale moeilijkheden en behoeften. Bij de beoordeling van de programma's moet de Commissie rekening houden met de ecologische en sociaaleconomische uitdagingen van het GVB, de sociaaleconomische prestaties van een zich binnen ecologische grenzen ontwikkelende duurzame blauwe economie, met name wat kleinschalige kustvisserij betreft, de uitdagingen op het niveau van het zeegebied, de instandhouding en het herstel van de mariene ecosystemen, de vermindering en inzameling van zwerfvuil op zee en de bestrijding en matiging van en de aanpassing aan de klimaatverandering. [Am. 66]

(43 bis)   Met het oog op een doeltreffende tenuitvoerlegging van de beheersmaatregelen op regionaal niveau moeten de lidstaten een regeling voor gezamenlijk beheer opzetten waarbij de adviesraden, vissersorganisaties en de bevoegde instellingen of autoriteiten betrokken zijn teneinde de dialoog en de inzet van de partijen aan te zwengelen. [Am. 67]

(44)  De prestaties van de EFMZV EFMZVA-steun in de lidstaten moeten worden beoordeeld aan de hand van indicatoren. De lidstaten moeten rapporteren over de vooruitgang in de richting van vastgestelde mijlpalen en streefdoelen en de Commissie moet de prestaties evalueren op basis van door de lidstaten opgestelde jaarlijkse prestatieverslagen, zodat mogelijke problemen met de tenuitvoerlegging tijdig kunnen worden opgespoord en corrigerende maatregelen kunnen worden genomen. Daartoe moet een monitoring- en evaluatiekader worden vastgesteld.

(44 bis)  De betalingsprocedure van het huidige EFMZVA is aangemerkt als zwak, aangezien na vier jaar toepassing slechts 11 % is benut. Deze procedure moet worden verbeterd om de betalingen aan begunstigden, met name wanneer het om natuurlijke personen of gezinnen gaat, te versnellen. [Am. 68]

(45)  Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie van 13 april 2016 over beter wetgeven(24) moet het EFMZV EFMZVA worden geëvalueerd op basis van gegevens die zijn verzameld aan de hand van specifieke voorschriften inzake monitoring, waarbij echter overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, worden vermeden. Waar passend kunnen in die voorschriften ook meetbare indicatoren worden opgenomen als basis om de effecten van het EFMZV EFMZVA op het terrein te evalueren.

(46)  De Commissie moet informatie- en communicatieacties uitvoeren met betrekking tot het EFMZV EFMZVA, de acties in het kader van het EFMZV EFMZVA en de resultaten ervan. De aan het EFMZV EFMZVA toegewezen financiële middelen moeten tevens bijdragen tot de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de prioriteiten van het EFMZV EFMZVA.

(46 bis)   De Commissie moet tevens voorzien in toereikende instrumenten om de maatschappij te informeren over de activiteiten van de visserij en de aquacultuur en de voordelen van de diversificatie van de consumptie van vis en zeevruchten. [Am. 69]

(47)  Overeenkomstig Verordening (EU) XX/XX [verordening tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie], Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad(25), Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad(26), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad(27) en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad(28) moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door evenredige maatregelen, daaronder begrepen voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden en fraude, terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder kan moet het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad kan moet het Europees Openbaar Ministerie (EOM) overgaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad(29). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig Verordening (EU) XX/XX [verordening tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie] ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het EOM en de Europese Rekenkamer alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie, gelijkwaardige rechten verlenen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat bij het beheer en de uitvoering van het EFMZV EFMZVA de financiële belangen van de Unie worden beschermd, overeenkomstig Verordening (EU) XX/XX [verordening tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie] en Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen]. [Am. 70]

(48)  Met het oog op meer transparantie betreffende de besteding van de fondsen van de Unie en op beter financieel beheer van die fondsen, met name door de publieke controle op de bestede gelden te versterken, moet bepaalde informatie over de concrete acties die in het kader van het EFMZV EFMZVA worden gefinancierd, worden gepubliceerd op een website van de lidstaat overeenkomstig Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen]. Wanneer een lidstaat informatie over in het kader van het EFMZV EFMZVA gefinancierde concrete acties publiceert, moeten de in Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad(30) vervatte voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens worden nageleefd. [Am. 71]

(49)  Teneinde bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening aan te vullen en te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de vaststelling – in verband met de ontvankelijkheidscriteria voor aanvragen – van de drempel voor niet-ontvankelijkheid en de lengte van de niet-ontvankelijkheidsperiode, met betrekking tot de bepaling van de voorwaarden voor de uitvoering van instandhoudingsmaatregelen voor financiering die geen verband houdt met kosten in verband met de definitieve stopzetting van visserijactiviteiten, met betrekking tot de vastlegging van de criteria voor de berekening van de extra kosten waarmee de specifieke beperkingen van de ultraperifere gebieden gepaard gaan, met betrekking tot de bepaling van gevallen van niet-naleving door de lidstaten die tot onderbreking van de betalingstermijn kunnen leiden, met betrekking tot de bepaling van gevallen van ernstige niet-naleving door de lidstaten die tot schorsing van betalingen kunnen leiden, met betrekking tot de vastlegging van de criteria om het niveau te bepalen van de toe te passen financiële correcties, alsmede de criteria om forfaitaire tarieven of geëxtrapoleerde financiële correcties toe te passen, met betrekking tot de wijziging van bijlage I en met betrekking tot de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader. Met het oog op een vlotte overgang van de bij Verordening (EU) nr. 508/2014 ingestelde regeling naar de bij de onderhavige verordening ingestelde regeling, moet aan de Commissie ook de bevoegdheid worden gedelegeerd om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag gedelegeerde handelingen aan te nemen tot vaststelling van overgangsbepalingen.

(50)  Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de goedkeuring en wijziging van de operationele programma's, met betrekking tot de goedkeuring en wijziging van de nationale werkprogramma's voor gegevensverzameling, met betrekking tot de schorsing van de betalingen en met betrekking tot de financiële correcties.

(51)  Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de procedures, het format en de tijdschema's voor de indiening van nationale werkprogramma's voor gegevensverzameling en de presentatie van de jaarlijkse prestatieverslagen,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMEEN KADER

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt het Europees Fonds voor maritieme zaken, en visserij en aquacultuur (EFMZV EFMZVA) vastgesteld. De verordening bevat de prioriteiten van het EFMZV EFMZVA, de begroting voor de periode 2021-2027, de vormen van financiering door de Unie en de specifieke regels voor de verstrekking van die financiering, tot aanvulling van de algemene regels die van toepassing zijn op het EFMZV EFMZVA krachtens Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen].

Artikel 2

Geografisch toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op concrete acties die worden uitgevoerd op het grondgebied van de Unie, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

Artikel 3

Definities

1.  Voor de toepassing van deze verordening en onverminderd lid 2 gelden de definities van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1379/2013, artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 en artikel 2 van Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen].

2.  Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)  "blendingverrichting": door de begroting van de Unie ondersteunde actie, onder meer in het kader van blendingfaciliteiten overeenkomstig artikel 2, lid 6, van Verordening XX/XX [verordening tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie], waarbij niet-terugbetaalbare vormen van steun en/of financieringsinstrumenten uit de begroting van de Unie worden gecombineerd met terugbetaalbare vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders;

2)  "gemeenschappelijke gegevensuitwisselingsstructuur" (CISE – Common information sharing environment): een structuur van systemen voor de ondersteuning van de sector- en grensoverschrijdende uitwisseling van informatie tussen autoriteiten die betrokken zijn bij maritieme bewaking met als doel hun kennis over op zee verrichte activiteiten op zee te verbeteren; [Am. 72]

3)  "kustwacht": nationale autoriteiten die kustwachttaken uitvoeren, waaronder maritieme veiligheid, maritieme beveiliging, maritieme douane, preventie en uitbanning van mensenhandel en mensensmokkel, handhaving van het zeerecht, maritieme grenscontrole, maritieme bewaking, bescherming van het mariene milieu, opsporing en redding, hulpverlening bij ongelukken en rampen, visserijcontrole, inspecties en andere activiteiten die met deze taken verband houden; [Am. 73]

4)  "Europees marien observatie- en datanetwerk" (EMODnet): een partnerschap waarbij mariene gegevens en metagegevens worden samengevoegd om deze versnipperde middelen beter toegankelijk en bruikbaar te maken voor openbare en particuliere gebruikers door kwalitatieve, interoperabele en geharmoniseerde mariene gegevens aan te bieden;

5)  "experimentele visserij": de visserij op bestanden waarop de voorbije tien jaar niet is gevist of niet met een specifiek vistuigtype of een specifieke techniek is gevist;

6)  "visser": een door de desbetreffende lidstaat als zodanig erkend natuurlijk persoon die commerciële visserijactiviteiten uitoefent;

6 bis)   "recreatievisserij": niet-commerciële visserijactiviteiten waarmee de biologische rijkdommen van de zee voor recreatieve, toeristische of sportieve doeleinden worden geëxploiteerd; [Am. 74]

6 ter)   "recreatievisserijsector": alle takken van de recreatievisserij en de ondernemingen en banen die daarvan afhankelijk zijn of daaruit voortkomen; [Am. 75]

7)  "binnenvisserij": visserijactiviteiten voor commerciële doeleinden in de binnenwateren door vaartuigen of met behulp van andere apparatuur, waaronder die welke voor het vissen op het ijs worden gebruikt;

7 bis)   "visser te voet": een door de desbetreffende lidstaat als zodanig erkend natuurlijk persoon die commerciële visserijactiviteiten te voet uitoefent; [Am. 76]

8)  "internationale oceaangovernance": een initiatief van de Unie om, aan de hand van een samenhangende, sectoroverschrijdende en op regels gebaseerde benadering, het overkoepelende kader van internationale en regionale processen, overeenkomsten, regelingen, voorschriften en instellingen te verbeteren met het oog op gezonde, veilige, beveiligde, schone en duurzaam beheerde oceanen;

9)  "maritiem beleid": het beleid van de Unie dat erop gericht is een geïntegreerde en coherente besluitvorming tot stand te brengen teneinde, door middel van een coherent beleid op het gebied van maritieme zaken en door middel van internationale samenwerking ter zake, te komen tot een optimale duurzame ontwikkeling, economische groei en sociale cohesie in de Unie, in het bijzonder in de kust-, eiland- en ultraperifere gebieden en in de sectoren van de duurzame blauwe economie;

10)  "maritieme beveiliging en bewaking": de activiteiten die gericht zijn op het begrijpen, in voorkomend geval het voorkomen en het beheren op een omvattende wijze van alle gebeurtenissen en handelingen op maritiem gebied die gevolgen zouden hebben op het vlak van maritieme veiligheid en beveiliging, rechtshandhaving, defensie, grenscontrole, bescherming van het mariene milieu, visserijcontrole, handel en economische belangen van de Unie;

11)  "maritieme ruimtelijke ordening": een proces in het kader waarvan de betreffende autoriteiten van de lidstaat menselijke activiteiten in mariene gebieden analyseren en organiseren om ecologische, economische en maatschappelijke doelstellingen te bereiken;

12)  "productieve investeringen in aquacultuur": investeringen in de bouw, de uitbreiding, de modernisering of de uitrusting van installaties voor aquacultuurproductie; [Am. 77]

13)  "zeegebiedstrategie": een geïntegreerd kader voor de aanpak van gemeenschappelijke mariene en maritieme problemen van lidstaten en, in voorkomend geval, derde landen in een specifiek zeegebied of in een of meer onderzeegebieden, en voor de bevordering van samenwerking en coördinatie met het oog op economische, sociale en territoriale cohesie; een dergelijke strategie wordt ontwikkeld door de Commissie in samenwerking met de betrokken lidstaten en derde landen, hun regio's en in voorkomend geval ook andere belanghebbenden; [Am. 78]

14)  "kleinschalige kustvisserij": de visserij door vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 m die geen gebruikmaken van gesleept vistuig als bedoeld in artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad(31) , de visserij waarbij te voet wordt gevist en de schelpdiervisserij; [Am. 79]

14 bis)   "kleinschalige vloot uit een ultraperifeer gebied": een kleinschalige vloot die actief is in de ultraperifere gebieden zoals gedefinieerd in elk nationaal operationeel programma; [Am. 80]

15)  "duurzame blauwe economie": alle sectorale en sectoroverschrijdende economische activiteiten op de eengemaakte markt die verband houden met de oceanen, zeeën, kusten en binnenwateren, waaronder de insulaire en ultraperifere gebieden van de Unie en de niet aan zee grenzende landen, met inbegrip van opkomende sectoren en niet-marktgoederen en -diensten, die tot doel hebben het ecologische, sociale en die economische welzijn van de huidige en volgende generaties te verzekeren en de mariene ecosystemen weer gezond te maken en te houden, door kwetsbare natuurlijke rijkdommen te beschermen, in overeenstemming zijn met de milieuwetgeving van de Unie; [Am. 81]

15 bis)   "gezamenlijk beheer": een partnerschapsregeling waarbij de verantwoordelijkheden en bevoegdheden met betrekking tot de besluitvorming inzake visserijbeheer worden gedeeld door de overheid, de gemeenschap van gebruikers van lokale hulpbronnen (vissers), externe actoren (niet-gouvernementele organisaties, onderzoeksinstellingen) en soms ook andere belanghebbenden op het gebied van visserij en kustrijkdommen (booteigenaren, vishandelaren, kredietinstellingen of geldschieters, de toeristische sector enz.); [Am. 82]

15 ter)   "milieuongeval": ongeval van natuurlijke of menselijke oorsprong dat tot een achteruitgang van het milieu leidt. [Am. 83]

Artikel 4

Prioriteiten

Het EFMZV EFMZVA draagt bij tot de uitvoering van het GVB en van het maritiem beleid. Met het EFMZV EFMZVA worden de volgende prioriteiten nagestreefd:

1)  bevorderen van een duurzame visserij en van de bescherming, het herstel en de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee; [Am. 291/rev]

1 bis)  bevorderen van een duurzame aquacultuur; [Am. 85]

2)  bijdragen tot de voedselzekerheid in de Unie door concurrerende duurzame en maatschappelijk verantwoorde duurzame aquacultuur, visserij en markten; [Am. 291/rev]

3)  mogelijk maken van de groei van een duurzame blauwe economie, rekening houdend met de ecologische draagkracht, en bevorderen van welvarende kustgemeenschappen de welvaart en de sociale en economische cohesie in kust-, eiland- en landinwaarts gelegen gemeenschappen; [Am. 87]

4)  versterken van de internationale oceaangovernance en tot stand brengen van veilige, beveiligde, schone en duurzaam beheerde zeeën en oceanen.

Steun in het kader van het EFMZV EFMZVA draagt ook bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie betreffende de matiging van en de aanpassing aan de milieu- en klimaatverandering. Die bijdrage wordt gevolgd volgens de in bijlage IV beschreven methodologie. [Am. 88]

Het nastreven van die doelstellingen mag geen vergroting van de vangstcapaciteit tot gevolg hebben. [Am. 281]

Artikel 4 bis

Ultraperifere gebieden

Bij alle bepalingen van deze verordening dient rekening te worden gehouden met de specifieke beperkingen die worden erkend in artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. [Am. 89]

HOOFDSTUK II

Financieel kader

Artikel 5

Begroting

1.  De financiële middelen voor de uitvoering van het EFMZV EFMZVA voor de periode 2021-2027 bedragen 6 140 000 000 EUR worden verhoogd tot 6 867 000 000 EUR in constante prijzen van 2018 (d.w.z. 7 739 000 000 EUR in lopende prijzen). [Am. 90]

2.  De middelen die op grond van titel II aan het EFMZV EFMZVA worden toegewezen, worden uitgevoerd onder gedeeld beheer overeenkomstig Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen] en artikel 63 van Verordening XX/XX [verordening tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie].

3.  De middelen die op grond van titel III aan het EFMZV EFMZVA worden toegewezen, worden uitgevoerd hetzij overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder a), van Verordening XX/XX [verordening tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie] onder direct beheer door de Commissie, hetzij overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder c), van die verordening onder indirect beheer.

Artikel 6

Gedeeld beheerde begrotingsmiddelen

1.  De gedeeld beheerde financiële middelen, als bedoeld in titel II, bedragen 5 311 000 000 EUR 87 % van de financiële middelen van het EFMZVA [xxx EUR], in lopende prijzen, overeenkomstig de in bijlage V vastgestelde jaarlijkse verdeling. [Am. 91]

2.  Voor concrete acties in de ultraperifere gebieden wijst elke betrokken lidstaat, binnen de in bijlage V bepaalde financiële steun van de Unie, ten minste de volgende bedragen toe:

(a)  102 000 000 EUR voor de Azoren en Madeira;

(b)  82 000 000 EUR voor de Canarische Eilanden;

(c)  131 000 000 EUR voor Guadeloupe, Frans-Guyana, Martinique, Mayotte, Réunion en Sint-Maarten. [Am. 92]

3.  De in artikel 21 bedoelde compensatie is niet hoger dan 50 % van elk van de in lid 2, onder a), b) en c), bedoelde toewijzingen. [Am. 93]

4.  Minstens 15 % van de per lidstaat toegewezen financiële steun van de Unie wordt toegewezen aan de in de artikelen 19 en 20 bedoelde steungebieden. Lidstaten die geen toegang tot de Uniewateren hebben, kunnen een lager percentage toepassen, rekening houdend met de omvang van hun taken op het gebied van controle en gegevensverzameling. Indien de toewijzingen voor controle en gegevensverzameling uit hoofde van de artikelen 19 en 20 van deze verordening niet worden gebruikt, kan de betrokken lidstaat de desbetreffende bedragen overdragen om ze onder direct beheer te gebruiken voor de ontwikkeling en tenuitvoerlegging, door het Europees Bureau voor visserijcontrole, van een systeem voor visserijcontroles van de Unie uit hoofde van artikel 40, onder b), van deze verordening. [Am. 94]

4 bis.  Minstens 25 % van de per lidstaat toegewezen financiële steun van de Unie wordt toegewezen aan de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en de ecosystemen van de zee en de kust en voor mariene kennis als bedoeld in de artikelen 22 en 27. [Ams. 283 en 315]

4 ter.  Minstens 10 % van de per lidstaat toegewezen financiële steun van de Unie wordt toegewezen aan het verbeteren van de veiligheids-, arbeids- en leefomstandigheden van de bemanning, opleiding, sociale dialoog, vaardigheden en werkgelegenheid. De financiële steun van de Unie uit het EFMZVA die per lidstaat voor alle investeringen aan boord wordt toegewezen, is echter niet hoger dan 60 % van de per lidstaat toegewezen financiële steun van de Unie. [Am. 96]

5.  De financiële steun van de Unie uit het EFMZV EFMZVA die per lidstaat aan de in artikel 17, lid 2, en artikel 18, bedoelde steungebieden wordt toegewezen, is niet hoger dan de hoogste van de volgende twee drempels:

a)  6 000 000 EUR, of

b)  10 15 % van de per lidstaat toegewezen financiële steun van de Unie. [Am. 97]

6.  Overeenkomstig de artikelen 30 tot en met 32 van Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen] kan uit het EFMZV EFMZVA op initiatief van een lidstaat steun worden verleend voor technische bijstand voor het doeltreffende beheer en gebruik van dit fonds.

Artikel 7

Financiële verdeling voor de onder gedeeld beheer vallende maatregelen

De in artikel 6, lid 1, bedoelde bedragen die beschikbaar zijn voor vastleggingen door de lidstaten voor de periode van 2021 tot en met 2027 zijn opgenomen in de tabel in bijlage V.

Artikel 8

Direct en indirect beheerde begrotingsmiddelen

1.  De direct en indirect beheerde financiële middelen, als bedoeld in titel II III, bedragen 829 000 000 EUR 13 % van de financiële middelen van het EFMZVA [xxx EUR], in lopende prijzen. [Am. 98]

2.  Het in lid 1 bedoelde bedrag kan worden gebruikt voor technische en administratieve bijstand voor de uitvoering van het EFMZV EFMZVA, zoals werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, daaronder begrepen institutionele informatietechnologiesystemen.

Uit het EFMZV EFMZVA kan op initiatief van de Commissie en ten bedrage van maximaal 1,7 % van de in artikel 5, lid 1, bedoelde financiële middelen met name steun worden verleend voor:

a)  technische bijstand voor de uitvoering van de onderhavige verordening zoals bedoeld in artikel 29 van Verordening (EU) [Verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen];

b)  de voorbereiding, de monitoring en de evaluatie van partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij en de deelname van de Unie in regionale organisaties voor visserijbeheer;

c)  het opzetten van een Europees netwerk van plaatselijke actiegroepen.

3.  Uit het EFMZV EFMZVA wordt steun verleend voor de kosten van voorlichtings- en communicatieactiviteiten in verband met de uitvoering van deze verordening.

HOOFDSTUK III

Programmering

Artikel 9

Programmering voor steun onder gedeeld beheer

1.  Overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen] stelt elke lidstaat één enkel nationaal programma of regionale operationele programma's op waarmee uitvoering wordt gegeven aan de in artikel 4 bedoelde prioriteiten. [Am. 99]

2.  Steun uit hoofde van titel II wordt georganiseerd volgens de in bijlage II vermelde steungebieden.

3.  Naast de in artikel 17 van Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen] bedoelde elementen bevat het programma:

a)  een analyse van de situatie in termen van sterke punten, zwakke punten, kansen en bedreigingen en een omschrijving van de behoeften in het betrokken geografische gebied, met inbegrip van, waar van toepassing, de door het programma bestreken zeegebieden;

b)  het in artikel 15 bedoelde actieplan voor de kleinschalige kustvisserij;

c)  waar van toepassing, de in lid 4 artikel 29 quater bedoelde actieplannen voor de ultraperifere gebieden; [Am. 100]

c bis)   in voorkomend geval, de actieplannen voor zeegebieden voor de subnationale of regionale autoriteiten die bevoegd zijn voor visserij, de schelpdierensector en maritieme zaken. [Am. 101]

4.  De betrokken lidstaten stellen, als onderdeel van hun programma, een actieplan op voor elk van hun ultraperifere gebieden zoals bedoeld in artikel 6, lid 2, dat de volgende elementen bevat:

a)  een strategie voor de duurzame exploitatie van de visserij en de ontwikkeling van de sectoren van de duurzame blauwe economie;

b)  een beschrijving van de voornaamste geplande acties en de overeenkomstige financiële middelen, met inbegrip van:

i)  de structurele steun voor de visserij- en de aquacultuursector uit hoofde van titel II;

ii)  de in artikel 21 bedoelde compensatie voor extra kosten;

iii)  alle andere investeringen in de duurzame blauwe economie die nodig zijn voor een duurzame ontwikkeling van kustgebieden. [Am. 102]

5.  De Commissie wint advies in bij de betrokken adviesraden en ontwikkelt voor elk zeegebied een analyse van de gemeenschappelijke sterke en zwakke punten van het gebied met betrekking tot de verwezenlijking van de in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde GVB-doelstellingen, alsook tot de verwezenlijking van een goede milieutoestand als bedoeld in Richtlijn 2008/56/EG. In deze analyse wordt, in voorkomend geval, rekening gehouden met de bestaande zeegebiedstrategieën en macroregionale strategieën. [Am. 103]

6.  De Commissie beoordeelt het programma overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen]. Bij die beoordeling houdt zij met name rekening met:

a)  een zo groot mogelijke bijdrage van het programma aan de in artikel 4 bedoelde prioriteiten;

b)  het evenwicht tussen de vangstcapaciteit van de vloten en de beschikbare vangstmogelijkheden, als jaarlijks gerapporteerd door de lidstaten overeenkomstig artikel 22, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

b bis)   indien van toepassing, de noodzaak om de vloot te moderniseren of vernieuwen; [Am. 104]

c)  waar van toepassing, de krachtens de artikelen 9 en 10 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde meerjarenplannen, de krachtens artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad goedgekeurde beheersplannen en de aanbevelingen van de regionale organisaties voor visserijbeheer die van toepassing zijn op de Unie;

d)  de uitvoering van de aanlandingsverplichting als bedoeld in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

d bis)   de bestrijding van invasieve soorten die de productiviteit van de visserij in aanzienlijke mate schaden; [Am. 105]

d ter)   de ondersteuning van onderzoek naar en toepassing van innovatief selectief vistuig in de gehele Unie, niet uitsluitend, maar onder meer overeenkomstig artikel 27 van Verordening (EU) nr. 1380/2013; [Am. 106]

e)  de recentste gegevens over het evenwicht tussen de milieuprioriteiten en de sociaaleconomische prestaties van de duurzame blauwe economie, en met name van de visserij- en aquacultuursector; [Am. 107]

f)  waar van toepassing, de in lid 5 bedoelde analyses;

g)  de bijdrage van het programma aan het tot stand brengen van een evenwicht tussen de economische en sociale overwegingen en de instandhouding en het herstel van de mariene ecosystemen, terwijl de steun in verband met Natura 2000-gebieden in overeenstemming is met de op grond van artikel 8, lid 4, van Richtlijn 92/43/EEG vastgestelde prioritaire actiekaders en zoetwaterecosystemen; [Am. 108]

h)  de bijdrage van het programma aan de inzameling en vermindering van zwerfvuil op zee overeenkomstig Richtlijn xx/xx van het Europees Parlement en de Raad [Richtlijn betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten op het milieu](32); [Am. 109]

i)  de bijdrage van het programma aan de bestrijding en matiging van en de aanpassing aan de klimaatverandering, met inbegrip van de vermindering van de CO2-uitstoot door brandstofbesparingen; [Am. 110]

(i bis)   de bijdrage van het programma aan de bestrijding van IOO-visserij. [Am. 111]

7.  Behoudens artikel 18 van Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen] stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast tot goedkeuring van het programma. De Commissie keurt het voorgestelde programma goed mits de vereiste informatie is ingediend.

8.  Behoudens artikel 19 van Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen] stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast tot goedkeuring van wijzigingen van een programma.

Artikel 10

Programmering voor steun onder direct en indirect beheer

Titel III wordt uitgevoerd door middel van werkprogramma's als bedoeld in artikel 110 van Verordening XX/XX [verordening tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie]. De werkprogramma's bevatten, waar van toepassing, het totale bedrag voor de in artikel 47 bedoelde blendingverrichtingen.

TITEL II

STEUN ONDER GEDEELD BEHEER

HOOFDSTUK I

Algemene beginselen van de steunverlening

Artikel 11

Staatssteun

1.  Onverminderd lid 2 zijn de artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag van toepassing op steun die de lidstaten verlenen aan ondernemingen in de visserij- en de aquacultuursector.

2.  De artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag zijn evenwel niet van toepassing op betalingen die de lidstaten doen op grond van deze verordening en binnen de werkingssfeer van artikel 42 van het Verdrag.

3.  Nationale bepalingen voor overheidsfinanciering die verder reiken dan de bepalingen van deze verordening voor de in lid 2 bedoelde betalingen, worden op basis van lid 1 als één geheel beoordeeld.

Artikel 12

Ontvankelijkheid van aanvragen

1.  Een door een begunstigde aanvrager ingediende aanvraag voor steun uit het EFMZV EFMZVA is gedurende een op grond van lid 4 vastgestelde, nader bepaalde periode niet ontvankelijk, indien de bevoegde autoriteit heeft vastgesteld dat de betrokken begunstigde aanvrager: [Am. 112]

a)  een ernstige inbreuk heeft gemaakt als bedoeld in artikel 42 van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad(33) of in artikel 90 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad of in andere door het Europees Parlement en de Raad aangenomen wetgeving in het kader van het GVB en de milieuwetgeving van de Unie; [Am. 317]

b)  betrokken is geweest bij de exploitatie, het beheer of de eigendom van vissersvaartuigen die zijn opgenomen in de lijst van de Unie van IOO-vaartuigen als bedoeld in artikel 40, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1005/2008, of van een vaartuig dat de vlag voerde van een land dat overeenkomstig artikel 33 van die verordening als niet-meewerkend derde land is aangemerkt; of

c)  een van de in de artikelen 3 en 4 van Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad(34) beschreven milieudelicten heeft gepleegd, indien de aanvraag gericht is op steun op grond van artikel 23. [Am. 114]

2.  Na de indiening van zijn aanvraag blijft de begunstigde aan de in lid 1 bedoelde ontvankelijkheidsvoorwaarden voldoen gedurende de hele periode van uitvoering van de concrete actie en gedurende een periode van vijf twee jaar na de laatste betaling aan die begunstigde. [Am. 115]

3.  Onverminderd strengere nationale regels die zijn overeengekomen in de partnerschapsovereenkomst met de betrokken lidstaat, is een door een begunstigde ingediende aanvraag niet-ontvankelijk gedurende een op grond van lid 4 vastgestelde, nader bepaalde periode indien de bevoegde autoriteit heeft vastgesteld dat de betrokken begunstigde fraude heeft gepleegd als omschreven in artikel 3 van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad(35).

4.  De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 52 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)  de bepaling van de in de leden 1 en 3 bedoelde drempel voor niet-ontvankelijkheid en lengte van de niet-ontvankelijkheidsperiode, die evenredig moet zijn met de aard, de ernst, de duur en de eventuele herhaling van de ernstige inbreuk, het delict of de fraude, en ten minste één jaar moet bedragen;

a bis)   eventuele voorwaarden waaronder de lengte van de niet-ontvankelijkheidsperiode wordt ingekort; [Am. 116]

a ter)   de bepaling van de voorwaarden waaraan moet worden voldaan na de indiening van de in lid 2 bedoelde aanvraag, en van de wijzen van terugvordering van de toegekende steun in geval van niet-naleving, afgestemd op de ernst van de inbreuk; [Am. 17]

b)  de vaststelling van de begin- of einddatum van de in de leden 1 en 3 bedoelde periode.

5.  De lidstaten verplichten de begunstigden die een aanvraag in het kader van het EFMZV EFMZVA indienen, om ten aanzien van de beheersautoriteit schriftelijk te verklaren dat zij voldoen aan de in de leden 1 en 3 vermelde criteria. Alvorens de concrete actie goed te keuren, verifiëren de lidstaten of die schriftelijke verklaring waarheidsgetrouw is in het licht van de beschikbare informatie uit hun nationaal register van inbreuken als bedoeld in artikel 93 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 of in het licht van andere beschikbare gegevens.

Voor de toepassing van de in de eerste alinea bedoelde verificatie verstrekt een lidstaat op verzoek van een andere lidstaat de informatie uit zijn nationaal register van inbreuken als bedoeld in artikel 93 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

5 bis.  De lidstaten kunnen tevens een periode van niet-ontvankelijkheid toepassen op aanvragen die zijn ingediend door vissers in binnenwateren die ernstige inbreuken hebben gepleegd op de nationale voorschriften. [Am. 118]

Artikel 12 bis

Subsidiabele concrete acties

Door het EFMZVA kan een verscheidenheid aan concrete acties worden gesteund die de lidstaten in hun programma hebben vastgesteld, mits deze acties onder een of meer van de in deze verordening vastgestelde prioriteiten vallen. [Am. 119]

Artikel 13

Niet-subsidiabele concrete acties

De volgende concrete acties komen niet in aanmerking voor steun in het kader van het EFMZV EFMZVA:

a)  concrete acties die de vangstcapaciteit van een vissersvaartuig vergroten of die de aankoop steunen van uitrusting waarmee het vermogen van het vissersvaartuig om vis op te sporen, wordt vergroot, behalve ter verbetering van de veiligheid of de arbeids- of leefomstandigheden van de bemanning, met inbegrip van verbeteringen van de stabiliteit van het vaartuig, of de kwaliteit van het product, op voorwaarde dat de vergroting binnen de aan de lidstaat toegewezen grenzen blijft, zonder het evenwicht tussen vangstcapaciteit en beschikbare vangstmogelijkheden in gevaar te brengen en zonder het vangstvermogen van het betrokken vissersvaartuig te vergroten; [Am. 120]

b)  de bouw en de aankoop van vissersvaartuigen of de invoer van vissersvaartuigen, tenzij in deze verordening anders is bepaald;

c)  de overdracht of omvlagging van vissersvaartuigen naar een derde land, ook door de oprichting van joint ventures met partners van dat land;

d)  de tijdelijke of definitieve stopzetting van visserijactiviteiten, tenzij in deze verordening anders is bepaald;

e)  experimentele visserij;

f)  de overdracht van de eigendom van een bedrijf, behalve de overdracht van een bedrijf aan jonge vissers of jonge aquacultuurproducenten; [Am. 121]

g)  het rechtstreeks uitzetten van vis, behalve als instandhoudingsmaatregel waarin uitdrukkelijk bij een rechtshandeling van de Unie is voorzien, of in geval van het experimenteel uitzetten van vis of het uitzetten in verband met processen om de milieu- en de productieomstandigheden van de natuurlijke omgeving te verbeteren; [Am. 122]

h)  de aanleg van nieuwe havens, of nieuwe aanlandingsplaatsen of nieuwe afslagen , behalve kleine havens en aanlandingsplaatsen in afgelegen gebieden, met name in de ultraperifere gebieden, op afgelegen eilanden en in perifere, niet-stedelijke kustgebieden; [Am. 123]

i)  marktinterventiemechanismen om visserij- of aquacultuurproducten tijdelijk of definitief uit de markt te nemen met het oog op een verminderd aanbod om een prijsdaling te voorkomen of om de prijzen op te drijven; bij uitbreiding, concrete acties in verband met opslag in een logistieke keten die zowel bedoeld als onbedoeld dezelfde effecten zouden hebben; [Am. 124]

j)  behalve indien anders bepaald in deze verordening, investeringen in de situatie aan boord van vissersvaartuigen met als doel de naleving van vereisten krachtens het recht van de Unie of nationaal recht, met inbegrip van de vereisten in het kader van de verplichtingen van de Unie in de context van regionale organisaties voor visserijbeheer, tenzij die investeringen onevenredige kosten voor de exploitanten met zich meebrengen; [Am. 125]

k)  investeringen in de situatie aan boord van vissersvaartuigen die in de twee kalenderjaren voorafgaand aan het jaar van indiening van de steunaanvraag gedurende minder dan 60 dagen per jaar activiteiten op zee hebben verricht. [Am. 126]

k bis)  de vervanging of modernisering van de hoofd- of hulpmotor van een vissersvaartuig indien die tot een toename van het vermogen in kW leidt; [Am. 127]

k ter)  de productie van genetisch gemodificeerde organismen, voor zover die productie nadelige gevolgen kan hebben voor de natuur. [Am. 128]

Artikel 13 bis

Steun voor acties in verband met het beheer van de visserijen en de vissersvloten

Uit het EFMZVA kan steun worden verleend voor acties in verband met het beheer van de visserijen en de vissersvloten overeenkomstig de regeling voor toevoeging of onttrekking aan de vloot als bedoeld in artikel 23 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en de in bijlage II bij die verordening vastgestelde vangstcapaciteitsmaxima. Met name streven de lidstaten ernaar de toewijzing van hun beschikbare vangstcapaciteit te optimaliseren, rekening houdend met de behoeften van hun vloot, zonder hun totale vangstcapaciteit te vergroten. [Am. 323]

HOOFDSTUK II

Prioriteit 1: Bevorderen van een duurzame visserij en , van de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee, en van de sociaaleconomische duurzaamheid [Am. 129]

Afdeling 1

Algemene voorwaarden

Artikel 14

Algemene reikwijdte van de steunverlening

1.  Steun op grond van dit hoofdstuk draagt bij tot de verwezenlijking van de milieu-, economische, maatschappelijke en werkgelegenheidsdoelstellingen van het GVB, als omschreven in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, en bevordert de sociale dialoog tussen de partijen. [Am. 130]

2.  Wanneer de in dit hoofdstuk bedoelde steun voor een vaartuig wordt verleend, wordt dat vaartuig gedurende ten minste vijf jaar vanaf de laatste betaling voor de ondersteunde concrete actie niet overgedragen of omgevlagd buiten de Unie.

3.  Steun op grond van dit hoofdstuk is ook van toepassing op de binnenvisserij, met uitzondering van de artikelen 15 en 17.

Afdeling 2

Kleinschalige kustvisserij

Artikel 15

Actieplan voor de kleinschalige kustvisserij

1.  De lidstaten nemen in hun programma, in goede samenwerking met de betrokken sectoren, een specifiek actieplan voor de kleinschalige kustvisserij op, dat een strategie omvat voor de ontwikkeling van een winstgevende en duurzame kleinschalige kustvisserij. Deze strategie wordt opgezet rond de volgende onderdelen, waar van toepassing: [Am. 131]

a)  aanpassing en beheer van de vangstcapaciteit;

b)  bevordering van milieuvriendelijke, klimaatbestendige en koolstofarme visserijpraktijken die zo weinig mogelijk schade toebrengen aan het mariene milieu;

c)  versterking van de waardeketen van de sector en bevordering van afzetstrategieën, waarbij alle mechanismen worden bevorderd die de prijzen bij eerste verkoop verbeteren, hetgeen ten goede moet komen aan vissers doordat de beloning voor hun werk wordt vergroot, en die een eerlijke en passende verdeling van de toegevoegde waarde binnen de gehele waardeketen van de sector bevorderen, zodat de marges van tussenpersonen worden teruggebracht, de prijzen die worden betaald aan producenten worden verhoogd en de prijzen die worden betaald door klanten worden beperkt; [Am. 311]

d)  bevordering van vaardigheden, kennis, innovatie en capaciteitsopbouw, met name voor jonge vissers; [Am. 132]

e)  verbetering van gezondheids-, veiligheids- en arbeidsomstandigheden aan boord van vissersvaartuigen, bij de visserij te voet en de schelpdiervisserij, en op het land in de rechtstreeks aan de visserij verwante activiteiten; [Am. 133]

f)  betere naleving van de vereisten inzake gegevensverzameling, traceerbaarheid, monitoring, controle en bewaking;

g)  betrokkenheid bij participatief beheer van de maritieme ruimte, met inbegrip van beschermde mariene gebieden en Natura 2000-gebieden;

h)  diversificatie van de activiteiten in de bredere duurzame blauwe economie;

i)  collectieve organisatie van en deelname aan besluitvorming en adviesprocedures.

2.  In het actieplan wordt rekening gehouden met de vrijwillige richtsnoeren voor duurzame kleinschalige visserij van de FAO en, waar van toepassing, het regionale actieplan voor de kleinschalige visserij van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee.

3.  Voor de monitoring van de uitvoering van de in lid 1 bedoelde strategie worden in het actieplan specifieke mijlpalen en streefdoelen vastgesteld voor de relevante indicatoren die zijn vastgelegd in het kader van het in artikel 37 bedoelde monitoring- en evaluatiekader.

3 bis.  Teneinde de administratieve lasten te verlichten voor marktdeelnemers die steun aanvragen, streven de lidstaten ernaar een gemeenschappelijk vereenvoudigd EU-aanvraagformulier voor de EFMZVA-maatregelen in te voeren. [Am. 134]

Artikel 16

Investeringen in vaartuigen voor kleinschalige kustvisserij

1.  Uit het EFMZV EFMZVA kan steun worden verleend voor de volgende investeringen in vaartuigen voor kleinschalige kustvisserij die behoren tot een vlootsegment waarvoor in het meest recente in artikel 22, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde verslag over de vangstcapaciteit een evenwicht met de voor dat segment beschikbare vangstmogelijkheden wordt aangetoond:

a)  de eerste aankoop van een vissersvaartuig door een jonge visser die bij indiening van de aanvraag nog geen 40 jaar is en ten minste vijf jaar als visser heeft gewerkt of voldoende beroepskwalificatie heeft verworven;

a bis)  de herclassificatie, vernieuwing en aanpassing van de grootte van vaartuigen wanneer deze duidelijk verouderd zijn, zodat het mogelijk wordt de visomstandigheden te verbeteren en de duur van het verblijf op zee te verlengen; [Am. 312]

b)  de vervanging of modernisering van een hoofd- of hulpmotor;

b bis)  gemakkelijkere toegang tot kredieten, verzekerings- en financieringsinstrumenten. [Am. 136]

2.  De in lid 1 bedoelde vaartuigen zijn uitgerust voor visserij op zee en zijn tussen 5 en 30 jaar oud. [Am. 137]

3.  De in lid 1, onder b), bedoelde steun kan alleen onder de volgende voorwaarden worden verleend:

a)  de nieuwe of gemoderniseerde motor beschikt niet over meer vermogen in kW dan de huidige motor;

b)  elke eventuele afgestoten vangstcapaciteit in kW als gevolg van de vervanging of modernisering van een hoofd- of hulpmotor wordt definitief uit het vlootregister van de Unie geschrapt;

c)  het motorvermogen van het vissersvaartuig is door de lidstaat fysiek gecontroleerd om vast te stellen dat het motorvermogen niet hoger is dan hetgeen in de visvergunning staat.

4.  Op grond van dit artikel wordt geen steun verleend indien de beoordeling van het evenwicht tussen de vangstcapaciteit en de vangstmogelijkheden in het meest recente in artikel 22, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde verslag voor het vlootsegment waartoe de betrokken vaartuigen behoren, niet is opgesteld op basis van de biologische en economische indicatoren en indicatoren voor het vaartuiggebruik die zijn opgenomen in de in die verordening bedoelde gemeenschappelijke richtsnoeren.

Afdeling 3

Specifieke steungebieden

Artikel 17

Beheer van de visserijen en de vissersvloten

1.  Uit het EFMZV EFMZVA kan steun worden verleend voor concrete acties voor het beheer van de visserijen en de vissersvloten.

2.  Indien de De in lid 1 bedoelde steun wordt kan worden verleend als voor compensatie voor de definitieve stopzetting van visserijactiviteiten, wordt mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: [Am. 139]

a)  de stopzetting is een in artikel 22, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoeld instrument van een actieplan;

a bis)  de stopzetting heeft een permanente verlaging van de vangstcapaciteit tot gevolg, aangezien de ontvangen steun niet opnieuw in de vloot wordt geïnvesteerd; [Am. 140]

b)  de stopzetting wordt gerealiseerd via de sloop van een vissersvaartuig of via de buitenbedrijfstelling ervan en de aanpassing ervan met het oog op andere activiteiten dan commerciële visserij, conform de GVB-doelstellingen en de meerjarenplannen;

c)  het vissersvaartuig is als actief geregistreerd en heeft in de drie twee kalenderjaren voorafgaand aan het jaar van indiening van de steunaanvraag gedurende ten minste 120 90 dagen per jaar visserijactiviteiten op zee verricht; [Am. 141]

d)  de overeenkomstige vangstcapaciteit is definitief uit het vissersvlootregister van de Unie geschrapt en de visvergunningen en vismachtigingen zijn definitief ingetrokken overeenkomstig artikel 22, leden 5 en 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013; en

e)  het is de ontvanger gedurende vijf jaar na de ontvangst van steun verboden enig vissersvaartuig in het register te doen opnemen.

Vissers, met inbegrip van eigenaren van vissersvaartuigen en bemanningsleden, die in de twee kalenderjaren voorafgaand aan de datum van indiening van de steunaanvraag gedurende ten minste 90 dagen per jaar op zee hebben gewerkt aan boord van een Unievissersvaartuig dat onder de definitieve stopzetting valt, kunnen ook in aanmerking komen voor de in lid 1 bedoelde steun. De betrokken vissers beëindigen volledig alle visserijactiviteiten. De begunstigden leveren de bevoegde nationale autoriteit het bewijs dat de visserijactiviteiten volledig zijn beëindigd. Als de vissers binnen twee jaar na de indiening van de steunaanvraag opnieuw visserijactiviteiten verrichten, betalen zij de compensatie op pro-rata-temporisbasis terug. [Am. 143]

3.  De steun voor de definitieve stopzetting van visserijactiviteiten als bedoeld in lid 2 wordt uitgevoerd via financiering die geen verband houdt met kosten, overeenkomstig artikel 46, onder a), en artikel 89 van Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen], en wordt enkel verleend mits: is voldaan aan de voorwaarden van lid 2 van dit artikel. [Am. 144]

a)  is voldaan aan de voorwaarden, overeenkomstig artikel 46, onder a), i), van Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen]; en [Am. 145]

b)  resultaten worden bereikt, overeenkomstig artikel 46, onder a), ii), van Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen]. [Am. 146]

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 52 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin de onder a) bedoelde voorwaarden worden bepaald die betrekking hebben op de uitvoering van instandhoudingsmaatregelen als bedoeld in artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1380/2013. [Am. 147]

4.  Op grond van lid 2 wordt geen steun verleend indien de beoordeling van het evenwicht tussen de vangstcapaciteit en de vangstmogelijkheden in het meest recente in artikel 22, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde verslag voor het vlootsegment waartoe de betrokken vaartuigen behoren, niet is opgesteld op basis van de biologische en economische indicatoren en indicatoren voor het vaartuiggebruik die zijn opgenomen in de in die verordening bedoelde gemeenschappelijke richtsnoeren.

Artikel 18

Buitengewone Tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten [Am. 148]

1.  Uit het EFMZV EFMZVA kan steun worden verleend voor compensatie voor de buitengewone tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten wegens: [Am. 149]

a)  instandhoudingsmaatregelen als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a), b), c), i) en j), van Verordening (EU) nr. 1380/2013, inclusief biologische rustperioden en exclusief TAC's en quota, of gelijkwaardige, door regionale organisaties voor visserijbeheer aangenomen instandhoudingsmaatregelen, indien van toepassing op de Unie; [Am. 150]

b)  maatregelen van de Commissie of noodmaatregelen van de lidstaten bij ernstige bedreigingen voor de biologische rijkdommen van de zee als bedoeld in artikel respectievelijk de artikelen 12 en 13 van Verordening (EU) nr. 1380/2013; [Am. 151]

c)  de onderbreking van de toepassing of het niet verlengen van een partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij of van het protocol daarbij door overmacht; of [Am. 152]

d)  natuurrampen, of milieuongevallen, met inbegrip van periodes van sluiting van de visvangst om gezondheidsredenen of wegens abnormale sterfte van visbestanden, ongevallen op zee tijdens visserijactiviteiten en ongunstige weersomstandigheden, waaronder langdurige onveilige weersomstandigheden op zee die van invloed zijn op een specifieke vorm van visserij, die officieel door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat zijn erkend. [Am. 153]

Voor de toekenning van uitkeringen of betalingen op grond van dit artikel wordt geen rekening gehouden met stilleggingen van visserijactiviteiten die elk seizoen plaatsvinden. [Am. 154]

2.  De in lid 1 bedoelde steun mag slechts worden verleend indien:

a)  de commerciële activiteiten visserijactiviteiten van het betrokken vaartuig gedurende ten minste negentig dertig opeenvolgende dagen worden stopgezet; en .[Am. 155]

b)  het economische verlies als gevolg van de stopzetting meer bedraagt dan 30 % van de jaarlijkse omzet van het betrokken bedrijf, berekend op basis van de gemiddelde omzet van dat bedrijf in de voorgaande drie kalenderjaren.

3.  De in lid 1 bedoelde steun wordt alleen verleend aan:

a)  eigenaren van vissersvaartuigen of vissers te voet die als actief zijn geregistreerd en die in de drie twee kalenderjaren voorafgaand aan het jaar van indiening van de steunaanvraag gedurende ten minste 120 dagen per jaar visserijactiviteiten op zee hebben verricht; of [Am. 157]

b)  vissers die in de drie twee kalenderjaren voorafgaand aan het jaar van indiening van de steunaanvraag gedurende ten minste 120 dagen per jaar op zee hebben gewerkt aan boord van een Unievissersvaartuig dat onder de buitengewone tijdelijke stopzetting valt. [Am. 158]

De verwijzing naar het aantal dagen op zee in dit lid geldt niet voor de aalvisserij.

4.  De in lid 1 bedoelde steun mag gedurende ten hoogste zes maanden per vaartuig, in de periode van 2021 tot en met 2027, worden verleend. [Aparte stemming]

5.  Alle visserijactiviteiten van de betrokken vissersvaartuigen en de betrokken vissers worden daadwerkelijk opgeschort tijdens de periode van stopzetting. De bevoegde autoriteit vergewist zich ervan dat het betrokken vaartuig tijdens de periode van de buitengewone tijdelijke stopzetting alle visserijactiviteiten heeft stopgezet en dat overcompensatie als gevolg van het gebruik van het vaartuig voor andere doeleinden wordt voorkomen. [Am. 159]

Artikel 19

Controle en handhaving

1.  Uit het EFMZV EFMZVA kan steun worden verleend voor de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van een visserijcontrolesysteem van de Unie als bedoeld in artikel 36 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en nader omschreven in Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad.

2.  In afwijking van artikel 13, onder j), kan de in lid 1 bedoelde steun ook betrekking hebben op:

a)  enkel voor vaartuigen voor kleinschalige kustvisserij vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 meter: de aankoop, en de installatie en het beheer aan boord van de vereiste componenten voor de verplichte volgsystemen voor vaartuigen en elektronische meldsystemen die worden ingezet voor controledoeleinden controle- en inspectiedoeleinden; [Am. 160]

b)  de aankoop en installatie aan boord van de vereiste componenten voor de verplichte systemen voor elektronische monitoring op afstand die worden ingezet voor de controle op de naleving van de in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde aanlandingsverplichting; [Am. 161]

c)  de aankoop en installatie aan boord van apparatuur voor de verplichte continue meting en registratie van het vermogen van de voortstuwingsmotor. [Am. 162]

3.  De in lid 1 bedoelde steun kan ook bijdragen tot maritieme bewaking als bedoeld in artikel 28 en tot de Europese samenwerking inzake kustwachttaken als bedoeld in artikel 29.

4.  In afwijking van artikel 2 kan de in lid 1 bedoelde steun eveneens worden verleend voor concrete acties die buiten het grondgebied van de Unie worden uitgevoerd.

Artikel 20

Verzameling, en verwerking en verspreiding van gegevens voor visserijbeheer visserij- en aquacultuurbeheer en wetenschappelijke doeleinden [Am. 163]

1.  Uit het EFMZV EFMZVA kan steun worden verleend voor de verzameling, het beheer, en de verwerking, het gebruik en de verspreiding van gegevens voor visserijbeheer visserij- en aquacultuurbeheer en voor wetenschappelijke doeleinden, met inbegrip van gegevens over de recreatievisserij, als bedoeld in artikel 25, leden 1 en 2, en artikel 27 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en nader omschreven in Verordening (EU) 2017/1004, op basis van de in artikel 6 van Verordening (EU) 2017/1004 bedoelde nationale werkprogramma's. [Am. 164]

2.  In afwijking van artikel 2 kan de in lid 1 bedoelde steun eveneens worden verleend voor concrete acties die buiten het grondgebied van de Unie worden uitgevoerd.

3.  De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met voorschriften inzake de procedures, het format en de tijdschema's voor de indiening van de in lid 1 bedoelde nationale werkprogramma's. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 53, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

4.  Uiterlijk op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het in lid 1 bedoelde nationale werkprogramma van toepassing wordt, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast tot goedkeuring of wijziging van het werkprogramma.

Artikel 22

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en de ecosystemen van de zee, en de kust en de zoete wateren [Am. 166]

1.  Uit het EFMZV EFMZVA kan steun worden verleend voor acties voor de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en de ecosystemen van de zee, en de kust en de zoete wateren, met inbegrip van die in binnenwateren. Daartoe moet de samenwerking met het Europees Ruimteagentschap en de Europese satellietprogramma's worden bevorderd om meer gegevens te verzamelen over de situatie van de verontreiniging van de zee en met name plasticafval in de wateren. [Am. 167]

2.  De in lid 1 bedoelde steun kan betrekking hebben op:

a)  compensaties ten bate van vissers voor de verzameling van verloren vistuig en de passieve verzameling van zwerfvuil op zee alsook voor de verzameling van sargassowier in de betrokken ultraperifere gebieden; [Am. 168]

b)  investeringen in havens om te zorgen voor passende voorzieningen om op zee verzameld verloren vistuig en zwerfvuil, evenals de ongewenste vangsten als bedoeld in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, te ontvangen, op te slaan en te recyclen; [Am. 169]

b bis)   bescherming van vistuig en vangsten tegen uit hoofde van Richtlijn 92/43/EEG of Richtlijn 2009/147/EG beschermde zoogdieren en vogels, mits dit niet ten koste gaat van de selectiviteit van het vistuig; [Am. 170]

b ter)   compensatie voor het gebruik van duurzaam tuig voor vis- en schelpdierenvangst; [Am. 171]

c)  acties om een goede milieutoestand in het mariene milieu te bereiken of te behouden, als omschreven in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG;

c bis)   maatregelen gericht op de verwezenlijking en het behoud van een goede milieutoestand in het zoetwatermilieu; [Am. 172]

c ter)  schoonmaakacties, en met name verwijdering van plastic, in de kustgebieden, havens en visgronden van de Unie; [Am. 173]

d)  de uitvoering van krachtens artikel 13, lid 4, van Richtlijn 2008/56/EG vastgestelde ruimtelijke beschermingsmaatregelen;

e)  het beheer, het herstel en de monitoring van Natura 2000-gebieden in overeenstemming met de op grond van artikel 8 van Richtlijn 92/43/EEG vastgestelde prioritaire actiekaders;

f)  de bescherming van soorten uit hoofde van Richtlijn 92/43/EEG en Richtlijn 2009/147/EG en overeenkomstig de op grond van artikel 8 van Richtlijn 92/43/EEG vastgestelde prioritaire actiekaders. en de bescherming van alle soorten die uit hoofde van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (Cites) beschermd zijn en/of op de rode lijst van de Internationale Unie voor natuurbehoud (IUCN) staan; [Am. 174]

f bis)   het bouwen, installeren of moderniseren van vaste of verplaatsbare voorzieningen om de mariene flora en fauna te beschermen en te ontwikkelen, met inbegrip van de wetenschappelijke voorbereiding en beoordeling daarvan en, in het geval van ultraperifere gebieden, van verankerde visaantrekkende apparatuur ten behoeve van duurzame en selectieve visserij; [Am. 175]

f ter)   het tot stand brengen van regelingen voor de vergoeding van schade aan vangsten die wordt veroorzaakt door zoogdieren en vogels die worden beschermd op grond van Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG. [Am. 176]

f quater)   het bijdragen tot een beter beheer of een betere instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee; [Am. 177]

f quinquies)   steun voor beschermende jacht of het beheer van schadelijk wild dat een duurzaam niveau van visbestanden in gevaar brengt; [Am. 178]

f sexies)   het rechtstreeks uitzetten van vis als instandhoudingsmaatregel waarin bij een rechtshandeling van de Unie is voorzien; [Am. 179]

f septies)   ondersteuning voor de verzameling en het beheer van gegevens over het voorkomen van uitheemse soorten die catastrofale gevolgen voor de biodiversiteit kunnen hebben; [Am. 180]

f octies)   de scholing van vissers ter vergroting van het bewustzijn over en ter beperking van de effecten van de visserij op het mariene milieu, met name wat het gebruik van selectiever vistuig en selectievere uitrusting betreft. [Am. 181]

2 bis.  De in artikel 22, lid 2, onder a) en b), genoemde compensaties en investeringen kunnen volledig uit het EFMZVA worden ondersteund. [Am. 182]

2 ter.  Lid 2, onder e) en f), omvat ook overeenkomstige acties van aquacultuurondernemingen en viskwekers. [Am. 183]

Artikel 22 bis

Wetenschappelijk onderzoek en vergaring van gegevens over de impact van trekvogels

1.  Uit het EFMZVA kan op basis van de meerjarige nationale strategische plannen steun worden verleend aan de totstandbrenging van nationale of grensoverschrijdende projecten voor wetenschappelijk onderzoek en vergaring van gegevens die tot doel hebben een beter inzicht te krijgen in de invloed van trekvogels op de aquacultuursector en andere relevante visbestanden in de Unie. De resultaten van deze projecten moeten in een vroegtijdig stadium worden gepubliceerd en aanbevelingen bevatten inzake beter beheer.

2.  Om in aanmerking te komen voor steun moet een nationaal project voor wetenschappelijk onderzoek en vergaring van gegevens door minstens één op nationaal of EU-niveau erkende instelling worden uitgevoerd.

3.  Om in aanmerking te komen voor steun moet een grensoverschrijdend project voor wetenschappelijk onderzoek en vergaring van gegevens door minstens één instelling uit minstens twee verschillende lidstaten worden uitgevoerd. [Am. 184]

Artikel 22 ter

Innovaties

1.  Om innovatie in de visserij te stimuleren, kan uit het EFMZVA steun worden verleend voor projecten die gericht zijn op de ontwikkeling of de invoering van nieuwe of substantieel verbeterde producten en apparatuur, nieuwe of verbeterde processen en technieken, nieuwe of verbeterde beheers- en organisatiesystemen, onder meer waar het verwerking en afzet betreft, de geleidelijke afschaffing van de teruggooi en bijvangsten, de invoering van nieuwe technische of organisatorische kennis, het terugdringen van de milieueffecten van visserijactiviteiten, onder meer in de vorm van verbeterde vangsttechnieken en een betere selectiviteit van het vistuig, of het bewerkstelligen van een duurzamer gebruik van de biologische rijkdommen van de zee en co-existentie met beschermde roofdieren.

2.  De uit hoofde van dit artikel gefinancierde concrete acties worden door individuele ondernemers opgezet, dan wel door producentenorganisaties en de daaraan verwante verenigingen.

3.  De resultaten van de uit hoofde van dit artikel gefinancierde concrete acties worden door de lidstaat bekendgemaakt. [Am. 185]

HOOFDSTUK II BIS

Prioriteit 1 bis: Bevordering van duurzame aquacultuur [Am. 186]

Artikel 23

Aquacultuur

1.  Uit het EFMZV EFMZVA kan steun worden verleend voor de bevordering van een duurzame aquacultuur– zowel zeewater- als zoetwateraquacultuur, met inbegrip van aquacultuur met gesloten inperkingssystemen en een gesloten watercircuit – als bedoeld in artikel 34, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en voor de toename van de aquacultuurproductie, rekening houdend met de ecologische draagkracht. Uit het EFMZV EFMZVA kan eveneens steun worden verleend voor de diergezondheid en het dierenwelzijn in de aquacultuur overeenkomstig Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad(36) en Verordening (EU) nr. 652/2014 van het Europees Parlement en de Raad(37). [Am. 187]

2.  De in lid 1 bedoelde steun strookt met de in artikel 34, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde nationale meerjarige strategische plannen voor de ontwikkeling van de aquacultuur.

3.  Steun voor productieve investeringen in aquacultuur op grond van dit artikel mag enkel worden verleend via subsidies, overeenkomstig artikel 48, lid 1, van Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen], en, bij voorkeur, via de in artikel 52 van Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen] bedoelde financieringsinstrumenten en via InvestEU, overeenkomstig artikel 10 van die verordening. [Am. 188]

Artikel 23 bis

Netwerk voor statistische gegevens over aquacultuur

1.  Uit het EFMZVA kan steun worden verleend voor het verzamelen, beheren en gebruiken van gegevens voor het beheer van aquacultuur zoals bepaald in artikel 34, lid 1, onder a) en e), in artikel 34, lid 5, en in artikel 35, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ten behoeve van de oprichting van het netwerk voor statistische gegevens over aquacultuur (ASIN-RISA) en nationale werkplannen voor de tenuitvoerlegging ervan.

2.  In afwijking van artikel 2 kan de in lid 1 van dit artikel bedoelde steun eveneens worden verleend voor concrete acties buiten het grondgebied van de Unie.

3.  De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met voorschriften inzake de procedures, het format en de tijdschema's voor het in lid 1 bedoelde ASIN-RISA. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 53, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

4.  Uiterlijk op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het in lid 1 bedoelde nationale werkprogramma van toepassing wordt, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen tot goedkeuring of wijziging van het werkprogramma. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 53, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. [Am. 1 en 189]

HOOFDSTUK III

Prioriteit 2: Bijdragen Bevorderen van concurrerende en duurzame markten en verwerkingssectoren voor visserij en aquacultuur, die bijdragen tot de voedselzekerheid in de Unie door concurrerende en duurzame aquacultuur en markten [Am. 190]

Artikel 24

Afzet van visserij- en aquacultuurproducten

1.  Uit het EFMZV EFMZVA kan steun worden verleend voor acties die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en nader omschreven in Verordening (EU) nr. 1379/2013. Ook kan steun worden verleend voor acties ter bevordering van de afzet, de kwaliteit en de toegevoegde waarde van visserij- en aquacultuurproducten. Ook kan steun worden verleend voor materiële investeringen en acties ter bevordering van de afzet, de kwaliteit en de toegevoegde waarde van visserij- en duurzame aquacultuurproducten. [Am. 191]

1 bis.  Met betrekking tot de voorbereiding en de uitvoering van productie- en afzetprogramma's als bedoeld in artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1379/2013, kunnen de lidstaten 50 % van de steun voorschieten nadat het productie- en afzetprogramma is goedgekeurd overeenkomstig artikel 28, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1379/2013. [Am. 192]

1 ter.  De op grond van dit artikel aan een producentenorganisatie verleende steun bedraagt jaarlijks niet meer dan 3 % van de gemiddelde jaarwaarde van de productie die de betrokken producentenorganisatie de voorgaande drie kalenderjaren heeft afgezet, of van de productie die de leden van die organisatie gedurende dezelfde periode hebben afgezet. De aan een recentelijk erkende producentenorganisatie verleende steun bedraagt niet meer dan 3 % van de gemiddelde jaarwaarde van de productie die de leden van die producentenorganisatie de voorafgaande drie kalenderjaren hebben afgezet. [Am. 193]

1 quater.  De in lid 1 bis bedoelde steun wordt alleen verleend aan producentenorganisaties en verenigingen van producentenorganisaties. [Am. 194]

Artikel 25

Verwerking en opslag van visserij- en aquacultuurproducten [Am. 195]

1.  Uit het EFMZV EFMZVA kan steun worden verleend voor investeringen in de verwerking en opslag van visserijproducten en aquacultuurproducten. Die steun draagt bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en nader omschreven in Verordening (EU) nr. 1379/2013. [Am. 196]

1 bis.   Uit het EFMZVA kan ook steun worden verleend voor investeringen met het oog op innovatie bij de verwerking van visserij- en aquacultuurproducten, evenals de bevordering van partnerschap tussen producentenorganisaties en wetenschappelijke entiteiten. [Am. 197]

2.  Steun op grond van dit artikel wordt enkel verleend via subsidies en via de in artikel 52 van Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen] bedoelde financieringsinstrumenten en via InvestEU, overeenkomstig artikel 10 van die verordening. [Am. 198]

2 bis.  De ontwikkeling van verwerkingsinstallaties voor visserij- en aquacultuurproducten kan door de lidstaten worden gesteund door de inzet van middelen uit andere structuurfondsen. [Am. 199]

Artikel 25 bis

Opslagsteun

1.  Uit het EFMZVA kan steun worden verleend voor erkende producentenorganisaties en verenigingen van producentenorganisaties die in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1379/2013 vermelde producten opslaan, mits die producten worden opgeslagen overeenkomstig de artikelen 30 en 31 van die verordening, en onder de volgende voorwaarden:

a)  de opslagsteun mag niet meer bedragen dan de technische en financiële kosten van de maatregelen die vereist zijn voor de stabilisatie en de opslag van de betrokken producten;

b)  de hoeveelheden waarvoor opslagsteun kan worden verleend, mogen niet meer bedragen dan 15 % van de hoeveelheden van de betrokken producten die jaarlijks door de producentenorganisatie te koop worden aangeboden;

c)  de jaarlijks verleende steun bedraagt niet meer dan 2 % van de gemiddelde jaarwaarde van de productie die door de leden van de producentenorganisatie is afgezet in de periode 2016-2018. Voor de toepassing van dit punt wordt, indien een lid van de producentenorganisatie in de periode van 2016 tot en met 2018 geen productie heeft afgezet, de gemiddelde jaarwaarde van de productie die dat lid in de eerste drie productiejaren heeft afgezet, in aanmerking genomen.

2.  De in lid 1 bedoelde steun mag slechts worden verleend nadat de betrokken producten voor menselijke consumptie op de markt zijn gebracht.

3.  De lidstaten bepalen het bedrag van de binnen hun grondgebied toepasselijke technische en financiële kosten als volgt:

a)  de technische kosten worden jaarlijks berekend op basis van de rechtstreekse kosten in verband met de voor stabilisatie en opslag van de betrokken producten vereiste maatregelen;

b)  de financiële kosten worden jaarlijks berekend aan de hand van de rentevoet die jaarlijks in elke lidstaat wordt vastgesteld; die technische en financiële kosten worden openbaar gemaakt.

4.  De lidstaten voeren controles uit om na te gaan of de producten waarvoor opslagsteun wordt verleend, voldoen aan de in dit artikel vastgestelde voorwaarden. Met het oog op dergelijke controles houden de begunstigden van de opslagsteun een register bij van elke categorie producten die worden ingeslagen en later weer voor menselijke consumptie op de markt worden gebracht. [Am. 200]

HOOFDSTUK IV

Prioriteit 3: Mogelijk maken van de groei van een een zich binnen ecologische grenzen ontwikkelende duurzame blauwe economie en bevorderen van welvarende kustgemeenschappen kust-, eiland- en aan het water gelegen gemeenschappen [Am. 201]

Artikel 26

Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling

1.  Uit het EFMZV EFMZVA kan steun worden verleend voor het scheppen van de duurzame ontwikkeling van lokale economieën gunstige voorwaarden die noodzakelijk zijn voor een duurzame blauwe economie en voor het welzijn van lokale gemeenschappen aan de hand van vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling als bedoeld in artikel 25 van Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen]. [Am. 202]

2.  Voor de toepassing van de EFMZV EFMZVA-steun zorgen de in artikel 26 van Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen] bedoelde strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling ervoor dat lokale gemeenschappen beter gebruikmaken van en meer profijt halen uit de kansen die de een zich binnen ecologische grenzen ontwikkelende duurzame blauwe economie biedt en dat ze daarbij de ecologische, culturele, sociale en menselijke middelen benutten en versterken. [Am. 203]

2 bis.  De strategieën zijn afgestemd op de kansen en behoeften die in het betrokken gebied zijn geconstateerd, alsmede op de in artikel 4 gestelde Unieprioriteiten. De strategieën zijn toegespitst op uiteenlopende gebieden, gaande van de visserij op zich tot bredere onderwerpen, zoals diversifiëring van visserijgebieden. De strategieën behelzen meer dan een verzameling van concrete acties of een aaneenschakeling van sectorale maatregelen. [Am. 204]

2 ter.   Om te zorgen voor een duurzame blauwe economie en de valorisatie van de kustgebieden, moeten de op dit gebied uitgevoerde acties stroken met de strategieën voor regionale ontwikkeling. [Am. 205]

2 quater.   De lidstaten starten de regeling voor gezamenlijk beheer op om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van deze verordening worden gehaald, rekening houdend met de realiteit van de lokale visserijen. [Am. 206]

Artikel 27

Kennis van het mariene kennis milieu en het zoetwatermilieu [Am. 207]

Uit het EFMZV EFMZVA kan ook steun worden verleend voor de verzameling, het beheerbeheer, de analyse, de verwerking en het gebruik van gegevens ter verbetering van de kennis over de toestand van het mariene milieu en het zoetwatermilieu en de (sector) recreatieve visserij met het oog op: [Am. 208]

a)  het voldoen aan de vereisten inzake monitoring en aanwijzing van gebieden en aan de beheervoorschriften krachtens Richtlijn 92/43/EEG en Richtlijn 2009/147/EG;

a bis)   het voldoen aan de vereisten inzake gegevensverzameling krachtens Verordening (EG) nr. 665/2008 van de Commissie(38), Besluit 2010/93/EU van de Commissie(39), Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1251 van de Commissie(40) en de verordening betreffende het kader voor gegevensverzameling; [Am. 209]

b)  de ondersteuning van maritieme ruimtelijke ordening als bedoeld in Richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad(41);

b bis)   het voldoen aan de vereisten inzake gegevensverzameling krachtens de GVB-verordening; [Am. 210]

c)  de verbetering van de kwaliteit en van de uitwisseling van gegevens in het kader van het Europees marien observatie- en datanetwerk (EMODnet) en van andere op het zoetwatermilieu gerichte datanetwerken. [Am. 211]

c bis)   de vergroting van de hoeveelheid beschikbare betrouwbare gegevens over in het kader van de recreatievisserij gedane vangsten; [Am. 212]

c ter)   investeringen in de analyse en observatie van de verontreiniging van de zee, met name plastic, om meer gegevens over de situatie te verzamelen; [Am. 213]

c quater)   het vergroten van de kennis over plastic zwerfvuil op zee en de concentratie daarvan. [Am. 214]

HOOFDSTUK V

Prioriteit 4: Versterken van de internationale oceaangovernance en tot stand brengen van veilige, beveiligde, schone en duurzaam beheerde zeeën en oceanen

Artikel 28

Maritieme bewaking

1.  Uit het EFMZV EFMZVA kan steun worden verleend voor acties die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de gemeenschappelijke gegevensuitwisselingsstructuur.

2.  In afwijking van artikel 2 kan de in lid 1 van dit artikel bedoelde steun eveneens worden verleend voor concrete acties die buiten het grondgebied van de Unie worden uitgevoerd.

2 bis.   In overeenstemming met de doelstelling om ervoor te zorgen dat zeeën en oceanen beschermd, veilig en schoon zijn en duurzaam worden beheerd, draagt het EFMZVA bij aan de verwezenlijking van duurzameontwikkelingsdoelstelling 14 van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties. [Am. 215]

Artikel 29

Samenwerking op het gebied van kustwachttaken

1.  Uit het EFMZV EFMZVA kan steun worden verleend voor door nationale autoriteiten uitgevoerde acties die bijdragen tot de Europese samenwerking inzake kustwachttaken als bedoeld in artikel 53 van Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad(42), artikel 2 ter van Verordening (EU) 2016/1625 van het Europees Parlement en de Raad(43) en artikel 7 bis van Verordening 2016/1626 van het Europees Parlement en de Raad(44).

2.  De steun voor de in lid 1 bedoelde acties kan ook bijdragen tot de ontwikkeling en toepassing van een visserijcontrolesysteem visserijcontrole- en inspectiesysteem van de Unie onder de in artikel 19 bepaalde voorwaarden. [Am. 216]

3.  In afwijking van artikel 2 kan de in lid 1 bedoelde steun eveneens worden verleend voor concrete acties die buiten het grondgebied van de Unie worden uitgevoerd.

Artikel 29 bis

Natuurbescherming en bescherming van soorten

Uit het EFMZVA wordt steun verleend voor de uitvoering van natuurbeschermingsacties in het kader van het Wereldnatuurhandvest van de VN, en met name de artikelen 21, 22, 23 en 24.

Uit het EFMZVA wordt ook steun verleend voor acties met het oog op vrijwillige samenwerking en coördinatie met en tussen internationale instanties, organisaties, organen en instellingen om de middelen te bundelen ter bestrijding van IOO-visserij, stropen van mariene soorten en het doden van soorten die als "roofdieren" van visbestanden worden beschouwd. [Ams. 217 en 301]

Hoofdstuk V bis

Ultraperifere gebieden [Am. 218]

Artikel  29 ter

Gedeeld beheerde begrotingsmiddelen

1.  Voor concrete acties in de ultraperifere gebieden wijst elke betrokken lidstaat, binnen de in bijlage V bepaalde financiële steun van de Unie, ten minste de volgende bedragen toe(45):

a)  114 000 000 EUR in constante prijzen van 2018 (d.w.z. 128 566 000 EUR in lopende prijzen) voor de Azoren en Madeira;

b)  91 700 000 EUR in constante prijzen van 2018 (d.w.z. 103 357 000 EUR in lopende prijzen) voor de Canarische Eilanden;

c)  146 500 000 EUR in constante prijzen van 2018 (d.w.z. 165 119 000 EUR in lopende prijzen) voor Guadeloupe, Frans-Guyana, Martinique, Mayotte, Réunion en Sint-Maarten.

2.  Elke lidstaat bepaalt het deel van de in lid 1 vastgestelde financiële middelen dat bestemd is voor de in artikel 29 quinquies bedoelde compensatie, waarbij de grens van 50 % van elk van de in lid 1 bedoelde toewijzingen niet mag worden overschreden.

3.  In afwijking van artikel 9, lid 8, van deze verordening en artikel 19, lid 2, van Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen] en teneinde rekening te houden met veranderende omstandigheden, kunnen de lidstaten de lijst en hoeveelheden subsidiabele visserijproducten en het in artikel 29 quinquies bedoelde compensatieniveau jaarlijks bijstellen, mits de in de leden 1 en 2 van dit artikel genoemde bedragen in acht worden genomen. Dergelijke aanpassingen zijn slechts mogelijk voor zover de compensatieplannen van een andere regio van dezelfde lidstaat dienovereenkomstig verhoogd of verlaagd worden. De lidstaat deelt de Commissie vooraf de aanpassingen mee. [Am. 321]

Artikel 29 quater

Actieplan

De betrokken lidstaten stellen, als onderdeel van hun programma, een actieplan op voor elk van hun ultraperifere gebieden zoals bedoeld in artikel 6, lid 2, dat de volgende elementen bevat:

a)   een strategie voor de duurzame exploitatie van de visserij en de ontwikkeling van de sectoren van de duurzame blauwe economie;

b)   een beschrijving van de voornaamste geplande acties en de overeenkomstige financiële middelen, met inbegrip van:

i)  de structurele steun voor de visserij- en de aquacultuursector uit hoofde van titel II;

ii)  de in artikel 29 quinquies bedoelde compensatie voor extra kosten, met inbegrip van de lijst en de hoeveelheden visserij- en aquacultuurproducten en het compensatieniveau;

iii)  alle andere investeringen in de duurzame blauwe economie die nodig zijn voor een duurzame ontwikkeling van kustgebieden. [Am. 220]

Artikel 29 quinquies

Vernieuwing van de vloot voor de kleinschalige kustvisserij en bijbehorende maatregelen

Onverminderd het bepaalde in artikel 13, onder a) en b), en artikel 16 kan het EFMZVA in de ultraperifere gebieden het volgende ondersteunen:

a)  de vernieuwing van de vloot voor de kleinschalige kustvisserij, met inbegrip van de bouw en de aankoop van nieuwe vaartuigen, voor aanvragers die vijf jaar voor de datum van de steunaanvraag hun voornaamste plaats van registratie hebben in het ultraperifere gebied waar het nieuwe vaartuig zal worden geregistreerd, en die al hun vangsten aanlanden in havens van de ultraperifere gebieden, teneinde de veiligheid voor de mens te verbeteren, te voldoen aan nationale en EU-voorschriften inzake de hygiëne, de gezondheid en de arbeidsomstandigheden aan boord, IOO-visserij te bestrijden en een grotere milieu-efficiëntie te bereiken. Het met steun aangekochte vaartuig blijft gedurende ten minste 15 jaar na de datum waarop de steun is verleend, in het ultraperifere gebied geregistreerd. Bij niet-naleving van die voorwaarde wordt de steun terugbetaald voor een bedrag dat evenredig is met de aard, de ernst, de duur en de eventuele herhaling van de niet-naleving. Deze vernieuwing van de visserijvloot blijft binnen de grenzen van de toegestane capaciteitsmaxima en voldoet aan de doelstellingen van het GVB;

b)  de vervanging of modernisering van een hoofd- of hulpmotor. De nieuwe of gemoderniseerde motor mag over meer vermogen beschikken dan de huidige motor indien dit hogere vermogen gerechtvaardigd is met het oog op de veiligheid op zee, en indien de vangstcapaciteit van het betrokken vissersvaartuig daardoor niet toeneemt.

c)  de gedeeltelijke renovatie van de houten romp van een vissersvaartuig wanneer dit noodzakelijk is in het kader van de veiligheid op zee, overeenkomstig objectieve technische criteria van de scheepsbouwkunde;

d)  de aanleg of modernisering van havens, haveninfrastructuur, aanlandingsplaatsen, afslagen, scheepswerven en werkplaatsen voor bouw en reparatie van schepen, als die infrastructuur bijdraagt aan duurzame visserij. [Am. 287]

Artikel 21 29 sexies

Compensatie van in de ultraperifere gebieden gemaakte voor extra kosten in verband met visserij- en aquacultuurproducten

1.  Uit het EFMZV EFMZVA kan steun worden verleend ter compensatie van de extra kosten van de begunstigden voor het vissen, het kweken, de verwerking en de afzet van bepaalde visserij- en aquacultuurproducten van de in artikel 6 29 ter, lid 2 1, bedoelde ultraperifere gebieden.

1 bis.  De compensatie staat in verhouding tot de extra kosten die ermee moeten worden bestreden. De hoogte van de compensatie voor de extra kosten wordt in het compensatieplan naar behoren gerechtvaardigd. De compensatie bedraagt echter in geen geval meer dan 100 % van de uitgaven.

2.  In overeenstemming met de overeenkomstig lid 7 vastgestelde criteria bepaalt elke betrokken lidstaat voor zijn in lid 1 bedoelde gebieden de lijst van de voor compensatie in aanmerking komende visserij- en aquacultuurproducten en de hoeveelheid van die producten.

3.  Bij de vaststelling van de in lid 2 bedoelde lijst en hoeveelheden nemen de lidstaten alle ter zake relevante factoren in aanmerking, met name de noodzaak ervoor te zorgen dat de compensatie verenigbaar is met de GVB-voorschriften.

4.  De compensatie wordt niet verleend voor visserij- en aquacultuurproducten die:

a)  zijn gevangen door vaartuigen van derde landen, met uitzondering van vissersvaartuigen die de vlag van Venezuela voeren en in Uniewateren actief zijn, in overeenstemming met Besluit (EU) 2015/1565 van de Raad(46);

b)  zijn gevangen door Unievissersvaartuigen die niet in een haven van een van de in lid 1 bedoelde gebieden zijn geregistreerd;

b bis)   zijn gevangen door Unievissersvaartuigen die in een haven van een van de in lid 1 bedoelde gebieden zijn geregistreerd maar die hun activiteit niet verrichten in die regio of in het kader van haar vereniging;

c)  zijn ingevoerd uit derde landen.

5.  Lid 4, onder b), is niet van toepassing indien de bestaande capaciteit van de verwerkingssector in het betrokken ultraperifere gebied de geleverde hoeveelheid grondstoffen overschrijdt.

6.  Bij de berekening van de compensatie die wordt betaald aan de begunstigden die in lid 1 bedoelde activiteiten verrichten in ultraperifere gebieden of die een vaartuig bezitten dat in een haven in deze gebieden is geregistreerd en daar hun activiteit verrichten, wordt, om overcompensatie te voorkomen, rekening gehouden met:

a)  voor elk visserijproduct of voor elk aquacultuurproduct of voor elke categorie producten, de extra kosten waarmee de specifieke beperkingen van het betrokken gebied gepaard gaan; en

b)  enige andere soort van overheidsmaatregelen die van invloed zijn op de hoogte van de extra kosten.

7.  De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 52 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de criteria te bepalen voor de berekening van de extra kosten waarmee de specifieke beperkingen van de betrokken gebieden gepaard gaan, en het methodologisch kader goed te keuren voor de uitbetaling van de compenserende steun. [Am. 165]

Artikel 29 septies

Staatssteun

1.   Met betrekking tot visserij- en aquacultuurproducten die op de lijst in bijlage I bij het VWEU zijn geplaatst en waarop de artikelen 107, 108 en 109 daarvan van toepassing zijn, kan de Commissie overeenkomstig artikel 108 VWEU toestaan dat in de ultraperifere gebieden als bedoeld in artikel 349 VWEU binnen de sectoren productie, verwerking en afzet van die producten bedrijfssteun wordt verleend ter verlichting van de beperkingen die specifiek zijn voor die gebieden en die het gevolg zijn van het isolement, het insulaire karakter of de ultraperifere ligging van die gebieden.

2.   De lidstaten kunnen aanvullende financiering voor de uitvoering van de in artikel 29 quinquies bedoelde compensatieplannen verlenen. In dat geval melden de lidstaten de staatssteun aan de Commissie, die deze steun overeenkomstig deze verordening als onderdeel van die programma's kan goedkeuren. De gemelde staatssteun wordt beschouwd als zijnde gemeld in de zin van artikel 108, lid 3, eerste volzin, VWEU. [Am. 222]

Artikel 29 octies

Evaluatie - Posei

De Commissie presenteert uiterlijk 31 december 2023 een verslag over de tenuitvoerlegging van de bepalingen in dit hoofdstuk en stelt, indien noodzakelijk, passende voorstellen vast. De Commissie evalueert de mogelijkheid om een Programma van speciaal op een afgelegen en insulair karakter afgestemde maatregelen (Posei) op te stellen voor maritieme en visserijaangelegenheden. [Am. 223]

HOOFDSTUK VI

Regels voor uitvoering onder gedeeld beheer

Afdeling 1

Steun uit het EFMZV EFMZVA

Artikel 30

Berekening van extra kosten en gederfde inkomsten

Steun die wordt verleend op basis van extra kosten of gederfde inkomsten, kan elk van de in artikel 46, onder a), c), d) en e), van Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen] bedoelde vormen aannemen.

Artikel 31

Bepaling van de medefinancieringspercentages

Het maximale medefinancieringspercentage uit het EFMZV EFMZVA per steungebied is opgenomen in bijlage II.

Artikel 32

Intensiteit van de overheidssteun

1.  De lidstaten passen op de totale subsidiabele uitgaven voor de concrete actie een maximale steunintensiteit van 50 % toe.

2.  In afwijking van lid 1 geldt voor bepaalde steungebieden en voor bepaalde soorten concrete acties de in bijlage III opgenomen specifieke maximale steunintensiteit.

3.  Wanneer een concrete actie onder verschillende van de rijen 2 tot en met 16 van bijlage III valt, is de hoogste maximale steunintensiteit van toepassing.

4.  Wanneer een concrete actie onder een of meer van de rijen 2 tot en met 16 van bijlage III valt en tegelijkertijd onder rij 1 van die bijlage, is de in rij 1 bedoelde maximale steunintensiteit van toepassing.

Artikel 32 bis

Maritiem beleid en ontwikkeling van een duurzame blauwe economie

Uit het EFMZVA wordt steun verleend voor de tenuitvoerlegging van het geïntegreerd maritiem beleid en de groei van de duurzame blauwe economie door middel van de ontwikkeling van regionale platforms voor de financiering van innovatieve projecten. [Am. 224]

Afdeling 2

Financieel beheer

Artikel 33

Onderbreking van de betalingstermijn

1.  Overeenkomstig artikel 90, lid 4, van Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen] kan de Commissie de betalingstermijn onderbreken voor de hele betalingsaanvraag of voor een deel ervan in geval van aanwijzingen van die duiden op niet-naleving door een lidstaat van de GVB-voorschriften of de EU-milieuwetgeving ter zake, indien die niet-naleving van invloed kan zijn op de in een betalingsaanvraag opgenomen uitgaven waarvoor een aanvraag tot tussentijdse betaling is ingediend. [Am. 225]

2.  Alvorens de Commissie overgaat tot de in lid 1 bedoelde onderbreking, stelt zij de betrokken lidstaat in kennis van de aanwijzingen van niet-naleving en krijgt de lidstaat de gelegenheid om binnen een redelijke termijn zijn opmerkingen in te dienen.

3.  De in lid 1 bedoelde onderbreking is evenredig met de aard, de ernst, de duur en de eventuele herhaling van de niet-naleving.

4.  De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 52 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin de in lid 1 bedoelde gevallen van niet-naleving worden omschreven.

Artikel 34

Schorsing van betalingen

1.  Overeenkomstig artikel 91, lid 3, van Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen] kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen tot gehele of gedeeltelijke schorsing van de tussentijdse betalingen in verband met het programma in geval van ernstige niet-naleving door een lidstaat van de GVB-voorschriften of de EU-milieuwetgeving ter zake, indien die ernstige niet-naleving van invloed kan zijn op de in een betalingsaanvraag opgenomen uitgaven waarvoor een aanvraag tot tussentijdse betaling is ingediend. [Am. 226]

2.  Alvorens de Commissie overgaat tot de in lid 1 bedoelde schorsing, stelt zij de betrokken lidstaat ervan in kennis dat zij van oordeel is dat er sprake is van een geval van ernstige niet-naleving van de GVB-voorschriften en krijgt de lidstaat de gelegenheid om binnen een redelijke termijn zijn opmerkingen in te dienen.

3.  De in lid 1 bedoelde schorsing is evenredig met de aard, de ernst, de duur en de eventuele herhaling van de ernstige niet-naleving.

4.  De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 52 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin de in lid 1 bedoelde gevallen van ernstige niet-naleving worden omschreven.

Artikel 35

Financiële correcties door de lidstaten

1.  Overeenkomstig artikel 97, lid 4, van Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen] passen de lidstaten financiële correcties toe in geval van niet-naleving van de in artikel 12, lid 2, van deze verordening bedoelde verplichtingen.

2.  In geval van financiële correcties als bedoeld in lid 1, bepalen de lidstaten het bedrag van de correctie, dat evenredig moet zijn met de aard, de ernst, de duur en de eventuele herhaling van de inbreuk of het strafbaar feit, en met het belang van de EFMZV EFMZVA-bijdrage voor de economische activiteit van de begunstigde.

Artikel 36

Financiële correcties door de Commissie

1.  Overeenkomstig artikel 98, lid 5, van Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen] stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast houdende financiële correcties door de bijdrage van de Unie aan een programma geheel of gedeeltelijk in te trekken als zij, na het nodige onderzoek, tot de conclusie komt dat:

a)  de in een betalingsaanvraag opgenomen uitgaven worden beïnvloed door gevallen waarin de begunstigde de in artikel 12, lid 2, bedoelde verplichtingen niet nakomt, maar niet door de lidstaat is gecorrigeerd voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd ingeleid;

b)  de in een betalingsaanvraag opgenomen uitgaven worden beïnvloed door ernstige gevallen van niet-naleving van de GVB- voorschriften of de EU-milieuwetgeving ter zake door de lidstaat, die hebben geleid tot schorsing van betaling op grond van artikel 34 en de betrokken lidstaat nog steeds niet aantoont dat de nodige corrigerende maatregelen zijn genomen om te garanderen dat de geldende regels in de toekomst zullen worden nageleefd en gehandhaafd. [Am. 227]

2.  Bij het bepalen van het bedrag van een correctie houdt de Commissie rekening met de aard, de ernst, de duur en het zich al dan niet herhalen van de ernstige vorm van niet-naleving van de GVB-voorschriften of de EU-milieuwetgeving ter zake door de lidstaat of de begunstigde en met het belang van de EFMZV EFMZVA-bijdrage voor de economische activiteit van de betrokken begunstigde. [Am. 228]

3.  Wanneer het bedrag van de uitgaven die in verband staan met de niet-naleving van de GVB-voorschriften of de EU-milieuwetgeving ter zake door de lidstaat, niet precies kan worden bepaald, past de Commissie een forfaitaire of een geëxtrapoleerde financiële correctie toe overeenkomstig lid 4. [Am. 229]

4.  De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 52 bij gedelegeerde handelingen de criteria vast te stellen voor het bepalen van het niveau van de toe te passen financiële correctie en voor de toepassing van forfaitaire tarieven of geëxtrapoleerde financiële correcties.

Afdeling 3

Monitoring en verslaglegging

Artikel 37

Monitoring- en evaluatiekader

1.  Indicatoren voor de verslaglegging over de door het EFMZV EFMZVA geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de in artikel 4 bedoelde prioriteiten zijn opgenomen in bijlage I.

2.  Om een doeltreffende beoordeling van de voortgang van het EFMZV EFMZVA bij de verwezenlijking van de prioriteiten ervan te waarborgen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 52 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I om indien nodig de indicatoren te herzien of aan te vullen en om deze verordening aan te vullen met bepalingen inzake de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader.

Artikel 38

Jaarlijks prestatieverslag

1.  Overeenkomstig artikel 36, lid 6, van Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen] dient elke lidstaat bij de Commissie uiterlijk één maand voor de jaarlijkse evaluatievergadering een jaarlijks prestatieverslag in. Het eerste verslag wordt in 2023 ingediend en het laatste in 2029.

2.  In het in lid 1 bedoelde verslag worden de vorderingen beschreven bij de uitvoering van het programma en bij het bereiken van de mijlpalen en streefdoelen als bedoeld in artikel 12 van Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen]. Voorts worden ook eventuele problemen die van invloed zijn op de prestaties van het programma beschreven, evenals de maatregelen die zijn genomen om die problemen aan te pakken.

3.  Het in lid 1 bedoelde verslag wordt besproken tijdens de jaarlijkse evaluatievergadering overeenkomstig artikel 36 van Verordening (EU) XX/XX [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen].

3 bis.  Iedere lidstaat brengt het in lid 1 bedoelde verslag uit in zowel de oorspronkelijke taal als in één van de werktalen van de Europese Commissie. [Am. 230]

3 ter.  Het in lid 1 bedoelde verslag wordt standaard op de website van de Europese Commissie gepubliceerd. [Am. 231]

3 quater.  Iedere lidstaat en de Commissie publiceren op hun respectieve websites verslagen inzake beste praktijken. [Am. 232]

4.  De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast houdende voorschriften voor de indiening van het in lid 1 bedoelde verslag. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 53, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

4 bis.  De Commissie publiceert alle relevante documenten die betrekking hebben op de vaststelling van de in lid 7 bedoelde uitvoeringshandelingen. [Am. 233]

TITEL III

STEUN ONDER DIRECT EN INDIRECT BEHEER

Artikel 39

Geografisch toepassingsgebied

In afwijking van artikel 2 kan deze titel tevens van toepassing zijn op concrete acties die buiten het grondgebied van de Unie worden uitgevoerd, met uitzondering van technische bijstand.

HOOFDSTUK I

Prioriteit 1: Bevorderen van een duurzame visserij en van de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee

Artikel 40

Uitvoering van het GVB

Uit het EFMZV EFMZVA wordt steun verleend voor de uitvoering van het GVB aan de hand van:

a)  het verstrekken van wetenschappelijk advies en wetenschappelijke kennis voor de bevordering van goede en doeltreffende besluitvorming in het kader van het GVB op het gebied van visserijbeheer, onder meer door de deelname van deskundigen in wetenschappelijke instanties;

a bis)   het zoveel mogelijk betrekken van de middelen van het onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma Horizon Europa ter ondersteuning en stimulering van onderzoeks-, ontwikkelings- en innovatieactiviteiten in de visserij- en aquacultuursector; [Am. 234]

b)  de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van een visserijcontrolesysteem van de Unie als bedoeld in artikel 36 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en nader omschreven in Verordening (EG) nr. 1224/2009;

c)  de werking van de overeenkomstig artikel 43 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 opgerichte adviesraden, die een in het kader en ter ondersteuning van het GVB passende doelstelling nastreven;

d)  vrijwillige bijdragen aan de werkzaamheden van internationale organisaties die actief zijn op het gebied van de visserij, overeenkomstig de artikelen 29 en 30 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

Artikel 41

Bevordering van schone en gezonde zeeën

1.  Uit het EFMZV EFMZVA wordt steun verleend voor de bevordering van schone en gezonde zeeën, onder meer via acties ter ondersteuning van de uitvoering van Richtlijn 2008/56/EG en acties met het oog op het bereiken van een goede milieutoestand uit hoofde van artikel 2, lid 5, onder j), van Verordening (EU) nr. 1380/2013, en voor de uitvoering van de Europese strategie voor kunststoffen in een circulaire economie.

2.  De in lid 1 bedoelde steun is coherent met de milieuwetgeving van de Unie, met name de in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG bedoelde doelstelling om een goede milieutoestand te bereiken of te behouden.

HOOFDSTUK II

Prioriteit 2: Bijdragen tot de voedselzekerheid in de Unie door concurrerende en duurzame visserij, aquacultuur en markten [Am. 235]

Artikel 42

Informatie over de markt

Uit het EFMZV EFMZVA wordt steun verleend voor activiteiten die de Commissie overeenkomstig artikel 42 van Verordening (EU) nr. 1379/2013 verricht op het gebied van de ontwikkeling en de verspreiding van informatie over de markt met betrekking tot visserij- en aquacultuurproducten, te weten door de oprichting van een netwerk voor statistische gegevens over aquacultuur (ASIN-RISA). [Am. 236]

HOOFDSTUK III

Prioriteit 3: Mogelijk maken Scheppen van de groei van juiste voorwaarden voor een duurzame blauwe economie en bevorderen van een gezond marien milieu voor welvarende kustgemeenschappen [Am. 237]

Artikel 43

Maritiem beleid en ontwikkeling van een zich binnen ecologische grenzen ontwikkelende duurzame blauwe economie op zee en in zoet water [Am. 238]

Uit het EFMZV EFMZVA wordt steun verleend voor de uitvoering van het maritiem beleid en de ontwikkeling van een duurzame blauwe economie aan de hand van: [Am. 239]

a)  de bevordering van een duurzame, koolstofarme en klimaatbestendige blauwe economie die het welzijn van mens en milieu waarborgt en zich binnen ecologische grenzen ontwikkelt, op zee en in zoet water; [Am. 240]

a bis)   het herstel, de bescherming en de instandhouding van de diversiteit, productiviteit, veerkracht en intrinsieke waarde van de mariene systemen; [Am. 241]

b)  de bevordering van een geïntegreerde governance en geïntegreerd beheer van het maritiem beleid, onder meer via maritieme ruimtelijke ordening, zeegebiedstrategieën, en maritieme regionale samenwerking, macroregionale Uniestrategieën en grensoverschrijdende samenwerking; [Am. 242]

b bis)   de bevordering van verantwoorde productie en consumptie, schone technologieën, hernieuwbare energie en circulaire materiaalstromen; [Am. 243]

c)  de verbetering van de overdracht en de toepassing van onderzoek, innovatie en technologie in de duurzame blauwe economie, met inbegrip van het Europees marien observatie- en datanetwerk (EMODnet) en van andere op het zoetwatermilieu gerichte datanetwerken, om te garanderen dat de technologie en de efficiëntieverbeteringen niet teniet worden gedaan door de groei, dat de nadruk ligt op duurzame economische activiteiten die tegemoetkomen aan de behoeften van de huidige en toekomstige generaties en dat de capaciteiten en instrumenten worden ontwikkeld die nodig zijn voor de transitie naar een circulaire economie, in overeenstemming met de Uniestrategie voor kunststoffen in een circulaire economie; [Am. 244]

d)  de verbetering van maritieme vaardigheden en kennis over de oceanen en het zoetwatermilieu en de versterking van de uitwisseling van sociaaleconomische gegevens en milieugegevens over de duurzame blauwe economie; [Am. 245]

e)  de ontwikkeling van projectenpijplijnen en innovatieve financieringsinstrumenten;

e bis)  de ondersteuning van acties voor bescherming en herstel van de biodiversiteit en de ecosystemen van de zee en de kust die compensaties bieden ten bate van vissers voor de verzameling van verloren vistuig en zwerfvuil op zee. [Am. 246]

Artikel 43 bis

Investeringsbeslissingen in de blauwe economie

Investeringsbeslissingen in het kader van de duurzame blauwe economie worden ondersteund door het beste beschikbare wetenschappelijke advies, om schadelijke effecten voor het milieu te voorkomen, die de duurzaamheid op lange termijn in gevaar kunnen brengen. Wanneer er geen adequate informatie of kennis beschikbaar is, wordt het voorzorgsbeginsel toegepast, zowel in de publieke als in de particuliere sector, aangezien acties met mogelijk schadelijke effecten kunnen worden uitgevoerd. [Am. 247]

HOOFDSTUK IV

Prioriteit 4: Versterken van de internationale oceaangovernance en tot stand brengen van veilige, beveiligde, schone en duurzaam beheerde zeeën en oceanen

Artikel 44

Maritieme beveiliging en bewaking

Uit het EFMZV EFMZVA wordt steun verleend voor de bevordering van de maritieme beveiliging en bewaking, onder meer via gegevensuitwisseling, samenwerking tussen kustwachten en agentschappen en bestrijding van criminele en illegale activiteiten op zee.

Artikel 45

Internationale oceaangovernance

Uit het EFMZV EFMZVA wordt steun verleend voor de uitvoering van het beleid inzake internationale oceaangovernance aan de hand van:

a)  vrijwillige bijdragen aan internationale organisaties die actief zijn op het gebied van oceaangovernance;

b)  vrijwillige samenwerking met en coördinatie tussen internationale fora, organisaties, organen en instellingen in het kader van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en andere internationale overeenkomsten, regelingen en partnerschappen ter zake;

c)  de uitvoering van oceaanpartnerschappen tussen de Unie en betrokken oceaanactoren;

d)  de uitvoering van toepasselijke internationale overeenkomsten, regelingen en instrumenten die gericht zijn op het bevorderen van betere oceaangovernance, alsook de ontwikkeling van acties, maatregelen, instrumenten en kennis met het oog op veilige, beveiligde, schone en duurzaam beheerde oceanen;

e)  de uitvoering van toepasselijke internationale overeenkomsten, maatregelen en instrumenten om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, alsook maatregelen en instrumenten om de gevolgen voor de mariene omgeving tot een minimum te beperken, met name de bijvangsten van zeevogels, zeezoogdieren en zeeschildpadden; [Am. 248]

f)  internationale samenwerking op het gebied van en ontwikkeling van onderzoek en gegevens betreffende oceanen.

Artikel 45 bis

Schoonmaak van oceanen

Uit het EFMZVA wordt steun verleend voor de uitvoering van acties om zeeën en oceanen te zuiveren van allerlei soorten afval, waarbij plastic, "plasticcontinenten" en gevaarlijk of radioactief afval prioritair zijn. [Ams. 249 en 300]

HOOFDSTUK V

Regels voor uitvoering onder direct en indirect beheer

Artikel 46

Vormen van financiering door de Unie

1.  In het kader van het EFMZV EFMZVA kan financiering worden verstrekt in een van de vormen als vastgesteld in Verordening (EU) XX/XX [verordening tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie], met name aanbestedingen uit hoofde van titel VII van die verordening en subsidies uit hoofde van titel VIII van die verordening. Ook kan financiering worden verleend in de vorm van financieringsinstrumenten in het kader van blendingverrichtingen, als bedoeld in artikel 47.

2.  De evaluatie van subsidievoorstellen kan worden uitgevoerd door onafhankelijke deskundigen.

2 bis.  De betalingsprocedures in verband met deze verordening worden versneld om de economische lasten voor vissers te verlagen. De Commissie evalueert de huidige resultaten om de betalingsprocedure te verbeteren en versnellen. [Am. 250]

Artikel 47

Blendingverrichtingen

Blendingverrichtingen in het kader van het EFMZV EFMZVA vinden plaats in overeenstemming met Verordening (EU) XX/XX [InvestEU-verordening] en titel X van Verordening (EU) XX/XX [verordening tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie]. In de vier maanden na de bekendmaking van deze verordening in het Publicatieblad legt de Commissie de lidstaten een reeks uitvoerige richtsnoeren voor betreffende de uitvoering van blendingverrichtingen in de nationale operationele programma's in het kader van het EFMZVA, waarbij bijzondere aandacht wordt gevestigd op blendingverrichtingen op het gebied van vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling. [Am. 251]

Artikel 48

Evaluatie

1.  Evaluaties worden tijdig uitgevoerd zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.

2.  De tussentijdse evaluatie van steun in het kader van titel III wordt uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering beschikbaar is, doch uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van de steun is begonnen. Deze evaluatie wordt uitgevoerd in de vorm van een verslag door de Commissie en biedt een gedetailleerd overzicht van alle specifieke aspecten van de uitvoering. [Am. 252]

3.  Aan het einde van de uitvoeringsperiode, doch uiterlijk vier jaar na afloop ervan, stelt de Commissie een eindevaluatieverslag op van de steun in het kader van titel III.

4.  De Commissie deelt de conclusie van de evaluaties tezamen met haar opmerkingen evaluatieverslagen als bedoeld in de leden 2 en 3 mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's. [Am. 253]

4 bis.  In voorkomend geval kan de Commissie wijzigingen van deze verordening voorstellen op grond van het in lid 2 bedoelde verslag. [Am. 254]

Artikel 49

Audits

Audits naar het gebruik van de bijdrage van de Unie uitgevoerd door personen of entiteiten, daaronder begrepen andere personen of entiteiten dan die welke door de instellingen of organen van de Unie zijn gemachtigd, vormen de basis van de algemene zekerheid in de zin van artikel 127 van Verordening (EU) XX/XX [verordening tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie].

Artikel 50

Informatie, communicatie en publiciteit

1.  De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie, met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren.

2.  De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het EFMZV EFMZVA, de acties in het kader van het EFMZV EFMZVA en de resultaten ervan. De aan het EFMZV EFMZVA toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikel 4 bedoelde prioriteiten.

Artikel 51

In aanmerking komende entiteiten

1.  Naast de in artikel 197 van Verordening (EU) XX/XX [verordening tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie] vermelde criteria zijn de in de leden 2 en 3 vastgestelde criteria om in aanmerking te komen van toepassing.

2.  De volgende entiteiten komen in aanmerking:

a)  in een lidstaat, in een land of gebied overzee of in een derde land gevestigde juridische entiteiten die zijn opgenomen in het werkprogramma onder de in de leden 3 en 4 genoemde voorwaarden; [Am. 255]

b)  elke juridische entiteit die is opgericht krachtens het recht van de Unie, waaronder met name beroepsorganisaties, of elke internationale organisatie. [Am. 256]

3.  Juridische entiteiten die zijn gevestigd in een derde land komen bij wijze van uitzondering voor deelname in aanmerking voor zover dit noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van een bepaalde actie.

4.  Juridische entiteiten die zijn gevestigd in een niet met het programma geassocieerd derde land dragen in beginsel de kosten van hun deelname.

TITEL IV

PROCEDURELE BEPALINGEN

Artikel 52

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.  De in de artikelen 12, 17, 21, 33, 34, 36, 37 en 55 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt toegekend tot en met 31 december 2027.

3.  De in de artikelen 12, 17, 21, 33, 34, 36, 37 en 55 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan op elk moment door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.  Een overeenkomstig artikel 12, 17, 21, 33, 34, 36, 37 of 55 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking als het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of wanneer zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 53

Comitéprocedure

1.  De Commissie wordt bijgestaan door een Comité voor het Europees Fonds voor maritieme zaken, en visserij en aquacultuur. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(47).

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. [Am. 257]

TITEL V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 54

Intrekking

1.  Verordening (EU) nr. 508/2014 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.

2.  Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 55

Overgangsbepalingen

1.  Om de overgang van de bij Verordening (EU) nr. 508/2014 vastgestelde steunregeling naar de bij de onderhavige verordening vastgestelde regeling te vergemakkelijken, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 52 gedelegeerde handelingen vast te stellen met daarin de voorwaarden voor het integreren van de steun die de Commissie op grond van Verordening (EU) nr. 508/2014 goedkeurt, in de op grond van de onderhavige verordening verleende steun.

2.  Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging van de betrokken acties tot de afsluiting ervan op grond van Verordening (EU) nr. 508/2014, die op de betrokken acties van toepassing blijft totdat zij worden afgesloten.

3.  Aanvragen die op grond van Verordening (EU) nr. 508/2014 zijn ingediend, blijven geldig.

Artikel 56

Inwerkingtreding en datum van toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ...,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

BIJLAGE I

GEMEENSCHAPPELIJKE INDICATOREN

PRIORITEIT

INDICATOR

Bevorderen van een duurzame visserij en van de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee

Evolutie van het volume aanlandingen van bestanden op MDO-niveau

Evolutie van de winstgevendheid van de vissersvloot van de Unie en de werkgelegenheid [Am. 260]

Oppervlakte (ha) van Mate van verwezenlijking van de milieudoelstellingen zoals vastgesteld in het kader van het actieplan voor het mariene milieu, in overeenstemming met de kaderrichtlijn mariene strategie of, bij ontstentenis daarvan, significante positieve resultaten in Natura 2000-gebieden en andere in het kader van de KRMS beschermde mariene gebieden die onder beschermings-, onderhouds- en herstelmaatregelen vallen [Am. 261]

Percentage vissersvaartuigen dat is uitgerust met elektronische apparatuur voor positiebepaling en vangstaangifte

Bijdragen tot de voedselzekerheid in de Unie door concurrerende en duurzame visserij, aquacultuur en markten [Am. 258]

Evolutie van de waarde en het volume van de aquacultuurproductie in de Unie

Evolutie van de winstgevendheid van de vissersvloten van de Unie en de werkgelegenheid [Am. 262]

Evolutie van de waarde en het volume van de aanlandingen

Mogelijk maken van de groei van een duurzame blauwe economie en bevorderen van welvarende kustgemeenschappen kust- en eilandgemeenschappen [Am. 259]

Evolutie van het bbp in maritieme NUTS 3-regio's

Evolutie van het aantal arbeidsplaatsen (in VTE) in de duurzame blauwe economie

Versterken van de internationale oceaangovernance en tot stand brengen van veilige, beveiligde, schone en duurzaam beheerde zeeën en oceanen

Aantal gezamenlijke operaties die bijdragen tot de Europese samenwerking inzake kustwachttaken

BIJLAGE II

STEUNGEBIEDEN ONDER GEDEELD BEHEER

PRIORITEIT

STEUNGEBIED

SOORT STEUNGEBIED (nomenclatuur te gebruiken in het financieringsplan)

MAXIMAAL MEDEFINANCIERINGSPERCENTAGE

(% van de subsidiabele overheidsuitgaven)

1

Artikel 14, lid 1

Verwezenlijking van de milieu-, economische, maatschappelijke en werkgelegenheidsdoelstellingen van het GVB

1.1

75 %

1

Artikel 16

Investeringen in vaartuigen voor kleinschalige kustvisserij

1.1

75 85 % [Am. 263]

1

Artikel 17, lid 1

Beheer van de visserijen en de vissersvloten

1.1

75 %

1

Artikel 17, lid 2

Definitieve stopzetting van visserijactiviteiten

1.2

50 %

1

Artikel 18

Buitengewone stopzetting van visserijactiviteiten

1.2

50 %

1

Artikel 19

Controle en handhaving

1,3

85 %

1

Artikel 20

Verzameling en verwerking van gegevens voor visserijbeheer en wetenschappelijke doeleinden

1.3

85 %

1

Artikel 21

Compensatie van in de ultraperifere gebieden gemaakte extra kosten in verband met visserij- en aquacultuurproducten

1.4

100 %

1

Artikel 22

Bescherming en herstel van de mariene biodiversiteit en ecosystemen

1.5

85 %

2

Artikel 23

Aquacultuur

2.1

75 85 %

2

Visserij

2.1

75 % [Am. 264]

2

Artikel 23 bis

Netwerk voor statistische gegevens over aquacultuur

X

75 % [Am. 265]

2 3

Artikel 24

Afzet van visserij- en aquacultuurproducten

2.1 3.1

75 % [Am. 266]

2 3

Artikel 25

Verwerking van visserij- en aquacultuurproducten

2.1 3.1

75 % [Am. 267]

3

Artikel 26

Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling

3.1

75 %

3

Artikel 27

Mariene kennis

3.1

75 %

4

Artikel 28

Maritieme bewaking

4.1

75 %

4

Artikel 29

Samenwerking op het gebied van kustwachttaken

4.1

75 %

 

Technische bijstand

5.1

75 %

BIJLAGE III

SPECIFIEKE MAXIMALE STEUNINTENSITEIT IN HET KADER VAN GEDEELD BEHEER

RIJNUMMER

STEUNGEBIED OF SOORT ACTIE

MAXIMALE STEUNINTENSITEIT

1

Artikel 16

Investeringen in vaartuigen voor kleinschalige kustvisserij

30% 55 % [Am. 268]

2

Acties die bijdragen tot de uitvoering van de in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde aanlandingsverplichting:

—  acties die de selectiviteit van het vistuig op grootte of soort verfijnen;

—  acties ter verbetering van de infrastructuur van vissershavens, afslagen, aanlandings- en beschuttingsplaatsen om de aanlanding en opslag van ongewenste vangsten te vergemakkelijken;

—  acties om de afzet van ongewenste vangsten van commerciële bestanden die worden aangeland overeenkomstig artikel 8, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 1379/2013, te vergemakkelijken.

75 %

3

Acties ter verbetering van gezondheids-, veiligheids- en arbeidsomstandigheden aan boord van vissersvaartuigen

75 %

4

Acties in de ultraperifere gebieden

85 %

5

Acties op de afgelegen Ierse en Griekse eilanden en op de Kroatische eilanden Dugi Otok, Vis, Mljet en Lastovo [Am. 269]

85 %

6

Artikel 19

Controle en handhaving

85 %

7

Acties met betrekking tot de kleinschalige kustvisserij (met inbegrip van controle- en handhavingsacties)

100 %

8

Indien de begunstigde een publiekrechtelijke instantie is of een onderneming die belast is met het beheer van diensten van algemeen economisch belang als bedoeld in artikel 106, lid 2, van het verdrag, wanneer de steun voor het beheer van dergelijke diensten wordt verleend

100 %

9

Artikel 17, lid 2

Definitieve stopzetting van visserijactiviteiten

100 %

10

Artikel 18

Buitengewone stopzetting van visserijactiviteiten

100 %

11

Artikel 20

Verzameling en verwerking van gegevens voor visserijbeheer en wetenschappelijke doeleinden

100 %

12

Artikel 21

Compensatie van in de ultraperifere gebieden gemaakte extra kosten in verband met visserij- en aquacultuurproducten

100 %

13

Artikel 27

Mariene kennis

100 %

14

Artikel 28

Maritieme bewaking

100 %

15

Artikel 29

Samenwerking op het gebied van kustwachttaken

100 %

16

Acties in verband met het ontwerp, de ontwikkeling, de monitoring, de evaluatie of het beheer van transparante systemen voor de uitwisseling van vangstmogelijkheden tussen lidstaten overeenkomstig artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013

100 %

16 bis

Door begunstigden van collectieve projecten uitgevoerde acties

60 % [Am. 270]

16 ter

Door een brancheorganisatie, een producentenorganisatie of een vereniging van producentenorganisaties uitgevoerde acties

75 % [Am. 271]

BIJLAGE IV

COËFFICIËNTEN VOOR DE BEREKENING VAN STEUN VOOR DOELSTELLINGEN IN VERBAND MET MILIEU EN KLIMAATVERANDERING

* Een lidstaat kan in zijn programma voorstellen dat een coëfficiënt van 40 % wordt toegepast op een steungebied dat in de tabel is aangeduid met een *, mits hij kan aantonen dat dat steungebied van belang is voor de matiging van of de aanpassing aan de klimaatverandering, of voor milieudoelstellingen, naargelang het geval.

BIJLAGE V

TOTALE MIDDELEN PER LIDSTAAT VOOR HET EUROPEES FONDS VOOR MARITIEME ZAKEN, EN VISSERIJ EN AQUACULTUUR VOOR DE PERIODE 2021-2027

 

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

TOTAL

BE

5 420 528

5 528 939

5 639 520

5 752 311

5 867 358

5 984 701

6 072 814

40 266 171

BG

11 435 037

11 663 737

11 897 017

12 134 959

12 377 660

12 625 203

12 811 085

84 944 698

CZ

4 039 229

4 120 014

4 202 416

4 286 465

4 372 195

4 459 635

4 525 295

30 005 249

DK

27 053 971

27 595 050

28 146 963

28 709 906

29 284 109

29 869 767

30 309 543

200 969 309

DE

28 513 544

29 083 814

29 665 502

30 258 817

30 863 998

31 481 253

31 944 754

211 811 682

EE

13 110 534

13 372 744

13 640 205

13 913 011

14 191 273

14 475 087

14 688 206

97 391 060

IE

19 165 423

19 548 731

19 939 714

20 338 511

20 745 284

21 160 173

21 471 716

142 369 552

EL

50 480 983

51 490 602

52 520 436

53 570 852

54 642 278

55 735 079

56 555 673

374 995 903

ES

150 831 009

153 847 625

156 924 643

160 063 158

163 264 447

166 529 604

168 981 438

1 120 441 924

FR

76 346 460

77 873 387

79 430 888

81 019 517

82 639 920

84 292 652

85 533 702

567 136 526

HR

32 804 523

33 460 613

34 129 839

34 812 441

35 508 695

36 218 841

36 752 095

243 687 047

IT

69 761 016

71 156 235

72 579 390

74 030 988

75 511 619

77 021 791

78 155 791

518 216 830

CY

5 156 833

5 259 970

5 365 171

5 472 475

5 581 926

5 693 560

5 777 387

38 307 322

LV

18 156 754

18 519 888

18 890 294

19 268 103

19 653 468

20 046 521

20 341 668

134 876 696

LT

8 236 376

8 401 103

8 569 129

8 740 512

8 915 324

9 093 623

9 227 510

61 183 577

LU

—  

—  

—  

—  

—  

—  

—  

—  

HU

5 076 470

5 177 999

5 281 561

5 387 193

5 494 938

5 604 832

5 687 353

37 710 346

MT

2 938 064

2 996 826

3 056 763

3 117 899

3 180 258

3 243 860

3 291 620

21 825 290

NL

13 182 316

13 445 962

13 714 887

13 989 186

14 268 972

14 554 340

14 768 625

97 924 288

AT

904 373

922 460

940 910

959 728

978 923

998 500

1 013 200

6 718 094

PL

68 976 348

70 355 873

71 763 020

73 198 291

74 662 268

76 155 454

77 276 699

512 387 953

PT

50 962 391

51 981 638

53 021 293

54 081 726

55 163 369

56 266 592

57 095 013

378 572 022

RO

21 868 723

22 306 097

22 752 228

23 207 276

23 671 425

24 144 835

24 500 321

162 450 905

SI

3 221 347

3 285 774

3 351 490

3 418 521

3 486 892

3 556 627

3 608 990

23 929 641

SK

2 049 608

2 090 600

2 132 413

2 175 061

2 218 563

2 262 933

2 296 250

15 225 428

FI

9 659 603

9 852 795

10 049 855

10 250 853

10 455 872

10 664 981

10 822 003

71 755 962

SE

15 601 692

15 913 725

16 232 007

16 556 649

16 887 785

17 225 527

17 479 140

115 896 525

TOTAAL

714 953 155

729 252 201

743 837 554

758 714 409

773 888 819

789 365 971

800 987 891

5 311 000 000

(1) PB C 110 van 22.3.2019, blz. 104.
(2) PB C 361 van 5.10.2018, blz. 9.
(3)PB C 110 van 22.3.2019, blz. 104.
(4)PB C 361 van 5.10.2018, blz. 9.
(5) Standpunt van het Europees Parlement van 4 april 2019.
(6)PB C […] van […], blz. […].
(7)PB C […] van […], blz. […].
(8)PB C […] van […], blz. […].
(9)PB C […] van […], blz. […].
(10)Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).
(11)Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).
(12)Verordening (EU) 2017/1004 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 betreffende de instelling van een Uniekader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het gemeenschappelijk visserijbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad (PB L 157 van 20.6.2017, blz. 1).
(13)COM(2017)0623.
(14) Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149 van 20.5.2014, blz. 1).
(15)Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).
(16)Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
(17)Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).
(18) Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
(19)COM(2018)0028.
(20)Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1).
(21) Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).
(22)Besluit 98/392/EG van de Raad van 23 maart 1998 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 en de overeenkomst inzake de toepassing van deel XI van dat verdrag van 28 juli 1994 (PB L 179 van 23.6.1998, blz. 1).
(23)JOIN(2016)0049.
(24)Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie van 13 april 2016 over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).
(25)Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
(26)Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).
(27)Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
(28)Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
(29)Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
(30)Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
(31)Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 11).
(32)PB C […] van […], blz. […].
(33)Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1).
(34)Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (PB L 328 van 6.12.2008, blz. 28).
(35)Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
(36)Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid ("diergezondheidswetgeving") (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).
(37)Verordening (EU) nr. 652/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot vaststelling van bepalingen betreffende het beheer van de uitgaven in verband met de voedselketen, diergezondheid en dierenwelzijn, alsmede in verband met plantgezondheid en teeltmateriaal, tot wijziging van de Richtlijnen 98/56/EG, 2000/29/EG en 2008/90/EG van de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 178/2002, (EG) nr. 882/2004 en (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Besluiten 66/399/EEG en 76/894/EEG en Beschikking 2009/470/EG van de Raad (PB L 189 van 27.6.2014, blz. 1).
(38) Verordening (EG) nr. 665/2008 van de Commissie van 14 juli 2008 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad betreffende de instelling van een communautair kader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 186 van 15.7.2008, blz. 3).
(39) Besluit 2010/93/EU van de Commissie van 18 december 2009 tot vaststelling van een communautair meerjarenprogramma voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector voor de periode 2011-2013 (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009)10121) (PB L 41 van 16.2.2010, blz. 8).
(40) Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1251 van de Commissie van 12 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenprogramma van de Unie voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserij- en de aquacultuursector voor de periode 2017-2019 (PB L 207 van 1.8.2016, blz. 113).
(41)Richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 135).
(42)Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 betreffende de Europese grens- en kustwacht, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 863/2007 van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad en Besluit 2005/267/EG van de Raad (PB L 251 van 16.9.2016, blz. 1).
(43)Verordening (EU) 2016/1625 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1406/2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (PB L 251 van 16.9.2016, blz. 77).
(44)Verordening (EU) 2016/1626 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 768/2005 van de Raad tot oprichting van een Communautair Bureau voor visserijcontrole (PB L 251 van 16.9.2016, blz. 80).
(45) Deze cijfers moeten worden aangepast aan de in artikel 5, lid 1, overeengekomen cijfers.
(46)Besluit (EU) 2015/1565 van de Raad van 14 september 2015 houdende goedkeuring, namens de Europese Unie, van de verklaring inzake de toekenning van vangstmogelijkheden in de wateren van de EU aan vissersvaartuigen die de vlag van de Bolivariaanse Republiek Venezuela voeren in de exclusieve economische zone voor de kust van Frans-Guyana (PB L 244 van 14.9.2015, blz. 55).
(47)Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).


Meerjarenplan voor de visserijen die demersale bestanden exploiteren in het westelijke deel van de Middellandse Zee ***I
PDF 127kWORD 58k
Resolutie
Tekst
Bijlage
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenplan voor de visserijen die demersale bestanden exploiteren in het westelijke deel van de Middellandse Zee (COM(2018)0115 – C8-0104/2018 – 2018/0050(COD))
P8_TA(2019)0344A8-0005/2019

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0115),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0104/2018),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 juli 2018(1),

–  gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 14 februari 2019 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

–  gezien artikel 59 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie visserij en het standpunt in de vorm van amendementen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0005/2019),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  hecht zijn goedkeuring aan de bij deze resolutie als bijlage gevoegde gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad, die samen met de definitieve wetgevingshandeling zal worden bekendgemaakt in de L-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie;

3.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

4.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 4 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenplan voor de visserijen die demersale bestanden exploiteren in het westelijke deel van de Middellandse Zee en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 508/2014

P8_TC1-COD(2018)0050


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/1022.)

BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE

Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad

Het Europees Parlement en de Raad zijn voornemens de bevoegdheden om overeenkomstig artikel 13 van de onderhavige verordening door middel van gedelegeerde handelingen technische maatregelen vast te stellen, in te trekken wanneer zij een nieuwe verordening inzake technische maatregelen vaststellen waarin een bevoegdheidsdelegatie is opgenomen die dezelfde maatregelen omvat.

(1) PB C 367 van 10.10.2018, blz. 103.


Versterking van de beveiliging van identiteitskaarten en van verblijfsdocumenten afgegeven aan burgers van de Unie ***I
PDF 125kWORD 44k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten van burgers van de Unie en van verblijfsdocumenten afgegeven aan burgers van de Unie en hun familieleden die hun recht van vrij verkeer uitoefenen (COM(2018)0212 – C8-0153/2018 – 2018/0104(COD))
P8_TA(2019)0345A8-0436/2018

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0212),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 21, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0153/2018),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 juli 2018(1),

–  gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 27 februari 2019 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

–  gezien artikel 59 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies in de vorm van amendementen van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0436/2018),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 4 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad betreffende de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten van burgers van de Unie en van verblijfsdocumenten afgegeven aan burgers van de Unie en hun familieleden die hun recht van vrij verkeer uitoefenen

P8_TC1-COD(2018)0104


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/1157.)

(1) PB C 367 van 10.10.2018, blz. 78.


Beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur ***I
PDF 123kWORD 51k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 april 2019 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2008/96/EG betreffende het beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur (COM(2018)0274 – C8-0196/2018 – 2018/0129(COD))
P8_TA(2019)0346A8-0008/2019

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0274),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 91, lid 1, onder c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0196/2018),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door de Zweedse Rijksdag, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018(1),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 6 februari 2019(2),

–  gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 27 februari 2019 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

–  gezien artikel 59 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0008/2019),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 4 april 2019 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2008/96/EG betreffende het beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur

P8_TC1-COD(2018)0129


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn (EU) 2019/1936.)

(1) PB C 62 van 15.2.2019, blz. 261.
(2) PB C 168 van 16.5.2019, blz. 81.


Pan-Europees persoonlijk pensioenproduct ***I
PDF 121kWORD 52k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake een pan-Europees persoonlijk pensioenproduct (PEPP) (COM(2017)0343 – C8-0219/2017 – 2017/0143(COD))
P8_TA(2019)0347A8-0278/2018

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0343),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0219/2017),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 oktober 2017(1),

–  gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord, en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 13 februari 2019 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

–  gezien artikel 59 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0278/2018),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 4 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad inzake een pan-Europees persoonlijk pensioenproduct (PEPP)

P8_TC1-COD(2017)0143


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/1238.)

(1) PB C 81 van 2.3.2018, blz. 139.


Evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers ***I
PDF 127kWORD 46k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 april 2019 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad (COM(2017)0253 – C8-0137/2017 – 2017/0085(COD))
P8_TA(2019)0348A8-0270/2018

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0253),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 153, lid 1, onder i), en lid 2, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0137/2017),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door de Nederlandse Eerste Kamer en Tweede Kamer, de Poolse Sejm en de Poolse Senaat, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 6 december 2017(1),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio's van 30 november 2017(2),

–  gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 18 februari 2019 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

–  gezien artikel 59 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de Commissie juridische zaken (A8-0270/2018),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 4 april 2019 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad

P8_TC1-COD(2017)0085


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn (EU) 2019/1158.)

(1) PB C 129 van 11.4.2018, blz. 44.
(2) PB C 164 van 8.5.2018, blz. 62.


Bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten ***I
PDF 223kWORD 59k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten (COM(2018)0324 – C8-0178/2018 – 2018/0136(COD))
P8_TA(2019)0349A8-0469/2018

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0324),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 322, lid 1, onder a) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0178/2018),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van de Rekenkamer van 17 augustus 2018(1),

–  gezien artikel 59 van zijn Reglement,

–  gezien de gezamenlijke vergaderingen van de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole overeenkomstig artikel 55 van het Reglement,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie constitutionele zaken (A8-0469/2018),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(2);

2.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 4 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) .../... van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten

P8_TC1-COD(2018)0136


HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 322, lid 1, onder a),

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Rekenkamer(3),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  De rechtsstaat is één van de fundamentele waarden waarop de Unie is gegrondvest. De Unie is gegrondvest op de in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en in de criteria voor het lidmaatschap van de Unie neergelegde waarden inzake eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Zoals in herinnering wordt geroepen door artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, hebben de lidstaten deze waarden gemeen. VEU, hebben de lidstaten deze waarden gemeen in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen [Am. 1]

(1 bis)  De lidstaten moeten hun verplichtingen nakomen en het goede voorbeeld geven door deze daadwerkelijk na te komen en toe te werken naar een gemeenschappelijke cultuur van de rechtsstaat als een universele waarde die door alle betrokkenen op evenwichtige wijze moet worden toegepast. Volledige eerbiediging en bevordering van deze beginselen is een essentiële voorwaarde voor de legitimiteit van het Europese project als geheel en een basisvoorwaarde voor het opbouwen van het vertrouwen van de burgers in de Unie en het waarborgen van de effectieve uitvoering van haar beleid. [Am. 2]

(1 ter)  Ingevolge de artikelen 2, 3, lid 1, en 7 VEU kan de Unie tot optreden overgaan ter bescherming van haar "constitutionele kern" en de gemeenschappelijke waarden waarop zij berust, met inbegrip van de begrotingsbeginselen. De lidstaten, instellingen, organen en instanties van de Unie en kandidaat-lidstaten zijn verplicht deze beginselen en waarden te eerbiedigen, beschermen en bevorderen en zijn gehouden tot loyale samenwerking. [Am. 3]

(2)  Het beginsel van rechtsstatelijkheid waarborgt dat alle overheidsbevoegdheden worden uitgeoefend binnen de wettelijke beperkingen die daaraan zijn gesteld, overeenkomstig de democratische waarden en met eerbiediging van de grondrechten, en onder het toezicht van onafhankelijke en onpartijdige rechters. Dit vereist met name dat het legaliteitsbeginsel(5), inclusief een transparant, controleerbaar, democratisch en pluralistisch proces voor de toepassing van wetgeving, het rechtszekerheidsbeginsel(6), het verbod op willekeurige ingrepen van het openbaar gezag(7), het beginsel van de scheiding der machten(8), de toegang tot de rechtspraak en het beginsel van doeltreffende rechterlijke bescherming door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht(9) in acht moeten worden genomen(10). Deze beginselen worden onder meer onderschreven door de Commissie van Venetië van de Raad van Europa en vormen de grondslag voor de relevante jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens(11). [Am. 4]

(2 bis)  De toetredingscriteria, oftewel de criteria van Kopenhagen, die in 1993 door de Europese Raad van Kopenhagen zijn vastgesteld en in 1995 door de Europese Raad van Madrid zijn aangescherpt, zijn de essentiële voorwaarden waaraan alle kandidaat-lidstaten moeten voldoen om lid te worden. Deze criteria omvatten stabiele instellingen die de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden garanderen, een functionerende markteconomie en opgewassen zijn tegen concurrentie en marktkrachten, en het vermogen om te voldoen aan de verplichtingen van het lidmaatschap. [Am. 5]

(2 ter)  Indien een kandidaat-lidstaat niet aan de vereiste normen, waarden en democratische beginselen voldoet, leidt dit tot uitstel van toetreding tot de Unie, totdat het land volledig aan die normen voldoet. De verplichtingen waaraan kandidaat-landen uit hoofde van de criteria van Kopenhagen moeten voldoen, blijven ook gelden nadat zij eenmaal als lidstaat tot de Unie zijn toegetreden, ingevolge artikel 2 VEU en het beginsel van loyale samenwerking, vastgelegd in artikel 4 VEU. De lidstaten moeten derhalve regelmatig worden beoordeeld om na te gaan of hun wetgeving en praktijken nog steeds in overeenstemming zijn met deze criteria en de gemeenschappelijke waarden waarop de Unie is gegrondvest, zodat een solide juridisch en administratief kader voor de uitvoering van het beleid van de Unie wordt geboden. [Am. 6]

(3)  Hoewel de waarden van de Unie even zwaar gelden, is de rechtsstaat is een essentiële voorwaarde voor de bescherming van de andere fundamentele waarden waarop de Unie is gegrondvest, zoals vrijheid, democratie, gelijkheid en eerbiediging van de mensenrechten. De eerbiediging van de rechtsstaat is onlosmakelijk verbonden met eerbiediging van de democratie en de grondrechten: van democratie en eerbiediging van de grondrechten kan geen sprake zijn zonder eerbiediging van de rechtsstaat en vice versa. Samenhang en consistentie van interne en externe democratie, rechtsstaat en grondrechtenbeleid zijn van doorslaggevend belang voor de geloofwaardigheid van de Unie. [Am. 7]

(4)  Bij de uitvoering van de begroting van de Unie door de lidstaten is, ongeacht de wijze van uitvoering, eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële voorwaarde voor de naleving van het in artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vervatte beginsel van goed financieel beheer.

(5)  De lidstaten kunnen goed financieel beheer alleen waarborgen als de overheidsinstanties overeenkomstig het recht handelen, als inbreuken op het recht doeltreffend door onderzoeks- en vervolgingsinstanties worden vervolgd en als beslissingen van overheidsinstanties kunnen worden onderworpen aan doeltreffende rechterlijke toetsing door onafhankelijke rechters en het Hof van Justitie van de Europese Unie.

(6)  Rechterlijke organen dienen onafhankelijk en onpartijdig op te treden De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht dient te allen tijde te worden gewaarborgd, en onderzoeks- en vervolgingsinstanties dienen hun taken naar behoren te kunnen uitvoeren. Zij dienen te worden voorzien van toereikende middelen en procedures om doeltreffend te kunnen optreden, met volledige inachtneming van het recht op een eerlijk proces. Deze voorwaarden zijn vereist als minimale waarborg tegen onrechtmatige en willekeurige beslissingen door overheidsinstanties, die deze grondbeginselen zouden kunnen ondermijnen en de financiële belangen van de Unie zouden kunnen schaden. [Am. 8]

(7)  De onafhankelijkheid van de rechterlijke macht veronderstelt met name dat de instantie haar rechtsprekende taken volledig autonoom uitoefent, zonder enig hiërarchisch verband en zonder aan wie dan ook ondergeschikt te zijn of van waar dan ook bevelen of instructies te ontvangen, en aldus beschermd is tegen tussenkomst of druk van buitenaf die de onafhankelijkheid van de oordeelsvorming van haar leden in aan hen voorgelegde geschillen in gevaar zouden kunnen brengen Voor deze waarborgen van onafhankelijkheid en onpartijdigheid zijn regels nodig, met name met betrekking tot de samenstelling van de instantie en de benoeming, de ambtstermijn en de gronden voor wraking en afzetting van haar leden, teneinde bij de justitiabelen elke legitieme twijfel weg te nemen omtrent het feit dat externe factoren op deze instantie geen invloed hebben en omtrent haar neutraliteit ten opzichte van met elkaar strijdende belangen.

(7 bis)   De onafhankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de rechtbank omvat zowel de formele (de jure) als daadwerkelijke (de facto) onafhankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de rechtbank en van de afzonderlijke officieren van justitie en rechters. [Am. 9]

(8)  De eerbiediging van de rechtsstaat is niet alleen van wezenlijk belang voor burgers van de Unie, maar ook voor bedrijfsinitiatieven, innovatie, investeringen, economische, sociale en territoriale samenhang, en de goede werking van de interne markt, die het best alleen duurzaam tot hun recht komen als er een gedegen juridisch en institutioneel kader voorhanden is. [Am. 10]

(8 bis)  Door bestaande toezichtmechanismen van de Unie, zoals het mechanisme voor samenwerking en toetsing, het scorebord van justitie en de corruptiebestrijdingsverslagen, te integreren in een breder rechtsstatelijk toezichtkader, kunnen efficiëntere en effectievere controlemechanismen voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie worden gecreëerd. [Am. 11]

(8 ter)   Gebrek aan transparantie, willekeurige discriminatie, concurrentieverstoring en een ongelijk speelveld binnen en buiten de interne markt, aantasting van de integriteit van de interne markt en de billijkheid, stabiliteit en legitimiteit van het belastingstelsel, grotere economische ongelijkheid, oneerlijke concurrentie tussen staten, maatschappelijke ontevredenheid, wantrouwen en een democratisch deficit zijn enkele van de negatieve effecten van schadelijke belastingpraktijken. [Am. 12]

(9)  Artikel 19 VEU, waarin de in artikel 2 VEU vervatte waarde van de rechtsstaat wordt uitgewerkt, bepaalt dat de lidstaten dienen te voorzien in de nodige rechtsmiddelen om doeltreffende rechterlijke bescherming op de onder het recht van de Unie vallende gebieden te verzekeren; daarbij gaat het ook om de gebieden die de tenuitvoerlegging van de begroting van de Unie betreffen. Het loutere feit dat wordt voorzien in doeltreffende rechterlijke toetsing om de naleving van het EU-recht te waarborgen, is het wezen van de rechtsstaat en vereist onafhankelijke rechters(12). Het behoud van de gerechtelijke onafhankelijkheid is essentieel, zoals ook wordt bevestigd door artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie(13). Dit geldt in het bijzonder voor de rechterlijke toetsing van de maatregelen, overeenkomsten en andere instrumenten tot openbare uitgaven of schulden leiden, onder meer in het kader van openbare aanbestedingsprocedures, die ook aan de rechter kunnen worden voorgelegd.

(10)  Er is derhalve een duidelijk verband tussen de eerbiediging van de rechtsstaat en een doeltreffende uitvoering van de begroting van de Unie overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer.

(10 bis)  De Unie beschikt over een veelheid aan instrumenten en procedures om te zorgen voor een volledige en correcte toepassing van de beginselen en waarden die in het VEU zijn vastgelegd, maar het ontbreekt de instellingen van de Unie momenteel aan een manier om snel en doeltreffend te reageren, met name om een goed financieel beheer te waarborgen. De bestaande instrumenten moeten worden gehandhaafd, geëvalueerd en aangevuld in het kader van een rechtsstaatmechanisme om adequaat en doeltreffend te zijn. [Am. 13]

(11)  Als zich in de lidstaten algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat voordoen, die met name gevolgen hebben voor de goede werking van de overheidsinstanties en doeltreffende rechterlijke toetsing, kan dat de financiële belangen van de Unie ernstig schaden. Efficiënte onderzoeken naar dergelijke tekortkomingen en de toepassing van doeltreffende en evenredige maatregelen wanneer een algemene tekortkoming wordt vastgesteld, zijn niet alleen nodig om de financiële belangen van de Unie veilig te stellen, met inbegrip van de effectieve inning van inkomsten, maar ook om het vertrouwen van het publiek in de Unie en haar instellingen te waarborgen. Slechts een onafhankelijke rechterlijke macht die de rechtsstaat en de rechtszekerheid in alle lidstaten beschermt, kan uiteindelijk garanderen dat het geld van de Uniebegroting afdoende wordt beschermd. [Am. 14]

(11 bis)   De Commissie schat dat de omvang van belastingontduiking en ‑ontwijking tot 1 biljoen EUR per jaar bedraagt. De negatieve effecten van dergelijke praktijken voor de begrotingen van de lidstaten en de Unie en voor de burgers zijn evident en kunnen het vertrouwen in de democratie ondermijnen. [Am. 15]

(11 ter)   Belastingontwijking door bedrijven heeft rechtstreekse gevolgen voor de begrotingen van de lidstaten van de Unie en voor de verdeling van de fiscale lasten tussen categorieën belastingbetalers alsmede tussen economische factoren. [Am. 16]

(11 quater)   De lidstaten dienen het beginsel van loyale samenwerking volledig toe te passen ten aanzien van belastingconcurrentiekwesties. [Am. 17]

(11 quinquies)   De Commissie, als hoedster van de Verdragen, moet erop toezien dat het Unierecht en het beginsel van loyale samenwerking tussen lidstaten volledig worden nageleefd. [Am. 18]

(11 sexies)   Evaluatie en controle van het fiscale beleid van lidstaten op het niveau van de Unie zou ervoor zorgen dat geen nieuwe schadelijke belastingmaatregelen worden uitgevoerd in de lidstaten. Controle van de naleving door de lidstaten, hun jurisdicties, regio's en andere bestuurlijke structuren, in combinatie met de algemene Unielijst van niet-samenwerkende jurisdicties, zou de eengemaakte markt en het juiste en coherente functioneren ervan beschermen. [Am. 19]

(12)  De identificatie van een algemene tekortkoming noopt tot een grondige kwalitatieve beoordeling door de Commissie. Deze beoordeling zou kunnen worden moet objectief, onpartijdig en transparant zijn moet gebaseerd zijn op informatie die afkomstig is uit alle beschikbare relevante bronnen, rekening houdend met de criteria die in het kader van de toetredingsonderhandelingen van de Unie worden gehanteerd, met name de hoofdstukken van het acquis inzake justitie en grondrechten, justitie, vrijheid en veiligheid, financiële controle en belastingen, alsmede de richtsnoeren die in het kader van alle het mechanisme voor samenwerking en toetsing worden gebruikt om de vorderingen van een lidstaat te volgen, en van erkende instellingen, waaronder arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof voor de rechten van de mens, resoluties van het Europees Parlement, verslagen van de Rekenkamer en de conclusies en aanbevelingen van relevante internationale organisaties en netwerken, zoals de organen van de Raad van Europa, waaronder met name de checklist voor de rechtsstaat van de Commissie van Venetië, en van relevante internationale netwerken, zoals de Europese netwerken van Hoge Raden en raden voor de rechtspraak. [Am. 20]

(12 bis)  Er moet een adviespanel van onafhankelijke deskundigen op het gebied van constitutioneel recht en financiële en begrotingsaangelegenheden worden opgericht om de Commissie bij te staan bij haar beoordeling van algemene tekortkomingen. Dit panel moet een onafhankelijke jaarlijkse beoordeling uitvoeren van de rechtsstatelijke kwesties in alle lidstaten die van invloed zijn of kunnen zijn op het goede financiële beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie, rekening houdend met informatie uit alle relevante bronnen en van erkende instellingen. Bij het nemen van een besluit over de vaststelling of opheffing van mogelijke maatregelen moet de Commissie rekening houden met de relevante standpunten van dat panel. [Am. 21]

(13)  Bepaald moet worden welke maatregelen in geval van algemene tekortkomingen kunnen moeten worden genomen, alsook welke procedure daartoe moet worden gevolgd. Daarbij moet onder meer de mogelijkheid worden geboden van schorsing van betalingen en vastleggingen, korting van de financiering op bestaande vastleggingen, en een verbod nieuwe verbintenissen aan te gaan met ontvangers. [Am. 22]

(14)  Bij het bepalen van de te nemen maatregelen dient het beginsel van evenredigheid van toepassing te zijn, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de ernst van de situatie, de tijd die is verstreken sinds de betrokken gedragingen zijn begonnen, de duur en de herhaling ervan, het oogmerk en de mate van samenwerking van de betrokken lidstaat bij het beëindigen van de algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat, alsook de gevolgen van deze tekortkoming voor de respectieve middelen van de Unie.

(14 bis)  Het is van essentieel belang dat de legitieme belangen van de eindontvangers en -begunstigden naar behoren worden gewaarborgd wanneer maatregelen worden genomen in het geval van algemene tekortkomingen. Bij het overwegen van de vaststelling van maatregelen moet de Commissie rekening houden met de mogelijke gevolgen ervan voor de eindontvangers en -begunstigden. Om de bescherming van de eindontvangers of -begunstigden te versterken, moet de Commissie via een website of internetportaal informatie en richtsnoeren verstrekken, samen met adequate instrumenten om de Commissie te kunnen informeren over elke inbreuk op de wettelijke verplichting van overheidsinstanties en lidstaten om betalingen te blijven verrichten nadat maatregelen op basis van deze verordening zijn vastgesteld. Om ervoor te zorgen dat alle door overheidsinstanties of lidstaten verschuldigde bedragen daadwerkelijk aan eindontvangers of ‑begunstigden worden betaald, moet de Commissie, indien nodig, betalingen aan die instanties kunnen terugvorderen of, in voorkomend geval, een financiële correctie kunnen uitvoeren door de steun aan een programma te verminderen, en een gelijkwaardig bedrag naar de reserve van de Unie overmaken ten behoeve van eindontvangers of -begunstigden. [Am. 23]

(15)  Om een eenvormige toepassing van deze verordening te waarborgen, en gezien het belang van de financiële gevolgen van krachtens deze verordening opgelegde maatregelen, dienen uitvoeringsbevoegdheden te worden overgedragen aan de Raad, die dient te handelen op basis van een voorstel van de Commissie. Om het gemakkelijker te maken de besluiten te nemen die noodzakelijk zijn om de financiële belangen van de Unie te beschermen, dient uitvoeringsbevoegdheden te worden gestemd bij omgekeerde gekwalificeerde meerderheid toegekend. [Am. 24]

(15 bis)  Gezien de gevolgen ervan voor de begroting van de Unie mogen maatregelen die op grond van deze verordening worden opgelegd, pas in werking treden nadat het Europees Parlement en de Raad een overschrijving naar een begrotingsreserve hebben goedgekeurd voor een bedrag dat overeenkomt met de waarde van de genomen maatregelen. Om de vaststelling van besluiten die nodig zijn om de financiële belangen van de Unie te beschermen, te vergemakkelijken, moeten dergelijke overschrijvingen worden geacht te zijn goedgekeurd, tenzij het Europees Parlement of de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten neemt, deze binnen een bepaalde termijn wijzigen of verwerpen. [Am. 25]

(16)  Alvorens voor te stellen een maatregel op grond van deze verordening vast te stellen, dient de Commissie de betrokken lidstaat mee te delen waarom zij van oordeel is dat er in die lidstaat wellicht sprake is van een algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat. De Commissie dient het Europees Parlement en de Raad onverwijld op de hoogte te stellen van een dergelijke kennisgeving en van de inhoud ervan. De betrokken lidstaat dient in staat te worden gesteld opmerkingen in te dienen. De Commissie en de Raad dienen dient deze opmerkingen in aanmerking te nemen. [Am. 26]

(17)  De Raad Commissie dient maatregelen met schorsende werking op voorstel van de Commissie op te heffen te heffen en het Europees Parlement en de Raad te verzoeken de begrotingsmiddelen voor de betreffende maatregelen geheel of gedeeltelijk uit de reserve te halen, als de situatie naar aanleiding waarvan deze maatregelen zijn opgelegd, voldoende is verholpen. [Am. 27]

(18)  De Commissie dient het Europees Parlement op de hoogte te houden van de maatregelen die krachtens deze verordening zijn voorgesteld en vastgesteld. [Am. 28]

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voorwerp

Bij deze verordening worden de regels vastgesteld die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de begroting van de Unie ingeval zich in lidstaten algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat voordoen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)  “de rechtsstaat”: de in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vervatte waarde van de Unie, waaronder worden begrepen de beginselen van legaliteit ( omvat de waarden van de Unie, zoals neergelegd in artikel 2 VEU en in de criteria voor het lidmaatschap van de Unie bedoeld in artikel 49 VEU; hieronder worden begrepen het legaliteitsbeginsel, dat een transparant, controleerbaar, democratisch en pluralistisch proces voor de vaststelling van wetgeving omvat), rechtszekerheid, verbod van willekeur van de uitvoerende macht, toegang tot de rechter en doeltreffende rechterlijke bescherming door onafhankelijke rechtsbescherming voor onafhankelijke en onpartijdige rechters, (ook van de grondrechten), zoals vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in internationale mensenrechtenverdragen; scheiding der machten, non-discriminatie en gelijkheid voor de wet,; [Am. 29]

b)  “algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat”: een wijdverbreid of zich herhalend handelen of nalaten dan wel een maatregel van overheidsinstanties met aantasting van de rechtsstaat tot gevolg die gevolgen heeft voor de rechtsstaat, en die de beginselen van goed financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie aantast of dreigt aan te tasten; een algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat kan ook voortvloeien uit een systemische bedreiging van de waarden van de Unie vastgelegd in artikel 2 VEU die de beginselen van goed financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie aantast of dreigt aan te tasten; [Am. 30]

c)  “overheidsdienst”: alle overheidsinstanties, op alle bestuursniveaus, waaronder nationale, regionale en lokale overheden, alsook lidstaatorganisaties in de zin van [punt 42 van artikel 2] van Verordening (EU, Euratom) nr. […] 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad(14) (het “Financieel Reglement”). [Am. 31]

Artikel 2 bis

Algemene tekortkomingen

Als algemene tekortkomingen van de rechtsstaat worden met name beschouwd, wanneer zij van invloed zijn of kunnen zijn op de beginselen van goed financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie:

a)  het in gevaar brengen van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, onder meer door het vaststellen van beperkingen op de mogelijkheid om de rechterlijke macht autonoom uit te oefenen, door extern in te grijpen in de onafhankelijkheidsgaranties, door het uitspreken van vonnissen met externe aanwijzingen in te beperken, door de regels inzake de benoeming of de arbeidsvoorwaarden van justitieel personeel willekeurig te herzien, door het justitieel personeel te beïnvloeden op een wijze die hun onpartijdigheid in gevaar brengt, of door de onafhankelijkheid van een advocaat aan te tasten;

b)  het niet voorkomen, corrigeren en bestraffen van willekeurige of onrechtmatige beslissingen van overheidsinstanties, met inbegrip van rechtshandhavingsinstanties, het onthouden van financiële en personele middelen met als gevolg dat de werking van die instanties wordt aangetast, of het niet uitsluiten van belangenconflicten;

c)  het beperken van de beschikbaarheid en doeltreffendheid van rechtsmiddelen, bijvoorbeeld door middel van restrictieve procedurele regels, het niet uitvoeren van vonnissen of het beperken van de doeltreffendheid van het onderzoek, de vervolging of de bestraffing van inbreuken op het recht;

d)  het in gevaar brengen van de administratieve capaciteit van een lidstaat om de verplichtingen van het lidmaatschap van de Unie na te komen, met inbegrip van het vermogen om de regels, normen en beleidsmaatregelen waaruit het acquis van de Unie bestaat, effectief ten uitvoer te leggen;

e)  maatregelen die de bescherming van de vertrouwelijke communicatie tussen jurist en cliënt verzwakken. [Am. 32]

Artikel 3

Maatregelen Risico's voor de financiële belangen van de Unie [Am. 33]

1.  Er worden passende maatregelen genomen als een algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat in een lidstaat de beginselen van goed financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie aantast of dreigt aan te tasten, met name waar het gaat om kan worden vastgesteld wanneer een of meer van de volgende punten worden of dreigen te worden aangetast: [Am. 34]

a)  het goed functioneren van de autoriteiten van die lidstaat die de begroting van de Unie uitvoeren, met name in het kader van openbare aanbestedings- of subsidieprocedures en bij het uitoefenen van toezicht en controle; [Am. 35]

a bis)  de goede werking van de markteconomie, waarbij de mededinging en de marktkrachten in de Unie worden gewaarborgd en de verplichtingen van het lidmaatschap daadwerkelijk worden nagekomen, met inbegrip van het streven naar een politieke, economische en monetaire unie; [Am. 36]

a ter)  het goed functioneren van de autoriteiten die de financiële controle, het toezicht en de interne en externe audits uitvoeren, en de goede werking van doeltreffende en transparante systemen voor financieel beheer en verantwoording; [Am. 37]

b)  het goed functioneren van onderzoeks- en vervolgingsinstanties met betrekking tot de vervolging van fraude, met inbegrip van belastingfraude, corruptie en andere inbreuken op het recht van de Unie dat verband houdt met de uitvoering van de begroting van de Unie; [Am. 38]

c)  de doeltreffende rechterlijke toetsing door onafhankelijke rechters van een handelen of nalaten door de onder a), a ter) en b) bedoelde autoriteiten; [Am. 39]

d)  de preventie en bestraffing van fraude, met inbegrip van belastingfraude, corruptie en andere inbreuken op het Unierecht dat verband houdt met de uitvoering van de begroting van de Unie en het aan ontvangers opleggen van doeltreffende en afschrikkende sancties door nationale rechters of administratieve autoriteiten; [Am. 40]

e)  de terugvordering van onverschuldigd betaalde middelen;

e bis)   de preventie en bestraffing van belastingontwijking en belastingconcurrentie, en het goed functioneren van autoriteiten die bijdragen aan administratieve samenwerking in belastingzaken; [Am. 41]

f)  de doeltreffende en tijdige samenwerking met het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en, mits de betrokken lidstaat eraan deelneemt, met het Europees Openbaar Ministerie bij hun onderzoeken of vervolgingen krachtens hun respectieve rechtshandelingen en overeenkomstig het beginsel van loyale samenwerking. [Am. 42]

f bis)  de goede uitvoering van de begroting van de Unie ingevolge een systemische schending van de grondrechten. [Am. 43]

2.  Als algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat kunnen met name worden aangemerkt:

a)  het in gevaar brengen van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht,

b)  het niet voorkomen, corrigeren en bestraffen van willekeurige of onrechtmatige beslissingen van overheidsinstanties, met inbegrip van rechtshandhavingsinstanties, het onthouden van financiële en personele middelen met als gevolg dat de werking van die instanties wordt aangetast, of het niet uitsluiten van belangenconflicten;

c)  het beperken van de beschikbaarheid en doeltreffendheid van rechtsmiddelen, bijvoorbeeld door middel van restrictieve procedurele regels, het niet uitvoeren van vonnissen of het beperken van de doeltreffendheid van het onderzoek, de vervolging of de bestraffing van inbreuken op het recht. [Am. 44]

Artikel 3 bis

Rol van onafhankelijke deskundigen

1.  De Commissie stelt een panel van onafhankelijke deskundigen in ("het panel").

Het panel bestaat uit onafhankelijke deskundigen op het gebied van constitutioneel recht en financiële en begrotingsaangelegenheden. Eén deskundige wordt benoemd door het nationale parlement van elke lidstaat en vijf deskundigen worden benoemd door het Europees Parlement. Bij de samenstelling van het panel wordt genderevenwicht in acht genomen.

In voorkomend geval kunnen vertegenwoordigers van relevante organisaties en netwerken, zoals de vereniging van alle Europese academies voor wetenschappen, het Europees netwerk van nationale mensenrechteninstellingen, de organen van de Raad van Europa, de Europese Commissie voor Efficiëntie in Justitie, de Raad van balies van de Europese Unie, het Tax Justice Network, de Verenigde Naties, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, als waarnemers voor het panel worden uitgenodigd overeenkomstig de in lid 6 bedoelde procedurevoorschriften.

2.  De adviserende taken van de instantie omvatten het bijstaan van de Commissie bij het vaststellen van algemene tekortkomingen van de rechtsstaat in een lidstaat die van invloed zijn of kunnen zijn op de beginselen van goed financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie.

Het panel beoordeelt de situatie in alle lidstaten jaarlijks aan de hand van kwantitatieve en kwalitatieve criteria en informatie, rekening houdend met de in artikel 5, lid 2, bedoelde informatie en richtsnoeren.

3.  Het panel publiceert jaarlijks een samenvatting van zijn bevindingen.

4.  In het kader van zijn adviestaak en rekening houdend met het resultaat van de in lid 2 bedoelde overwegingen kan het panel een advies uitbrengen over een algemene tekortkoming van de rechtsstaat in een lidstaat.

Bij het formuleren van een advies streeft het panel naar consensus. Indien geen consensus kan worden bereikt, brengt het panel zijn advies met gewone meerderheid van zijn leden uit.

5.  Bij de vaststelling van uitvoeringshandelingen krachtens artikel 5, lid 6, en artikel 6, lid 2, houdt de Commissie rekening met het advies van het panel overeenkomstig lid 4 van dit artikel.

6.  Het panel kiest een voorzitter onder zijn leden. Het panel stelt zijn reglement van orde vast. [Am. 45]

Artikel 4

Inhoud van de Maatregelen ter bescherming van de begroting van de Unie [Am. 46]

1.  Indien aan de voorwaarden van artikel 3 is voldaan, kunnen een of meer van de volgende passende maatregelen kunnen worden vastgesteld: [Am. 47]

a)  als de Commissie de begroting van de Unie in direct of indirect beheer uitvoert op grond van de punten a) en c) van artikel 62 van het Financieel Reglement en als de ontvanger een overheidsdienst is:

(1)  een schorsing van betalingen of van de uitvoering van de juridische verbintenis, of beëindiging van de juridische verbintenis krachtens artikel [131, lid 3] van het Financieel Reglement;

(2)  een verbod om nieuwe juridische verbintenissen aan te gaan;

b)  als de Commissie de begroting van de Unie in gedeeld beheer uitvoert op grond van [punt b) van artikel 62] van het Financieel Reglement:

(1)  een schorsing van de goedkeuring van een of meer programma’s of een wijziging van die programma’s;

(2)  een schorsing van vastleggingen;

(3)  een korting van vastleggingen, onder meer door middel van financiële correcties of overschrijvingen naar andere uitgavenprogramma’s;

(4)  een beperking van voorfinanciering;

(5)  een onderbreking van betalingstermijnen;

(6)  een schorsing van betalingen.

2.  Tenzij het besluit tot vaststelling van de maatregelen anders bepaalt, doet het opleggen van passende maatregelen niet af aan de verplichting van de overheidsdiensten bedoeld in lid 1, onder a) of van de lidstaten bedoeld in lid 1, onder b) om uitvoering te geven aan het programma of het fonds waarop de maatregel betrekking heeft, en met name niet aan de verplichting om betalingen te doen aan eindontvangers of -begunstigden.

3.  De maatregelen die worden genomen zijn evenredig aan de aard, de ernst, de duur en de reikwijdte van de algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat. Voor zover mogelijk zijn zij gericht op de acties van de Unie waarvoor deze tekortkoming gevolgen heeft of kan hebben. [Am. 48]

3 bis.  De Commissie verstrekt via een website of internetportaal informatie en richtsnoeren ten behoeve van de eindontvangers of -begunstigden over de in lid 2 bedoelde verplichtingen van de lidstaten.

De Commissie stelt op dezelfde website of internetportaal ook passende instrumenten ter beschikking van de eindontvangers of -begunstigden om de Commissie in kennis te stellen van elke inbreuk op deze verplichtingen die volgens deze eindontvangers of -begunstigden rechtstreeks op hen van invloed is. Dit lid wordt zodanig toegepast dat de bescherming van personen die inbreuken op het recht van de Unie melden, wordt gewaarborgd, overeenkomstig de beginselen van Richtlijn XXX (Richtlijn inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden). Informatie die overeenkomstig dit lid door eindontvangers of -begunstigden wordt verstrekt, mag door de Commissie alleen in aanmerking worden genomen indien zij vergezeld gaat van een bewijs dat de betrokken eindontvanger of -begunstigde bij de bevoegde autoriteit een formele klacht heeft ingediend. [Am. 49]

3 ter.  Op basis van de overeenkomstig lid 3, onder a), door de eindontvangers of -begunstigden verstrekte informatie ziet de Commissie erop toe dat alle door overheidsinstanties of lidstaten overeenkomstig lid 2 verschuldigde bedragen daadwerkelijk aan de eindontvangers of -begunstigden worden betaald.

Indien nodig

a)  zal de Commissie, met betrekking tot middelen uit de begroting van de Unie die worden beheerd overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder c), van het Financieel Reglement:

i)  de betaling aan een van de in artikel 62, lid 1, onder c), v) tot en met vii), van het Financieel Reglement bedoelde organen terugvorderen voor een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat niet aan de uiteindelijke begunstigden of begunstigden is betaald, in strijd met lid 2 van dit artikel;

ii)  een bedrag dat gelijk is aan het in het vorige punt bedoelde bedrag overschrijven naar de in artikel 12 van Verordening XXX van de Raad (MFK-verordening) bedoelde EU-reserve. Een dergelijk bedrag wordt beschouwd als resterende marge in de zin van artikel 12, lid 1, onder a), van Verordening XXX van de Raad (MFK-verordening) en wordt overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Verordening XXX van de Raad (MFK-verordening) beschikbaar gesteld ten behoeve van de in lid 2 van dit artikel bedoelde eindontvangers of -begunstigden;

b)  met betrekking tot middelen uit de begroting van de Unie die worden beheerd overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder b), van het Financieel Reglement:

i)  wordt de in lid 2 van dit artikel bedoelde verplichting van overheidsinstanties of van de lidstaten beschouwd als een verplichting van de lidstaten in de zin van [artikel 63] van Verordening XXX (GB-verordening). Elke inbreuk op een dergelijke verplichting wordt behandeld overeenkomstig [artikel 98] van Verordening XXX (GB-verordening);

ii)  het bedrag dat resulteert uit de verlaagde steun uit de Fondsen voor een programma overeenkomstig [artikel 98] van Verordening XXX (GB-verordening) wordt door de Commissie overgeschreven naar de in artikel 12 van Verordening XXX (MFK-verordening) van de Raad bedoelde EU-reserve. Een dergelijk bedrag wordt beschouwd als resterende marge in de zin van artikel 12, lid 1, onder a), van Verordening XXX van de Raad (MFK-verordening) en wordt overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Verordening XXX van de Raad (MFK-verordening) beschikbaar gesteld ten behoeve van de in lid 2 van dit artikel bedoelde eindontvangers of -begunstigden. [Am. 50]

Artikel 5

Procedure

1.  Als de Commissie, rekening houdend met adviezen van het panel, van oordeel is dat zij redelijke gronden heeft om aan te nemen dat aan de voorwaarden van artikel 3 is voldaan, zendt zij aan de betrokken lidstaat een schriftelijke kennisgeving, waarin zij de gronden uitzet waarop zij haar bevinding heeft gebaseerd. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad onverwijld op de hoogte van een dergelijke kennisgeving en van de inhoud ervan. [Am. 51]

2.  De Commissie kan Bij het beoordelen of aan alle voorwaarden van artikel 3 is voldaan, neemt de Commissie alle relevante informatie in aanmerking nemen, waaronder adviezen van het panel, besluiten van het Hof van Justitie van de Europese Unie, resoluties van het Europees Parlement, en verslagen van de Rekenkamer, alsook conclusies en aanbevelingen van relevante internationale organisaties organisaties en netwerken. De Commissie houdt ook rekening met de criteria die in het kader van de toetredingsonderhandelingen van de Unie worden gehanteerd, met name de hoofdstukken van het acquis inzake de rechterlijke macht en grondrechten, justitie, vrijheid en veiligheid, financiële controle en belastingen, alsmede de richtsnoeren die in het kader van het mechanisme voor samenwerking en toetsing worden gebruikt om de vorderingen van een lidstaat te volgen. [Am. 52]

3.  De Commissie kan zowel voor als na een bevinding krachtens lid 1 te hebben gedaan, verzoeken om aanvullende informatie die voor haar beoordeling nodig is,

4.  De betrokken lidstaat verstrekt alle de benodigde informatie en kan opmerkingen indienen binnen een door de Commissie gestelde termijn, die niet korter mag zijn dan één maand en niet langer dan drie maanden vanaf de datum van kennisgeving van de bevinding. In zijn opmerkingen mag de lidstaat voorstellen om corrigerende maatregelen vast te stellen. [Am. 53]

5.  Wanneer de Commissie besluit om al dan niet een voorstel voor een besluit inzake passende besluit inzake de in artikel 4 bedoelde maatregelen te nemen, houdt zij rekening met de ontvangen informatie en de eventuele opmerkingen die de betrokken lidstaat heeft ingediend, alsook met de adequaatheid van de eventueel voorgestelde corrigerende maatregelen. De Commissie neemt binnen een indicatieve termijn van één maand en in ieder geval binnen een redelijke termijn vanaf de datum van ontvangst van de ontvangen informatie een besluit over het aan de ontvangen informatie te geven gevolg. [Am. 54]

5 bis.  Bij de beoordeling van de evenredigheid van de op te leggen maatregelen houdt de Commissie naar behoren rekening met de in lid 2 bedoelde informatie en richtsnoeren. [Am. 55]

6.  Als de Commissie van oordeel is dat de algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat vaststaat, dient stelt zij bij de Raad door middel van een voorstel in voor uitvoeringshandeling een uitvoeringshandeling besluit inzake passende de in artikel 4 bedoelde maatregelen vast. [Am. 56]

6 bis.  Tegelijk met het vaststellen van een besluit dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel in om een bedrag dat overeenkomt met de waarde van de vastgestelde maatregelen naar een begrotingsreserve over te schrijven. [Am. 57]

6 ter.  In afwijking van artikel 31, leden 4 en 6, van het Financieel Reglement beraadslagen het Europees Parlement en de Raad over het voorstel tot overschrijving binnen vier weken na ontvangst ervan door beide instellingen. Het voorstel tot overschrijving wordt geacht te zijn goedgekeurd, tenzij het Europees Parlement binnen de termijn van vier weken met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen of de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen het voorstel wijzigt of verwerpt. Indien het Europees Parlement of de Raad het voorstel tot overschrijving wijzigt, is artikel 31, lid 8, van het Financieel Reglement van toepassing. [Am. 58]

6 quater.  Het in lid 6 bedoelde besluit treedt in werking indien noch het Europees Parlement noch de Raad het voorstel tot overschrijving binnen de in lid 6 ter bedoelde termijn afwijst. [Am. 59]

7.  Dit besluit wordt geacht te zijn vastgesteld door de Raad, tenzij deze binnen een maand na de goedkeuring ervan door de Commissie, bij gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit om het voorstel te verwerpen. [Am. 60]

8.  De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid de aanbeveling van de Commissie wijzigen en de aldus gewijzigde tekst vaststellen als besluit van de Raad. [Am. 61]

Artikel 6

Opheffing van maatregelen

1.  De betrokken lidstaat kan op elk moment aan de Commissie een formele kennisgeving met bewijs voorleggen om aan te tonen dat de algemene tekortkoming ten aanzien van de rechtsstaat is verholpen of niet meer bestaat. [Am. 62]

2.  De Op verzoek van de betrokken lidstaat of op eigen initiatief beoordeelt de Commissie, beoordeelt rekening houdend met adviezen van het panel, de situatie in de betrokken lidstaat binnen een indicatieve termijn van één maand en in ieder geval binnen een redelijke termijn vanaf de datum van ontvangst van de formele kennisgeving. Wanneer de algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat op grond waarvan de passende in artikel 4 bedoelde maatregelen werden vastgesteld, niet of gedeeltelijk niet meer bestaan, dient de Commissie bij de Raad een voorstel in voor een besluit stelt de Commissie onverwijld een besluit vast waarbij deze maatregelen geheel of gedeeltelijk worden opgeheven. Tegelijk met het vaststellen van een besluit dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel in om de in artikel 5, lid 6 bis, bedoelde begrotingsreserve geheel of gedeeltelijk op te heffen. De procedure van artikel 5, leden 2, 4, 5, 6, 6 ter en 7 6 quater, is van toepassing. [Am. 63]

3.  Als maatregelen betreffende de schorsing van de goedkeuring van een of meer programma's of wijzingen daarvan als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder b), punt i) of de schorsing van vastleggingen als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder b), punt ii) worden opgeheven, worden de bedragen die overeenkomen met de geschorste vastleggingen, opgevoerd op de begroting overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU, Euratom) nr. XXXX van de Raad (MFF-verordening). Kredieten die zijn geschorst voor jaar n, kunnen na jaar n + 2 niet opnieuw op de begroting worden opgevoerd. Vanaf jaar n+3 wordt een bedrag gelijk aan de geschorste vastleggingen opgevoerd in de in artikel 12 van Verordening (EU, Euratom) nr. XXXX van de Raad (MFK-verordening) bedoelde EU-reserve voor vastleggingen. [Am. 64]

Artikel 7

Informatie aan het Europees Parlement

De Commissie houdt het Europees Parlement op de hoogte van de maatregelen die krachtens de artikelen 4 en 5 zijn voorgesteld of vastgesteld. [Am. 65]

Artikel 7 bis

Verslaglegging

Uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van de Verordening, en met name over de doeltreffendheid van eventuele vastgestelde maatregelen.

Het verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van passende voorstellen. [Am. 66]

Artikel 8

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021. [Am. 67]

Artikel 8 bis

Opname in het Financieel Reglement

De inhoud van deze verordening wordt bij de volgende herziening van het Financieel Reglement daarin opgenomen. [Am. 68]

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ...,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

(1) PB C 291 van 17.8.2018, blz. 1.
(2) Dit standpunt stemt overeen met de amendementen die zijn aangenomen op 17 januari 2019 (Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0038).
(3)PB C 291 van 17.8.2018, blz. 1.
(4) Standpunt van het Europees Parlement van 4 april 2019.
(5)Arrest van het Hof van Justitie van 29 april 2004, Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen CAS Succhi di Frutta SpA, C-496/99 P, ECLI:EU:C:2004:236, punt 63.
(6)Arrest van het Hof van Justitie van 12 november 1981, Italiaanse Administratie van de Staatsfinanciën tegen Srl Meridionale Industria Salumi en anderen; Ditta Italo Orlandi & Figlio en Ditta Vincenzo Divella tegen Italiaanse Administratie van de Staatsfinanciën. Gevoegde zaken 212/80 tot 217/80, ECLI:EU:C:1981:270, punt 10.
(7)Arrest van het Hof van Justitie van 21 september 1989, Hoechst AG tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, gevoegde zaken 46/87 en 227/88, ECLI:EU:C:1989:337, punt 19.
(8)Arrest van het Hof van Justitie van 10 november 2016, Kovalkovas, C-477/16, ECLI:EU:C:2016:861, punt 36. Arrest van het Hof van Justitie van 10 november 2016, PPU Poltorak, C-452/16, ECLI:EU:C:2016:858, punt 35, en arrest van het Hof van Justitie van 22 december 2010, DEB, C-279/09, ECLI:EU:C:2010:811, punt 58.
(9)Arrest van het Hof van Justitie van 27 februari 2018, Supremo Tribunal Administrativo tegen Tribunal de Contas, C-64/16 ECLI:EU:C:2018:117, punten 31, 40-41; arrest van het Hof van Justitie van 25 juli 2018, LM, C-216/18, PPU, ECLI:EU:C:2018:586, punten 63-67.
(10)Mededeling van de Commissie “Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat”, COM(2014)0158, bijlage I.
(11) Rapport van de Commissie van Venetië van 4 april 2011, Studie nr. 512/2009 (CDL-AD(2011)003rev).
(12)Zaak C-64/16, punten 32-36.
(13)Zaak C-64/16, punten 40-41.
(14) Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).


Europees Sociaal Fonds+ (ESF+) ***I
PDF 399kWORD 138k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds+ (ESF+) (COM(2018)0382 – C8-0232/2018 – 2018/0206(COD))
P8_TA(2019)0350A8-0461/2018

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0382),

–  gezien artikel 294, lid 2, artikel 46, onder d), artikel 149, artikel 153, lid 2, onder a), artikel 164, artikel 168, lid 5, artikel 175, lid 3, en artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8‑0232/2018),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018(1),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio's van 5 december 2018(2),

–  gezien artikel 59 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie begroting, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie juridische zaken, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8‑0461/2018),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(3);

2.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 4 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) .../... van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds+ (ESF+)

P8_TC1-COD(2018)0206


HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 46, onder d), artikel 149, artikel 153, lid 2, onder a), artikel 164, artikel 168, lid 5, artikel 175, lid 3, en artikel 349,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(4),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(5),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(6),

Overwegende hetgeen volgt:

(-1)  Overeenkomstig artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), zet de Unie zich bij de totstandbrenging van een interne markt in voor een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen die gericht is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang, de bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen, de solidariteit tussen generaties en de bescherming van de rechten van het kind, alsook de bestrijding van sociale uitsluiting en discriminatie. In overeenstemming met artikel 9 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dient de Unie bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid en optreden rekening te houden met de eisen in verband met onder meer de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van een adequate sociale bescherming, de bestrijding van sociale uitsluiting, alsmede een hoog niveau van onderwijs, opleiding en bescherming van de menselijke gezondheid. [Am. 1]

(1)  Op 17 november 2017 hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie gezamenlijk de Europese pijler van sociale rechten afgekondigd als reactie op de sociale uitdagingen in Europa. De twintig kernbeginselen van de pijler zijn opgebouwd rond drie categorieën: gelijke kansen en toegang tot de arbeidsmarkt; billijke arbeidsvoorwaarden; sociale bescherming en inclusie. De twintig beginselen van de Europese pijler van sociale rechten moeten als leidraad dienen voor de acties in het kader van het Europees Sociaal Fonds+ (ESF+). Om bij te dragen tot de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten moet het ESF+ investeringen in mensen en systemen op de beleidsgebieden werkgelegenheid, openbare diensten, gezondheid, onderwijs en sociale inclusie ondersteunen en daardoor bijdragen aan de economische, territoriale en sociale samenhang overeenkomstig artikel de artikelen 174 en 175 VWEU. Alle acties in het kader van het ESF+ moeten stroken met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, met inachtneming van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, waarbij de Europese Unie en al haar lidstaten partij zijn. [Am. 2]

(2)  Het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid is het kader op Unieniveau voor de vaststelling van nationale hervormingsprioriteiten en het toezicht op de uitvoering ervan. De lidstaten ontwikkelen hun eigen nationale meerjarige investeringsstrategieën ter ondersteuning van die hervormingsprioriteiten. Die strategieën moeten in onderlinge samenwerking door de nationale, regionale en lokale autoriteiten worden ontwikkeld, een genderperspectief omvatten en in aansluiting met de jaarlijkse nationale hervormingsprogramma's worden gepresenteerd als een manier om de prioritaire investeringsprojecten die nationale en/of Uniefinanciering moeten krijgen, vast te stellen en te coördineren. Zij moeten ook dienen om de financiering van de Unie op coherente wijze te gebruiken en de meerwaarde te maximaliseren van de financiële steun die met name zal worden ontvangen uit de programma's die in voorkomend geval door de Unie worden ondersteund in het kader van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Cohesiefonds, het Europees Sociaal Fonds+, het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, de stabilisatiefunctie voor Europese investeringen en InvestEU. [Am. 3]

(3)  De richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten die de Raad overeenkomstig artikel 148, lid 2, VWEU heeft aangenomen – meer bepaald het stimuleren van de vraag naar arbeid; verbetering van het arbeidsaanbod: toegang tot de arbeidsmarkt, vaardigheden en competenties; verbetering van de werking van de arbeidsmarkten en de doeltreffendheid van de sociale dialoog; gelijke kansen voor iedereen bevorderen, sociale inclusie stimuleren en armoede bestrijden, met inbegrip van betere openbare diensten in de gezondheidszorg en andere sectoren – maken samen met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid als vastgesteld overeenkomstig artikel 121, lid 2 VWEU, deel uit van de geïntegreerde richtsnoeren die als basis dienen voor de Europa 2020-strategie. De Raad van [...] heeft herziene richtsnoeren goedgekeurd voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten om de tekst deze af te stemmen op de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten, met het oog op het verbeteren stimuleren van nieuwe werkgelegenheid en het concurrentievermogen bevorderen van Europa en de sociale cohesie, om Europa een betere plaats te maken om te investeren, banen te scheppen en de sociale cohesie te bevorderen. zo het concurrentievermogen van Europa te verbeteren en van de Unie een betere plaats te maken om te investeren. Om het ESF+ volledig af te stemmen op de doelstellingen van die de richtsnoeren, met name wat werkgelegenheid, onderwijs, opleiding en bestrijding van sociale uitsluiting, armoede en discriminatie betreft, moet het voor het werkgelegenheidsbeleid, moeten de lidstaten de voor hen relevante ESF+ de lidstaten ondersteunen -steun programmeren met inachtneming van de relevante geïntegreerde die richtsnoeren en , alsook van de relevante landenspecifieke landspecifieke aanbevelingen die zijn vastgesteld op grond van artikel 121, lid 2, en artikel 148, lid 4, en artikel 121, lid 2, VWEU, en, in voorkomend geval, op nationaal niveau, van de werkgelegenheids- en sociale aspecten van de nationale hervormingsprogramma's, onderbouwd door de nationale strategieën. Het ESF+ moet ook bijdragen aan relevante aspecten van de uitvoering van belangrijke initiatieven en activiteiten van de Unie (met name de "vaardighedenagenda voor Europa", en de Europese onderwijsruimte) en de jongerengarantie, alsook van andere relevante aanbevelingen van de Raad en andere initiatieven zoals de jongerengarantie, "Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken", de bijscholingstrajecten, en de integratie van langdurig werklozen, het kwaliteitskader voor stages en leerlingplaatsen, en het actieplan inzake de integratie van onderdanen van derde landen. [Am. 4]

(4)  Op 20 juni 2017 heeft de Raad de reactie van de Unie "Een duurzame Europese toekomst" op de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties (VN) bekrachtigd. De Raad onderstreept hoe belangrijk het is om duurzame ontwikkeling te bereiken in al haar drie dimensies (economisch, sociaal en milieu), en om dit op een evenwichtige en geïntegreerde wijze te doen. Het is cruciaal dat duurzame ontwikkeling integraal deel gaat uitmaken van alle interne en externe beleidsterreinen van de EU en dat de Unie een ambitieus beleid voert om wereldwijde uitdagingen aan te pakken. De Raad verwelkomde de mededeling van de Commissie "Volgende stappen voor een duurzame Europese toekomst" van 22 november 2016 als een eerste stap naar het integreren van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen en het centraal stellen van duurzame ontwikkeling in al haar beleid, ook via haar financiële instrumenten. Het ESF+ moet onder meer bijdragen aan de tenuitvoerlegging van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, onder meer door extreme vormen van armoede uit te bannen (doelstelling 1), door kwaliteitsvol en inclusief onderwijs te bevorderen (doelstelling 4), door gendergelijkheid te bevorderen (doelstelling 5), door aanhoudende, inclusieve en duurzame economische groei, volledige en productieve werkgelegenheid en waardig werk voor iedereen te bevorderen (doelstelling 8) en door ongelijkheid terug te dringen (doelstelling 10). [Am. 5]

(4 bis)  Het Europees Sociaal Handvest dat op 18 oktober 1961 in Turijn werd ondertekend indachtig, moeten de Unie en de lidstaten zich ten doel stellen de werkgelegenheid te bevorderen en de levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden te verbeteren, teneinde blijvend hoge werkgelegenheidsniveaus te waarborgen en uitsluiting te bestrijden, overeenkomstig artikel 151 VWEU. [Am. 6]

(4 ter)  De Europese samenleving staat nog steeds voor een groot aantal sociale uitdagingen. Meer dan 100 miljoen mensen lopen het risico om in een situatie van armoede of sociale uitsluiting terecht te komen, de jeugdwerkloosheid is nog steeds meer dan twee keer zo hoog als de algemene werkloosheid en een betere integratie van onderdanen van derde landen is noodzakelijk. Deze uitdagingen vormen niet alleen een gevaar voor het welzijn van de rechtstreeks betrokken personen, maar leggen ook economische en maatschappelijke druk op de Europese samenleving als geheel. [Am. 7]

(5)  De Unie wordt geconfronteerd met structurele uitdagingen als gevolg van de economische globalisering, sociale ongelijkheden, het beheer van migratiestromen en de toenemende veiligheidsbedreigingen, de bijbehorende integratieproblemen, een rechtvaardige overgang naar schone energie, technologische veranderingen, en demografische achteruitgang, werkloosheid in het algemeen en jeugdwerkloosheid, de steeds meer vergrijzende samenleving en beroepsbevolking en het toenemend tekort aan vaardigheden en arbeidskrachten in bepaalde sectoren en regio's, dat vooral door kleine en middelgrote ondernemingen wordt ervaren. Rekening houdend met de veranderende realiteit van de arbeidsmarkt, moet de Unie voorbereid zijn op de huidige en toekomstige uitdagingen door te investeren in relevante vaardigheden, onderwijs, opleiding en een leven lang leren, door groei inclusiever te maken en het vaardigheden- en kennisbeleid en het sociaal en werkgelegenheidsbeleid te verbeteren, ook met het oog op arbeidsmobiliteit van burgers van de Unie en het aanpakken van de toenemende ongelijkheid op gezondheidsgebied tussen en binnen de lidstaten. [Am. 8]

(6)  Verordening (EU) nr. [...] stelt het kader vast voor actie door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds+ (ESF+), het Cohesiefonds, het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV), het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF), het Fonds voor interne veiligheid (ISF) en het instrument voor grensbeheer en visa (BMVI) als onderdeel van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer (IBMF), en bevat met name de beleidsdoelstellingen en de regels betreffende programmering, monitoring en evaluatie, beheer en controle voor de fondsen van de Unie die onder gedeeld beheer worden uitgevoerd. Daarom moeten de algemene doelstellingen van het ESF+ en de coördinatie ervan met andere fondsen worden omschreven en moeten specifieke bepalingen worden vastgesteld betreffende de activiteiten die door het ESF+ kunnen worden gefinancierd. [Am. 9]

(7)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad(7) (het "Financieel Reglement") bevat regels voor de uitvoering van de Uniebegroting, daaronder begrepen de regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirecte uitvoering, financiële bijstand, financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties en synergieën tussen financieringsinstrumenten. Om te zorgen voor samenhang in de uitvoering van financieringsprogramma’s van de Unie, is het Financieel Reglement van toepassing op de acties die worden uitgevoerd in direct of indirect beheer in het kader van het ESF+. Deze verordening moet de operationele doelstellingen omschrijven en de specifieke bepalingen vaststellen betreffende de in aanmerking komende acties die in het kader van het ESF+ onder direct en indirect beheer kunnen worden gefinancierd. [Am. 10]

(8)  De in deze verordening vermelde financieringsvormen en de uitvoeringsmethoden moeten worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden voor het vervullen van de specifieke doelstellingen van de acties en voor het behalen van resultaten, waarbij met name rekening wordt gehouden met de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico op niet-naleving. Voor subsidies houdt dit in dat het gebruik van vaste bedragen, vaste percentages en eenheidskosten wordt overwogen, alsook financiering die niet aan de kosten is gekoppeld, zoals bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement. Om maatregelen uit te voeren die verband houden met de sociaal-economische integratie inclusie van onderdanen van derde landen, en overeenkomstig [artikel 88] van de Verordening Gemeenschappelijke Bepalingen ("de nieuwe GB-verordening"), kan de Commissie lidstaten vergoeden die gebruikmaken van vereenvoudigde kostenopties, waaronder vaste bedragen. [Am. 11]

(9)  Om het financieringslandschap te stroomlijnen en te vereenvoudigen en om aanvullende mogelijkheden voor synergieën te creëren via geïntegreerde benaderingen inzake financiering, moeten de acties die werden ondersteund door het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD), het programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie en het actieprogramma van de Unie op het gebied van gezondheid worden geïntegreerd in één ESF+. Het ESF+ moet daarom drie onderdelen omvatten: het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer, het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie en het onderdeel gezondheid onder direct en indirect beheer. Dat zou moeten bijdragen tot een vermindering van de administratieve lasten die gepaard gaan met het beheer van verschillende fondsen, vooral voor de lidstaten en de begunstigden, terwijl de eenvoudigere regels voor eenvoudigere acties, zoals de distributie van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand, worden behouden. [Am. 12]

(10)  De Unie moet bijdragen aan het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten door samenwerking aan te moedigen en hun acties aan te vullen. Met het oog op dit bredere toepassingsgebied van het ESF+ moet ervan worden uitgegaan dat de doelstellingen om de doeltreffendheid van inclusieve, open en eerlijke arbeidsmarkten efficiënter voor alle genders te maken vergroten en de toegang tot kwaliteitsvol werk te bevorderen, de toegang tot en de kwaliteit van onderwijs en opleiding te verbeteren, bij te dragen aan re-integratie in onderwijsstelsels en een leven lang leren, sociale inclusie en gezondheid te bevorderen niet enkel en armoede uit te bannen, ook in de toekomst hoofdzakelijk zullen worden uitgevoerd onder gedeeld beheer, maar ook en in voorkomend geval met aanvullingen onder direct en indirect beheer in het kader van de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid voor acties die nodig zijn op Unieniveau. [Am. 13]

(11)  De integratie van het actieprogramma van de Unie op het gebied van gezondheid in het ESF+ zal ook synergieën creëren tussen de ontwikkeling en beproeving van initiatieven en beleidsmaatregelen ter verbetering van de doeltreffendheid, toegankelijkheid, veerkrachtigheid en duurzaamheid van gezondheidsstelsels die door het onderdeel gezondheid van het ESF+ zijn ontwikkeld, en de uitvoering daarvan in de lidstaten op nationaal, regionaal en lokaal niveau via de instrumenten die door de andere onderdelen van de ESF+-verordening worden aangeleverd. [Am. 14]

(12)  In deze verordening worden de financiële middelen voor het ESF+ vastgelegd. Delen van die financiële middelen De toewijzingen voor activiteiten die moeten worden gebruikt uitgevoerd onder gedeeld beheer en de toewijzingen voor acties die moeten worden uitgevoerd in direct of indirect beheer in het kader van de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid moeten worden gespecificeerd. [Am. 15]

(13)  Het ESF+ moet erop gericht zijn om, in nauwe samenwerking met de lidstaten, de werkgelegenheid te bevorderen door actieve maatregelen waardoor (her)integratie en re-integratie op de arbeidsmarkt, met name van jongeren, langdurig werklozen, en inactieven, verzorgers en economisch inactieve en kansarme groepen mogelijk wordt gemaakt, alsook door zelfstandige arbeid, ondernemerschap en de sociale economie te bevorderen. Het ESF+ moet erop gericht zijn het werkgelegenheidsbeleid en de werking van de arbeidsmarkten te verbeteren door de modernisering van de arbeidsmarktinstellingen, zoals de openbare diensten voor arbeidsvoorziening, te ondersteunen om hun capaciteit te verbeteren om waar passend intensief gericht advies en begeleiding te verlenen tijdens de zoektocht naar werk, met bijzondere aandacht voor kansarme groepen, en de overgang naar werk en om de mobiliteit van werknemers te verbeteren vergemakkelijken en om hun diensten op niet-discriminerende wijze te verlenen. Het ESF+ moet de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt bevorderen via maatregelen die er onder meer op gericht zijn het op een beter evenwicht tussen werk en privéleven en de vlotte toegang tot betaalbare of kosteloze, hoogwaardige kinderopvang, te verbeteren ouderenzorg en andere zorgdiensten of steun van goede kwaliteit. Het ESF+ moet ook tot doel hebben een veilige, gezonde en goed aangepaste werkomgeving te creëren om te beantwoorden aan de gezondheidsrisico’s die verband houden met werk en met de veranderende vormen van werk en de behoeften van een vergrijzende beroepsbevolking. Het ESF+ moet ook maatregelen ondersteunen die bedoeld zijn om de overgang van het onderwijs naar de arbeidsmarkt gemakkelijker te maken voor jongeren. [Am. 16]

(13 bis)  Om het banenscheppend potentieel van de sociale economie te ondersteunen en te ontsluiten, moet het ESF+ een bijdrage leveren om ondernemingen in de sociale economie een prominentere plaats te geven in de nationale plannen voor werkgelegenheid en sociale innovatie, alsook in de nationale hervormingsprogramma's van de lidstaten. De definitie van ondernemingen in de sociale economie moet overeenstemmen met de definities die zijn vastgesteld in het recht van de lidstaten inzake sociale economie, alsook in de conclusies van de Raad van 7 december 2015 over de bevordering van de sociale economie als belangrijkste motor van economische en sociale ontwikkeling in Europa. [Am. 17]

(14)  Het is van essentieel belang dat het ESF+, als belangrijkste instrument van de Unie ter bevordering van werkgelegenheid, vaardigheden en sociale inclusie, in staat is een bijdrage te leveren aan de sociale, economische en territoriale cohesie in alle delen van de Unie. Met het oog hierop moet het ESF+ steun bieden om onderwijs- en opleidingsstelsels kwaliteitsvoller, minder discriminerend, toegankelijker, inclusiever, doeltreffender en relevanter voor de arbeidsmarkt te maken om het verwerven van sleutelcompetenties te vergemakkelijken, in het bijzonder talenkennis, ondernemers- en digitale vaardigheden, waaronder vaardigheden inzake gegevensbescherming en informatiebeheer, die elke persoon nodig heeft voor zelfontplooiing en ontwikkeling, werk, sociale inclusie en actief burgerschap. In het geval van langdurig werklozen en mensen met een kansarme sociale achtergrond moet er bijzondere aandacht worden geschonken aan de versterking van hun positie. Het ESF+ moet helpen bij de voortgang in onderwijs en opleiding en bij de overgang naar werk en re-integratie in de arbeidsmarkt. Het moet voor idereeen een leven lang leren en de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt ondersteunen en bijdragen tot het inclusiviteit, concurrentievermogen, vermindering van horizontale en de verticale segregatie en maatschappelijke en economische innovatie door schaalbare en duurzame initiatieven op deze gebieden te ondersteunen. Dit kan bijvoorbeeld worden bereikt via investeringen in beroepsonderwijs, werkgerelateerde opleidingen en leerlingplaatsen, waarbij bijzondere nadruk wordt gelegd op de succesformule van duaal onderwijs waarbij onderwijs wordt gecombineerd met werkervaring, levenslange begeleiding, het anticiperen op vaardigheden in samenwerking met de sector sociale partners, actueel opleidingsmateriaal, prognoses en het volgen van afgestudeerden, opleiding van opleiders, ondersteuning van informeel en niet-formeel leren, validatie van leerresultaten en de erkenning van kwalificaties. Het ESF+ moet onder minderheden de toegang tot het vak van leraar bevorderen, om te zorgen voor een betere integratie van gemarginaliseerde gemeenschappen, zoals de Romagemeenschap, minderheden en migranten. [Am. 18]

(14 bis)  Het ESF+ moet ondersteuning bieden voor maatregelen in het kader van de nationale plannen van de lidstaten die bedoeld zijn om energiearmoede uit te bannen en energie-efficiëntie van gebouwen te bevorderen bij kwetsbare huishoudens, waaronder huishoudens die getroffen zijn door energiearmoede, en in voorkomend geval van sociale woningen, in overeenstemming met de mededeling van de Commissie getiteld "Het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting: een Europees kader voor sociale en territoriale samenhang" en met Verordening nr. (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad(8) inzake de governance van de energie-unie en Richtlijn (EU) 2018/2002 van het Europees Parlement en de Raad(9). [Am. 19]

(14 ter)  In de toekomst moet de toewijzing van middelen uit het ESF+ aan de lidstaten verbonden worden aan voorwaarden, waarbij de lidstaten moeten aantonen dat deze middelen daadwerkelijk worden ingezet voor projecten om het duale systeem waarbij onderwijs wordt gecombineerd met werkervaring in te voeren of verder uit te bouwen in het kader van de jongerengarantie. [Am. 20]

(15)  Steun uit het ESF+ moet worden gebruikt ter bevordering van gelijke toegang voor iedereen, in het bijzonder voor kansarme groepen, tot kwaliteitsvolle, niet-gesegregeerde en inclusieve voorzieningen voor onderwijs en opleiding, vanaf onderwijs en opvang voor jonge kinderen (waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan kinderen met een kansarme sociale achtergrond, zoals kinderen in een instelling en dakloze kinderen) via algemeen onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding tot tertiair niveau, met inbegrip van re-integratie in het onderwijssysteem, evenals de volwasseneneducatie en -opleiding. Daarbij moet generatiearmoede worden voorkomen, het overstappen tussen onderwijs- en opleidingssectoren worden vergemakkelijkt, voortijdig schoolverlaten en sociale uitsluiting worden teruggedrongen en voorkomen, de kennis van gezondheid worden verbeterd, de koppeling met niet-formeel en informeel leren worden versterkt en de leermobiliteit voor iedereen worden vergemakkelijkt. Synergieën met het programma Erasmus, met name ter bevordering van de deelname van kansarme lerenden aan leermobiliteit, moet in deze context worden ondersteund. Dergelijke vormen van informeel leren mogen niet in de plaats komen van toegang tot het reguliere onderwijs, met name in het geval van kleuter- en basisonderwijs. In dit verband moeten er synergieën, complementariteit en beleidssamenhang met het programma Erasmus tot stand worden gebracht, om kansarme lerenden op passende wijze en actief te benaderen, hen voor te bereiden op mobiliteitservaringen in het buitenland en hun deelname aan grensoverschrijdende leermobiliteit te verhogen. [Am. 21]

(15 bis)   Steun in het kader van de investeringsprioriteit "vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling" draagt bij aan de doelstellingen van deze verordening. Strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling die worden ondersteund met middelen uit het ESF+ moeten inclusief zijn in de zin dat op het desbetreffende grondgebied aanwezige kansarmen bij de strategieën betrokken moeten worden, zowel wat betreft governance van plaatselijke actiegroepen als de inhoud van de strategie. Middelen uit het ESF+ moeten ook kunnen worden ingezet ter ondersteuning van strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide plaatselijke ontwikkeling in stedelijke en plattelandsgebieden en geïntegreerde territoriale investeringen. [Am. 22]

(15 ter)  De meerwaarde van het cohesiebeleid van de Unie is met name gelegen in de gebiedsgerichte benadering met territoriale dimensie, de multilevel governance, de meerjarige planning en de gedeelde en meetbare doelstellingen, de benadering van geïntegreerde ontwikkeling en de convergentie naar Europese normen in de administratieve capaciteit. [Am. 23]

(15 quater)  De Commissie en de lidstaten moeten ervoor zorgen dat gendergelijkheid en de integratie van het genderperspectief een bindend beginsel vormen in alle fasen van de programmering, van de invulling van de prioriteiten van de operationele programma's tot de uitvoering, monitoring en evaluatie daarvan, en dat belangrijke acties gericht op gendermainstreaming steun ontvangen. [Am. 24]

(15 quinquies)   Het ESF+ moet onderwijsprogramma's ondersteunen op basis waarvan laaggeschoolde volwassenen de mogelijkheid krijgen een minimumniveau van lees- en schrijfvaardigheden, cijfervaardigheden en digitale vaardigheden te verwerven overeenkomstig de aanbeveling van de Raad van 19 december 2016 tot invoering van bijscholingstrajecten: nieuwe mogelijkheden voor volwassenen(10). [Am. 25]

(16)  Het ESF+ moet flexibele bij- en herscholingsmogelijkheden voor iedereen bevorderen, met name op het gebied van ondernemers- en digitale vaardigheden en sleuteltechnologieën, bevorderen, om mensen en lokale gemeenschappen uit te rusten met vaardigheden, competenties en kennis die zijn aangepast aan digitalisering, technologische veranderingen, innovatie en sociale en economische veranderingen, bijvoorbeeld als gevolg van de overgang naar een koolstofarme economie, daarbij rekening houdend met de uitdagingen waarmee verschillende kansarme groepen worden geconfronteerd. Het ESF+ moet loopbaanovergangen tevens de overgang van het onderwijs naar de arbeidsmarkt vergemakkelijken en mobiliteit bevorderen en in het bijzonder laaggeschoolde volwassenen, personen met een handicap en of volwassenen met geringe vaardigheden ondersteunen in overeenstemming met de agenda voor vaardigheden voor Europa en met aandacht voor de samenhang en complementariteit met het programma Digitaal Europa. [Am. 26]

(17)  Synergieën met het programma Horizon Europa moeten ervoor zorgen dat het ESF+ door Horizon Europa ondersteunde innovatieve onderwijsprogramma’s kan integreren en uitbreiden om mensen uit te rusten met de vaardigheden en competenties die nodig zijn voor hun persoonlijke en professionele ontwikkeling, alsook voor de banen van de toekomst, en om in te spelen op de maatschappelijke uitdagingen van vandaag en morgen. De Commissie moet zorgen voor synergieën tussen het onderdeel gezondheid en het programma Horizon Europa om een impuls te geven aan de resultaten die op het gebied van gezondheidsbescherming en ziektepreventie worden geboekt. [Am. 27]

(17 bis)   Synergieën met het programma Rechten en waarden moeten ervoor zorgen dat het ESF+ acties kan integreren en uitbreiden ter voorkoming en bestrijding van discriminatie, racisme, vreemdelingenhaat, antisemitisme, moslimhaat en andere vormen van onverdraagzaamheid, alsook specifieke acties kan ondernemen gericht op het voorkomen van haat, segregatie en stigmatisering, met inbegrip van pesten, intimidatie en onverdraagzame behandeling. [Am. 28]

(17 ter)   De synergieën die zijn gecreëerd dankzij de Europese territoriale samenwerking op regionaal en grensoverschrijdend niveau, hebben niet alleen in de Unie, maar ook met landen die zich in de pretoetredingsfase bevinden en met buurlanden geleid tot samenwerkingsprojecten die gericht zijn op verbetering van de werkgelegenheid, de inclusie van de kwetsbaarste bevolkingsgroepen, demografische uitdagingen, gezondheid en onderwijs, waarbij samenwerking op Unieniveau een toegevoegde waarde biedt. Het ESF+ moet meer middelen uittrekken voor dit soort projecten en de kennisoverdracht tussen deze projecten en het wetgevingsproces waarborgen met het oog op verbetering van het Europese regelgevingskader en bevordering van de uitwisseling van goede praktijken tussen de gebieden van de Unie. [Am. 29]

(18)  Het ESF+ moet de inspanningen van de lidstaten ter bestrijding voor het uitbannen van armoede – met inbegrip van energiearmoede als bedoeld in Verordening (EU) 2018/1999 – ondersteunen op alle bestuursniveaus, ook op regionaal en lokaal niveau, zodat het doorgeven van achterstand van generatie op generatie wordt doorbroken. Het ESF+ moet sociale inclusie bevorderen door gelijke kansen te waarborgen voor iedereen, en belemmeringen weg te nemen, discriminatie te bestrijden en ongelijkheid op sociaal en gezondheidsgebied aan te pakken. Dit vereist betekent tevens – maar niet uitsluitend – dat er een heel scala aan proactieve en reactieve beleidsmaatregelen en strategieën voor de meest kansarmen wordt moet worden ingezet, ongeacht hun leeftijd, met inbegrip van kinderen, gemarginaliseerde gemeenschappen zoals de Roma, personen met een handicap, daklozen, onderdanen van derde landen (waaronder migranten) en werkende armen. Het ESF+ moet de actieve inclusie van mensen die ver van de arbeidsmarkt af staan bevorderen met het oog op hun sociaal-economische integratie, onder meer door middel van gerichte steun aan de sociale economie. De lidstaten moeten ESF+-acties bevorderen die een aanvulling vormen op nationale maatregelen die in het kader passen van de aanbeveling van de Commissie van 3 oktober 2008 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten(11), met inbegrip van maatregelen inzake passende inkomenssteun. Het ESF+ moet ook worden ingezet ter bevordering van de tijdige en gelijke toegang tot betaalbare, duurzame en hoogwaardige diensten, zoals persoonsgerichte gezondheidszorg, gerelateerde zorg en langdurige zorg, in het bijzonder zorg in gezins- en gemeenschapsverband, en diensten om mensen de weg te wijzen naar geschikte, sociale en betaalbare huisvesting. Dit heeft onder meer betrekking op diensten voor gezondheidsbevordering en ziektepreventie als onderdeel van de primaire gezondheidszorg. Het ESF+ moet bijdragen tot de modernisering van socialebeschermingssystemen, vooral met het oog op het bevorderen van de toegankelijkheid en inclusiviteit ervan en de doeltreffendheid waarmee zij inspelen op de veranderende realiteit op de arbeidsmarkt. Het ESF+ moet zich ook richten op plattelandsarmoede die het gevolg is van specifieke nadelen van plattelandsgebieden, zoals ongunstige demografische omstandigheden, een zwakke arbeidsmarkt, beperkte toegang tot onderwijs en opleidingen of gezondheidszorg en sociale diensten. [Am. 30]

(19)  Het ESF+ moet bijdragen tot het terugdringen uitbannen van de armoede door ondersteuning van nationale regelingen die erop gericht zijn voedselgebrek en ernstige materiële deprivatie te verminderen en de sociale integratie van mensen die te maken krijgen met of risico lopen op armoede of sociale uitsluiting en van de meest behoeftigen te bevorderen. Aangezien op Unieniveau ten minste 4 % van de ESF+-middelen onder gedeeld beheer de meest behoeftigen ondersteunt, De lidstaten moeten de lidstaten ten minste 2 3 % van hun nationale ESF+-middelen onder gedeeld beheer gebruiken om de vormen van extreme armoede te bestrijden die het sterkst bijdragen tot sociale uitsluiting, zoals dakloosheid, kinderarmoede, armoede onder ouderen en voedselgebrek. Gezien de aard van de activiteiten en het type eindontvangers is het nodig eenvoudigere zo eenvoudig mogelijke regels toe te passen op de steun ter bestrijding van materiële deprivatie van de meest behoeftigen. [Am. 31]

19 bis)  Het ESF+ moet gericht zijn op het aanpakken van de armoede onder oudere vrouwen in de hele Unie, gezien het feit dat de genderkloof op het gebied van pensioenen, die 40 % bedraagt, een acuut risico vormt voor grotere armoede onder oudere vrouwen, met name vrouwen die zonder partner leven. Het fonds moet zo gevolg geven aan de verbintenissen van de conclusies van de Raad van 2015 getiteld "Gelijke kansen voor vrouwen en mannen: de pensioengenderkloof dichten"(12). Armoede onder oudere vrouwen neemt ook toe door de stijgende eigen bijdragen voor gezondheidszorg en geneesmiddelen die oudere patiënten moeten dragen, met name vrouwen, die een groter deel van hun leven in slechte gezondheid verkeren dan mannen, hoofdzakelijk als gevolg van hun hogere levensverwachting. [Am. 32]

(19 ter)  Met het oog op de bestrijding van armoede en het verbeteren van sociale inclusie moet het ESF+ zorgen voor een grotere actieve deelname van gespecialiseerde ngo's en organisaties die personen in armoede vertegenwoordigen, zowel bij het opstellen als bij het uitvoeren van de desbetreffende specifieke programma's. [Am. 33]

(20)  In het licht van de aanhoudende behoefte aan grotere inspanningen voor het beheer van de migratiestromen in de Unie als geheel en met het oog op coherente, sterke en consistente ondersteuning van inspanningen voor solidariteit en de billijke verdeling van de verantwoordelijkheid, moet het ESF+ steun verlenen ter bevordering van de sociaal-economische integratie van onderdanen van derde landen, waaronder migranten, hetgeen onder meer betrekking kan hebben op initiatieven op lokaal niveau, als aanvulling op de acties die worden gefinancierd in het kader van het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en die fondsen die een positief effect kunnen hebben op de inclusie van onderdanen van derde landen [Am. 34].

(20 bis)   De autoriteiten van de lidstaten die bevoegd zijn voor de planning en tenuitvoerlegging van het ESF+ moeten dit doen in coördinatie met de autoriteiten die door de lidstaten zijn aangewezen om de bijstandsverlening uit het Fonds voor asiel en migratie te beheren. Op deze manier moet de integratie van onderdanen van derde landen op alle niveaus zo goed mogelijk worden bevorderd door middel van strategieën die hoofdzakelijk door lokale en regionale autoriteiten en door niet-gouvernementele organisaties worden uitgevoerd, alsook aan de hand van maatregelen die zo veel mogelijk zijn toegespitst op de specifieke situatie van de desbetreffende onderdanen van derde landen. Het toepassingsgebied van de integratiemaatregelen moet gericht zijn op onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven of in voorkomend geval in een procedure zitten om legaal in een lidstaat te verblijven, met inbegrip van personen die internationale bescherming genieten. [Am. 35]

(21)  Het ESF+ moet beleids- en systeemhervormingen ondersteunen op het gebied van werkgelegenheid, sociale inclusie, uitbanning van armoede, gezondheidszorg en langdurige zorg, en onderwijs en opleiding. Om de afstemming op het Europees Semester te verbeteren, moeten de lidstaten een gepast bedrag van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer toewijzen voor de uitvoering van relevante landspecifieke aanbevelingen in verband met structurele uitdagingen die het best kunnen worden aangepakt via meerjarige investeringen binnen het toepassingsgebied van het ESF+. De Commissie en de lidstaten moeten lokale en regionale overheden bij het proces betrekken om te zorgen voor samenhang, coördinatie en complementariteit tussen de ESF+-onderdelen onder gedeeld beheer en het onderdeel gezondheid van het ESF+ enerzijds en het steunprogramma voor hervormingen anderzijds, met inbegrip van het hervormingsinstrument en het instrument voor technische ondersteuning. De Commissie en de lidstaten moeten met name in alle stadia van het proces doeltreffende coördinatie waarborgen om de consistentie, samenhang, complementariteit en synergie tussen financieringsbronnen en de technische bijstand daarvan te bewaren, en moeten daarbij de beginselen en rechten als vastgesteld in de Europese pijler van sociale rechten, het sociaal scorebord in het kader van het Europees Semester, de agenda voor waardig werk van de IAO en regionale kenmerken in acht nemen, en zo bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie als vastgesteld in artikel 174 VWEU betreffende de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang. [Am. 36]

(21 bis)  Gezien de verschillen in ontwikkelingsniveau tussen de regio's en de uiteenlopende sociale omstandigheden in de Unie, moet het ESF+ voldoende flexibel zijn om rekening te kunnen houden met regionale en territoriale kenmerken. [Am. 37]

(22)  Om ervoor te zorgen dat de sociale dimensie van Europa, zoals vastgesteld in de Europese pijler van sociale rechten, naar behoren wordt bevorderd en dat een minimumbedrag van de middelen wordt gebruikt voor de meest behoeftigen moeten de lidstaten ten minste 25 27  % van hun nationale ESF+-middelen onder gedeeld beheer toewijzen aan de bevordering van sociale inclusie en de uitbanning van armoede. Dit percentage moet een aanvulling vormen op de nationale middelen ter bestrijding van extreme armoede. [Am. 38]

22 bis)  Alle lidstaten hebben het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind geratificeerd, dat de norm vormt voor de bevordering en bescherming van de rechten van het kind. De bevordering van de rechten van het kind is een expliciete doelstelling van het beleid van de Unie (artikel 3 van het Verdrag van Lissabon), en krachtens het Handvest moeten de belangen van het kind de eerste overweging vormen bij alle handelingen van de Unie. De Unie en de lidstaten moeten op passende wijze van het ESF+ gebruikmaken om de vicieuze cirkel van achterstand te doorbreken voor kinderen die in een situatie van armoede en sociale uitsluiting leven, zoals omschreven in de aanbeveling van de Commissie van 2013 over investeren in kinderen. Het ESF+ moet acties ondersteunen ter bevordering van doeltreffende maatregelen die bijdragen aan de verwezenlijking van de rechten van het kind. [Am. 39]

(22 ter)  Gezien het aanhoudend hoge percentage van kinderarmoede en sociale uitsluiting van kinderen in de Unie (26,4 % in 2017), en gezien de Europese pijler van sociale rechten, uit hoofde waarvan kinderen recht hebben op bescherming tegen armoede en kinderen uit kansarme milieus recht hebben op specifieke maatregelen ter bevordering van gelijke kansen, moeten de lidstaten ten minste 5 % van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer toewijzen aan de Europese kindergarantie om bij te dragen aan de gelijke toegang van kinderen tot gratis gezondheidszorg, gratis onderwijs, gratis kinderopvang, fatsoenlijke huisvesting en geschikte voeding, met het oog op de uitbanning van kinderarmoede en de sociale uitsluiting van kinderen. Wanneer reeds in een vroeg stadium wordt geïnvesteerd in kinderen, dan komt dit deze kinderen en de samenleving als geheel aanzienlijk ten goede. Deze aanpak is cruciaal om de vicieuze cirkel van kansarmoede op vroege leeftijd te doorbreken. Door kinderen te steunen bij de ontwikkeling van hun vaardigheden en capaciteiten worden zij in staat gesteld om hun volledige potentieel te ontplooien en de beste onderwijs- en gezondheidsniveaus te bereiken, hetgeen hen helpt om als jongeren actieve leden van de samenleving te worden en hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. [Am. 40]

(23)  In het licht van de aanhoudend hoge niveaus van werkloosheid en inactiviteit onder jongeren in een aantal lidstaten en regio’s, die vooral van invloed zijn op jongeren die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen (NEET's), een probleem dat zich vooral voordoet bij jongeren met een kansarme sociale achtergrond, moeten die de lidstaten zich blijven inzetten om voldoende ESF+-middelen middelen van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer te investeren in acties ter bevordering van jongerenwerkgelegenheid, onder andere met name via de uitvoering van jongerengarantieregelingen. Voortbouwend op de acties die gericht zijn op individuele personen en werden ondersteund door het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief in de programmeringsperiode 2014-2020 moeten de lidstaten verder steun blijven verlenen voor hoogwaardige herintegratie op de arbeidsmarkt en in het onderwijs en voor doeltreffende outreachmaatregelen voor jongeren door, waar van toepassing, prioriteit te geven aan langdurig werkloze, inactieve en kansarme jongeren, de moeilijkst te bereiken jongeren en jongeren in kwetsbare situaties, onder meer via jeugdwerk. De lidstaten moeten ook investeren in maatregelen die erop gericht zijn de overgang van school naar werk te vergemakkelijken en de diensten voor arbeidsvoorziening te hervormen en aan te passen zodat zij ondersteuning op maat kunnen bieden aan jongeren, en die er tevens op gericht zijn deze diensten te verlenen zonder enige vorm van discriminatie. De betrokken lidstaten moeten daarom ten minste 10 3 % van hun nationale ESF+-middelen onder gedeeld beheer toewijzen aan ondersteuning van beleidsmaatregelen op het gebied van de inzetbaarheid van jongeren, vervolgonderwijs, hoogwaardige werkgelegenheid, leerlingplaatsen en stages. De lidstaten waar het percentage NEET's boven het Uniegemiddelde ligt of meer dan 15 % bedraagt, moeten ten minste 15 % van hun nationale ESF+-middelen toewijzen aan de ondersteuning van beleidsmaatregelen op dit gebied, waarbij ze optreden op het passende territoriale niveau. [Am. 41]

(23 bis)  Ongelijkheden op subregionaal niveau komen steeds meer voor, ook in meer welvarende regio's met kernen van armoede. [Am. 42]

(23 ter)   Gezien de uitbreiding van het toepassingsgebied van het ESF+ moet worden gewaarborgd dat deze extra taken gepaard gaan met extra financiële middelen, zodat de doelstellingen van het programma kunnen worden verwezenlijkt. Er is meer financiering nodig voor de bestrijding van werkloosheid – met name jeugdwerkloosheid – en armoede, en voor de ondersteuning van professionele ontwikkeling en beroepsopleidingen, met name op de digitale werkplek, in overeenstemming met de in de Europese pijler van sociale rechten opgenomen beginselen. [Am. 43]

(23 quater)  Eures moet op lange termijn worden versterkt, met name door het internetplatform uit te breiden en de lidstaten actief in te schakelen. De lidstaten moeten dit bestaande model doeltreffender benutten en de details van alle vacatures in de lidstaten via het Eures-systeem openbaar maken. [Am. 44]

(24)  De lidstaten en de Commissie moeten zorgen voor coördinatie en complementariteit en de benutting van synergieën tussen de acties die worden ondersteund door deze fondsen ondersteunde acties het ESF+ en de overige programma's en instrumenten van de Unie, zoals het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, het Erasmus-programma, het Fonds voor asiel, migratie en integratie, Horizon Europa, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, het programma Digitaal Europa, InvestEU, Creatief Europa of het Europees Solidariteitskorps. [Am. 45]

(25)  Overeenkomstig artikel de artikelen 349 en 174 VWEU en artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Akte van Toetreding van 1994 hebben de ultraperifere gebieden, en de noordelijke dunbevolkte regio's en de eilanden recht op specifieke maatregelen in het kader van het gemeenschappelijk beleid en de EU-programma’s. Deze regio’s hebben bijzondere steun nodig omwille van aangezien zij kampen met ernstige en blijvende beperkingen natuurlijke belemmeringen. [Am. 46]

(25 bis)  In overeenstemming met artikel 174 VWEU moeten de lidstaten en de Commissie waarborgen dat het ESF+ bijdraagt aan de ontwikkeling en uitvoering van specifiek beleid om in te spelen op de beperkingen en problemen waarmee regio's die kampen met ernstige en permanente demografische belemmeringen, zoals ontvolkte of dunbevolkte regio's, worden geconfronteerd. [Am. 47]

(26)  Een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de door het ESF+ ondersteunde acties hangt af van een goed bestuur en een goed partnerschap tussen alle actoren op de relevante territoriale niveaus en de sociaaleconomische de instellingen van de Unie en de lokale, regionale en nationale overheden, en de sociaal-economische actoren, met name de sociale partners en het maatschappelijk middenveld. Het is daarom van essentieel belang dat de lidstaten, in samenwerking met regionale en lokale overheden, waarborgen dat de sociale partners en organisaties van het maatschappelijk middenveld, aanmoedigen deel te nemen, instanties voor gelijke kansen, nationale mensenrechteninstellingen en andere relevante of representatieve organisaties op zinvolle wijze kunnen deelnemen aan de uitvoering programmering en het realiseren van het ESF+, onder gedeeld beheer gaande van het vaststellen van prioriteiten voor operationele programma's tot de uitvoering, monitoring en evaluatie van de resultaten en effecten in overeenstemming met de Europese gedragscode inzake partnerschap in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen als vastgesteld bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 van de Commissie(13). Daarnaast is het met het oog op de waarborging van non-discriminatie en gelijke kansen belangrijk dat ook instanties voor gelijke kansen en nationale mensenrechteninstellingen hier in elke fase bij worden betrokken. [Am. 48]

(26 bis)  Goed bestuur en samenwerking tussen de beheersautoriteiten en de partners vergen een doeltreffende en efficiënte benutting van capaciteitsopbouw voor belanghebbenden, aan wie de lidstaten een passend deel van de ESF+-middelen moeten toewijzen. Aangezien investeringen in institutionele capaciteit alsook in de efficiëntie van het openbaar bestuur en openbare diensten op nationaal, regionaal en lokaal niveau met het oog op hervormingen, betere regelgeving en goed bestuur niet langer een operationele doelstelling vormen van het ESF+ onder gedeeld beheer maar zijn opgenomen in het steunprogramma voor structurele hervormingen, moeten de Commissie en de lidstaten ervoor zorgen dat deze twee instrumenten doeltreffend op elkaar worden afgestemd. [Am. 49]

(27)  Steun voor sociale innovatie en de sociale economie is cruciaal om het beleid beter op de sociale veranderingen af te stemmen en innovatieve oplossingen aan te moedigen en te ondersteunen, ook op lokaal niveau. Met name het beproeven en evalueren van innovatieve oplossingen voordat zij op grotere schaal worden toegepast, is van fundamenteel belang voor de verbetering van de doelmatigheid van het beleid en rechtvaardigt de specifieke steunverlening uit het ESF+. [Am. 50]

(27 bis)  Met het oog op de volledige benutting van het potentieel van sectoroverschrijdende samenwerking en de verbetering van de synergie en samenhang met andere beleidsterreinen ter verwezenlijking van de algemene doelstellingen van het fonds, moet het ESF+ innoverende acties ondersteunen die via sport, lichaamsbeweging en cultuur aanzetten tot sociale inclusie, de strijd aangaan met jeugdwerkloosheid, met name van kansarme groepen, een betere sociale inclusie van gemarginaliseerde groepen tot stand brengen, en een gezonde levensstijl en ziektepreventie bevorderen. [Am. 51]

(28)  De lidstaten en de Commissie moeten ervoor zorgen dat het ESF+ bijdraagt tot de bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen overeenkomstig artikel 8 VWEU ter bevordering van gelijke behandeling en kansen voor vrouwen en mannen op alle gebieden, waaronder de participatie op de arbeidsmarkt, arbeidsvoorwaarden en loopbaanontwikkeling. Zij moeten er ook voor zorgen dat De genderaspecten moeten tot uiting komen in alle programma's die worden uitgevoerd, tijdens de voorbereiding, uitvoering, monitoring en evaluatie. Bovendien moet het ESF+ met name de naleving van artikel 21 van het Handvest in acht nemen, waarin is bepaald dat iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuigingen, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, verboden is. Voorts moet ook iedere vorm van discriminatie op grond van geslachtskenmerken of genderidentiteit en op grond van nationaliteit worden verboden. De lidstaten en de Commissie moeten er tevens voor zorgen dat het het ESF+ gelijke kansen voor iedereen bevordert, zonder discriminatie, overeenkomstig artikel 10 VWEU, alsook de inclusie in de maatschappij bevordert van personen met een handicap op voet van gelijkheid met anderen en dat het bijdraagt tot de uitvoering van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, onder meer met betrekking tot onderwijs, werk, werkgelegenheid en universele toegang. Met deze beginselen moet tijdig en op consistente wijze rekening worden gehouden in alle dimensies en in alle fasen van de voorbereiding, monitoring, uitvoering en evaluatie van de programma's, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat er specifieke acties worden ondernomen ter bevordering van gendergelijkheid en gelijke kansen. Het ESF+ moet ook de overgang van residentiële/institutionele zorg naar zorg in gezins- en gemeenschapsverband bevorderen, in het bijzonder voor degenen die te maken hebben met meervoudige en intersectionele discriminatie. Het ESF+ mag geen acties ondersteunen die bijdragen tot segregatie of sociale uitsluiting. Verordening (EU) .../... [de nieuwe GB-verordening] bepaalt dat de regels betreffende subsidiabiliteit van de uitgaven in overeenstemming met het Handvest en op nationaal niveau moeten worden vastgesteld, met bepaalde uitzonderingen, waarvoor in specifieke bepalingen ten aanzien van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer moet worden voorzien. [Am. 52]

(28 bis)  Het gebruik van regionale indicatoren moet in overweging worden genomen, zodat beter rekening kan worden gehouden met subregionale verschillen. [Am. 53]

(28 ter)   Het ESF+ moet het leren van talen ondersteunen om het wederzijds begrip te bevorderen en een inclusieve samenleving op te bouwen, eveneens door meer gebruik te maken van de toolkit voor taalondersteuning voor vluchtelingen die is ontwikkeld door de Raad van Europa. [Am. 54]

(29)  Om de administratieve lasten in verband met de verzameling van gegevens te verminderen, moeten de lidstaten wanneer dergelijke gegevens – eventueel uitgesplitst naar geslacht – in registers beschikbaar zijn, de beheersautoriteiten in staat stellen deze gegevens uit die registers te verkrijgen, met inachtneming van de bescherming van persoonsgegevens overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad(14). Het is raadzaam om de voortzetting van de elektronische overdracht van gegevens te stimuleren, omdat dit de administratieve lasten helpt verminderen. [Am. 55]

(30)  Met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening moeten de nationale verantwoordelijken voor de gegevensverwerking hun taken in het kader van deze verordening uitvoeren in overeenstemming met Verordening (EU) 2016/679.

(31)  Via sociale experimenten, een kleinschalig project, kan informatie worden verzameld over de haalbaarheid van sociale innovatie. Het moet mogelijk zijn en worden aangemoedigd om ideeën op lokaal niveau te testen en met haalbare ideeën op ruimere schaal door te gaan – waar passend – of ze over te nemen in andere contexten door te gaan in verschillende regio's of lidstaten met financiële ondersteuning van het ESF+ en of in combinatie met andere bronnen. [Am. 56]

(32)  In het ESF+ zijn bepalingen vastgelegd om het vrije verkeer van werknemers op niet-discriminerende wijze te verwezenlijken door een nauwe samenwerking tussen de centrale openbare diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaten, onderling en met de Commissie de Commissie en de sociale partners tot stand te brengen. Het Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening moet, in overleg met de sociale partners, een betere werking van de arbeidsmarkten bevorderen door grensoverschrijdende mobiliteit van werknemers gemakkelijker te maken en de informatie op de arbeidsmarkten transparanter te maken. Het toepassingsgebied van het ESF+ omvat ook de ontwikkeling en ondersteuning van gerichte mobiliteitsregelingen zodat vacatures kunnen worden vervuld waar tekortkomingen op de arbeidsmarkt zijn geïdentificeerd. Het ESF+ ondersteunt grensoverschrijdende partnerschappen tussen regionale openbare diensten voor arbeidsvoorziening en de sociale partners en de activiteiten die zij uitvoeren ter bevordering van mobiliteit, alsook transparantie en integratie van grensoverschrijdende arbeidsmarkten door middel van voorlichting, advies en arbeidsbemiddeling. In veel grensregio's spelen deze partnerschappen een belangrijke rol bij de totstandbrenging van een echte Europese arbeidsmarkt. [Am. 57]

(33)  Een van de grootste belemmeringen om een bedrijf te starten is gebrek aan toegang tot krediet voor micro-ondernemingen, de sociale economie en ondernemingen in de sociale ondernemingen economie, met name voor degenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan. In de ESF+-verordening zijn bepalingen vastgesteld om een marktecosysteem te creëren om het aanbod aan en de toegang tot financiering en ondersteunende diensten te vergroten voor ondernemingen in de sociale ondernemingen economie, waaronder die in de culturele en creatieve sector, en tegemoet te komen aan de vraag van degenen die hieraan het meest behoefte hebben, met name de werklozen, vrouwen en kwetsbare mensen kansarme groepen die een micro-onderneming willen starten of uitbouwen. Aan deze doelstelling zal ook worden gewerkt via financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties in het kader van de beleidscomponent voor sociale investeringen en vaardigheden van het InvestEU-fonds. [Am. 58]

(33 bis)  De Commissie moet op het niveau van de Unie een label "Europese sociale economie" invoeren voor sociale en solidaire ondernemingen, gebaseerd op duidelijke criteria die ontwikkeld zijn om de specifieke kenmerken van deze ondernemingen en hun sociale impact in de verf te zetten, hun zichtbaarheid te vergroten, investeringen te stimuleren, de toegang tot financiering en tot de interne markt te faciliteren voor degenen die nationaal of naar andere lidstaten willen uitbreiden, waarbij tegelijk rekening wordt gehouden met de diverse rechtsvormen en -kaders in de sector en in de lidstaten. [Am. 59]

(34)  Spelers op de markt voor sociale investeringen, waaronder filantropische actoren, kunnen een belangrijke rol spelen bij het bereiken van meerdere ESF+-doelstellingen aangezien ze zowel financiering als innovatieve en aanvullende benaderingen bieden om sociale uitsluiting en armoede te bestrijden, de werkloosheid terug te dringen en bij te dragen tot de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN. Daarom moeten filantropische actoren, zoals stichtingen en donoren naargelang het geval en voor zover zij geen politieke of maatschappelijke motieven hebben die in strijd zijn met de idealen van de Unie, worden betrokken bij ESF+-acties, met name bij de acties die zijn gericht op de ontwikkeling van het ecosysteem voor de markt voor sociale investeringen. [Am. 60]

(34 bis)  Transnationale samenwerking biedt een significante meerwaarde en dient derhalve door alle lidstaten te worden ondersteund, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel. Tevens is het nodig de Commissie een sterkere rol toe te bedelen bij het bevorderen van de uitwisseling van ervaringen en het coördineren van de uitvoering van relevante initiatieven. [Am. 61]

(35)  Krachtens artikel 168 VWEU moet bij de bepaling en uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Unie een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid worden verzekerd. De Unie moet het nationale gezondheidsbeleid aanvullen en ondersteunen, samenwerking tussen lidstaten aanmoedigen en de coördinatie tussen hun programma ' s bevorderen, en dient de verantwoordelijkheden van de lidstaten met betrekking tot de bepaling van hun gezondheidsbeleid en de organisatie en de verstrekking van gezondheidsdiensten en geneeskundige verzorging ten volle te eerbiedigen.

(35 bis)   De Commissie dient de participatie van de lidstaten en van ondervertegenwoordigde organisaties te bevorderen door de belemmeringen voor participatie zoveel mogelijk te verlagen, met inbegrip van de administratieve lasten voor het aanvragen en ontvangen van financiering. [Am. 62]

(35 ter)   Een van de hoofddoelstellingen van de Unie is de gezondheidszorgstelsels te versterken door de digitale transformatie van zorgvoorzieningen en patiëntenzorg te ondersteunen en een duurzaam zorginformatiesysteem te ontwikkelen, alsook door steun te geven aan nationale hervormingen om gezondheidszorgstelsels doeltreffender, toegankelijker en veerkrachtiger te maken. [Am. 63]

(36)  Mensen langer Teneinde aan de voorschriften van artikel 168 VWEU te voldoen, zijn permanente inspanningen vereist. Iedereen op een niet-discriminerende manier gezond en actief houden en hen mensen in staat stellen een actieve rol te spelen bij de zorg voor de eigen gezondheid, zal positieve effecten hebben op de volksgezondheid, op de ongelijkheid op gezondheidsgebied, op de levenskwaliteit, de productiviteit, het concurrentievermogen en de inclusiviteit, en zal de druk op de nationale begrotingen doen afnemen. Steun voor en erkenning van innovaties, waaronder sociale innovaties, die gevolgen hebben voor de gezondheid, zijn een hulpmiddel bij de ambitie om de gezondheidssector in het licht van de uitdagingen van demografische veranderingen duurzaam te houden. Bovendien zijn maatregelen om de ongelijkheid op gezondheidsgebied te beperken van belang om "inclusieve groei" te kunnen verwezenlijken. De Commissie is vastbesloten de lidstaten te helpen om hun duurzameontwikkelingsdoelstellingen (sustainable development goals - SDG's) te behalen, in het bijzonder SDG 3 "Gezondheid en welzijn voor iedereen, op elke leeftijd"(15). [Am. 64]

(36 bis)  Volgens de definitie van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is gezondheid een toestand van volkomen lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn en niet alleen de afwezigheid van ziekte of beperkingen. Om de volksgezondheid in de Unie te verbeteren, is het van essentieel belang niet uitsluitend de nadruk te leggen op lichamelijke gezondheid en sociaal welzijn. Volgens de WHO is 40 % van het aantal levensjaren dat met een beperking wordt doorgebracht te wijten aan geestelijke gezondheidsproblemen. Problemen in verband met geestelijke gezondheid zijn ook erg divers, langdurig en leiden tot discriminatie, en dragen in aanzienlijke mate bij aan ongelijkheid op gezondheidsgebied. Bovendien is de economische crisis van invloed op factoren die de geestelijke gezondheid bepalen, omdat beschermende factoren zijn afgezwakt en risicofactoren zijn toegenomen. [Am. 65]

(37)  De gemeenschappelijke waarden en beginselen in de gezondheidsstelsels van de Europese Unie, zoals vastgesteld in de conclusies van de Raad van 2 juni 2006, moeten het besluitvormingsproces ondersteunen om innovatieve, doeltreffende en veerkrachtige gezondheidsstelsels op te zetten en te beheren, om instrumenten te bevorderen die universele toegang tot hoogwaardige persoonsgerichte gezondheidszorg en gerelateerde zorg waarborgen en om vrijwillig de beste praktijken op grotere schaal toe te passen. Dit heeft onder meer betrekking op diensten voor gezondheidsbevordering en ziektepreventie als onderdeel van de primaire gezondheidszorg. [Am. 66]

(37 bis)  De vorige actieprogramma's van de Unie op het gebied van de volksgezondheid (2003-2008) en op het gebied van gezondheid (2008-2013 en 2014-2020), die respectievelijk zijn vastgesteld bij Besluit nr. 1786/2002/EG(16), Besluit nr. 1350/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad(17) en Verordening (EU) nr. 282/2014 van het Europees Parlement en de Raad(18) ("de vorige gezondheidsprogramma's"), kregen een positieve evaluatie omdat zij een aantal belangrijke ontwikkelingen en verbeteringen tot gevolg hebben gehad. Het onderdeel gezondheid van het ESF+ moet voortbouwen op de verwezenlijkingen van de vorige gezondheidsprogramma's. [Am. 67]

(37 ter)   Het onderdeel gezondheid van het ESF+ moet een instrument zijn ter bevordering van acties op gebieden waar er sprake is van een meerwaarde van de Unie die kan worden aangetoond op basis van het volgende: uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten en tussen de regio's; ondersteuning van netwerken voor kennisuitwisseling of wederzijds leren; ondersteuning van kwalificaties voor gezondheidswerkers; het aanpakken van grensoverschrijdende bedreigingen om de risico's en de gevolgen ervan te beperken; het aanpakken van bepaalde aangelegenheden met betrekking tot de interne markt wanneer de Unie over substantiële legitimiteit beschikt om in de lidstaten kwalitatief hoogstaande oplossingen te garanderen; ontsluiting van het innovatiepotentieel op gezondheidsgebied; maatregelen die kunnen leiden tot een benchmarkingsysteem om op het niveau van de Unie besluitvorming met kennis van zaken mogelijk te maken; het vergroten van de efficiëntie door verspilling van hulpbronnen als gevolg van dubbel werk te voorkomen, en de optimalisering van het gebruik van financiële middelen. [Am. 68]

(38)  Het onderdeel gezondheid van het ESF+ moet bijdragen tot ziektepreventie, vroegtijdige diagnose gedurende het hele leven van de EU-burgers en tot inwoners van de Unie en de bevordering van de gezondheid door risicofactoren voor de gezondheid aan te pakken zoals tabaksgebruik, roken en passief roken, schadelijk alcoholgebruik, milieugerelateerde risicofactoren voor de gezondheid, consumptie van illegale drugs en schade aan de gezondheid door drugsgebruik, obesitas en ongezonde voedingsgewoonten, die ook aan armoede en een gebrek aan lichaamsbeweging zijn gerelateerd. Het moet een klimaat creëren dat bevorderlijk is voor een gezonde levensstijl, de bevolking bewuster maken van risicofactoren en weldoordachte acties op het gebied van volksgezondheid bevorderen om de lasten en effecten van infecties en te voorkomen besmettelijke ziekten op de algemene gezondheid gedurende het hele leven te verminderen, onder meer door vaccinaties, teneinde de maatregelen van de lidstaten aan te vullen in overeenstemming met de desbetreffende strategieën. In dit kader moet speciale aandacht worden besteed aan gezondheidsvoorlichting, aangezien individuele personen en gemeenschappen hierdoor hun gezondheid kunnen verbeteren, hun kennis kunnen vergroten en hun houding kunnen aanpassen. De huidige problemen op het gebied van gezondheid kunnen enkel doeltreffend worden aangepakt door samenwerking op het niveau van de Unie en aanhoudend optreden van de Unie op het gebied van gezondheid. Het onderdeel gezondheid van het ESF+ moet de uitvoering van de desbetreffende Uniewetgeving ondersteunen en doeltreffende preventiemodellen, preventie- en bewustmakingsmodellen voor alle doelgroepen integreren, alsook innovatieve technologieën en nieuwe bedrijfsmodellen en oplossingen integreren om bij te dragen tot innovatieve, toegankelijke, doeltreffende en duurzame gezondheidszorgstelsels van de lidstaten en om de toegang tot een betere en veiligere gezondheidszorg voor de Europese burgers inwoners van de Unie te vergemakkelijken, zowel in stedelijke als plattelandsgebieden. [Am. 69]

(38 bis)   Met het oog op de uitvoering van de acties in het kader van het onderdeel gezondheid moet de Commissie de oprichting van een stuurgroep voor gezondheid ondersteunen. Daarnaast moet de Commissie manieren en methoden voorstellen om de gezondheidsgerelateerde activiteiten af te stemmen op het proces van het Europees Semester, dat nu bevoegd is om hervormingen op het gebied van gezondheidszorgstelsels aan te bevelen (en in feite ook andere sociale determinanten in verband met gezondheid) die tot doel hebben regelingen inzake gezondheidszorg en sociale bescherming in de lidstaten toegankelijker en duurzamer te maken. [Am. 70]

(39)  Niet-overdraagbare ziekten zijn verantwoordelijk voor meer dan 80 % van de voortijdige sterfte in de Unie en doeltreffende preventie veronderstelt verscheidene sectoroverschrijdende acties en grensoverschrijdende dimensies. Tegelijkertijd hebben het Europees Parlement en de Raad de noodzaak beklemtoond om de gevolgen voor de volksgezondheid van ernstige grensoverschrijdende bedreigingen, zoals plotse en cumulatieve emissies in het milieu en milieuvervuiling, overdraagbare ziekten en andere biologische, chemische, onbekende en milieubedreigingen tot een minimum te beperken door de crisisparaatheid en de responscapaciteit te ondersteunen. [Am. 71]

(39 bis)   Blijvende investeringen in innovatieve en op de gemeenschap gebaseerde benaderingen voor het aanpakken van grensoverschrijdende ziekten, zoals de epidemieën van hiv/aids, tuberculose en virale hepatitis, zijn van essentieel belang, aangezien de sociale dimensie van de ziekten een grote invloed heeft op het vermogen om deze ziekten in de Unie en haar buurlanden als epidemie te kunnen aanpakken. Een ambitieuzer politiek leiderschap en toereikende technische en financiële middelen om te voorzien in een duurzame regionale oplossing voor de strijd tegen hiv/aids, tuberculose en hepatitis in Europa, zullen van cruciaal belang zijn om de duurzameontwikkelingsdoelstellingen inzake deze ziekten te verwezenlijken. [Am. 72]

(40)  Het is van essentieel belang de last van resistente infecties en zorginfecties te verminderen en de beschikbaarheid van doeltreffende antibiotica te garanderen – waarbij evenwel het gebruik ervan wordt beperkt om antimicrobiële resistentie te helpen tegengaan – met het oog op een efficiënte gezondheidszorg en de gezondheid van de patiënten burgers. [Am. 73]

(41)  De Commissie heeft onlangs een voorstel ingediend(19) betreffende de evaluatie van gezondheidstechnologie (EGT) ter ondersteuning van samenwerking op het gebied van evaluatie van gezondheidstechnologie op EU-niveau om de beschikbaarheid van innovatieve gezondheidstechnologieën voor patiënten in de hele Unie te verbeteren, beter gebruik te maken van de beschikbare middelen en de voorspelbaarheid voor zakendoen te verbeteren.

(42)  Gezien de specifieke aard van enkele doelstellingen van het onderdeel gezondheid van het ESF+ en van de soorten acties in het kader van dat onderdeel, zijn de respectieve bevoegde autoriteiten van de lidstaten het best geplaatst om de daarmee samenhangende activiteiten uit te voeren met de actieve steun van het maatschappelijk middenveld. Die autoriteiten, die door de lidstaten zelf zijn aangewezen, in voorkomend geval in combinatie met organisaties uit het maatschappelijk middenveld, moeten daarom voor de toepassing van artikel [195], van het Financieel Reglement worden beschouwd als de kenbaar gemaakte begunstigden en de subsidies moeten aan dergelijke autoriteiten worden toegekend zonder voorafgaande bekendmaking van oproepen tot het indienen van voorstellen. [Am. 74]

(42 bis)   Om de prestaties van programma's te vergroten door toezicht te houden op tekortkomingen en gebreken, moet de Commissie programma- en actiespecifieke monitoringindicatoren toepassen om te waarborgen dat de doelstellingen van programma's worden verwezenlijkt. [Am. 75]

(42 ter)   Het ESF+-programma moet inspelen op bestaande belemmeringen die de deelname van het maatschappelijk middenveld belemmeren, bijvoorbeeld door vereenvoudiging van de aanvraagprocedures, versoepeling van de financiële criteria door in sommige gevallen af te zien van het medefinancieringspercentage, maar ook door de capaciteit van patiënten, hun organisaties en andere belanghebbenden te vergroten door middel van opleidingen en onderwijs. Het programma moet er voorts op gericht zijn op niveau van de Unie het functioneren mogelijk te maken van netwerken en organisaties van het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van organisaties op Unieniveau, die een bijdrage leveren tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma. [Am. 76]

(42 quater)   Het onderdeel gezondheid van het ESF+ moet zo worden uitgevoerd dat de bevoegdheden van de lidstaten inzake de bepaling van hun gezondheidsbeleid en de organisatie en verlening van gezondheidsdiensten en geneeskundige zorg worden geëerbiedigd. Zonder afbreuk te doen aan de verplichtingen uit hoofde van de Verdragen en de rol van de lidstaten als belangrijkste gesprekspartner in het besluitvormingsproces van de Unie, moet ook de bevoegde autoriteiten op subnationaal niveau een rol worden toebedeeld om effectieve en blijvende effecten van het gezondheidsbeleid van de Unie te waarborgen door dit te integreren in het sociaal beleid in de praktijk. [Am. 77]

(43)  De Europese referentienetwerken (ERN's) zijn netwerken die zorgverleners uit heel Europa betrekken bij de bestrijding van zeldzame, weinig voorkomende en complexe ziekten en aandoeningen waarvoor zeer gespecialiseerde behandelingen en een bundeling van kennis en middelen nodig zijn. De ERN's zijn als netwerken door de bestuursraad van lidstaten van de Europese referentienetwerken goedgekeurd op grond van de goedkeuringsprocedure die is vastgesteld in Uitvoeringsbesluit 2014/287/EU van de Commissie(20). Die netwerken moeten daarom voor de toepassing van artikel [195], van het Financieel Reglement worden beschouwd als de kenbaar gemaakte begunstigden en de subsidies moeten aan de ERN's worden toegekend zonder voorafgaande bekendmaking van oproepen tot het indienen van voorstellen.

(44)  Het gezondheidsbeleid van de EU heeft een onmiddellijk effect op het leven van de burgers, op de doeltreffendheid en de veerkracht van de gezondheidsstelsels en de goede werking van de interne markt. Het regelgevingskader voor medische producten en technologieën (geneesmiddelen, medische hulpmiddelen en stoffen van menselijke oorsprong), alsook de wetgeving inzake tabak, de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg en ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid zijn essentieel voor de bescherming van de gezondheid in de EU. De regelgeving en de toepassing en handhaving daarvan moet gelijke tred houden met de ontwikkelingen in innovatie en onderzoek en met de maatschappelijke veranderingen op dit gebied en tegelijkertijd de gezondheidsdoelstellingen verwezenlijken. Daarom is het noodzakelijk voortdurend de wetenschappelijke basis te ontwikkelen die nodig is voor de uitvoering van dergelijke wetgeving met wetenschappelijk karakter. Daarnaast heeft een groot aantal andere rechtshandelingen van de Unie aanzienlijke effecten op de gezondheid, zoals rechtshandelingen in verband met voedsel en voedseletikettering, luchtvervuiling, hormoonontregelaars en gewasbeschermingsmiddelen. In sommige gevallen is er geen duidelijk inzicht in de cumulatieve effecten van milieurisicofactoren, mogelijk met onaanvaardbare risico's voor de gezondheid van de burgers tot gevolg. [Am. 78]

(44 bis)  Regelgeving met gevolgen voor de gezondheid, alsook de toepassing en handhaving daarvan, moeten gelijke tred houden met vorderingen op het vlak van innovatie en onderzoek en met maatschappelijke veranderingen op dit gebied, en moeten tegelijkertijd blijven berusten op het voorzorgsbeginsel als vastgelegd in de Verdragen. Daarom is het noodzakelijk de wetenschappelijke basis die nodig is voor de uitvoering van dergelijke wetgeving van wetenschappelijke aard voortdurend te blijven ontwikkelen en het hoogst mogelijke niveau van transparantie te waarborgen, teneinde onafhankelijke controle mogelijk te maken en zo het vertrouwen van het publiek in de processen van de Unie te herstellen, alsook omdat het delen van deze bewijzen per definitie in het algemeen belang is. [Am. 79]

(44 ter)   De uitdagingen op het gebied van gezondheid kunnen niet door de gezondheidssector alleen worden aangepakt, aangezien gezondheid afhankelijk is van een groot aantal externe factoren. Zoals vermeld in de Verdragen van Maastricht en Amsterdam is het beginsel van "gezondheid op alle beleidsgebieden" dus van belang voor het vermogen van de Unie om toekomstige uitdagingen het hoofd te bieden. Het bewustmaken van andere sectoren van de gezondheidseffecten van hun beslissingen en van het belang om gezondheid tot integraal onderdeel van hun beleid te maken, is echter een van de grootste uitdagingen waar de Europese gezondheidssector momenteel mee te kampen heeft. Er is nu al sprake van belangrijke vorderingen op het gebied van gezondheid als gevolg van het beleid in verschillende sectoren, zoals onderwijs, verkeer, voeding, landbouw, werkgelegenheid of ruimtelijke ordening. Zo zijn er op het gebied van hartgerelateerde aandoeningen grote vorderingen gemaakt als gevolg van veranderingen in beleid en regelgeving met betrekking tot voedselkwaliteit, het aanmoedigen van lichaamsbeweging en het ontmoedigen van roken. [Am. 80]

(45)  Om de doeltreffendheid en doelmatigheid van acties op het niveau van de Unie en op internationaal niveau te maximaliseren, moet de samenwerking worden ontwikkeld met relevante internationale organisaties zoals de Verenigde Naties en gespecialiseerde agentschappen daarvan, met name de Wereldgezondheidsorganisatie, alsook met de Raad van Europa en met de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), om het onderdeel gezondheid uit te voeren.

(46)  Deze verordening weerspiegelt het belang van de strijd tegen klimaatverandering in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties uit te voeren, en zal ertoe bijdragen dat klimaatactie in alle beleidsdomeinen van de Unie wordt geïntegreerd en dat in de loop van het MFK voor de periode 2021-2027 het algemene streefcijfer van 25 % van de EU-begrotingsuitgaven voor de ondersteuning van klimaatdoelstellingen wordt gehaald, alsook dat zo spoedig mogelijk, uiterlijk in 2027, een jaarlijks streefcijfer van 30 % wordt bereikt. Relevante acties zullen in kaart worden gebracht tijdens de voorbereiding en uitvoering, en opnieuw worden beoordeeld in het kader van de tussentijdse evaluatie ervan. [Am. 81]

(47)  Volgens artikel [94 van Besluit 2013/755/EU van de Raad(21)] moeten in landen en gebieden overzee (LGO's) gevestigde personen en entiteiten in aanmerking komen voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft. Het programma moet rekening houden met bepaalde beperkingen waarmee in deze gebieden gevestigde personen en entiteiten worden geconfronteerd, teneinde te voorzien in een goede toegang tot die onderdelen. [Am. 82]

(48)  Derde landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen, als zij voldoen aan alle betreffende regels en bepalingen, aan de programma’s van de Unie deelnemen in het kader van de samenwerking onder de EER-overeenkomst, die in een besluit uit hoofde van die overeenkomst voorziet in de uitvoering van de programma’s. Een specifieke bepaling moet in deze verordening worden opgenomen om de nodige rechten en toegang te verlenen aan de bevoegde ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding en de Europese Rekenkamer, zodat zij hun respectieve bevoegdheden ten volle kunen uitoefenen. [Am. 83]

(49)  Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad(22), Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad(23), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad(24) en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad(25) moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door evenredige maatregelen in overeenstemming met het Financieel Reglement en andere toepasselijke regels, daaronder begrepen voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden en fraude, terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 administratieve onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie (EOM) overgaan tot onderzoek en vervolging van EU-fraude en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad(26). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het EOM en de Europese Rekenkamer alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

(50)  Op deze verordening zijn de door het Europees Parlement en de Raad op basis van artikel 322 VWEU goedgekeurde horizontale financiële regels van toepassing. Deze regels zijn vastgelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor de vaststelling en uitvoering van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen, indirecte uitvoering, en in de regels is voorzien in controle van de verantwoordelijkheid van de financiële actoren. De op basis van artikel 322 VWEU vastgestelde regels hebben tevens betrekking op de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten, aangezien de eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële voorwaarde is voor goed financieel beheer en doeltreffende EU-financiering.

(50 bis)   Het is belangrijk ervoor te zorgen dat het fonds financieel goed en billijk wordt beheerd opdat het zo duidelijk, doeltreffend en gebruiksvriendelijk mogelijk wordt uitgevoerd, en tevens rechtszekerheid en toegankelijkheid voor alle deelnemers te waarborgen. Wanneer activiteiten van het ESF+ onder gedeeld beheer worden uitgevoerd, mogen de lidstaten geen extra regels toevoegen noch deze gedurende de looptijd wijzigen, aangezien zulks het voor de begunstigden moeilijker maakt de middelen te gebruiken en vertraging kan veroorzaken bij de betaling van facturen. [Am. 84]

(51)  Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk de doeltreffendheid en billijkheid van de arbeidsmarkten vergroten en de toegang tot kwaliteitsvol werk verbeteren, de toegang tot en de kwaliteit van onderwijs, opleiding en opleiding zorg verbeteren, sociale inclusie, gelijke kansen en gezondheid bevorderen en armoede bestrijden uitbannen, alsook de acties in het kader van de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid niet voldoende kunnen worden verwezenlijkt door de lidstaten en beter kunnen worden verwezenlijkt op het niveau de Unie, mag de Unie overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel als uiteengezet in artikel 5 VEU maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. [Am. 85]

(52)  Om bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging en aanvulling van de bijlagen over de indicatoren. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016(27). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen.

(53)  Om uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. De uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot het model voor het gestructureerd onderzoek naar de eindontvangers moeten worden uitgeoefend volgens de in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(28) bedoelde raadplegingsprocedure gezien de aard van dit model,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Deel I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Voorwerp

Bij deze verordening wordt het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) vastgesteld. Het ESF+ bestaat uit drie onderdelen: het onderdeel onder gedeeld beheer, het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie en het onderdeel gezondheid.

In deze verordening worden de doelstellingen van het ESF+, de begroting voor de periode 2021-2027, de uitvoeringsmethoden, de vormen van financiering door de Unie alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd, in aanvulling op de algemene regels die van toepassing zijn op het ESF+ op grond van Verordening (EU) .../... [de nieuwe GB-verordening]. [Am. 86]

Artikel 2

Definities

1.  Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)  "begeleidende maatregelen": activiteiten ter aanvulling van de verdeling van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand die tot doel hebben sociale uitsluiting tegen te gaan en armoede uit te bannen, zoals het verwijzen naar en het verlenen van sociale diensten en psychologische bijstand, het verstrekken van relevante informatie over openbare diensten of advies over het beheer van een gezinsbudget;

2)  "geassocieerd land": een derde land dat partij is bij een overeenkomst met de Unie waardoor het overeenkomstig artikel 30 kan deelnemen aan de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid van het ESF+;

3)  "fundamentele materiële bijstand": goederen om aan iemands basisbehoeften voor een waardig leven te voldoen, zoals kleding, toiletartikelen, met inbegrip van producten voor vrouwelijke hygiëne, en schoolgerief;

4)  "blendingverrichtingen": door de begroting van de Unie ondersteunde acties, onder meer in het kader van blendingfaciliteiten overeenkomstig artikel 2, lid 6, van het Financieel Reglement, waarbij niet-terugbetaalbare vormen van steun en/of financieringsinstrumenten uit de begroting van de Unie worden gecombineerd met terugbetaalbare vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders;

5)  "gemeenschappelijke indicatoren van onmiddellijke resultaten": gemeenschappelijke resultaatindicatoren die uiterlijk vier weken na de dag waarop de deelname aan een actie afloopt (einddatum), een beeld van de effecten geven;

6)  "gemeenschappelijke indicatoren van resultaten op langere termijn": gemeenschappelijke resultaatindicatoren die zes en twaalf maanden nadat de deelname aan een actie afloopt, een beeld van de effecten geven;

7)  "kosten voor de aankoop van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand": de werkelijke kosten voor de aankoop van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand door de begunstigde die niet beperkt zijn tot de prijs van de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand;

7 bis)  "grensoverschrijdende partnerschappen" binnen het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie: permanente samenwerkingsstructuren tussen openbare diensten voor arbeidsvoorziening, het maatschappelijk middenveld of de sociale partners die gevestigd zijn in ten minste twee lidstaten;

8)  "eindontvanger": de meest behoeftige persoon of personen die de steun ontvangen overeenkomstig punt xi) van artikel 4, lid 1;

9)  "gezondheidscrisis": elke crisis die gewoonlijk als een bedreiging wordt beschouwd, een gezondheidsdimensie heeft en dringende maatregelen van de autoriteiten in onzekere omstandigheden vereist;

10)  "juridische entiteit": elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die is opgericht krachtens en als dusdanig wordt erkend in het nationale recht, het recht van de Unie of het internationale recht, die rechtspersoonlijkheid bezit en die, in eigen naam handelend, rechten en verplichtingen kan hebben;

11)  "microfinanciering": garanties, microkrediet, eigen vermogen en quasi-eigenvermogen in combinatie met begeleidende diensten voor bedrijfsontwikkeling – onder meer in de vorm van individueel advies en individuele begeleiding en opleiding – die worden verstrekt aan personen en micro-ondernemingen die problemen ondervinden bij de toegang tot krediet voor professionele en/of ontvangstengenererende activiteiten;

12)  "micro-onderneming": een onderneming met minder dan 10 werknemers en een jaarlijkse omzet of financiële balans van minder dan 2 000 000 EUR;

13)  "meest behoeftige personen": natuurlijke personen – individuen, gezinnen, huishoudens of uit dergelijke personen samengestelde groepen, met inbegrip van kinderen en daklozen – van wie de behoefte aan hulp is vastgesteld aan de hand van objectieve criteria die door de bevoegde nationale autoriteiten in overleg met relevante belanghebbende partijen, onder vermijding van belangenconflicten, zijn vastgesteld en door die bevoegde nationale autoriteiten zijn goedgekeurd en elementen kunnen bevatten waarmee de hulp kan worden afgestemd op de meest behoeftige personen in bepaalde geografische gebieden;

14)  "referentiewaarde": een waarde voor het vaststellen van doelstellingen voor gemeenschappelijke en programmaspecifieke resultaatindicatoren die gebaseerd is op de huidige of voorgaande soortgelijke maatregelen;

15)  "sociale onderneming": een onderneming in de sociale economie – ongeacht haar juridische vorm – of een natuurlijke persoon die

a)  overeenkomstig de oprichtingsakte, statuten of enig ander juridisch document dat kan leiden tot aansprakelijkheid op grond van de regels van de lidstaat van vestiging – als belangrijkste sociale doelstelling meetbare positieve sociale effecten (waaronder milieueffecten) in plaats van winst voor andere doeleinden nastreeft en die diensten of goederen met een sociaal rendement levert en/of van methoden voor de productie van goederen of diensten gebruikmaakt die sociale doelstellingen belichamen;

b)  de het grootste deel van de winst op de eerste plaats gebruikt opnieuw investeert om de belangrijkste sociale doelstelling te verwezenlijken en over vooraf vastgestelde procedures en regels voor de verdeling van de winst beschikt die ervoor zorgen dat die verdeling de belangrijkste sociale doelstelling niet ondermijnt;

c)  op zakelijke, democratische, participatieve, controleerbare en transparante wijze wordt beheerd, vooral door de participatie van werknemers, klanten en belanghebbenden op wie de bedrijfsactiviteiten van invloed zijn;

15 bis)  "onderneming in de sociale economie": diverse soorten bedrijven en entiteiten die deel uitmaken van de sociale economie, zoals coöperaties, onderlinge maatschappijen, associaties, stichtingen, sociale ondernemingen en andere ondernemingsvormen die worden gereguleerd door de wetten van de afzonderlijke lidstaten en die voorrang geven aan individuele en sociale doelstellen boven kapitaal, aan democratisch bestuur, solidariteit en de herinvestering van het grootste deel van hun winsten of overtollige middelen;

16)  "sociale innovatie": activiteiten, met inbegrip van collectieve activiteiten, waarvan zowel de doelstellingen als de middelen sociaal zijn, en met name die activiteiten die verband houden met de ontwikkeling en uitvoering van nieuwe ideeën (met betrekking tot producten, diensten, praktijken en modellen) die in sociale behoeften voorzien en tegelijk nieuwe sociale betrekkingen of samenwerkingsverbanden creëren, onder meer tussen openbare organisaties uit de derde sector zoals vrijwilligers- en gemeenschapsorganisaties en ondernemingen in de sociale economie, en zo de samenleving ten goede komen en haar handelingscapaciteit vergroten;

17)  "sociale experimenten": beleidsmaatregelen die innovatieve oplossingen voor sociale behoeften aandragen en op kleine schaal worden uitgevoerd onder omstandigheden die het mogelijk maken de effecten ervan te meten, alvorens ze – wanneer de resultaten overtuigend zijn – onder andere omstandigheden (waaronder geografische en sectorale) of op grotere schaal worden uitgevoerd;

18)  "sleutelcompetenties: de kennis, vaardigheden en competenties die iedereen in elke levensfase nodig heeft met het oog op persoonlijke voldoening en ontwikkeling, werkgelegenheid, sociale inclusie en actief burgerschap. De sleutelcompetenties zijn: lees- en schrijfvaardigheid; meertaligheid; wiskunde, wetenschappen, technologie, schone kunsten en engineering; digitale vaardigheden; mediavaardigheden; persoonlijke, sociale en leervaardigheden; burgerschap; ondernemerschap; (inter)cultureel bewustzijn, en culturele expressie en kritisch denken;

19)  "derde land": een land dat geen lid van de Europese Unie is;

19 bis)  "kansarme groepen": doelgroepen met een groot aantal mensen die het risico lopen om met armoede, discriminatie of sociale uitsluiting te worden geconfronteerd, met inbegrip van onder meer etnische minderheden als Roma, onderdanen van derde landen, waaronder migranten, ouderen, kinderen, alleenstaande ouders, personen met een handicap of personen met een chronische ziekte;

19 ter)  "een leven lang leren": alle vormen van leren (formeel, niet-formeel en informeel leren) in alle levensfasen, met inbegrip van onderwijs voor jonge kinderen, algemeen onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding, hoger onderwijs en volwassenenonderwijs, die leiden tot een verbetering van kennis, vaardigheden, competenties en mogelijkheden om deel te nemen aan de samenleving.

2.  De definities in artikel [2] van Verordening (EU) .../... [de nieuwe GB-verordening] gelden ook voor het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer.

2 bis.  De definities in artikel 2 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 gelden ook voor het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie en het onderdeel gezondheid onder direct en indirect beheer. [Am. 87]

Artikel 3

Algemene doelstellingen en uitvoeringsmethoden

Het ESF+ beoogt – in overeenstemming met de beginselen van de op 17 november 2017 door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie afgekondigde Europese pijler van sociale rechten – de lidstaten te steunen met het oog op hoge werkgelegenheidsniveaus, een billijke steunt de lidstaten op nationaal, regionaal en lokaal niveau, alsook de Unie, met het oog op de totstandbrenging van inclusieve samenlevingen, hoge niveaus van hoogwaardige werkgelegenheid, banencreatie, kwaliteitsvolle en inclusieve voorzieningen voor onderwijs en opleiding, gelijke kansen, de uitbanning van armoede, met inbegrip van kinderarmoede, sociale inclusie en integratie, sociale cohesie, sociale bescherming en een geschoolde en veerkrachtige beroepsbevolking voor de toekomstige arbeidswereld.

Het ESF+ is in overeenstemming met de Verdragen van de Europese Unie en het Handvest en verwezenlijkt de beginselen van de afgekondigde Europese pijler van sociale rechten, en draagt aldus bij aan de doelstellingen van de Unie met betrekking tot de versterking van de economische, sociale en territoriale cohesie in overeenstemming met artikel 174 VWEU en de verbintenis van de Unie en haar lidstaten om de duurzameontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken, alsook aan de verbintenissen in het kader van de Overeenkomst van Parijs.

Het ESF+ verleent steun en meerwaarde aan de beleidsmaatregelen van de lidstaten en het vult die maatregelen aan met het oog op gelijke kansen, gelijke toegang tot de arbeidsmarkt, billijke een leven lang leren, hoogwaardige arbeidsvoorwaarden, sociale bescherming, integratie en inclusie, het uitbannen van armoede, waaronder kinderarmoede, investeringen in kinderen en jongeren, non-discriminatie, gendergelijkheid, toegang tot basisdiensten en een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid. [Am. 88]

Het wordt uitgevoerd:

a)  onder gedeeld beheer, voor het deel van de bijstand dat overeenkomt met de specifieke in artikel 4, lid 1, vermelde doelstellingen (het "ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer"), en

b)  onder direct en indirect beheer, voor het deel van de bijstand dat overeenkomt met de in artikel 4, lid 1, en artikel 23 vermelde doelstellingen (het "onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie") en voor het deel van de bijstand dat overeenkomt met de in artikel 4, leden 1 en 3, en artikel 26 vermelde doelstellingen (het "onderdeel gezondheid").

Artikel 4

Specifieke doelstellingen

1.  Het ESF+ ondersteunt de volgende specifieke doelstellingen op de beleidsgebieden werkgelegenheid, onderwijs, mobiliteit, sociale inclusie, de uitbanning van armoede, en gezondheid en draagt zo ook bij tot de in artikel [4] van de Verordening (EU) .../... [de nieuwe GB-verordening] vastgestelde beleidsdoelstelling "Een socialer Europa – De uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten":

i)  de toegang van tot hoogwaardig werk verbeteren en betere activeringsmaatregelen tot stand brengen voor alle werkzoekenden – en vooral van jongeren en, met name specifieke maatregelen voor jongerenvooral door uitvoering van de jongerengarantie langdurig werklozen, economisch inactieve personen – en inactieven tot werk verbeteren en zelfstandig kansarme groepen, met nadrukkelijke aandacht voor personen die het verst van de arbeidsmarkt af staan, en werkgelegenheid, zelfstandige arbeid, ondernemerschap en de sociale economie bevorderen;

ii)  de arbeidsmarktinstellingen en -diensten moderniseren om behoeften aan vaardigheden te beoordelen en erop te anticiperen en om tijdige en op maat gesneden bijstand en steun te verlenen met het oog op een betere afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt en ter bevordering van overgangen en mobiliteit op de arbeidsmarkt;

iii)  de arbeidsmarktparticipatie en loopbaanontwikkeling van vrouwen, bevorderen, het beginsel van gelijke beloning voor gelijk werk en een beter evenwicht tussen werk en gezin bevorderen, met speciale aandacht voor alleenstaande ouders, onder meer via toegang tot betaalbare, inclusieve en kwaliteitsvolle voorzieningen voor kinderopvang, onderwijs voor jonge kinderen, ouderenzorg en andere zorgdiensten en ondersteuning; alsook een gezonde en goed aangepaste werkomgeving – waarbij gezondheidsrisico’s waarbij gezondheids- en ziekterisico's worden aangepakt –, de aanpassing van werknemers, beroepsheroriëntering, ondernemingen en ondernemers aan veranderingen, en gezond en actief ouder worden bevorderen;

iv)  de kwaliteit, de inclusiviteit, de doeltreffendheid en de relevantie voor de arbeidsmarkt van de onderwijs- en opleidingsstelsels verbeteren om de verwerving van sleutelcompetenties – onder meer ondernemers- en digitale vaardigheden – en de erkenning van niet-formeel en informeel leren te ondersteunen, e-inclusie te bevorderen en de overgang van onderwijs naar werk te vergemakkelijken, teneinde aan te sluiten bij sociale en economische vereisten;

v)  de gelijke toegang tot en de voltooiing van kwaliteitsvolle hoogwaardige, betaalbare en inclusieve educatie en opleiding – vooral voor kansarme groepen en verzorgers – bevorderen vanaf onderwijs en opvang voor jonge kinderen via algemeen onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding tot tertiair niveau, evenals de volwasseneneducatie en -opleiding, onder meer door voortijdig schoolverlaten aanpakken, de invoering van systemen voor duale opleidingen, leerlingplaatsen, de leermobiliteit voor iedereen te vergemakkelijken en toegankelijkheid voor personen met een handicap bevorderen;

vi)  een leven lang leren – en vooral flexibele bij- en herscholingsmogelijkheden voor iedereen op het gebied van ondernemers- en digitale vaardigheden – bevorderen, beter op veranderingen en nieuwe vereisten inzake vaardigheden anticiperen op basis van de behoeften van de arbeidsmarkt, loopbaanovergangen vergemakkelijken, en beroepsmobiliteit en volledige deelname aan de samenleving bevorderen;

vii)  actieve inclusie bevorderen met het oog op gelijke kansen, non-discriminatie en actieve participatie, en de inzetbaarheid verbeteren, met name voor kansarme groepen;

viii)  de sociaaleconomische sociaal-economische integratie op lange termijn van onderdanen van derde landen en van gemarginaliseerde gemeenschappen – onder meer de Romamet inbegrip van migranten – bevorderen;

viii bis)  discriminatie van gemarginaliseerde gemeenschappen – zoals de Romagemeenschap – bestrijden en de sociaal-economische integratie van deze gemeenschappen bevorderen;

ix)  de gelijke en tijdige toegang tot hoogwaardige, duurzame, en toegankelijke betaalbare diensten verbeteren, met inbegrip van diensten voor toegang tot huisvesting, alsook persoonsgerichte gezondheidszorg en gerelateerde zorg; de socialezekerheidsinstellingen, openbare diensten voor arbeidsvoorziening, stelsels voor sociale bescherming en sociale inclusie moderniseren, onder meer door de toegang tot gelijke sociale bescherming te bevorderen, met bijzondere aandacht voor kinderen en kansarme groepen en de meest behoeftigen; de toegankelijkheid voor onder meer personen met een handicap, de doeltreffendheid en de veerkracht van de stelsels voor gezondheidszorg en langdurige zorg verbeteren;

ix bis)  de toegankelijkheid voor personen met een handicap verbeteren met het oog op een betere inclusie in de arbeidsmarkt en in onderwijs en opleiding;

x)  de sociale integratie bevorderen van mensen die te maken krijgen met of risico lopen op armoede en/of sociale uitsluiting, onder meer de meest behoeftigen en kinderen;

xi)  materiële deprivatie bestrijden door voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand aan de meest behoeftigen te verlenen en begeleidende maatregelen te nemen met het oog op de sociale inclusie van deze personen, met nadrukkelijke aandacht voor kinderen in kwetsbare situaties.

2.  Via de in het kader van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer uitgevoerde maatregelen ter verwezenlijking van de in lid 1 bedoelde specifieke doelstellingen draagt streeft het ESF+ er ook naar bij te dragen tot de andere in artikel [4] van Verordening (EU) .../... [de nieuwe GB-verordening] vermelde beleidsdoelstellingen, en met name tot de beleidsdoelstellingen in verband met:

1.  een slimmer Europa via de ontwikkeling van vaardigheden voor slimme specialisatie, vaardigheden voor sleuteltechnologieën, de industriële overgang, sectorale samenwerking rond vaardigheden en ondernemerschap, de opleiding van onderzoekers, networking en partnerschappen tussen instellingen voor hoger onderwijs, instellingen voor school- en beroepsopleiding, technologische en onderzoekscentra, medische en gezondheidscentra, bedrijven en clusters, steun voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen en de sociale economie, rekening houdend met de wetten en kaders met betrekking tot de sociale economie in de lidstaten;

2.  een groener en koolstofarm Europa via de verbetering van de onderwijs- en opleidingsstelsels die nodig is voor de aanpassing van vaardigheden en kwalificaties, bewustmaking onder de bevolking in verband met duurzame ontwikkeling en een duurzame levensstijl, de bijscholing van iedereen – onder meer de beroepsbevolking – en het creëren van nieuwe banen in sectoren die verband houden met milieu, klimaat en energie, de circulaire economie en de bio-economie.

2 bis.  een Unie die dichter bij haar burgers staat dankzij de terugdringing van armoede en maatregelen voor sociale inclusie, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van stedelijke, plattelands- en kustgebieden, teneinde de sociaal-economische ongelijkheden in steden en regio's aan te pakken;

2 ter.  de ondersteuning, in het kader van het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie, van de ontwikkeling, uitvoering, monitoring en evaluatie van de instrumenten, het beleid en het desbetreffende recht van de Unie, alsook de bevordering van empirisch onderbouwde beleidsvorming, sociale innovatie en sociale vooruitgang in samenwerking met de sociale partners, organisaties uit het maatschappelijk middenveld en openbare en particuliere organen (specifieke doelstelling 1); de bevordering van vrijwillige geografische mobiliteit van werknemers op eerlijke basis en het stimuleren van werkgelegenheidskansen (specifieke doelstelling 2); de bevordering van werkgelegenheid en sociale inclusie door een betere beschikbaarheid en toegankelijkheid van microfinanciering voor micro-ondernemingen en ondernemingen in de sociale economie, met name voor kwetsbare personen (specifieke doelstelling 3);

3.  In het kader van het onderdeel gezondheid verleent levert het ESF+ steun voor gezondheidsbevordering een bijdrage tot een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en ziektepreventie, onder meer door de bevordering van lichaamsbeweging en gezondheidsvoorlichting, draagt het bij tot de doeltreffendheid, de toegankelijkheid en de veerkracht van de gezondheidsstelsels, maakt het de gezondheidszorg veiliger, vermindert het de ongelijkheden op gezondheidsgebied, verhoogt het de levensverwachting bij de geboorte, beschermt het de burgers tegen grensoverschrijdende bedreigingen voor de gezondheid, stimuleert het ziektepreventie, vroegtijdige diagnose en gezondheidsbevordering gedurende het hele leven, en versterkt en ondersteunt het de gezondheidswetgeving gezondheidsgerelateerde wetgeving van de Unie, onder meer op het gebied van milieuhygiëne, waarbij het beginsel "gezondheid op alle beleidsgebieden" wordt aangemoedigd. Het gezondheidsbeleid van de Unie gaat uit van de SDG's om te waarborgen dat de Unie en de lidstaten de doelstellingen van SDG 3 verwezenlijken, meer bepaald "Gezondheid en welzijn voor iedereen, op elke leeftijd". [Am. 89]

Artikel 5

Begroting

1.  De totale financiële middelen voor het ESF+ voor de periode 2021-2027 bedragen 101 174 000 000 EUR 106 781 000 000 EUR in prijzen van 2018 (120 457 000 000 EUR in lopende prijzen).

2.  Het deel van de financiële middelen voor het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer in het kader van de doelstelling investeren in groei en werkgelegenheid bedraagt 100 000 000 000 EUR in lopende prijzen of 88 646 194 590 EUR in prijzen van 2018, 105 686 000 000 EUR in prijzen van 2018 (119 222 000 000 EUR in lopende prijzen), waarvan 200 000 000 EUR in lopende prijzen of 175 000 000 EUR in prijzen van 2018 wordt toegewezen voor de in artikel 23, onder i), bedoelde transnationale samenwerking ter ondersteuning van innovatieve oplossingen, 5 900 000 000 EUR wordt toegewezen voor maatregelen die vallen onder de in artikel 10 bis bedoelde Europese kindergarantie en 400 000 000 EUR in lopende prijzen of 376 928 934 EUR in prijzen van 2018 als aanvullende financiering voor de in artikel 349 VWEU bedoelde ultraperifere gebieden en de regio’s van NUTS-niveau 2 die voldoen aan de criteria van artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Akte van Toetreding van 1994.

3.  De financiële middelen voor het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie en het onderdeel gezondheid voor de periode 2021-2027 bedragen 1 174 000 000 EUR 1 095 000 000 EUR in prijzen van 2018 (1 234 000 000 EUR in lopende prijzen).

4.  De indicatieve verdeling van het in lid 3 bedoelde bedrag is als volgt:

a)  761 000 000 EUR 675 000 000 EUR in prijzen van 2018 (761 000 000 EUR in lopende prijzen) voor de uitvoering van het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie;

b)  413 000 000 EUR 420 000 000 EUR in prijzen van 2018 (473 000 000 EUR in lopende prijzen, of 0,36 % van het MFK 2021-2027) voor de uitvoering van het onderdeel gezondheid.

5.  De in de leden 3 en 4 bedoelde bedragen kunnen ook worden gebruikt voor technische en administratieve bijstand voor het uitvoeren van de programma's, zoals werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, daaronder begrepen institutionele informatietechnologiesystemen. [Am. 90]

Artikel 6

Gelijkheid van mannen en vrouwen Gendergelijkheid, gelijke kansen en non-discriminatie

1.  Bij alle in het kader van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer uitgevoerde programma's en bij de door de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid ondersteunde acties wordt de gelijkheid van mannen en vrouwen gendergelijkheid gewaarborgd tijdens de voorbereiding, de uitvoering, de monitoring en de evaluatie ervan. De programma's en acties. Ook worden tijdens de voorbereiding, de uitvoering, de monitoring en de evaluatie van de programma's en acties ondersteunen ook specifieke acties om de deelname van vrouwen aan het beroepsleven alsook hun professionele ontwikkeling en het evenwicht tussen hun werk en hun privéleven te vergroten, en bevorderen gelijke kansen voor iedereen bevorderd, zonder discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, een handicap of gezondheidstoestand, leeftijd of seksuele gerichtheid, met inbegrip van de toegankelijkheid voor personen met een handicap, ook op het gebied van ICT, tijdens de voorbereiding, de uitvoering, de monitoring en de evaluatie ervan, om aldus te zorgen voor een betere sociale inclusie en ongelijkheden terug te dringen.

2.  De lidstaten en de Commissie ondersteunen ook specifieke gerichte acties om de in lid 1 bedoelde beginselen te bevorderen in het kader van alle doelstellingen van het ESF+, met inbegrip van de overgang van residentiële/institutionele zorg naar zorg in gezins- en gemeenschapsverband en een betere universele toegankelijkheid voor personen met een handicap. [Am. 91]

Deel II

Uitvoering in het kader van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer

Hoofdstuk I

Gemeenschappelijke bepalingen inzake programmering

Artikel 7

Samenhang en thematische concentratie

1.  De lidstaten gebruiken de ESF+-middelen onder gedeeld beheer vooral voor maatregelen met betrekking tot de uitdagingen die zijn vastgesteld in hun nationale hervormingsprogramma's, het Europees Semester en de overeenkomstig artikel 121, lid 2, VWEU en artikel 148, lid 4, VWEU aangenomen relevante landspecifieke aanbevelingen, en ze houden rekening met de in de Europese pijler van sociale rechten vastgestelde beginselen en rechten, het sociale scorebord in het kader van het Europees Semester en specifieke regionale kenmerken, en dragen aldus bij aan de doelstellingen van de Unie als vastgesteld in artikel 174 VWEU met betrekking tot de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang, volledig in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN.

Zowel tijdens de planning als de uitvoering bevorderen de lidstaten en – in voorkomend geval – de Commissie synergieën en zorgen ze voor coördinatie, complementariteit en samenhang tussen het ESF+ en andere fondsen, programma's en instrumenten van de Unie, zoals het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG), het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, InvestEU, Creatief Europa, het instrument Rechten en waarden, Erasmus, het Fonds voor asiel en migratie, het EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma voor de periode na 2020 en het steunprogramma voor hervormingen – met inbegrip van het hervormingsinstrument en het instrument voor technische ondersteuning. De lidstaten en – in voorkomend geval – de Commissie optimaliseren de coördinatiemechanismen om dubbel werk te voorkomen en zorgen voor nauwe samenwerking tussen de voor de uitvoering verantwoordelijken verantwoordelijke beheersautoriteiten met het oog op geïntegreerde benaderingen en coherente en gestroomlijnde steunmaatregelen.

2.  De lidstaten wijzen een gepast bedrag van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer toe om de uitdagingen aan te gaan die zijn vastgesteld in de overeenkomstig artikel 121, lid 2, VWEU en artikel 148, lid 4, VWEU aangenomen relevante landspecifieke aanbevelingen en in het Europees Semester binnen de werkingssfeer van het ESF+, zoals vastgesteld in artikel 4 van deze verordening.

3.  De lidstaten wijzen ten minste 25 27 % van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer toe voor de in artikel 4, lid 1, onder vii) tot en met xi x), vastgestelde specifieke doelstellingen voor het beleidsgebied sociale inclusie, met inbegrip van de bevordering van de sociaaleconomische integratie van onderdanen van derde landen.

3 bis.  In het kader van de in artikel 4, lid 1, onder vii) tot en met x), vastgestelde specifieke doelstellingen voor het beleidsgebied sociale inclusie wijzen de lidstaten ten minste 5 % van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer toe voor gerichte acties tot uitvoering van de Europese kindergarantie, teneinde bij te dragen aan gelijke toegang van kinderen tot gratis gezondheidszorg, gratis onderwijs, gratis kinderopvang, fatsoenlijke huisvesting en geschikte voeding.

4.  De lidstaten Naast de minimale toewijzing van ten minste 27 % van de ESF+-middelen onder gedeeld beheer voor de in artikel 4, lid 1, onder vii) tot en met x), vastgestelde specifieke doelstellingen, wijzen de lidstaten ten minste 2 3 % van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer toe voor de in artikel 4, lid 1, onder x) en xi), vastgestelde specifieke doelstelling bestrijding om sociale inclusie van de meest behoeftigen te bevorderen en/of materiële deprivatie te bestrijden.

In naar behoren gemotiveerde gevallen mag met de toegewezen middelen voor de in artikel 4, lid 1, onder x), vastgestelde specifieke doelstelling inzake de meest behoeftigen rekening worden gehouden bij de verificatie van de naleving van de in de eerste alinea van dit lid vastgestelde minimumtoewijzing van ten minste 2 %.

5.  Lidstaten waar het percentage jongeren tussen 15 en 29 jaar die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen, in 2019 op basis van gegevens van Eurostat boven het gemiddelde van de Unie ligt, wijzen ten minste 10 3 % van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer voor de periode 2021-2025 toe voor gerichte acties en structurele hervormingen om de jeugdwerkgelegenheid, de overgang van school naar werk, trajecten om jongeren opnieuw in onderwijs of opleiding te integreren en tweedekansonderwijs te ondersteunen, met name in het kader van de uitvoering van jongerengarantieregelingen.

Lidstaten waar het percentage jongeren tussen 15 en 29 jaar die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen (NEET's) in 2019 op basis van gegevens van Eurostat boven het gemiddelde van de Unie ligt of waar het percentage NEET's meer dan 15 % bedraagt, wijzen ten minste 15 % van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer in de programmeringsperiode 2021-2025 toe voor de voornoemde acties en structurele hervormingsmaatregelen, met bijzondere aandacht voor de regio's die in grotere mate getroffen zijn, met inachtneming van de verschillen tussen deze regio's.

Bij de tussentijdse programmering van de ESF+-middelen onder gedeeld beheer voor 2026 en 2027 overeenkomstig artikel [14] van Verordening (EU) .../... [de nieuwe GB-verordening] wijzen lidstaten waar het percentage jongeren tussen 15 en 29 jaar die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen, in 2024 op basis van gegevens van Eurostat boven het gemiddelde van de Unie ligt of waar het percentage NEET's meer dan 15 % bedraagt, ten minste 10 15 % van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer voor de jaren 2026 en 2027 voor deze acties toe of structurele hervormingsmaatregelen.

Ultraperifere gebieden die aan de voorwaarden van de eerste tweede en tweede derde alinea voldoen, wijzen ten minste 15 % van de ESF+-middelen onder gedeeld beheer in hun programma’s toe voor de in de eerste alinea vastgestelde gerichte acties. Met deze toewijzing wordt rekening gehouden bij de verificatie van de naleving van het in de eerste en tweede alinea vastgestelde minimumpercentage op nationaal niveau. Die toewijzing is geen vervanging voor financiering die nodig is voor infrastructuur en de ontwikkeling van ultraperifere gebieden.

Bij de uitvoering van dergelijke acties geven de lidstaten voorrang aan inactieve en langdurig werkloze jongeren en zorgen ze voor gerichte outreachmaatregelen.

6.  De leden 2 tot en met 5 zijn niet van toepassing op de specifieke aanvullende toewijzing die de ultraperifere gebieden en de regio’s van NUTS-niveau 2 die aan de criteria van artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Akte van Toetreding van 1994 voldoen, ontvangen.

7.  De leden 1 tot en met 5 zijn niet van toepassing op technische bijstand. [Am. 92]

Artikel 7 bis

Eerbiediging van de grondrechten

De lidstaten en de Commissie zien bij de besteding van de middelen toe op de eerbiediging van de grondrechten en naleving van het Handvest.

Eventuele kosten die worden gemaakt voor acties die niet in overeenstemming zijn met het Handvest zijn niet subsidiabel overeenkomstig [artikel 58, lid 2] van de Verordening (EU) .../... [de nieuwe GB-verordening] en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014. [Am. 93]

Artikel 8

Partnerschap

1.  Elke In overeenstemming met [artikel 6] van Verordening (EU) .../... [de nieuwe GB-verordening] en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014, zorgt elke lidstaat zorgt ervoor er in samenwerking met lokale en regionale autoriteiten voor dat sociale partners, maatschappelijke organisaties, instanties voor gelijke kansen, nationale mensenrechteninstellingen en maatschappelijke andere relevante of representatieve organisaties naar behoren op zinvolle wijze worden betrokken bij de programmering en verwezenlijking van beleidsmaatregelen en initiatieven op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs, non-discriminatie en sociale inclusie die door het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer worden ondersteund. Deze zinvolle betrokkenheid is inclusief en toegankelijk voor personen met een handicap.

2.  De lidstaten wijzen een passend bedrag ten minste 2 % van de ESF+-middelen onder gedeeld beheer in elk programma toe voor de capaciteitsopbouw van sociale partners en maatschappelijke organisaties op nationaal en Unieniveau in de vorm van opleiding, maatregelen op gebied van networking en versterking van de sociale dialoog, alsook voor gezamenlijk door de sociale partners ondernomen activiteiten. [Am. 94]

Artikel 9

Materiële deprivatie bestrijden

De in artikel 7, lid 4, bedoelde middelen in verband met sociale inclusie van de meest behoeftigen en/of materiële deprivatie worden in het kader van een specifieke prioriteit of een specifiek programma geprogrammeerd. Het medefinancieringspercentage voor deze prioriteit of dit programma is vastgesteld op ten minste 85 %. [Am. 95]

Artikel 10

Steun voor jeugdwerkgelegenheid

Steun overeenkomstig artikel 7, lid 5, wordt in het kader van een specifieke prioriteit of een specifiek programma geprogrammeerd en gebruikt voor de in artikel 4, lid 1, onder i), vastgestelde specifieke doelstelling. [Am. 96]

Artikel 10 bis

Steun voor de Europese kindergarantie

Steun overeenkomstig artikel 7, lid 3 bis, wordt geprogrammeerd in het kader van een specifieke prioriteit of een specifiek programma waarin rekening wordt gehouden met de aanbeveling van de Europese Commissie van 2013 over investeren in kinderen. Deze steun is bedoeld voor de bestrijding van kinderarmoede en sociale uitsluiting van kinderen in het kader van de in artikel 4, lid 1, onder vii) tot en met x) vastgestelde specifieke doelstellingen. [Am. 97]

Artikel 11

Steun voor relevante landspecifieke aanbevelingen

De acties om de in artikel 7, lid 2, bedoelde uitdagingen aan te gaan die zijn vastgesteld in relevante landspecifieke aanbevelingen en in het Europees Semester, worden in het kader van een of meer de specifieke prioriteiten doelstellingen als bedoeld in artikel 4, lid 1, geprogrammeerd. De lidstaten zorgen voor complementariteit, samenhang, coördinatie en synergieën met de Europese pijler van sociale rechten.

Op het niveau van de beheersautoriteiten wordt voorzien in voldoende flexibiliteit om prioriteiten en terreinen voor ESF+-investeringen in kaart te brengen in overeenstemming met de specifieke lokale of regionale uitdagingen. [Am. 98]

Artikel 11 bis

Geïntegreerde territoriale ontwikkeling

1.  Het ESF+ kan steun verlenen aan geïntegreerde territoriale ontwikkeling in het kader van programma's voor beide doelstellingen waarnaar wordt verwezen in [artikel 4, lid 2] van Verordening (EU) .../... [de nieuwe GB-verordening] in overeenstemming met de bepalingen van hoofdstuk II van titel III van die verordening.

2.  Voor de uitvoering van geïntegreerde territoriale ontwikkeling met steun uit het ESF+ gebruiken de lidstaten uitsluitend de formulieren als bedoeld in artikel [22] van Verordening (EU) .../... [de nieuwe GB-verordening]. [Am. 99]

Artikel 11 ter

Transnationale samenwerking

1.  De lidstaten kunnen steun verlenen aan maatregelen voor transnationale samenwerking in het kader van een specifieke prioriteit.

2.  Maatregelen voor transnationale samenwerking kunnen in het kader van elk van de in de punten i) tot en met x) van artikel 4, lid 1, vastgestelde specifieke doelstellingen worden geprogrammeerd.

3.  Het maximale medefinancieringspercentage voor deze prioriteit kan tot 95 % worden verhoogd voor de toewijzing van maximaal 5 % van de nationale ESF+-toewijzing onder gedeeld beheer aan deze prioriteiten. [Am. 100]

Hoofdstuk II

Algemene steun van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer

Artikel 12

Toepassingsgebied

Dit hoofdstuk is van toepassing op ESF+-steun onder gedeeld beheer in het kader van de punten i) tot en met x) van artikel 4, lid 1, (de "algemene steun van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer"). Daarnaast is artikel 13 tevens van toepassing op ESF+-steun in het kader van punt xi) van artikel 4, lid 1. [Am. 101]

Artikel 13

Sociaal Innovatieve acties

1.  De lidstaten verlenen steun aan sociale innovatie en/of sociale experimenten, of versterken bottom-up benaderingen ook die met een sociaal-culturele component, aan de hand van bottom‑upbenaderingen op basis van partnerschappen tussen de overheid, de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld, zoals de lokale actiegroepen die door de gemeenschap geleide, plaatselijke ontwikkelingsstrategieën ontwikkelen en uitvoeren de sociale partners, ondernemingen in de sociale economie, de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld.

1 bis.  De lidstaten brengen in hun operationele programma's dan wel in een later stadium van de uitvoering in kaart welke terreinen in aanmerking komen voor sociale innovatie en sociale experimenten die aan de specifieke behoeften van de lidstaten beantwoorden.

2.  De lidstaten kunnen steun verlenen aan de opschaling van innovatieve methoden die op kleine schaal zijn uitgetest (sociale innovatie en sociale experimenten, ook die met een sociaal-culturele component) en in het kader van het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie en andere programma’s van de Unie zijn ontwikkeld.

3.  Innovatieve acties en methoden kunnen in het kader van elk van de in de punten i) tot en met x) van artikel 4, lid 1, vastgestelde specifieke doelstellingen worden geprogrammeerd.

4.  Elke lidstaat wijdt ten minste één prioriteit aan de uitvoering van de leden 1 of 2 of aan beide. Het maximale medefinancieringspercentage voor deze prioriteiten kan tot 95 % worden verhoogd voor de toewijzing van maximaal 5 % van de nationale ESF+-toewijzing onder gedeeld beheer aan deze prioriteiten. [Am. 102]

Artikel 14

Subsidiabiliteit

1.  Naast de in artikel [58] van Verordening (EU) .../... [de nieuwe GB-verordening] bedoelde kosten zijn de volgende kosten niet subsidiabel in het kader van de algemene steun van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer:

a)  de aankoop van grond en onroerend goed en de beschikbaarstelling aankoop van infrastructuur, en

b)  de aankoop van meubilair, apparatuur en voertuigen, tenzij de aankoop absoluut noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstelling van de actie noodzakelijk is, of de items volledig zijn afgeschreven, of de aankoop van deze items de meest economische optie is.

2.  Bijdragen in natura in de vorm van toelagen of lonen die door een derde partij ten behoeve van de deelnemers aan een actie worden uitbetaald, kunnen in aanmerking komen voor een bijdrage uit de algemene steun van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer, mits de bijdragen in natura zijn verleend overeenkomstig de nationale regels, inclusief de boekhoudregels, en de door de derde partij gedragen kosten niet overstijgen.

3.  De specifieke aanvullende toewijzing voor de ultraperifere gebieden en de regio’s van NUTS-niveau 2 die aan de criteria van artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Akte van Toetreding van 1994 voldoen, wordt gebruikt om de verwezenlijking van de in artikel 4, lid 1, van deze verordening, vastgestelde specifieke doelstellingen te ondersteunen.

4.  Directe personeelskosten komen in aanmerking voor een bijdrage uit de algemene steun van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer, mits uit gegevens van Eurostat blijkt dat ze niet hoger. Indien er een collectieve overeenkomst van toepassing is, worden ze bepaald overeenkomstig die overeenkomst. Indien er geen collectieve overeenkomst van toepassing is, zijn deze kosten niet hoger dan 100 % van de gebruikelijke beloning voor het betrokken beroep of de betrokken specifieke deskundigheid in de lidstaat of regio zoals blijkt uit door de respectieve beheersautoriteit verstrekte relevante bewijsstukken en/of gegevens van Eurostat. [Am. 103]

Artikel 15

Indicatoren en verslaglegging

1.  Programma’s die algemene steun van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer ontvangen, gebruiken de in bijlage 1 bij deze verordening vastgestelde gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren, of die van bijlage I of bijlage II bis voor acties die gericht zijn op sociale inclusie van de meest behoeftigen in het kader van artikel 4, lid 1, onder x), om de voortgang bij de uitvoering te monitoren. De programma’s mogen ook programmaspecifieke en actiespecifieke indicatoren gebruiken.

2.  Voor gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren bedraagt de basiswaarde nul. Wanneer dit relevant is voor de aard van de ondersteunde acties, worden cumulatief gekwantificeerde mijlpalen en streefcijfers voor die indicatoren in absolute cijfers vastgesteld. De gerapporteerde waarden voor de outputindicatoren worden in absolute cijfers uitgedrukt.

3.  De referentiewaarde voor gemeenschappelijke en programmaspecifieke resultaatindicatoren waarvoor een cumulatief gekwantificeerde mijlpaal voor 2024 en een streefcijfer voor 2029 zijn vastgesteld, wordt vastgesteld op basis van de meest recente beschikbare gegevens of andere relevante bronnen van informatie. Streefcijfers voor gemeenschappelijke resultaatindicatoren worden in absolute cijfers of in procenten vastgesteld. Programmaspecifieke resultaatindicatoren en daarmee verband houdende streefcijfers kunnen in kwantitatieve of kwalitatieve termen worden uitgedrukt. De gerapporteerde waarden voor de gemeenschappelijke resultaatindicatoren worden in absolute cijfers uitgedrukt.

4.  Gegevens over de indicatoren voor deelnemers worden alleen overgemaakt wanneer alle krachtens punt 1a) van bijlage I vereiste gegevens met betrekking tot die deelnemer beschikbaar zijn.

4 bis.  De in lid 3 bedoelde gegevens omvatten een gendereffectbeoordeling om de uitvoering van de ESF+-programma's te monitoren wat gendergelijkheid betreft. Deze gegevens worden uitgesplitst naar geslacht.

5.  Wanneer gegevens in registers of gelijkwaardige bronnen beschikbaar zijn, stellen kunnen de lidstaten de beheersautoriteiten en andere instanties die belast zijn met de verzameling van gegevens die nodig zijn voor de monitoring en de evaluatie van de algemene steun van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer, in staat stellen deze gegevens uit gegevensregisters of gelijkwaardige bronnen te verkrijgen, overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder c) en e), van Verordening (EU) 2016/679.

6.  De Commissie is overeenkomstig artikel 38 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om de indicatoren in bijlage I en bijlage II bis te wijzigen, als zulks noodzakelijk wordt geacht om de voortgang bij de uitvoering van programma's doeltreffend te kunnen beoordelen. [Am. 104]

Hoofdstuk III

ESF+-steun ter bestrijding van materiële deprivatie

Artikel 16

Toepassingsgebied

Dit hoofdstuk is van toepassing op ESF+-steun in het kader van punt xi) van artikel 4, lid 1.

Artikel 17

Beginselen

1.  De ESF+-steun ter bestrijding van materiële deprivatie mag alleen worden gebruikt om de distributie te ondersteunen van voedsel en goederen die beantwoorden aan het Unierecht inzake de veiligheid van consumentenproducten.

2.  De lidstaten en de begunstigden kiezen de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand op basis van objectieve criteria met betrekking tot de behoeften van de meest behoeftige personen. Bij de selectiecriteria voor voedsel – en in voorkomend geval voor goederen – wordt ook rekening gehouden met klimatologische en milieuaspecten, vooral met het oog op minder voedselverspilling en minder kunststoffen voor eenmalig gebruik. In voorkomend geval wordt bij de keuze van het te verdelen soort voedsel rekening gehouden met de bijdrage van het voedsel tot het evenwichtig dieet van de meest behoeftige personen.

De voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand kunnen direct aan de meest behoeftige personen worden verleend of indirect met behulp van elektronische vouchers of kaarten, op voorwaarde dat ze uitsluitend kunnen worden ingeruild voor voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand als bedoeld in artikel 2, punt 3, en niet ter vervanging dienen van bestaande sociale uitkeringen.

Het voedsel voor de meest behoeftige personen kan worden verkregen uit het gebruik, de verwerking of de verkoop van producten die zijn afgezet overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad(29), mits dit de economisch gunstigste optie is en de levering van het voedsel aan de meest behoeftige personen hierdoor niet onnodig wordt vertraagd.

Uit dergelijke transacties afkomstige bedragen worden gebruikt ten behoeve van de meest behoeftige personen, naast de bedragen waarover het programma al beschikt.

3.  De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat bij de hulp in het kader van de ESF+-steun ter bestrijding van materiële deprivatie de waardigheid van de meest behoeftige personen wordt geëerbiedigd en ze niet worden gestigmatiseerd.

4.  De levering van voedselhulp en/of materiële bijstand kan worden wordt aangevuld met een reoriëntatie naar bevoegde diensten en andere begeleidende maatregelen die de sociale inclusie van de meest behoeftige personen beogen. [Am. 105]

Artikel 18

Inhoud van de prioriteit

Een prioriteit met betrekking tot steun in het kader van punt xi) van artikel 4, lid 1, stelt het volgende vast:

a)  het soort steun;

b)  de belangrijkste doelgroepen;

c)  een beschrijving van de nationale of regionale steunregelingen.

Bij programma’s dit tot dit soort steun en de bijbehorende technische bijstand zijn beperkt, omvat de prioriteit ook de criteria voor de selectie van acties.

Artikel 19

Subsidiabiliteit van acties

1.  De voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand voor de meest behoeftige personen kunnen door of namens de begunstigde worden aangekocht of gratis ter beschikking van de begunstigde worden gesteld.

2.  De voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand worden gratis aan de meest behoeftige personen verstrekt.

Artikel 20

Subsidiabiliteit van uitgaven

1.  De volgende kosten van de ESF+-steun ter bestrijding van materiële deprivatie zijn subsidiabel:

a)  de kosten voor de aankoop van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand, met inbegrip van de kosten voor het vervoer van de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand naar de begunstigden die de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand aan de eindontvangers verstrekken;

b)  wanneer het vervoer van de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand naar de begunstigden die de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand aan de eindontvangers verstrekken, niet onder a) valt, de door de aankopende instantie gedragen kosten voor het vervoer van de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand naar de opslagplaatsen en/of de begunstigden en de opslagkosten tegen een vast tarief van 1 % van de onder a) bedoelde kosten of – in naar behoren gemotiveerde gevallen – de daadwerkelijk opgelopen en betaalde kosten;

c)  de administratieve, vervoers- en opslagkosten die door de bij de verdeling van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand aan de meest behoeftige personen betrokken begunstigden worden gedragen, tegen een vast tarief van 5 % van de onder a) bedoelde kosten; of 5 % van de waarde van het overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 afgezette voedsel;

d)  de kosten voor de inzameling, het vervoer, de opslag en de distributie van voedseldonaties en daarmee rechtstreeks verband houdende voorlichtingsactiviteiten;

e)  de kosten van begeleidende maatregelen door of namens begunstigden die zijn gemeld door de begunstigden die de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand aan de meest behoeftige personen leveren, tegen een vast tarief van 5 5,5 % van de onder a) bedoelde kosten.

2.  Een verlaging van de in lid 1, onder a), bedoelde subsidiabele kosten als gevolg van inbreuken op het toepasselijke recht door de instantie die verantwoordelijk is voor de aankoop van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand, leidt niet tot een verlaging van de in lid 1, onder c) en e), bedoelde subsidiabele kosten.

3.  De volgende kosten zijn niet subsidiabel:

a)  de debetrente;

b)  de beschikbaarstelling aankoop van infrastructuur;

c)  de kosten voor tweedehandsgoederen waarvan de kwaliteit is afgenomen. [Am. 106]

Artikel 21

Indicatoren en verslaglegging

1.  Prioriteiten ter bestrijding van materiële deprivatie gebruiken de in bijlage II bij deze verordening vastgestelde gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren om de voortgang bij de uitvoering te monitoren. Deze programma’s mogen ook programmaspecifieke indicatoren gebruiken.

2.  De referentiewaarden voor gemeenschappelijke en programmaspecifieke resultaatindicatoren worden vastgesteld. De verslagleggingsvereisten worden zo eenvoudig mogelijk gehouden.

3.  Uiterlijk 30 juni 2025 en 30 juni 2028 delen de beheersautoriteiten de Commissie de resultaten mee van een tijdens het voorgaande jaar uitgevoerd gestructureerd anoniem onderzoek naar de eindontvangers, waarbij tevens aandacht wordt besteed aan hun levensomstandigheden en de aard van hun materiële deprivatie. Dit onderzoek is gebaseerd op het model dat door de Commissie wordt vastgesteld door middel van een uitvoeringshandeling.

4.  Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit artikel te waarborgen, stelt de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling een model vast voor het gestructureerd onderzoek naar de eindontvangers volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

5.  De Commissie is overeenkomstig artikel 38 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om de indicatoren in bijlage II te wijzigen, als zulks noodzakelijk wordt geacht om de voortgang bij de uitvoering van programma's doeltreffend te kunnen beoordelen. [Am. 107]

Artikel 22

Audit

De audit van acties kan betrekking hebben op alle stadia van de uitvoering ervan en op alle niveaus van de distributieketen, met als enige uitzondering de controle van de eindontvangers, tenzij uit een risicobeoordeling blijkt dat er een specifiek risico van onregelmatigheden of fraude bestaat. De audit van acties omvat in de eerste fasen van de tenuitvoerlegging meer controles, zodat de middelen in geval van frauderisico alsnog naar andere projecten kunnen worden geleid. [Am. 108]

Deel III

Uitvoering onder direct en indirect beheer

Hoofdstuk I

Specifieke regels voor het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie

Afdeling I

Algemene bepalingen

Artikel 23

Operationele doelstellingen

Het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie heeft de volgende operationele doelstellingen:

a)  hoogwaardige vergelijkende analytische kennis ontwikkelen om ervoor te zorgen dat de beleidsmaatregelen ter verwezenlijking van de in artikel 4 bedoelde specifieke doelstellingen gebaseerd zijn op solide gegevens en afgestemd op de behoeften, uitdagingen en omstandigheden in de geassocieerde landen;

b)  een doeltreffende en inclusieve informatie-uitwisseling, wederzijds leren, collegiale toetsingen en een dialoog over beleidsmaatregelen op de in artikel 4 bedoelde gebieden bevorderen om de geassocieerde landen te helpen passende beleidsmaatregelen te nemen;

c)  sociale experimenten op de in artikel 4 bedoelde gebieden ondersteunen en de capaciteit van de belanghebbenden opbouwen om de geteste sociale beleidsinnovaties voor te bereiden, te ontwerpen en uit te voeren, over te dragen of op te schalen, met bijzondere aandacht voor het bevorderen van de opschaling van door steden, lokale en regionale overheden, de sociale partners, maatschappelijke organisaties en sociaal-economische actoren ontwikkelde lokale projecten op het gebied van opvang, sociale inclusie en integratie van onderdanen van derde landen;

d)  specifieke ondersteunende diensten aan werkgevers en werkzoekenden tot stand brengen en verlenen om geïntegreerde Europese arbeidsmarkten te ontwikkelen, van de voorbereiding voor de werving tot steun na plaatsing om vacatures voor bepaalde groepen (bijvoorbeeld mensen in kwetsbare personen situaties) en in bepaalde sectoren, beroepen, landen en grensregio’s te vervullen;

d bis)  grensoverschrijdende partnerschappen tussen openbare diensten voor arbeidsvoorziening, het maatschappelijk middenveld en sociale partners ondersteunen ter bevordering van een grensoverschrijdende arbeidsmarkt en grensoverschrijdende mobiliteit met passende voorwaarden;

d ter)  de verlening van Eures-diensten voor de werving en plaatsing van werknemers in kwaliteitsvolle en duurzame banen ondersteunen door het tot elkaar brengen en de compensatie van aanbiedingen van en aanvragen om werk, onder meer middels grensoverschrijdende partnerschappen;

d quater)  de vrijwillige geografische mobiliteit van werknemers faciliteren met passende sociale voorwaarden en de werkgelegenheid vergroten door in de Unie hoogwaardige en inclusieve arbeidsmarkten tot stand te brengen, open en voor iedereen toegankelijk, met inachtneming van de rechten van werknemers in de hele Unie;

e)  steun verlenen aan de ontwikkeling van het marktecosysteem met betrekking tot de verlening van microfinanciering, aan alsook de beschikbaarheid en toegankelijkheid daarvan voor micro-ondernemingen, ondernemingen in de sociale economie en kwetsbare personen in de aanloop- en ontwikkelingsfase, en met name aan voor ondernemingen die mensen in kwetsbare personen situaties, met inbegrip van kansarme groepen, tewerkstellen;

f)  steun verlenen aan networking op het niveau van de Unie en aan de dialoog met en tussen belanghebbenden op de in artikel 4 bedoelde gebieden, en bijdragen tot de opbouw van de institutionele capaciteit van deze de betrokken belanghebbenden, onder meer de openbare diensten voor arbeidsvoorziening, socialezekerheidsinstellingen, het maatschappelijk middenveld, instellingen voor microfinanciering en instellingen die ondernemingen in de sociale ondernemingen economie en de sociale economie financieren;

g)  de ontwikkeling van sociale ondernemingen economie en de opkomst van een markt voor sociale investeringen ondersteunen, waardoor publieke en particuliere interacties en de deelname van stichtingen en filantropische actoren op die markt worden bevorderd;

h)  advies verstrekken voor de ontwikkeling van de voor de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten benodigde sociale infrastructuur (met inbegrip van huisvesting, onderwijs en opvang voor jonge kinderen, ouderenzorg, toegankelijkheidseisen en de overgang van institutionele zorg naar zorg in gemeenschaps- of gezinsverband, met inbegrip van toegankelijkheidseisen voor personen met een handicap, kinderopvang, onderwijs en opleiding, gezondheidszorg en langdurige zorg);

i)  de transnationale samenwerking bevorderen om de overdracht en de opschaling van innovatieve oplossingen in heel Europa te vergemakkelijken, met name op het gebied van armoedebestrijding, werkgelegenheid, vaardigheden en sociale inclusie; [Am. 109]

j)  de uitvoering van relevante internationale sociale en arbeidsnormen ondersteunen in de context van de globalisering en de externe dimensie van het beleid van de Unie op de in artikel 4 bedoelde gebieden. [Am. 109]

Artikel 23 bis

Thematische concentratie en financiering

Het deel van de financiële middelen voor het ESF+ ten behoeve van het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie als bedoeld in artikel 5, lid 4, onder a), wordt gedurende de gehele periode toegewezen voor de specifieke doelstellingen die zijn vastgesteld in artikel 4, lid 2 ter, overeenkomstig de volgende indicatieve percentages:

a)  55 % voor specifieke doelstelling 1;

b)  18 % voor specifieke doelstelling 2;

c)  18 % voor specifieke doelstelling 3. [Am. 110]

Afdeling II

Subsidiabiliteit

Artikel 24

In aanmerking komende acties

1.  Alleen acties voor de verwezenlijking van de in artikel 3 en 4 bedoelde doelstellingen komen in aanmerking voor financiering.

2.  Het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie kan de volgende acties ondersteunen:

a)  analytische activiteiten, onder meer met betrekking tot derde landen, en met name:

i)  onderzoeken, studies, statistische gegevens, methoden, classificaties, microsimulaties, indicatoren, steun voor Europese waarnemingsposten en benchmarks;

ii)  sociale experimenten ter evaluatie van sociale innovatie;

iii)  monitoring en beoordeling van de omzetting en de toepassing van het recht van de Unie;

b)  uitvoering van het beleid, en met name:

i)  grensoverschrijdende partnerschappen en ondersteunende diensten in grensoverschrijdende regio’s;

ii)  een op arbeid gerichte mobiliteitsregeling op het niveau van de Unie om vacatures te vervullen waar zich tekorten op de arbeidsmarkt voordoen;

iii)  steun voor microfinanciering en en ondernemingen in de sociale economie, ondernemingen, onder meer via blendingverrichtingen zoals asymmetrische risicodeling of het beperken van transactiekosten, alsmede steun voor de ontwikkeling van sociale infrastructuur en vaardigheden;

iv)  steun voor transnationale samenwerking en partnerschappen met het oog op de overdracht en de opschaling van innovatieve oplossingen;

c)  capaciteitsopbouw, en met name:

i)  van netwerken op het niveau van de Unie met betrekking tot de in artikel 4, lid 1, bedoelde gebieden;

ii)  van nationale contactpunten die advies, informatie en bijstand verlenen met betrekking tot de uitvoering van het onderdeel;

iii)  van de administratieve structuren van de deelnemende landen, van socialezekerheidsinstellingen, van voor de bevordering van de arbeidsmobiliteit verantwoordelijke diensten voor arbeidsvoorziening, van instellingen voor microfinanciering en van instellingen die ondernemingen in de sociale economie ondernemingen of andere actoren op het gebied van sociale investeringen financieren, alsook van de structuren voor networking;

iv)  van de sociale partners en belanghebbenden met het oog op transnationale samenwerking;

d)  communicatie- en verspreidingsactiviteiten, en met name:

i)  wederzijds leren door de uitwisseling van goede praktijken, innovatieve methoden, resultaten van analytische activiteiten, collegiale toetsingen en benchmarking;

ii)  handleidingen, verslagen, informatiemateriaal en mediaberichtgeving over initiatieven met betrekking tot de in artikel 4, lid 1, bedoelde gebieden;

iii)  informatiesystemen die gegevens verspreiden met betrekking tot de in artikel 4, lid 1, bedoelde gebieden;

iv)  evenementen, conferenties en seminars van het voorzitterschap van de Raad. technische en administratieve bijstand voor het uitvoeren van het werkprogramma, zoals activiteiten op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, met inbegrip van informatietechnologiesystemen. [Am. 111]

Artikel 25

In aanmerking komende entiteiten

1.  Naast de in artikel [197] van het Financieel Reglement vermelde criteria zijn de volgende criteria voor entiteiten van toepassing om in aanmerking te komen:

a)  juridische entiteiten die gevestigd zijn in een van de volgende landen:

i)  een lidstaat of een met een lidstaat verbonden land of gebied overzee;

ii)  geassocieerde landen;

iii)  een derde land dat in het werkprogramma is opgenomen onder de in de leden 2 en 3 gespecificeerde voorwaarden;

b)  elke juridische entiteit die is opgericht krachtens het recht van de Unie, of elke relevante internationale organisatie; [Am. 112]

2.  Juridische entiteiten die zijn gevestigd in een niet geassocieerd derde land, komen bij wijze van uitzondering voor deelname in aanmerking, voor zover dit noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van een bepaalde actie.

3.  Juridische entiteiten die zijn gevestigd in een niet geassocieerd derde land, dragen in principe de kosten van hun deelname.

Artikel 25 bis

Governance

1.  De Commissie overlegt met belanghebbenden in de Unie, met name de sociale partners en maatschappelijke organisaties, over de werkprogramma's voor werkgelegenheid en sociale innovatie en de prioriteiten, strategische oriëntatie en uitvoering ervan.

2.  De Commissie brengt de nodige relaties tot stand met het Comité voor de werkgelegenheid, het Comité voor sociale bescherming, het Raadgevend comité voor veiligheid en gezondheid op de werkplek, de groep van directeuren-generaal voor arbeidsverhoudingen en het Raadgevend comité voor het vrij verkeer van werknemers, om ervoor te zorgen dat deze regelmatig en op passende wijze op de hoogte worden gehouden over de voortgang van de uitvoering van deze programma's. De Commissie informeert ook andere comités die zich bezighouden met beleid, instrumenten en acties die relevant zijn voor het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie. [Am. 113]

Hoofdstuk II

Specifieke bepalingen voor het onderdeel gezondheid

Afdeling I

Algemene bepalingen

Artikel 26

Operationele doelstellingen

1.  Alleen acties voor de verwezenlijking van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde doelstellingen komen in aanmerking voor financiering.

2.  Het onderdeel gezondheid heeft de volgende operationele doelstellingen:

-a)   een volksgezondheidsstrategie van de Unie ondersteunen die gericht is op:

i)  het ondersteunen van de lidstaten bij hun inspanningen ter bescherming en bevordering van de volksgezondheid; en

ii)  het bevorderen van de opdracht van de Unie op het gebied van gezondheid overeenkomstig artikel 168 VWEU, waarin is bepaald dat een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid bij de bepaling en uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Unie wordt verzekerd. [Am. 114]

a)  de crisisparaatheid, -beheersing en -respons in de Unie versterken om burgers te beschermen tegen grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid aan te pakken [Am. 115]

i)  de capaciteitsopbouw bevorderen met het oog op crisisparaatheid, -beheersing en -respons

ii)  reageren op grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid tijdens een crisis

iii)  de laboratoriumcapaciteit vergroten

iv)  antimicrobiële resistentie bestrijden

iv bis)   goed vormgegeven interventies op het gebied van volksgezondheid uitvoeren om de lasten en effecten van infecties en besmettelijke te voorkomen ziekten te beperken [Am. 116]

iv ter)   de ontwikkeling van vaardigheden en instrumenten voor doeltreffende risicocommunicatie ondersteunen [Am. 117]

b)  de gezondheidsstelsels verbeteren

i)  investeren in gezondheidsbevordering en ziektepreventie, onder meer door middel van programma's voor de bevordering van de kennis van gezondheid en gezondheidsvoorlichting, en door het bevorderen van lichaamsbeweging [Am. 118]

i bis)  investeren in vroegtijdige diagnose en screening [Am. 119]

ii)  de digitale transformatie van gezondheid en zorg ondersteunen die beantwoordt aan de behoeften en zorgen van patiënten en burgers, met name door het tot stand brengen van koppelingen met programma's ter ondersteuning van mediageletterdheid en digitale vaardigheden [Am. 120]

ii bis)   de ontwikkeling van digitale overheidsdiensten op gebieden als gezondheidszorg ondersteunen [Am. 121]

ii ter)   de beveiliging en kwaliteit van gezondheidsinformatie verbeteren [Am. 122]

iii)  de ontwikkeling van een duurzaam, transparant en toegankelijk systeem voor gezondheidsinformatie in de Unie ondersteunen, met waarborging van de bescherming van privégegevens [Am. 123]

iv)  de lidstaten helpen bij kennisoverdracht en steun bij de uitvoering die voor nationale hervormingen nuttig is met het oog op meer doeltreffende, toegankelijke, veerkrachtige, niet-discriminerende, inclusieve en veerkrachtige rechtvaardige gezondheidsstelsels die sociale ongelijkheid tegengaan, en een betere gezondheidsbevordering en ziektepreventie, waarbij vooral de in het Europees Semester vermelde uitdagingen worden aangegaan. Dit houdt onder meer de ondersteuning van hoogwaardige nationale registers in die ook vergelijkbare gegevens leveren [Am. 124]

v)  methoden ontwikkelen en toepassen die op toekomstige uitdagingen voor de gezondheidsstelsels kunnen inspelen

v bis)   de overgang naar persoonsgerichte zorg, buurt- en nabijheidsdiensten op sociaal en gezondheidsgebied en geïntegreerde zorg in gemeenschapsverband ondersteunen, met name door het bevorderen van organisatiemodellen die zijn gebaseerd op interprofessionele samenwerking en networking met meerdere belanghebbenden [Am. 125]

v ter)   de betrokkenheid van alle relevante belanghebbenden met betrekking tot bovengenoemde acties waarborgen, op het niveau van de Unie en/of op nationaal niveau, al naargelang het geval [Am. 126]

v quater)   instrumenten en strategieën ontwikkelen en toepassen om ongelijkheden op gezondheidsgebied te voorkomen en aan te pakken, alsook om sociale inclusie, een sterkere positie voor burgers en participatie van de gemeenschap te bevorderen [Am. 127]

c)  de gezondheidswetgeving van de Unie ondersteunen

i)  de uitvoering van de wetgeving inzake geneesmiddelen, toegang tot deze geneesmiddelen in de hele Unie en medische hulpmiddelen ondersteunen [Am. 128]

ii)  de uitvoering van de wetgeving van de Unie inzake de evaluatie van gezondheidstechnologie (EGT) ondersteunen (30)

iii)  de lidstaten monitoren en ondersteunen bij hun uitvoering van de wetgeving inzake stoffen van menselijke oorsprong

iv)  de uitvoering van de tabakswetgeving ondersteunen

v)  de uitvoering van de wetgeving van de Unie inzake grensoverschrijdende gezondheidszorg ondersteunen

vi)  de wetenschappelijke comités van de Commissie voor consumentenveiligheid en voor gezondheids-, milieu- en opkomende risico's ondersteunen de ontwikkeling van het beginsel van "gezondheid op alle beleidsgebieden" ondersteunen en processen tot stand brengen om gezondheidseffecten op alle beleidsgebieden te kunnen onderzoeken en in aanmerking te kunnen nemen [Am. 129]

c bis)   de monitoring en uitvoering van andere wetgeving en beleidsmaatregelen van de Unie met gevolgen voor de gezondheid ondersteunen en versterken, teneinde een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te helpen waarborgen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, wetgeving en beleidsmaatregelen die betrekking hebben op:

i)  luchtvervuiling

ii)  hormoonontregelende stoffen en andere chemische stoffen met schadelijke eigenschappen

iii)  bestrijdingsmiddelenresiduen in voedsel, water en in de lucht

iv)  voedsel en voedseletikettering, onder meer met betrekking tot transvetzuren, de etikettering van alcoholische producten, additieven en materialen die met levensmiddelen in aanraking komen [Am. 130]

d)  geïntegreerde werkzaamheden ondersteunen (bijvoorbeeld de Europese referentienetwerken, de evaluatie van gezondheidstechnologie en de toepassing van beste praktijken ter bevordering van gezondheid, preventie en ziektebeheer)

i)  de steun voor de Europese referentienetwerken voortzetten

ii)  de samenwerking bij de evaluatie van gezondheidstechnologie, alsook de capaciteitsopbouw in dit verband ondersteunen in de aanloop naar nieuwe geharmoniseerde regels [Am. 131]

iii)  de toepassing van beste praktijken voor innovatie op het gebied van de volksgezondheid ondersteunen

iii bis)   de uitvoering van programma's en beste praktijken inzake voorlichting en campagnes voor jongeren met betrekking tot seksuele en reproductieve gezondheid ondersteunen [Am. 132]

iii ter)   op Unieniveau actieve maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met gezondheid en gezondheidsgerelateerde kwesties ondersteunen [Am. 133]

iii quater)  de oprichting van een stuurgroep voor gezondheid voor de uitvoering van de acties in het kader van het onderdeel gezondheid ondersteunen. [Am. 134]

Afdeling II

Subsidiabiliteit

Artikel 27

In aanmerking komende acties

1.  Alleen gezondheidsgerelateerde acties voor de verwezenlijking van de in artikel de artikelen 3, 4 en 26 bedoelde doelstellingen komen in aanmerking voor financiering. [Am. 135]

2.  Het onderdeel gezondheid kan de volgende acties ondersteunen:

a)  analytische activiteiten, en met name:

i)  onderzoeken, studies, het verzamelen van gegevens, methoden, classificaties, microsimulaties, indicatoren en benchmarkactiviteiten;

i bis)   activiteiten voor het monitoren van de cumulatieve gezondheidseffecten van milieurisicofactoren, onder meer als gevolg van verontreinigende stoffen in voedsel, water, in de lucht en in andere bronnen; [Am. 136]

i ter)   activiteiten voor het monitoren van de gezondheidseffecten van het Unierecht, zoals geneesmiddelenbewaking en soortgelijke activiteiten; [Am. 137]

ii)  monitoring en beoordeling van de omzetting en de toepassing van het recht van de Unie.

De resultaten van analytische activiteiten worden openbaar gemaakt zodra deze zijn afgerond. [Am. 138]

b)  uitvoering van het beleid, en met name:

i)  grensoverschrijdende samenwerking en partnerschappen, onder meer in grensoverschrijdende regio’s en onder meer met betrekking tot luchtvervuiling en andere grensoverschrijdende milieuverontreiniging; [Am. 139]

ii)  steun voor transnationale samenwerking en partnerschappen met het oog op de overdracht en de opschaling van innovatieve oplossingen;

iii)  oefeningen met het oog op paraatheid bij een gezondheidscrisis.

c)  capaciteitsopbouw, met name:

i)  door de uitwisseling, de overdracht, de aanpassing en de toepassing van beste praktijken met een toegevoegde waarde van de Unie tussen de lidstaten; [Am. 140]

ii)  van netwerken op het niveau van de Unie met betrekking tot de in artikel 26 bedoelde gebieden, op continue en duurzame wijze, waarbij wordt gezorgd voor de aanwezigheid van een actief maatschappelijk middenveld op het niveau van de Unie; [Am. 141]

iii)  door steun voor de invoering, de exploitatie en het onderhoud van IT-infrastructuur voor de uitwisseling van gegevens;

iv)  van regionale, subnationale en nationale contactpunten die advies, informatie en bijstand verlenen met betrekking tot de uitvoering van het programma; [Am. 142]

v)  van belanghebbenden met het oog op transnationale samenwerking;

vi)  door bijstand in samenwerking met derde landen;

vii)  door de aankoop van goederen en diensten bij een gezondheidscrisis.

d)  communicatie- en verspreidingsactiviteiten, en met name:

i)  wederzijds leren door de uitwisseling van goede praktijken, innovatieve methoden, resultaten van analytische activiteiten, collegiale toetsingen en benchmarking;

ii)  handleidingen, verslagen, informatiemateriaal en mediaberichtgeving over initiatieven met betrekking tot de in artikel 26 bedoelde gebieden;

iii)  informatiesystemen die gegevens verspreiden met betrekking tot de in artikel 26 bedoelde gebieden;

iv)  evenementen, voorbereidende acties, conferenties en seminars van het voorzitterschap van de Raad.

3.  De in het tweede lid bedoelde maatregelen zijn alleen subsidiabel, als ze schaalvoordelen opleveren, de paraatheid bij een crisis aanscherpen, de toepassing van beste praktijken met een hoge toegevoegde waarde ondersteunen of erop gericht zijn te waarborgen dat de voorschriften van de Unie op de in artikel 26, lid 3, bedoelde gebieden worden uitgevoerd, gehandhaafd, geëvalueerd en – waar nodig – herzien.

Artikel 28

In aanmerking komende entiteiten en subsidiabele kosten

1.  Naast de in artikel 197 van het Financieel Reglement vermelde criteria zijn de volgende criteria voor entiteiten van toepassing om in aanmerking te komen:

a)  juridische entiteiten die gevestigd zijn in een van de volgende landen:

i)  een lidstaat of een met een lidstaat verbonden land of gebied overzee;

ii)  een geassocieerd land;

iii)  een derde land dat in het werkprogramma is opgenomen onder de in de leden 3 en 4 gespecificeerde voorwaarden;

b)  elke juridische entiteit die is opgericht krachtens het recht van de Unie of elke internationale organisatie;

2.  Natuurlijke personen komen niet in aanmerking.

3.  Juridische entiteiten die zijn gevestigd in een niet geassocieerd derde land, komen bij wijze van uitzondering voor deelname in aanmerking, voor zover dit noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van een bepaalde actie.

4.  Juridische entiteiten die zijn gevestigd in een niet geassocieerd derde land, dragen in principe de kosten van hun deelname.

5.  In uitzonderlijke gevallen – tijdens een crisis als gevolg van een ernstige grensoverschrijdende bedreiging van de gezondheid in de zin van Besluit nr. 1082/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad(31) – kunnen in niet-geassocieerde landen opgelopen kosten bij wijze van uitzondering als subsidiabel worden beschouwd, als ze naar behoren gerechtvaardigd zijn om de verspreiding van het risico voor de bescherming van de gezondheid van de EU-burgers tegen te gaan.

Artikel 29

Governance

De Commissie raadpleegt de gezondheidsautoriteiten van de lidstaten in de stuurgroep voor gezondheidsbevordering, ziektepreventie en het beheersen van niet-overdraagbare ziekten of in andere relevante deskundigengroepen van de Commissie of soortgelijke entiteiten, zoals beroepsorganisaties in de zorgsector over de jaarlijkse werkplannen voor en de prioriteiten, de strategische richtsnoeren en de uitvoering van het onderdeel gezondheid, evenals over de aspecten inzake gezondheidsbeleid van andere beleidsmaatregelen en steunmechanismen, waardoor de algemene coördinatie en de toegevoegde waarde ervan toenemen. Een sterk politiek leiderschap en een passende op gezondheid gerichte governancestructuur zullen zorgen voor de waarborging van gezondheidsbescherming en -bevordering binnen alle Commissieportefeuilles overeenkomstig artikel 168, lid 1, VWEU. [Am. 143]

Artikel 29 bis

Stuurgroep voor gezondheid

1.  De Commissie richt een stuurgroep voor gezondheid op ("de stuurgroep") voor de uitvoering van acties in het kader van het onderdeel gezondheid.

2.  De stuurgroep richt zich op de totstandbrenging, via coördinatie en samenwerking, van synergieën tussen het onderdeel gezondheid en andere programma's met een geïntegreerde gezondheidsdimensie, op de bevordering van de betrokkenheid van patiënten en de samenleving en op de verstrekking van wetenschappelijk advies en wetenschappelijke aanbevelingen. In het kader van die acties wordt gezorgd voor op waarden gerichte gezondheidsmaatregelen, duurzaamheid en betere gezondheidsoplossingen, voor betere toegang en een beperking van de ongelijkheid op het gebied van gezondheid.

3.  De stuurgroep stelt een omvattende strategie op en zorgt voor aansturing bij de ontwikkeling van de werkplannen in het kader van het onderdeel gezondheid.

4.  De stuurgroep is een onafhankelijke groep belanghebbenden, bestaande uit actoren uit relevante sectoren op het gebied van volksgezondheid, welzijn en sociale bescherming, en met een participerende rol voor vertegenwoordigers van de regio's en lokale gezondheidsautoriteiten, vertegenwoordigers van patiënten, en burgers.

5.  De stuurgroep bestaat uit 15 tot 20 hooggeplaatste personen die worden geselecteerd uit verschillende disciplines en activiteiten als bedoeld in lid 4. De leden van de stuurgroep worden door de Commissie aangewezen na een openbare oproep tot het indienen van voordrachten van kandidaten en/of het indienen van blijken van belangstelling.

6.  De voorzitter van de stuurgroep wordt door de Commissie aangewezen uit de leden van de stuurgroep.

7.  De stuurgroep:

a)  levert een bijdrage aan de jaarlijkse werkplannen in het kader van het onderdeel gezondheid, na een voorstel van de Commissie;

b)  ontwikkelt een blauwdruk voor coördinatie en samenwerking op het vlak van aansturing tussen het onderdeel gezondheid en andere programma's met een geïntegreerde gezondheidsdimensie.

Deze blauwdruk helpt de zichtbaarheid en coördinatie van alle bestaande financieringsmechanismen in verband met gezondheid te waarborgen en draagt bij aan coördinatie en samenwerking op het vlak van aansturing. [Am. 144]

Artikel 29 ter

Internationale samenwerking

De Commissie brengt samenwerkingsverbanden tot stand met relevante internationale organisaties zoals de Verenigde Naties en gespecialiseerde agentschappen daarvan, met name de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), alsook met de Raad van Europa en met de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) om het onderdeel gezondheid uit te voeren, met het oog op een zo groot mogelijke doeltreffendheid en efficiëntie van acties op het niveau van de Unie en op internationaal niveau. [Am. 145]

Hoofdstuk III

Gemeenschappelijke regels die van toepassing zijn op de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid

Artikel 30

Deelname van geassocieerde landen aan de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid

1.  De onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid staan open voor deelname van de volgende geassocieerde landen:

a)  landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), in overeenstemming met de in de EER-overeenkomst vastgestelde voorwaarden;

b)  toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

c)  derde landen, in overeenstemming met de voorwaarden die zijn vastgesteld in een specifieke overeenkomst over deelname aan het onderdeel, mits de overeenkomst

i)  een billijk evenwicht waarborgt met betrekking tot de bijdragen en voordelen van het aan de programma’s van de Unie deelnemende derde land;

ii)  de voorwaarden voor deelname aan de programma’s vaststelt, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan individuele programma’s of onderdelen van programma’s en de administratieve kosten ervan. Deze bijdragen worden aangemerkt als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel [21, lid 5,] van [het nieuw Financieel Reglement];

iii)  het derde land geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het onderdeel verleent;

iv)  de rechten van de Unie waarborgt om voor een gezond financieel beheer te zorgen en de financiële belangen van de Unie te beschermen.

2.  Bovendien staat het onderdeel gezondheid ook open voor deelname van landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen.

Artikel 31

Vormen van EU-financiering en uitvoeringsmethoden

1.  De onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid kunnen voor financiering zorgen in de in het Financieel Reglement vastgestelde vormen, met name subsidies, prijzen, aanbestedingen, bijdragen en vrijwillige betalingen aan internationale organisaties waarvan de Unie lid is of aan de werkzaamheden waarvan de Unie deelneemt. [Am. 146]

2.  De onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid worden direct uitgevoerd overeenkomstig het Financieel Reglement of indirect met in artikel [61, lid 1, onder c),] van het Financieel Reglement bedoelde organen.

Bij de toekenning van subsidies kan het in artikel [150] van het Financieel Reglement bedoelde evaluatiecomité zijn samengesteld uit externe deskundigen.

3.  Blendingverrichtingen in het kader van het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie vinden plaats in overeenstemming met de [InvestEU-verordening] en titel X van het Financieel Reglement.

4.  In het kader van het onderdeel gezondheid kunnen directe subsidies zonder oproep tot het indienen van voorstellen worden toegekend om acties te financieren met een duidelijke meerwaarde van de Unie die worden medegefinancierd door de voor gezondheid bevoegde autoriteiten in de lidstaten of de met het programma geassocieerde derde landen, of door individueel of als netwerk optredende overheidsinstanties en niet-gouvernementele organen die door die bevoegde autoriteiten zijn gemachtigd.

5.  In het kader van het onderdeel gezondheid kunnen directe subsidies zonder oproep tot het indienen van voorstellen worden toegekend aan Europese referentienetwerken die als netwerken door de bestuursraad van lidstaten van de Europese referentienetwerken zijn goedgekeurd op grond van de goedkeuringsprocedure die is vastgesteld in Uitvoeringsbesluit 2014/287/EU van de Commissie tot vaststelling van de criteria voor de oprichting en evaluatie van Europese referentienetwerken en de leden daarvan en voor de bevordering van de uitwisseling van informatie en expertise in verband met de oprichting en evaluatie van dergelijke netwerken.

Artikel 32

Werkprogramma en coördinatie

Het onderdeel De Commissie stelt overeenkomstig artikel 38 gedelegeerde handelingen vast in aanvulling op de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en het onderdeel gezondheid worden uitgevoerd door middel van door werkprogramma's als bedoeld in artikel [108] van het Financieel Reglement vast te stellen. In de die werkprogramma's wordt – in voorkomend geval – het voor blendingverrichtingen gereserveerde totaalbedrag opgenomen. [Am. 147]

De Commissie bevordert synergie en zorgt voor doeltreffende coördinatie tussen het onderdeel gezondheid van het ESF+ en het steunprogramma voor hervormingen, met inbegrip van het hervormingsinstrument en het instrument voor technische ondersteuning.

Artikel 33

Monitoring en verslaglegging

1.  Er worden indicatoren vastgesteld om de uitvoering en de voortgang van de onderdelen te monitoren bij de verwezenlijking van de in artikel 4 vastgestelde specifieke doelstellingen en de in de artikelen 23 en 26 vastgestelde operationele doelstellingen.

2.  Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering van de onderdelen en de resultaten efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van middelen van de Unie en – in voorkomend geval – de lidstaten.

3.  De Commissie is overeenkomstig artikel 38 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om de indicatoren in bijlage II ter en III aan te vullen of te wijzigen, als zulks noodzakelijk wordt geacht om de voortgang bij de uitvoering van de onderdelen doeltreffend te kunnen beoordelen.

3 bis.  Met het oog op een regelmatige monitoring van de onderdelen en eventuele aanpassingen van het desbetreffende beleid en de desbetreffende financieringsprioriteiten, stelt de Commissie een eerste kwalitatief en kwantitatief monitoringverslag op dat het eerste jaar beslaat, en vervolgens drie verslagen die opeenvolgende tweejaarlijkse periodes beslaan, en legt zij die verslagen voor aan het Europees Parlement en de Raad. De verslagen worden tevens ter informatie aan het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's voorgelegd. De verslagen bevatten de resultaten van de onderdelen en de mate waarin de beginselen van gelijkheid van mannen en vrouwen en gendermainstreaming zijn toegepast en op welke wijze overwegingen inzake non-discriminatie, waaronder toegankelijkheidskwesties, in de desbetreffende activiteiten aan de orde zijn gesteld. Ter bevordering van de transparantie met betrekking tot de onderdelen, worden de verslagen ook openbaar gemaakt. [Am. 148]

Artikel 34

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

Wanneer een derde land aan het programma deelneemt krachtens een besluit in het kader van een internationale overeenkomst, verleent het derde land de nodige rechten en toegang zodat de bevoegde ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten deze rechten het recht om onderzoeken – onder meer controles en verificaties ter plaatse – uit te voeren overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013.

Artikel 35

Evaluatie

1.  Evaluaties worden tijdig uitgevoerd zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.

2.  De tussentijdse evaluatie van de onderdelen kan worden uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering ervan beschikbaar is, doch uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van de onderdelen is begonnen. Uiterlijk op 31 december 2024 voert de Commissie een tussentijdse evaluatie van de onderdelen uit met het oog op het volgende:

a)  om op kwalitatieve en kwantitatieve basis de vooruitgang ten opzichte van de doelstellingen te meten;

b)  om het maatschappelijke klimaat binnen de Unie en eventuele grote wijzigingen als gevolg van het Unierecht aan de orde te stellen;

c)  om te bepalen of de middelen van de onderdelen doeltreffend zijn gebruikt en de meerwaarde voor de Unie ervan te beoordelen.

De resultaten van die tussentijdse evaluatie worden voorgelegd aan het Europees Parlement en de Raad. [Am. 149]

3.  Aan het einde van de uitvoeringperiode, doch uiterlijk vier jaar na afloop van de in artikel 5 genoemde periode, voert de Commissie een eindevaluatie van de onderdelen uit.

4.  De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties tezamen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

Artikel 36

Audits

Audits naar het gebruik van de bijdrage van de Unie uitgevoerd door personen of entiteiten, daaronder begrepen andere personen of entiteiten dan die welke door de instellingen of organen van de Unie zijn gemachtigd, vormen de basis van de algemene zekerheid in de zin van artikel 127 van het Financieel Reglement.

Artikel 37

Informatie, communicatie en publiciteit

1.  De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende en doeltreffende wijze te informeren.

2.  De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid, alsmede de acties en de resultaten ervan. De aan de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikelen 4, 23 en 26 bedoelde doelstellingen. [Am. 150]

Deel IV

Slotbepalingen

Artikel 38

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.  De in artikel 15, lid 6, artikel 21, lid 5, artikel 32 en artikel 33, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 15, lid 6, artikel 21, lid 5, artikel 32 en artikel 33, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.  Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.

5.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.  Een overeenkomstig artikel 15, lid 6, artikel 21, lid 5, artikel 32 en artikel 33, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie heeft medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. [Am. 151]

Artikel 39

Comitéprocedure voor het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het in artikel [109, lid 1] van Verordening (EU) .../... [de nieuwe GB-verordening] bedoelde comité.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 40

Comité overeenkomstig artikel 163 VWEU

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 163 VWEU ingestelde comité (het ESF+-Comité).

2.  Iedere lidstaat wijst één vertegenwoordiger van de regering, één vertegenwoordiger van de werknemersorganisaties, één vertegenwoordiger van de werkgeversorganisaties, één vertegenwoordiger van het maatschappelijk middenveld, één vertegenwoordiger van de instanties voor gelijke kansen of andere onafhankelijke mensenrechteninstellingen, overeenkomstig [artikel 6, lid 1, onder c)] van Verordening (EU) .../... [de nieuwe GB-verordening] alsmede één plaatsvervanger voor ieder lid aan voor een termijn van maximaal zeven jaar. Bij afwezigheid van een lid neemt de plaatsvervanger van rechtswege aan de beraadslagingen deel.

3.  Het ESF+-Comité omvat telkens één vertegenwoordiger van de organisaties die de werknemersorganisaties, en de werkgeversorganisaties de werkgeversorganisaties en maatschappelijke organisaties op het niveau van de Unie vertegenwoordigen.

3 bis.  Het ESF+-Comité kan vertegenwoordigers van de Europese Investeringsbank en het Europees Investeringsfonds uitnodigen.

3 ter.  In het ESF+-Comité wordt het evenwicht tussen mannen en vrouwen, alsook een gepaste vertegenwoordiging van minderheden en andere uitgesloten groepen gewaarborgd.

4.  Het ESF+-Comité wordt geraadpleegd over het geplande gebruik van technische bijstand, voor zover daarvoor een bijdrage uit het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer wordt verleend, alsook over andere kwesties met gevolgen voor de uitvoering van de strategieën op het niveau van de Unie die relevant zijn voor het ESF+;

5.  Het ESF+-Comité kan advies uitbrengen over:

a)  kwesties met betrekking tot de ESF+-bijdrage tot de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, onder meer landspecifieke aanbevelingen en semestergerelateerde prioriteiten (nationale hervormingsprogramma’s, enzovoort);

b)  kwesties met betrekking tot Verordening (EU) .../... [de nieuwe GB-verordening] die relevant zijn voor het ESF+;

c)  andere dan de in lid 4 bedoelde kwesties in verband met het ESF+ die de Commissie aan het comité voorlegt.

De adviezen van het ESF+-Comité worden goedgekeurd met absolute meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen en worden ter informatie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's toegezonden. De Commissie licht het ESF+-Comité schriftelijk in over de wijze waarop zij met zijn adviezen rekening heeft gehouden.

6.  Het ESF+-Comité kan werkgroepen oprichten voor elk onderdeel van het ESF+. [Am. 152]

Artikel 41

Overgangsbepalingen voor het ESF+ onder gedeeld beheer

Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad(32), Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad(33) of uit hoofde daarvan vastgestelde handelingen blijven van toepassing op programma’s en acties die door het Europees Sociaal Fonds en het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen worden gesteund in het kader van de programmeringsperiode 2014-2020.

Artikel 42

Overgangsbepalingen voor het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie en het onderdeel gezondheid

1.  Verordening (EU) nr. 1296/2013 van het Europees Parlement en de Raad(34) en Verordening (EU) nr. 282/2014 worden met ingang van 1 januari 2021 ingetrokken.

2.  De financiële middelen voor het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie en het onderdeel gezondheid kunnen eveneens de uitgaven dekken voor noodzakelijke technische en administratieve bijstand om de overgang te waarborgen tussen het ESF+ en de maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van de voorgaande programma's: het programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie en het gezondheidsprogramma van de Unie.

3.  Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook na 2027 kredieten ter dekking van de in artikel 5, lid 6, bedoelde uitgaven [technische en administratieve bijstand] in de begroting worden opgenomen.

4.  Terugvloeiende middelen van door het programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie (EaSI 2014-2020) vastgestelde financiële instrumenten worden geïnvesteerd in de financiële instrumenten van het "sociale venster" van het uit hoofde van Verordening (EU) xxx/xxx opgerichte InvestEU-fonds.

Artikel 43

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ...,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

BIJLAGE I(35)

Gemeenschappelijke indicatoren voor de algemene steun uit het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer

Alle persoonlijke gegevens moeten worden opgesplitst naar gender (vrouwelijk, mannelijk, "non-binair"). Indien bepaalde resultaten niet mogelijk beschikbaar zijn, moeten de gegevens voor die resultaten niet worden verzameld en gerapporteerd. Gevoelige persoonsgegevens kunnen anoniem worden onderzocht.

1)  Gemeenschappelijke outputindicatoren met betrekking tot activiteiten die gericht zijn op mensen:

1a)  Gemeenschappelijke outputindicatoren voor deelnemers

–  De gemeenschappelijke outputindicatoren voor deelnemers zijn:

–  werklozen, onder wie langdurig werklozen*,

–  langdurig werklozen*,

–  inactieven*,

–  werkenden, onder wie zelfstandigen*,

–  personen die geen onderwijs of opleiding volgen (NEET's)*,

–  kinderen jonger dan 30 18 jaar*,

–  jongeren tussen 18 en 29 jaar*,

–  ouder dan 54 jaar*,

–  met lager voortgezet onderwijs of minder (ISCED 0-2)*,

–  met hoger middelbaar (ISCED 3) of postsecundair onderwijs (ISCED 4)*,

–  met hoger onderwijs (ISCED 5 tot en met 8)*.

Het totale aantal deelnemers moet automatisch worden berekend op basis van de gemeenschappelijke outputindicatoren met betrekking tot de arbeidssituatie.

1b)  Andere gemeenschappelijke outputindicatoren

Als de gegevens voor deze indicatoren niet worden verzameld uit gegevensregisters, mogen de waarden voor deze indicatoren worden bepaald op basis van gefundeerde ramingen door de begunstigde.