Redactie of wijziging van de titel van een resolutie die werd ingediend tot afsluiting van een debat (interpretatie van artikel 149 bis, lid 2, van het Reglement)
106k
47k
Besluit van het Europees Parlement van 17 april 2019 betreffende de redactie of wijziging van de titel van een resolutie die werd ingediend tot afsluiting van een debat (interpretatie van artikel 149 bis, lid 2, van het Reglement) (2019/2020(REG))
Het Europees Parlement,
– gezien de brief van 3 april 2019 van de voorzitter van de Commissie constitutionele zaken,
– gezien artikel 226 van zijn Reglement,
1. besluit de volgende interpretatie te hechten aan artikel 149 bis, lid 2, van het Reglement:"“De redactie of wijziging van de titel van een resolutie die werd ingediend tot afsluiting van een debat op grond van artikel 123, 128 of 135, houdt geen wijziging in van de agenda voor zover de titel binnen het toepassingsgebied blijft van het in het debat aan de orde zijnde onderwerp.”"
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie.
Politieke verklaring voor de oprichting van een fractie (interpretatie van artikel 32, lid 5, eerste alinea, tweede streepje, van het Reglement)
106k
47k
Besluit van het Europees Parlement van 17 april 2019 betreffende de politieke verklaring voor de oprichting van een fractie (interpretatie van artikel 32, lid 5, eerste alinea, tweede streepje, van het Reglement) (2019/2019(REG))
Het Europees Parlement,
– gezien de brief van 3 april 2019 van de voorzitter van de Commissie constitutionele zaken,
– gezien artikel 226 van zijn Reglement,
1. besluit de volgende interpretatie te hechten aan artikel 32, lid 5, eerste alinea, tweede streepje, van het Reglement:"“De politieke verklaring van een fractie vermeldt de door de fractie verdedigde waarden alsook de voornaamste politieke doelstellingen die haar leden voornemens zijn samen na te streven in het kader van de uitoefening van hun mandaat. De verklaring bevat een wezenlijke, onderscheidende en waarachtige beschrijving van de gemeenschappelijke politieke strekking van de fractie.”"
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie.
Protocol bij de overeenkomst EG-Denemarken betreffende de criteria en instrumenten om te bepalen welke staat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek en "Eurodac" ***
114k
48k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van het protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de criteria en instrumenten om te bepalen welke staat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat wordt ingediend in Denemarken of een andere lidstaat van de Europese Unie en "Eurodac" voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin, wat betreft de toegang tot Eurodac voor rechtshandhavingsdoeleinden (15822/2018 – C8-0151/2019 – 2018/0423(NLE))
– gezien het ontwerpbesluit van de Raad (15822/2018),
– gezien het ontwerpprotocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de criteria en instrumenten om te bepalen welke staat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat wordt ingediend in Denemarken of een andere lidstaat van de Europese Unie en "Eurodac" voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin, wat betreft de toegang tot Eurodac voor rechtshandhavingsdoeleinden (15823/2018),
– gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 87, lid 2, onder a), artikel 88, lid 2, eerste alinea, onder a), en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0151/2019),
– gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0196/2019),
1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het protocol;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van het Koninkrijk Denemarken en van de andere lidstaten.
Vaststelling van Horizon Europa – vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van Horizon Europa – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding (COM(2018)0435 – C8-0252/2018 – 2018/0224(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0435),
– gezien artikel 294, lid 2, artikel 173, lid 3, artikel 182, lid 1, artikel 183 en artikel 188 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8‑0252/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de op 25 januari 2019 door zijn Voorzitter aan de commissievoorzitters gestuurde brief, waarin de aanpak van het Parlement met betrekking tot de sectorale programma's van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) betreffende de periode na 2020 wordt uiteengezet,
– gezien de op 1 april 2019 door de Raad aan de Voorzitter van het Europees Parlement gestuurde brief, waarin de gemeenschappelijke lezing wordt bevestigd waarover de medewetgevers het tijdens de onderhandelingen eens zijn geworden,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Begrotingscommissie, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de Commissie cultuur en onderwijs (A8‑0401/2018),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(1);
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) .../... van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van Horizon Europa – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 173, lid 3, artikel 182, lid 1, artikel 183, en artikel 188, tweede alinea,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(3),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(4),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) De Unie wil haar wetenschappelijke excellentie en haar technologische basis, waarin onderzoekers, wetenschappelijke kennis en technologie vrij circuleren, versterken, haar concurrentievermogen, met name dat van de industrie, verbeteren, de Europese Onderzoeksruimte versterken, en alle onderzoeks- en innovatieactiviteiten die oplossingen bieden op het gebied van de strategische prioriteiten en verbintenissen van de Unie bevorderen, met de uiteindelijke bedoeling de vrede, de waarden van de Unie en het welzijn van haar volkeren te bevorderen;
(2) Om wetenschappelijke, economische en maatschappelijke effecten te behalen met het oog op deze algemene doelstelling en de Europese toegevoegde waarde van haar RDI-investeringen te maximaliseren, moet de Unie via Horizon Europa, het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie 2021‑2027 ("het programma"), investeren in onderzoek en innovatie met het oog op het creëren, verbreiden en overdragen van hoogwaardige kennis en technologieën in de Unie, het versterken van het effect van onderzoek en innovatie op het gebied van de aanpak van wereldwijde uitdagingen, zoals de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling en de klimaatverandering, en op het gebied van de ontwikkeling, het ondersteunen en uitvoeren van het beleid van de Unie, het ondersteunen van de toepassing van innovatieve en duurzame oplossingen in de industrie en de samenleving van de EU om banen te creëren, de economische groei aan te zwengelen en het concurrentievermogen van de industrie te stimuleren.Het programma moet alle vormen van innovatie bevorderen, ▌de marktintroductie van innovatieve oplossingen versterken en de inzet van ▌ investeringen optimaliseren.
(2 bis) Het programma draagt bij tot het verhogen van de overheids- en privé-investeringen in O&I in de lidstaten, en helpt op die manier mee aan het bereiken van een globale investering van ten minste 3 % van het bbp van de Unie in onderzoek en ontwikkeling. Om die doelstelling te realiseren zullen de lidstaten en de privésector verplicht zijn het programma aan te vullen met meer eigen investeringsacties op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie.
(2 ter) Met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van dit programma, en met inachtneming van het beginsel van excellentie, moet het programma er onder meer op gericht zijn samenwerkingsverbanden in Europa te versterken, en daardoor bij te dragen aan het dichten van de O&I-kloof.
(3) Bij het bevorderen van onderzoeks- en innovatieactiviteiten die noodzakelijk worden geacht om bij te dragen aan de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen van de Unie moet rekening worden gehouden met het innovatiebeginsel als ▌ een belangrijke motor om het enorme kenniskapitaal van de Unie sneller en intensiever om te zetten in innovaties.
(4) De voortzetting van het uitgangspunt "Open wetenschap, Open innovatie en Open voor de wereld" moet de wetenschappelijke en sociaaleconomische belangen van de Unie beschermen, de excellentie en impact van de investeringen van de Unie in onderzoek en innovatie waarborgen en de O&I-capaciteit van alle lidstaten versterken. Dat moet ▌ leiden tot een evenwichtige tenuitvoerlegging van het programma ▌.
(5) Open wetenschap ▌ kan de kwaliteit, het effect en de voordelen van wetenschap verhogen en de vooruitgang van kennis versnellen door de wetenschap betrouwbaarder, efficiënter en nauwkeuriger te maken, haar beter begrijpbaar te maken voor de samenleving en beter laten inspelen op de maatschappelijke uitdagingen. Er moeten bepalingen worden vastgesteld om te waarborgen dat de begunstigden open toegang verschaffen tot collegiaal getoetste wetenschappelijke publicaties en onderzoeksgegevens en tot andere onderzoeksoutputs op een open en niet-discriminerende wijze, gratis en zo vroeg mogelijk tijdens het verspreidingsproces, zodat deze zo ruim mogelijk kunnen worden gebruikt en hergebruikt. Wat onderzoeksgegevens betreft, moet het beginsel "zo open als mogelijk, zo gesloten als nodig" worden nageleefd, waarbij evenwel voorzien wordt in de behoefte aan uitzonderingen vanwege het economische belang, de intellectuele-eigendomsrechten, de bescherming en vertrouwelijkheid van persoonsgegevens, veiligheidskwesties en andere legitieme belangen van de Unie. Er moet ▌ meer aandacht worden besteed aan een verantwoord beheer van onderzoeksgegevens, dat moet stroken met de zogeheten FAIR-beginselen: "findability" (opspoorbaarheid), "accessibility" (toegankelijkheid), "interoperability" (interoperabiliteit) en "reusability" (herbruikbaarheid), in het bijzonder door het integreren van plannen voor gegevensbeheer. In voorkomend geval moeten de begunstigden gebruikmaken van de mogelijkheden van de Europese open wetenschapscloud en de Europese data-infrastructuur en zich houden aan de overige beginselen en praktijken van Open wetenschap. In internationale wetenschappelijke en technologische samenwerkingsovereenkomsten en in relevante associatieovereenkomsten moet worden gestreefd naar wederkerige open toegang.
(5 bis) Begunstigden in de vorm van kmo's worden aangemoedigd gebruik te maken van de bestaande instrumenten, zoals de IPR-kmo-helpdesk die kleine en middelgrote ondernemingen in de Europese Unie ondersteunt om hun intellectuele-eigendomsrechten te beschermen en te doen gelden middels de verstrekking van gratis informatie en diensten, in de vorm van vertrouwelijk advies over intellectuele eigendom en aanverwante kwesties, alsook opleiding, materiaal en onlinemiddelen.
(6) De ontwikkeling en het ontwerp van het programma moet beantwoorden aan de noodzaak om een kritische massa van doorheen de hele Unie en via internationale samenwerking ondersteunde activiteiten vast te stellen, en tegelijk de deelname van alle lidstaten aan het programma stimuleren, in overeenstemming met de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de VN (SDG's) en de Overeenkomst van Parijs. De uitvoering van het programma moet bijdragen aan de verwezenlijking van dit doel.
(7) De in het kader van het programma ondersteunde activiteiten moeten bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen, prioriteiten en verbintenissen van de Unie en het programma, aan het toezicht op en de evaluatie van de vorderingen ten aanzien van die doelstellingen, prioriteiten en verbintenissen en aan de ontwikkeling van nieuwe of herziene prioriteiten.
(7 bis) Er moet worden gestreefd naar de afstemming van het programma op reeds bestaande Europese onderzoeks- en innovatieroutekaarten en -strategieën.
(8) De aanpak van het programma moet een evenwicht vormen tussen bottom-up- (vertrekkend vanuit de onderzoeker of innovator) en top-downfinanciering (bepaald op basis van strategisch vastgestelde prioriteiten), afhankelijk van de aard van de in de gehele Unie betrokken onderzoeks- en innovatiegemeenschappen, het slaagpercentage per werkterrein, de aard en het doel van de uitgevoerde activiteiten, het subsidiariteitsbeginsel en de nagestreefde effecten. De combinatie van deze factoren moet bepalen welke aanpak wordt gekozen voor de respectieve onderdelen van het programma, die alle bijdragen tot de algemene en specifieke doelstellingen van het programma.
(8 -bis) De algemene begroting voor het onderdeel "Verbreden van de deelname en verspreiden van excellentie" van het deel "Verbreden van de deelname en versterken van de Europese Onderzoeksruimte" van Horizon Europa moet ten minste 3,3 % van de algemene begroting voor Horizon Europa bedragen. Deze begroting moet voornamelijk juridische entiteiten in de in het kader van verbrede deelname participerende landen ten goede komen.
(8 -ter) Excellentie-initiatieven hebben tot doel vernieuwende initiatieven te ondersteunen die gericht zijn op versterking van excellentie op het gebied van onderzoek en innovatie in de daarvoor in aanmerking komende landen, waaronder bijvoorbeeld ondersteuning van opleidingen om de O&I-managementcapaciteiten te verbeteren, prijzen, versterking van innovatie-ecosystemen en de totstandbrenging van O&I-netwerken, onder meer op basis van door de EU gefinancierde onderzoeksinfrastructuren. Aanvragers moeten duidelijk aantonen dat projecten verband houden met nationale en/of regionale O&I-strategieën om in aanmerking te kunnen komen om financiering aan te vragen in het kader van het onderdeel "Verbreden van de deelname en verspreiden van excellentie" van het deel "Verbreden van de deelname en versterken van de Europese Onderzoeksruimte" van Horizon Europa.
(8 bis) Een aantal onderzoeks- en innovatieacties moeten een sneltraject voor onderzoek en innovatie toepassen, waarbij de subsidietoekenningstermijn niet meer dan zes maanden mag bedragen. Dit moet zorgen voor een snellere 'bottom-up'-toegang tot middelen voor kleine samenwerkende consortia voor acties gaande van fundamenteel onderzoek tot commerciële toepassing.
(8 ter) Het programma moet steun verlenen aan alle onderzoeks- en innovatiefasen, in het bijzonder binnen samenwerkingsprojecten. Fundamenteel onderzoek is een cruciale troef en is belangrijk opdat de Unie haar capaciteiten om de beste wetenschappers aan te trekken, kan vergroten en aldus een expertisecentrum op mondiaal niveau kan worden. Het evenwicht tussen fundamenteel en toegepast onderzoek moet worden verzekerd. Komt hierbij nog innovatie, dan worden op deze manier het economische concurrentievermogen van de Unie en de groei en de werkgelegenheid in de Unie ondersteund.
(8 quater) Om de impact van Horizon Europa te optimaliseren moet er bijzondere aandacht worden geschonken aan multidisciplinaire, interdisciplinaire en transdisciplinaire benaderingen als noodzakelijke elementen voor het boeken van grote wetenschappelijke vooruitgang.
(8 quinquies) De wisselwerking met de samenleving moet worden bevorderd door verantwoord onderzoek en innovatie, die als een overkoepelend element fungeren, met het oog op de totstandbrenging van doeltreffende samenwerking tussen de wetenschap en de samenleving. Op deze manier zouden alle maatschappelijke actoren (onderzoekers, burgers, beleidsmakers, het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties enzovoort) in staat zijn om tijdens het gehele onderzoeks- en innovatieproces samen te werken om het proces en de uitkomsten ervan beter af te stemmen op de waarden, behoeften en verwachtingen van de Europese samenleving.
(9) De inhoud van de onderzoeksactiviteiten die uit hoofde van de pijler "Excellente en open wetenschap" worden uitgevoerd, moet worden bepaald op basis van de behoeften en mogelijkheden van de wetenschap. De onderzoeksagenda moet in nauw overleg met de wetenschappelijke gemeenschap worden vastgesteld en moet onder meer de nadruk leggen het aantrekken van nieuw talent op het vlak van O&I en jonge onderzoekers, het versterken van de EOR en het verhinderen van braindrain. Onderzoek moet worden gefinancierd op basis van excellentie.
(10) De pijler "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen" moet worden opgericht in de vorm van clusters van onderzoeks- en innovatieactiviteiten, teneinde voor een zo groot mogelijke integratie in de respectieve werkgebieden te zorgen en te waarborgen dat de effecten voor de Unie in verhouding tot de geïnvesteerde middelen aanzienlijk en duurzaam zijn. Het programma zal aanmoedigen tot multidisciplinaire, sector-, beleids- en grensoverschrijdende samenwerking bij de verwezenlijking van de SDG's van de VN en van de verbintenissen van de Unie in het kader van de overeenkomst van Parijs, waar nodig tot het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen, en tot de stimulering van het concurrentievermogen van de industrie van de Unie op dat gebied. De activiteiten uit hoofde van deze pijler moeten betrekking hebben op het volledige gamma onderzoeks- en innovatieactiviteiten zoals O&O, proefprojecten, demonstratie en steun voor overheidsopdrachten, prenormatief onderzoek en normering, alsook marktintroductie van innovaties om ervoor te zorgen dat Europa voorop blijft lopen qua onderzoek op het gebied van strategisch bepaalde prioriteiten.
(11) De volledige en tijdige betrokkenheid van de industrie in het programma, op alle niveaus, van de individuele ondernemers en de kleine en middelgrote ondernemingen tot de grote ondernemingen, moet ▌ gericht blijven op met name het scheppen van duurzame banen en groei. ▌
(12) Het is belangrijk de industrie van de Unie te steunen bij het veroveren of behouden van wereldleiderschap in innovatie, digitalisering of het koolstofvrij maken van de economie, met name door investeringen in sleuteltechnologieën die de basis vormen voor het bedrijfsleven van morgen. Sleuteltechnologieën zullen een centrale rol spelen in pijler II "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen" en moeten nog meer gekoppeld worden aan de vlaggenschipinitiatieven voor toekomstige en in opkomst zijnde technologieën (FET-vlaggenschepen) zodat onderzoeksprojecten de volledige innovatieketen kunnen beslaan. De acties van het programma moeten de strategie voor het industriebeleid van de EU weerspiegelen en gebruikt worden om marktfalen of suboptimale investeringssituaties aan te pakken, investeringen op een evenredige en transparante wijze aan te zwengelen, zonder dat particuliere financiering hierdoor wordt gedupliceerd of verdrongen, en een duidelijke Europese toegevoegde waarde alsook een billijk rendement op overheidsinvesteringen opleveren. Dit zal de verenigbaarheid waarborgen van de acties van het programma met de EU-staatssteunregels voor RDI, die moeten worden aangepast zodat zij de innovatie stimuleren.
(13) Het programma moet op een geïntegreerde wijze steun verlenen aan onderzoek en innovatie, met inachtneming van alle relevante bepalingen van de Wereldhandelsorganisatie. Het concept onderzoek, waaronder experimentele ontwikkeling, moet worden gebruikt in overeenstemming met het Frascati-handboek van de OESO, terwijl het concept innovatie moet worden gebruikt in overeenstemming met het Oslo-handboek van de OESO en Eurostat, waarbij een brede aanpak moet worden gevolgd die sociale innovatie, ontwerp en creativiteit omvat. Zoals in het vorige kaderprogramma Horizon 2020 moet er rekening worden gehouden met de OESO-definities betreffende het niveau van technologische paraatheid (TRL) ▌. Het werkprogramma voor een bepaalde oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van de pijler "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen" kan subsidies toestaan voor grootschalige productvalidatie en marktreplicatie.
(14) In de mededeling van de Commissie over de tussentijdse evaluatie van Horizon 2020 (COM(2018)0002) en in het verslag van het Europees Parlement over de beoordeling van de tenuitvoerlegging van Horizon 2020 met het oog op de tussentijdse beoordeling en het voorstel voor het negende kaderprogramma (2016/2147(INI)) is voor dit programma een reeks aanbevelingen geformuleerd, met inbegrip van regels voor deelname en verspreiding ervan, die voortbouwen op de lessen die zijn getrokken uit het vorige programma, alsook op de input van de EU‑instellingen en belanghebbenden. In die aanbevelingen wordt onder meer opgeroepen om ambitieuzer te investeren om een kritische massa te bereiken en het effect zo groot mogelijk te maken, om baanbrekende innovatie te ondersteunen, om prioriteit te geven aan investeringen in onderzoek en innovatie (O&I) in de Unie op gebieden met een hoge toegevoegde waarde, met name via missiegerichtheid, volledige, bewuste en tijdige burgerbetrokkenheid en brede communicatie, om het financieringslandschap van de Unie te rationaliseren teneinde het O&I-potentieel van alle lidstaten volledig te benutten, onder meer door het gamma van partnerschapsinitiatieven en medefinancieringsregelingen te stroomlijnen, om meer en concrete synergieën tussen verschillende financieringsinstrumenten van de Unie te ontwikkelen, met name met het oog op het helpen mobiliseren van onderbenut O&I-potentieel in de Unie, om door de Unie en met name door het EFRO gefinancierde onderzoeksinfrastructuren beter te betrekken bij de projecten van het programma, om de internationale samenwerking en de openheid ten aanzien van de deelname van derde landen te versterken en om tegelijkertijd de EU-belangen te waarborgen en de deelname van alle lidstaten aan het programma te vergroten, om door te gaan met de vereenvoudiging op basis van de ervaringen met de uitvoering van Horizon 2020.
(15) Het cohesiebeleid moet blijven bijdragen aan onderzoek en innovatie. Derhalve moet bijzondere aandacht worden besteed aan de coördinatie en complementariteit tussen de twee beleidsmaatregelen van de Unie. In het kader van het programma moet worden gestreefd naar afstemming van de regels en synergieën met andere programma's van de Unie, die zijn opgenomen in bijlage IV bij deze verordening, gaande van het ontwerp en de strategische planning tot de monitoring, audits en governance van het programma, met inbegrip van de selectie van de projecten, het beheer, de communicatie en de verspreiding en exploitatie van de resultaten. Teneinde dubbel werk en overlappingen te vermijden en het hefboomeffect van de EU-financiering te vergroten, alsook de administratieve belasting voor de aanvragers en begunstigden te verkleinen, moet voor alle soorten synergieën het beginsel "één actie volgt één stel regels" gelden:
—
overdrachten uit andere programma's van de Unie, met inbegrip van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), naar Horizon Europa-activiteiten zijn mogelijk op vrijwillige basis. In dat geval gelden de regels van Horizon Europa, maar de overdrachten worden enkel gebruikt ten voordele van de lidstaat of de beheersautoriteit (al naargelang het geval) die tot de overdracht heeft besloten;
—
medefinanciering van een actie door Horizon Europa en een ander Unieprogramma is ook mogelijk maar mag niet meer bedragen dan de totale subsidiabele kosten van de actie.In dat geval zijn alleen de regels van Horizon Europa van toepassing en moeten dubbele audits worden vermeden;
—
excellentiekeurmerken moeten worden toegekend aan alle voorstellen die de drempelwaarde van "excellentie" in Horizon Europa hebben gehaald maar vanwege budgettaire beperkingen niet kunnen worden gefinancierd. In dat geval gelden de regels van het fonds waaruit steun wordt ontvangen, staatssteunregels buiten beschouwing gelaten.
(16) Om ervoor te zorgen dat de EU-financiering een zo groot mogelijk effect heeft en op de meest doeltreffende wijze bijdraagt aan de beleidsdoelstellingen en verbintenissen van de Unie, kan het programma Europese partnerschappen aangaan met partners uit de particuliere en/of publieke sector op grond van de resultaten van het proces van strategische planning. Die partners zijn onder meer publieke en private belanghebbenden op het vlak van onderzoek en innovatie, kenniscentra, starterscentra, wetenschaps- en technologieparken, organen met een openbaredienstverleningstaak, stichtingen, maatschappelijke organisaties en eventueel ook regionale innovatie-ecosystemen, die onderzoek en innovatie ondersteunen en/of verrichten, op voorwaarde dat de gewenste effecten doeltreffender kunnen worden verwezenlijkt door een partnerschap dan door de Unie alleen.
(17) Het programma moet de samenwerking tussen de Europese partnerschappen en de partners uit de particulieren en/of private sector op internationaal niveau versterken door programma's voor onderzoek en innovatie te verbinden met grensoverschrijdende investeringen in onderzoek en innovatie die wederzijdse voordelen opleveren voor de burgers en de bedrijven, terwijl er tegelijkertijd op wordt toegezien dat de Unie haar belangen kan handhaven.
(17 bis) FET-vlaggenschipinitiatieven zijn een effectief en efficiënt instrument gebleken met voordelen voor de samenleving in een gezamenlijke, gecoördineerde inspanning door de Unie en haar lidstaten. In het kader van door Horizon 2020 ondersteunde activiteiten van de FET-vlaggenschipinitiatieven voor grafeen, het Human Brain Project en kwantumtechnologie zullen verder ondersteund worden in het kader van Horizon Europa via oproepen tot het indienen van voorstellen die zijn opgenomen in het werkprogramma. Voorbereidende activiteiten die worden ondersteund in het kader van het onderdeel FET-vlaggenschipinitiatieven van Horizon 2020 zullen een bijdrage leveren aan het proces van strategische planning in het kader van Horizon Europa en het werk met betrekking tot missies, gezamenlijk gefinancierde/geprogrammeerde partnerschappen en regelmatige oproepen tot het indienen van voorstellen ondersteunen.
(18) Het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) moet gedurende de hele beleidscyclus onafhankelijke klantgestuurde wetenschappelijke gegevens en technologische ondersteuning ter beschikking blijven stellen ten behoeve van het Uniebeleid. Het JRC moet zijn eigen acties op flexibele, efficiënte en transparante wijze uitvoeren, waarbij rekening moet worden gehouden met de relevante behoeften van zijn gebruikers, de begrotingsbeperkingen en de behoeften van het Uniebeleid, en waarbij de financiële belangen van de Unie moeten worden beschermd. Het JRC moet extra middelen blijven genereren.
(19) In het kader van de pijler "Innovatief Europa" moet een reeks maatregelen worden vastgesteld voor de geïntegreerde ondersteuning van de behoeften van ondernemers en door onderzoek gedreven ondernemerschap om baanbrekende innovatie te verwezenlijken en te versnellen met het oog op een snelle groei van de markt, alsook om de technologische autonomie van de Unie op strategische gebieden te bevorderen. Deze pijler moet innovatieve bedrijven, waaronder kmo's en start-ups, aantrekken die het potentieel hebben om op te schalen tot Unie-en internationaal niveau en moet snelle en flexibele subsidies en co-investeringen bieden, ook in samenwerking met particuliere investeerders. Deze doelstellingen moeten worden nagestreefd door middel van de oprichting van een Europese Innovatieraad (EIC). Deze pijler moet ook het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT), de regionale innovatieregeling van het EIT en de Europese innovatie-ecosystemen in het algemeen ondersteunen, in de hele Unie, met name via medefinancieringspartnerschappen met zowel publieke als private nationale en regionale innovatieondersteunende actoren.
(20) Omwille van de ondersteuning van investeringen in risicovollere en niet-lineaire activiteiten zoals onderzoek en innovatie, is het van essentieel belang dat Horizon Europa, en met name de EIC, alsook het EIT met zijn KIG's, aansluit op de uit hoofde van InvestEU aan te wenden financiële producten. In dat opzicht moet de ervaring die is opgedaan met de in het kader van Horizon 2020 ingezette financiële instrumenten, zoals InnovFin en de leninggarantie voor kmo's, dienen als een stevige basis om deze gerichte steun te verstrekken. De EIC moet strategische intelligentie en realtime-evaluatieactiviteiten ontwikkelen om de verschillende acties tijdig te beheren en te coördineren.
(21) De EIC moet, samen met andere delen van Horizon Europa, alle vormen van innovatie stimuleren, gaande van incrementele tot baanbrekende en disruptieve innovatie, met bijzondere nadruk op marktcreërende innovatie. Via haar instrumenten Pathfinder en Accelerator moet de EIC zich richten op het opsporen, ontwikkelen en toepassen van alle mogelijke risicovolle innovaties – waaronder incrementele innovaties – met een centrale focus op baanbrekende, disruptieve en "deep tech"-innovaties die het potentieel hebben om uit te groeien tot marktcreërende innovaties. Door middel van samenhangende en gestroomlijnde ondersteuning van baanbrekende innovatie moet de EIC de huidige leemte in overheidssteun en particuliere investeringen voor baanbrekende innovatie opvullen. Met het oog op de doelstellingen van de EIC, en met name de activiteiten in verband met marktintroductie, zijn voor de EIC-instrumenten specifieke juridische en beheersmechanismen nodig.
(21 bis) In de zin van deze verordening en in het bijzonder voor de activiteiten die in het kader van de EIC verricht worden, is een start-up een kmo in een vroeg levenscyclusstadium (met inbegrip van spin-offs van universiteiten), die gericht is op innovatieve oplossingen en een schaalbaar bedrijfsmodel, en een zelfstandige onderneming is in de zin van artikel 3 van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie(5); en is een midcap-onderneming een onderneming die geen kleine, middelgrote of micro-onderneming is zoals gedefinieerd in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie en die tussen 250 en 3 000 werknemers telt, waarvan het aantal werkzame personen wordt berekend volgens de artikelen 3, 4, 5 en 6 van titel I van de bijlage bij die aanbeveling. Een kleine midcap-onderneming is een midcap-onderneming die tot 499 werknemers telt.
(22) Aan de hand van gemengde EIC-financiering moet de EIC-Accelerator de "vallei des doods" tussen onderzoek, de fase die voorafgaat aan de grootschalige commercialisering en de opschaling van bedrijven overbruggen. De Accelerator moet met name steun verlenen aan activiteiten waarvan de technologische of marktrisico's van zo'n aard zijn dat zij niet rendabel worden beschouwd en dus onvoldoende investeringen op de markt kunnen aantrekken, en vormt dus een aanvulling op het InvestEU-programma dat is opgericht bij Verordening …(6).
(22 bis) Kmo's vormen een belangrijke bron van innovatie en groei in Europa. In Horizon Europa is dan ook een grote deelname van kmo's nodig, als omschreven in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie. Voortbouwend op de goede praktijken uit Horizon 2020 moet Horizon Europa de deelname van kmo's aan het kaderprogramma op een geïntegreerde manier blijven stimuleren.
(22 ter) Hoewel de begroting van de EIC-Accelerator voornamelijk voor gemengde financiering gebruikt moet worden, voor de toepassing van artikel 43, moet de zuiver subsidiegebaseerde financiering van de EIC-Accelerator voor kmo's, met inbegrip van start-ups, overeenstemmen met de benadering van de begroting voor het kmo-instrument van het vorige kaderprogramma Horizon 2020, zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad(7).
(22 quater) De EIC-Accelerator moet, in nauwe synergie met InvestEU, met zijn gemengde financiering en financiering van het eigen vermogen kmo's financiële ondersteuning bieden, met inbegrip van start‑ups, en in uitzonderlijke gevallen ook projecten van kleine midcap-ondernemingen die nog niet in staat zijn om inkomsten te genereren, nog niet winstgevend zijn of nog niet voldoende investeringen kunnen aantrekken om de businessplannen voor hun projecten volledig ten uitvoer te leggen. Dergelijke in aanmerking komende entiteiten worden als niet-rendabel beschouwd, terwijl in een deel van hun investeringsbehoeften zou of had kunnen worden voorzien door een of meerdere investeerders, zoals een particuliere of openbare bank, een family office, een durfkapitaalfonds, een business angel enz. Op die manier zal de EIC-Accelerator een tekortkoming van de markt verhelpen en veelbelovende maar nog niet rendabele entiteiten die baanbrekende marktcreërende innovatieprojecten realiseren, financieren. Wanneer deze projecten rendabel zijn, kunnen zij in een later ontwikkelingsstadium gefinancierd worden uit InvestEU.
(23) Het EIT moet zich in de eerste plaats via zijn kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's) en via zijn regionale innovatieregeling richten op het versterken van innovatie-ecosystemen die wereldwijde uitdagingen aanpakken, met als doel de algemene capaciteit van de Unie voor innovatie te ontwikkelen, door het bevorderen van de integratie van bedrijfsleven, onderzoek, hoger onderwijs en ondernemerschap. Overeenkomstig zijn oprichtingsakte, de EIT-verordening(8) en de strategische innovatieagenda van het EIT(9) moet het EIT innovatie in zijn activiteiten stimuleren en moet de integratie van het hoger onderwijs in het innovatie-ecosysteem ondersteunen, met name door het stimuleren van onderwijs op het gebied van ondernemerschap, het bevorderen van sterke, vakgebiedonafhankelijke samenwerking tussen het bedrijfsleven en de academische wereld en het identificeren van de toekomstige vaardigheden zoals geavanceerde digitale en innovatieve vaardigheden die toekomstige innovatoren nodig hebben om de wereldwijde uitdagingen aan te pakken. EIT-steunregelingen moeten de EIC-begunstigden ten goede komen, terwijl start-ups die uit de kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's) van het EIT voortvloeien versnelde toegang moeten hebben tot EIC-acties. Hoewel het EIT zich richt op innovatie-ecosystemen en het dus van nature binnen de pijler "Innovatief Europa" zou moeten passen, moet het in voorkomend geval ook alle andere pijlers ondersteunen en moet de planning van zijn KIG's door middel van het proces van strategische planning met de pijler "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen" worden afgestemd. Overlappingen tussen KIG's en andere instrumenten op hetzelfde gebied, met name andere partnerschappen, moeten worden vermeden.
(24) Het waarborgen en handhaven van een gelijk speelveld voor ondernemingen die concurreren op een bepaalde markt is een essentiële voorwaarde om baanbrekende of disruptieve innovatie tot bloei te laten komen, zodat met name kleine en middelgrote innovatoren de vruchten van hun investeringen kunnen plukken en een deel van de markt kunnen veroveren. Op een vergelijkbare manier kan een zekere mate van openheid in de innovatieschaal van de gefinancierde acties – door een groot netwerk van begunstigden aan te spreken – aanzienlijk bijdragen aan de capaciteitsopbouw van kmo's door hen te voorzien van de nodige middelen om investeringen aan te trekken en tot bloei te komen.
(25) Het programma moet de samenwerking met derde landen en internationale organisaties en initiatieven op basis van belangen van de Unie, wederzijdse voordelen en mondiale verbintenissen tot uitvoering van de SDG's van de VN bevorderen en integreren. Internationale samenwerking moet gericht zijn op het versterken van de excellentie van de Unie op het gebied van onderzoek en innovatie, de aantrekkelijkheid en het economische en industriële concurrentievermogen van de Unie, om de mondiale uitdagingen die in de SDG's van de VN zijn opgenomen, aan te pakken, en ter ondersteuning van het buitenlands beleid van de Unie. Er zou een benadering van algemene openheid ten aanzien van excellentie inzake internationale deelname en doelgerichte acties op het gebied van internationale samenwerking moeten worden gevolgd, waarbij ▌ criteria, met inachtneming van verschillende niveaus van O&I-capaciteiten, op grond waarvan in landen met lage of gemiddelde inkomens gevestigde entiteiten in aanmerking kunnen komen voor financiering, moeten worden toegepast. Tegelijkertijd moet de associatie van derde landen met het programma worden aangemoedigd wanneer er sprake is van wederkerigheid, het belang van de EU wordt gewaarborgd en de deelname van alle lidstaten aan het programma wordt bevorderd.
(26) Met het oog op het verdiepen van de relatie tussen wetenschap en maatschappij en het maximaliseren van de voordelen van hun interacties, moet het programma de burgers en maatschappelijke organisaties inzetten en betrekken bij het via de betrokken wereld van wetenschap en industrie co-ontwerpen en cocreëren van verantwoorde onderzoeks- en innovatieagenda’s en -inhoud, waarbij rekening wordt gehouden met de zorgen, behoeften en verwachtingen van de bevolking en van het maatschappelijk middenveld, en waarin wetenschapsonderwijs wordt bevorderd, wetenschappelijke kennis toegankelijk wordt gemaakt voor het publiek en de deelname van burgers en maatschappelijke organisaties aan de activiteiten van het programma mogelijk wordt gemaakt. Er moet toezicht worden gehouden op de maatregelen die ter verbetering van de betrokkenheid van burgers en het maatschappelijk middenveld worden genomen.
(26 bis) Horizon Europa moet nieuwe technologieën ondersteunen die de toegang voor en de onbeperkte deelname van personen met een handicap verbeteren en aldus de weg effenen voor een daadwerkelijk inclusieve samenleving.
(27) Overeenkomstig artikel 349 VWEU komen de ultraperifere gebieden van de Unie in aanmerking voor specifieke maatregelen (rekening houdend met hun structurele, sociale en economische situatie) wat de toegang tot horizontale programma’s van de Unie betreft. In het programma moet dus rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van die regio's, in overeenstemming met de mededeling van de Commissie over "Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU" (COM(2017)0623), zoals goedgekeurd door de Raad op 12 april 2018, en waar mogelijk moet de deelname van deze regio's aan het programma worden aangemoedigd.
(28) De activiteiten die in het kader van het programma worden ontwikkeld, moeten erop gericht zijn genderongelijkheden weg te nemen, gendervooroordelen te bestrijden, de genderdimensie op toereikende wijze te integreren in onderzoeks- en innovatieonderwerpen, het evenwicht tussen werk en privéleven te verbeteren, gelijkheid tussen vrouwen en mannen te bevorderen, inclusief gelijke bezoldiging,overeenkomstig artikel 141, lid 3, van het VWEU en overeenkomstig Richtlijn 2006/54/EG betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep, en de toegang van onderzoekers met een handicap tot onderzoek en innovatie te waarborgen. ▌
(29) Gezien de specifieke kenmerken van de defensiesector, moeten de gedetailleerde bepalingen voor de financiering door de Unie van onderzoeksprojecten op het gebied van defensie worden vastgesteld in Verordening … tot oprichting van het Europees Defensiefonds](10) waarin de regels voor deelname aan defensieonderzoek zijn vastgesteld. Hoewel synergieën tussen Horizon Europa en het Europees Defensiefonds kunnen worden aangemoedigd zonder dat er overlappingen optreden, moeten de acties uit hoofde van Horizon Europa zich exclusief op civiele toepassingen richten.
(30) In deze verordening worden voor het programma de financiële middelen vastgelegd. Het voor het in artikel 1, lid 3, onder a), bedoelde specifieke programma aangegeven bedrag moet voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van [verwijzing indien nodig actualiseren op basis van het nieuw Interinstitutioneel Akkoord: punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(11)].
(31) Tenzij anders vermeld, is Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad(het "Financieel Reglement")(12) op dit programma van toepassing. De verordening bevat regels voor de uitvoering van de Uniebegroting, met inbegrip van regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirecte uitvoering, financiële bijstand, financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties.
(31 bis) Administratieve vereenvoudiging, met name de vermindering van de administratieve belasting voor begunstigden, moet in het volledige programma continu worden nagestreefd. De Commissie moet haar instrumenten en richtsnoeren op zodanige wijze verder vereenvoudigen dat zij voor de begunstigden een minimale belasting vormen, en moet met name overwegen een verkorte versie van de richtsnoeren uit te geven.
(31 ter) Om ervoor te zorgen dat Europa wereldwijd in de voorhoede blijft van onderzoek en innovatie op digitaal gebied en om rekening te houden met de noodzaak investeringen op te voeren om voordeel te halen uit toenemende kansen die digitale technologieën bieden, moeten er voldoende financiële middelen worden toegekend aan digitale kernprioriteiten.
(32) Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad(13), Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad(14), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad(15) en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad(16) moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door evenredige maatregelen, daaronder begrepen voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden (waaronder begrepen fraude), terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 administratieve onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie (EOM) overgaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad(17). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het EOM en de Europese Rekenkamer alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.
(33) Krachtens [referentie zo nodig aanpassen overeenkomstig een nieuw besluit inzake LGO's: artikel 94 van Besluit 2013/755/EU van de Raad(18)] komen in landen en gebieden overzee (LGO) gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft. Het programma dient terdege rekening te houden met de specifieke kenmerken van deze gebieden om ervoor te zorgen dat zij doeltreffend deelnemen en om de samenwerking en synergieën, met name in ultraperifere gebieden en met hun derde buurlanden, te ondersteunen.
(34) Krachtens de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven moet dit programma worden geëvalueerd op basis van gegevens die uit hoofde van specifieke voorschriften voor toezicht worden verzameld, waarbij echter overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten en de begunstigden van het programma, worden vermeden. Waar passend kunnen in die voorschriften meetbare indicatoren worden opgenomen op basis waarvan de effecten van het programma op het terrein worden beoordeeld.
(35) Om de indicatoren van de effecttrajecten indien nodig te kunnen aanvullen of wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen.
(36) Samenhang en synergie tussen Horizon Europa en het ruimtevaartprogramma van de EU zullen een wereldwijd concurrerende en vernieuwende Europese ruimtevaartsector bevorderen, Europa's autonomie inzake toegang tot en gebruikmaking van de ruimte in een klimaat van zekerheid en veiligheid versterken, en de rol van Europa als mondiale speler bevorderen. Baanbrekende oplossingen in het kader van Horizon Europa zullen worden ondersteund door gegevens en diensten die door het ruimtevaartprogramma ter beschikking worden gesteld.
(36 bis) Het werkprogramma moet rekening houden met de resultaten van specifieke voorgaande projecten en de stand van de wetenschap, de technologie en de innovatie op nationaal, Unie- en internationaal niveau, en van de desbetreffende ontwikkelingen met betrekking tot beleid, de markt en de samenleving, om specifieke acties te financieren.
(37) De regels voor deelname en verspreiding moeten op passende wijze de behoeften van het programma weerspiegelen, rekening houdend met de punten van zorg en de aanbevelingen die diverse belanghebbenden hebben aangestipt.
(38) Gemeenschappelijke regels en voorschriften voor het hele programma moeten zorgen voor vereenvoudigde en gemeenschappelijke uitvoeringsinstrumenten, waaronder voor de monitoring en verslaglegging, en voor een coherent kader dat de deelname aan programma's die financieel worden gesteund door de begroting van Horizon Europa vergemakkelijkt, inclusief de deelname aan programma's die worden beheerd door financieringsorganen zoals het EIT, gemeenschappelijke ondernemingen of andere structuren in de zin van artikel 187 VWEU, en de deelname aan programma's die de lidstaten overeenkomstig artikel 185 VWEU ondernemen. Het vaststellen van specifieke regels moet mogelijk zijn, maar uitzonderingen mogen alleen worden toegestaan wanneer zij absoluut noodzakelijk en naar behoren gerechtvaardigd zijn.
(39) De acties die onder het toepassingsgebied van het programma vallen, moeten in overeenstemming zijn met de grondrechten en de beginselen van met name het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Dergelijke acties moeten voldoen aan alle wettelijke verplichtingen, met inbegrip van het internationale recht en relevante besluiten van de Commissie zoals het bericht van de Commissie van 28 juni 2013(19), en aan ethische beginselen, onder meer het voorkomen van elke inbreuk op de integriteit van het wetenschappelijk onderzoek. Er moet rekening worden houden met de adviezen van de Europese groep ethiek van de exacte wetenschappen en de nieuwe technologieën, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming. Bij onderzoeksactiviteiten moet rekening worden gehouden met artikel 13 VWEU, en het gebruik van dieren voor onderzoek en proeven moet worden beperkt en uiteindelijk moeten dieren in het onderzoek worden vervangen.
(40) Conform de doelstellingen van internationale samenwerking zoals bepaald in de artikelen 180 en 186 VWEU moet de deelname van rechtspersonen die in derde landen zijn gevestigd en van internationale organisaties worden gestimuleerd in het wetenschappelijke, maatschappelijke, economische en technologische belang van de Unie. De uitvoering van het programma moet in overeenstemming zijn met de maatregelen die zijn vastgesteld overeenkomstig de artikelen 75 en 215 VWEU, alsook met het internationale recht. In het geval van acties die betrekking hebben op de strategische activa, belangen, autonomie of veiligheid van de Unie kan de deelname aan specifieke acties van het programma beperkt worden tot entiteiten die in lidstaten zijn gevestigd, of tot entiteiten die in lidstaten en in bepaalde geassocieerde of andere derde landen zijn gevestigd.
(41) Om de klimaatverandering te erkennen als een van de grootste mondiale en maatschappelijke uitdagingen en om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering, in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs en de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties ten uitvoer te leggen, zal dit specifieke programma bijdragen aan de integratie van klimaatactie in alle beleidsdomeinen en aan het verwezenlijken van de algemene doelstelling dat ten minste 25 % van de uitgaven in de EU-begroting wordt gebruikt ter ondersteuning van klimaatdoelen gedurende de periode van het MFK 2021-2027, en dat zo spoedig mogelijk en uiterlijk in 2027 een streefcijfer van 30 % per jaar wordt gehaald.Klimaatmainstreaming moet op een toereikende wijze in onderzoeks- en innovatieonderwerpen worden geïntegreerd en gedurende alle fasen van de onderzoekscyclus worden toegepast.
(41 bis) In het kader van het effecttraject in verband met het klimaat, brengt de Commissie verslag uit over de resultaten, innovaties en geaggregeerde geraamde effecten van projecten die relevant zijn voor het klimaat, onder meer per deel van het programma en per uitvoeringswijze. In haar analyse moet de Commissie rekening houden met de economische, maatschappelijke en milieukosten en -voordelen van programma-activiteiten voor Europese burgers op lange termijn, zoals de toepassing van innovatieve oplossingen voor de beperking van en de aanpassing aan de klimaatverandering, de geraamde effecten op het scheppen van banen en het oprichten van bedrijven, de economische groei en het concurrentievermogen, schone energie, gezondheid en welzijn (met inbegrip van lucht-, bodem- en waterkwaliteit). De resultaten van deze effectbeoordeling moeten openbaar worden gemaakt, en worden beoordeeld in het kader van de Europese klimaat- en energiedoelstellingen en geïntegreerd in de daaropvolgende strategische planningsprocedures en toekomstige werkprogramma's.
(42) De horizontale financiële voorschriften die zijn vastgesteld door het Europees Parlement en de Raad uit hoofde van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn van toepassing op deze verordening. Deze regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, overheidsopdrachten, prijzen, indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De regelingen die uit hoofde van artikel 322 VWEU zijn vastgesteld, hebben tevens betrekking op de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten, aangezien de eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële voorwaarde is voor goed financieel beheer en doeltreffende EU-financiering.
(43) Het gebruik van gevoelige achtergrondinformatie of toegang door onbevoegden tot gevoelige resultaten en onderzoeksgegevens kunnen een negatief effect hebben op de belangen van de Unie of van één of meer van haar lidstaten. De behandeling van vertrouwelijke gegevens en gerubriceerde informatie moet dus worden onderworpen aan het relevante Unierecht, inclusief de interne regels van de instellingen, zoals Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie(20), waarin de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie zijn vastgesteld.
▌
(45) Het is nodig voorwaarden vast te stellen met betrekking tot het toekennen van financiering door de Unie aan deelnemers van acties op grond van het programma. Subsidies vormen de belangrijkste vorm van financiering in het kader van het programma. Andere soorten financiering worden gekozen op basis van de mate waarin zij het mogelijk maken de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten te boeken, met name rekening houdend met de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Wat subsidies betreft, houdt dit onder meer in dat het gebruik van vaste bedragen, forfaits en schalen van eenheidskosten wordt overwogen, zoals uiteengezet in het Financieel Reglement ▌, met het oog op verdere vereenvoudiging. Een nieuw systeem voor de terugbetaling van de kosten kan pas als een echte vereenvoudiging voor de begunstigden worden beschouwd wanneer daar een uitgebreide en positieve evaluatie aan voorafgaat.
▌
(47) In overeenstemming met Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (het Financieel Reglement)(21) moet het programma de basis vormen voor een bredere aanvaarding van de gangbare kostenberekeningsmethoden van de begunstigden wat personeelskosten en eenheidskosten voor intern gefactureerde goederen en diensten betreft (met inbegrip van grote onderzoeksinfrastructuren zoals bedoeld in Horizon 2020). Alle begunstigden moeten kunnen kiezen voor het gebruik van eenheidskosten voor interne facturering van goederen en diensten, die overeenkomstig de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van de ontvangers zijn berekend en waarbij werkelijke directe en indirecte kosten worden gecombineerd. In dit verband moeten begunstigden werkelijke indirecte kosten kunnen opnemen die op basis van verdeelsleutels in dergelijke eenheidskosten berekend worden voor intern gefactureerde goederen en diensten.
(48) Het huidige systeem van terugbetaling van de reële personeelskosten moet verder worden vereenvoudigd op basis van de in het kader van Horizon 2020 ontwikkelde aanpak voor projectgebaseerde vergoeding en moet verder in overeenstemming worden gebracht met het Financieel Reglement, waarbij moet worden gestreefd naar het dichten van de loonkloof tussen de EU-onderzoekers die bij het programma betrokken zijn.
(49) Het in het kader van Horizon 2020 ingestelde en door de Commissie beheerde garantiefonds voor de deelnemers is een belangrijk vrijwaringsmechanisme gebleken om de risico's te verzachten die verbonden zijn aan verschuldigde bedragen die niet worden terugbetaald door in gebreke blijvende deelnemers. Daarom moet het garantiefonds voor de begunstigden, dat wordt omgedoopt tot onderlingeverzekeringsmechanisme ("het mechanisme"), worden voortgezet en uitgebreid tot andere financieringsorganen, en met name tot initiatieven op grond van artikel 185 VWEU. Het mechanisme moet worden opengesteld voor de begunstigden van andere rechtstreeks beheerde EU-programma’s.
(50) Voor de exploitatie en verspreiding van de resultaten moeten regels worden vastgesteld teneinde te waarborgen dat de begunstigden die resultaten op passende wijze beschermen, exploiteren, verspreiden en toegankelijk maken. Er moet meer aandacht worden besteed aan de exploitatie van de resultaten, en de Commissie moet de kansen voor begunstigden om resultaten te exploiteren identificeren en helpen maximaliseren, met name in de Unie. De exploitatie moet in overeenstemming zijn met de beginselen van dit programma, met inbegrip van de bevordering van innovatie in de Unie en de versterking van de Europese Onderzoeksruimte.
(51) De belangrijkste elementen van het systeem voor de evaluatie en selectie van voorstellen van het vorige programma, Horizon 2020, waarin bijzondere aandacht werd besteed aan de criteria "excellentie", "effect" en "kwaliteit en doeltreffendheid van de uitvoering", moeten worden gehandhaafd. De voorstellen moeten net als voorheen worden geselecteerd op basis van een beoordeling door onafhankelijke deskundigen die uit zoveel mogelijk lidstaten afkomstig zijn. Om selectievertekening te vermijden moet de Commissie waar toepasselijk anonieme evaluaties houden en de resultaten hiervan analyseren. In voorkomend geval moet door onafhankelijke deskundigen rekening worden gehouden met de noodzaak om te zorgen voor de algehele samenhang van de projecten in de portefeuille.
(52) Teneinde de administratieve lasten voor de begunstigden van Uniefinanciering te verminderen, moet een systematisch wederzijds vertrouwen in audits en beoordelingen ▌ met andere Unieprogramma's worden uitgevoerd voor alle onderdelen van het programma, in overeenstemming met artikel 127 van het Financieel Reglement. Voor wederzijds vertrouwen moet uitdrukkelijk worden gezorgd door ook rekening te houden met andere elementen van borging zoals systeem- en procesaudits.
(53) Specifieke uitdagingen op het gebied van onderzoek en innovatie moeten worden aangepakt door middel van prijzen, in voorkomend geval onder meer door middel van gezamenlijke of gemeenschappelijke prijzen, georganiseerd door de Commissie of het financieringsorgaan samen met andere organen van de Unie, derde landen, internationale organisaties of rechtspersonen zonder winstoogmerk. Er moeten in het bijzonder prijzen worden toegekend aan projecten die wetenschappers aantrekken naar verbreed deelnemende landen en aan succesvolle projecten, om de zichtbaarheid ervan te verbeteren en de bevordering van door de Unie gefinancierde acties te kunnen vergroten.
(54) De financieringssoorten en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze verordening worden gekozen op grond van hun vermogen om de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten op te leveren, met name rekening houdend met de controlekosten, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. ▌ Dit houdt in dat het gebruik van vaste bedragen, forfaits en schalen van eenheidskosten wordt overwogen.
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
TITEL I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Voorwerp
1. Bij deze verordening worden Horizon Europa – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie ("het programma"), en de regels voor deelname aan en verspreiding van de resultaten van de in het kader van het programma uitgevoerde acties onder contract vastgesteld, en wordt het kader ingesteld waarbinnen de Unie onderzoeks- en innovatieactiviteiten ondersteunt.
2. In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begroting voor de periode 2021–2027, de vormen van financiering door de Unie alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.
3. Het programma wordt uitgevoerd door middel van:
a) het specifieke programma dat is vastgesteld bij Besluit (EU).../...(22) ▌;
a bis) een financiële bijdrage aan het EIT vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 294/2008;
b) het specifiek programma voor defensieonderzoek vastgesteld bij Verordening .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees Defensiefonds.
4. Tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, hebben de in deze verordening gebruikte begrippen "Horizon Europa", "het programma" en "specifiek programma" betrekking op aangelegenheden die enkel relevant zijn voor het in lid 3, onder a), beschreven specifieke programma.
Het EIT voert het programma uit in overeenstemming met zijn strategische doelstellingen voor de periode 2021-2027, zoals bepaald in de strategische innovatieagenda van het EIT, met inachtneming van de strategische planning.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(1) "onderzoeksinfrastructuren": faciliteiten die hulpbronnen en diensten ter beschikking stellen van de onderzoeksgemeenschappen om op hun gebied onderzoek te verrichten en innovatie te bevorderen. Deze definitie omvat tevens de bijbehorende personele middelen en zij bestrijkt belangrijke uitrusting of verzamelingen van instrumenten; aan kennis gerelateerde faciliteiten zoals verzamelingen, archieven of infrastructuren voor wetenschappelijke gegevens, computersystemen, communicatienetwerken en elke andere unieke infrastructuur die openstaat voor externe gebruikers en van wezenlijk belang is om excellentie in onderzoek en innovatie te bereiken. Waar dienstig kunnen de infrastructuren ook voor andere dan onderzoeksdoelen worden aangewend, bijvoorbeeld voor onderwijs of voor openbare dienstverlening, en het kan om infrastructuren op één locatie, op meerdere locaties of om virtuele infrastructuren gaan;
(2) "strategie voor slimme specialisatie": heeft dezelfde betekenis als strategie voor slimme specialisatie zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad(23) die aan de in Verordening (EU) .../... [verordening gemeenschappelijke bepalingen] vastgestelde randvoorwaarden voldoet;
(3) "Europees partnerschap": initiatief waarbij de Unie, voorbereid met vroegtijdige betrokkenheid van lidstaten en/of geassocieerde landen, zich er, samen met particuliere en/of publieke partners (bijvoorbeeld de industrie, universiteiten, onderzoeksorganisaties, organen met een openbaredienstverleningstaak op lokaal, regionaal, nationaal of internationaal niveau of maatschappelijke organisaties, met inbegrip van stichtingen en ngo's), toe verbindt de ontwikkeling en uitvoering van een programma voor onderzoeks- en innovatieactiviteiten, met inbegrip van die welke verband houden met de toepassing in de markt, de regelgeving of het beleid, gezamenlijk te ondersteunen;
(4) "open toegang": praktijk waarbij aan de eindgebruiker gratis online toegang wordt verstrekt tot onderzoeksresultaten die voortvloeien uit in het kader van het programma gefinancierde acties, ▌ in overeenstemming met artikel 10 en artikel 35, lid 3, van deze verordening;
(4 bis) "open wetenschap": een benadering van het wetenschappelijke proces op basis van open samenwerking, instrumenten en kennisverspreiding, met inbegrip van de elementen van artikel 10;
(5) "missie": een op topkwaliteit gebaseerd en resultaatgericht O&I-actiepakket, op allerlei vakgebieden en sectoren, gericht op:
– het verwezenlijken, binnen een vastgestelde termijn, van een meetbare doelstelling die niet met individuele acties zou kunnen worden bereikt,
– het sorteren van een effect op de samenleving en de beleidsvorming via wetenschap en de technologie, en
– het creëren van relevantie voor een groot deel van de Europese bevolking en een brede groep Europese burgers;
(6) "precommerciële inkoop": de inkoop van onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten waarbij op basis van de marktvoorwaarden sprake is van een deling van de risico's en voordelen, van een competitieve ontwikkeling in fasen en van een duidelijke scheiding tussen de ingekochte onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten en het gebruik van commerciële hoeveelheden eindproducten;
(7) "overheidsopdrachten voor innovatieve oplossingen": inkoopactiviteiten waarbij de aanbestedende diensten als initiërende klant fungeren voor innovatieve goederen of diensten die nog niet op een grootschalige commerciële basis beschikbaar zijn, met inbegrip van conformiteitstests;
(8) "toegangsrechten": de rechten om resultaten of background te gebruiken onder de in deze verordening vastgestelde voorwaarden;
(9) "background": alle gegevens, knowhow of informatie in welke vorm en van welke aard dan ook, materieel of immaterieel, met inbegrip van de daaraan verbonden rechten zoals intellectuele-eigendomsrechten, die i) reeds vóór hun toetreding tot de actie in het bezit van de begunstigden waren en ii) door de begunstigden in een schriftelijke overeenkomst als zodanig zijn aangemerkt zoals nodig is voor de uitvoering van de actie of voor de exploitatie van de resultaten ervan;
(10) "verspreiding": het openbaar maken van de resultaten via geschikte kanalen (anders dan met het oogmerk om de resultaten te beschermen of te exploiteren), waaronder tevens begrepen wetenschappelijke publicaties via eender welk communicatiemiddel;
(11) "exploitatie": het gebruik van resultaten bij andere onderzoeks- en innovatieactiviteiten dan die welke onder de desbetreffende actie vallen, bijvoorbeeld het commercieel gebruik ervan, onder meer voor het ontwikkelen, creëren, produceren en in de handel brengen van een product of werkwijze, ▌ het creëren en leveren van een dienst of bij normalisatieactiviteiten;
(12) "eerlijke en redelijke voorwaarden": passende voorwaarden, met inbegrip van eventuele financiële voorwaarden of voorwaarden inzake royaltyvrije toegang, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van het verzoek om toegang, bijvoorbeeld de feitelijke of potentiële waarde van de resultaten of background waarvoor om toegang is verzocht en/of de omvang, de duur en andere kenmerken van de beoogde exploitatie;
(13) "financieringsorgaan": ander orgaan of andere organisatie dan de Commissie, zoals bedoeld in artikel 62, lid 1, onder c), van het Financieel Reglement, waaraan de Commissie begrotingsuitvoeringstaken op grond van het programma heeft toevertrouwd;
(14) "internationale Europese onderzoeksorganisatie": een internationale organisatie waarvan het merendeel van de leden lidstaten of geassocieerde landen zijn, en waarvan het hoofddoel de bevordering van de wetenschappelijke en technologische samenwerking in Europa is;
(15) "juridische entiteit": elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die is opgericht krachtens en als dusdanig wordt erkend in het nationale recht, het recht van de Unie of het internationale recht, die rechtspersoonlijkheid bezit en die, in eigen naam handelend, rechten en verplichtingen kan hebben, dan wel een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 197, lid 2, onder c), van het Financieel Reglement;
(15 bis) "in het kader van verbrede deelname participerende landen"/"landen die laag scoren op O&I": landen waarin juridische entiteiten moeten worden opgericht om in aanmerking te kunnen komen als coördinatoren binnen het onderdeel "Verbreden van de deelname en verspreiden van excellentie" van het deel "Verbreden van de deelname aan en versterken van de Europese Onderzoeksruimte" van Horizon Europa.Wat de EU-lidstaten betreft, zijn deze landen Bulgarije, Cyprus, Estland, Griekenland, Hongarije, Kroatië, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Portugal, Roemenië, Slowakije, Slovenië en Tsjechië, voor de gehele looptijd van het programma. Wat geassocieerde landen betreft, zal de lijst van in aanmerking komende landen gedefinieerd worden op basis van een indicator en gepubliceerd worden in het werkprogramma. Op grond van artikel 349 VWEU komen juridische entiteiten uit de ultraperifere gebieden ook volledig in aanmerking als coördinatoren in het kader van dit onderdeel.
(16) "juridische entiteit zonder winstoogmerk": een juridische entiteit die op grond van haar rechtsvorm geen winstoogmerk heeft of een wettelijke of statutaire verplichting heeft geen winsten uit te keren aan haar aandeelhouders of afzonderlijke leden;
(16 bis) "kmo": kleine, middelgrote en micro-ondernemingen als omschreven in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie;
(17) "kleine midcap-onderneming": entiteit die geen kleine, middelgrote of micro-onderneming ("kmo") is zoals gedefinieerd in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie en die ten hoogste 499 werknemers telt, waarvan het aantal werkzame personen wordt berekend volgens de artikelen 3, 4, 5 en 6 van titel I van de bijlage bij die aanbeveling;
(18) "resultaten": alle materiële of immateriële effecten van de actie, bijvoorbeeld gegevens, knowhow of informatie in welke vorm en van welke aard dan ook en ongeacht of deze kunnen worden beschermd, alsook alle daaraan verbonden rechten, met inbegrip van intellectuele-eigendomsrechten;
(18 bis) "onderzoeksresultaten": bij de actie gegenereerde resultaten tot welke toegang kan worden verleend in de vorm van wetenschappelijke publicaties, gegevens of andere gemanipuleerde resultaten en processen, zoals software, algoritmen, protocollen en elektronische notebooks;
(19) "excellentiekeurmerk": gecertificeerd keurmerk dat aantoont dat een naar aanleiding van een oproep tot het indienen van voorstellen ingediend voorstel alle in het werkprogramma vastgestelde drempelwaarden voor beoordeling haalde, maar bij gebrek aan beschikbare middelen voor die oproep in het werkprogramma niet kon worden gefinancierd, en dat evenwel steun zou kunnen ontvangen uit andere Europese of nationale bronnen van financiering;
(19 bis) "strategisch O&I-plan": een uitvoeringshandeling tot vaststelling van een strategie om de inhoud van het werkprogramma te verwezenlijken gedurende een periode van hoogstens vier jaar, volgend op een breed verplicht raadplegingsproces van verschillende belanghebbenden. Hierin worden de prioriteiten, geschikte soorten acties en uitvoeringsvormen vastgesteld;
(20) "werkprogramma": door de Commissie goedgekeurd document voor de uitvoering van het specifieke programma(24) overeenkomstig artikel 12 ervan, of het door een financieringsorgaan aangenomen document dat inhoudelijk en structureel gelijkwaardig is;
(21) "terug te betalen voorschot": deel van een gemengde Horizon Europa- of EIC-financiering dat overeenkomt met een lening op grond van titel X van het Financieel Reglement, maar dat rechtstreeks en zonder winstoogmerk door de Unie wordt verstrekt, om de kosten van activiteiten die overeenkomen met een innovatieactie te dekken, en dat door de begunstigde overeenkomstig de in het contract opgenomen voorwaarden aan de Unie moet worden terugbetaald;
(22) "contract": overeenkomst die wordt gesloten tussen de Commissie of een financieringsorgaan en een juridische entiteit die een innovatie- en marktintroductieactie uitvoert en die wordt ondersteund door een gemengde Horizon Europa- of EIC-financiering;
(23) "gerubriceerde informatie": gerubriceerde EU-informatie zoals gedefinieerd in artikel 3 van Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie, alsook gerubriceerde informatie van de lidstaten, gerubriceerde informatie van derde landen waarmee de EU een beveiligingsovereenkomst heeft gesloten en gerubriceerde informatie van internationale organisaties waarmee de Unie een beveiligingsovereenkomst heeft gesloten;
(24) "blendingverrichtingen": door de EU-begroting ondersteunde acties, onder meer in het kader van blendingfaciliteiten overeenkomstig artikel 2, lid 6, van het Financieel Reglement, waarbij niet-terugbetaalbare vormen van steun en/of financieringsinstrumenten uit de EU-begroting worden gecombineerd met terugbetaalbare vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders;
(25) "gemengde Horizon Europa-▌financiering": enkelvoudige financiële steun aan een programma ter ondersteuning van een innovatie- en marktintroductieactie, bestaande uit een specifieke combinatie van een subsidie of een terug te betalen voorschot met een belegging in aandelen of elke andere terugbetaalbare vorm van steun;
(25 - bis) "gemengde EIC-financiering": door de EIC verstrekte directe financiële steun voor een innovatie- en marktintroductieactie, bestaande uit een specifieke combinatie van een subsidie of een terug te betalen voorschot met een belegging in aandelen of elke andere terugbetaalbare vorm van steun";
(25 bis) "onderzoeks- en innovatieactie": een actie hoofdzakelijk bestaande uit activiteiten die zijn gericht op het ontwikkelen van nieuwe kennis en/of het verkennen van de haalbaarheid van nieuwe of verbeterde technologieën, producten, werkwijzen, diensten of oplossingen. Hierbij kan het onder meer gaan om fundamenteel en toegepast onderzoek, technologische ontwikkeling en integratie, testen, demonstreren en valideren van een kleinschalig prototype in een laboratorium of gesimuleerde omgeving;
(25 ter) "innovatieactie": een actie die hoofdzakelijk bestaat uit werkzaamheden met als rechtstreeks doel het creëren van plannen, schema's of ontwerpen van nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, procedés of diensten, eventueel met inbegrip van prototyping, tests, demonstraties, proefprojecten, grootschalige productvalidatie en marktreplicatie;
(25 quater) "grensverleggend onderzoek van de ERC (met inbegrip van de conceptvalidaties door de ERC)": belangrijke door de onderzoeker geleide onderzoeksacties, die door een of meer begunstigden van alleen de ERC worden georganiseerd;
(25 quinquies) "opleidings- en mobiliteitsactie": een actie gericht op de verbetering van de vaardigheden, kennis en loopbaanvooruitzichten van onderzoekers op basis van mobiliteit tussen landen en, in voorkomend geval, tussen sectoren of disciplines;
(25 sexies) "medefinancieringsactie voor programma's": een actie om meerjarige medefinanciering te verstrekken voor een activiteitenprogramma dat is vastgesteld en/of uitgevoerd door entiteiten die onderzoeks- en innovatieprogramma's, andere dan financieringsorganen van de Unie, beheren en/of financieren. Een dergelijk activiteitenprogramma kan ondersteuning bieden voor netwerkvorming en coördinatie, onderzoek, innovatie, proefprojecten, innovatie- en marktintroductieacties, opleidings- en mobiliteitsacties, bewustwording en communicatie, verspreiding en exploitatie, en daartoe alle financiële steun verlenen, zoals subsidies, prijzen, inkoop, evenals gemengde Horizon Europa-financiering of een combinatie hiervan. De medefinancieringsacties voor programma's kunnen rechtstreeks door die entiteiten zelf worden uitgevoerd of door derden die namens hen optreden;
(25 septies) "precommerciële inkoopactie": een actie met het primaire doel precommerciële inkoop te verrichten, die wordt uitgevoerd door begunstigden die aanbestedende diensten of aanbestedende instanties zijn;
(25 octies) "actie voor overheidsopdrachten voor innovatieve oplossingen": een actie met het primaire doel gezamenlijke of gecoördineerde overheidsopdrachten voor innovatieve oplossingen te plaatsen, die worden uitgevoerd door begunstigden die aanbestedende diensten of aanbestedende instanties zijn;
(25 nonies) "coördinatie- en ondersteuningsactie": een actie die bijdraagt aan de doelstellingen van het programma, met uitzondering van onderzoek- en innovatieactiviteiten (behalve in het kader van het onderdeel "Verbreden van de deelname en verspreiden van excellentie" van het deel "Verbreden van de deelname en versterken van de Europese Onderzoeksruimte"); en bottom-up coördinatie zonder medefinanciering van onderzoeksactiviteiten door de EU waardoor juridische entiteiten uit de lidstaten en geassocieerde landen kunnen samenwerken om de Europese Onderzoeksruimte te versterken;
(25 decies) "aanmoedigingsprijs": een prijs om investeringen in een bepaalde richting aan te moedigen, door vóór de uitvoering van de werkzaamheden een doel vast te stellen;
(25 undecies) "erkenningsprijs": prijs om resultaten uit het verleden en excellent werk te belonen nadat dit is uitgevoerd;
(25 duodecies) "actie voor innovatie en op de markt brengen": een actie die een innovatieactie omvat, en andere activiteiten die noodzakelijk zijn om een innovatie in de markt te zetten, met inbegrip van de opschaling van bedrijven, het verschaffen van gemengde Horizon Europa-financiering (een mix van subsidie-achtige financiering en particuliere financiering);
(25 terdecies) "acties onder contract": onderzoek- en innovatieactiviteiten waaraan de Unie financiële steun verleent en die door deelnemers worden ondernomen;
(25 quaterdecies) "eigen acties": door de Commissie via het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (Joint Research Centre - JRC) ondernomen onderzoek- en innovatieactiviteiten;
(27) "aanbesteding": aanbesteding als omschreven in artikel 2, onder 49, van het Financieel Reglement;
(28) "verbonden entiteit", een juridische entiteit als omschreven in artikel 187, lid 1, van het Financieel Reglement;
(30) "innovatie-ecosysteem": een ecosysteem dat op EU-niveau actoren of entiteiten samenbrengt en waarvan de functionele doelstelling is mogelijkheden te bieden voor technologische ontwikkeling en innovatie. Daaronder vallen ook betrekkingen tussen materiële middelen (zoals fondsen, uitrusting en faciliteiten), institutionele entiteiten (zoals instellingen voor hoger onderwijs en ondersteunende diensten, RTO’s, ondernemingen, verschaffers van risicokapitaal en financiële intermediairs) en nationale, regionale en lokale beleidsvorming- en financieringsentiteiten.
▌
Artikel 3
Doelstellingen van het programma
1. De algemene doelstelling van het programma bestaat in het behalen van wetenschappelijke, technologische, economische en maatschappelijke effecten met de investeringen van de Unie in onderzoek en innovatie, met het oog op het versterken van de wetenschappelijke en technologische basis van de Unie en het vergroten van het concurrentievermogen in alle lidstaten van onder meer de industrie van de Unie, het verwezenlijken van de strategische prioriteiten van de Unie, het bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen en het beleid van de EU, het mee aanpakken van wereldwijde uitdagingen, met name de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling aan de hand van de beginselen van Agenda 2030 en de Overeenkomst van Parijs, alsook het versterken van de Europese Onderzoeksruimte. Het Programma maximaliseert aldus de toegevoegde waarde voor de Unie door de aandacht te richten op doelstellingen en activiteiten die niet daadwerkelijk kunnen worden bereikt door de lidstaten alleen, maar wel door samenwerking.
2. De specifieke doelstellingen van het programma zijn:
a) het ontwikkelen, bevorderen en promoten van wetenschappelijke topkwaliteit, het ondersteunen van het creëren en verbreiden van hoogwaardige nieuwe fundamentele en toegepaste kennis, vaardigheden, technologieën, oplossingen en opleiding en mobiliteit van onderzoekers,het aantrekken van talent op alle niveaus en het bijdragen tot de volledige betrokkenheid van de pool van talent van de Unie bij uit dit programma gesteunde activiteiten;
b) het creëren van kennis, het vergroten van het effect van onderzoek en innovatie op de ontwikkeling, ondersteuning en uitvoering van het beleid van de Unie, en het ondersteunen van de toegang tot en de toepassing van innovatieve oplossingen in de Europese industrie, met name in kmo's, en in de maatschappij voor het aanpakken van wereldwijde uitdagingen, met inbegrip van de doelstellingen inzake de klimaatverandering en inzake duurzame ontwikkeling;
c) het bevorderen van alle vormen van innovatie, het faciliteren van technologische ontwikkeling, demonstratie en kennis- en technologieoverdracht, en de ▌introductie alsook het gebruik van innovatieve oplossingen versterken;
d) het optimaliseren van de verwezenlijking van het programma om de impact en aantrekkelijkheid van de Europese Onderzoeksruimte te versterken en te vergroten, het bevorderen van op topkwaliteit gebaseerde deelname vanuit alle lidstaten, inclusief lidstaten die laag scoren op O&I, aan Horizon Europa en het vergemakkelijken van samenwerkingsverbindingen in Europees onderzoek en Europese innovatie.
Artikel 4
Structuur van het programma
1. Het programma bestaat uit de volgende onderdelen, die bijdragen aan de in artikel 3 uiteengezette algemene en specifieke doelstellingen:
1) Pijler I – "Wetenschappelijke excellentie", ▌met de volgende componenten:
a) de Europese Onderzoeksraad (ERC);
b) Marie Skłodowska-Curie-acties (MSCA);
c) onderzoeksinfrastructuren.
2) Pijler II – "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen", ▌met de volgende componenten, rekening houdend met het feit dat sociale en geesteswetenschappen in alle clusters een belangrijke rol zullen vervullen:
a) cluster "Gezondheid";
b) cluster "Cultuur, creativiteit en inclusieve samenleving";
b bis) cluster "Civiele veiligheid voor de samenleving";
c) cluster "Digitaal, industrie en ruimte";
d) cluster "Klimaat, energie en mobiliteit";
f) cluster "Levensmiddelen, bio-economie, natuurlijke hulpbronnen, landbouw en milieu";
g) niet-nucleaire eigen acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC).
3) Pijler III – "Innovatief Europa", ▌met de volgende componenten:
a) de Europese Innovatieraad (EIC);
b) Europese innovatie-ecosystemen;
c) het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT), opgericht bij Verordening (EG) nr. 294/2008.
4) Onderdeel "Verbreding van de deelname aan en versterking van de Europese Onderzoeksruimte", ▌met de volgende componenten:
a) verbreden van de deelname en verspreiden van excellentie;
b) hervorming en versterking van het Europees O&I-systeem.
2. De hoofdlijnen van activiteiten worden in bijlage I beschreven.
1. Activiteiten die worden verricht in het kader van het in artikel 1, lid 3, onder b), bedoelde specifieke programma en die zijn vastgelegd in de verordening tot oprichting van het Europees Defensiefonds, richten zich exclusief op het onderzoek inzake en de ontwikkeling van defensie, met de volgende hoofddoelen en de volgende grote lijnen voor uit te voeren activiteiten:
— activiteiten die tot doel hebben het concurrentievermogen, de efficiëntie en de innovatieve capaciteit van de technologische en industriële basis voor de Europese defensie te verbeteren;
2. ▌Deze verordening is niet van toepassing op het in artikel 1, lid 3, onder b), bedoelde specifieke programma, met uitzondering van dit artikel, artikel 1 ▌en artikel 9, lid 1.
Strategische planning en uitvoering en vormen van EU-financiering
1. Het programma wordt uitgevoerd in direct beheer in overeenstemming met het Financieel Reglement of in indirect beheer met financieringsorganen als bedoeld in artikel 62, lid 1, onder c), van het Financieel Reglement.
2. In het kader van het programma kan financiering voor acties onder contract worden verstrekt in een van de vormen als vastgesteld in het Financieel Reglement, met name subsidies, die de belangrijkste vorm van steun in het programma uitmaken. Er kan eveneens financiering worden verstrekt in de vorm van prijzen, aanbestedingen en financieringsinstrumenten in het kader van blendingverrichtingen en kapitaalsteun vanuit de EIC-Accelerator.
3. De in deze verordening vastgestelde regels voor deelname en verspreiding zijn van toepassing op acties onder contract.
4. De belangrijkste soorten acties waarvan in het kader van het programma gebruik moet worden gemaakt, zijn uitgewerkt en omschreven in artikel 2. De in lid 2 genoemde vormen van financiering worden op flexibele wijze gebruikt voor alle doelstellingen van het programma, waarbij het gebruik wordt bepaald door de behoeften en de kenmerken van de specifieke doelstellingen.
5. Het programma ondersteunt tevens eigen acties van het JRC. Wanneer deze acties een bijdrage leveren aan initiatieven krachtens artikel 185 of artikel 187 VWEU wordt deze bijdrage niet beschouwd als een deel van de aan deze initiatieven toegewezen financiële bijdrage.
6. De uitvoering van het specifieke programma en van de KIG's van het EIT wordt ondersteund met een transparante en strategische ▌planning van onderzoeks- en innovatieactiviteiten, zoals vastgelegd in het specifieke programma, met name voor de pijler "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen". Die uitvoering omvat ook relevante activiteiten uit andere pijlers en uit het onderdeel "Verbreding van de deelname aan en versterking van de Europese Onderzoeksruimte".
De Commissie betrekt de lidstaten hier in een vroeg stadium bij en pleegt uitgebreid overleg met het Europees Parlement en ter aanvulling ook met belanghebbenden en het grote publiek.
Dankzij de strategische planning wordt de overeenstemming met andere relevante programma's van de Unie en met de prioriteiten en verbintenissen van de EU gewaarborgd en worden de complementariteit en synergieën met nationale en regionale financieringsprogramma's en ‑prioriteiten vergroot, waardoor de EOR wordt versterkt. Gebieden voor mogelijke missies en voor mogelijk geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen worden opgenomen in bijlage V bis.
6 bis. Om kleine samenwerkende consortia sneller toegang te verlenen tot financiering, kan waar toepasselijk voor bepaalde oproepen voor het indienen van voorstellen met betrekking tot specifieke onderzoeks- en/of innovatieacties een sneltrajectprocedure voor onderzoek en innovatie (FTRI) worden voorgesteld, dit in het kader van de pijler "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen" en de EIC-Pathfinder, die deel uitmaken van het kaderprogramma.
Een oproep voor het indienen van voorstellen waarvoor de FTRI geldt, bezit alle onderstaande kenmerken:
— het gaat om een bottom-up-oproep;
— de subsidietoekenningstermijn bedraagt niet meer dan zes maanden;
— er wordt alleen steun verleend aan kleine samenwerkende consortia die ten hoogste zes verschillende en onafhankelijke subsidiabele juridische entiteiten tellen;
— per consortium bedraagt de financiële steun ten hoogste 2,5 miljoen EUR.
In het werkprogramma wordt vastgesteld voor welke oproepen voor het indienen van voorstellen de FTRI wordt gebruikt.
7. Horizon Europa-activiteiten worden ▌verwezenlijkt door middel van open, competitieve oproepen tot het indienen van voorstellen, onder meer in het kader van missies en Europese partnerschappen, uitgezonderd de activiteiten vermeld in artikel 39 over prijzen.
▌
Artikel 6 bis
Beginselen van het programma
1. In het kader van het in artikel 1, lid 3), onder a), bedoelde specifieke Programma en in het kader van het EIT verrichte onderzoeks- en innovatieactiviteiten zijn uitsluitend gericht op civiele toepassingen. Begrotingsoverdrachten tussen het bedrag dat is toegewezen aan het in artikel 1, lid 3, onder a), bedoelde specifieke programma en aan het EIT, enerzijds, en het bedrag dat is toegewezen aan het in artikel 1, lid 3, onder b), bedoelde specifieke programma, anderzijds, zijn niet toegestaan. Bovendien moeten onnodige overlappingen tussen beide programma's worden vermeden.
2. Horizon Europa waarborgt een multidisciplinaire aanpak en zorgt waar toepasselijk voor de opname van sociale wetenschappen en menswetenschappen in alle clusters en activiteiten die in het kader van het programma worden ontwikkeld, zoals specifieke oproepen voor het indienen van voorstellen met betrekking tot met sociale wetenschappen en menswetenschappen verband houdende onderwerpen.
3. De samenwerkingsonderdelen van het programma bieden een evenwicht tussen lagere en hogere TRL's en hebben aldus betrekking op de hele waardeketen.
3 bis. Het programma waarborgt de daadwerkelijke bevordering en integratie van de samenwerking met derde landen alsook internationale organisaties en initiatieven op basis van wederzijdse voordelen, EU-belangen, internationale verbintenissen en waar toepasselijk wederkerigheid.
4. Het programma staat in het kader van verbrede deelname participerende landen bij, met als doel de deelname aan Horizon Europa te vergroten en brede geografische dekking in samenwerkingsprojecten te bevorderen. Dat doet het onder meer middels de verspreiding van wetenschappelijke excellentie, de stimulering van nieuwe samenwerkingsverbanden en van de mobiliteit van hoogopgeleide personen, en middels de toepassing van de artikelen 20, lid 3, en 45, lid 4. Deze inspanningen moeten hun weerslag vinden in proportionele maatregelen van de lidstaten, onder meer met betrekking tot de vastlegging van aantrekkelijke salarissen voor onderzoekers, die worden ondersteund met Europese, nationale en regionale financiële middelen. De aandacht moet met name uitgaan naar het geografisch evenwicht, afhankelijk van de situatie in de betrokken onderzoeks- en innovatiesector, in evaluatiepanels en in organen zoals raden en deskundigengroepen, zonder dat hierdoor evenwel afbreuk wordt gedaan aan de excellentiecriteria.
5. Het programma zorgt voor de daadwerkelijke bevordering van gelijke kansen voor iedereen en voor de invoering van gendermainstreaming, waarborgt dat de genderdimensie inhoudelijk aanwezig is in onderzoek en innovatie, en moet de oorzaken van genderongelijkheid aanpakken. De aandacht moet met name uitgaan naar een zo groot mogelijk genderevenwicht in evaluatiepanels en in andere relevante adviesorganen zoals raden en deskundigengroepen.
5 bis. Horizon Europa wordt uitgevoerd in synergie met andere financieringsprogramma's van de Unie, waarbij naar maximale administratieve vereenvoudiging wordt gestreefd. Een niet-uitputtende lijst van synergieën met andere financieringsprogramma's van de Unie is opgenomen in bijlage IV.
5 ter. Het programma draagt bij tot het verhogen van de overheids- en privé-investeringen in O&I in de lidstaten, en helpt op die manier mee aan het bereiken van een globale investering van ten minste 3 % van het bruto binnenlands product (bbp) van de Unie in onderzoek en ontwikkeling.
6. Bij de uitvoering van het programma streeft de Commissie naar voortdurende administratieve vereenvoudiging en vermindering van de belasting voor de aanvragers en begunstigden.
7. In het kader van de algemene doelstelling van de Unie om klimaatacties te integreren in het sectoraal beleid en de begroting van de EU, moeten acties uit hoofde van dit programma waar toepasselijk voor ten minste 35 % van de uitgaven bijdragen tot de klimaatdoelstellingen. Klimaatmainstreaming moet op een toereikende wijze in onderzoeks- en innovatieonderwerpen worden geïntegreerd.
8. Het programma bevordert cocreatie en co-ontwerp door een beroep te doen op burgers en maatschappelijke organisaties.
9. Het programma zorgt voor transparantie en verantwoordingsplicht bij de besteding van overheidsfinanciering aan onderzoeks- en innovatieprojecten, en waarborgt daarmee het algemeen belang.
10. De Commissie of het relevante financieringsorgaan zorgen ervoor dat aan alle potentiële deelnemers voldoende richtsnoeren en informatie ter beschikking worden gesteld op het ogenblik dat de uitnodiging tot het indienen van voorstellen wordt bekendgemaakt, met name de toepasselijke modelsubsidieovereenkomst.
Artikel 7
Missies
1. Missies worden geprogrammeerd binnen de pijler "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen", maar kunnen ook profijt trekken van acties die binnen andere delen van het programma worden uitgevoerd alsook van aanvullende acties die in het kader van andere financieringsprogramma's van de Unie worden verricht. Missies moeten concurrerende oplossingen mogelijk maken, met pan-Europese toegevoegde waarde en impact tot gevolg.
2. De missies worden gedefinieerd en uitgevoerd in overeenstemming met de verordening en het Specifiek Programma, waardoor er wordt gezorgd voor actieve en vroegtijdige betrokkenheid van de lidstaten en voor uitgebreid overleg met het Europees Parlement. De missies en de doelstellingen, begroting, streefdoelen, werkingssfeer, indicatoren en mijlpalen ervan worden vastgesteld in de strategische O&I-plannen of in de werkprogramma's, al naargelang. De evaluatie van de voorstellen in het kader van de missies wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 26.
2 bis. Tijdens de eerste drie jaar van het programma wordt maximaal 10 % van de jaarlijkse begroting van pijler II geprogrammeerd middels specifieke oproepen voor de uitvoering van de missies. Voor de resterende duur van het programma, en alleen na een positieve beoordeling van het proces voor selectie en beheer van de missies, kan dit percentage worden verhoogd. De Commissie deelt het totale begrotingsaandeel van elk werkprogramma voor missies mee.
3. Missies:
a) worden uitgewerkt en uitgevoerd met als uitgangspunt de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen,zijn qua inhoud duidelijk gericht op onderzoek en innovatie, hebben een duidelijke Europese toegevoegde waarde en dragen bij aan de verwezenlijking van de prioriteiten van de Unie en van de in artikel 3 genoemde verbintenissen en doelstellingen uit hoofde van het programma Horizon Europa;
a bis) beslaan gebieden van gemeenschappelijk Europees belang, zijn inclusief, moedigen brede betrokkenheid en actieve deelname van diverse soorten belanghebbenden uit de overheids- en privésector aan (onder wie burgers en eindgebruikers), en leveren R&I-resultaten op die voor alle lidstaten voordelig kunnen zijn;
b) zijn ambitieus en inspirerend, en hebben derhalve een brede wetenschappelijke, technologische, maatschappelijke, economische of beleidsmatige relevantie en impact;
c) geven een duidelijke richting en duidelijke doelstellingen aan en zijn gericht, meetbaar, tijdsgebonden en passen in een duidelijk begrotingskader;
d) worden op transparante wijze geselecteerd en zijn toegespitst op ambitieuze, op topkwaliteit gebaseerde en resultaatgerichte maar realistische doelstellingen en onderzoeks-, ontwikkelings- en innovatieactiviteiten;
d bis) bezitten de nodige reikwijdte, zetten de nodige middelen in en creëren het nodige hefboomeffect op het vlak van aanvullende overheids- en privémiddelen om de missie te laten slagen;
e) brengen activiteiten op gang over de verschillende disciplines heen (met inbegrip van sociale wetenschappen en menswetenschappen) en bestrijken activiteiten binnen een breed scala van niveaus van technologische paraatheid, ook lagere niveaus;
f) staan open voor veelzijdige, bottom‑upbenaderingen en ‑oplossingen, rekening houdend met de menselijke en maatschappelijke behoeften en met erkenning van het belang van diverse bijdragen aan de verwezenlijking van deze missies;
f bis) halen op transparante wijze voordeel uit synergieën met andere Unieprogramma's en met nationale en waar toepasselijk regionale innovatie-ecosystemen.
4. De Commissie volgt en evalueert iedere missie overeenkomstig de artikelen 45 en 47 van en bijlage V bij deze verordening, dus ook de voortgang in de richting van de korte, middellange en lange termijn, met betrekking tot uitvoering, monitoring en geleidelijke beëindiging van de missies. Een evaluatie van de eerste missies die hebben plaatsgevonden in het kader van Horizon Europa gebeurt uiterlijk in 2023 en voordat er een besluit wordt genomen over het opzetten van nieuwe missies, over het voortzetten, beëindigen of heroriënteren van lopende missies. De resultaten van deze evaluatie worden openbaar gemaakt en houden onder meer (maar niet uitsluitend) een analyse in van de missieselectieprocedure en van het bestuur, de begroting, de prioriteiten en de prestaties tot dusver van de missies.
Artikel 7 bis
De Europese Innovatieraad
1. De Commissie zet een centraal beheerd éénloketsysteem op, namelijk de Europese Innovatieraad (EIC), voor het uitvoeren van acties in het kader van pijler III "Innovatief Europa" die aan de EIC zijn gerelateerd. De EIS is voornamelijk gericht op baanbrekende en disruptieve innovatie, met een focus op marktcreërende innovatie, maar ondersteunt ook andere soorten innovatie zoals incrementele innovatie. De EIC functioneert volgens de volgende beginselen: duidelijke toevoegde waarde voor de EU, autonomie, mogelijkheid om risico te nemen, efficiëntie, doeltreffendheid, transparantie en verantwoordingsplicht.
2. De EIC staat open voor alle soorten innovators, onder meer particulieren, universiteiten, onderzoeksorganisaties, bedrijven (kmo’s, met inbegrip van start-ups en in uitzonderlijke gevallen kleine midcaps), individuele begunstigden en multidisciplinaire consortia. Minstens 70 % van de EIC-begroting wordt besteed aan kmo's en start-ups.
3. De raad van bestuur en de bestuursmechanismen van de EIC worden omschreven in Besluit (EU) … [specifiek programma] en de bijlagen daarbij.
Artikel 8
Europese partnerschappen
1. Delen van Horizon Europa kunnen worden uitgevoerd door middel van Europese partnerschappen. De betrokkenheid van de Unie bij Europese partnerschappen kan een van de volgende vormen aannemen:
a) deelname aan partnerschappen die worden opgezet op basis van memoranda van overeenstemming en/of contractuele regelingen tussen de Commissie en de in artikel 2, lid 3, bedoelde partners, waarin de doelstellingen van het partnerschap, de daarmee verband houdende verbintenissen van alle betrokkenen in verband met financiële bijdragen en/of bijdragen in natura van de partners, de belangrijkste prestatie- en impactindicatoren, de te verrichten prestaties en de wijzen van verslaglegging worden gespecificeerd. Hieronder vallen onder meer de vaststelling van aanvullende onderzoeks- en innovatieactiviteiten die worden uitgevoerd door de partners en in het kader van het programma (medegeprogrammeerde Europese partnerschappen);
b) deelname en financiële bijdrage aan een programma voor onderzoeks- en innovatieactiviteiten, met specificatie van de doelstellingen, de belangrijkste prestatie- en impactindicatoren en de te verrichten prestaties, op basis van de door de partners aangegane verbintenis in verband met financiële bijdragen en/of bijdragen in natura en de integratie van hun relevante activiteiten door middel van een medefinancieringsactie voor programma's (medegefinancierde Europese partnerschappen);
c) deelname en financiële bijdrage aan onderzoeks- en innovatieprogramma's die worden opgezet door verscheidene lidstaten in overeenstemming met artikel 185 VWEU, of door op grond van artikel 187 VWEU in het leven geroepen organen, zoals gemeenschappelijke ondernemingen, of door de kennis- en innovatiegemeenschappen van het EIT, in overeenstemming met de [EIT-verordening] (geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen). Dergelijke partnerschappen worden alleen gebruikt wanneer met andere delen van het programma Horizon Europa, met inbegrip van andere vormen van Europese partnerschappen niet dezelfde doelstellingen zouden worden verwezenlijkt of niet de noodzakelijke verwachte effecten zouden worden gegenereerd, en wanneer zij worden gerechtvaardigd door een langetermijnperspectief en een hoge mate van integratie. Partnerschappen in overeenstemming met artikel 185 of uit hoofde van artikel 187 VWEU voeren een centraal beheer van alle financiële bijdragen, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen. Als het financiële beheer centraal plaatsvindt, gebeurt de bijdrage van een deelnemende staat voor projecten op basis van de financiering waarom in de voorstellen van in die deelnemende staat gevestigde entiteiten wordt verzocht, tenzij tussen alle deelnemende staten anders is overeengekomen.
In de regels voor deze partnerschappen worden onder meer de doelstellingen gespecificeerd, de belangrijkste prestatie- en impactindicatoren en de te verrichten prestaties, alsmede de daarmee verband houdende verplichtingen voor financiële bijdragen en/of bijdragen in natura van de partners.
2. Europese partnerschappen:
a) worden opgezet voor het aanpakken van Europese of wereldwijde problemen, maar alleen in gevallen waarin de doelstellingen van Horizon Europa door die partnerschappen doeltreffender kunnen worden verwezenlijkt dan door de Unie alleen en beter dan met andere vormen van steun uit hoofde van het kaderprogramma. Deze onderdelen krijgen een passend aandeel van de begroting van Horizon Europa. Het grootste deel van de begroting in pijler II wordt toegewezen aan acties buiten de Europese partnerschappen;
b) worden gestoeld op de beginselen van toegevoegde waarde voor de Unie, transparantie, openheid, impact in en voor Europa, een sterk hefboomeffect op een voldoende grote schaal, financiële verbintenissen voor de lange termijn door alle betrokken partijen, flexibiliteit in de uitvoering, samenhang, coördinatie en complementariteit met initiatieven op lokaal, regionaal, nationaal en Unieniveau en, indien relevant, internationale initiatieven of andere partnerschappen en missies;
c) volgen een duidelijke levenscyclusbenadering, worden in de tijd beperkt en omvatten de voorwaarden voor het geleidelijk beëindigen van de financiering uit het programma.
2 bis. Europese partnerschappen in overeenstemming met artikel 8, lid 1, onder a) en b), van deze verordening worden vastgesteld in strategische O&I-plannen alvorens ze worden uitgevoerd met behulp van werkprogramma's.
De voorschriften en criteria voor de selectie, uitvoering, monitoring, evaluatie en geleidelijke beëindiging ervan worden vastgesteld in bijlage III.
Artikel 8 bis
Evaluatie van missie- en partnerschapsgebieden
Uiterlijk in 2023 evalueert de Commissie bijlage V bis in het kader van de algemene monitoring van het programma, met inbegrip van missies en geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen, op basis van artikel 185 VWEU of artikel 187 VWEU, en legt zij een verslag met de belangrijkste bevindingen voor aan de Raad en het Europees Parlement.
Artikel 9
Begroting
1. De financiële middelen voor de uitvoering van het kaderprogramma voor de periode 2021-2027 bedragen 120 miljard EUR in prijzen van 2018 voor het in artikel 1, lid 3, onder a), bedoelde specifieke programma, vermeerderd met het bedrag voor het in artikel 1, lid 3, onder b), bedoelde specifieke programma, zoals vastgesteld in de Verordening (EU) .../... tot oprichting van het Europees Defensiefonds.
2. De indicatieve verdeling van het in lid 1, eerste helft van de zin, bedoelde bedrag is als volgt:
a) 27,42 % voor pijler I – "Excellente en open wetenschap" voor de periode 2021‑2027, waarvan:
(1) 17,64 % voor de Europese Onderzoeksraad;
(2) 7,23 % voor Marie Skłodowska-Curie-acties;
(3) 2,55 % voor onderzoeksinfrastructuren;
b) 55,48 % voor pijler II – "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen" voor de periode 2021-2027, waarvan:
(1) 8,16 % voor de cluster "Gezondheid';
(2) 2,50 % voor de cluster "Inclusieve en creatieve samenleving";
(2 bis) 2,00 % voor de cluster "Veilige samenleving";
(3) 15,94 % voor de cluster "Digitaal, industrie en ruimtevaart";
(4) 15,84 % voor de cluster "Klimaat, energie en mobiliteit";
(5) 9,00 % voor de cluster "Levensmiddelen, natuurlijke hulpbronnen en landbouw";
(6) 2,04 % voor de niet-nucleaire eigen acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC);
c) 12,71 % voor pijler III – "Innovatief Europa" voor de periode 2021‑2027, waarvan:
(1) 8,71 % voor de Europese Innovatieraad (EIC), inclusief maximaal 0,53 % voor Europese innovatie-ecosystemen;
(2) 4 % voor het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT);
d) 4,39 % voor het onderdeel "Versterking van de Europese Onderzoeksruimte", met de volgende componenten:
(1) 4 % voor het verspreiden van excellentie en verbreden van de deelname in de Unie;
(2) 0,39 % voor de hervorming en versterking van het Europees O&I-systeem.
3. Om in te spelen op onvoorziene situaties of nieuwe ontwikkelingen en behoeften kan de Commissie in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure maximaal 10 % afwijken van de in lid 2 bedoelde bedragen, inclusief de toewijzing van de bijdragen van geassocieerde landen.
3 quater. 45 % van de begroting van de cluster "Inclusieve en creatieve samenleving" dient ter ondersteuning van onderzoek in de culturele en creatieve sector, inclusief het cultureel erfgoed van de Unie, en hiervan zal 300 miljoen EUR worden gereserveerd voor de oprichting, na de presentatie aan het Europees Parlement van een impactbeoordeling, van een Europese cloud voor cultureel erfgoed, zoals beschreven in bijlage I bij het specifieke programma.
3 quinquies. Het is de bedoeling dat ten minste 1 miljard EUR wordt besteed aan quantumonderzoek binnen de cluster "Digitaal, industrie en ruimtevaart" onder pijler II.
4. Het in lid 1 bedoelde bedrag voor het in artikel 1, lid 3, onder a), bedoelde specifieke programma en voor het EIT kan ook uitgaven dekken voor werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie alsmede andere werkzaamheden, en uitgaven die nodig zijn voor het beheer en de uitvoering van het programma, met inbegrip van alle administratieve uitgaven, en de beoordeling van de verwezenlijking van de doelstellingen ervan. De administratieve uitgaven voor acties onder contract mogen niet meer bedragen dan 5 % van het totale bedrag van het programma. Het in lid 1 bedoelde bedrag kan bovendien uitgaven dekken met betrekking tot studies, vergaderingen van deskundigen, informatie- en communicatieacties, voor zover zij verband houden met de doelstellingen van het programma, alsmede uitgaven in verband met informatietechnologienetwerken voor informatieverwerking en -uitwisseling, daaronder begrepen institutionele informatietechnologie-instrumenten, en andere uitgaven voor technische en administratieve bijstand die nodig is voor het beheer van het programma.
5. Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook na 2027 kredieten ter dekking van de in lid 4 bedoelde uitgaven in de begroting worden opgenomen.
6. Vastleggingen in de begroting voor acties waarvan de uitvoering zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, mogen in jaartranches worden verdeeld.
7. Onverminderd het Financieel Reglement kunnen uitgaven voor acties die voortvloeien uit in het eerste werkprogramma opgenomen projecten vanaf 1 januari 2021 in aanmerking komen.
▌
▌
Artikel 10
Open wetenschap
1. Het programma moedigt open wetenschap aan, als een benadering van het wetenschappelijke proces op basis van samenwerking en kennisverspreiding, met name in overeenstemming met de volgende beginselen:
— open toegang tot wetenschappelijke publicaties die voortvloeien uit in het kader van het programma gefinancierd onderzoek ▌;
— open toegang tot onderzoeksgegevens, met inbegrip van de gegevens die de grondslag vormen voor wetenschappelijke publicaties.
Deze beginselen worden gewaarborgd overeenkomstig artikel 35, lid 3, van deze verordening. Open toegang tot onderzoeksgegevens strookt ook met het beginsel "zo open als mogelijk, zo gesloten als nodig".
1 bis. Het beginsel van wederkerigheid met betrekking tot open wetenschap wordt gepromoot en aangemoedigd in alle associatie- en samenwerkingsovereenkomsten met derde landen, inclusief overeenkomsten die zijn ondertekend door financieringsorganen waaraan het indirecte beheer van het programma is toevertrouwd.
2. Een verantwoord beheer van onderzoeksgegevens wordt gewaarborgd in overeenstemming met de FAIR-beginselen: "Findability" (opspoorbaarheid), "Accessibility" (toegankelijkheid), "Interoperability" (interoperabiliteit) en "Reusability" (herbruikbaarheid). Ook gaat er aandacht uit naar het bewaren van onderzoeksgegevens op de lange termijn.
3. Andere openwetenschapspraktijken ▌worden gepromoot en aangemoedigd, onder meer in het voordeel van kmo's.
Artikel 11
Aanvullende, gecombineerde en cumulatieve financiering
1. Horizon Europa wordt uitgevoerd in synergie met andere financieringsprogramma's van de Unie, waarbij naar maximale administratieve vereenvoudiging wordt gestreefd. Een niet-uitputtende lijst van synergieën met andere financieringsprogramma's is opgenomen in bijlage IV. Eén voor Horizon Europa geldend stelsel van regels is van toepassing voor een medegefinancierde RDI-actie.
2. Het excellentiekeurmerk wordt voor alle onderdelen van het programma toegekend. Voor acties waaraan een excellentiekeurmerk is toegekend of die voldoen aan de volgende cumulatieve, vergelijkende voorwaarden:
a) zij zijn beoordeeld in het kader van een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het programma;
b) zij voldoen aan de minimumeisen inzake kwaliteit van die oproep tot het indienen van voorstellen;
c) zij zijn niet gefinancierd in het kader van die oproep tot het indienen van voorstellen vanwege budgettaire beperkingen;
kan steun worden ontvangen uit nationale of regionale fondsen, en uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Cohesiefonds, het Europees Sociaal Fonds+ of het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, overeenkomstig artikel [67], lid 5, van Verordening (EU).../... [verordening gemeenschappelijke bepalingen] en artikel [8] van Verordening (EU).../... [betreffende de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid], zonder dat verdere aanvragen en evaluaties vereist zijn en op voorwaarde dat die acties verenigbaar zijn met de doelstellingen van het betrokken programma. Met uitzondering van staatssteunregels gelden hierbij de regels van het fonds waaruit steun wordt ontvangen.
2 bis. Overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU) nr. XX [verordening gemeenschappelijke bepalingen] mag de beheersautoriteit op vrijwillige basis verzoeken om de overdracht van delen van de financiële toewijzingen aan Horizon Europa. Overgedragen middelen worden uitgevoerd overeenkomstig de regels van Horizon Europa. Bovendien zorgt de Commissie ervoor dat zulke overgedragen fondsen volledig worden geoormerkt voor programma's en/of projecten die zullen worden uitgevoerd in de lidstaat of eventueel de regio waarin zij hun oorsprong vinden.
2 ter. De Commissie neemt met voorafgaande toestemming van de aanvragers de in dit artikel bedoelde toewijzingen op in het informatiesysteem voor geselecteerde projecten met het oog op een snelle uitwisseling van informatie en om financierende instanties in staat te stellen financiering voor de geselecteerde acties te verstrekken.
Aan een actie waaraan uit een ander programma van de Unie een bijdrage is toegekend, kan ook in het kader van het programma een bijdrage worden toegekend, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken.
Artikel 12
Met het programma geassocieerde derde landen
1. Het programma staat open voor de associatie van de volgende derde landen:
a) landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), in overeenstemming met de in de EER-overeenkomst vastgestelde voorwaarden;
b) toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;
c) landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;
d) derde landen en gebieden die aan elk van de volgende criteria voldoen:
i) goede capaciteiten op het gebied van wetenschap, technologie en innovatie;
ii) verbintenis tot een op regels gebaseerde open markteconomie, met inbegrip van een eerlijke en billijke benadering inzake intellectuele-eigendomsrechten en eerbiediging van de mensenrechten, ondersteund door democratische instellingen;
iii) actieve bevordering van beleidsmaatregelen ter verbetering van het economische en sociale welzijn van de burgers.
De volledige of gedeeltelijke associatie van elk van de derde landen als bedoeld onder d) met het programma gebeurt op basis van een beoordeling van de voordelen van deze associatie voor de Unie. Een dergelijke associatie moet met name in overeenstemming zijn met de voorwaarden die zijn vastgesteld in een specifieke overeenkomst betreffende de deelname van het derde land aan programma's van de Unie, op voorwaarde dat de overeenkomst:
– een billijk evenwicht waarborgt tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land dat aan de programma's van de Unie deelneemt;
– het recht verleent om een actie uit hoofde van het programma te coördineren, op voorwaarde dat deze actie voordelen oplevert voor de Unie en op voorwaarde dat de bescherming van de financiële belangen van de Unie gewaarborgd is;
– de voorwaarden voor deelname aan het programma vaststelt, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke (sub)programma's en de administratieve kosten ervan. Deze bijdragen worden aangemerkt als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement;
– het derde land geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het programma verleent;
– de rechten van de Unie om naar een goed financieel beheer te streven en de financiële belangen van de Unie te beschermen, waarborgt.
2. Bij de vaststelling van de reikwijdte van de associatie van elk derde land met het programma wordt rekening gehouden met de doelstelling van bevordering van economische groei in de Unie door middel van innovatie en wordt hersenvlucht uit de Unie verhinderd. Dienovereenkomstig kunnen voor een specifiek land, met uitzondering van EER-leden, toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten, eenzijdig begunstigende onderdelen van het programma worden uitgesloten van een associatieovereenkomst, met name onderdelen die specifiek voor particuliere entiteiten zijn bestemd.
3. De associatieovereenkomst voorziet, waar passend, in en streeft naar de wederzijdse deelname van in de Unie gevestigde juridische entiteiten aan soortgelijke programma's van geassocieerde landen overeenkomstig de daarin vastgestelde voorwaarden.
4. De voorwaarden van de associatieovereenkomst voor de vaststelling van de hoogte van de financiële bijdrage waarborgen een automatische tweejaarlijkse correctie van eventuele onevenwichtigheden in vergelijking met het bedrag dat in het geassocieerde land gevestigde entiteiten door deelname aan het programma ontvangen, waarbij rekening wordt gehouden met de kosten van het beheer, de uitvoering en het functioneren van het programma.
4 bis. De bijdragen van alle geassocieerde landen worden toegewezen aan de relevante delen van het programma, mits de in artikel 9, lid 2, gespecificeerde verdeling van de begrotingsmiddelen in acht wordt genomen. De Commissie deelt de Raad en het Parlement tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure de totale begroting mee voor elke onderdeel van het programma, met precisering van elk van de geassocieerde landen, alle individuele bijdragen en de financiële balans ervan.
TITEL II
REGELS VOOR DEELNAME EN VERSPREIDING
HOOFDSTUK I
Algemene bepalingen
Artikel 13
Financieringsorganen en eigen acties van het JRC
1. Financieringsorganen kunnen enkel van de regels van deze titel, met uitzondering van artikelen 14, 15 en 16, afwijken in terdege gemotiveerde gevallen en wanneer de basishandeling tot oprichting van het financieringsorgaan of tot toewijzing van begrotingsuitvoeringstaken aan het financieringsorgaan daarin voorziet, of, in het geval van in artikel 62, lid 1, onder c), ii), iii) of v), van het Financieel Reglement bedoelde financieringsorganen, wanneer de bijdrageovereenkomst daarin voorziet en de specifieke operationele behoeften ervan of de aard van de actie dat vereisen.
2. De regels van deze titel zijn niet van toepassing op eigen acties van het JRC.
Artikel 14
Subsidiabele acties en ethische beginselen
1. Onverminderd lid 2 ▌van dit artikel komen alleen acties voor de verwezenlijking van de doelstellingen als bedoeld in artikel 3 in aanmerking voor financiering.
De volgende onderzoeksterreinen komen niet voor financiering in aanmerking:
a) activiteiten die gericht zijn op het klonen van mensen voor voortplantingsdoeleinden;
b) activiteiten bedoeld om het genetisch erfgoed van mensen te wijzigen waardoor dergelijke wijzigingen erfelijk zouden kunnen worden(27);
c) activiteiten bedoeld om uitsluitend ten behoeve van onderzoek of het verkrijgen van stamcellen, onder meer via overdracht van de celkern van somatische cellen, menselijke embryo's te produceren.
2. Onderzoek naar menselijke stamcellen, zowel van volwassenen als van embryo's, mag worden gefinancierd, afhankelijk van zowel de inhoud van het wetenschappelijke voorstel als het wetgevingskader van de betrokken lidstaten. Noch binnen, noch buiten de EU wordt er financiering verstrekt voor onderzoeksactiviteiten die in alle lidstaten zijn verboden. Geen activiteit wordt gefinancierd in een lidstaat waar een dergelijke activiteit is verboden.
1. In het kader van het programma verrichte acties zijn in overeenstemming met de ethische beginselen en de toepasselijke nationale, internationale en Uniewetgeving, inclusief het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de aanvullende protocollen.
Bijzondere aandacht wordt besteed aan het evenredigheidsbeginsel, het recht op privacy, het recht op bescherming van persoonsgegevens, het recht op lichamelijke en geestelijke integriteit van personen, het recht op non-discriminatie en de noodzaak om het milieu te beschermen en een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te verzekeren.
2. Entiteiten die deelnemen aan de actie verstrekken:
a) een ethische zelfbeoordeling met daarin een opsomming en een gedetailleerde beschrijving van alle te verwachten ethische kwesties die verband houden met de doelstelling, de uitvoering en de te verwachten effecten van de te financieren activiteiten, met inbegrip van een bevestiging van de naleving van lid 1 en een beschrijving van hoe deze zal worden gewaarborgd;
b) een bevestiging dat de activiteiten in overeenstemming zullen zijn met "The European Code of Conduct for Research Integrity", gepubliceerd door All European Academies, en dat geen van financiering uitgesloten activiteiten zullen worden verricht;
c) in het geval van buiten de Unie verrichte activiteiten, een bevestiging dat dezelfde activiteiten zouden zijn toegestaan in een lidstaat; en
d) in het geval van activiteiten waarbij menselijke embryonale stamcellen worden gebruikt, waar van toepassing, nadere bijzonderheden betreffende de toestemmings- en toezichtmaatregelen die de bevoegde instanties van de betrokken lidstaten nemen, alsmede betreffende de ethische goedkeuringen die vóór de aanvang van de betrokken activiteiten moeten worden verkregen.
3. Voorstellen worden systematisch gescreend om na te gaan welke acties aanleiding geven tot ingewikkelde of ernstige ethische kwesties en deze aan een ethische beoordeling te onderwerpen. De ethische beoordeling wordt uitgevoerd door de Commissie, tenzij het financieringsorgaan hiertoe wordt gemachtigd. In het geval van activiteiten waarbij menselijke embryonale stamcellen of menselijke embryo's worden gebruikt, is een ethische beoordeling verplicht. Ethische screenings en beoordelingen worden uitgevoerd met de hulp van ethische deskundigen. De Commissie en de financieringsorganen waarborgen dat de ethische procedures zo transparant mogelijk zijn, zonder dat hierdoor afbreuk wordt gedaan aan de vertrouwelijkheid van de inhoud van de procedure.
4. Entiteiten die deelnemen aan de actie verkrijgen vóór de aanvang van de desbetreffende activiteiten alle goedkeuringen of andere verplichte documenten van de betrokken nationale of lokale ethische commissies of andere organen, bijvoorbeeld gegevensbeschermingsautoriteiten. Die documenten worden aangehouden en op verzoek aan de Commissie of het financieringsorgaan worden overgelegd.
5. In voorkomend geval voert de Commissie of het financieringsorgaan ethische controles uit. In het geval van ernstige of ingewikkelde ethische kwesties worden de controles uitgevoerd door de Commissie, tenzij het financieringsorgaan hiertoe wordt gemachtigd.
Ethische controles worden uitgevoerd met de hulp van ethisch deskundigen.
6. Acties die niet voldoen aan de in de leden 1 tot en met 4 genoemde ethische vereisten en die bijgevolg ethisch niet aanvaardbaar zijn, worden verworpen of beëindigd zodra de ethische onaanvaardbaarheid ervan is vastgesteld.
Artikel 16
Beveiliging
1. In het kader van het programma verrichte acties voldoen aan de toepasselijke beveiligingsvoorschriften en met name aan de voorschriften inzake de bescherming van gerubriceerde informatie tegen ongeoorloofde openbaarmaking, inclusief naleving van het toepasselijke nationale recht en recht van de Unie. In het geval van buiten de Unie verricht onderzoek waarbij gerubriceerde informatie wordt gebruikt en/of gegenereerd, moeten niet alleen die voorschriften worden nageleefd, maar moet ook een beveiligingsovereenkomst worden gesloten tussen de Unie en het derde land waar het onderzoek wordt verricht.
2. In voorkomend geval bevatten voorstellen een zelfbeoordeling inzake beveiliging met daarin een opsomming van alle beveiligingskwesties en een gedetailleerde beschrijving van de wijze waarop deze kwesties zullen worden aangepakt met het oog op de naleving van het toepasselijke nationale recht en recht van de Unie.
3. In voorkomend geval worden voorstellen die aanleiding geven tot beveiligingskwesties door de Commissie of het financieringsorgaan aan een beveiligingscontrole onderworpen.
4. In voorkomend geval is de actie in overeenstemming met Besluit (EU, Euratom) 2015/444 en de uitvoeringsbepalingen daarbij.
5. Entiteiten die deelnemen aan de actie waarborgen de bescherming van bij de actie gebruikte en/of gegenereerde gerubriceerde informatie tegen ongeoorloofde openbaarmaking. Zij tonen vóór de aanvang van de betrokken activiteiten aan dat zij beschikken over een door de bevoegde nationale veiligheidsinstanties afgegeven veiligheidsmachtiging voor zichzelf en/of de vestiging.
6. Wanneer externe deskundigen te maken krijgen met gerubriceerde informatie wordt voorafgaand aan hun aanstelling de passende veiligheidsmachtiging verstrekt.
7. In voorkomend geval kan de Commissie of het financieringsorgaan beveiligingscontroles uitvoeren.
Acties die niet aan de veiligheidsvoorschriften in dit artikel voldoen, kunnen te allen tijde worden verworpen of beëindigd.
HOOFDSTUK II
Subsidies
Artikel 17
Subsidies
Subsidies in het kader van het programma worden toegekend en beheerd in overeenstemming met titel VIII van het Financieel Reglement, tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald.
Artikel 18
Voor deelname in aanmerking komende entiteiten
1. Alle juridische entiteiten, waar ook gevestigd, inclusief juridische entiteiten uit niet‑geassocieerde derde lande, en alle internationale organisaties kunnen aan acties in het kader van het programma deelnemen, op voorwaarde dat voldaan is aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden, inclusief alle voorwaarden in het werkprogramma of de oproep.
2. Entiteiten maken deel uit van een consortium dat bestaat uit minimaal drie onafhankelijke juridische entiteiten die elk in een andere lidstaat of een ander geassocieerd land zijn gevestigd en waarvan er minimaal één in een lidstaat is gevestigd, tenzij:
a) indien dit naar behoren gerechtvaardigd is, in het werkprogramma anders is bepaald.
3. Acties op het gebied van grensverleggend onderzoek van de Europese Onderzoeksraad (ERC), acties van de Europese Innovatieraad (EIC), opleidings- en mobiliteitsacties of medefinancieringsacties voor programma's kunnen worden uitgevoerd door een of meer juridische entiteiten, waarvan er minimaal één op basis van een conform artikel 12 gesloten overeenkomst in een lidstaat of een geassocieerd land is gevestigd.
4. Coördinatie- en ondersteuningsacties kunnen worden uitgevoerd door een of meer in een lidstaat, een geassocieerd land of een ander derde land gevestigde juridische entiteiten.
5. Voor acties met betrekking tot de strategische activa, belangen, autonomie of veiligheid van de Unie kan in het werkprogramma worden vastgesteld dat de deelname kan worden beperkt tot entiteiten die in lidstaten zijn gevestigd, of tot entiteiten die in lidstaten en in bepaalde geassocieerde of andere derde landen zijn gevestigd.
6. Indien passend en terdege gemotiveerd, kan in het werkprogramma worden voorzien in extra criteria om in aanmerking te komen, naast die welke in de leden 2 tot en met 5 worden vermeld, overeenkomstig specifieke beleidsvereisten of de aard en de doelstellingen van de actie, met inbegrip van het aantal juridische entiteiten, de soort juridische entiteit en de plaats van vestiging.
7. In het geval van acties die in aanmerking komen voor de in artikel 11 bedoelde middelen, wordt de deelname beperkt tot één enkele in het rechtsgebied van de delegatieverlenende beheersautoriteit gevestigde juridische entiteit, tenzij anders is overeengekomen met de beheersautoriteit en anders is bepaald in het werkprogramma.
8. Wanneer zulks in het werkprogramma is aangegeven, kan het JRC deelnemen aan acties.
9. Het JRC, internationale Europese onderzoeksorganisaties en krachtens het recht van de Unie opgerichte juridische entiteiten worden geacht te zijn gevestigd in een andere lidstaat dan die waarin andere aan de actie deelnemende juridische entiteiten zijn gevestigd.
10. In het geval van acties op het gebied van grensverleggend onderzoek van de Europese Onderzoeksraad (ERC), opleidings- en mobiliteitsacties en wanneer dat in het werkprogramma is bepaald, worden internationale organisaties met hoofdkantoor in een lidstaat of een geassocieerd land geacht in deze lidstaat of dit geassocieerde land te zijn gevestigd.
Voor andere delen van het programma worden internationale organisaties die geen internationale Europese onderzoeksorganisaties zijn, geacht te zijn gevestigd in een niet‑geassocieerd derde land.
Artikel 19
Voor financiering in aanmerking komende entiteiten
1. Entiteiten komen in aanmerking voor financiering indien zij zijn gevestigd in een lidstaat of een geassocieerd land zoals vermeld in artikel 12.
In het geval van acties die in aanmerking komen voor de in artikel 11, lid 3, bedoelde middelen komen enkel in het rechtsgebied van de delegatieverlenende beheersautoriteit gevestigde entiteiten in aanmerking voor financiering met die middelen.
1 ter. In het geval van laag- en middeninkomenslanden en uitzonderlijk andere niet-geassocieerde derde landen kunnen zij in aanmerking komen voor financiering in het kader van een actie indien:
a) het derde land wordt genoemd in het werkprogramma; en
b) de Commissie of het financieringsorgaan van oordeel is dat de deelname van de entiteit van wezenlijk belang is voor de uitvoering van de actie.
2. ▌In een ander niet-geassocieerd derde land gevestigde entiteiten dragen de kosten van hun deelname. Wanneer dit nuttig wordt geacht, kunnen er O&O-overeenkomsten worden gesloten tussen deze niet-geassocieerde derde landen en de Unie, en kan er een medefinancieringsmechanisme worden ingesteld, naar het voorbeeld van de mechanismen die in het kader van Horizon 2020 zijn vastgesteld. Die landen dienen te zorgen voor wederzijdse toegang voor in de Unie gevestigde juridische entiteiten tot hun RDI-financieringsprogramma's alsook voor wederkerigheid wat betreft de open toegang tot wetenschappelijke resultaten en gegevens en tot billijke voorwaarden met betrekking tot intellectuele-eigendomsrechten.
▌
▌
3. Verbonden entiteiten komen in aanmerking voor financiering in het kader van een actie indien zij zijn gevestigd in een lidstaat of een geassocieerd land ▌.
3 bis. De Commissie brengt verslag uit aan het Parlement en de Raad en preciseert voor elk niet-geassocieerd derde land het bedrag aan financiële bijdragen van de Unie dat aan de deelnemende landen is verstrekt, en het bedrag van de financiële bijdragen van het betrokken land aan entiteiten in de Unie die aan hun activiteiten deelnemen.
Artikel 20
Oproepen tot het indienen van voorstellen
1. ▌De inhoud van de oproepen tot het indienen van voorstellen voor alle acties wordt opgenomen in het werkprogramma.
▌
▌
▌
3. Oproepen kunnen, in uitzonderlijke gevallen en wanneer dit voor de verwezenlijking van de doelstellingen ervan noodzakelijk is, worden beperkt tot de ontwikkeling van extra activiteiten of tot de toevoeging van extra partners aan bestaande acties. Daarnaast kan het werkprogramma het ook mogelijk maken dat juridische entiteiten uit lidstaten die laag scoren op O&I zich aansluiten bij geselecteerde, reeds bestaande O&I-activiteiten, mits het desbetreffende consortium daarmee akkoord gaat en er nog geen juridische entiteiten van die lidstaten aan deelnemen.
4. Een oproep tot het indienen van voorstellen is niet vereist voor coördinatie- en ondersteuningsacties of medefinancieringsacties voor programma's die:
a) door het JRC of door in het werkprogramma genoemde juridische entiteiten moeten worden uitgevoerd; en
b) niet binnen de reikwijdte van een oproep tot het indienen van voorstellen vallen, overeenkomstig artikel 195, onder e), van het Financieel Reglement.
5. In het werkprogramma worden de oproepen vermeld in het kader waarvan excellentiekeurmerken zullen worden toegekend. Met voorafgaande toestemming van de aanvrager kan informatie met betrekking tot de aanvraag en de evaluatie worden gedeeld met betrokken financierende instanties, op voorwaarde dat overeenkomsten inzake vertrouwelijkheid worden gesloten.
Artikel 21
Gezamenlijke oproepen
De Commissie of het financieringsorgaan kan een gezamenlijke oproep tot het indienen van voorstellen uitschrijven met:
a) derde landen, met inbegrip van de wetenschappelijke en technologische organisaties of agentschappen daarvan;
b) internationale organisaties;
c) juridische entiteiten zonder winstoogmerk.
In het geval van een gezamenlijke oproep moeten de aanvragers aan de eisen vermeld in artikel 18 van deze verordening voldoen en worden gezamenlijke procedures voor de selectie en de evaluatie van voorstellen vastgesteld. Bij de procedures wordt een evenwichtige groep van door alle partijen aangestelde deskundigen betrokken.
Artikel 22
Precommerciële inkoop en overheidsopdrachten voor innovatieve oplossingen
1. Acties kunnen gedeeltelijk bestaan uit of voornamelijk gericht zijn op precommerciële inkoop of overheidsopdrachten voor innovatieve oplossingen die worden uitgevoerd door begunstigden die aanbestedende diensten of aanbestedende entiteiten zijn in de zin van de Richtlijnen 2014/24/EU(29), 2014/25/EU(30) en 2009/81/EG(31).
2. De inkoopprocedures:
a) moeten in overeenstemming zijn met de beginselen van transparantie, non-discriminatie, gelijke behandeling, goed financieel beheer en evenredigheid, alsook met de mededingingsregels;
b) kunnen, in het geval van precommerciële inkoop, waar nodig en onverminderd de onder a) opgesomde beginselen gebruikmaken van een vereenvoudigde en/of versnelde procedure en in specifieke voorwaarden voorzien, zoals dat de plaats van uitvoering van de gegunde activiteiten beperkt is tot het grondgebied van de lidstaten en van geassocieerde landen;
c) kunnen voorzien in de gunning van meerdere contracten binnen één en dezelfde procedure ("multiple sourcing"); en
d) moeten bepalen dat de contracten worden gegund aan de inschrijver of inschrijvers die de beste prijs-kwaliteitverhouding biedt of bieden, waarbij de afwezigheid van belangenconflicten wordt gewaarborgd.
3. Een contractant die in het kader van een precommerciële inkoopactie resultaten genereert, is minimaal rechthebbende van de daaraan verbonden intellectuele-eigendomsrechten. De aanbestedende diensten hebben minimaal en vrij van royalty's recht op toegang tot die resultaten voor eigen gebruik en hebben het recht om niet-exclusieve licenties aan derden te verlenen of om die licentie door de deelnemende contractant te doen verlenen, teneinde de resultaten onder eerlijke en redelijke voorwaarden voor de aanbestedende dienst te exploiteren, evenwel zonder sublicentierecht. Indien een contractant er niet in slaagt om de resultaten binnen een bepaalde periode na de precommerciële inkoop zoals vastgesteld in de overeenkomst, te exploiteren, kunnen de aanbestedende diensten, na met de contractant over de redenen hiervoor te hebben gesproken, eisen dat hij de eigendom van de resultaten aan de aanbestedende diensten overdraagt.
▌
Artikel 24
Financiële draagkracht van aanvragers
1. Naast de uitzonderingen vermeld in artikel 198, lid 5, van het Financieel Reglement wordt enkel de financiële draagkracht van de coördinator geverifieerd en enkel wanneer de aangevraagde financiering van de Unie voor de actie 500 000 EUR of meer bedraagt.
2. Wanneer er echter redenen bestaan om te twijfelen aan de financiële draagkracht of wanneer het risico groter is vanwege deelname aan verscheidene lopende acties die door onderzoeks- en innovatieprogramma's van de Unie worden gefinancierd, verifieert de Commissie of het financieringsorgaan tevens de financiële draagkracht van andere aanvragers of van coördinatoren die onder de in lid 1 bedoelde drempelwaarde blijven.
3. Wanneer de financiële draagkracht structureel wordt gewaarborgd door een andere juridische entiteit, wordt de financiële draagkracht van deze laatste geverifieerd.
4. In het geval van geringe financiële draagkracht kan de Commissie of het financieringsorgaan de deelname van de aanvrager afhankelijk stellen van de overlegging van een verklaring inzake de hoofdelijke aansprakelijkheid van een verbonden entiteit.
5. De bijdrage aan het in artikel 33 bedoelde onderlingeverzekeringsmechanisme wordt beschouwd als een toereikende garantie overeenkomstig artikel 152 van het Financieel Reglement. Er mag geen aanvullende garantie of zekerheid van de begunstigden worden aanvaard, noch aan hen worden opgelegd.
Artikel 25
Toekennings- en selectiecriteria
1. Een voorstel wordt geëvalueerd aan de hand van de volgende toekenningscriteria:
a) excellentie;
b) effect;
c) kwaliteit en efficiëntie van de uitvoering.
2. Op voorstellen voor acties op het gebied van grensverleggend onderzoek van de ERC is uitsluitend het in lid 1, onder a), bedoelde criterium van toepassing.
3. In het werkprogramma worden nadere gegevens over de toepassing van de in lid 1 genoemde toekenningscriteria opgenomen, inclusief wegingen, drempelwaarden en indien relevant regels voor het behandelen van ex aequo-voorstellen, waarbij rekening wordt gehouden met de doelstellingen van de oproep tot het indienen van voorstellen. De voorwaarden voor het behandelen van ex aequo-voorstellen kunnen onder meer betrekking hebben op de volgende criteria: kmo's, gender en geografische diversiteit.
3 bis. De Commissie en andere financieringsorganen nemen de mogelijkheid van een indieningsprocedure in twee stappen in overweging, en waar dat aangewezen is, kunnen in de eerste beoordelingsfase anonieme voorstellen in aanmerking worden genomen, op basis van een of meerdere van de in lid 1 genoemde toekenningscriteria.
Artikel 26
Evaluatie
1. Voorstellen worden geëvalueerd door het evaluatiecomité, dat ▌uit externe onafhankelijke deskundigen bestaat.
Voor wat EIC-activiteiten betreft, kunnen missies, en in terdege gemotiveerde gevallen, zoals is bepaald in het door de Commissie goedgekeurde werkprogramma, het evaluatiecomité deels, of, in het geval van coördinatie- en ondersteuningsacties, deels of volledig bestaan uit vertegenwoordigers van instellingen of organen van de Unie zoals bedoeld in artikel 150 van het Financieel Reglement.
▌
Het evaluatieproces kan worden gevolgd door onafhankelijke waarnemers.
2. Waar dit van toepassing is, rangschikt het evaluatiecomité de voorstellen die de toepasselijke drempelwaarden hebben gehaald volgens:
a) de in het kader van de evaluatie behaalde scores;
b) de bijdrage ervan aan de verwezenlijking van specifieke beleidsdoelstellingen, met inbegrip van de samenstelling van een consistente projectenportefeuille, met name voor activiteiten van de EIC-Pathfinder en missies en in andere terdege gemotiveerde gevallen, zoals gedetailleerd in het door de Commissie goedgekeurde werkprogramma.
Voor EIC-activiteiten en missies en in andere naar behoren gemotiveerde gevallen zoals gedetailleerd in het door de Commissie goedgekeurde werkprogramma, kan het evaluatiecomité tevens ▌aanpassingen van een voorstel voorstellen, voor zover nodig voor de coherentie van de portefeuillebenadering. Deze aanpassingen voldoen aan de voorwaarden voor deelname en aan het beginsel van gelijke behandeling. Het programmacomité wordt van dergelijke gevallen in kennis gesteld.
2 bis. De evaluatieprocedure moet zo ontworpen zijn dat belangenconflicten en vooroordelen worden vermeden. Er wordt gezorgd voor transparantie van de evaluatiecriteria en van de methode voor de toekenning van scores aan de voorstellen.
3. Overeenkomstig artikel 200, lid 7, van het Financieel Reglement ontvangen aanvragers ontvangen tijdens alle fases van de evaluatie feedback en, indien van toepassing, de redenen voor de afwijzing.
4. Juridische entiteiten die gevestigd zijn in lidstaten met een lage O&I-score en die met succes hebben deelgenomen aan het onderdeel "Verbreden van de deelname en delen van excellentie", krijgen op aanvraag een deelnameverslag dat bij voorstellen voor de samenwerkingsonderdelen van het programma dat zij coördineren kan worden gevoegd.
Artikel 27
Procedure voor de toetsing van evaluaties, vragen en klachten
1. Een aanvrager kan om toetsing van een evaluatie verzoeken wanneer hij van oordeel is dat de toepasselijke evaluatieprocedure niet correct op zijn voorstel is toegepast(32).
2. Een toetsing van een evaluatie is enkel van toepassing op de procedurele aspecten van de evaluatie en niet op de evaluatie van de verdiensten van het voorstel.
2 bis. Een verzoek om een toetsing moet op een specifiek voorstel betrekking hebben en moet binnen dertig dagen na mededeling van de bevindingen van de evaluatie worden ingediend.
Een toetsingscomité voor evaluaties brengt advies uit over de procedurele aspecten. Dit comité wordt voorgezeten door een personeelslid van de Commissie of van het betrokken financieringsorgaan die niet betrokken is geweest bij de evaluatie van de voorstellen, en bestaat onder meer uit dergelijke personeelsleden. Het comité kan een van de volgende aanbevelingen doen:
a) een nieuwe evaluatie van het voorstel, in eerste instantie door beoordelaars die niet betrokken waren bij de vorige evaluatie;
b) een bekrachtiging van de oorspronkelijke evaluatie.
▌
▌
3. Een toetsing van een evaluatie leidt niet tot een vertraging van het selectieproces voor de voorstellen die niet worden getoetst.
3 bis. De Commissie ziet toe op de invoering van een procedure die deelnemers in staat stelt rechtstreeks vragen te stellen en klachten in te dienen aangaande hun betrokkenheid bij Horizon Europa. Er wordt online informatie beschikbaar gemaakt over de wijze waarop vragen kunnen worden gesteld en klachten kunnen worden ingediend.
Artikel 28
Subsidietoekenningstermijn
1. In afwijking van artikel 194, lid 2, eerste alinea, van het Financieel Reglement zijn de volgende termijnen van toepassing:
a) voor wat betreft de inkennisstelling van alle aanvragers betreffende de uitkomst van de evaluatie van hun aanvraag, ten hoogste vijf maanden na de uiterste datum voor de indiening van volledige voorstellen;
b) voor wat betreft de ondertekening van de subsidieovereenkomsten met de aanvragers, ten hoogste acht maanden na de uiterste datum voor de indiening van volledige voorstellen.
▌
▌
2. In het werkprogramma ▌kunnen kortere termijnen worden vastgesteld.
3. Naast de in artikel 194, lid 2, tweede alinea, van het Financieel Reglement vermelde uitzonderingen kunnen de in lid 1 bedoelde termijnen worden overschreden in het geval van acties van de ERC, in het geval van missies en in het geval dat acties aan een ethische of beveiligingsbeoordeling worden onderworpen.
Artikel 29
Uitvoering van de subsidie
1. Indien een begunstigde zijn verplichtingen met betrekking tot de technische uitvoering van de actie niet nakomt, voldoen de andere begunstigden aan deze verplichtingen zonder enige aanvullende Uniefinanciering, tenzij zij uitdrukkelijk van die verplichting worden ontheven. De financiële aansprakelijkheid van elke begunstigde is beperkt tot zijn eigen schulden, onverminderd de bepalingen betreffende het onderlingeverzekeringsmechanisme.
2. In de subsidieovereenkomst kunnen mijlpalen en daarmee samenhangende voorfinancieringstranches worden vastgesteld. Indien de mijlpalen niet worden bereikt, kan de actie worden geschorst, gewijzigd of, mits terdege gemotiveerd, beëindigd.
3. De actie kan tevens worden beëindigd wanneer de verwachte resultaten om wetenschappelijke of technologische redenen, of in het geval van de EIC-Accelerator, ook om economische redenen niet langer relevant zijn voor de Unie, of, in het geval van de EIC en van missies, wanneer zij niet langer relevant zijn als onderdeel van een portefeuille van acties. Conform artikel 133 van het Financieel Reglement volgt de Commissie een overlegprocedure met de coördinator van de actie en indien toepasselijk externe deskundigen voordat zij besluit een actie te beëindigen.
Artikel 29 bis
Model van subsidieovereenkomst
1. De Commissie stelt in nauwe samenwerking met de lidstaten modelsubsidieovereenkomsten op tussen de Commissie of het betrokken financieringsorgaan en de begunstigden overeenkomstig deze verordening. Indien een belangrijke wijziging van een modelsubsidieovereenkomst vereist is, bijvoorbeeld met het oog op verdere vereenvoudiging voor de begunstigden, brengt de Commissie in nauwe samenwerking met de lidstaten de nodige wijzigingen in de overeenkomst aan.
2. In de subsidieovereenkomst worden de rechten en verplichtingen van de begunstigden en die van hetzij de Commissie, hetzij het betrokken financieringsorgaan vastgesteld, in overeenstemming met deze verordening. In de overeenkomst worden ook de rechten en verplichtingen vastgesteld van juridische entiteiten die tijdens de uitvoering van de actie begunstigde worden, alsmede de rol en taken van een consortiumcoördinator.
Artikel 30
Financieringspercentages
1. Per actie is één enkel financieringspercentage van toepassing op alle activiteiten die in het kader daarvan worden gefinancierd. Het maximumpercentage per actie wordt in het werkprogramma vastgesteld.
2. Het programma kan maximaal 100 % van de totale subsidiabele kosten van een actie vergoeden, met uitzondering van:
a) innovatieacties: maximaal 70 % van de totale subsidiabele kosten, met uitzondering van juridische entiteiten zonder winstoogmerk, waarbij het programma maximaal 100 % van de totale subsidiabele kosten kan vergoeden;
b) medefinancieringsacties voor programma's: minimaal 30 % van de totale subsidiabele kosten, en in specifieke en naar behoren gemotiveerde gevallen maximaal 70 %.
3. De in dit artikel bepaalde financieringspercentages zijn ook van toepassing op acties waarbij voor de financiering van de gehele of een deel van de actie een vast percentage, eenheidskosten of een vast bedrag zijn vastgelegd.
Artikel 31
Indirecte kosten
1. De indirecte subsidiabele kosten worden bepaald aan de hand van een vast percentage van 25 % van de totale directe subsidiabele kosten, exclusief direct subsidiabele kosten voor uitbesteding, financiële steun aan derden en eenheidskosten of vaste bedragen die indirecte kosten omvatten.
In voorkomend geval worden in eenheidskosten of vaste bedragen opgenomen indirecte kosten berekend aan de hand van het in lid 1 vastgestelde vaste percentage, met uitzondering van eenheidskosten voor intern gefactureerde goederen en diensten; deze worden berekend op basis van de werkelijke kosten, in overeenstemming met de gangbare kostenberekeningsmethode van de begunstigden.
2. Wanneer het werkprogramma daarin voorziet, kunnen indirecte kosten echter in de vorm van een vast bedrag of op basis van eenheidskosten worden gedeclareerd.
Artikel 32
Subsidiabele kosten
1. Naast de in artikel 186 van het Financieel Reglement vastgestelde criteria zijn in het geval van begunstigden met projectgebaseerde vergoeding personeelskosten subsidiabel tot maximaal de hoogte van de vergoeding die de persoon zou ontvangen voor werkzaamheden in het kader van O&I-projecten die uit hoofde van nationale stelsels worden gefinancierd. Deze personeelskosten omvatten ook uit het nationale recht of de arbeidsovereenkomst voortvloeiende sociale zekerheidsbijdragen en andere kosten in verband met de bezoldiging van personeel dat aan de actie is toegewezen.
Onder projectgebaseerde vergoeding wordt verstaan de vergoeding die samenhangt met de deelname van een persoon aan projecten, deel uitmaakt van de gangbare vergoedingsmethoden van de begunstigde en op een consistente wijze wordt uitbetaald.
2. In afwijking van artikel 190, lid 1, van het Financieel Reglement zijn de kosten van in de vorm van bijdragen in natura door derden ter beschikking gestelde middelen subsidiabel tot maximaal de hoogte van de directe subsidiabele kosten van de derde partij.
3. In afwijking van artikel 192 van het Financieel Reglement worden inkomsten uit de exploitatie van de resultaten niet als ontvangsten uit de actie aangemerkt.
3 bis. Begunstigden kunnen hun gangbare kostenberekeningsmethoden toepassen om de in verband met een actie gemaakte kosten in kaart te brengen en te declareren, met inachtneming van alle in de subsidieovereenkomst opgenomen bepalingen en voorwaarden en in overeenstemming met deze verordening en met artikel 186 van het Financieel Reglement.
4. In afwijking van artikel 203, lid 4, van het Financieel Reglement is bij de betaling van het saldo een certificaat betreffende de financiële staten vereist wanneer het bedrag dat wordt gevorderd als in overeenstemming met de gangbare kostenberekeningsmethoden berekende werkelijke kosten en eenheidskosten, 325 000 EUR of meer bedraagt.
Certificaten betreffende de financiële staten kunnen worden uitgereikt door een erkende externe controleur of, voor overheidsinstanties, door een bevoegde en onafhankelijke ambtenaar, overeenkomstig artikel 203, lid 4, van het Financieel Reglement.
4 bis. Voor Marie Skłodowska-Curie-opleidings- en mobiliteitsacties houdt de bijdrage van de EU waar toepasselijk terdege rekening met bijkomende kosten voor de begunstigde die verband houden met moederschaps-, vaderschaps- of ziekteverlof, buitengewoon verlof, wijziging van de aanwervende gastorganisatie of veranderingen in de familiesituatie van de onderzoeker tijdens de looptijd van de subsidieovereenkomst.
4 ter. Kosten in verband met open toegang, bijvoorbeeld voor plannen voor gegevensbeheer, komen conform de bepalingen van de subsidieovereenkomst in aanmerking voor vergoeding.
Artikel 33
Onderlingeverzekeringsmechanisme
1. Hierbij wordt een onderlingeverzekeringsmechanisme ("het mechanisme") ingesteld ter vervanging en opvolging van het krachtens artikel 38 van Verordening (EU) nr. 1290/2013 ingestelde fonds. Het mechanisme dekt de risico's van het niet terugkrijgen van bedragen die de begunstigden verschuldigd zijn:
a) aan de Commissie op grond van Besluit nr. 1982/2006/EG;
b) aan de Commissie en organen van de Unie op grond van Horizon 2020;
c) aan de Commissie en financieringsorganen op grond van het programma.
De dekking van het risico met betrekking tot financieringsorganen zoals bedoeld in de eerste alinea, onder c), kan worden toegepast via een in de toepasselijke overeenkomst vastgesteld systeem van indirecte dekking en rekening houdend met de aard van het financieringsorgaan.
2. Het mechanisme wordt beheerd door de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, die optreedt als uitvoerend agent. De Commissie stelt specifieke regels vast voor de werking van het mechanisme.
3. Begunstigden leveren een bijdrage van 5 % van de Uniefinanciering voor de actie. De Commissie kan deze bijdrage op basis van transparante periodieke evaluaties verhogen tot maximaal 8 % of verlagen tot minder dan 5 %. De bijdrage van de begunstigden aan het mechanisme wordt op de eerste voorfinanciering ingehouden en namens de begunstigden aan het mechanisme overgemaakt. Deze bijdrage bedraagt nooit meer dan het bedrag van de initiële voorfinanciering.
4. De bijdrage van de begunstigden wordt bij de betaling van het saldo terugbetaald.
5. Eventuele financiële opbrengsten van het mechanisme behoren toe aan het mechanisme. Indien de opbrengst ontoereikend is, treedt het mechanisme niet op en vordert de Commissie of het financieringsorgaan alle verschuldigde bedragen rechtstreeks bij de begunstigden of derden in.
6. De teruggekregen bedragen vormen voor het mechanisme bestemde ontvangsten in de zin van artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement. Zodra alle subsidies waarvan het risico direct of indirect wordt gedekt door het mechanisme zijn afgehandeld, worden eventuele uitstaande bedragen door de Commissie ingevorderd en worden zij, bij besluiten van de wetgevende autoriteit, opgenomen in de Uniebegroting.
7. Het mechanisme kan worden uitgebreid tot de begunstigden van andere direct beheerde EU-programma's. De modaliteiten voor de deelname van de begunstigden van andere programma's worden door de Commissie vastgesteld.
Artikel 34
Eigendom en bescherming
1. Begunstigden zijn eigenaar van de door hen gegenereerde resultaten. Zij waarborgen dat eventuele rechten van hun werknemers of eender welke andere partij op de resultaten kunnen worden uitgeoefend op een wijze die verenigbaar is met de verplichtingen van de begunstigden overeenkomstig de in de subsidieovereenkomst vastgestelde voorwaarden.
Twee of meer begunstigden hebben resultaten gezamenlijk in eigendom indien:
a) zij die resultaten gezamenlijk hebben gegenereerd; en
b) het niet mogelijk is om:
i) de respectieve bijdrage van elk van de begunstigden vast te stellen,
of
ii) hun respectieve bijdragen van elkaar te scheiden bij het aanvragen, verkrijgen of handhaven van de bescherming ervan.
De gezamenlijke eigenaren komen schriftelijk de verdeling van de gezamenlijke eigendom en de voorwaarden voor de uitoefening van het gezamenlijke eigendomsrecht overeen. Tenzij in de consortiumovereenkomst of de overeenkomst betreffende de gezamenlijke eigendom anders is overeengekomen, heeft elke gezamenlijke eigenaar het recht om niet-exclusieve licenties, zonder recht op sublicenties, aan derden te verlenen voor de exploitatie van de gezamenlijk in eigendom gehouden resultaten, indien de andere gezamenlijke eigenaren hiervan van tevoren in kennis worden gesteld en een eerlijke en redelijke vergoeding ontvangen. De gezamenlijke eigenaren kunnen schriftelijk een andere regeling dan gezamenlijke eigendom van toepassing verklaren.
2. Begunstigden die Uniefinanciering hebben ontvangen, beschermen hun resultaten op passende wijze, voor zover bescherming mogelijk en gerechtvaardigd is, en houden daarbij rekening met alle relevante overwegingen, met inbegrip van de vooruitzichten voor commerciële exploitatie en eventuele andere legitieme belangen. Bij hun beslissing over de bescherming van hun resultaten houden de begunstigden tevens rekening met de rechtmatige belangen van de andere begunstigden van de actie.
Artikel 35
Exploitatie en verspreiding
1. Elke deelnemer die Uniefinanciering heeft ontvangen, tracht naar beste vermogen de hem toebehorende resultaten te exploiteren, of die resultaten door een andere juridische entiteit te laten exploiteren. De begunstigden kunnen hun resultaten direct of indirect exploiteren, met name door de resultaten overeenkomstig artikel 36 over te dragen of in licentie te geven.
In het werkprogramma kan worden voorzien in aanvullende exploitatieverplichtingen.
Wanneer er niettegenstaande dat een begunstigde naar beste vermogen heeft getracht zijn resultaten direct of indirect te exploiteren, binnen een bepaalde in de subsidieovereenkomst vastgestelde termijn geen exploitatie plaatsvindt, gebruikt de begunstigde een passend in de subsidieovereenkomst genoemd onlineplatform om partijen te vinden die geïnteresseerd zijn in de exploitatie van die resultaten. De begunstigde kan van deze verplichting worden ontheven wanneer dit op basis van een door hem ingediend verzoek gerechtvaardigd is.
2. De begunstigden verspreiden hun resultaten zo snel mogelijk, in een voor iedereen toegankelijk formaat, met inachtneming van de beperkingen als gevolg van de bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten, veiligheidsvoorschriften of rechtmatige belangen.
In het werkprogramma kan worden voorzien in aanvullende verspreidingsverplichtingen, met inachtneming van de economische en wetenschappelijke belangen van de Unie.
3. Begunstigden waarborgen dat de open toegang tot wetenschappelijke publicaties wordt toegepast overeenkomstig de in de subsidieovereenkomst vastgestelde voorwaarden. De begunstigden waarborgen met name dat zij of de auteurs voldoende intellectuele-eigendomsrechten behouden om hun verplichtingen inzake open toegang na te leven.
Open toegang tot onderzoeksgegevens is de algemene regel overeenkomstig de in de subsidieovereenkomst vastgestelde voorwaarden. Uitzonderingen zijn evenwel mogelijk, volgens het beginsel "zo open als mogelijk, zo gesloten als nodig". Hierbij wordt rekening gehouden met de rechtmatige belangen van de begunstigden, onder meer op het vlak van commerciële exploitatie, en eventuele andere beperkingen, zoals regels inzake gegevensbescherming, privacy en vertrouwelijkheid, bedrijfsgeheimen, mededingingsbelangen van de Unie, veiligheidsvoorschriften of intellectuele-eigendomsrechten.
In het werkprogramma kan worden voorzien in aanvullende stimulansen of verplichtingen inzake de inachtneming van openwetenschapspraktijken.
4. Begunstigden beheren alle in het kader van een Horizon Europa-actie gegenereerde onderzoeksgegevens overeenkomstig de FAIR-beginselen (vindbaarheid, toegankelijkheid, interoperabiliteit en herbruikbaarheid – Findability, Accessibility, Interoperability and Reusability) en overeenkomstig de in de subsidieovereenkomst vastgestelde voorwaarden en stellen een plan voor gegevensbeheer op.
In het werkprogramma kan worden voorzien in aanvullende verplichtingen, wanneer deze gerechtvaardigd zijn, inzake het gebruik van de Europese open wetenschapscloud (EOSC: European Open Science Cloud) voor de opslag van en de toegang tot onderzoeksgegevens.
5. Begunstigden die voornemens zijn hun resultaten te verspreiden, stellen de andere begunstigden van de actie hiervan van tevoren in kennis. De andere begunstigden kunnen bezwaar maken indien zij kunnen aantonen dat hun rechtmatige belangen met betrekking tot hun resultaten of background door de voorgenomen verspreiding aanzienlijk zouden worden geschaad. In dergelijke gevallen mag de verspreiding enkel plaatsvinden indien de nodige maatregelen zijn genomen om deze rechtmatige belangen te beschermen.
6. Tenzij in het werkprogramma anders is bepaald, omvatten voorstellen een plan voor de exploitatie en de verspreiding van de resultaten. Wanneer de te verwachten exploitatie het ontwikkelen, creëren, produceren en in de handel brengen van een product of werkwijze, of het creëren en leveren van een dienst inhoudt, omvat het plan een strategie voor deze exploitatie. Wanneer het plan voorziet in exploitatie die voornamelijk in niet-geassocieerde derde landen plaatsvindt, lichten de juridische entiteiten toe op welke wijze deze exploitatie nog in het belang van de Unie is.
Het plan wordt tijdens en na de actie door de begunstigden geactualiseerd, overeenkomstig de subsidieovereenkomst.
7. Met het oog op de monitoring en de verspreiding door de Commissie of het financieringsorgaan verstrekken de begunstigden alle gevraagde informatie met betrekking tot de exploitatie en de verspreiding van hun resultaten, overeenkomstig de in de subsidieovereenkomst vastgestelde voorwaarden. Onder voorbehoud van de rechtmatige belangen van de begunstigden wordt deze informatie openbaar gemaakt.
Artikel 36
Overdracht en licentieverlening
1. Begunstigden kunnen de eigendom van hun resultaten overdragen. Zij zorgen ervoor dat hun verplichtingen van toepassing worden op de nieuwe eigenaar en dat deze verplicht is om die verplichtingen bij elke volgende overdracht door te geven.
2. Tenzij voor welbepaalde derden, waaronder verbonden entiteiten, schriftelijk anders is overeengekomen of het toepasselijke recht dit onmogelijk maakt, stellen begunstigden die voornemens zijn de eigendom van resultaten over te dragen, de andere begunstigden die nog toegangsrechten voor de desbetreffende resultaten hebben, hiervan van tevoren in kennis. Deze kennisgeving moet voldoende informatie over de nieuwe eigenaar bevatten om een begunstigde in staat te stellen de effecten op zijn toegangsrechten te beoordelen.
Tenzij voor welbepaalde derden, waaronder verbonden entiteiten, schriftelijk anders is overeengekomen, kunnen begunstigden tegen de overdracht bezwaar maken indien zij kunnen aantonen dat de overdracht negatieve gevolgen voor hun toegangsrechten zou hebben. In dat geval kan de overdracht pas plaatsvinden nadat overeenstemming tussen de betrokken begunstigden is bereikt. In de subsidieovereenkomst worden desbetreffend termijnen vastgesteld.
3. Begunstigden kunnen licenties voor hun resultaten verlenen of op een andere wijze het recht geven om die resultaten al dan niet op exclusieve basis te exploiteren, voor zover dit geen invloed heeft op de naleving van hun verplichtingen. Er kunnen exclusieve licenties voor resultaten worden verleend mits alle andere betrokken begunstigden ermee instemmen afstand te doen van hun desbetreffende toegangsrechten.
4. Wanneer zulks gerechtvaardigd is, kan de Commissie of het financieringsorgaan in de subsidieovereenkomst het recht worden toegekend om bezwaar te maken tegen de overdracht van de eigendom van resultaten of tegen de verlening van een exclusieve licentie voor resultaten, indien:
a) de begunstigden die de resultaten genereren Uniefinanciering hebben ontvangen;
b) de overdracht plaatsvindt of de licentie wordt verleend aan een in een niet-geassocieerd derde land gevestigde juridische entiteit, en
c) de overdracht of de licentieverlening niet strookt met het belang van de Unie.
Indien het recht om bezwaar te maken van toepassing is, deelt de begunstigde dit van tevoren mede. Er kan schriftelijk afstand worden gedaan van het recht om bezwaar te maken met betrekking tot een overdracht of een verlening van een exclusieve licentie aan welbepaalde juridische entiteiten, op voorwaarde dat er maatregelen zijn getroffen om de belangen van de Unie te vrijwaren.
Artikel 37
Toegangsrechten
1. De volgende beginselen betreffende de toegangsrechten zijn van toepassing:
a) een verzoek tot het uitoefenen of afstand doen van toegangsrechten wordt schriftelijk ingediend;
b) tenzij anders is overeengekomen met de entiteit die de toegangsrechten verleent, omvatten toegangsrechten niet het recht om sublicenties te verlenen;
c) de begunstigden brengen elkaar voorafgaand aan de toetreding tot de subsidieovereenkomst op de hoogte van alle beperkingen op het verlenen van toegang tot hun background;
d) wanneer een begunstigde niet langer bij een actie is betrokken, doet dit geen afbreuk aan zijn verplichtingen om toegang te verlenen;
e) wanneer een begunstigde zijn verplichtingen niet nakomt, kunnen de begunstigden overeenkomen dat de desbetreffende begunstigde geen toegangsrechten meer heeft.
2. Begunstigden verlenen toegang tot:
a) hun resultaten, vrij van royalty's, aan eender welke andere begunstigde van de actie die deze nodig heeft om zich van zijn eigen taken te kwijten;
b) hun background aan eender welke andere begunstigde van de actie die deze resultaten nodig heeft om zich van zijn eigen taken te kwijten, onverminderd de in lid 1, onder c), bedoelde beperkingen; deze toegangsrechten worden vrij van royalty's verleend, tenzij door de begunstigden voorafgaand aan hun toetreding tot de subsidieovereenkomst anders is overeengekomen;
c) hun resultaten en, onverminderd de in lid 1, onder c), bedoelde beperkingen, hun background aan eender welke andere begunstigde van de actie die deze nodig heeft om zijn eigen resultaten te exploiteren; deze toegangsrechten worden onder overeen te komen eerlijke en redelijke voorwaarden verleend.
3. Tenzij door de begunstigden anders is overeengekomen, verlenen zij tevens toegang tot hun resultaten en, onverminderd de in lid 1, onder c), bedoelde beperkingen, hun background aan een juridische entiteit:
a) die is gevestigd in een lidstaat of een geassocieerd land;
b) waarover een andere begunstigde direct of indirect zeggenschap kan uitoefenen, dan wel die onder dezelfde directe of indirecte zeggenschap staat als de desbetreffende begunstigde of die zelf de directe of indirecte zeggenschap over de desbetreffende begunstigde uitoefent, en
c) die deze toegang nodig heeft om de resultaten van de desbetreffende begunstigde te exploiteren, overeenkomstig de exploitatieverplichtingen van de begunstigde.
De toegangsrechten worden onder overeen te komen eerlijke en redelijke voorwaarden verleend.
4. Een verzoek om toegangsrechten voor exploitatiedoeleinden kan tot één jaar na de beëindiging van de actie worden ingediend, tenzij de begunstigden een andere termijn overeenkomen.
5. Begunstigden die Uniefinanciering hebben ontvangen, verlenen de instellingen, organen, bureaus of agentschappen van de Unie royaltyvrije toegang tot hun resultaten voor het ontwikkelen, uitvoeren en monitoren van het beleid of de programma's van de Unie. De toegangsrechten hebben enkel betrekking op een niet-commercieel en niet-competitief gebruik.
Deze toegangsrechten hebben geen betrekking op de background van de begunstigden.
In het geval van acties in het kader van de cluster "Civiele beveiliging voor de samenleving", ▌verlenen begunstigden die Uniefinanciering hebben ontvangen tevens de nationale autoriteiten van de lidstaten royaltyvrije toegang tot hun resultaten voor het ontwikkelen, uitvoeren en monitoren van hun beleid of programma's op dat gebied. De toegangsrechten hebben enkel betrekking op een niet-commercieel en niet-competitief gebruik en worden verleend op basis van een bilaterale overeenkomst waarin de specifieke voorwaarden worden bepaald die ervoor zorgen dat deze rechten uitsluitend voor het beoogde doel worden gebruikt en dat in de passende geheimhoudingsverplichtingen is voorzien. De lidstaat die of de instelling, het orgaan, het bureau of het agentschap van de Unie die of dat daartoe een verzoek indient, stelt alle lidstaten daarvan in kennis.
6. In het werkprogramma kan waar toepasselijk worden voorzien in aanvullende toegangsrechten.
Artikel 38
Specifieke bepalingen ▌
Specifieke regels inzake eigendom, exploitatie en verspreiding, overdracht en licentieverlening alsmede toegangsrechten kunnen van toepassing zijn op ERC-acties, opleidings- en mobiliteitsacties, precommerciële inkoopacties, acties voor overheidsopdrachten voor innovatieve oplossingen, medefinancieringsacties voor programma's en coördinatie- en ondersteuningsacties.
Deze specifieke regels worden vastgelegd in de subsidieovereenkomst en leiden niet tot wijziging van de beginselen en verplichtingen inzake open toegang.
▌
Artikel 39
Prijzen
1. Prijzen in het kader van het programma worden toegekend en beheerd in overeenstemming met titel IX van het Financieel Reglement, tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald.
2. Alle juridische entiteiten, waar ook gevestigd, kunnen aan een wedstrijd deelnemen, tenzij in het werkprogramma of het wedstrijdreglement anders is bepaald.
3. De Commissie of het financieringsorgaan kan, indien gepast, wedstrijden organiseren met:
a) andere organen van de Unie;
b) derde landen, met inbegrip van de wetenschappelijke en technologische organisaties of agentschappen daarvan;
c) internationale organisaties; of
d) juridische entiteiten zonder winstoogmerk.
4. In het werkprogramma of het wedstrijdreglement worden verplichtingen opgenomen met betrekking tot communicatie en waar toepasselijk exploitatie en verspreiding, eigendom en toegangsrechten, inclusief bepalingen inzake licentieverlening.
HOOFDSTUK IV
Aanbestedingen
Artikel 40
Aanbestedingen
1. Aanbestedingen in het kader van het programma worden gegund en beheerd in overeenstemming met titel VII van het Financieel Reglement, tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald.
2. Aanbestedingen kunnen ook de vorm aannemen van precommerciële inkoop of overheidsopdrachten voor innovatieve oplossingen namens de Commissie of het financieringsorgaan zelf dan wel gezamenlijk met de aanbestedende diensten van lidstaten en geassocieerde landen. In dit geval zijn de in artikel 22 vastgestelde regels van toepassing.
HOOFDSTUK V
Blendingverrichtingen en gemengde financiering
Artikel 41
Blendingverrichtingen
Blendingverrichtingen waartoe in het kader van dit programma is besloten, worden uitgevoerd in overeenstemming met het InvestEU-programma en titel X van het Financieel Reglement.
Artikel 42
Gemengde Horizon Europa- en EIC-financiering
1. Op de onderdelen subsidies en terug te betalen voorschotten van gemengde Horizon Europa- en EIC-financiering zijn de artikelen 30 tot en met 33 van toepassing.
2. Gemengde EIC-financiering wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 43. Steun in het kader van de gemengde EIC-financiering kan worden verleend totdat de actie kan worden gefinancierd als een blendingverrichting of als een financierings- en investeringsverrichting die volledig door de EU-garantie in het kader van InvestEU wordt gedekt. In afwijking van artikel 209 van het Financieel Reglement zijn de in lid 2, en met name onder a) en d), vastgestelde voorwaarden niet van toepassing op het ogenblik van de toekenning van gemengde EIC-financiering.
3. Gemengde Horizon Europa-financiering kan worden toegekend aan een medefinancieringsactie voor programma's wanneer in het kader van een gezamenlijk programma van lidstaten en geassocieerde landen financieringsinstrumenten worden ingezet ter ondersteuning van specifieke acties. Dergelijke acties worden geëvalueerd en geselecteerd overeenkomstig de artikelen 11, 19, 20, 24, 25 en 26. De uitvoeringsmodaliteiten van de gemengde Horizon Europa-financiering zijn in overeenstemming met artikel 29 en naar analogie artikel 43, lid 9, alsook met in het werkprogramma vastgestelde aanvullende en gerechtvaardigde voorwaarden.
4. Terugbetalingen, met inbegrip van terugbetaalde voorschotten en inkomsten in het kader van gemengde Horizon Europa- en EIC-financiering, worden beschouwd als interne bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 3, onder f), en artikel 21, lid 4, van het Financieel Reglement.
5. Gemengde Horizon Europa- en EIC-financiering wordt verstrekt op zodanige wijze dat het concurrentievermogen van de Unie wordt bevorderd zonder dat de mededinging op de interne markt wordt verstoord.
Artikel 42 bis
De Pathfinder
1. De Pathfinder verstrekt subsidies aan de meest geavanceerde risicovolle projecten die worden uitgevoerd door consortia of door individuele begunstigden en erop gericht zijn baanbrekende innovaties en nieuwe marktkansen te ontwikkelen. De Pathfinder verleent steun voor de vroegste stadia van onderzoek en ontwikkeling op wetenschappelijk, technologisch of "deep tech"-gebied, waaronder "proof of concept" en prototypen voor technologische validatie.
De uitvoering van de Pathfinder verloopt voornamelijk via een openbare oproep tot het indienen van bottom‑upvoorstellen met meerdere uiterste data voor indiening per jaar, en biedt ook concurrerende uitdagingen voor de ontwikkeling van belangrijke strategische doelstellingen, waarbij een "deep tech"-benadering en radicale nieuwe concepten zullen worden gevraagd.
2. Met de transitieactiviteiten van de Pathfinder worden alle soorten onderzoekers en innovators geholpen bij het opzetten van een traject voor commerciële ontwikkeling in de Unie, met bijvoorbeeld demonstratieactiviteiten en haalbaarheidsstudies om potentiële verdienmodellen te onderzoeken, en wordt steun verleend voor de oprichting van spin-offs en start-ups.
a) De bekendmaking en de inhoud van de oproepen tot het indienen van voorstellen worden bepaald overeenkomstig de in het werkprogramma vastgestelde doelstellingen en begroting met betrekking tot de betrokken portefeuille van acties;
b) Aan ieder voorstel dat al is geselecteerd door middel van een oproep tot het indienen van voorstellen uit hoofde van de EIC Pathfinder, kunnen extra subsidies ten belope van een vast bedrag van maximaal 50 000 EUR worden toegekend om aanvullende activiteiten, waaronder dringende coördinatie- en ondersteuningsacties, te verrichten met het oog op het versterken van de gemeenschap van begunstigden van de portefeuille, zoals het beoordelen van potentiële spin-offs, potentiële marktcreërende innovaties of het opstellen van een overtuigend businessplan. Het onder het specifieke programma opgerichte programmacomité wordt van dergelijke gevallen in kennis gesteld.
3. De in artikel 25 vastgestelde toekenningscriteria zijn van toepassing op de EIC-Pathfinder.
Artikel 43
De Accelerator ▌
1. De ▌Accelerator van de EIC heeft tot doel voornamelijk marktcreërende innovatie te ondersteunen. Hij ondersteunt alleen individuele begunstigden en verstrekt voornamelijk gemengde financiering. Onder bepaalde voorwaarden kan hij ook zuiver subsidiegebaseerde of kapitaalgebaseerde financiering verstrekken.
De Accelerator van de EIC biedt twee soorten steun:
— gemengde financiering voor kmo's, waaronder start-ups en, in uitzonderlijke gevallen, kleine midcaps die baanbrekende en disruptieve niet-rendabele innovatie verrichten;
— zuiver subsidiegebaseerde financiering voor kmo's, waaronder start-ups, die enigerlei soort innovatie verrichten, gaande van stapsgewijze tot baanbrekende en disruptieve innovatie, en tot doel hebben later op te schalen.
Er kan ook zuiver kapitaalgebaseerde financiering worden verstrekt voor niet-rendabele kmo's, waaronder start-ups, die al loutere subsidiesteun hebben ontvangen.
Zuiver subsidiegebaseerde financiering uit hoofde van de EIC-Accelerator wordt enkel onder de volgende cumulatieve voorwaarden verstrekt:
a) het project bevat informatie over de capaciteit en de bereidheid van de aanvrager om op te schalen;
b) de begunstigde kan enkel een start-up of een kmo zijn;
c) zuiver subsidiegebaseerde financiering uit hoofde van de EIC-Accelerator kan tijdens Horizon Europa slechts éénmaal aan een begunstigde worden verstrekt, voor maximaal 2,5 miljoen EUR.
1 bis. De begunstigde van de EIC-Accelerator is een in een lidstaat of een geassocieerd land gevestigde juridische entiteit die als starter, kmo of in uitzonderlijke gevallen als kleine midcap wordt aangemerkt en wil opschalen. Het voorstel kan ofwel worden ingediend door de begunstigde of, op voorwaarde van de voorafgaande toestemming van de begunstigde, door een of meer natuurlijke personen of juridische entiteiten die voornemens zijn die begunstigde op te richten of te ondersteunen. In dit laatste geval wordt de financieringsovereenkomst enkel met de begunstigde gesloten.
2. Eén enkel gunningsbesluit heeft betrekking op en regelt de financiering voor alle vormen van bijdragen van de Unie in het kader van gemengde EIC-financiering.
3. Voorstellen worden geëvalueerd door externe, onafhankelijke deskundigen op basis van hun individuele verdiensten en geselecteerd in de context van een doorlopende openbare oproep met bepaalde termijnen, gebaseerd op de artikelen 24, 25 en 26, onverminderd lid 4.
4. De toekenningscriteria zijn:
a) excellentie;
b) effect;
c) het risiconiveau van de actie dat investeringen zou belemmeren, de kwaliteit en doeltreffendheid van de uitvoering, en de behoefte aan Uniefinanciering.
5. Met instemming van de betrokken aanvragers kunnen de Commissie of de financieringsorganen die Horizon Europa uitvoeren (met inbegrip van KIG's van het EIT) een voorstel voor een innovatie- en marktintroductieactie dat al aan de eerste twee criteria voldoet onmiddellijk indienen voor evaluatie op basis van het laatste toekenningscriterium, met inachtneming van de volgende cumulatieve voorwaarden:
a) het voorstel vloeit voort uit een andere in het kader van Horizon 2020 ▌gefinancierde actie, uit dit programma of, onder voorbehoud van een proefproject in het eerste werkprogramma van Horizon Europa, uit nationale en/of regionale programma's, te beginnen met het in kaart brengen van de vraag naar een dergelijk programma. Gedetailleerde bepalingen worden in het specifieke programma vastgesteld.
b) het voorstel is gebaseerd op een eerdere, niet langer dan 2 jaar geleden uitgevoerde, projectevaluatie ter beoordeling van de excellentie en het effect van het voorstel, met inachtneming van voorwaarden en processen die nader worden beschreven in het werkprogramma.
6. Een excellentiekeurmerk kan worden toegekend mits aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:
a) de begunstigde is een starter, een kmo of een kleine midcap,
b) het voorstel was subsidiabel en heeft de toepasselijke drempelwaarden gehaald voor de eerste twee toekenningscriteria van lid 4,
c) in het geval van activiteiten die subsidiabel zouden zijn in het kader van een innovatieactie.
7. Voor een voorstel dat de evaluatie heeft doorstaan, stellen externe, onafhankelijke deskundigen overeenkomstige steun in het kader van de EIC-Accelerator voor op basis van het risico dat wordt gelopen en de tijd die voor de marktintroductie van de innovatie nodig is.
De Commissie kan een door externe onafhankelijke deskundigen geselecteerd voorstel verwerpen om gegronde redenen, waaronder niet-overeenstemming met de doelstellingen van het beleid van de Unie. Het programmacomité zal van de redenen voor dergelijke afwijzingen in kennis worden gesteld.
8. De onderdelen subsidies of terug te betalen voorschotten van steun in het kader van de EIC-Accelerator vertegenwoordigen maximaal 70 % van de totale subsidiabele kosten van de geselecteerde innovatieactie.
9. De uitvoeringsmodaliteiten van de onderdelen kapitaalsteun en terugvorderbare steun in het kader van de EIC-Accelerator worden nader beschreven in Besluit [specifiek programma].
10. In het contract voor de geselecteerde actie wordt voorzien in specifieke meetbare mijlpalen en de overeenkomstige voorfinanciering en betaling in termijnen van de steun in het kader van de EIC-Accelerator.
Bij gemengde EIC-financiering kunnen activiteiten die overeenkomen met een innovatieactie worden opgestart en kan de eerste voorfinanciering van de subsidie of het terug te betalen voorschot ▌worden uitbetaald vóór de uitvoering van andere onderdelen van de toegekende gemengde EIC-financiering. De uitvoering van deze onderdelen is afhankelijk van het bereiken van in het contract vastgestelde specifieke mijlpalen.
11. Overeenkomstig het contract wordt de actie geschorst, gewijzigd of, mits terdege gemotiveerd, beëindigd indien de meetbare mijlpalen niet worden bereikt. De actie kan eveneens worden beëindigd wanneer de verwachte marktintroductie, met name in de Unie, niet kan worden verwezenlijkt.
In uitzonderlijke gevallen, en op advies van het EIC-college, kan de Commissie, na een herziening van het project door externe, onafhankelijke deskundigen, beslissen de steun in het kader van de EIC-Accelerator te verhogen. Het programmacomité zal van dergelijke gevallen in kennis worden gesteld.
HOOFDSTUK VI
Deskundigen
Artikel 44
Aanstelling van onafhankelijke externe deskundigen
1. Onafhankelijke externe deskundigen worden gezocht en geselecteerd op basis van uitnodigingen tot het indienen van individuele sollicitaties of uitnodigingen die worden gericht aan daarvoor in aanmerking komende organisaties (zoals onderzoeksagentschappen, onderzoeksinstellingen, universiteiten, normalisatie-instellingen, maatschappelijke organisaties of bedrijven) met het oog op het samenstellen van een databank met kandidaten.
In afwijking van artikel 237, lid 3, van het Financieel Reglement kan de Commissie of het betrokken financieringsorgaan, bij wijze van uitzondering en in naar behoren gemotiveerde gevallen, op transparante wijze een deskundige met geschikte vaardigheden buiten de databank om selecteren mits een eerdere oproep tot het indienen van blijken van belangstelling geen geschikte onafhankelijke externe deskundigen heeft opgeleverd.
Deze deskundigen verklaren dat zij onafhankelijk zijn en in staat zijn de doelstellingen van Horizon Europa te helpen verwezenlijken.
2. Overeenkomstig artikel 237, leden 2 en 3, van het Financieel Reglement worden onafhankelijke externe deskundigen vergoed op basis van standaardomstandigheden. Indien gerechtvaardigd kan in uitzonderlijke gevallen een passend niveau van vergoeding dat de standaardomstandigheden overstijgt, worden toegepast, gebaseerd op de relevante marktnormen, met name voor specifieke deskundigen op hoog niveau.
3. In aanvulling op artikel 38, leden 2 en 3, van het Financieel Reglement worden de namen van de op persoonlijke titel benoemde onafhankelijke externe deskundigen die de subsidieaanvragen evalueren, ten minste één keer per jaar op de website van de Commissie of het financieringsorgaan bekendgemaakt, alsook hun vakgebied. Dergelijke informatie wordt verzameld, verwerkt en bekendgemaakt overeenkomstig de gegevensbeschermingsregels van de EU.
3 bis. Overeenkomstig artikel 61 en artikel 150, lid 5, van het Financieel Reglement neemt de Commissie of het betrokken financieringsorgaan passende maatregelen om belangenconflicten te voorkomen in verband met de betrokkenheid van onafhankelijke externe deskundigen.
De Commissie of het betrokken financieringsorgaan zorgt ervoor dat een deskundige die met een belangenconflict wordt geconfronteerd ten aanzien van een aangelegenheid waarover hij dient te adviseren, geen beoordeling uitvoert of advies of bijstand verstrekt met betrekking tot genoemde aangelegenheid.
3 - bis. Bij de aanstelling van onafhankelijke externe deskundigen neemt de Commissie of het betrokken financieringsorgaan de nodige maatregelen om naar een evenwichtige samenstelling van de deskundigengroepen en evaluatiepanels te streven in termen van vaardigheden, ervaring, kennis, ook wat betreft specialisatie, met name inzake sociale en geesteswetenschappen, geografische diversiteit en geslacht, rekening houdend met de toestand op het gebied van de actie.
3 ter. Zo nodig wordt gewaarborgd dat er voor elk voorstel een toereikend aantal onafhankelijke deskundigen beschikbaar is, zodat de kwaliteit van de evaluatie kan worden gegarandeerd.
3 quater. De hoogte van de door alle onafhankelijke en externe deskundigen ontvangen vergoedingen wordt aan het Europees Parlement en de Raad bekendgemaakt. De vergoedingen worden betaald uit de middelen van het programma.
TITEL III
MONITORING, COMMUNICATIE, EVALUATIE EN CONTROLE
Artikel 45
Monitoring en verslaglegging
1. De Commissie controleert voortdurend het beheer en de voortgang van de uitvoering van Horizon Europa, het bijbehorende specifieke programma en de activiteiten van het EIT. Met het oog op meer transparantie wordt de recentste versie van deze gegevens bovendien eenvoudig toegankelijk gemaakt voor het publiek op de internetpagina van de Commissie.
Met name worden gegevens inzake projecten die gefinancierd worden in het kader van de ERC, Europese partnerschappen, missies, de EIC en het EIT in dezelfde databank opgenomen.
Dit omvat:
i) tijdsgebonden indicatoren om jaarlijks verslag uit te brengen over de door het programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de in artikel 3 vermelde doelstellingen, zoals vastgesteld in bijlage V op basis van effecttrajecten.
ii) informatie over het niveau van de integratie van sociale wetenschappen en menswetenschappen, de verhouding tussen lagere en hogere TRL's in gezamenlijk onderzoek, de vooruitgang inzake de verbrede deelname van landen, de geografische samenstelling van consortia bij samenwerkingsprojecten, de salarisontwikkelingvan onderzoekers, het gebruik van een indienings- en evaluatieprocedure in twee fasen, de maatregelen ter facilitering van samenwerkingsverbanden in Europees onderzoek en Europese innovatie, het gebruik van de toetsing van evaluaties en het aantal en de soorten klachten, het niveau van de integratie van de klimaatproblematiek en daarmee gepaard gaande uitgaven, de deelname van kmo's, de deelname van de privésector, de deelname van mannen en vrouwen aan gefinancierde acties, evaluatiepanels, raden en adviesgroepen, de excellentiekeurmerken, de Europese partnerschappen alsook het medefinancieringspercentage, complementaire en cumulatieve financiering uit andere EU-fondsen, onderzoeksinfrastructuren, de subsidietoekenningstermijnen, de mate van internationale samenwerking, de betrokkenheid en deelname van burgers en maatschappelijke organisaties.
iii) het niveau van de uitgaven, uitgesplitst op projectniveau, om specifieke analyse mogelijk te maken, ook per actiegebied.
iv) het niveau van overinschrijving, in het bijzonder het aantal voorstellen en per oproep tot het indienen van voorstellen, de gemiddelde score van deze voorstellen en het aantal voorstellen boven en onder de kwaliteitsdrempels.
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 50 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot wijzigingen van bijlage V om indien nodig de indicatoren van de effecttrajecten aan te vullen of te wijzigen en om uitgangswaarden en streefcijfers vast te stellen.
3. Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van het programma op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig worden verzameld, zonder dat dit de administratieve last voor begunstigden vergroot. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van middelen van de Unie, ook op het niveau van de onderzoekers die bij de acties betrokken zijn, om hun loopbaan en mobiliteit te kunnen volgen, en, in voorkomend geval, aan de lidstaten(33).
3 bis. Kwantitatieve gegevens worden zo veel mogelijk aangevuld met kwalitatieve analyse van de Commissie en de Unie of van nationale financieringsinstanties.
4. De maatregelen ter facilitering van samenwerkingsverbanden in Europees onderzoek en Europese innovatie worden gemonitord en herzien in het kader van de werkprogramma's.
Artikel 46
Informatie, communicatie, publiciteit alsmede verspreiding en exploitatie
1. De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten, ook voor prijzen) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren.
2. De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het programma alsmede de acties en de resultaten ervan. Zij verstrekt bovendien tijdig uitvoerige informatie aan de lidstaten en aan begunstigden. Aan geïnteresseerde entiteiten worden op feiten gebaseerde matchingdiensten aangeboden die gebruik maken van analyse en netwerkaffiniteit met het oog op het vormen van consortia voor samenwerkingsprojecten, met bijzondere aandacht voor het in kaart brengen van netwerkmogelijkheden voor juridische entiteiten uit lidstaten die laag scoren op O&I. Op basis van dergelijke analyses kunnen gerichte matchevenementen worden georganiseerd met het oog op specifieke oproepen tot het indienen van voorstellen. De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen.
3. De Commissie stelt tevens een strategie voor de verspreiding en de exploitatie van de resultaten op met het oog op grotere beschikbaarheid en toenemende verbreiding van de resultaten en kennis op het gebied van onderzoek en innovatie in het kader van het programma, met het doel om het gebruik daarvan sneller ingang op de markt te doen vinden en de impact van het programma te versterken. De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie alsmede aan activiteiten op het gebied van informatie, communicatie, publiciteit en verspreiding en exploitatie van resultaten, voor zover zij verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen.
Artikel 47
Evaluatie van het programma
1. Evaluaties van het programma worden tijdig uitgevoerd zodat zij in de besluitvorming over het programma, het vervolgprogramma daarvan en andere voor onderzoek en innovatie relevante initiatieven kunnen worden meegenomen.
2. De tussentijdse evaluatie van het programma wordt met behulp van via een transparante procedure gekozen, onafhankelijke deskundigen uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van het programma is begonnen. Zij omvat een portefeuilleanalyse en een beoordeling van de langetermijngevolgen van de vorige kaderprogramma's en vormt de grondslag voor de eventueel nodige aanpassing van de uitvoering van het programma en/of de herziening ervan. De evaluatie omvat een beoordeling van de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en EU-meerwaarde van het programma.
3. Aan het einde van de uitvoering van het programma, doch uiterlijk vier jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, voert de Commissie een eindevaluatie van het programma uit. Zij omvat een beoordeling van de langetermijngevolgen van de vorige kaderprogramma's.
4. De Commissie publiceert en communiceert de conclusies van de evaluaties tezamen met haar opmerkingen en legt ze voor aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.
Artikel 48
Audits
1. Het controlesysteem van het programma zorgt voor een passend evenwicht tussen vertrouwen en controle, met inachtneming van de administratieve en andere kosten van de controles op alle niveaus, met name voor de begunstigden. De auditregels zijn duidelijk, consistent en coherent, doorheen het hele programma.
2. De auditstrategie van het programma wordt gebaseerd op de financiële audit van een representatieve uitgavensteekproef voor het programma in zijn totaliteit. Deze representatieve steekproef wordt aangevuld met een selectie op basis van een uitgavengerelateerde risicobeoordeling. Acties die tegelijkertijd uit verschillende programma's van de Unie worden gefinancierd, worden slechts één keer aan een audit onderworpen, waarbij alle betrokken programma's en de desbetreffende toepasselijke regels ervan worden bestreken.
3. Daarnaast kan de Commissie of het financieringsorgaan zich baseren op gecombineerde systeemonderzoeken op het niveau van de begunstigden. Deze gecombineerde onderzoeken zijn voor bepaalde soorten begunstigden facultatief en bestaan uit een systeem- en procesaudit, aangevuld met een audit van de verrichtingen, die wordt uitgevoerd door een bekwame onafhankelijke auditor die bevoegd is wettelijke controles van boekhoudbescheiden uit te voeren in overeenstemming met Richtlijn 2006/43/EG(34). Zij kunnen door de Commissie of het financieringsorgaan worden gebruikt voor de vaststelling van de algemene zekerheid over het goed financieel beheer van de uitgaven en voor heroverweging van het niveau van ex-postaudits en verklaringen inzake de financiële staten.
4. De Commissie of het financieringsorgaan mag zich overeenkomstig artikel 127 van het Financieel Reglement baseren op audits naar het gebruik van de bijdragen van de Unie uitgevoerd door andere onafhankelijke en bevoegde personen of entiteiten, daaronder begrepen andere personen of entiteiten dan die welke door de instellingen of organen van de Unie zijn gemachtigd.
5. Er kunnen tot twee jaar na betaling van het saldo audits worden uitgevoerd.
5 bis. De Commissie publiceert auditrichtsnoeren, teneinde een betrouwbare en uniforme toepassing en interpretatie van de auditprocedures en ‑regels tijdens de gehele duur van het programma te waarborgen.
Artikel 49
Bescherming van de financiële belangen van de Unie
1. De Commissie, of haar vertegenwoordigers, en de Rekenkamer zijn bevoegd om audits te verrichten, of, in het geval van internationale organisaties, om controles te verrichten overeenkomstig met die organisaties gesloten overeenkomsten, op basis van documenten en ter plaatse, bij alle subsidiebegunstigden, contractanten en subcontractanten die middelen van de Unie hebben ontvangen uit hoofde van deze verordening.
2. Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan, overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad, administratieve onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met financiering of begrotingsgaranties van de Unie uit hoofde van deze verordening, waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.
3. Van de bevoegde autoriteiten van derde landen en internationale organisaties kan tevens worden verlangd dat zij samenwerken met het Europees Openbaar Ministerie (EOM), in overeenstemming met overeenkomsten inzake wederzijdse rechtshulp, wanneer het overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 een onderzoek instelt naar strafbare feiten die onder zijn bevoegdheid vallen.
4. Onverminderd de leden 1 en 2 worden in samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en andere juridische verbintenissen alsmede overeenkomsten tot vaststelling van een begrotingsgarantie die uit de uitvoering van deze verordening voortvloeien, bepalingen opgenomen die uitdrukkelijk voorzien in de bevoegdheid van de Commissie, de Rekenkamer en OLAF om dergelijke audits, controles en verificaties ter plaatse, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden, uit te voeren. Deze omvatten bepalingen waarmee wordt gewaarborgd dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie of een geheel of gedeeltelijk door een begrotingsgarantie ondersteunde financieringsoperatie, gelijkwaardige rechten verlenen.
Artikel 50
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 45, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2028.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 45, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 45, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
TITEL IV
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 51
Intrekking
Verordening (EU) nr. 1291/2013 en Verordening (EU) nr. 1290/2013 worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.
Artikel 52
Overgangsbepalingen
1. Deze verordening vormt geen beletsel voor de voortzetting of de wijziging van de betrokken acties op grond van Verordening (EU) nr. 1291/2013 en Verordening (EU) nr. 1290/2013, die op die acties van toepassing blijven totdat zij worden afgesloten. Werkplannen en in werkplannen voorziene acties die in het kader van Verordening (EU) nr. 1290/2013 en in het kader van de basishandelingen van de overeenkomstige financieringsorganen zijn vastgesteld, vallen onder Verordening (EU) nr. 1290/2013 en die basishandelingen totdat zij zijn voltooid.
2. De financiële middelen voor het programma kunnen eveneens de uitgaven dekken voor noodzakelijke technische en administratieve bijstand om de overgang te waarborgen tussen het programma en de maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van de voorgaande Verordening (EU) nr. 1291/2013.
Artikel 53
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te ...
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
BIJLAGE I
DE ACTIVITEITEN OP HOOFDLIJNEN
De algemene en specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 3 ▌worden geïmplementeerd via het programma, via de actiegebieden en de activiteiten op hoofdlijnen als omschreven in deze bijlage en in bijlage I bij het specifieke programma.
1) Pijler I "▌Wetenschap op topniveau"
Door middel van de volgende activiteiten dient deze pijler overeenkomstig artikel 4 wetenschappelijke excellentie te bevorderen, de beste talenten voor Europa aan te trekken, adequate steun aan beginnende onderzoekers te bieden en ondersteuning te bieden bij de ontwikkeling en verspreiding van wetenschappelijke excellentie en hoogwaardige kennis, methoden, vaardigheden, technologieën en oplossingen voor wereldwijde sociale, ecologische en economische uitdagingen. Deze pijler dient ook een bijdrage te leveren aan de andere specifieke doelstellingen van het programma zoals omschreven in artikel 3.
a) Europese Onderzoeksraad: Aanbieden van aantrekkelijke en flexibele financiering om getalenteerde en creatieve individuele onderzoekers, met de nadruk op beginnende onderzoekers, en hun teams in staat te stellen de meest veelbelovende richtingen in de wetenschappelijke grensgebieden te verkennen, ongeacht hun nationaliteit en land van herkomst en op basis van EU-brede concurrentie waarbij alleen het criterium excellentie geldt.
Actiegebied: Grensverleggende wetenschap
b) Marie Skłodowska-Curie-acties: Onderzoekers van nieuwe kennis en vaardigheden voorzien door middel van mobiliteit en beschikbaarstelling in andere landen, sectoren en disciplines, bevorderen van systemen voor opleiding en loopbaanontwikkeling en structureren en verbeteren van institutionele en nationale werving, met inachtneming van het Europees Handvest voor Onderzoekers en de Gedragscode voor de Rekrutering van Onderzoekers; op deze manier leveren de Marie Skłodowska-Curie-acties een bijdrage aan de grondslagen van Europa's excellente onderzoekslandschap in heel Europa, stimuleren daardoor de werkgelegenheid, groei en investeringen, en helpen bij het vinden van oplossingen voor de huidige en toekomstige maatschappelijke uitdagingen.
Actiegebieden: Excellentie bevorderen door middel van mobiliteit van onderzoekers over grenzen, sectoren en disciplines heen; Nieuwe vaardigheden bevorderen door middel van excellente opleidingen voor onderzoekers; De human resources en de ontwikkeling van vaardigheden in de hele Europese Onderzoeksruimte versterken; Synergieën verbeteren en vergemakkelijken; De bewustmaking van het publiek bevorderen.
c) Onderzoeksinfrastructuren: Europa voorzien van duurzame onderzoeksinfrastructuren van wereldklasse die open zijn, en toegankelijk voor de beste onderzoekers uit Europa en daarbuiten. Het gebruik van bestaande onderzoeksinfrastructuren aanmoedigen, waaronder die welke worden gefinancierd uit ESI-fondsen. Daardoor groeit het potentieel van onderzoeksinfrastructuren om met gebruikmaking van de FAIR-beginselen wetenschappelijke vooruitgang en innovatie te ondersteunen en open wetenschap en wetenschappelijke excellentie mogelijk te maken, naast activiteiten in het daarmee samenhangende beleid van de Unie en internationale samenwerking.
Actiegebieden: Het landschap van Europese onderzoeksinfrastructuren consolideren en ontwikkelen; Onderzoeksinfrastructuren openen, integreren en onderling verbinden; Het innovatiepotentieel van Europese onderzoeksinfrastructuren en activiteiten voor innovatie en opleiding; Versterking van het Europees beleid inzake onderzoeksinfrastructuren en van de internationale samenwerking;
2) Pijler II "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen"
Door middel van de volgende activiteiten dient deze pijler overeenkomstig artikel 4 het creëren en beter verspreiden van hoogwaardige nieuwe kennis, technologieën en duurzame oplossingen te ondersteunen, het concurrentievermogen van de Europese industrie te versterken, de impact van onderzoek en innovatie op het gebied van de ontwikkeling, de ondersteuning en de uitvoering van het beleid van de Unie te verbeteren, en de toepassing van innovatieve oplossingen in het bedrijfsleven, met name in kmo's en startende ondernemingen, en in de samenleving te ondersteunen om mondiale uitdagingen aan te pakken. Deze pijler dient ook een bijdrage te leveren aan de andere specifieke doelstellingen van het programma zoals omschreven in artikel 3.
Sociale en geesteswetenschappen dienen volledig te worden geïntegreerd in alle clusters, met inbegrip van specifieke en gerichte activiteiten.
Om een maximale flexibiliteit van het effect en synergieën te garanderen, dienen onderzoek- en innovatieactiviteiten te worden georganiseerd in zes onderling door pan-Europese onderzoeksinfrastructuur verbonden clusters, die afzonderlijk en samen interdisciplinaire, sectoroverschrijdende, beleidsoverschrijdende en internationale samenwerking zullen stimuleren. Activiteiten uit een breed scala van niveaus van technologische paraatheid (TRL's), met inbegrip van lagere TRL's, zullen worden opgenomen in deze pijler van Horizon Europa.
Elk cluster draagt bij aan verschillende duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen; veel duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen worden ondersteund door meer dan één cluster.
De O&I-activiteiten ▌worden verricht in een of meer van de volgende clusters:
a) Cluster "Gezondheid": Verbetering en bescherming van de gezondheid en het welzijn van burgers van alle leeftijden, door het genereren van nieuwe kennis, door het ontwikkelen van innovatieve oplossingen, door ervoor te zorgen dat waar dienstig een genderperspectief wordt opgenomen met het oog op preventie, diagnose, monitoring, behandeling en genezing van ziekten, en door gezondheidstechnologieën te ontwikkelen; beperking van gezondheidsrisico's, bescherming van de bevolking en bevordering van goede gezondheid en welzijn, ook op het werk; publieke gezondheidszorgstelsels kosteneffectiever, rechtvaardiger en duurzamer maken, armoedeziekten voorkomen en aanpakken; en participatie en zelfbeheer van patiënten ondersteunen en mogelijk maken.
Actiegebieden: Gezondheid gedurende de hele levensloop; Gezondheidsbepalende sociale en milieufactoren; Niet-overdraagbare en zeldzame ziekten; Infectieziekten, met inbegrip van armoedeziekten en verwaarloosde ziekten; Instrumenten, technologieën en digitale oplossingen voor gezondheid en zorg, met inbegrip van gepersonaliseerde geneeskunde; Gezondheidszorgstelsels.
b) Cluster "Cultuur, creativiteit en inclusieve ▌samenleving"; Versterking van de ▌democratische waarden, zoals de rechtsstaat en de fundamentele rechten, de bescherming van ons cultureel erfgoed, het verkennen van het potentieel van de culturele en de creatieve sector en het bevorderen van sociaaleconomische hervormingen die bijdragen aan inclusie en groei, ▌met inbegrip van migratiebeheer en integratie van migranten.
Actiegebieden: Democratie en governance; Cultuur, cultureel erfgoed en creativiteit; Sociale en economische transformaties. ▌
c) Cluster "Civiele veiligheid voor de samenleving": een antwoord bieden op de uitdagingen als gevolg van de aanhoudende bedreigingen voor de veiligheid, met inbegrip van cybercriminaliteit, evenals natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen.
Actiegebieden: Rampbestendige samenlevingen; Bescherming en beveiliging; Cyberbeveiliging.
d) Cluster "Digitaal, industrie en ruimte": Versterking van capaciteiten en het veiligstellen van de Europese soevereiniteit in cruciale ontsluitende technologieën voor digitalisering en productie, en op het gebied van ruimtetechnologie, over de gehele waardeketen, om een concurrerende, digitale, koolstofarme en circulaire industrie op te bouwen; zorgen voor een duurzame aanvoer van grondstoffen; geavanceerde materialen ontwikkelen en de basis leggen voor vooruitgang en innovatie in ▌wereldwijde maatschappelijke uitdagingen.
Actiegebieden: Industriële technologieën; Digitale sleuteltechnologieën, met inbegrip van kwantumtechnologieën; Opkomende ontsluitende technologieën; Geavanceerde materialen; Kunstmatige intelligentie en robotica; Internet van de volgende generatie; Geavanceerde informatica en "big data"; Circulaire industrie; Koolstofarme en schone industrieën; Ruimtevaart, met inbegrip van aardobservatie.
e) Cluster "Klimaat, Energie en Mobiliteit": Bestrijding van klimaatverandering door een beter inzicht in de oorzaken, evolutie, risico's, effecten en kansen te verkrijgen, door de energie- en de vervoerssector klimaat- en milieuvriendelijker, efficiënter, concurrerender, slimmer, veiliger en weerbaarder te maken, door het gebruik van hernieuwbare-energiebronnen en energie-efficiëntie te bevorderen, door de Unie beter bestand te maken tegen externe schokken en door het sociale gedrag in het licht van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen aan te passen.
Actiegebieden: Klimaatwetenschap en oplossingen; Energievoorziening; Energiesystemen en -netwerken; Gebouwen en industriële installaties in energietransitie; Gemeenschappen en steden; Industrieel concurrentievermogen op het gebied van vervoer; Schoon, veilig en toegankelijk vervoer en dito mobiliteit; Slimme mobiliteit; Energieopslag.
f) Cluster "Levensmiddelen, bio-economie, natuurlijke hulpbronnen, landbouw en milieu"; Bescherming van het milieu, herstel, duurzaam beheer en gebruik van natuurlijke en biologische hulpbronnen van land, binnenwateren en zee om de achteruitgang van biodiversiteit te stoppen, voedsel- en voedingszekerheid voor iedereen te verbeteren en de overgang naar een koolstofarme, hulpbronnenefficiënte en circulaire economie en duurzame bio-economie te bevorderen.
Actiegebieden: Milieuobservatie; Biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen; Landbouw, bosbouw en plattelandsgebieden; Zeeën, oceanen en binnenwateren; Voedselsystemen; Systemen voor bio-innovatie in de EU-bio-economie; Circulaire systemen.
g) Niet-nucleaire eigen acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek: Genereren van hoogwaardige wetenschappelijke gegevens voor efficiënt en betaalbaar goed openbaar beleid. Voor een verstandig ontwerp van nieuwe initiatieven en voorstellen voor EU-wetgeving moet men beschikken over transparante, volledige en evenwichtige gegevens en bij de uitvoering van het beleid zijn gegevens nodig om ▌het beleid te kunnen meten en er toezicht op te houden. Het GCO zal het EU-beleid voorzien van onafhankelijke wetenschappelijke en technische ondersteuning tijdens de gehele beleidscyclus. Het GCO zal zijn onderzoek toespitsen op de EU-beleidsprioriteiten.
Actiegebieden: Gezondheid; Cultuur, creativiteit en inclusieve samenleving; Civiele veiligheid voor de samenleving; Digitaal, industrie en ruimtevaart; Klimaat, energie en mobiliteit; Levensmiddelen, bio-economie, natuurlijke hulpbronnen, landbouw en milieu; Ondersteuning van de werking van de interne markt en de economische governance van de Unie; Ondersteuning van de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van wetgeving en ontwikkeling van strategieën voor slimme specialisatie; Analytische instrumenten en methoden voor beleidsvorming; Kennisbeheer; Kennis- en technologieoverdracht; Steun aan wetenschap voor beleidsplatforms.
3) Pijler III "Innovatief Europa"
Door middel van de volgende activiteiten dient deze pijler overeenkomstig artikel 4 alle vormen van innovatie, met inbegrip van niet-technologische innovatie, in de eerste plaats in kmo's, met inbegrip van start-ups, te bevorderen door het faciliteren van technologische ontwikkeling, demonstratie en overdracht van kennis, en de introductie van innovatieve oplossingen te ondersteunen. Deze pijler dient ook een bijdrage te leveren aan de andere specifieke doelstellingen van het programma zoals omschreven in artikel 3. De uitvoering van projecten in het kader van de EIC zal hoofdzakelijk met twee instrumenten gebeuren: de Pathfinder, die hoofdzakelijk middels gezamenlijk onderzoek wordt uitgevoerd, en de Accelerator.
a) Europese innovatieraad: voornamelijk gericht op baanbrekende en disruptieve innovatie, met een focus op marktcreërende innovatie, zonder daarbij andere soorten innovatie, waaronder stapsgewijze innovatie, te vergeten.
Actiegebieden: "Pathfinder for Advanced Research": ondersteuning van toekomstige en opkomende baanbrekende, marktcreërende en/of "deep tech"-technologieën; "Accelerator": overbrugging van de financieringskloof tussen late stadia van onderzoek en innovatie en de acceptatie door de markt, om op een doeltreffende manier baanbrekende marktcreërende innovatie mogelijk te maken en bedrijven op te schalen waar de markt geen levensvatbare financiering biedt; ▌aanvullende EIC-activiteiten, zoals prijzen en beurzen, en zakelijke diensten met toegevoegde waarde.
b) Europese innovatie-ecosystemen
Actiegebieden: De activiteiten zullen met name betrekking hebben op het leggen van contact – waar nodig in samenwerking met het EIT – met de ▌nationale en regionale spelers op het gebied van innovatie, en ondersteuning van de uitvoering van gezamenlijke grensoverschrijdende innovatieprogramma's door lidstaten, regio's en geassocieerde landen, gaande van de uitwisseling van praktijken en kennis in verband met de regelgeving inzake innovatie tot de verbetering van "zachte vaardigheden" voor innovatie en tot onderzoeks- en innovatieacties, waaronder open of gebruikersgedreven innovatie, om de doeltreffendheid van het Europese innovatiesysteem te vergroten. Dit dient te worden uitgevoerd in synergie met onder meer de EFRO-steun voor innovatieve ecosystemen en interregionale partnerschappen in verband met kwesties van slimme specialisatie.
c) Het Europees Instituut voor innovatie en technologie
Actiegebieden: Duurzame innovatie-ecosystemen in heel Europa ▌; Innovatie- en ondernemersvaardigheden in het perspectief van een leven lang leren, met inbegrip van het vergroten van de capaciteit van instellingen voor hoger onderwijs in heel Europa; Nieuwe oplossingen gereedmaken voor de markt om wereldwijde ▌uitdagingen aan te gaan; Synergieën en toegevoegde waarde binnen Horizon Europa.
4) Deel "Verbreden van de deelname en versterken van de Europese Onderzoeksruimte"
Door middel van de volgende activiteiten worden met deze pijler de in artikel 3, lid 2, onder d), genoemde specifieke doelstellingen nagestreefd. Dit deel dient ook een bijdrage te leveren aan de andere specifieke doelstellingen van het programma zoals omschreven in artikel 3. Dit deel zal het gehele programma ondersteunen, maar zal vooral activiteiten stimuleren die bijdragen tot het aantrekken van talent, het bevorderen van breincirculatie en het voorkomen van braindrain, een meer op kennis gebaseerd, innovatief en gendergelijk Europa, dat voorop loopt in de wereldwijde concurrentiestrijd, dat grensoverschrijdende samenwerking stimuleert en aldus de nationale sterke punten en het nationale potentieel in heel Europa optimaliseert, in een goed presterende Europese Onderzoeksruimte (EOR), waarbinnen kennis en hooggeschoolde arbeidskrachten op evenwichtige wijze vrij circuleren, waar de resultaten van O&I op grote schaal worden verspreid onder en worden begrepen en vertrouwd door geïnformeerde burgers en de hele maatschappij ten goede komen, en waar het EU-beleid, met name het O&I-beleid, gebaseerd is op hoogwaardige wetenschappelijke gegevens.
Het dient tevens activiteiten te ondersteunen die gericht zijn op het verbeteren van de kwaliteit van voorstellen van juridische entiteiten uit lidstaten die laag scoren op O&O, zoals professionele voorafgaande toetsing van voorstellen en adviezen, en op het stimuleren van de werkzaamheden van de nationale contactpunten ter ondersteuning van internationale netwerkactiviteiten, alsmede activiteiten ter ondersteuning van juridische entiteiten uit lidstaten die laag scoren op O&O bij de deelname aan reeds geselecteerde samenwerkingsprojecten waaraan ze nog niet deelnemen.
Actiegebieden: Verbreden van de deelname en verspreiden van excellentie, onder meer via teamvorming, samenwerkingsverbanden, EOR-leerstoelen, COST, excellentie-initiatieven en activiteiten ter stimulering van breincirculatie; Hervorming en versterking van het Europees O&I‑systeem, onder meer door bijvoorbeeld ondersteuning van de hervorming van het nationaal onderzoeks- en innovatiebeleid, het aanbieden van een aantrekkelijke loopbaanomgeving en het ondersteunen van gendergelijkheid en burgerwetenschap.
BIJLAGE I bis
EUROPEES INSTITUUT VOOR INNOVATIE EN TECHNOLOGIE (EIT)
Bij de uitvoering van de programma-activiteiten van het EIT geldt het volgende:
1. Motivering
Zoals duidelijk is aangegeven in het verslag van de groep op hoog niveau inzake het optimaal benutten van het effect van de O&I-programma's van de EU (de Lamy-groep), is de beste weg voorwaarts "educatie voor de toekomst en investeren in mensen die de verandering gaan doorvoeren". De Europese instellingen voor hoger onderwijs worden in het bijzonder opgeroepen ondernemerschap te stimuleren, grenzen tussen vakgebieden te slechten en een vaste plaats te bieden aan sterke interdisciplinaire samenwerking tussen het bedrijfsleven en de academische wereld. Uit recente enquêtes blijkt dat de toegang tot talent veruit de belangrijkste factor is die een rol speelt bij de locatiekeuze van Europese starters. Onderwijs in ondernemerschap, opleidingskansen en de ontwikkeling van creatieve vaardigheden spelen een doorslaggevende rol bij het ontwikkelen tot toekomstige innovators en de ontwikkeling van de vaardigheden van bestaande innovators om hun ondernemingen succesvoller te maken. Toegang tot ondernemerstalent, toegang tot professionele diensten, kapitaal en markten op EU-niveau, en het samenbrengen van de belangrijkste partijen bij innovatie rond een gezamenlijk doel, vormen essentiële elementen van de bevordering van een innovatie-ecosysteem. De inspanningen in de hele EU moeten worden gecoördineerd om een kritische massa van onderling verbonden ondernemingsclusters en ecosystemen in de hele EU te creëren.
Op dit ogenblik is het EIT het grootste geïntegreerde innovatie-ecosysteem van Europa, dat partners samenbrengt uit het bedrijfsleven, onderzoek, onderwijs en daarbuiten. Het EIT zal steun blijven verlenen aan zijn kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's), zijnde grootschalige Europese partnerschappen die specifieke wereldwijde uitdagingen aanpakken, en de omringende innovatie-ecosystemen blijven versterken. Het zal dat doen door de integratie van onderwijs, onderzoek en innovatie van het hoogste niveau te stimuleren en zo een klimaat te scheppen dat bevorderlijk is voor innovatie en door een nieuwe generatie van ondernemers te helpen en te steunen en de oprichting van innovatieve bedrijven te stimuleren in nauwe synergie en complementariteit met de EIC.
In heel Europa zijn nog inspanningen nodig om ecosystemen te ontwikkelen waarin onderzoekers, innovators, industriële ondernemingen en overheden eenvoudig kunnen samenwerken. De innovatie-ecosystemen werken immers door een aantal oorzaken nog niet optimaal:
– de interactie tussen de partijen bij innovatie wordt nog altijd belemmerd door barrières van organisatorische, regelgevende en culturele aard;
– de inspanningen om de innovatie-ecosystemen te versterken moeten beter worden ▌gecoördineerd en een scherpe focus op specifieke doelstellingen en effecten hebben.
Om toekomstige maatschappelijke uitdagingen het hoofd te bieden, de kansen van nieuwe technologieën te benutten en bij te dragen tot milieuvriendelijke en duurzame economische groei, banen, concurrentievermogen en het welzijn van de burgers in Europa, moet de innovatiecapaciteit van Europa verder worden versterkt door: versterking van bestaande en bevordering van de creatie van nieuwe omgevingen die samenwerking en innovatie in de hand werken; vergroting van het innoverend vermogen van de universiteits- en onderzoekssector; ondersteuning van een nieuwe generatie ondernemers; bevordering van de oprichting en ontwikkeling van innovatieve ondernemingen, alsook vergroting van de zichtbaarheid en de erkenning van door de EU gefinancierde onderzoeks- en innovatieactiviteiten, en met name de EIT-financiering, bij het grote publiek.
Door de aard en de omvang van de uitdagingen waarvoor men bij innovatie wordt gesteld, is het nodig partijen en middelen op Europese schaal met elkaar te verbinden en te mobiliseren door grensoverschrijdende samenwerking te bevorderen. De muren tussen vakgebieden en tussen verschillende waardeketens moeten worden geslecht en er moet een gunstig klimaat worden geschapen waarin kennis en deskundigheid kunnen worden uitgewisseld en ondernemingstalenten kunnen worden ontwikkeld en aangetrokken. De strategische innovatieagenda van het EIT moet zorgen voor coherentie met de uitdagingen in het kader van Horizon Europa, en complementariteit met de EIC.
2. Actiegebieden
2.1. Duurzame innovatie-ecosystemen in heel Europa
In overeenstemming met de EIT-verordening en de strategische innovatieagenda van het EIT zal het EIT een grotere rol spelen bij de versterking van duurzame, op uitdagingen gebaseerde innovatie-ecosystemen in heel Europa. Daarbij zal het EIT hoofdzakelijk gebruik blijven maken van zijn kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's), de grootschalige Europese partnerschappen die specifieke maatschappelijke uitdagingen aanpakken. Het zal de omringende innovatie-ecosystemen blijven versterken door ze open te stellen en door de integratie van onderzoek, innovatie en onderwijs te bevorderen. Voorts zal het EIT zijn regionaal innovatieprogramma (EIT-RIS) uitbreiden om innovatie-ecosystemen in heel Europa te versterken. Het EIT zal werken met innovatie-ecosystemen die veelbelovend zijn vanwege hun strategie, thematische afstemming en beoogde impact, in nauwe synergie met de strategieën en platforms voor slimme specialisatie.
– Versterking van de doeltreffendheid en de openheid voor nieuwe partners van de bestaande KIG's, waarbij de mogelijkheid wordt geboden van transitie naar zelfvoorziening op lange termijn, en analyse van de behoefte aan de oprichting van nieuwe KIG's om wereldwijde uitdagingen aan te pakken. De specifieke thematische gebieden zullen in de strategische innovatieagenda worden bepaald, rekening houdend met de strategische planning;
– regio's in landen die in de strategische innovatieagenda zijn bepaald, sneller op weg helpen naar excellente prestaties, waar nodig in nauwe samenwerking met de structuurfondsen en andere relevante financieringsprogramma's van de EU.
2.2. Innovatie- en ondernemersvaardigheden in het perspectief van een leven lang leren, met inbegrip van het vergroten van de capaciteit van instellingen voor hoger onderwijs in heel Europa
De onderwijsactiviteiten van het EIT zullen worden versterkt om innovatie en ondernemerschap te bevorderen door doelgericht onderwijs en doelgerichte opleidingen. Er zal meer nadruk komen te liggen op de ontwikkeling van menselijk kapitaal, door uitbreiding van de bestaande onderwijsprogramma's van de KIG's van het EIT om studenten en professionals hoogwaardige onderwijsprogramma's op basis van innovatie, creativiteit en ondernemerschap te blijven bieden, die in het bijzonder passen in de industriële en vaardighedenstrategie van de EU. Daarbij kan het gaan om onderzoekers en innovators die ondersteund worden in het kader van andere delen van Horizon Europa, in het bijzonder MSCA. Het EIT zal ook steun verlenen voor de modernisering van instellingen voor hoger onderwijs in heel Europa en de opname ervan in innovatie-ecosystemen, door bevordering en vergroting van hun ondernemerschapspotentieel en de ondernemerschapscapaciteiten en door de instellingen voor hoger onderwijs aan te moedigen beter te anticiperen op de nieuwe vaardigheidsbehoeften.
– Ontwikkeling van innovatieve onderwijsprogramma's die rekening houden met de toekomstige behoeften van de samenleving en de industrie en van horizontale programma's die aan studenten, ondernemers en professionals in heel Europa en daarbuiten worden aangeboden, en waarin specialistische en sectorspecifieke kennis wordt gecombineerd met innovatie- en ondernemersvaardigheden, zoals vaardigheden op hightechgebied die verband houden met digitale en duurzame sleuteltechnologieën;
– versterking en uitbreiding van het EIT-merk om op basis van partnerschappen tussen verschillende instellingen voor hoger onderwijs, onderzoekscentra en bedrijven de zichtbaarheid en de erkenning van EIT-onderwijsprogramma's te vergroten en de algemene kwaliteit ervan te verbeteren door aanbieding van onderwijsprogramma's die gebaseerd zijn op "al doende leren" en doelgericht onderwijs in ondernemerschap, alsook mobiliteit tussen landen, organisaties en sectoren;
– ontwikkeling van de innovatie- en ondernemerschapscapaciteiten van het hoger onderwijs door een koppeling tot stand te brengen tussen onderwijs, onderzoek en bedrijfsleven en zo een hefboomwerking te geven aan de in de EIT-gemeenschap aanwezige deskundigheid en deze te bevorderen;
– versterking van de rol van de alumnigemeenschap van het EIT als rolmodel voor nieuwe studenten en sterk instrument voor de communicatie over het effect van het EIT.
2.3. Nieuwe oplossingen gereedmaken voor de markt om wereldwijde uitdagingen aan te gaan
Het EIT zal ondernemers, innovators, onderzoekers, opleiders, studenten en andere partijen bij innovatie met inachtneming van gendermainstreaming stimuleren en in staat stellen in multidisciplinaire teams samen te werken aan de ontwikkeling van ideeën en de omzetting van die ideeën in zowel stapsgewijze als disruptieve innovaties, en hen daarvoor belonen. De activiteiten zullen berusten op een grensoverschrijdende "open innovatie"-benadering, waarbij de nadruk zal liggen op de activiteiten van de kennisdriehoek die tot succes kunnen leiden (zo kunnen de ontwikkelaars van het project betere toegang krijgen tot: afgestudeerden met specifieke kwalificaties, leidende gebruikers, starters met innovatieve ideeën, bedrijven in het buitenland met relevante aanvullende middelen enz.).
– Ondersteuning van de ontwikkeling van nieuwe producten, diensten en marktkansen, waarbij de actoren van de kennisdriehoek samenwerken om oplossingen te vinden voor wereldwijde uitdagingen;
– volledige integratie van de gehele innovatiewaardeketen: van student tot ondernemer, van idee tot product, van laboratorium tot klant. Dit omvat steun voor start‑ups en scale‑ups.
– verlening van hoogwaardige diensten en ondersteuning aan innovatieve ondernemingen, met inbegrip van technische bijstand om producten of diensten te perfectioneren, inhoudelijke mentoring, ondersteuning om beoogde klanten aan te trekken en kapitaal te verwerven, teneinde snel de markt te bereiken en het groeiproces te versnellen.
2.4. Synergieën en toegevoegde waarde binnen Horizon Europa
Het EIT zal nog meer proberen synergie en complementariteit tussen bestaande KIG's en met andere actoren en initiatieven op EU- en wereldniveau te benutten, en zijn netwerk van samenwerkende organisaties op zowel strategisch als operationeel niveau uitbreiden, waarbij overlapping moet worden voorkomen.
– Nauwe samenwerking met de EIC en InvestEU bij de stroomlijning van de steun aan ▌innovatieve ondernemingen in de opstart- en opschaalfase (d.w.z. financiering en diensten), in het bijzonder via de KIG's;
– planning en uitvoering van EIT-activiteiten om maximale synergie en complementariteit te bereiken met andere delen van het programma;
– overleg met de EU-lidstaten, op zowel nationaal als regionaal niveau, instelling van een gestructureerde dialoog en coördinatie van de inspanningen om synergie met de nationale en regionale initiatieven, waaronder de strategieën voor slimme specialisatie, mogelijk te maken, eventueel mede door middel van de tenuitvoerlegging van de Europese innovatie-ecosystemen, teneinde beste praktijken en geleerde lessen te signaleren, uit te wisselen en te verspreiden;
– uitwisseling en verspreiding van innovatieve praktijken en geleerde lessen in heel Europa en daarbuiten, om bij te dragen tot het innovatiebeleid in Europa, in coördinatie met andere onderdelen van Horizon Europa;
– levering van input voor de besprekingen over het innovatiebeleid en bijdragen tot de opstelling en uitvoering van de EU-beleidsprioriteiten door voortdurend samen te werken met alle betrokken diensten van de Europese Commissie, andere EU-programma's en de belanghebbenden daarbij, en nader onderzoek van de mogelijkheden in het kader van beleidsuitvoeringsinitiatieven;
– benutting van synergie met andere EU-programma's, met inbegrip van programma's die de ontwikkeling van menselijk kapitaal en innovatie ondersteunen (bv. COST, ESF+, EFRO, Erasmus+, Creatief Europa en Cosme Plus/interne markt, InvestEU);
– opbouw van strategische allianties met de belangrijkste partijen bij innovatie op internationaal en EU-niveau, en ondersteuning van KIG's bij het aangaan van samenwerkingsverbanden en allianties met belangrijke partners van de kennisdriehoek uit derde landen, teneinde nieuwe markten te openen voor door KIG's gesteunde oplossingen en financiering en talenten uit andere landen aan te trekken. De deelname van derde landen dient te worden bevorderd, rekening houdend met de beginselen van wederkerigheid en wederzijdse voordelen.
▌
BIJLAGE III
PARTNERSCHAPPEN
Europese partnerschappen ▌worden geselecteerd, uitgevoerd, gemonitord, geëvalueerd, afgebouwd en vernieuwd aan de hand van de volgende criteria:
1) Selectie
(a) Aantonen dat het Europees partnerschap doeltreffender is bij de verwezenlijking van de desbetreffende doelstellingen van het programma door de betrokkenheid en de inzet van partners, met name door duidelijke effecten voor de EU en haar burgers teweeg te brengen, vooral met het oog op het aanpakken van mondiale uitdagingen en de verwezenlijking van onderzoeks- en innovatiedoelstellingen, het veiligstellen van het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de EU en het bijdragen tot de versterking van de Europese ruimte van onderzoek en innovatie en, waar van toepassing, internationale verplichtingen;
In geval van geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen die zijn vastgesteld in overeenstemming met artikel 185 VWEU is de deelname van ten minste 40 % van de EU-lidstaten verplicht;
b) Coherentie en synergie van het Europees Partnerschap binnen het onderzoeks- en innovatielandschap in de EU waarbij de regels van Horizon Europa zo strikt mogelijk gevolgd worden;
c) Transparantie en openheid van het Europees partnerschap met betrekking tot de identificatie van prioriteiten en doelstellingen inzake verwachte resultaten en effecten, en betreffende de betrokkenheid van partners en belanghebbenden uit de hele waardeketen, uit diverse sectoren, met diverse achtergronden en van diverse disciplines, met inbegrip van internationale, voor zover dit relevant is en niet van invloed op het Europees concurrentievermogen; duidelijke voorwaarden voor de promotie van de deelname van kmo's en voor de verspreiding en exploitatie van resultaten, met name door kmo's, en ook door intermediaire organisaties;
d) Demonstratie vooraf van de meerwaarde en het richtingseffect van het Europees Partnerschap, met inbegrip van een gemeenschappelijke strategische visie inzake het doel van het Europees partnerschap. Deze visie zal met name het volgende omvatten:
– omschrijving van meetbare verwachte concrete doelstellingen, prestaties en effecten binnen specifieke termijnen, met inbegrip van de cruciale economische en/of maatschappelijke waarde voor de Unie;
– demonstratie van de verwachte kwalitatieve en significante kwantitatieve hefboomeffecten, met inbegrip van een methode voor het meten van kernprestatie-indicatoren;
– werkwijzen om flexibiliteit van de uitvoering te verzekeren en om zich aan te passen aan veranderend beleid, maatschappelijke en/of economische behoeften of wetenschappelijke vooruitgang, om het beleid tussen het regionale, nationale en EU-niveau coherenter te maken;
– exitstrategie en maatregelen om geleidelijk uit het programma te stappen.
e) Demonstratie vooraf van het engagement op lange termijn van de partners, met inbegrip van een minimumaandeel van publieke en/of particuliere investeringen.
Bij geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen die worden opgericht in overeenstemming met de artikelen 185 of 187 VWEU, zijn de bijdragen – financieel of in natura – van andere partners dan de Unie ten minste gelijk aan 50 % en kunnen zij oplopen tot 75 % van de geaggregeerde budgettaire vastleggingen van het partnerschap. Voor elk dergelijk geïnstitutionaliseerd Europees partnerschap zal een deel van de bijdragen van andere partners dan de Unie de vorm van een financiële bijdrage hebben. Voor andere partners dan de Unie en deelnemende staten, moeten de bijdragen hoofdzakelijk bestemd zijn voor het dekken van de administratieve kosten, de coördinatie en ondersteuning en andere activiteiten buiten de concurrentiesfeer.
e bis) In overeenstemming met de regionale autoriteiten wordt het EFRO aanvaard als gedeeltelijke nationale bijdrage aan medefinancieringsacties voor programma's waarbij lidstaten zijn betrokken.
2) Uitvoering:
a) Systematische aanpak die garandeert dat de lidstaten er al in een vroeg stadium en op een actieve manier bij betrokken worden en dat het Europees Partnerschap de verwachte effecten zal hebben via de flexibele uitvoering van gezamenlijke acties met grote Europese meerwaarde die ook verder gaan dan gezamenlijke uitnodigingen voor onderzoeks- en innovatieactiviteiten, met inbegrip van die welke verband houden met de toepassing in de markt, de regelgeving of het beleid;
b) Passende maatregelen die zorgen voor constante openheid van het initiatief en de transparantie tijdens de uitvoering, met name voor het stellen van prioriteiten en voor deelname aan oproepen tot het indienen van voorstellen, informatie over de werking van de governance, zichtbaarheid van de Unie, communicatie- en begeleidingsmaatregelen, verspreiding en exploitatie van resultaten, met inbegrip van een duidelijke strategie voor open toegang voor de gebruikers in de hele waardeketen; gepaste maatregelen om kmo's te informeren en hun deelname te bevorderen;
c) Coördinatie en/of gezamenlijke activiteiten met andere betreffende initiatieven voor onderzoek en innovatie, om een optimale mate van onderlinge koppeling te waarborgen en voor doeltreffende synergieën te zorgen, onder meer om mogelijke implementatieproblemen op nationaal niveau te verhelpen en om de kosteneffectiviteit te verhogen;
d) Toezeggingen voor ▌bijdragen – financieel of in natura – van iedere partner in overeenstemming met nationale bepalingen, tijdens de looptijd van het initiatief;
e) In het geval van een geïnstitutionaliseerd Europees partnerschap, toegang voor de Commissie tot de resultaten en andere actiegerelateerde informatie, met het oog op de ontwikkeling, uitvoering en monitoring van het beleid en de programma's van de Unie.
3) Monitoring:
a) Een monitoringsysteem in overeenstemming met de eisen van artikel 45, om de vorderingen bij het bereiken van de specifieke beleidsdoelstellingen, de te leveren prestaties en cruciale prestatie-indicatoren te meten, teneinde een beoordeling in de loop van de tijd van de resultaten, de effecten en potentiële behoeften aan corrigerende maatregelen mogelijk te maken;
b) Periodieke specifieke verslaglegging over kwantitatieve en kwalitatieve hefboomeffecten, met inbegrip van toegezegde en effectief geleverde financiële bijdragen en bijdragen in natura, de zichtbaarheid en de positionering in de internationale context, invloed op onderzoek en innovatie in verband met risico's van investeringen van de particuliere sector;
c) Precieze informatie betreffende het evaluatieproces en de resultaten van alle oproepen tot het indienen van voorstellen binnen partnerschappen, die tijdig beschikbaar en toegankelijk moet zijn in een gemeenschappelijke gegevensbank.
4) Evaluatie, geleidelijke beëindiging en vernieuwing:
a) Evaluatie van de resultaten op Unie- en nationaal niveau in relatie tot de gedefinieerde doelstellingen en cruciale prestatie-indicatoren, als input voor de evaluatie van het programma, zoals vastgesteld in artikel 47, met inbegrip van een beoordeling van de doeltreffendste beleidsmaatregelen voor eventuele toekomstige maatregelen; en de positionering van een eventuele verlenging van een Europees partnerschap in het landschap van de Europese partnerschappen en de beleidsprioriteiten ervan;
b) In geval van niet-verlenging, passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de geleidelijke beëindiging van de kaderprogrammafinanciering volgens de ▌voorwaarden en het tijdschema verloopt die vooraf met de wettelijk gebonden partners zijn overeengekomen, ongeacht de eventuele verdere transnationale financiering door nationale of andere programma's van de Unie en ongeacht particuliere investeringen en lopende projecten.
BIJLAGE IV
SYNERGIE MET ANDERE PROGRAMMA'S
1. Synergie met het Europees Landbouwgarantiefonds en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (gemeenschappelijk landbouwbeleid – GLB) zal de volgende effecten hebben:
a) onderzoeks- en innovatiebehoeften van de landbouwsector en plattelandsgebieden in de EU worden met name geïdentificeerd binnen het Europees Innovatiepartnerschap "Productiviteit en duurzaamheid van de landbouw"(35) en in aanmerking genomen in het strategische onderzoeks- en innovatieplanningsproces van het programma en in de werkprogramma's;
b) het GLB maakt optimaal gebruik van de resultaten van onderzoek en innovatie en bevordert het gebruik, de uitvoering en de toepassing van innovatieve oplossingen, met inbegrip van de oplossingen die voortvloeien uit projecten die worden gefinancierd door de kaderprogramma's voor onderzoek en innovatie, uit het Innovatiepartnerschap "Productiviteit en duurzaamheid van de landbouw" en uit relevante kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's) van het EIT;
c) het ELFPO ondersteunt de opname en verspreiding van kennis en oplossingen die voortvloeien uit de resultaten van het programma, hetgeen leidt tot een meer dynamische landbouwsector en nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden voor plattelandsgebieden.
2. Synergie met het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) zal de volgende effecten hebben:
a) het programma en het EFMZV zijn onderling verbonden, aangezien de behoeften van de EU aan onderzoek en innovatie op het gebied van marien en maritiem beleid zullen worden omgezet door middel van het strategische onderzoeks- en innovatieplanningsproces van het programma;
b) het EFMZV ondersteunt de uitrol van nieuwe technologieën en innovatieve producten, processen en diensten, in het bijzonder die welke voortvloeien uit het programma op het gebied van marien en maritiem beleid; het EFMZV bevordert ook de verzameling van gegevens in het veld en gegevensverwerking en verspreidt relevante door het programma ondersteunde acties, die op hun beurt bijdragen tot de uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid, het maritiem beleid van de EU, de internationale oceaangovernance en internationale verbintenissen.
3. Synergie met het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) zal de volgende effecten hebben:
a) regelingen voor gecombineerde financiering uit het EFRO en Horizon Europa worden gebruikt om activiteiten te ondersteunen die een brug slaan tussen regionale operationele programma's, strategieën voor slimme specialisaties en internationale excellentie in onderzoek en innovatie, met inbegrip van gezamenlijke transregionale/transnationale programma's en pan-Europese onderzoeksinfrastructuren, met als doel de Europese Onderzoeksruimte te versterken;
a bis) EFRO-middelen kunnen op vrijwillige basis worden overgeheveld ter ondersteuning van activiteiten in het kader van het programma, met name het excellentiekeurmerk;
b) het EFRO richt zich onder meer op de ontwikkeling en versterking van regionale en lokale ecosystemen voor onderzoek en innovatie en industriële hervorming, met inbegrip van steun voor de benutting van resultaten en de uitrol van nieuwe technologieën en innovatieve oplossingen uit de kaderprogramma's voor onderzoek en innovatie in het kader van het EFRO;
b bis) bestaande regionale ecosystemen, platformnetwerken en regionale strategieën worden versterkt.
4. Synergie met het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) zal de volgende effecten hebben:
a) ESF+ kan de door het programma ondersteunde innovatieve onderwijsprogramma's populariseren en opschalen, door middel van nationale of regionale programma's, om mensen de vaardigheden en competenties te geven die nodig zijn voor de banen van de toekomst;
b) regelingen voor aanvullende financiering uit ESF+ kunnen op vrijwillige basis worden gebruikt voor het ondersteunen van activiteiten van het programma die de ontwikkeling van menselijk kapitaal op het gebied van onderzoek en innovatie ▌bevorderen, met als doel de Europese Onderzoeksruimte te versterken; [Am. 148]
c) het onderdeel gezondheid van het Europees Sociaal Fonds+ populariseert innovatieve technologieën en nieuwe bedrijfsmodellen en oplossingen – met name die welke voortkomen uit de programma's – om bij te dragen aan innoverende, efficiënte en duurzame gezondheidszorgstelsels van de lidstaten en maken een betere en veiligere gezondheidszorg voor de Europese burgers toegankelijk.
5. Synergie met de Connecting Europe Facility (CEF) zal de volgende effecten hebben:
a) tijdens het strategische onderzoeks- en innovatieplanningsproces van het programma worden de behoeften aan onderzoek en innovatie op het gebied van vervoer, energie en de digitale sector in de EU geïnventariseerd en vastgesteld;
b) de CEF ondersteunt de grootschalige uitrol en invoering van innovatieve nieuwe technologieën en oplossingen op het gebied van vervoer, energie en digitale infrastructuur, in het bijzonder die welke voortkomen uit de kaderprogramma's voor onderzoek en innovatie;
c) de uitwisseling van informatie en gegevens tussen het kaderprogramma en de CEF-projecten worden bevorderd, bijvoorbeeld door de aandacht te vestigen op technologieën uit het kaderprogramma die klaar zijn om op de markt te worden gebracht, en verder kunnen worden ingezet via de CEF.
6. Synergie met het programma Digitaal Europa (DEP) zal de volgende effecten hebben:
a) hoewel diverse door het onderhavige programma en het programma Digitaal Europa bestreken thematische gebieden convergeren, zijn de aard van de te ondersteunen acties, de verwachte outputs en hun interventielogica verschillend en complementair;
b) behoeften aan onderzoek en innovatie in verband met digitale aspecten worden geïdentificeerd en vastgesteld in de strategische onderzoeks- en innovatieplannen van het programma; Dit omvat onder meer onderzoek en innovatie voor high performance computing, kunstmatige intelligentie, cyberbeveiliging, "distributed ledger"-technologie, kwantumtechnologie, de combinatie van digitale en andere ontsluitende technologieën en niet-technologische innovaties; ondersteuning voor het opschalen van ondernemingen die baanbrekende innovaties introduceren (waarvan vele digitale en fysieke technologieën worden gecombineerd); de integratie van digitale technieken in de pijler "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen"; en de ondersteuning aan digitale onderzoeksinfrastructuren;
c) Het programma Digitaal Europa is toegespitst op grootschalige opbouw van digitale capaciteit en infrastructuur voor high performance computing, kunstmatige intelligentie, cyberbeveiliging, "distributed ledger"-technologie, kwantumtechnologie en geavanceerde digitale vaardigheden die zijn gericht op de brede acceptatie en invoering in heel Europa van kritische bestaande of geteste innovatieve digitale oplossingen binnen een EU-kader op gebieden van algemeen belang (zoals gezondheidszorg, openbaar bestuur, justitie en onderwijs) of marktfalen (zoals de digitalisering van het bedrijfsleven, met name kleine en middelgrote ondernemingen); het programma Digitaal Europa wordt hoofdzakelijk uitgevoerd door middel van gecoördineerde en strategische investeringen met de lidstaten, met name via gezamenlijke openbare aanbestedingen, in digitale capaciteit die wordt gedeeld in heel Europa en in EU-brede maatregelen ter ondersteuning van interoperabiliteit en normalisatie als onderdeel van de ontwikkeling van een digitale interne markt;
d) de capaciteiten en infrastructuren van het programma Digitaal Europa worden beschikbaar gesteld aan de onderzoeks- en innovatiegemeenschap, ook voor activiteiten die door het programma worden ondersteund, met inbegrip van tests, experimenten en demonstraties in alle sectoren en disciplines;
e) nieuwe digitale technologieën die zijn ontwikkeld in het kader van het programma, worden geleidelijk overgenomen en ingezet door het programma Digitaal Europa;
f) de initiatieven van het programma voor de ontwikkeling van programma's voor de verwerving van vaardigheden en competenties – waaronder die welke worden geleverd op de colocatiecentra van de kennis- en innovatiegemeenschappen van het Europees Instituut voor innovatie en technologie – worden aangevuld door de capaciteitsopbouw op het gebied van geavanceerde digitale vaardigheden, die worden ondersteund door het programma Digitaal Europa;
g) de krachtige coördinatiemechanismen voor strategische planning en operationele procedures voor beide programma's worden onderling afgestemd, en de governance-structuren ervan brengen de respectieve diensten van de Commissie en andere betrokken diensten bij elkaar via de verschillende onderdelen van de respectieve programma's.
7. Synergie met het programma voor de interne markt zal de volgende effecten hebben:
a) het programma voor de interne markt is gericht op de tekortkomingen van de markt die alle kleine en middelgrote ondernemingen raken, en zal ondernemerschap en de oprichting en groei van ondernemingen bevorderen. Er bestaat volledige complementariteit tussen het programma voor de interne markt en het optreden van zowel het EIT als de toekomstige Europese innovatieraad voor innovatieve ondernemingen, en op het gebied van de ondersteunende diensten voor kmo's, in het bijzonder wanneer de markt geen levensvatbare financiering verschaft;
b) via het Enterprise Europe Network en andere bestaande ondersteunende structuren voor kmo's (bv. nationale contactpunten en innovatiebureaus, digitale-innovatiehubs, kenniscentra, gecertificeerde starterscentra) kunnen ondersteunende diensten in het kader van het programma Horizon Europa, met inbegrip van de Europese innovatieraad worden verleend.
8. Synergie met het programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) zal de volgende effecten hebben:
Tijdens het strategische onderzoeks- en innovatieplanningsproces van het programma worden de behoeften aan onderzoek en innovatie op het gebied van milieu, klimaat en energie in de EU geïnventariseerd en vastgesteld. LIFE zal blijven functioneren als een katalysator voor de uitvoering van milieu-, klimaat- en relevant energiebeleid en -wetgeving, inclusief resultaten van de toepassing van onderzoek en innovatie uit het programma, en zal bijdragen aan het inzetten ervan op nationaal en (inter-)regionaal niveau, waar het kan helpen bij de aanpak van problemen op het vlak van milieu, klimaat of de overgang naar schone energie. Met name zal LIFE impulsen blijven geven aan synergieën met het programma door bij de evaluatie een bonus toe te kennen aan voorstellen waarin de resultaten van het programma zijn verwerkt. Standaard actieprojecten van het LIFE-programma ondersteunen het ontwikkelen, testen of demonstreren van geschikte technologieën of methoden voor de uitvoering van het milieu- en klimaatbeleid van de EU, dat vervolgens op grote schaal kan worden ingezet, gefinancierd uit andere bronnen, waaronder door het programma. Zowel het EIT dat door het onderhavige programma in het leven is geroepen als de toekomstige Europese innovatieraad ▌kan ondersteuning verlenen aan de opschaling en exploitatie van nieuwe baanbrekende ideeën die kunnen voortvloeien uit de uitvoering van LIFE-projecten.
9. Synergie met het Erasmusprogramma zal de volgende effecten hebben:
a) middelen uit een combinatie van het onderhavige programma en het Erasmusprogramma worden gebruikt ter ondersteuning van activiteiten die de Europese hogeronderwijsinstellingen moeten versterken en moderniseren. Het programma zal de steun van het Erasmusprogramma voor het initiatief "Europese universiteiten" aanvullen, inzonderheid de onderzoeksdimensie daarvan als onderdeel van de ontwikkeling van nieuwe gezamenlijke en geïntegreerde duurzame en langetermijnstrategieën inzake onderwijs, onderzoek en innovatie, op basis van transdisciplinaire en sectoroverschrijdende benaderingen om van de kennisdriehoek een realiteit te maken en een impuls aan de economische groei te geven. De opleidingsactiviteiten van het EIT kunnen zowel een inspiratie vormen voor als gekoppeld worden aan het initiatief "Europese universiteiten".
b) het onderhavige programma en het Erasmus-programma bevorderen de integratie van onderwijs en onderzoek door het voor hogeronderwijsinstellingen gemakkelijker te maken om gemeenschappelijke strategieën voor onderwijs, onderzoek en innovatie op te zetten, om de onderwijsgevenden te informeren over de recentste bevindingen en onderzoekspraktijken, en om een actieve onderzoekservaring te bieden aan alle studenten en personeel uit het hoger onderwijs en vooral aan onderzoekers, en om andere activiteiten te ondersteunen die hoger onderwijs, onderzoek en innovatie integreren.
10. Synergie met het Europees ruimtevaartprogramma zal de volgende effecten hebben:
a) tijdens het strategische onderzoeks- en innovatieplanningsproces van het programma worden de behoeften aan onderzoek en innovatie van alle schakels van de ruimtevaartsector in de EU geïnventariseerd en vastgesteld; onderzoeksactiviteiten op het gebied van ruimtevaart via Horizon Europa worden ten uitvoer gelegd met betrekking tot aanbestedingen en subsidiabiliteit van entiteiten, in overeenstemming met de bepalingen van het ruimtevaartprogramma, indien van toepassing;
b) ruimtevaartgegevens en -diensten die als publiek goed door het Europees ruimteprogramma beschikbaar worden gesteld, worden gebruikt om door middel van onderzoek en innovatie baanbrekende oplossingen te ontwikkelen, met inbegrip van het kaderprogramma, met name voor duurzame levensmiddelen en natuurlijke hulpbronnen, monitoring van klimaat, slimme steden, geautomatiseerde voertuigen, veiligheid en rampenbeheersing;
c) de DIAS-diensten (Data and Information Access Services) van Copernicus zullen bijdragen tot de Europese open wetenschapscloud en aldus de toegang tot Copernicus-gegevens voor onderzoekers en wetenschappers vergemakkelijken; de onderzoeksinfrastructuren, en met name de netwerken voor observatie ter plaatse zullen van essentieel belang zijn voor de observatie-infrastructuur ter plaatse die de Copernicus-diensten ondersteunen, en zij profiteren op hun beurt van informatie die door de Copernicus-diensten wordt geproduceerd.
11. Synergie met het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking ("het externe instrument") zal als effect hebben dat de onderzoeks- en innovatieactiviteiten van het programma met deelname van derde landen en doelgerichte internationale samenwerkingsacties streven naar afstemming en samenhang met parallelle marktintroductie- en capaciteitsopbouwactiviteiten en versterking van de capaciteiten op basis van het externe instrument, op basis van een gezamenlijke vaststelling van behoeften en werkterreinen tijdens het strategisch onderzoeks- en innovatieplanningsproces van het programma.
12. Synergie met het Fonds voor interne veiligheid en het instrument voor grensbeheer in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer zal de volgende effecten hebben:
a) tijdens het strategische onderzoeks- en innovatieplanningsproces van het onderhavige programma worden de behoeften aan onderzoek en innovatie op het gebied van veiligheid en geïntegreerd grensbeheer geïnventariseerd en vastgesteld;
b) het Fonds voor interne veiligheid en het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer ondersteunen de ontwikkeling van innoverende nieuwe technologieën en oplossingen, met name die welke voortkomen uit de kaderprogramma's voor onderzoek en innovatie op het gebied van veiligheidsonderzoek.
13. Synergie met het InvestEU-fonds zal de volgende effecten hebben:
a) het onderhavige programma biedt, uit zijn eigen begroting, een gemengde financiering van Horizon Europa en EIC voor innovators, die een hoog risico lopen en voor wie de markt niet op het juiste moment een houdbare en duurzame financiering biedt, en tegelijkertijd zal het programma zorgen voor een passende coördinatie ter ondersteuning van de daadwerkelijke verschaffing en het beheer van het particuliere deel van de gemengde financiering via fondsen en intermediairs die worden ondersteund door InvestEU;
b) financiële instrumenten voor onderzoek en innovatie en kmo's worden samengebracht in het InvestEU-fonds, met name via een specifiek O&I-venster, en door middel van producten die worden ingezet in het kader van het kmo-venster voor innovatieve bedrijven, om zo ook bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma. InvestEU en Horizon Europa zullen nauw aan elkaar worden gekoppeld en elkaar aanvullen.
14. Synergie met het Innovatiefonds van het emissiehandelssysteem (het "Innovatiefonds") zal de volgende effecten hebben:
a) het innovatiefonds zal specifiek gericht zijn op innovatie op het gebied van koolstofarme technologieën en processen – met inbegrip van milieuveilige afvang en benutting van koolstof die in belangrijke mate bijdraagt aan de klimaatverandering – alsook op producten ter vervanging van koolstofintensieve producten, en op het helpen stimuleren van het opzetten en exploiteren van projecten die zijn gericht op het milieutechnisch veilig afvangen en de geologische opslag van CO2, alsook op innovatieve hernieuwbare energie en technologieën voor energieopslag; Er wordt een passend kader ingesteld om "groenere" producten met een duurzame meerwaarde voor de klanten/eindgebruikers mogelijk te maken en te stimuleren.
b) het onderhavige programma financiert de ontwikkeling, demonstratie en toepassing van technologieën, waaronder baanbrekende oplossingen, die kunnen bijdragen aan een koolstofarme economie en de doelstellingen van de Unie op het gebied van het koolstofarmer maken, energie en industriële hervorming, met name in pijler 2 en met behulp van het EIT;
c) het innovatiefonds kan, indien aan zijn selectie- en gunningscriteria wordt voldaan, ondersteuning bieden aan de demonstratiefase van in aanmerking komende projecten. Projecten die steun ontvangen uit het innovatiefonds kunnen in aanmerking komen voor steun ▌uit de kaderprogramma's voor onderzoek en innovatie, en omgekeerd. Als aanvulling op Horizon Europa kan het innovatiefonds zich concentreren op innovaties die dicht bij de markt staan en die bijdragen tot een aanzienlijke en snelle vermindering van de CO2‑uitstoot. Het innovatiefonds en Horizon Europa zullen nauw aan elkaar worden gekoppeld zodat ze elkaar aanvullen.
15. Synergie met het Euratomprogramma voor onderzoek en opleiding zal de volgende effecten hebben:
a) het onderhavige programma en het Euratomprogramma voor onderzoek en opleiding ontwikkelen algemene acties ter ondersteuning van onderwijs en opleiding (met inbegrip van de Marie Skłodowska-Curie-acties) met als doel relevante vaardigheden in Europa in stand te houden en te ontwikkelen;
b) het onderhavige programma en het Euratom-programma voor onderzoek en opleiding ontwikkelen gezamenlijke onderzoeksactiviteiten die zijn gericht op horizontale aspecten van het veilige en beveiligde gebruik van niet-energetische toepassingen van ioniserende straling in sectoren zoals geneeskunde, industrie, landbouw, ruimtevaart, klimaatverandering, veiligheid en het voorbereid zijn op noodsituaties en de bijdrage van nucleaire wetenschappen.
16. Potentiële synergieën met het Europees defensiefonds zullen ▌dubbel werk helpen voorkomen.
16 bis. Synergieën met Creatief Europa zullen concurrentievermogen en innovatie ondersteunen, bijdragen tot economische en sociale groei en een doeltreffend gebruik van overheidsmiddelen bevorderen.
16 ter. Synergieën met belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang kunnen overwogen worden.
BIJLAGE V
INDICATOREN VAN DE KERNEFFECTTRAJECTEN
De effecttrajecten en de daarmee samenhangende indicatoren van de kerneffecttrajecten geven structuur aan de monitoring van de vooruitgang van het kaderprogramma (KP) bij het bereiken van de doelstellingen als bedoeld in artikel 3. De effecttrajecten zijn tijdsgebonden en weerspiegelen drie complementaire effectcategorieën die de niet-lineaire aard van O&I-investeringen weerspiegelen: wetenschappelijk, maatschappelijk en technologisch/economisch.Voor elk van deze effectcategorieën zal aan de hand van proxy-indicatoren verslag worden uitgebracht over de vorderingen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de korte, middellange en langere termijn, en ook rekening wordt gehouden met de termijn na het beëindigen van het programma, met mogelijkheden voor uitsplitsingen, ook tussen de lidstaten en de geassocieerde landen. Deze indicatoren worden samengesteld aan de hand van kwantitatieve en kwalitatieve methodieken. Individuele programmadelen zullen in uiteenlopende mate en via verschillende mechanismen aan deze indicatoren bijdragen. Aanvullende indicatoren kunnen worden gebruikt om de verschillende delen te monitoren, indien van toepassing.
De microgegevens achter de indicatoren van de kerneffecttrajecten worden verzameld voor alle onderdelen van het programma en alle uitvoeringsmechanismen op een centraal beheerde en geharmoniseerde wijze en op het passende niveau van granulariteit met minimale rapportagelast voor de begunstigden.
Naast de gegevens over de indicatoren van de kerneffecttrajecten, zullen er ook gegevens over de geoptimaliseerde verwezenlijking van het programma met het oog op het versterken van de Europese onderzoeksruimte, het bevorderen van op topkwaliteit gebaseerde deelname vanuit alle lidstaten aan het programma en het vergemakkelijken van samenwerkingsverbindingen in Europees onderzoek en Europese innovatie worden verzameld en zal er in bijna-realtime verslaglegging over worden gedaan als onderdeel van de in artikel 45 bedoelde gegevens over uitvoering en beheer. Dit omvat onder meer het monitoren van samenwerkingsverbanden, netwerkanalyses, gegevens over voorstellen, toepassingen, deelnames en projecten; kandidaten en deelnemers (waaronder het type organisatie (zoals maatschappelijke organisaties, kmo's en de particuliere sector), land (zoals een specifieke classificatie voor landengroepen zoals lidstaten, geassocieerde landen en derde landen),geslacht, rol in het project, wetenschappelijke discipline/sector, met inbegrip van de sociale en geesteswetenschappen); enhet niveau van de integratie van de klimaatproblematiek en daarmee gepaard gaande uitgaven.
Indicatoren van de wetenschappelijke effecttrajecten
Het programma zal naar verwachting wetenschappelijk effect hebben door het scheppen van hoogwaardige nieuwe kennis, het versterken van menselijk potentieel op het gebied van onderzoek en innovatie, en bevordering van de verbreiding van kennis en open wetenschap. De vorderingen bij het bereiken van dit effect zullen worden gemonitord door middel van vervangende indicatoren die zijn vastgesteld langs de volgende drie kerneffecttrajecten.
Indicatoren van de maatschappelijke effecttrajecten
Het programma zal naar verwachting maatschappelijke effecten hebben door via O&I de beleidsprioriteiten van de EU en de mondiale uitdagingen, waaronder de SDG's van de VN, aan te pakken, volgens de beginselen van de Agenda 2030 en de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, en zal daarbij voordelen en effect creëren dankzij de O&I-missies en Europese partnerschappen en door de toepassing van innovatie in de samenleving te versterken, en daardoor uiteindelijk bij te dragen aan het welzijn van de burgers. De vorderingen bij het bereiken van dit effect zullen worden gemonitord door middel van vervangende indicatoren die zijn vastgesteld langs de volgende drie kerneffecttrajecten.
Indicatoren van de effecttrajecten op technisch/economisch ▌gebied
Het programma zal naar verwachting effecten op technisch/economisch ▌gebied hebben, met name binnen de Unie, door beïnvloeding van de oprichting en groei van ondernemingen, met name kmo's, waaronder start-ups, het scheppen van directe en indirecte werkgelegenheid, met name binnen de Unie, en door het hefboomeffect op de investeringen voor onderzoek en innovatie. De vorderingen bij het bereiken van dit effect zullen worden gemonitord door middel van vervangende indicatoren die zijn vastgesteld langs de volgende drie kerneffecttrajecten.
Bijlage V – tabel 1
Een wetenschappelijk
effect bereiken
Korte termijn
Middellange termijn
Lange termijn
Creëren van kwalitatief hoogwaardige nieuwe kennis
Publicaties -
Aantal collegiaal getoetste wetenschappelijke publicaties in het kader van kp
Citaten -
Field-Weighted Citation Index van collegiaal getoetste publicaties
in kader van kp
Wetenschap van wereldklasse -
Aantal en aandeel van collegiaal getoetste publicaties van kp-projecten die essentiële
bijdrage aan desbetreffend wetenschappelijk gebied vormen
Versterking van menselijk kapitaal in O&I
Vaardigheden -
Aantal onderzoekers betrokken bij bijscholingsactiviteiten (opleiding, mentoring/coaching, mobiliteit en toegang tot O&I-infrastructuur) in kp-projecten
Loopbanen -
Aantal en aandeel
bijgeschoolde kp-onderzoekers met toegenomen individuele invloed in hun O&I-gebied ▌
Arbeidsomstandigheden -
Aantal en aandeel bijgeschoolde kp-onderzoekers met betere arbeidsomstandigheden, inclusief de salarissen van onderzoekers
Bevordering van verspreiding van kennis en Open wetenschap
Gedeelde kennis -
Aandeel outputs van kp-onderzoek (open data/ publicatie/ software etc.) gedeeld via
open kennisinfrastructuren
Verspreiding van kennis -
Aandeel van actief gebruikte/aangehaalde outputs van kp-onderzoek waartoe open toegang bestaat
Nieuwe samenwerkingsverbanden -
Aandeel van kp-begunstigden die nieuwe vakgebiedoverschrijdende/sectoroverschrijdende samenwerkingsverbanden met gebruikers van hun vrij toegankelijke O&I-outputs in kader van kp zijn aangegaan
Bijlage V – tabel 2
Een maatschappelijk
effect bereiken
Korte termijn
Middellange termijn
Lange termijn
Beleidsprioriteiten van de EU en mondiale uitdagingen aanpakken via O&I
Outputs -
Aantal en aandeel van outputs gericht op het aanpakken van vastgestelde EU-beleidsprioriteiten en mondiale uitdagingen (waaronder SDG's) (multidimensionaal: voor elke vastgestelde prioriteit)
Met inbegrip van: Aantal en aandeel van klimaatrelevante outputs ter verwezenlijking van de toezeggingen van de EU in het kader van de Overeenkomst van Parijs
Oplossingen –
Aantal en aandeel van innovaties en wetenschappelijke resultaten gericht op het aanpakken van vastgestelde EU-beleidsprioriteiten en mondiale uitdagingen (waaronder SDG's) (multidimensionaal: voor elke vastgestelde prioriteit)
Met inbegrip van: Aantal en aandeel van klimaatrelevante innovaties en wetenschappelijke resultaten ter verwezenlijking van de toezeggingen van de EU in het kader van de Overeenkomst van Parijs
Voordelen –
Geaggregeerde geraamde effecten van gebruik/exploitatie van door kp gefinancierde resultaten, voor aanpak van vastgestelde EU-beleidsprioriteiten en mondiale uitdagingen (waaronder SDG's), met inbegrip van bijdrage aan de beleids- en wetgevingscyclus (zoals normen en standaarden)(multidimensionaal:voor elke vastgestelde prioriteit)
Met inbegrip van: Geaggregeerde geraamde effecten van gebruik/exploitatie van door kp gefinancierde klimaatrelevante resultaten ter verwezenlijking van de toezeggingen van de EU in het kader van de Overeenkomst van Parijs, met inbegrip van bijdrage aan de beleids- en wetgevingscyclus (zoals normen en standaarden)
Opleveren van voordelen en effecten dankzij O&I-missies
Outputs van O&I-missies -
Outputs in specifieke O&I-
missies
(multidimensionaal: voor elke vastgestelde missie)
Resultaten van O&I-missies -
Resultaten in specifieke O&I-
missies
(multidimensionaal: voor elke vastgestelde missie)
Bereikte doelstellingen van O&I-missies -
Bereikte doelstellingen in specifieke O&I-missies
(multidimensionaal: voor elke vastgestelde missie)
Versterken van de toepassing van onderzoek en innovatie in de samenleving
Cocreatie -
Aantal en aandeel van kp-projecten waarin EU-burgers en eindgebruikers bijdragen aan cocreatie van O&I-inhoud
Betrokkenheid -
Aantal en aandeel van door kp begunstigde entiteiten
met mechanismen om burgers en eindgebruikers te betrekken na kp-project
Toepassing O&I in samenleving -
Toepassing en bekendwording van wetenschappelijke resultaten en innovatieve oplossingen uit kp-cocreatie
Bijlage V – tabel 3
Een effect op technisch/economisch ▌gebied bereiken
Korte termijn
Middellange termijn
Lange termijn
Het genereren van groei op basis van innovatie
Innovatieve outputs -
Aantal innovatieve producten, processen of methodes uit kp (naar type innovatie) & aanvragen voor intellectuele-eigendomsrechten
Innovaties -
Aantal innovaties uit kp-projecten (per type innovatie), met inbegrip van toegekende intellectuele-eigendomsrechten
Economische groei -
Creatie, groei en marktaandeel van ondernemingen die kp-innovaties hebben ontwikkeld
Meer en betere banen scheppen
Ondersteunde werkgelegenheid -
Aantal gecreëerde vte-banen, en gehandhaafde banen in begunstigde entiteiten voor kp-project (per type baan)
Duurzame werkgelegenheid -
Toename van vte-banen in begunstigde entiteiten die kp-project volgen (per type baan)
Totale werkgelegenheid
Aantal directe en indirecte banen gecreëerd of gehandhaafd dankzij verspreiding van kp-resultaten (per type baan)
Investeringen in O&I met hefboomeffect
Co-investering -
Bedrag publieke & particuliere investeringen gemobiliseerd met oorspronkelijke kp-investering
Opschaling -
Bedrag publieke & particuliere investeringen gemobiliseerd om kp-resultaten te exploiteren of op te schalen (met inbegrip van buitenlandse directe investeringen)
Bijdrage aan "3 %-doelstelling" -
Vooruitgang EU bij bereiken investeringsdoelstelling van 3 % bbp dankzij kp
BIJLAGE V bis
Gebieden voor mogelijke missies en gebieden voor mogelijk geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen die worden opgericht uit hoofde van de artikelen 185 of 187 VWEU
Overeenkomstig de artikelen 7 en 8 van deze verordening zijn de gebieden voor mogelijke missies en mogelijke Europese partnerschappen die worden opgericht uit hoofde van de artikelen 185 of 187 VWEU, in deze bijlage opgenomen.
I. Gebieden voor mogelijke missies
Missiegebied 1: Adaptatie aan klimaatverandering, waaronder maatschappelijke transformatie
Missiegebied 2: Kanker
Missiegebied 3: Gezonde oceanen, zeeën, kust- en binnenwateren
Missiegebied 4: Klimaatneutrale en slimme steden
Missiegebied 5: Bodemgezondheid en levensmiddelen
Iedere missie zal voldoen aan de in artikel 7, lid 3, van deze verordening neergelegde beginselen.
II. Gebieden voor mogelijk geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen op basis van de artikelen 185 en 187 VWEU
Partnerschapsgebied 1: Snellere ontwikkeling en veiliger gebruik van gezondheidsinnovaties voor Europese patiënten, en mondiale gezondheid
Partnerschapsgebied 2: Bevorderen van belangrijke digitale en sleuteltechnologieën en de toepassing hiervan, waaronder nieuwe technologieën zoals kunstmatige intelligentie, fotonica en kwantumtechnologieën
Partnerschapsgebied 3: Europees leiderschap in metrologie, waaronder een geïntegreerd metrologiesysteem
Partnerschapsgebied 4: De prestaties op het gebied van concurrentievermogen, veiligheid en milieu van het luchtverkeer, de luchtvaart en het spoorwegvervoer in de EU in een hoog tempo verbeteren
Partnerschapsgebied 5: Duurzame, inclusieve en circulaire biogebaseerde oplossingen
Partnerschapsgebied 6: Waterstoftechnologieën en duurzame technologieën voor energie-opslag met een kleinere ecologische voetafdruk en een minder energie-intensieve productie
Partnerschapsgebied 7: Schone, geconnecteerde, coöperatieve, autonome en geautomatiseerde oplossingen voor toekomstige mobiliteitsbehoeften van personen en goederen
Partnerschapsgebied 8: Innovatieve en O&O-intensieve kleine en middelgrote ondernemingen
De beoordeling van de noodzaak van een geïnstitutionaliseerd Europees partnerschap op de bovengenoemde partnerschapsgebieden kan resulteren in een voorstel op basis van artikel 185 VWEU of artikel 187 VWEU, conform het initiatiefrecht van de Commissie. Een andere mogelijkheid is dat een partnerschapsgebied het voorwerp kan zijn van een partnerschap, overeenkomstig artikel 8, lid 1, punt a) of punt b), van het kaderprogramma, of kan worden geïmplementeerd door middel van oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van Horizon Europa.
Aangezien de gebieden voor geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen ruime thematische gebieden dekken, kunnen zij op basis van de geraamde behoeften worden geïmplementeerd door meer dan één partnerschap.
Standpunt van het Europees Parlement van 17 april 2019. De grijs gemarkeerde tekstdelen vormen niet het voorwerp van het in het kader van de interinstitutionele onderhandelingen bereikt akkoord.
Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).
Wanneer de definitieve tekst van deze verordening is goedgekeurd, zal naar verwachting de volgende verklaring van de Commissie in de C-reeks van het Publicatieblad worden gepubliceerd:"De Commissie is voornemens de begroting voor de EIC-Accelerator zodanig ten uitvoer te leggen dat de zuiver subsidiegebaseerde steun voor kmo's, met inbegrip van start-ups, overeenstemt met de ondersteuning in het kader van de begroting voor het kmo-instrument van het Horizon 2020-programma, overeenkomstig de voorwaarden als bepaald in artikel 43, lid 1, en overweging X van de Horizon Europa-verordening."
Verordening (EG) nr. 294/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 (PB L 97 van 9.4.2008, blz. 1), zoals gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1292/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 174).
Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).
Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie ("EOM") (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie ("LGO-besluit") (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).
Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).
Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad.
Wanneer de definitieve tekst van deze verordening is goedgekeurd, zal naar verwachting de volgende verklaring van de Commissie in de C-reeks van het Publicatieblad worden gepubliceerd:"De Commissie neemt kennis van het door de medewetgevers bereikte compromis over de formulering van artikel 5. Volgens de Commissie beperkt het specifieke programma voor defensieonderzoek waarvan sprake is in artikel 1, lid 3, onder b), zich uitsluitend tot onderzoeksactiviteiten in het kader van het Europees Defensiefonds, en vallen de ontwikkelingsactiviteiten buiten het toepassingsgebied van deze verordening."
Wanneer de definitieve tekst van de verordening is goedgekeurd, zal naar verwachting een ongeveer als volgt luidende verklaring van de Commissie in de C-reeks van het Publicatieblad worden gepubliceerd: "De Commissie is van plan om op verzoek met de bevoegde commissie in het Europees Parlement van gedachten te wisselen over: i) de lijst met mogelijke kandidaten voor een partnerschap conform de artikelen 185 en 187 VWEU, waarvoor aanvangseffectbeoordelingen zullen worden uitgevoerd; ii) de lijst met voorlopige missies die is opgesteld door de missieraden; en iii) de resultaten van het strategische plan, voordat dit officieel wordt aangenomen; iv) de Commissie zal ook documenten voorleggen en delen die verband houden met werkprogramma's."
Afhankelijk van het definitieve wetsbesluit zal de Commissie net als voor het programma Horizon 2020 (verklaring 2013 / C 373/02) een verklaring afgeven betreffende onderzoek op menselijke embryonale stamcellen.
Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).
Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).
Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (PB L 216 van 20.8.2009, blz. 76).
Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87).
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over het Europees Innovatiepartnerschap "Productiviteit en duurzaamheid in de landbouw" (COM(2012)0079).
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (COM(2018)0436 – C8-0253/2018 – 2018/0225(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0436)),
– gezien artikel 294, lid 2, artikel 173, lid 3, en artikel 182, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8‑0253/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de op 25 januari 2019 door zijn Voorzitter aan de commissievoorzitters gestuurde brief, waarin de aanpak van het Parlement met betrekking tot de sectorale programma's van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) betreffende de periode na 2020 wordt uiteengezet,
– gezien de op 1 april 2019 door de Raad aan de Voorzitter van het Europees Parlement gestuurde brief, waarin de gemeenschappelijke lezing wordt bevestigd waarover de medewetgevers het tijdens de onderhandelingen eens zijn geworden,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Begrotingscommissie, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8-0410/2018),
A. overwegende dat er een gedeeltelijk politiek akkoord is bereikt over het specifieke programma ter uitvoering van het kaderprogramma "Horizon Europa"; overwegende dat dit akkoord gebaseerd is op een aanzienlijk gewijzigde tekst in vergelijking met het voorstel van de Commissie; overwegende dat dit van invloed is op de rechtsgrondslag; overwegende dat de instellingen hierover van gedachten hebben gewisseld overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven(1); overwegende dat de rechtsgrondslag daarom in een latere fase van de procedure voor dit dossier moet worden aangepast;
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(2);
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) .../... van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 173, lid 3, en artikel 182, lid 4,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(4),
Gezien het verslag van het Europees Parlement over de beoordeling van de tenuitvoerlegging van Horizon 2020 met het oog op de tussentijdse beoordeling en het voorstel voor het negende kaderprogramma,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(5),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Overeenkomstig artikel 182, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) moet Horizon Europa – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie ("Horizon Europa"), dat bij Verordening (EU) ... van het Europees Parlement en de Raad van ... [verordening betreffende het kaderprogramma en de regels voor deelname](6) is vastgesteld, worden uitgevoerd door middel van specifieke programma's waarin nadere bepalingen voor de uitvoering ervan, de looptijd en de noodzakelijk geachte middelen zijn vastgesteld.
(2) Verordening (EU) ... [verordening betreffende het kaderprogramma en de regels voor deelname] bevat de algemene en specifieke doelstellingen van Horizon Europa, de structuur en de grote lijnen van de uit te voeren activiteiten; in dit specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (het "specifieke programma") moeten de specifieke operationele doelstellingen en activiteiten voor onderdelen van Horizon Europa worden omschreven. De uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) ... [verordening betreffende het kaderprogramma en de regels voor deelname], waaronder begrepen de uitvoeringsbepalingen inzake ethische beginselen, zijn volledig op het specifieke programma van toepassing.
(3) Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van het specifieke programma te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend voor het vaststellen van werkprogramma's voor de uitvoering van het specifieke programma. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(7).
(4) De raad van beheer van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC), die is ingesteld bij Besluit 96/282/Euratom van de Commissie(8), is geraadpleegd over de wetenschappelijke en technologische inhoud van het specifieke programma, voor zover die betrekking heeft op de niet‑nucleaire eigen acties van het JRC;
(5) Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering, in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs en de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties ten uitvoer te leggen, zal dit specifieke programma bijdragen aan de integratie van klimaatactie in alle beleidsdomeinen en aan het verwezenlijken van de algemene doelstelling dat ten minste 25 % van de uitgaven in de EU‑begroting moet worden gebruikt ter ondersteuning van klimaatdoelen gedurende de periode van het MFK 2021-2027, en dat zo spoedig mogelijk en uiterlijk in 2027 een streefcijfer van 30 % per jaar moet worden gehaald. Acties in het kader van dit specifieke programma zullen ten minste 35 % van alle financiële middelen van het specifieke programma aan klimaatdoelstellingen besteden. Desbetreffende acties zullen tijdens de voorbereiding en uitvoering van het specifieke programma worden aangewezen en in het kader van de desbetreffende beoordelingen en herzieningsprocedures opnieuw worden beoordeeld. Er zal aandacht uitgaan naar kolen- en koolstofintensieve sectoren van de Unie die zich in transitie bevinden.
(6) De acties van het specifieke programma moeten worden gebruikt om op evenredige wijze marktfalen of suboptimale investeringssituaties aan te pakken, zonder dat particuliere financiering wordt overlapt of verdrongen, en hebben een duidelijke Europese toegevoegde waarde.
(7) In het licht van de belangrijke bijdrage die onderzoek en innovatie aan het aanpakken van uitdagingen op het gebied van levensmiddelen, landbouw, plattelandsontwikkeling en de bio-economie moeten leveren en om de desbetreffende kansen inzake onderzoek en innovatie te benutten in synergie met het gemeenschappelijk landbouwbeleid, zullen desbetreffende acties in het kader van het specifieke programma ▌in een speciaal cluster "Levensmiddelen, bio‑economie, natuurlijke hulpbronnen, landbouw en milieu" worden ondersteund voor de periode 2021-2027.
(8) De voltooiing van de digitale eengemaakte markt en het toenemende aantal kansen dat wordt gecreëerd door de convergentie van digitale en fysieke technologieën, vereisen een intensivering van de investeringen. Horizon Europa zal aan deze inspanningen een bijdrage leveren ▌(9) met een speciaal cluster om ervoor te zorgen dat Europa op digitaal gebied een koploper blijft wat wereldwijd onderzoek en innovatie betreft.
(9) De soorten financiering en de wijzen van uitvoering in het kader van dit besluit worden gekozen op basis van de mate waarin zij het mogelijk maken de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten te boeken, met name rekening houdend met de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Wat subsidies betreft, houdt dit mede in dat het gebruik van vaste bedragen, vaste percentages en schalen van eenheidskosten wordt overwogen.
(10) De lidstaten moeten in een vroeg stadium worden betrokken bij het vaststellen van missies.
HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp
Bij dit besluit wordt het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie ("het specifieke programma"), zoals bedoeld in artikel 1, lid 3, punt a), van Verordening .../.../EU [verordening betreffende het kaderprogramma en de regels voor deelname], vastgesteld.
In dit besluit worden de operationele doelstellingen van het specifieke programma, de begroting voor de periode 2021-2027, de regels voor de uitvoering van het specifieke programma en de in het kader van het specifieke programma uit te voeren activiteiten vastgelegd.
Artikel 2
Operationele doelstellingen
1. Het specifieke programma draagt bij aan de algemene en specifieke doelstellingen van artikel 3 van Verordening ... [verordening betreffende het kaderprogramma en de regels voor deelname].
2. De operationele doelstellingen van het specifieke programma zijn:
a) excellent fundamenteel en grensverleggend onderzoek stimuleren; excellentie versterken en verspreiden, onder meer door een bredere deelname in de hele Unie te stimuleren;
b) de band versterken tussen onderzoek, innovatie en, in voorkomend geval, onderwijs- en andere beleidsmaatregelen, met inbegrip van complementariteit met beleidsmaatregelen en activiteiten inzake onderzoek en innovatie op nationaal, regionaal en EU-niveau;
b bis) de uitvoering van beleidsprioriteiten van de Unie ondersteunen, met name de duurzameontwikkelingsdoelstellingen en de Overeenkomst van Parijs;
c) verantwoord onderzoek en verantwoorde innovatie bevorderen, rekening houdend met het voorzorgsbeginsel,
c bis) de genderdimensie in het hele programma versterken;
c ter) samenwerkingsverbanden vergroten voor onderzoek en innovatie in Europa in alle sectoren en disciplines, met inbegrip van sociale wetenschappen en geesteswetenschappen;
d) de internationale samenwerking versterken;
d bis) onderzoeksinfrastructuren in de hele Europese Onderzoeksruimte verbinden en ontwikkelen en er transnationale toegang toe verschaffen;
e) talent aantrekken, onderzoekers en innovators opleiden en behouden in de Europese Onderzoeksruimte, onder andere door middel van mobiliteit ▌;
f) open wetenschap stimuleren en zichtbaarheid voor het publiek en open toegang tot wetenschappelijke publicaties en onderzoeksgegevens, inclusief passende uitzonderingen, verzekeren;
g) het gebruik stimuleren van O&I-resultaten en actief resultaten verspreiden en benutten, met name om het effect van particuliere investeringen en beleidsontwikkeling te bevorderen;
▌
▌
j) door middel van O&I-missies ambitieuze doelstellingen verwezenlijken binnen een vastgestelde termijn;
k) de relatie en de interactie tussen wetenschap en de samenleving bevorderen, met inbegrip van de zichtbaarheid van wetenschap in de samenleving en de communicatie over wetenschap, en de betrokkenheid van burgers en eindgebruikers vergroten bij processen voor co-ontwerp en cocreatie;
▌
m) de industriële transformatie versnellen, onder meer door het verbeteren van vaardigheden voor innovatie;
▌
o) O&I-activiteiten in kmo's stimuleren en het oprichten en opschalen van innoverende bedrijven, met name start-ups, kmo's en in uitzonderlijke gevallen kleine midcap-ondernemingen, stimuleren;
p) de toegang tot risicofinanciering verbeteren, onder meer door synergieën met InvestEU, in het bijzonder wanneer de markt geen toereikende financiering biedt.
3. In het kader van de in lid 2 genoemde doelstellingen kan rekening worden gehouden met nieuwe en onvoorziene behoeften die tijdens de uitvoeringsperiode van het specifieke programma ontstaan. Dit kan, mits voldoende gemotiveerd, reacties omvatten op nieuwe mogelijkheden en opkomende crises en dreigingen, alsook antwoorden op behoeften in verband met de ontwikkeling van nieuw beleid van de Unie.
Artikel 3
Structuur
1. Het specifieke programma bestaat overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening ... [verordening betreffende het kaderprogramma en de regels voor deelname] uit de volgende onderdelen:
(1) pijler I "Wetenschappelijke excellentie", met de volgende componenten:
a) de Europese Onderzoeksraad (ERC), zoals beschreven in bijlage I, pijler I, afdeling 1;
b) de Marie Skłodowska-Curie-acties (MSCA), zoals beschreven in bijlage I, pijler I, afdeling 2;
c) onderzoeksinfrastructuren, zoals beschreven in bijlage I, pijler I, afdeling 3;
2) pijler II "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen", met de volgende componenten:
a) cluster "Gezondheid", zoals beschreven in bijlage I, pijler II, afdeling 1;
b) cluster "Cultuur, creativiteit en inclusieve ▌samenleving", zoals beschreven in bijlage I, pijler II, afdeling 2;
c) cluster "Civiele veiligheid voor de samenleving", zoals beschreven in bijlage I, pijler II, afdeling 3;
d) cluster "Digitale wereld, industrie en ruimte", zoals beschreven in bijlage I, pijler II, afdeling 4;
e) cluster "Klimaat, energie en mobiliteit", zoals beschreven in bijlage I, pijler II, afdeling 5;
f) cluster "Levensmiddelen, bio-economie, natuurlijke hulpbronnen, landbouw en milieu", zoals beschreven in bijlage I, pijler II, afdeling 6;
g) niet-nucleaire eigen acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC), zoals beschreven in bijlage I, pijler II, afdeling 7;
3) pijler III "Innovatief Europa", met de volgende componenten:
a) de Europese Innovatieraad (EIC), zoals beschreven in bijlage I, pijler III, afdeling 1;
b) Europese innovatie-ecosystemen, zoals beschreven in bijlage I, pijler III, afdeling 2;
▌
4) onderdeel "Verbreding van de deelname aan en versterking van de Europese Onderzoeksruimte", met de volgende componenten:
a) verbreden van de deelname en verspreiden van excellentie, zoals beschreven in bijlage I, deel "Versterking van de Europese Onderzoeksruimte", afdeling 1;
b) hervorming en versterking van het Europees O&I-systeem, zoals beschreven in bijlage I, deel "Versterking van de Europese Onderzoeksruimte", afdeling 2.
2. De in het kader van de in lid 1 genoemde onderdelen uit te voeren activiteiten zijn beschreven in bijlage I.
Artikel 4
Begroting
1. Overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Verordening ... [verordening betreffende het kaderprogramma en de regels voor deelname] bedragen de financiële middelen voor de uitvoering van het specifieke programma voor de periode 2021-2027 120 000 000 000 EUR in lopende prijzen.
2. Het in lid 1 van dit artikel genoemde bedrag wordt verdeeld over de in artikel 3, lid 1, van dit besluit omschreven onderdelen overeenkomstig artikel 9, lid 2, van Verordening ... [verordening betreffende het kaderprogramma en de regels voor deelname]. De regelingen van artikel 9, leden 3 tot en met 8, van Verordening ... [verordening betreffende het kaderprogramma en de regels voor deelname] zijn van toepassing.
HOOFDSTUK II
UITVOERING EN PROGRAMMERING
Artikel 4 bis
Strategisch plan
1. Overeenkomstig artikel 6, lid 6, van de [verordening betreffende het kaderprogramma] wordt de uitvoering van het specifieke programma gefaciliteerd door middel van een meerjarig strategisch plan van onderzoeks- en innovatieactiviteiten, dat tevens de coherentie tussen de werkprogramma's, EU-prioriteiten en nationale prioriteiten bevordert. Het resultaat van het proces voor strategische planning wordt opgenomen in een meerjarig strategisch plan voor het opstellen van de inhoud van de werkprogramma's (zoals vastgesteld in artikel 11) die een periode van maximaal vier jaar bestrijken, waarbij echter voldoende flexibiliteit wordt behouden om snel te kunnen reageren op nieuwe en opkomende uitdagingen, onverwachte kansen en crises.
2. Het proces voor strategische planning heeft met name betrekking op de pijler "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen" en ook op desbetreffende activiteiten in andere pijlers en het onderdeel "Verbreding van de deelname aan en versterking van de Europese Onderzoeksruimte".
De Commissie betrekt de lidstaten in een vroeg stadium en pleegt uitgebreid overleg met hen en met het Europees Parlement, naast overleg met belanghebbenden en het grote publiek. Dit zal bijdragen tot een sterkere betrokkenheid van burgers en het maatschappelijk middenveld.
De lidstaten kunnen het proces voor strategische planning ook ondersteunen met een overzicht van in het strategisch plan mee te nemen nationale raadplegingen/bijdragen van burgers.
3. Het strategisch plan wordt door de Commissie vastgesteld door middel van een uitvoeringshandeling volgens de in artikel 12, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure. Het strategisch plan beantwoordt aan de doelstellingen en activiteiten als omschreven in bijlage 1. Deze uitvoeringshandeling bevat de volgende elementen met betrekking tot de bestreken periode:
a) strategische kernrichtsnoeren voor O&I-steun, met inbegrip van een beschrijving van het verwachte effect, clusteroverschrijdende kwesties en bestreken actiegebieden;
b) een vermelding van Europese partnerschappen overeenkomstig artikel 8, lid 1, punten a en b, van de [verordening betreffende het kaderprogramma];
b bis) een vermelding van missies overeenkomstig artikel 5 van het specifieke programma en artikel 7 en bijlage V bis van de verordening tot oprichting van Horizon Europa;
c) gebieden voor internationale samenwerking, acties die moeten worden afgestemd op acties voor onderzoek & innovatie van andere naties en regio's in de wereld op grote schaal, of acties die in samenwerking met organisaties in derde landen moeten worden uitgevoerd;
d) specifieke kwesties, zoals het evenwicht tussen onderzoek en innovatie; de integratie van sociale wetenschappen en geesteswetenschappen; de rol van sleuteltechnologieën en strategische waardeketens; gendergelijkheid, met inbegrip van de integratie van de genderdimensie in O&I-content; naleving van de hoogste ethische en integriteitsnormen; prioriteiten voor verspreiding en exploitatie.
4. In het strategisch plan wordt rekening gehouden met een analyse die op zijn minst betrekking heeft op de volgende elementen:
a) drijvende politieke, sociaaleconomische en ecologische factoren die van belang zijn voor de beleidsprioriteiten van de EU en de lidstaten;
b) de bijdrage van onderzoek en innovatie tot de verwezenlijking van EU-beleidsdoelstellingen, daarbij voortbouwend op studies, andere wetenschappelijke gegevens en hiermee samenhangende initiatieven op EU- en nationaal niveau, met inbegrip van geïnstitutionaliseerde partnerschappen overeenkomstig artikel 8, lid 1, punt c), van de [verordening betreffende het kaderprogramma];
c) een wetenschappelijke onderbouwing op basis van prognoseactiviteiten, W&T en indicatoren voor innovatie, internationale ontwikkelingen zoals de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen en feedback over de uitvoering, met inbegrip van het toezicht op de uitvoering van specifieke maatregelen inzake het verbreden van de deelname en het verspreiden van excellentie en deelname van de kmo's;
d) prioriteiten met het potentieel te worden uitgevoerd in synergie met andere EU‑programma's;
e) een beschrijving van de verschillende benaderingen voor raadpleging van belanghebbenden en betrokkenheid van burgers in het kader van de werkzaamheden ter ontwikkeling van werkprogramma's;
f) complementariteit en synergieën met de planning van de KIG's van het EIT overeenkomstig Verordening 294/2008/EG.
5. Het proces voor strategische planning wordt aangevuld met een strategisch coördinatieproces voor Europese partnerschappen, met deelname van de lidstaten en de Commissie op voet van gelijkheid. Het strategisch coördinatieproces fungeert als toegangspunt voor prognoseanalyse, analyse en advies over de ontwikkeling van portefeuilles, de mogelijke opzet, uitvoering, monitoring en uitfasering van O&I‑partnerschappen, en gaat uit van een alomvattend kader van criteria op basis van bijlage III bij de verordening betreffende Horizon Europa.
Artikel 5
Missies
1. Missies voor onderzoek en innovatie kunnen worden vastgesteld in de missiegebieden die worden vermeld in bijlage V bis van de Verordening tot vaststelling van Horizon Europa.
2. Voor elke missie wordt een missieraad ingesteld, tenzij bestaande adviesstructuren kunnen worden gebruikt, in welk geval het programmacomité hiervan vooraf in kennis wordt gesteld. De missieraad bestaat uit maximaal 15 onafhankelijke hooggeplaatste personen met grote deskundigheid, waaronder waar passend SSH-deskundigen, uit heel Europa en daarbuiten, met inbegrip van vertegenwoordigers van betrokken eindgebruikers. De leden van de missieraden worden door de Commissie aangewezen volgens een transparante identificatieprocedure, zoals een openbare oproep tot het indienen van blijken van belangstelling. Het programmacomité wordt tijdig geconsulteerd over de vaststellings- en selectieprocedure, en over de gebruikte criteria. De ambtstermijn van de leden van de missieraad bedraagt maximaal vijf jaar en is eenmaal verlengbaar.
3. De missieraad adviseert, zonder beslissingsbevoegdheid, de Commissie over:
a) de vaststelling en het ontwerp van een of meerdere missies op het respectieve missiegebied volgens de bepalingen en criteria als vastgesteld in artikel 7 van [verordening betreffende het kaderprogramma];
b) de inhoud van werkprogramma's en de herziening ervan om de doelstellingen van de missie te kunnen verwezenlijken, ▌met de inbreng van belanghebbenden en, waar passend, het publiek;
c) kenmerken van projectportefeuilles voor missies;
d) aanpassingsacties of, indien nodig, beëindiging op basis van uitvoeringsbeoordelingen van de missie overeenkomstig de vastgestelde missiedoelstellingen;
e) de selectie van onafhankelijke deskundige beoordelaars overeenkomstig de bepalingen van artikel 44 [van de verordening betreffende het kaderprogramma], het briefen van deskundige beoordelaars en beoordelingscriteria en de weging ervan;
f) randvoorwaarden die helpen om de doelstellingen van de missie te bereiken;
g) communicatie, onder meer over de uitvoering en de verwezenlijkingen van de missie;
h) beleidscoördinatie tussen de betrokken actoren op verschillende niveaus, met name wat betreft synergieën met andere beleidslijnen van de Unie;
i) prestatie-kernindicatoren.
Het advies van de missieraden wordt openbaar gemaakt.
▌
4. Voor elk missiegebied wordt het programmacomité betrokken bij de voorbereiding en de levenscyclus van de missies, rekening houdend met relevante nationale thema's en mogelijkheden om missies beter af te stemmen op activiteiten op nationaal niveau. Interactie met de missieraden vindt tijdig plaats op alomvattende wijze.
5. Het in artikel 11 genoemde werkprogramma omvat voor alle in het strategisch plan vermelde missies het ontwerp, de kenmerken van de projectenportefeuilles ervan en specifieke bepalingen voor een efficiënte portefeuillebenadering.
Artikel 6
Europese Onderzoeksraad
1. De Commissie stelt een Europese Onderzoeksraad (ERC) in om de acties in het kader van pijler I "Wetenschappelijke excellentie" die met de ERC verband houden, uit te voeren. De ERC vervangt de bij Besluit C(2013) 1895(10) opgerichte ERC.
2. De ERC is samengesteld uit de in artikel 7 bedoelde onafhankelijke Wetenschappelijke Raad en de in artikel 8 bedoelde specifieke uitvoeringsstructuur.
3. De voorzitter van de ERC is een internationaal gereputeerd senior wetenschapper.
De voorzitter wordt voor een eenmalig hernieuwbare termijn van vier jaar aangesteld door de Commissie na een transparante selectieprocedure waarbij een beroep wordt gedaan op een onafhankelijk specifiek rekruteringscomité. De selectieprocedure en de geselecteerde kandidaat worden goedgekeurd door de Wetenschappelijke Raad.
De voorzitter zit de Wetenschappelijke Raad voor, geeft er leiding aan, onderhoudt contacten met de specifieke uitvoeringsstructuur en vertegenwoordigt de raad in de wereld van de wetenschap.
4. De ERC functioneert volgens zijn grondbeginselen van wetenschappelijke excellentie, open wetenschap, autonomie, efficiëntie, doeltreffendheid, transparantie, verantwoordingsplicht en onderzoeksintegriteit. Hij zorgt voor continuïteit met de ERC-acties die op grond van Besluit .../EG worden uitgevoerd.
5. De activiteiten van de ERC ondersteunen grensverleggend onderzoek, in een bottom-upbenadering, dat op alle terreinen wordt uitgevoerd door op Europees niveau concurrerende hoofdonderzoekers en hun teams, met inbegrip van beginnende beroepsonderzoekers.
6. De Commissie staat garant voor de autonomie en integriteit van de ERC en ziet erop toe dat de aan de ERC toevertrouwde taken behoorlijk worden uitgevoerd.
De Commissie zorgt ervoor dat de ERC-acties worden uitgevoerd volgens de beginselen van lid 4 van dit artikel en overeenkomstig de in artikel 7, lid 2, punt a), bedoelde algemene strategie voor de ERC, zoals vastgelegd door de Wetenschappelijke Raad.
Artikel 7
Wetenschappelijke Raad van de ERC
1. De Wetenschappelijke Raad is samengesteld uit onafhankelijke wetenschappers, ingenieurs en geleerden met een uitstekende reputatie en de benodigde deskundigheid, zowel vrouwen als mannen, uit verschillende leeftijdsgroepen, uiteenlopende onderzoeksgebieden en van verschillende geografische origine, en die handelen op persoonlijke titel en onafhankelijk van externe belangen.
De leden van de Wetenschappelijke Raad worden door de Commissie benoemd volgens een met deze raad overeengekomen onafhankelijke en transparante procedure, die een open raadpleging van de wetenschappelijke wereld en een verslag aan het Europees Parlement en de Raad omvat.
Hun mandaat duurt vier jaar en is eenmaal verlengbaar op basis van een roulerend systeem dat de continuïteit van de werkzaamheden van de Wetenschappelijke Raad waarborgt.
2. De Wetenschappelijke Raad bepaalt:
a) de algemene strategie voor de ERC;
b) het werkprogramma voor de uitvoering van de activiteiten van de ERC;
c) de methoden en procedures voor de collegiale toetsing en de beoordeling van voorstellen, op basis waarvan de te financieren voorstellen worden bepaald;
d) zijn standpunt over elk aspect dat vanuit wetenschappelijk gezichtspunt de verwezenlijkingen en het effect van de ERC, alsook de kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek kan verbeteren;
e) een gedragscode waarin onder meer het vermijden van belangenconflicten aan de orde komt.
De Commissie wijkt slechts af van de standpunten die de Wetenschappelijke Raad overeenkomstig de punten a), c), d), en e) van de eerste alinea heeft ingenomen indien zij van mening is dat de bepalingen van dit besluit niet in acht zijn genomen. In dat geval stelt de Commissie maatregelen vast om de continuïteit in de uitvoering van het specifieke programma en de verwezenlijking van de doelstellingen ervan te verzekeren, waarbij zij de afwijkingen van de standpunten van de Wetenschappelijke Raad toelicht en naar behoren motiveert.
3. De Wetenschappelijke Raad handelt volgens het mandaat dat in bijlage I, pijler I, afdeling 1, is vastgesteld.
4. De Wetenschappelijke Raad handelt uitsluitend in het belang van de ▌ERC, overeenkomstig de beginselen van artikel 6. Hij legt de nodige integriteit en rechtschapenheid aan de dag en voert zijn werkzaamheden efficiënt en met de grootst mogelijke transparantie uit.
Artikel 8
Specifieke uitvoeringsstructuur van de ERC
1. De specifieke uitvoeringsstructuur is verantwoordelijk voor de administratieve tenuitvoerlegging en voor de uitvoering van het programma, als beschreven in bijlage I, onderdeel I, afdeling 1.3.2. Hij ondersteunt de Wetenschappelijke Raad bij het verrichten van al diens taken.
2. De Commissie ziet erop toe dat de specifieke uitvoeringsstructuur zich strikt, efficiënt en met de nodige flexibiliteit richt naar de doelstellingen en eisen van uitsluitend de ERC.
Artikel 9
Europese Innovatieraad
1. De EIC, opgericht overeenkomstig artikel 7a van de [verordening betreffende het kaderprogramma], omvat het in artikel 10 bedoelde college op hoog niveau, het EIC-college.
2. De Commissie zorgt ervoor dat de uitvoering van acties in het kader van de EIC:
a) overeenstemt met de beginselen van lid 1 van dit artikel, rekening houdend met het advies van het EIC-college over de in artikel 10, lid 1, punt a), bedoelde algemene strategie voor de EIC; en
b) niet tot verstoringen van de mededinging leidt die in strijd zijn met het gemeenschappelijk belang.
3. De Commissie voert de gemengde EIC-financiering in indirect beheer uit, of richt, indien dit niet mogelijk is, daarvoor een special purpose vehicle op, dat moet worden beheerd volgens de toepasselijke regels inzake verantwoordingsplicht. De Commissie streeft naar deelname van andere publieke en private investeerders. Als dit niet mogelijk is bij de start van een project, zal het special purpose vehicle zo worden opgezet dat er andere publieke of private investeerders kunnen worden aangetrokken om zo de hefboomwerking van Uniebijdrage te vergroten.
4. De Commissie zorgt voor een doeltreffende aanvulling tussen de EIC, het EIT en InvestEU.
Artikel 10
Het EIC-college
1. Het EIC-college adviseert de Commissie over:
a) de algemene strategie voor de EIC-component in het kader van pijler III "Innovatief Europa";
b) het werkprogramma voor de uitvoering van de acties van de EIC;
c) de criteria voor de beoordeling van het innovatievermogen en het risicoprofiel van de voorstellen en het gepaste evenwicht van subsidies, eigen vermogen en andere financieringsvormen voor de EIC-accelerator;
d) de vaststelling van strategische projectenportefeuilles;
e) het profiel van programmabeheerders;
2. Het EIC-college kan op verzoek aanbevelingen aan de Commissie doen over:
a) elk aspect dat vanuit een innovatieperspectief kan bijdragen aan de verbetering en stimulering van innovatie-ecosystemen in heel Europa, de verwezenlijking en het effect van de doelstellingen van de EIC-component en het vermogen van innoverende bedrijven om hun oplossingen uit te rollen;
b) het aanwijzen, in samenwerking met de betrokken Commissiediensten en, in voorkomend geval, nationale en regionale autoriteiten en andere bevoegde instanties, zoals de raad van bestuur van het EIT, van mogelijke regelgevende belemmeringen voor ondernemers, met name ondernemers die in het kader van de EIC-component steun hebben gekregen;
c) opkomende technologische trends uit de portefeuille van de EIC, zodat daar in de programmering van andere delen van het specifieke programma rekening mee kan worden gehouden;
d) het aanwijzen van specifieke kwesties die advies van het EIC-college vereisen.
Het EIC-college handelt in het belang van de verwezenlijking van de doelstellingen van de EIC‑component. Het legt de nodige integriteit en rechtschapenheid aan de dag en voert zijn werkzaamheden efficiënt en transparant uit.
Het EIC-college handelt volgens het mandaat dat in bijlage I, pijler III, afdeling 1, is vastgesteld.
3. Het EIC-college bestaat uit 15 tot 20 onafhankelijke hooggeplaatste personen uit verschillende delen van het Europese innovatie-ecosysteem, met inbegrip van ondernemers, leidinggevende personen uit de bedrijfswereld, investeerders, deskundigen van overheidsdiensten en onderzoekers, waaronder academische innovatiedeskundigen. Het college draagt bij aan bewustmakingsacties en leden van het EIC-college werken mee aan het vergroten van het aanzien van het EIC-merk.
De leden van het EIC-college worden na een openbare oproep tot het indienen van voordrachten van kandidaten of blijken van belangstelling of beide, afhankelijk van wat de Commissie het meest geschikt acht, door de Commissie aangewezen, rekening houdend met de behoefte aan evenwicht wat deskundigheid, gender, leeftijd en geografische spreiding betreft.
Zij worden voor een tweemaal hernieuwbare termijn van twee jaar aangesteld op basis van een roulerend systeem (aanstelling van leden elke twee jaar).
4. Het EIC-college heeft een voorzitter die door de Commissie na een transparante selectieprocedure wordt aangesteld. De voorzitter is een hooggeplaatste persoon met banden met de innovatiewereld, en met een gedegen begrip van O&O.
De voorzitter wordt voor een eenmalig hernieuwbare termijn van vier jaar aangesteld.
De voorzitter zit het EIC-college voor, bereidt de vergaderingen voor, geeft de leden opdrachten en kan specifieke subgroepen instellen, met name om opkomende technologische trends in de portefeuille van de EIC op te sporen. Hij vertegenwoordigt de EIC in de innovatiewereld. Hij bevordert tevens de EIC, fungeert als gesprekspartner met de Commissie en, via de betrokken programmacomités, met de lidstaten. De Commissie biedt de voorzitter bij de uitvoering van zijn taken administratieve ondersteuning.
5. De Commissie stelt een gedragscode op waarin onder meer het voorkomen van belangenconflicten en geheimhoudingschendingen aan de orde komt. De leden van het EIC-college aanvaarden de gedragscode wanneer zij hun taken aanvangen.
Artikel 11
Werkprogramma's
1. Het programma wordt overeenkomstig artikel 110 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad ("het Financieel Reglement") uitgevoerd door middel van de in lid 2 bedoelde werkprogramma's. (11). De werkprogramma's bevatten een uiteenzetting van de verwachte gevolgen en worden opgesteld volgens een proces voor strategische planning, als beschreven in bijlage I bij dit besluit. De Commissie informeert het in artikel 12 bedoelde comité regelmatig en reeds in een vroeg stadium over de algemene voortgang bij de uitvoering van de indirecte acties van het specifieke programma, inclusief missies, mede opdat het comité in een vroeg stadium een nuttige inbreng levert bij het proces voor strategische planning en het opstellen van de werkprogramma's, met name inzake missies.
In de werkprogramma's wordt, in voorkomend geval, het voor blendingverrichtingen gereserveerde totaalbedrag opgenomen.
2. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen afzonderlijke werkprogramma's vast voor de uitvoering van acties in het kader van de volgende componenten, als vastgesteld in artikel 3, lid 1, van dit besluit:
a) de ERC, waarvoor het werkprogramma op grond van artikel 7, lid 2, punt b), wordt opgesteld door de Wetenschappelijke Raad volgens de in artikel 12, lid 3, bedoelde raadplegingsprocedure. De Commissie wijkt slechts af van het door de Wetenschappelijke Raad vastgestelde werkprogramma als zij van mening is dat het niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit besluit. In dat geval stelt de Commissie het werkprogramma vast door middel van een uitvoeringshandeling volgens de in artikel 12, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure. De Commissie motiveert deze maatregel naar behoren;
b) alle clusters in het kader van de pijler "Wereldwijde uitdagingen en ▌ concurrentievermogen van de Europese industrie", de MSCA, onderzoeksinfrastructuren, ondersteuning van innovatie-ecosystemen, verbreden van participatie en verspreiden van excellentie en hervorming en versterking van het Europees O&I-systeem, volgens de in artikel 12, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure;
c) de EIC, waarvoor het werkprogramma op grond van artikel 10, lid 1, punt b), wordt opgesteld op basis van het advies van het EIC-college, volgens de in artikel 12, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure;
d) het JRC, waarvoor in het meerjarig werkprogramma rekening wordt gehouden met het advies van de raad van beheer van het JRC als bedoeld in Besluit 96/282/Euratom.
3. Behalve het vereiste in artikel 110 van het Financieel Reglement bevatten de in lid 2 van dit artikel bedoelde werkprogramma's, in voorkomend geval, het volgende:
a) een indicatie van het voor elke actie en missie toegewezen bedrag en een indicatief tijdschema voor de uitvoering ervan;
b) wat subsidies betreft, de prioriteiten, de selectie- en gunningscriteria en het relatieve gewicht van de verschillende gunningscriteria, en het maximale financieringspercentage voor de totale subsidiabele kosten;
c) het overeenkomstig de artikelen 41, 42 en 43 van Verordening ... [verordening betreffende het kaderprogramma en de regels voor deelname] voor gemengde financiering toegewezen bedrag;
d) eventuele bijkomende verplichtingen voor de begunstigden, overeenkomstig de artikelen 35 en 37 van [verordening betreffende het kaderprogramma en de regels voor deelname].
4. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen volgens de in artikel 12 bedoelde onderzoeksprocedure de volgende maatregelen vast:
a) het besluit betreffende de goedkeuring van de financiering van indirecte acties indien het geraamde bedrag van de bijdrage van de Unie in het kader van het specifieke programma gelijk is aan of hoger ligt dan 2,5 miljoen EUR, met uitzondering van acties in het kader van de specifieke doelstelling "Europese Onderzoeksraad (ERC)"; voor de financiering van indirecte acties in cluster 2, het besluit betreffende de goedkeuring van de financiering van indirecte acties indien het geraamde bedrag van de bijdrage van de Unie in het kader van het specifieke programma gelijk is aan of hoger ligt dan 1 miljoen EUR;
b) het besluit over de goedkeuring van de financiering van acties waarbij menselijke embryo's en menselijke embryonale stamcellen worden gebruikt en van in artikel 3, lid 1 en lid 2, onder c) bedoelde acties in het kader van de cluster "Civiele Veiligheid voor de samenleving".
Artikel 12
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité(12). Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Het comité komt bijeen in verschillende samenstellingen, zoals vermeld in bijlage II, afhankelijk van het te bespreken onderwerp.
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
4. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
5. Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure moet worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt besloten of door een eenvoudige meerderheid van de leden van het comité daarom wordt verzocht.
6. Voor de op grond van artikel 4a, lid 3, vastgestelde uitvoeringshandelingen stelt de Commissie, indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
7. De Commissie licht het comité regelmatig in over de algemene voortgang bij de uitvoering van het specifieke programma en verstrekt het tijdig informatie over alle uit hoofde van Horizon Europa en de geëxternaliseerde delen ervan voorgestelde of gefinancierde acties en componenten, zoals bepaald in bijlage III, met inbegrip van gedetailleerde informatie/analyse van de statistieken van de individuele oproepen.
HOOFDSTUK III
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 13
Intrekking
Besluit 2013/743/EU wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.
Artikel 14
Overgangsbepalingen
1. Dit besluit doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging van de betrokken acties tot de afsluiting ervan, op grond van Besluit 2013/743/EU, dat op de betrokken acties van toepassing blijft totdat zij worden afgesloten.
Eventueel overblijvende taken van het bij Besluit 2013/743/EU ingestelde comité zullen, indien nodig, worden uitgevoerd door het in artikel 12 bedoelde comité.
2. De financiële middelen voor het specifieke programma kunnen eveneens de uitgaven dekken voor noodzakelijke technische en administratieve bijstand om de overgang te waarborgen tussen het specifieke programma en de maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van het voorgaande programma, Besluit 2013/743/EU.
Artikel 15
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel,
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
BIJLAGE I
STRATEGISCHE PLANNING EN PROGRAMMA-ACTIVITEITEN
Het volgende is bij de uitvoering van het programma van toepassing.
Strategische planning
Zoals bepaald in artikel 4, punt a), wordt de uitvoering van het specifieke programma gefaciliteerd door een meerjarige strategische planning van onderzoeks- en innovatieactiviteiten. Het proces voor strategisch planning zal zich in het bijzonder richten op de pijler "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen", relevante activiteiten van andere pijlers en het onderdeel "Verbreding van de deelname aan en versterking van de Europese Onderzoeksruimte", in nauwe samenwerking en synergie met de planning van de kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's) van het Europees instituut voor innovatie en technologie (EIT), vastgesteld in Verordening 294/2008/EG.
Het resultaat van het proces voor strategische planning wordt uiteengezet in een strategisch plan om de inhoud van het werkprogramma te realiseren.
▌
▌
Het proces voor strategische planning heeft volgende doelstellingen:
– geïntegreerde uitvoering van de doelstellingen op programmaniveau van Horizon Europa met aandacht voor de impact van het programma in zijn geheel en de samenhang tussen de verschillende pijlers;
– ▌synergieën stimuleren tussen Horizon Europa en andere programma's van de Unie, waaronder de [cohesiefondsen] en het Euratomprogramma, waardoor het een referentiepunt voor onderzoek en innovatie in alle gerelateerde programma's van de EU-begroting en niet-financieringsinstrumenten wordt; ▌
– bijdragen aan de ontwikkeling en verwezenlijking van EU-beleid op de betrokken gebieden, en aanvullen van de beleidsontwikkeling en -uitvoering in de lidstaten;
– verminderen van de versnippering van de inspanningen en vermijden van overlappingen tussen de financieringsmogelijkheden;
– bieden van een kader waarbinnen de eigen onderzoeksacties van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek en andere in het kader van het programma ondersteunde acties worden verbonden, met inbegrip van het gebruik van resultaten en gegevens ter ondersteuning van het beleid;
– zorgen voor een evenwichtige en brede benadering ten aanzien van onderzoek en innovatie in alle fases van ontwikkeling, die niet beperkt blijft tot het stimuleren van grensverleggend onderzoek, de ontwikkeling van nieuwe productprocessen en diensten op basis van wetenschappelijke en technologische kennis en doorbraken, maar die ook het gebruik van bestaande technologieën in nieuwe toepassingen en voortdurende verbetering alsook niet-technologische en sociale innovaties omvat;
– zorgen voor een systematische, discipline-, sector- en beleidsoverschrijdende benadering van onderzoek en innovatie die de uitdagingen aanpakt en tegelijkertijd nieuwe concurrerende bedrijven en industrieën doet ontstaan, wat de concurrentie en particuliere investeringen zal bevorderen en het gelijke speelveld binnen de interne markt zal vrijwaren.
▌
▌
ANDERE PROGRAMMA-ACTIVITEITEN
In de pijlers "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen" en "Innovatief Europa" worden onderzoek en innovatie aangevuld met activiteiten die dicht bij de eindgebruikers en de markt staan, zoals demonstratie, proefproductie of een toepasbaarheidsproef van het concept, maar zonder commercialiseringsactiviteiten die verder dan de fase van onderzoek en innovatie gaan. Dit omvat ook de ondersteuning van activiteiten aan de vraagzijde die de toepassing en verbreiding van een breed gamma aan innovaties helpen versnellen. De nadruk dient op niet-prescriptieve oproepen tot het indienen van voorstellen te worden gelegd.
Voortbouwend op de met Horizon 2020 opgedane ervaring worden de sociale wetenschappen en de geesteswetenschappen in het kader van de pijler "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen" volledig geïntegreerd in alle clusters, met inbegrip van specifieke en gerichte activiteiten. Ook activiteiten in verband met onderzoek en innovatie op marien en maritiem gebied worden op strategische en geïntegreerde wijze uitgevoerd overeenkomstig het geïntegreerd maritiem beleid van de EU, het gemeenschappelijk visserijbeleid en internationale verbintenissen.
In het kader van door Horizon 2020 ondersteunde activiteiten van deFET-vlaggenschipinitiatieven voor grafeen, het Human Brain Project en kwantumtechnologie zullen verder worden ondersteund in het kader van Horizon Europa via oproepen tot het indienen van voorstellen die zijn opgenomen in het werkprogramma. Voorbereidende activiteiten die worden ondersteund in het kader van het onderdeel FET-vlaggenschipinitiatieven van Horizon 2020 zullen een bijdrage leveren aan het proces van strategische planning in het kader van Horizon Europa en het werk met betrekking tot missies, gezamenlijk gefinancierde/geprogrammeerde partnerschappen en regelmatige oproepen tot het indienen van voorstellen ondersteunen.
Dialogen over samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie met de internationale partners van de EU en beleidsdialogen met de belangrijkste mondiale regio's dienen belangrijke bijdragen te leveren aan de systematische vaststelling van samenwerkingskansen die in combinatie met een differentiatie per land/regio de prioriteitsbepaling dienen te ondersteunen. De EOR gerelateerde adviesstructuur zal ook in de toekomst om vroegtijdig advies worden gevraagd.
▌
Verspreiding en communicatie
Horizon Europa zal specifieke ondersteuning bieden voor open toegang tot wetenschappelijke publicaties, kennisarchieven en andere gegevensbronnen. Acties op het gebied van verspreiding en kennisverbreiding zullen worden ondersteund, ook die welke uit samenwerkingen met andere EU-programma's voortvloeien, met inbegrip van de groepering en het samenbrengen in pakketten van resultaten en gegevens in talen en formaten voor doelgroepen en netwerken voor burgers, de industrie, overheidsdiensten, de academische wereld, maatschappelijke organisaties en beleidsmakers. Hiervoor kan Horizon Europa geavanceerde technologieën en intelligentie-instrumenten gebruiken.
Er zal voldoende steun zijn voor mechanismen om het programma bij mogelijke aanvragers bekend te maken (bijv. nationale contactpunten).
De Commissie zal ook informatie- en communicatie-activiteiten in verband met Horizon Europa uitvoeren om duidelijk te maken dat de resultaten met ondersteuning door EU‑financiering zijn behaald. Er zal ook worden geprobeerd het publiek bewust te maken van het belang van onderzoek en innovatie en de bredere effecten en het belang van door de EU gefinancierd onderzoek en innovatie door middel van publicaties, contacten met de media, evenementen, kennisarchieven, databanken, platformen met verschillende kanalen, websites of het gericht gebruik van sociale media. Horizon Europa zal ook de begunstigden ondersteunen om hun werk en het effect ervan bij de maatschappij in het algemeen bekend te maken.
Benutting en integratie op de markt
De Commissie zal uitgebreide maatregelen voor de benutting van de resultaten van Horizon Europa en de voortgebrachte kennis vaststellen. Dit zal ervoor zorgen dat de benutting sneller tot een brede aanvaarding op de markt leidt en zal het effect van het programma vergroten.
De Commissie zal systematisch de resultaten van de onderzoeks- en innovatieactiviteiten in het kader van het programma vaststellen en registreren, en zal deze resultaten en kennis, die op niet-discriminerende wijze zijn gegenereerd, doorgeven aan of verspreiden onder grote en kleine industrieën en bedrijven, overheidsdiensten, de academische wereld, maatschappelijke organisaties en beleidsmakers om de Europese toegevoegde waarde van het programma zo groot mogelijk te maken.
Internationale samenwerking
Door de acties binnen versterkte internationale samenwerkingsinitiatieven ▌af te stemmen op andere landen en regio's van de wereld, zal het effect groter zijn. Partners uit de hele wereld zullen worden uitgenodigd om op basis van wederzijds voordeel mee te werken aan de inspanningen van de EU als integraal onderdeel van initiatieven ter ondersteuning van EU-acties voor duurzaamheid, versterkte excellentie op het gebied van onderzoek en innovatie en concurrentievermogen.
Internationale gezamenlijke acties zullen een doeltreffende aanpak van wereldwijde maatschappelijke uitdagingen en duurzameontwikkelingsdoelstellingen verzekeren, zorgen voor toegang tot de grootste talenten en deskundigheid en de beste bronnen ter wereld, en de vraag naar en het aanbod van innovatieve oplossingen verbeteren.
Werkmethoden voor evaluatie
Het gebruik van kwaliteitsvolle onafhankelijke deskundigheid in het evaluatieproces ondersteunt de betrokkenheid bij het programma van alle belanghebbenden en gemeenschappen en is een voorwaarde voor de handhaving van de excellentie en relevantie van de gefinancierde activiteiten.
De Commissie of het financieringsorgaan zal de onafhankelijkheid van het proces waarborgen en overeenkomstig artikel 61 van het Financieel Reglement belangenconflicten vermijden. De Commissie of het financieringsorgaan streeft ook naar geografische diversiteit in de samenstelling van de beoordelingscomités en de deskundigen- en adviesgroepen.
Bij wijze van uitzondering en indien gerechtvaardigd gezien het vereiste om de beste beschikbare deskundigen aan te stellen en/of gezien het beperkte aantal gekwalificeerde deskundigen, mogen onafhankelijke deskundigen die het evaluatiecomité bijstaan of er lid van zijn, specifieke voorstellen waarvoor zij een belang hebben aangegeven, evalueren. In dit geval treft de Commissie of het financieringsorgaan alle nodige corrigerende maatregelen om de integriteit van het evaluatieproces te verzekeren. Het evaluatieproces wordt dienovereenkomstig beheerd, met inbegrip van een fase met interactie tussen verschillende deskundigen. Het evaluatiecomité houdt bij het vaststellen van voorstellen voor financiering rekening met de specifieke omstandigheden.
PIJLER I
WETENSCHAPPELIJKE EXCELLENTIE
Vooruitgang op wetenschappelijk, economisch, sociaal en cultureel gebied is in al zijn vormen afhankelijk van een toereikend potentieel aan toponderzoekers; het streven naar baanbrekende inzichten en het verwerven van kennis op alle niveaus; de faciliteiten van wereldklasse die nodig zijn om deze doelstellingen te bereiken, met inbegrip van fysieke en kennisinfrastructuur voor onderzoek en innovatie alsook de middelen om kennis, methoden en vaardigheden vrijelijk te verspreiden en te delen (open wetenschap)▌.
Een leidende rol in innovatie op wereldniveau is verbonden aan de vorderingen van een open en wetenschappelijke excellentie. Wetenschappelijke en technologische paradigmaverschuivingen kunnen beschouwd worden als belangrijke drijvende krachten voor productiviteitsgroei, concurrentievermogen, rijkdom, duurzame ontwikkeling en sociale vooruitgang. In het verleden is gebleken dat dergelijke paradigmaverschuivingen veelal werden geïnitieerd door wetenschappelijke activiteiten in de publieke sector, waarna het fundament voor volledig nieuwe industrieën en sectoren en algehele maatschappelijke voortuitgang werd gelegd.
Openbare investeringen in onderzoek, in het bijzonder via universiteiten, openbare onderzoeksinstellingen en onderzoeksfaciliteiten, zijn vaak gericht op onderzoek op langere termijn dat een hoger risico inhoudt en vullen de activiteiten van de privésector aan. Daarnaast zorgen zij voor personele middelen van hoge kwaliteit, knowhow en ervaring, nieuwe wetenschappelijke instrumenten en methoden, en creëren zij de netwerken waarmee de recentste kennis wordt doorgegeven.
Europese wetenschap en in Europa gevestigde onderzoekers stonden en staan op veel gebieden aan de top. Dat mag echter niet als vanzelfsprekend worden beschouwd. ▌ Naast de traditionele concurrentie van landen als de Verenigde Staten, is er nu ook concurrentie van economische reuzen als China en India, uit de recent geïndustrialiseerde delen van de wereld, alsook uit alle landen waarvan de overheid de veelvuldige en overvloedige opbrengst van investeringen in onderzoek erkent.
1. EUROPESE ONDERZOEKSRAAD (ERC)
1.1. Motivering
Hoewel de EU nog steeds de grootste producent van wetenschappelijke publicaties ter wereld is, ▌ heeft zij in verhouding tot haar grootte relatief weinig kenniscentra die aan de wereldtop staan en grote gebieden waarop matig of slecht wordt gepresteerd. In vergelijking met de VS en tegenwoordig in zekere mate ook China volgt de EU ▌een model van "gedistribueerde excellentie" waarbij middelen over een groot aantal onderzoekers en onderzoeksinstellingen worden gespreid. Door aantrekkelijke voorwaarden voor de beste onderzoekers te creëren kan Europa haar aantrekkelijkheid vergroten in de mondiale concurrentiestrijd om getalenteerde onderzoekers aan te trekken.
Het wereldwijde onderzoekslandschap maakt grote veranderingen door en wordt steeds meer multipolair omdat een toenemend aantal opkomende landen, met name China, hun wetenschappelijke productie aan het uitbreiden zijn. In 2000 waren de EU en de Verenigde Staten nog goed voor bijna twee derde van de wereldwijde uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling, maar in 2013 bedroeg hun aandeel nog minder dan de helft.
De ECR ondersteunt de beste onderzoekers, met inbegrip van getalenteerde onderzoekers aan het begin van hun carrière, met flexibele langetermijnfinanciering voor het verrichten van baanbrekend hoog rendement/hoog risico-onderzoek, vooral in Europa. De ERC is autonoom en wordt geleid door een onafhankelijke wetenschappelijke raad, die bestaat uit wetenschappers, ingenieurs en geleerden uit diverse vakgebieden met een uitstekende reputatie en passende deskundigheid. De ERC kan uit een groter reservoir aan talenten en ideeën putten dan nationale initiatieven en stimuleert excellentie door de manier waarop de beste onderzoekers en de beste ideeën met elkaar concurreren.
Door de ERC gefinancierd grensverleggend onderzoek heeft een bewezen aanzienlijk rechtstreeks effect door de grenzen van de wetenschap te verleggen, maakt de weg vrij voor nieuwe en vaak onverwachte wetenschappelijke en technologische resultaten en opent nieuwe onderzoeksdomeinen. Dit leidt op zijn beurt tot radicaal nieuwe ideeën die innovatie en zakelijke vindingrijkheid stimuleren en sociale uitdagingen aanpakken. De ERC heeft bovendien een aanzienlijk structureel effect aangezien hij de kwaliteit van het Europese onderzoekssysteem ook los van de door de ERC rechtstreeks gefinancierde onderzoekers en acties verbetert. Door de ERC gefinancierde acties en onderzoekers maken van grensverleggend onderzoek in Europa een inspirerend streefdoel door het meer aanzien te geven en aantrekkelijker te maken als werkplek en partner voor de beste onderzoekers uit de hele wereld. Het prestige dat gepaard gaat met het onderdak bieden aan door de ERC gefinancierde onderzoekers, leidt tot concurrentie tussen de Europese universiteiten en onderzoeksinstellingen om de aantrekkelijkste voorwaarden voor toponderzoekers te bieden en kan hen indirect helpen hun relatieve sterke en zwakke punten te beoordelen, en kan tot hervormingen leiden.
▌De ERC financiert een relatief klein percentage van al het Europees onderzoek, maar bereikt daarmee wel een ▌groot wetenschappelijk effect. De gemiddelde citatie-impact van het door de ERC ondersteunde onderzoek is vergelijkbaar met die van de beste onderzoeksuniversiteiten ter wereld. De onderzoeksprestaties van de ERC zijn uitzonderlijk goed in vergelijking met die van de grootste financiers van onderzoek wereldwijd. De ERC financiert veel grensverleggend onderzoek op veel van de onderzoeksgebieden die het meest worden geciteerd, met inbegrip van de snel opkomende gebieden. Hoewel ERC-financiering op grensverleggend onderzoek is gericht, heeft het tot een aanzienlijk aantal patenten geleid.
Er is dus duidelijk bewijs dat de ERC met zijn oproepen toponderzoekers aantrekt en financiert en dat de ERC-acties leiden tot een aanzienlijk aantal van de belangrijkste en meest invloedrijke onderzoeksresultaten wereldwijd op opkomende gebieden die doorbraken en grote vorderingen met zich meebrengen. Het werk van ERC-begunstigden is zeer interdisciplinair en ERC-begunstigden werken internationaal samen en maken hun resultaten toegankelijk op alle onderzoeksgebieden, met inbegrip van de sociale wetenschappen, de kunstwetenschappen en de geesteswetenschappen.
Er is reeds aangetoond dat ERC-subsidies wegens het sterke benchmarkeffect ook op de langere termijn invloed hebben op de carrières en de opleiding van hooggekwalificeerde erkende onderzoekers en gepromoveerden, op het vergroten van de zichtbaarheid en het prestige van Europees onderzoek wereldwijd en op nationale onderzoekssystemen. Dit effect is bijzonder waardevol in het model van gedistribueerde excellentie van de EU omdat de status van ERC-financiering kan dienen als een meer betrouwbare indicator van onderzoekskwaliteit dan erkenning op basis van de status van instellingen, en deze kan vervangen. Dit maakt het voor ambitieuze individuen, instellingen, regio's en landen mogelijk om het initiatief te nemen en het onderzoek waar zij bijzonder sterk in zijn, op te schalen.
1.2. Actiegebieden
1.2.1. Grensverleggende wetenschap
Van door de ERC gefinancierd onderzoek wordt verwacht dat het de grenzen van de wetenschap verlegt, met wetenschappelijke publicaties van de hoogste kwaliteit om tot onderzoeksresultaten met een groot maatschappelijk en economisch effect te komen, waarbij de ERC een duidelijk en inspirerend doel stelt voor grensverleggend onderzoek in de EU, in Europa en internationaal. Om de EU aantrekkelijker te maken voor de beste wetenschappers van de wereld, zal de ERC streven naar een meetbare verbetering van het EU-aandeel in de 1 % meest geciteerde publicaties ter wereld, alsook naar een ▌ stijging van het aantal toponderzoekers, ook van buiten Europa, die door de ERC worden gefinancierd.
De ERC-financiering wordt verstrekt op basis van de volgende beproefde beginselen. Het enige criterium voor de toekenning van ERC-subsidies is wetenschappelijke excellentie. De ERC functioneert op basis van een bottom-upbenadering zonder vooraf bepaalde prioriteiten.
Grote lijnen
– langetermijnfinanciering om de excellente ideeën van onderzoekers, zonder onderscheid naar leeftijd of geslacht en uit welk land ter wereld ook, en hun onderzoeksteams te steunen voor het verrichten van baanbrekend hoog rendement/hoog risico-onderzoek;
– startende wetenschappers en wetenschappers aan het begin van hun carrière met excellente ideeën de mogelijkheid bieden om zelfstandige, onafhankelijke onderzoeksleiders te worden door hen in de cruciale fase waarin zij hun eigen onderzoeksteam of ‑programma opzetten of consolideren, op adequate wijze te steunen;
– nieuwe werkwijzen in de wetenschappelijke wereld, waaronder de openwetenschapsbenadering, met het potentieel om baanbrekende resultaten te behalen en het potentieel voor commerciële en sociale innovatie van gefinancierd onderzoek te bevorderen;
– ervaring en beste praktijken delen met regionale en nationale agentschappen die onderzoek financieren en banden opbouwen met andere onderdelen van het kaderprogramma, in het bijzonder met de MSCA, om de ondersteuning van toponderzoekers te bevorderen;
– het aanzien van grensverleggend onderzoek in Europa en de zichtbaarheid van de ERC-programma's vergroten voor onderzoekers in heel Europa en daarbuiten.
1.3. Uitvoering
1.3.1. De Wetenschappelijke Raad
De Wetenschappelijke Raad waarborgt de kwaliteit van de activiteit vanuit wetenschappelijk oogpunt en heeft de volledige autoriteit over beslissingen betreffende het type te financieren onderzoek.
In de context van de uitvoering van het kaderprogramma en om zijn taken, zoals vastgesteld in artikel 7, uit te voeren zal de Wetenschappelijke Raad het volgende doen:
1) Wetenschappelijke strategie:
— de algemene wetenschappelijke strategie voor de ERC opstellen in het licht van wetenschappelijke kansen en de Europese wetenschappelijke behoeften;
— het werkprogramma opstellen en de mix van ondersteuningsmaatregelen van de ERC ontwikkelen overeenkomstig zijn wetenschappelijke strategie;
— de nodige internationale samenwerkingsinitiatieven, met inbegrip van bewustmakingsactiviteiten, vaststellen om de zichtbaarheid van de ERC te vergroten voor de beste onderzoekers uit de rest van de wereld, overeenkomstig zijn wetenschappelijke strategie.
2) Wetenschappelijk beheer, monitoring en kwaliteitscontrole:
— een systeem voor collegiale toetsing van wereldklasse verzekeren dat is gebaseerd op wetenschappelijke excellentie en de volledig transparante, eerlijke en onpartijdige behandeling van voorstellen door standpunten vast te stellen over de uitvoering en het beheer van oproepen tot het indienen van voorstellen, beoordelingscriteria, procedures voor collegiale toetsing met inbegrip van het selecteren van deskundigen, de methoden voor collegiale toetsing en de beoordeling van voorstellen en de nodige uitvoeringsregels en -richtsnoeren, op basis waarvan de te financieren voorstellen zullen worden vastgelegd onder toezicht van de Wetenschappelijke Raad;
— in het geval van ERC-acties op het gebied van grensverleggend onderzoek zullen deskundigen worden aangesteld op basis van een voorstel van de Wetenschappelijke Raad van de ERC;
— ervoor zorgen dat ERC-subsidies worden uitgevoerd overeenkomstig eenvoudige, transparante procedures waarbij de nadruk op excellentie blijft liggen, het nemen van initiatieven wordt aangemoedigd en flexibiliteit met verantwoordingsplicht wordt gecombineerd door de voortdurende monitoring van de kwaliteit van de verrichtingen en de uitvoering;
— de verwezenlijkingen van de ERC en de kwaliteit en het effect van het door de ERC gefinancierde onderzoek toetsen en beoordelen, en op basis daarvan aanbevelingen doen en richtsnoeren opstellen voor corrigerende of toekomstige acties;
— standpunten vaststellen over elk ander aspect dat een invloed heeft op de verwezenlijkingen en effecten van de activiteiten van de ERC en de kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek.
3) Communicatie en verspreiding:
— het wereldwijde aanzien en de zichtbaarheid van de ERC vergroten door communicatie- en bewustmakingsactiviteiten, daaronder begrepen wetenschappelijke conferenties, om de activiteiten en verwezenlijkingen van de ERC en de resultaten van de door de ERC gefinancierde projecten onder de aandacht van de wetenschappelijke gemeenschap, belangrijke belanghebbenden en het algemene publiek te brengen;
— in voorkomend geval, overleggen met de wetenschappelijke, de technologische en de academische gemeenschap, met regionale en nationale agentschappen die onderzoek financieren en met andere belanghebbenden;
— regelmatig aan de Commissie verslag over zijn activiteiten uitbrengen.
De leden van de Wetenschappelijke Raad ontvangen voor de taken die zij verrichten een honorarium en, in voorkomend geval, een vergoeding van hun reis- en verblijfkosten.
De voorzitter van de ERC verblijft voor de duur van zijn mandaat in Brussel en besteedt het grootste deel van zijn werktijd(13) aan de ERC. Hij krijgt een vergoeding die in verhouding staat tot die van het hogere management van de Commissie en krijgt de nodige ondersteuning van de specifieke uitvoeringsstructuur om zijn functies uit te voeren.
De Wetenschappelijke Raad kiest uit zijn leden drie vicevoorzitters, die de voorzitter bijstaan in de vertegenwoordiging en de organisatie van de werkzaamheden ervan. Zij mogen ook de titel vicevoorzitter van de ERC voeren.
De drie vicevoorzitters krijgen ondersteuning om te zorgen voor adequate administratieve bijstand ter plaatse in hun thuisinstellingen.
1.3.2. Specifieke uitvoeringsstructuur
De specifieke uitvoeringsstructuur is verantwoordelijk voor alle aspecten van de administratieve implementatie en de programma-uitvoering zoals bepaald in het werkprogramma van de ERC. Deze structuur geeft met name uitvoering aan de evaluatieprocedures, de collegiale toetsing en de selectieprocedure in overeenstemming met de door de Wetenschappelijke Raad vastgestelde strategie, en draagt zorg voor het financiële en wetenschappelijke beheer van de subsidies. De specifieke uitvoeringsstructuur ondersteunt de Wetenschappelijke Raad bij de uitvoering van al zijn taken, zoals hierboven beschreven, met inbegrip van de ontwikkeling van de wetenschappelijke strategie, de monitoring van de verrichtingen, de toetsing en beoordeling van de verwezenlijkingen van de ERC en de bewustmakings- en communicatie-activiteiten, biedt toegang tot de nodige documenten en gegevens in haar bezit en houdt de Wetenschappelijke Raad op de hoogte van haar activiteiten.
Om te waarborgen dat met de specifieke uitvoeringsstructuur doeltreffende contacten worden onderhouden over strategische en operationele kwesties, komen de leiding van de Wetenschappelijke Raad en de directeur van de specifieke uitvoeringsstructuur regelmatig voor coördinatiebesprekingen bijeen.
Het beheer van de ERC berust bij personeel dat daartoe wordt aangeworven, met inbegrip van, indien nodig, ambtenaren van de instellingen van de Unie, en zal alleen betrekking hebben op de werkelijke administratieve behoeften die nodig zijn om de voor een effectieve administratie vereiste stabiliteit en continuïteit te waarborgen.
1.3.3. Rol van de Commissie
Om aan haar in de artikelen 6, 7 en 8 vastgestelde verantwoordelijkheden te voldoen en in de context van haar eigen verantwoordelijkheden wat de uitvoering van de begroting betreft, zal de Commissie:
– zorgen voor de continuïteit en vernieuwing van de Wetenschappelijke Raad en ondersteuning verlenen voor een permanent comité van aanbeveling dat toekomstige leden van de Wetenschappelijke Raad voordraagt;
– zorgen voor de continuïteit van de specifieke uitvoeringsstructuur en het delegeren van taken en verantwoordelijkheden aan die structuur, rekening houdend met de standpunten van de Wetenschappelijke Raad;
– ervoor zorgen dat de specifieke uitvoeringsstructuur al haar taken uitvoert en al haar verantwoordelijkheden nakomt;
– de directeur en het management van de specifieke uitvoeringsstructuur aanstellen, rekening houdend met de standpunten van de Wetenschappelijke Raad;
– zorgen voor de tijdige vaststelling van het werkprogramma, de standpunten betreffende de uitvoeringsmethode en de nodige uitvoeringsvoorschriften, met inbegrip van de regels van de ERC voor het indienen van voorstellen en de modelsubsidieovereenkomst van de ERC, rekening houdend met de standpunten van de Wetenschappelijke Raad;
– het programmacomité regelmatig en tijdig informeren en raadplegen over de uitvoering van de activiteiten van de ERC;
– als verantwoordelijke voor de algehele uitvoering van het kaderprogramma voor onderzoek toezicht houden op de specifieke uitvoeringsstructuur en het functioneren ervan evalueren.
2. MARIE SKŁODOWSKA-CURIE-ACTIES (MSCA)
2.1. Motivering
Europa heeft behoefte aan een basis van hooggekwalificeerd en veerkrachtig menselijk kapitaal in onderzoek en innovatie dat zich gemakkelijk kan aanpassen aan en duurzame oplossingen kan vinden voor huidige en toekomstige uitdagingen, zoals grote demografische veranderingen in Europa. Om excellentie te verzekeren moeten onderzoekers mobiel zijn, samenwerken en kennis verbreiden over landen, sectoren en disciplines heen, met de juiste combinatie van kennis en vaardigheden om maatschappelijke uitdagingen aan te pakken en innovatie te ondersteunen.
Europa is een wetenschappelijk powerhouse met ongeveer 1,8 miljoen onderzoekers die in duizenden universiteiten, onderzoekscentra en ▌bedrijven werken. De EU zal echter tegen 2027 naar schatting ten minste een miljoen nieuwe onderzoekers moeten opleiden en werk geven om de doelstellingen voor meer investeringen in onderzoek en innovatie te verwezenlijken. De behoefte is met name groot buiten de academische sector (zoals de industrie en het bedrijfsleven, inclusief kmo's, de overheid, maatschappelijke organisaties, culturele instellingen, ziekenhuizen enz.). Samenwerking tussen de verschillende sectoren is nodig om te kunnen voorzien in naar behoren opgeleide nieuwe onderzoekers. De EU moet haar inspanningen opvoeren om meer jonge vrouwen en mannen warm te maken voor een carrière in onderzoek, inclusiever zijn en een beter evenwicht tussen werk en gezinsleven bevorderen, onderzoekers uit derde landen aantrekken, haar eigen onderzoekers behouden en elders werkende Europese onderzoekers opnieuw in Europa integreren. Om de excellentie breder te spreiden moeten bovendien de voorwaarden waaronder onderzoekers werken, in de hele Europese Onderzoeksruimte (EOR) worden verbeterd. Hiertoe zijn sterkere banden nodig met in het bijzonder de Europese onderwijsruimte, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en het Europees Sociaal Fonds (ESF+).
Wegens de systemische aard van deze problemen en de grensoverschrijdende inspanningen die moeten worden geleverd om ze op te lossen, kunnen zij het beste op EU-niveau worden aangepakt.
De Marie Skłodowska-Curie-acties (MSCA) zijn gericht op toponderzoek dat volledig bottom‑up is en staan open voor elk gebied van onderzoek en innovatie, van basisonderzoek tot integratie in de markt en innovatiediensten. Dit omvat ook onderzoeksgebieden die onder het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) vallen. Indien daaraan een specifieke behoefte bestaat en er bijkomende financieringsbronnen beschikbaar komen, kunnen de MSCA banden nastreven met bepaalde activiteiten op specifieke probleemgebieden (met inbegrip van vastgestelde missies), met bepaalde instellingen voor onderzoek en innovatie of met geografische locaties om in te spelen op veranderende vereisten in Europa op het gebied van vaardigheden, onderzoeksopleiding, loopbaanontwikkeling en kennisoverdracht.
De MSCA zijn het voornaamste instrument op EU-niveau om onderzoekers uit derde landen aan te trekken en leveren zo een belangrijke bijdrage aan de wereldwijde samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie. Het is aangetoond dat de MSCA niet enkel een positieve invloed hebben op individuen, organisaties en het systeem, maar dat zij ook baanbrekende onderzoeksresultaten met een groot effect opleveren en belangrijke bijdragen leveren aan de aanpak van maatschappelijke en strategische uitdagingen. Het baat om op de lange termijn in mensen te investeren, zoals blijkt uit het aantal Nobelprijswinnaars die een MSCA-subsidie hebben gekregen of promotor zijn geweest.
Door wereldwijde onderzoeksconcurrentie tussen wetenschappers en tussen gastorganisaties in zowel de academische als de niet-academische sector en door het produceren en delen van hoogwaardige kennis over landen, sectoren en disciplines heen, dragen de MSCA met name bij aan de doelstellingen van de agenda voor banen, groei en investeringen, de integrale EU‑strategie en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties.
De MSCA helpen de EOR op wereldschaal doeltreffender, concurrerender en aantrekkelijker te maken. Dit wordt bereikt door in te zetten op een nieuwe generatie hoogopgeleide onderzoekers en door ondersteuning te bieden aan opkomend talent uit de hele EU en daarbuiten, inclusief het stimuleren van de overgang naar andere onderdelen van het programma, zoals de ERC en het EIT; door de verbreiding van nieuwe kennis en ideeën alsook de toepassing ervan op het Europees beleid, de economie en de maatschappij te bevorderen, onder andere door verbeterde communicatie over wetenschap en bewustmakingsmaatregelen; door de samenwerking tussen onderzoeksorganisaties te vergemakkelijken en door publicaties volgens de beginselen van de open wetenschap en de FAIR gegevens; en door een uitgesproken opbouwend effect op de EOR te hebben, te ijveren voor een open arbeidsmarkt en normen vast te stellen voor hoogwaardige opleidingen, aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden en open, transparante en op verdiensten gebaseerde werving van alle onderzoekers in overeenstemming met het Europese Handvest voor Onderzoekers en de Gedragscode voor de Rekrutering van Onderzoekers.
2.2. Actiegebieden
2.2.1. Excellentie bevorderen door middel van mobiliteit van onderzoekers over grenzen, sectoren en disciplines heen
De EU moet een referentiepunt voor toponderzoek blijven, zodat zij aantrekkelijk is voor de meest veelbelovende onderzoekers uit Europa en daarbuiten, in alle fasen van hun carrière. Dit kan worden bereikt door onderzoekers en onderzoekspersoneel in staat te stellen tussen landen, sectoren en disciplines te bewegen en samen te werken, en zo kwaliteitsvolle opleidings- en carrièrekansen te benutten. Dit zal carrièreoverstappen tussen academische en andere sectoren vergemakkelijken en ondernemerschap stimuleren.
Grote lijnen
– Mobiliteitservaringen binnen of buiten Europa voor de beste of meest veelbelovende onderzoekers ongeacht hun nationaliteit om toponderzoek te doen en zowel hun vaardigheden als hun carrière te ontwikkelen, alsook hun netwerk in de academische en andere sectoren (waaronder onderzoeksinfrastructuren) uit te breiden.
2.2.2. Nieuwe vaardigheden bevorderen door middel van topopleidingen voor onderzoekers
De EU heeft behoefte aan een sterke, veerkrachtige en creatieve basis van personele middelen met de juiste combinatie van vaardigheden om in de toekomstige behoeften van de arbeidsmarkt te voorzien, te innoveren en kennis en ideeën om te zetten in producten en diensten die economisch en sociaal voordeel opleveren. Dit kan worden bereikt door onderzoekers op te leiden om hun kernonderzoeksvaardigheden verder te ontwikkelen en hun overdraagbare vaardigheden, zoals een creatieve, verantwoordelijke, maatschappijgerichte en ondernemende mentaliteit en bewustzijn voor duurzame ontwikkeling, te verbeteren. Dit zal hen in staat stellen huidige en toekomstige wereldwijde uitdagingen het hoofd te bieden en hun carrièrevooruitzichten en innovatiepotentieel te verbeteren.
Grote lijnen
– Opleidingsprogramma's om onderzoekers uiteenlopende vaardigheden bij te brengen die relevant zijn voor huidige en toekomstige mondiale uitdagingen.
2.2.3. Human resources en de ontwikkeling van vaardigheden in de hele Europese Onderzoeksruimte versterken
Met het oog op het bevorderen van excellentie, het stimuleren van de samenwerking tussen onderzoeksorganisaties en het creëren van een positief structurerend effect dienen overal in de EOR normen voor hoogwaardige opleiding en begeleiding, goede arbeidsomstandigheden en doeltreffende carrièreontwikkeling van onderzoekers te worden ingevoerd. Indien passend en gerechtvaardigd door een studie, zal in het kader van de bestaande grote lijnen worden voorzien in steun voor onderzoekers om vanuit een lidstaat van de Unie of vanuit een derde land naar hun land van herkomst in de Unie terug te keren. Dit zal helpen om opleidingsprogramma's en ‑systemen op het gebied van onderzoek te moderniseren of te verbeteren, alsook om de aantrekkelijkheid van instellingen wereldwijd te vergroten.
Grote lijnen
– Opleidingsprogramma's om excellentie te bevorderen en beste praktijken over instellingen, onderzoeksinfrastructuren en onderzoeks- en innovatiesystemen te verspreiden;
– Inter- en transdisciplinaire samenwerking, productie en verbreiding van kennis binnen de EU en daarbuiten.
2.2.4. Synergieën verbeteren en vergemakkelijken
De synergieën tussen onderzoeks- en innovatiesystemen en -programma's op regionaal, nationaal en EU-niveau moeten verder worden ontwikkeld. Dit kan met name worden bereikt door middel van synergieën en complementariteit met andere delen van Horizon Europa, zoals het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) en andere EU-programma's, in het bijzonder het Erasmus-programma en ESF+, inclusief door middel van een excellentiekeurmerk.
Grote lijnen
– Opleidingsprogramma's en vergelijkbare initiatieven voor de ontwikkeling van onderzoekscarrières door middel van aanvullende publieke of particuliere financieringsbronnen op regionaal, nationaal of EU-niveau.
2.2.5. De bewustmaking van het publiek bevorderen
De bekendheid van de activiteiten van het programma en de publieke erkenning van onderzoekers moeten in de hele EU en daarbuiten worden verbeterd om het wereldwijde aanzien van de MSCA te vergroten, een beter begrip van de effecten van het werk van onderzoekers op het dagelijkse leven van de burgers te ontwikkelen en jonge mensen aan te moedigen een onderzoekscarrière te beginnen. Dit kan worden bereikt door te werken volgens het beginsel van open wetenschap dat leidt tot een betere verspreiding, benutting en verbreiding van kennis en praktijken. Ook burgerwetenschap kan een waardevolle rol spelen.
Grote lijnen
– bewustmakingsinitiatieven om interesse in onderzoekscarrières te wekken, vooral bij jonge mensen met uiteenlopende achtergronden;
– bevorderingsactiviteiten om het wereldwijde aanzien, de zichtbaarheid en de bekendheid van de MSCA te vergroten;
– verbreiding en groepering van kennis door projectoverschrijdende samenwerking, nationale contactpunten en andere netwerkingsactiviteiten, zoals een dienst voor alumni.
3. ONDERZOEKSINFRASTRUCTUREN
3.1. Motivering
Geavanceerde onderzoeksinfrastructuren leveren belangrijke diensten aan onderzoeks- en innovatiegemeenschappen en spelen een essentiële rol bij het verleggen van de grenzen van de kennis en het leggen van de basis voor bijdragen inzake onderzoek en innovatie om mondiale uitdagingen aan te pakken en te zorgen voor industrieel concurrentievermogen. Door onderzoeksinfrastructuren op EU-niveau te ondersteunen wordt de in de praktijk vaak voorkomende situatie van versnipperde nationale en regionale onderzoeksinfrastructuren en geïsoleerde wetenschappelijke excellentie gematigd, waardoor de EOR wordt versterkt en de ▌verspreiding van kennis over vakgebieden wordt verbeterd. Wetenschappelijke vooruitgang hangt meer en meer af van de samenwerking tussen onderzoeksinfrastructuren en de industrie die de noodzakelijke op nieuwe sleutel- en andere technologieën gebaseerde instrumenten ontwikkelen.
Het algemene doel is Europa te voorzien van duurzame onderzoeksinfrastructuren van wereldklasse die voor alle onderzoekers binnen en buiten Europa toegankelijk zijn en die de mogelijkheden voor wetenschappelijke vooruitgang en innovatie volledig benutten. Belangrijke doelstellingen hierbij zijn vermindering van de fragmentatie van het ecosysteem voor onderzoek en innovatie, voorkoming van dubbel werk en betere coördinatie van ontwerp, ontwikkeling, toegankelijkheid en gebruik van onderzoeksinfrastructuren, waaronder die welke door het EFRO worden gefinancierd. Ondersteuning van open toegang tot onderzoeksinfrastructuren voor alle Europese onderzoekers en, onder meer door middel van de Europese open wetenschapscloud, van meer toegang tot digitale onderzoekshulpmiddelen, vooral door het stimuleren van open wetenschap en open gegevens, is van cruciaal belang.
Ook de duurzaamheid van onderzoeksinfrastructuren moet worden verbeterd aangezien zij gewoonlijk meerdere decennia operationeel zijn en derhalve moet worden voorzien in plannen die continue en stabiele steun waarborgen.
De EU moet eveneens de snel toenemende wereldwijde strijd om talent aanpakken door onderzoekers uit derde landen aan te trekken om met Europese onderzoeksinfrastructuren van wereldklasse samen te werken. Een andere belangrijke doelstelling is het vergroten van het concurrerend en innoverend vermogen van de Europese industrie door belangrijke technologieën en diensten die voor onderzoeksinfrastructuren en hun gebruikers van belang zijn te ondersteunen en aldus de voorwaarden voor het leveren van innovatieve oplossingen te verbeteren.
Kaderprogramma's uit het verleden hebben een aanzienlijke bijdrage geleverd aan het efficiëntere en doeltreffendere gebruik van nationale onderzoeksinfrastructuren en hebben met het Europees Strategieforum voor onderzoeksinfrastructuren (Esfri) gezorgd voor een coherente en strategische benadering van beleidsvorming inzake pan-Europese onderzoeksinfrastructuren. Deze strategische benadering heeft duidelijke voordelen opgeleverd, waaronder de vermindering van dubbel werk met een efficiënter gebruik van middelen en de standaardisering van processen en procedures. Bij het bevorderen van het gebruik van onderzoeksinfrastructuren speelt onderzoeksmobiliteit een belangrijke rol en derhalve moeten synergieën tussen nationale en Europese mobiliteitsprogramma's in overweging worden genomen.
Door de EU ondersteunde activiteiten zullen toegevoegde waarde opleveren: door de bestaande onderzoeksinfrastructuur in Europa te consolideren en te optimaliseren, dit naast inspanningen om nieuwe onderzoeksinfrastructuren met pan‑Europees belang en effect te ontwikkelen; door ervoor te zorgen dat vergelijkbare onderzoeksinfrastructuren samenwerken bij de aanpak van strategische kwesties die gebruikersgemeenschappen raken; door het gebruik van de Europese open wetenschapscloud als een doeltreffende schaalbare en duurzame omgeving voor datagestuurd onderzoek; door het onderling verbinden van nationale en regionale netwerken voor onderzoek en opleiding, het verbeteren en veilig stellen van netwerkinfrastructuur met hoge capaciteit voor grote hoeveelheden gegevens en toegang tot digitale hulpbronnen over grenzen en domeinen heen; door het bevorderen van de pan-Europese dekking van verspreide onderzoeksinfrastructuren, mede om onderzoeksdata over landsgrenzen heen te kunnen vergelijken, bijvoorbeeld bij de sociale en geesteswetenschappen en op milieugebied; door het aanmoedigen van interoperabiliteit van onderzoeksinfrastructuren; door het verbeteren en versterken van kennisoverdracht en het opleiden van hooggekwalificeerd personeel; door het gebruik en, indien van toepassing, het moderniseren van de bestaande pan-Europese onderzoeksinfrastructuren van wereldklasse in heel Horizon Europa aan te moedigen; door het overwinnen van grenzen die de toegang van de beste onderzoeksteams tot de beste diensten van onderzoeksinfrastructuren in Europa verhinderen; en door de bevordering van het innovatiepotentieel van onderzoeksinfrastructuren, waarbij de nadruk ligt op de ontwikkeling van technologieën en gezamenlijke innovatie alsook op een groter gebruik van onderzoeksinfrastructuren door de industrie.
Bovendien moet de internationale dimensie van de onderzoeksinfrastructuren van de EU worden versterkt door bevordering van nauwere samenwerking met internationale tegenhangers en meer internationale deelname aan Europese onderzoeksinfrastructuren met het oog op wederzijds voordeel.
De activiteiten zullen bijdragen tot verschillende duurzameontwikkelingsdoelstellingen (Sustainable Development Goals; SDG's), zoals: SDG 3 – een goede gezondheid en welzijn voor mensen; SDG 7 – betaalbare en schone energie; SDG 9 – industrie, innovatie en infrastructuur; SDG 13 – klimaatactie.
3.2. Actiegebieden
3.2.1. Het landschap van Europese onderzoeksinfrastructuren consolideren en ontwikkelen
De vaststelling, de exploitatie en de duurzaamheid op de lange termijn van door het Esfri aangeduide onderzoeksinfrastructuren en andere onderzoeksinfrastructuren van wereldklasse met pan-Europese relevantie zijn van essentieel belang voor de EU om een leidende positie in grensverleggend onderzoek te waarborgen, alsook om onderzoekers op te leiden en bij te scholen, kennis te genereren en te gebruiken, en het concurrentievermogen te vrijwaren.
De Europese open wetenschapscloud moet een doeltreffend en alomvattend kanaal worden voor de levering van diensten van onderzoeksinfrastructuren en moet Europese onderzoeksgemeenschappen de volgende generatie gegevensdiensten bieden voor het verzamelen, opslaan, verwerken (bijv. diensten voor analyse, simulatie en visualisatie) en delen van wetenschappelijke big data overeenkomstig de FAIR-beginselen. De Europese open wetenschapscloud moet onderzoekers in Europa eveneens toegang bieden tot de meeste door onderzoeksinfrastructuren gegenereerde en verzamelde gegevens, alsook tot HPC (high-performance computing) en exascale-hulpmiddelen, ook die welke worden ingezet in het kader van de Europese data-infrastructuur (EDI)(14).
Het pan-Europese netwerk voor onderzoek en opleiding zal onderzoeksinfrastructuren en onderzoekshulpmiddelen verbinden en de toegang ertoe op afstand mogelijk maken door te zorgen voor interconnectiviteit op EU-niveau tussen universiteiten, onderzoeksinstellingen en onderzoeks- en innovatiegemeenschappen, alsook voor internationale contacten met andere partnernetwerken in de hele wereld.
Grote lijnen
– De levenscyclus van pan-Europese onderzoeksinfrastructuren door het ontwerp van nieuwe onderzoeksinfrastructuren; de voorbereidings- en uitvoeringsfase ervan, de exploitatie ervan in de beginfase in complementariteit met andere financieringsbronnen, in het geval van door de structuurfondsen ondersteunde onderzoeksinfrastructuren, alsook de consolidering en optimalisering van het ecosysteem van onderzoeksinfrastructuren door de toezichtspraktijk inzake de Esfri-mijlpalen en andere pan-Europese onderzoeksinfrastructuren te stroomlijnen en dienstenovereenkomsten, verdere ontwikkeling, fusies, pan-Europese dekking of buitenbedrijfstelling van pan-Europese onderzoeksinfrastructuren te faciliteren;
– de Europese open wetenschapscloud, met inbegrip van: schaalbaarheid en duurzaamheid van het toegangskanaal; in samenwerking met de lidstaten en de geassocieerde landen een effectieve federatie van Europese, nationale, regionale en institutionele hulpbronnen; de evolutie ervan op technisch en beleidsvlak om aan nieuwe onderzoeksbehoeften en ‑vereisten te voldoen (bijv. gebruik van sets gevoelige gegevens, privacy door ontwerp); interoperabiliteit van gegevens en naleving van de FAIR-beginselen; en een brede gebruikersbasis;
– het pan-Europese onderzoeks- en opleidingsnetwerk dat de Europese open wetenschapscloud en de Europese data-infrastructuur ondersteunt en het leveren van HPC-/gegevensdiensten mogelijk maakt in een cloudgebaseerde omgeving die extreem grote datasets en verwerkingsprocessen aankan.
3.2.2. Onderzoeksinfrastructuren openen, integreren en onderling verbinden
Het onderzoekslandschap zal verbeterd worden door ervoor te zorgen dat belangrijke internationale, nationale en regionale onderzoeksinfrastructuren open zijn voor alle Europese onderzoekers en door de diensten van de onderzoeksinfrastructuren indien nodig te integreren om de toegangsvoorwaarden te harmoniseren, de dienstverlening te verbeteren en te vergroten en een gemeenschappelijke ontwikkelingsstrategie voor hightechonderdelen en geavanceerde diensten aan te moedigen door innovatie-acties.
Grote lijnen
– Netwerken die nationale en regionale financiers van onderzoeksinfrastructuren samenbrengen om de transnationale toegang voor onderzoekers te co-financieren;
– netwerken van pan-Europese, nationale en regionale onderzoeksinfrastructuren voor het aanpakken van wereldwijde uitdagingen op het gebied van de verlening van toegang aan onderzoekers en op het gebied van harmonisering en verbetering van de diensten van de onderzoeksinfrastructuren.
3.2.2 bis . Het innovatiepotentieel van Europese onderzoeksinfrastructuren en activiteiten voor innovatie en opleiding
Om innovatie in zowel de onderzoeksinfrastructuren zelf als in de industrie te stimuleren wordt onderlinge samenwerking voor onderzoek en ontwikkeling aangemoedigd om op Unieniveau de capaciteit op het gebied van en de vraag naar industriële hightechapparatuur, zoals ▌wetenschappelijke instrumenten, te ontwikkelen.Daarnaast zal het gebruik van onderzoeksinfrastructuur door de industrie, bijvoorbeeld als experimentele testfaciliteiten of op kennis gebaseerde centra, aangemoedigd worden. De ontwikkeling en benutting van onderzoeksinfrastructuren vraagt om de juiste vaardigheden voor de managers, onderzoekers, ingenieurs en technici, en de gebruikers. Daarom worden EU-middelen uitgetrokken om steun te verlenen voor de opleiding van personeel dat onderzoeksinfrastructuren van pan-Europees belang beheert en bedient, voor de uitwisseling van personeel en goede praktijken tussen faciliteiten en voor een passende voorziening in personele middelen in de belangrijkste disciplines, met inbegrip van de ontwikkeling van specifieke studierichtingen. Synergieën met de Marie Skłodowska-Curie-acties zullen worden aangemoedigd.
Grote lijnen
– Geïntegreerde netwerken van onderzoeksinfrastructuren voor de ontwikkeling en uitvoering van een gemeenschappelijke strategie/routekaart voor technologische ontwikkeling en instrumentatie;
– opleiden van personeel dat onderzoeksinfrastructuren van pan-Europees belang beheert en bedient.
3.2.2 ter . Versterking van het Europees beleid inzake onderzoeksinfrastructuren en van de internationale samenwerking
Er is ondersteuning nodig om ervoor te zorgen dat beleidsmakers, financieringsorganen of adviesgroepen zoals het Esfri goed op elkaar afgestemd zijn om ten aanzien van de onderzoeksinfrastructuren een coherente en duurzame Europese strategie voor de lange termijn te ontwikkelen en uit te voeren.
Evenzo zal het mogelijk maken van strategische internationale samenwerking de positie van Europese onderzoeksinfrastructuren op internationaal niveau versterken, waardoor hun wereldwijde netwerking, interoperabiliteit en reikwijdte wordt verzekerd.
Grote lijnen
– In kaart brengen, monitoren en beoordelen van onderzoeksinfrastructuren op EU-niveau alsook beleidsstudies, communicatie- en opleidingsactiviteiten, acties op het gebied van strategische internationale samenwerking voor onderzoeksinfrastructuren, en specifieke activiteiten van desbetreffende beleids- en adviesorganen.
PIJLER II
WERELDWIJDE UITDAGINGEN EN EUROPEES INDUSTRIEEL CONCURRENTIEVERMOGEN
De EU staat voor talloze uitdagingen, waarvan sommige wereldwijd spelen. De schaal en de complexiteit van deze problemen zijn groot en vragen om een gezamenlijke aanpak met voldoende, goed opgeleid en gekwalificeerd personeel, de juiste hoeveelheid financiële middelen en evenredige inspanningen om tot oplossingen te komen. Het is precies op deze gebieden dat de EU moet samenwerken; en wel op slimme, flexibele en eensgezinde wijze ten voordele en voor het welzijn van alle burgers.
Er kan een groter effect worden bereikt door de acties af te stemmen op die van andere naties en regio's van de wereld in het kader van ▌internationale samenwerking overeenkomstig de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties, de duurzameontwikkelingsdoelstellingen en de Klimaatovereenkomst van Parijs. Partners uit de hele wereld zullen worden uitgenodigd om, op basis van wederzijds voordeel, mee te werken aan de inspanningen van de EU als integraal onderdeel van onderzoek en innovatie voor duurzame ontwikkeling.
Onderzoek en innovatie zijn essentiële drijvende factoren voor duurzame en inclusieve groei en technologisch en industrieel concurrentievermogen ▌. Ze kunnen bijdragen aan het vinden van oplossingen voor de problemen van vandaag en morgen teneinde zo snel mogelijk de huidige negatieve en gevaarlijke trend te keren waarbij economische ontwikkeling gepaard gaat met een toenemend gebruik van natuurlijke hulpbronnen en toenemende maatschappelijke problemen met zich meebrengt. Zo zullen problemen veranderen in nieuwe zakelijke kansen en al snel voordelen voor de maatschappij opleveren.
De EU zal hier als gebruiker en producent van kennis, technologieën en industrieën baat bij hebben en aantonen hoe een moderne geïndustrialiseerde, duurzame, inclusieve, creatieve, veerkrachtige, open en democratische maatschappij en economie kunnen functioneren en zich kunnen ontwikkelen. De toenemende economische/milieugerelateerde/sociale voorbeelden van de duurzame ▌economie van de toekomst zullen worden bevorderd en gestimuleerd, ongeacht of het gaat om gezondheid en welzijn voor iedereen; om veerkrachtige, creatieve en inclusieve ▌maatschappijen; om maatschappijen die door civiele beveiliging sterker zijn; om beschikbare schone energie en mobiliteit; om een gedigitaliseerde economie en samenleving; om een transdisciplinaire en creatieve industrie; om ruimte-, zee- of landgerelateerde oplossingen; om een goed functionerende bio-economie, met inbegrip van oplossingen voor voedsel en voeding; of om duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen, bescherming van het milieu, mitigatie van en aanpassing aan klimaatverandering, die allemaal welvaart creëren en voor kwaliteitsvollere banen zorgen. Industriële transformatie en ontwikkeling van innovatieve industriële waardeketens in de EU zullen van cruciaal belang zijn.
Nieuwe technologieën zijn van invloed op bijna alle beleidsterreinen. Elke afzonderlijke technologie biedt vaak een combinatie van sociale en economische kansen, mogelijkheden voor efficiënt, kwaliteitsvol en beter bestuur alsook kansen op het gebied van werkgelegenheid en onderwijs, maar houdt tevens risico's in voor de veiligheid, privacy en ethiek. Technologiebeleid vereist derhalve integrale afweging van belangen, sectoroverschrijdende samenwerking en strategiebepaling.
Onderzoek en innovatie in het kader van deze pijler van Horizon Europa wordt gegroepeerd in geïntegreerde, open en brede activiteitenclusters. Deze investeringen zijn niet op sectoren gericht, maar beogen systemische veranderingen voor onze samenleving en economie volgens een duurzaamheidsvector. Deze veranderingen kunnen enkel worden verwezenlijkt als alle actoren, zowel particuliere als publieke, onderzoek en innovatie samen ontwerpen en samen creëren; en eindgebruikers, wetenschappers, technici, producenten, innovators, bedrijven, onderwijsdeskundigen, beleidsmakers, burgers en maatschappelijke organisaties worden samengebracht. Geen van de ▌clusters is dus voor slechts een groep actoren bedoeld en alle activiteiten zullen in eerste instantie in gezamenlijke onderzoeks- en innovatieprojecten, gekozen op basis van competitieve oproepen tot het indienen van voorstellen, worden uitgevoerd.
Naast het aanpakken van mondiale uitdagingen zullen de clusters ook de, al dan niet digitale, ▌opkomende en sleuteltechnologieën ontwikkelen en toepassen, als onderdeel van de gemeenschappelijke strategie om het industriële en maatschappelijke leiderschap van de EU te bevorderen. In voorkomend geval zal van ruimtegegevens en ‑diensten van de EU gebruik worden gemaakt. Alle niveaus van technologische paraatheid (technology readiness level – TRL) tot en met niveau 8 komen in deze pijler van Horizon Europa aan bod, zonder afbreuk te doen aan het uniale mededingingsrecht.
De acties zullen leiden tot nieuwe kennis en technologische en niet-technologische oplossingen ontwikkelen, de technologie van het laboratorium naar de markt brengen en toepassingen, waaronder proefproductielijnen en demonstratiemodellen, ontwikkelen. Ook bevatten zij maatregelen om de aanvaarding op de markt, de betrokkenheid van de particuliere sector en normalisatieactiviteiten binnen de Unie te stimuleren. Technologieën vereisen een kritische massa van Europese onderzoekers en industrie om wereldwijd toonaangevende ecosystemen in te stellen, met geavanceerde technologische infrastructuren, onder meer voor proeven. Er zullen zo veel mogelijk synergieën met andere delen van Horizon Europa, met het EIT en met andere programma's tot stand worden gebracht.
De clusters zullen de snelle introductie van baanbrekende innovaties in de EU stimuleren door een breed gamma aan geïntegreerde activiteiten, met inbegrip van communicatie, verspreiding en exploitatie, standaardisering en ondersteuning van niet-technologische innovatie en innovatieve afleveringsmechanismen, en zullen innovatievriendelijke maatschappelijke, regelgevings- en marktomstandigheden, zoals de innovatiedeals, helpen creëren. Er zullen kanalen voor uit onderzoeks- en innovatieactiviteiten voortvloeiende innovatieve oplossingen worden vastgesteld die op publieke en particuliere investeerders en op andere relevante uniale, nationale en regionale programma's zijn gericht. In dat verband zullen synergieën met de derde pijler van Horizon Europa worden ontwikkeld.
Gendergelijkheid is een essentiële factor voor het bereiken van duurzame economische groei. Het is daarom belangrijk om het genderperspectief te integreren in alle wereldwijde uitdagingen.
1. CLUSTER "GEZONDHEID"
1.1. Motivering
Volgens de Europese pijler van sociale rechten heeft iedereen recht op tijdige toegang tot betaalbare preventieve, curatieve en veilige gezondheidszorg van goede kwaliteit. Dit bevestigt de inzet van de EU voor de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN waarbij de universele gezondheidszorg tegen 2030 voor iedereen en op elke leeftijd toegankelijk moet zijn, niemand aan zijn lot wordt overgelaten en een einde wordt gemaakt aan vermijdbare sterfgevallen.
Een gezonde bevolking is essentieel voor een stabiele, duurzame en inclusieve samenleving. Verbeteringen op het vlak van gezondheid zijn van cruciaal belang om armoede terug te dringen, om te gaan met de ouder wordende Europese samenleving, sociale vooruitgang en welvaart te bevorderen en economische groei te vergroten. Volgens de OESO gaat een verbetering van de levensverwachting van 10 % ▌gepaard met een stijging van de economische groei van 0,3-0,4 % per jaar. De levensverwachting in de EU is sinds de oprichting ervan met twaalf jaar gestegen wegens enorme verbeteringen op het vlak van levenskwaliteit, milieu, onderwijs en gezondheid van en zorg voor de burgers. In 2015 was de algemene levensverwachting bij de geboorte 80,6 jaar in de EU ten opzichte van 71,4 jaar wereldwijd. In de voorbije jaren is de levensverwachting in de EU gemiddeld met drie maanden per jaar gestegen. Naast deze verbeteringen zijn er sociale en genderspecifieke verschillen in levensverwachting tussen specifieke groepen en in alle Europese landen.
Onderzoek ▌op het gebied van gezondheid en innovatie hebben hierbij een grote rol gespeeld, en dat was ook het geval bij de verbetering van de productiviteit en kwaliteit in de gezondheids- en zorgindustrie. De EU krijgt echter voortdurend te maken met nieuwe, opkomende of aanhoudende uitdagingen die een gevaar vormen voor de burgers en de volksgezondheid, de duurzaamheid van de systemen voor gezondheidszorg en sociale bescherming en de concurrentiekracht van de gezondheids- en zorgindustrie. De grote uitdagingen op het gebied van gezondheid in de EU omvatten: de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de gezondheids- en zorgsector; het gebrek aan doeltreffende gezondheidsbevordering en ziektepreventie; de toename van niet-overdraagbare ziekten; de toename van het aantal gevallen van kanker; de stijging van het aantal personen met psychische aandoeningen; de uitbreiding van antimicrobiële resistentie en het opkomen van infectieuze epidemieën; de toegenomen milieuverontreiniging; aanhoudende ongelijkheid op het gebied van gezondheid tussen en binnen landen waarbij kansarme personen en personen in kwetsbare levensstadia onevenredig worden benadeeld; het opsporen, begrijpen, beheersen, voorkomen en beperken van gezondheidsrisico's, waaronder armoedegerelateerde aspecten daarvan, in een snel veranderende sociale, stedelijke, landelijke en natuurlijke omgeving; demografische veranderingen, waaronder leeftijdgerelateerde kwesties, en toenemende kosten voor Europese gezondheidszorgstelsels ▌en de toenemende druk op de Europese gezondheids- en zorgindustrie om concurrerend te blijven ten opzichte van ▌opkomende wereldwijde spelers door gezondheidsinnovaties te ontwikkelen. Terughoudendheid tegenover vaccinatie kan bovendien de immunisatie-dekking bij bepaalde bevolkingsgroepen doen afnemen.
Deze gezondheidsuitdagingen zijn complex, onderling verbonden en van mondiale aard, en moeten met multidisciplinaire, technische en niet-technische, sectoroverschrijdende en transnationale samenwerkingen worden aangepakt. De onderzoeks- en innovatie-activiteiten zullen nauwe banden opbouwen tussen op ontdekking gericht onderzoek, klinisch, translatorisch epidemiologisch, ethisch, ecologisch en sociaaleconomisch onderzoek alsook met onderzoek op het vlak van regelgeving. Zij zullen zich richten op domeinen met onvoldane klinische behoeften, zoals zeldzame of moeilijk te behandelen ziekten (kankers, zoals kinderkanker en longkanker). Zij zullen de gezamenlijke vaardigheden van de academische wereld, geneeskundigen, regulerende instanties en de industrie aanwenden en hun samenwerking met gezondheids- en maatschappelijke diensten, patiënten, beleidsmakers en burgers stimuleren om publieke financiering te benutten en het gebruik van resultaten in de klinische praktijk en in de gezondheidszorgstelsels te verzekeren, rekening houdend met de vaardigheden van de lidstaten aangaande de organisatie en financiering van hun gezondheidsstelsels. Er zal ten volle profijt worden gehaald uit grensverleggend genomica- en ander multiomica-onderzoek, en uit de geleidelijke invoering van gepersonaliseerde geneeskunde; beide zijn relevant voor de behandeling van een veelheid van niet-overdraagbare ziektes. Ook de digitalisering op het gebied van gezondheid en zorg zal optimaal worden benut.
Onderzoek en innovatie zullen strategische samenwerking op internationaal en EU-niveau stimuleren om deskundigheid, capaciteit en middelen – nodig om reikwijdte, snelheid en schaalvoordelen ▌te creëren – te bundelen en synergieën te benutten, dubbel werk te voorkomen en de verwachte baten en financiële risico's te delen. Synergieën bij onderzoek en innovatie op het gebied van gezondheid worden in Horizon Europa, met name met het onderdeel gezondheid van het Europees Sociaal Fonds Plus, gestimuleerd.
Digitale oplossingen in de gezondheidssector hebben heel wat kansen gecreëerd om de problemen van zorgdiensten op te lossen en andere opkomende kwesties van een vergrijzende samenleving aan te pakken. De kansen die de digitalisering biedt op het gebied van gezondheid en zorg moeten ten volle worden benut zonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en gegevensbescherming in het gedrang te brengen. Er zijn digitale hulpmiddelen en software ontwikkeld om ziekten en chronische aandoeningen te diagnosticeren en te behandelen en het zelfbeheer daarvan door patiënten te vergemakkelijken. Digitale technologieën worden ook steeds meer gebruikt bij medische opleiding en medisch onderwijs en voor patiënten en andere gezondheidszorgconsumenten om toegang te hebben tot gezondheidsinformatie en deze informatie te delen en aan te maken.
Dankzij de onderzoeks- en innovatie-activiteiten met betrekking tot deze wereldwijde uitdaging zal de kennisbasis worden ontwikkeld, zullen bestaande kennis en technologieën worden benut, zal de capaciteit voor onderzoek en innovatie worden gecreëerd en geconsolideerd, en zullen de oplossingen die nodig zijn voor een doeltreffendere gezondheidsbevordering en geïntegreerde preventie, diagnose, monitoring, behandeling, herstel en genezing van ziekten en (langetermijn- en palliatieve) zorg worden ontwikkeld. De onderzoeksresultaten zullen worden omgezet in aanbevelingen voor actie en aan de betrokken belanghebbenden worden meegedeeld. Het verbeteren van de gezondheidsresultaten zal vervolgens leiden tot meer welzijn en een hogere levensverwachting, gezonde en actieve levens, verbeterde levenskwaliteit en productiviteit ▌, meer gezonde levensjaren en duurzaamheid van gezondheids- en zorgsystemen. Overeenkomstig de artikelen 14 en 15 van de Verordening en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zal er speciale aandacht zijn voor ethiek, bescherming van de menselijke waardigheid, gender- en etnische aspecten en de behoeften van kansarme en kwetsbare mensen.
Het aanpakken van grote uitdagingen op het gebied van gezondheid zal de inzet van de EU voor de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties ondersteunen, alsook de inzet in het kader van andere VN-organisaties en internationale initiatieven, met inbegrip van de wereldwijde strategieën en actieplannen van de Wereldgezondheidsorganisatie. Het zal bijdragen aan de beleidsdoelstellingen en strategieën van de EU, met name de Europese pijler van sociale rechten, de Europese digitale eengemaakte markt, de EU-richtlijn over grensoverschrijdende gezondheidszorg en het Europese "één gezondheid"-actieplan tegen antimicrobiële resistentie (AMR), en aan de uitvoering van de desbetreffende Europese regelgevingskaders. ▌
De activiteiten zullen met name rechtstreeks bijdragen tot de volgende duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG's): SDG 3 – een goede gezondheid en welzijn voor mensen; SDG 13 – klimaatactie.
1.2. Actiegebieden
1.2.1. Gezondheid gedurende de hele levensloop
Personen in een kwetsbaar levensstadium (perinataal, geboorte, vroege kindertijd, jeugd, adolescentie, zwangerschap, volwassen en hoge leeftijd), met inbegrip van personen met een handicap of letsel, hebben specifieke gezondheidsbehoeften die een beter inzicht en oplossingen op maat vereisen, waarbij ook gender- en etnische aspecten moeten worden meegenomen. Dit maakt het mogelijk de ongelijkheid op het gebied van gezondheid te verminderen en de gezondheidsresultaten te verbeteren. Een en ander ten voordele van actief en gezond ouder worden gedurende de hele levensloop, onder andere met een gezonde start in het leven en een dieet dat het risico op mentale en fysieke ziekten in het latere leven verminderen. Bij preventie en communicatie zullen de kenmerken van specifieke groepen in aanmerking worden genomen.
Grote lijnen
– Begrip van de vroege ontwikkeling en het verouderingsproces gedurende de hele levensloop;
– pre- en neonatale gezondheid, gezondheid van moeders, vaders, (jonge) kinderen alsook de rol van ouders, familie en opvoeders;
– gezondheidsbehoeften van adolescenten, waaronder factoren die de geestelijke gezondheid beïnvloeden;
– gevolgen van handicaps en letsels voor de gezondheid;
– onderzoek naar maatregelen om revalidatie gedurende de hele levensloop te plannen, uit te voeren en te monitoren, en in het bijzonder met betrekking tot vroegtijdige individuele revalidatieprogramma's (EIRP)voor kinderen met invaliderende aandoeningen;
– gezond ouder worden, onafhankelijk en actief leven, waaronder maatschappelijke participatie voor ouderen en/of mensen met een handicap;
– Onderwijs en ▌geletterdheid inzake gezondheid, waaronder digitale geletterdheid.
1.2.2. Gezondheidsbepalende sociale en milieufactoren
Een beter inzicht in de elementen die gezondheid bevorderen en in de risicofactoren die worden bepaald door het sociale, culturele, economische en fysieke milieu in het dagelijks leven en op het werk, met inbegrip van de gezondheidseffecten van digitalisering, menselijke mobiliteit (zoals migratie en reizen), verontreiniging, voeding, klimaatverandering en andere milieuproblemen, zal bijdragen tot het vaststellen, voorkomen en beperken van risico's en bedreigingen voor de gezondheid; het verminderen van sterfte en ziekte wegens blootstelling aan chemische stoffen en milieuverontreiniging; het stimuleren van veilige, milieuvriendelijke, gezonde, veerkrachtige en duurzame leef- en werkomgevingen; het bevorderen van een gezonde levensstijl en gezond consumptiegedrag; en het ontwikkelen van een rechtvaardige, inclusieve en betrouwbare samenleving. Dit proces zal ook gebaseerd worden op bevolkingsrepresentatief cohortonderzoek, humane biomonitoring en epidemiologische studies.
Grote lijnen
– Technologieën en methoden voor het beoordelen van de gevaren van, de blootstelling aan en de invloed op de gezondheid van chemicaliën, verontreinigende stoffen in het binnen- en buitenmilieu en andere stressfactoren die verband houden met klimaatverandering, werkplek, levensstijl of milieu, en van de gecombineerde effecten van verschillende stressfactoren;
– milieu- en werkgerelateerde, sociaaleconomische, culturele, genetische en gedragsfactoren die invloed hebben op de lichamelijke en geestelijke gezondheid en het welzijn van mensen en hun interactie, met speciale aandacht voor kwetsbare en kansarme mensen en, waar passend, voor leeftijds- en genderspecifieke factoren, en inclusief de invloed van het ontwerp van gebouwen, producten en diensten op de gezondheid;
– beoordeling en beheer van en communicatie over risico's, ondersteund door transdisciplinaire benaderingen waar passend, en verbeterde hulpmiddelen voor empirisch onderbouwde besluitvorming, met inbegrip van vervanging van en alternatieven voor dierproeven;
– capaciteit en infrastructuur voor het op veilige wijze verzamelen, delen, gebruiken, hergebruiken en combineren van gegevens over alle gezondheidsdeterminanten, inclusief de blootstelling van mensen, en het waarborgen van de verbinding ervan met databanken aangaande milieuparameters, levenswijze, gezondheidsstatus en ziektes, in de EU en daarbuiten;
– gezondheidsbevordering en primaire preventie-interventies, inclusief beroepsaspecten.
1.2.3. Niet-overdraagbare en zeldzame ziekten
Niet-overdraagbare ziekten, waaronder kanker en zeldzame ziekten, vormen een belangrijk gezondheidkundig en maatschappelijk probleem, en vragen om een beter begrip en betere taxonomie, alsook om doeltreffendere benaderingen ▌, waaronder gepersonaliseerde medicinale benaderingen (ook precisiegeneeskunde genoemd) bij preventie, diagnose, monitoring, behandeling, herstel en genezing, alsook om begrip van multimorbiditeit.
Grote lijnen
– Begrip van de onderliggende mechanismen bij de ontwikkeling van niet-overdraagbare ziekten, waaronder cardiovasculaire ziekten;
– longitudinaal bevolkingsonderzoek met het oog op een beter begrip van gezondheids- en ziekteparameters en hulp bij stratificatie van populaties ten behoeve van preventieve geneeskunde;
– diagnostische instrumenten en technieken voor snellere en preciezere diagnose en tijdige, aan de patiënt aangepaste behandeling, zodat de progressie van de ziekte wordt vertraagd of gekeerd;
– preventie- en screeningsprogramma's die in overeenstemming zijn met of verder gaan dan de aanbevelingen van de WHO, de VN en de EU;
– geïntegreerde oplossingen voor zelfcontrole, gezondheidsbevordering, ziektepreventie en behandeling van chronische en meervoudige aandoeningen, waaronder neurodegeneratieve en cardiovasculaire ziekten;
– behandelingen, ▌kuren of andere therapeutische ingrepen, met inbegrip van zowel farmacologische als niet-farmacologische behandelingen;
– palliatieve zorg;
– gebieden met grote onvoldane klinische behoeften, zoals zeldzame ziekten, waaronder kinderkankers;
– beoordeling van de relatieve doeltreffendheid van interventies en oplossingen, waaronder op Real World Data gebaseerde oplossingen;
– toepassingsonderzoek om gezondheidsinterventies op te schalen en de integratie ervan in gezondheidsbeleidsmaatregelen en -systemen stimuleren;
– ontwikkelen van onderzoek en verbetering van informatie, zorg en behandeling, waaronder gepersonaliseerde geneeskunde, van zeldzame ziekten.
1.2.4. Infectieziekten, met inbegrip van armoedegerelateerde ziekten en verwaarloosde ziekten
Mensen tegen grensoverschrijdende gevaren voor de gezondheid beschermen is een grote uitdaging op het gebied van volks- en wereldgezondheid en vereist een doeltreffende internationale samenwerking op EU- en wereldniveau. Dit omvat kennis en preventie, paraatheid, vroegtijdige opsporing en onderzoeksrespons inzake uitbraken, behandeling en genezing van infectieziekten, onder meer als gevolg van armoedegerelateerde en verwaarloosde ziekten, en het aanpakken van antimicrobiële resistentie (AMR) volgens een "één gezondheid"-benadering.
Grote lijnen
– Inzicht in infectiegerelateerde mechanismen;
– factoren die het opduiken of opnieuw opduiken van infectieziekten en de verspreiding ervan aandrijven, met inbegrip van de overdracht van dieren op mensen (zoönose) of via andere delen van het milieu (water, bodem, planten, levensmiddelen) op mensen, alsook de gevolgen van de klimaatverandering en van de ontwikkelingen van ecosystemen voor de dynamiek van besmettelijke ziekten;
– voorspelling, vroegtijdige en snelle opsporing, controle en monitoring van infectieziekten, ▌aan de gezondheidszorg gerelateerde infecties en milieugerelateerde factoren;
– bestrijden van antimicrobiële resistentie, met inbegrip van epidemiologie, preventie, diagnose, en de ontwikkeling van nieuwe antimicrobiële stoffen en vaccins;
– vaccins, met inbegrip van vaccinplatformtechnologieën, diagnosemethoden, behandelingen van en remedies voor infectieziekten, met inbegrip van comorbiditeit en coïnfecties;
– aandacht voor lage vaccinatiegraad, inzicht in terughoudendheid tegenover vaccins en vergroten van het vertrouwen in vaccinatie;
– doeltreffende maatregelen en strategieën voor paraatheid, reactie en herstel bij gezondheidscrisissen waarbij gemeenschappen worden betrokken, en de coördinatie ervan op regionaal, nationaal en EU-niveau;
– hindernissen voor de toepassing en integratie van medische interventies in de klinische praktijk en in het gezondheidszorgstelsel;
– grensoverschrijdende aspecten van infectieziekten en specifieke uitdagingen in lage- en middeninkomenslanden (LMIC's), zoals AIDS, tuberculose en tropische ziekten, waaronder malaria, ook in verband met migratiestromen en, in het algemeen, met een toegenomen menselijke mobiliteit.
1.2.5. Instrumenten, technologieën en digitale oplossingen voor gezondheid en zorg, met inbegrip van gepersonaliseerde medicinale benaderingen
Gezondheidstechnologieën en -instrumenten zijn essentieel voor de volksgezondheid en hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de grote verbeteringen op het gebied van levenskwaliteit, gezondheid en zorg in de EU. Een belangrijke strategische uitdaging is dus het ontwerpen, ontwikkelen, leveren, toepassen en evalueren van geschikte, betrouwbare, veilige, gebruiksvriendelijke en kostenefficiënte instrumenten en technologieën voor gezondheid en zorg, daarbij naar behoren rekening houdend met de behoeften van personen met een handicap en de verouderende bevolking. Dit omvat sleuteltechnologieën gaande van nieuwe biomaterialen tot biotechnologie, alsmede methoden voor onderzoek naar individuele cellen, multiomica en systeemgeneeskundige benaderingen, kunstmatige intelligentie en andere digitale technologieën die aanzienlijk beter zijn dan de bestaande en die een concurrerende en duurzame gezondheidsindustrie stimuleren die hoogwaardige banen oplevert. De Europese gezondheidsindustrie is één van de kritieke bedrijfstakken in de EU en is goed voor 3 % van het bbp en 1,5 miljoen werknemers. Belanghebbenden moeten zo snel mogelijk hierbij worden betrokken, en de niet-technologische dimensie zal in aanmerking worden genomen om de aanvaardbaarheid van nieuwe technologieën, methoden en instrumenten te garanderen. Daarbij gaat het onder meer om burgers, zorgverleners en gezondheidswerkers.
Grote lijnen
– Instrumenten en technologieën voor toepassingen in het hele gezondheidsspectrum en alle desbetreffende medische indicaties, met inbegrip van functiebeperking;
– geïntegreerde instrumenten, technologieën, medische hulpmiddelen, medische beeldvorming, biotechnologie, nanogeneeskunde en geavanceerde therapieën (met inbegrip van cel- en gentherapie) en digitale oplossingen voor de menselijke gezondheid en zorg, met inbegrip van kunstmatige intelligentie, mobiele oplossingen en telegezondheidszorg, en tegelijk, indien relevant, in een vroeg stadium aspecten voor een kostenefficiënte productie aanpakken (ter optimalisering van de industrialiseringsfase en van het potentieel van innovatie om geneesmiddelen betaalbaar te maken);
– prototyping, grootschalige uitrol, optimalisering en innovatiebevorderende aanbesteding betreffende gezondheids- en zorgtechnologieën en ‑instrumenten in reële praktijksituaties, met inbegrip van klinische proeven en onderzoek naar praktische toepassingen, waaronder op gepersonaliseerde geneeskunde gebaseerde diagnosemethoden;
– innovatieve processen en diensten voor de ontwikkeling, productie en snelle levering van instrumenten en technologieën voor gezondheid en zorg;
– de veiligheid, doeltreffendheid, kosteneffectiviteit, interoperabiliteit en kwaliteit van instrumenten en technologieën voor gezondheid en zorg alsook de ethische, juridische en sociale gevolgen ervan, waaronder vraagstukken over de sociale aanvaardbaarheid ervan;
– onderzoek op het vlak van regelgeving en normen voor technologieën en instrumenten inzake gezondheid en zorg;
– gezondheidsgegevensbeheer, met inbegrip van gegevensinteroperabiliteit, integratie, analytische en visualisatiemethoden, besluitvormingsprocessen, op basis van kunstmatige intelligentie, datamining, "big data"-technologieën, bio-informatica, en technologieën voor "high performance computing" ter bevordering van gepersonaliseerde geneeskunde, met inbegrip van preventie, en ter optimalisering van het gezondheidstraject.
1.2.6. Gezondheidsstelsels
Gezondheidsstelsels zijn een belangrijk onderdeel van de sociale systemen van de EU en waren in 2017 goed voor 24 miljoen werknemers in de sector van gezondheid en maatschappelijk werk. Het is een belangrijke prioriteit van de lidstaten om gezondheidsstelsels veilig en beveiligd, toegankelijk voor iedereen, geïntegreerd, kosteneffectief, veerkrachtig, duurzaam en betrouwbaar te maken, met tijdige en relevante diensten, en om de ongelijkheid te verminderen, onder andere door het potentieel voor betere gezondheid en persoonsgerichte zorg van datagestuurde en digitale innovatie te benutten en voort te bouwen op open en veilige Europese gegevensinfrastructuren. Nieuwe mogelijkheden zoals de uitrol van 5G, het begrip "digitale tweeling" en het internet der dingen zullen de digitale transformatie van gezondheid en zorg bevorderen.
Grote lijnen
– Ondersteuning van de kennisbasis voor hervormingen in gezondheidsstelsels en -beleid in Europa en daarbuiten;
– nieuwe modellen en benaderingen voor gezondheid en zorg, inclusief gepersonaliseerde medicinale benaderingen, beheers- en organisatorische aspecten, en de overdraagbaarheid of aanpassing ervan van een land/regio naar een ander(e);
– de beoordeling van gezondheidstechnologieën verbeteren;
– evolutie van ongelijkheid op het vlak van gezondheid en een doeltreffende beleidsreactie;
– het toekomstige personeel van de gezondheidszorg en zijn behoeften, onder meer wat betreft digitale vaardigheden;
– verbetering van tijdige, betrouwbare, veilige en te vertrouwen gezondheidsinformatie en gebruik/hergebruik van gezondheidsgegevens, met inbegrip van elektronische patiëntendossiers, met de nodige aandacht voor gegevensbescherming, onder meer wat betreft misbruik van informatie over persoonlijke levensstijl en gezondheid, veiligheid, toegankelijkheid, interoperabiliteit, normen, vergelijkbaarheid en integriteit;
– veerkracht van gezondheidsstelsels om de gevolgen van crisissen te verwerken en zich aan disruptieve innovaties aan te passen;
– oplossingen voor inspraak van burgers en patiënten, zelfcontrole en interactie met professionals in de maatschappelijke en gezondheidszorg voor een meer geïntegreerde zorg en een gebruikersgerichte benadering, waarbij rekening wordt gehouden met gelijke toegang;
– gegevens, informatie, kennis en beste praktijken uit onderzoek naar gezondheidsstelsels op EU- en wereldniveau, op basis van bestaande kennis en databanken.
2. CLUSTER "CULTUUR, CREATIVITEIT EN INCLUSIEVE ▌SAMENLEVING"
2.1. Motivering
De EU staat voor een unieke combinatie van economische groei met duurzameontwikkelingsdoelstellingen en sociaal beleid, met een hoog niveau van sociale inclusie, gedeelde waarden op het gebied van democratie, mensenrechten, gendergelijkheid en een rijkdom aan diversiteit. Dit model is voortdurend in ontwikkeling en moet worden aangepast aan, bijvoorbeeld, de mondialisering, de technologische ontwikkelingen en de toenemende ongelijkheid. ▌
De EU moet een model van inclusieve en duurzame groei voorstaan, waarbij wordt geprofiteerd van de technologische vooruitgang, het vertrouwen in het democratisch bestuur wordt vergroot en innovatie op dat gebied wordt bevorderd, onderwijs wordt gestimuleerd, ongelijkheden, werkloosheid, marginalisatie, discriminatie en radicalisering worden bestreden, de mensenrechten worden gewaarborgd, culturele diversiteit wordt bevorderd, Europees cultureel erfgoed wordt beschermd en burgers zeggenschap wordt gegeven via sociale innovatie. Migratiebeheer en integratie van migranten blijven ook prioritair. Onderzoek en innovatie in de sociale wetenschappen, de geesteswetenschappen en de kunstwetenschappen, alsook in de culturele en creatieve sectoren zijn cruciaal om deze uitdagingen het hoofd te bieden en de doelstellingen van de EU te verwezenlijken. Met name aspecten in verband met sociale en geesteswetenschappen zijn een onderdeel van alle actiegebieden van deze cluster.
▌
Vanwege de omvang, de complexiteit en de intergenerationele en transnationale aard van de uitdagingen moet in de EU op verschillende niveaus worden opgetreden. Als deze cruciale maatschappelijke, politieke, culturele en economische ▌vraagstukken alleen op nationaal niveau zouden worden aangepakt, bestaat het risico dat de middelen ondoelmatig worden gebruikt, gefragmenteerd wordt opgetreden en verschillen in kennisniveau en capaciteit ontstaan.
▌
De onderzoeks- en innovatieactiviteiten in het kader van deze wereldwijde uitdaging zullen globaal worden afgestemd op de prioriteiten van de EU op het gebied van democratische verandering; banen, groei en investeringen; justitie en grondrechten; migratie; een diepere en billijkere Europese monetaire unie; en de digitale eengemaakte markt. De toezeggingen die gedaan zijn in het kader van de agenda van Rome, zullen worden nagekomen door te werken aan: "een sociaal Europa" en "een Unie die ons culturele erfgoed bewaart en culturele diversiteit bevordert". Tevens worden de Europese pijler van sociale rechten en het mondiaal pact inzake veilige, ordelijke en reguliere migratie ondersteund. ▌Er zal gebruik worden gemaakt van synergieën met het programma voor justitie en met het programma voor rechten en waarden, waarmee steun wordt verleend aan activiteiten op het gebied van toegang tot justitie, rechten van slachtoffers, gendergelijkheid, non-discriminatie, gegevensbescherming en bevordering van Europees burgerschap, alsook met het programma Creatief Europa en het programma Digitaal Europa, Erasmus, Erasmus+ en het Europees Sociaal Fonds Plus.
De activiteiten zullen met name rechtstreeks bijdragen tot de volgende duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG's): SDG 1 – geen armoede; SDG 3 – een goede gezondheid en welzijn voor mensen; SDG 4 – hoogwaardig onderwijs; SDG 5 – gendergelijkheid; SDG 8 – goede werkgelegenheid en economische groei; SDG 9 – industrie, innovatie en infrastructuur; SDG 10 – ongelijkheid verminderen; SDG 11 – duurzame steden en gemeenschappen; SDG 16 – vrede, gerechtigheid en sterke instellingen.
2.2. Actiegebieden
2.2.1. Democratie en governance
Het vertrouwen in de democratie en in de bestaande politieke instituties lijkt tanende. Populistische en anti-establishmentpartijen tonen zich steeds vaker ontevreden over de politiek en vreemdelingenhaat steekt de kop weer op. Daar komen onder meer nog sociaal-economische ongelijkheden, sterke migratiestromen en zorgen over de veiligheid bovenop. Om de huidige en toekomstige uitdagingen het hoofd te kunnen bieden, moet opnieuw worden nagedacht over de wijze waarop de democratische instituties zich op alle niveaus moeten aanpassen aan een context van grotere verscheidenheid, wereldwijde economische concurrentie, snelle technologische ontwikkelingen en digitalisering, waarbij het cruciaal is hoe de burgers de democratische processen, praktijken en instituties ervaren.
Grote lijnen
– De geschiedenis, ontwikkeling en doeltreffendheid van de democratieën, op verschillende niveaus en in verschillende vormen; ▌de rol van de beleidslijnen inzake onderwijs, cultuur en jongeren als hoekstenen van democratisch burgerschap;
– de rol van sociaal kapitaal en toegang tot cultuur bij het versterken van de democratische dialoog en burgerparticipatie, open en op vertrouwen gebaseerde samenlevingen;
– innovatieve en verantwoorde benaderingen om de transparantie, de toegankelijkheid, het reactievermogen, de verantwoordingsplicht, de betrouwbaarheid, de veerkracht, de doeltreffendheid en de legitimiteit van het democratisch bestuur te versterken, met volledige eerbiediging van de grondrechten, de rechten van de mens en de rechtsstaat;
– strategieën voor het aanpakken van populisme, racisme, polarisatie, corruptie, extremisme, radicalisering en terrorisme, en voor de inclusie, empowerment en betrokkenheid van ▌burgers;
– analyse en ontwikkeling van sociale, economische en politieke inclusie en interculturele dynamiek in Europa en daarbuiten;
– beter inzicht in de rol van journalistieke normen en door gebruikers gegenereerde content in een alom verbonden samenleving en ontwikkeling van instrumenten om desinformatie te bestrijden;
– de rol van multiculturele, daaronder begrepen spirituele identiteiten, in relatie tot democratie, burgerschap en politieke betrokkenheid, alsook fundamentele waarden van de EU zoals respect, verdraagzaamheid, gendergelijkheid, samenwerking en dialoog;
– steun voor onderzoek naar de behoefte aan identiteit en aan identificatie zoals die leeft in de verschillende gemeenschappen, regio's en naties;
– het effect van technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen, waaronder big data, sociale onlinenetwerken en kunstmatige intelligentie op de democratie, de persoonlijke levenssfeer en de vrijheid van meningsuiting;
– participerende en directe overlegdemocratie en ‑governance en actief en inclusief burgerschap, met inbegrip van de digitale dimensie;
– de impact van economische en sociale ongelijkheden op politieke participatie en democratische governance, en onderzoek naar de mate waarin dit kan bijdragen aan een weerbaarder democratie door het terugdringen van ongelijkheden en het bestrijden van alle vormen van discriminatie, waaronder genderdiscriminatie;
– de menselijke, sociale en politieke dimensies van criminaliteit, dogmatisme en radicalisering in relatie tot degenen die dergelijk gedrag (kunnen gaan) vertonen en hun (potentiële) slachtoffers;
– bestrijden van desinformatie, nepnieuws en haatzaaiende uitlatingen, en het effect daarvan bij het vormgeven van de publieke ruimte;
– de EU als internationale en regionale actor in multilaterale governance, daaronder begrepen nieuwe benaderingen van wetenschapsdiplomatie;
– de doeltreffendheid van justitiële stelsels en verbeterde toegang tot justitie, op basis van onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, rechtsbeginselen en mensenrechten, met eerlijke, doelmatige en transparante procedures voor zowel civiel- als strafrechtelijke zaken.
2.2.2. Cultureel erfgoed
De Europese culturele en creatieve sectoren slaan een brug tussen kunst, cultuur, geloofsovertuiging en -beleving en cultureel erfgoed, bedrijfsleven en technologie. Bovendien spelen de culturele en creatieve industrieën (CCI's) een belangrijke rol bij de herindustrialisering van Europa, zijn ze een motor voor groei en stimuleren ze door hun strategische positie innovatie in andere sectoren, zoals toerisme, detailhandel, media- en digitale technologieën en technologie. Cultureel erfgoed maakt een integraal deel van de culturele en de creatieve sector uit, is het bindmiddel van onze levens dat belangrijk is voor gemeenschappen, groepen en samenlevingen, en schept een gevoel van verbondenheid. Het is de brug tussen de vroegere en de toekomstige samenleving. Een beter begrip van ons culturele erfgoed en hoe het wordt ervaren en opgevat, is essentieel voor de totstandbrenging van een inclusieve samenleving in Europa en wereldwijd. Het is tevens de aanjager van Europese, nationale, regionale en lokale economieën en een krachtige inspiratiebron voor de creatieve en de culturele sector. De beoordeling, instandhouding, bescherming en restauratie, interpretatie en benutting van het volledige potentieel van ons culturele erfgoed vormen cruciale uitdagingen voor de huidige en toekomstige generaties. Materieel en immaterieel cultureel erfgoed vormt de belangrijkste input en inspiratiebron voor beeldende kunst, traditionele ambachten en de culturele, de creatieve en de commerciële ▌sector die de aanjagers zijn van duurzame economische groei, nieuwe werkgelegenheid en buitenlandse handel. In deze zin moeten zowel innovatie als veerkracht van cultureel erfgoed in aanmerking worden genomen bij de samenwerking met lokale gemeenschappen en belanghebbenden. Het kan ook dienen als aanjager van culturele diplomatie en als element van identiteitsopbouw en culturele en sociale cohesie.
Grote lijnen
– Studies en wetenschappelijk onderzoek naar erfgoed, met de meest geavanceerde (digitale) technologieën en innovatieve methoden;
– toegang tot en uitwisseling van cultureel erfgoed, met innovatieve patronen en toepassingen en participatieve managementmodellen;
– onderzoek naar de toegankelijkheid van cultureel erfgoed door middel van nieuwe technologieën, zoals clouddiensten, waaronder ook, doch niet uitsluitend, een samenwerkingsruimte voor Europees cultureel erfgoed, alsook het aanmoedigen en faciliteren van de overdracht van kennis en vaardigheden. Dit zal worden voorafgegaan door een effectbeoordeling;
– duurzame bedrijfsmodellen ter versterking van de financiële basis van de erfgoedsector;
– cultureel erfgoed koppelen aan opkomende creatieve sectoren, met inbegrip van interactieve media, en sociale innovatie;
– de bijdrage van cultureel erfgoed aan duurzame ontwikkeling door conservering, bescherming, ontwikkeling en herstel van cultuurlandschappen, met de EU als laboratorium voor op erfgoed gebaseerde innovatie en duurzaam cultureel toerisme;
– conservering, bescherming, verbetering, herstel en duurzaam beheer van cultureel erfgoed en talen, waaronder het gebruik van traditionele vaardigheden en ambachten of de meest geavanceerde (digitale) technologieën;
– invloed van cultuurgeheugens, tradities, gedragspatronen, percepties, overtuigingen, waarden, gevoelens van verbondenheid en identiteiten; de rol van cultuur en cultureel erfgoed in multiculturele samenlevingen en patronen van culturele inclusie en uitsluiting.
2.2.3. Sociale en economische transformaties
De Europese samenlevingen ondergaan ingrijpende sociaal-economische en culturele transformaties, in het bijzonder als gevolg van de mondialisering en technologische innovaties. Tegelijkertijd groeit in de meeste Europese landen de inkomensongelijkheid(15). Er is behoefte aan een toekomstgericht beleid om duurzame en inclusieve groei, gendergelijkheid en welzijn te bevorderen en ongelijkheden te bestrijden, de productiviteit te vergroten (en de meting ervan te verbeteren), sociaalruimtelijke ongelijkheden en het menselijk kapitaal te verbeteren, migratie- en integratievraagstukken te begrijpen en op te lossen en de solidariteit tussen de generaties, de interculturele dialoog en de sociale mobiliteit te vergroten. Er zijn toegankelijke, inclusieve en kwaliteitsvolle onderwijs- en opleidingsstelsels nodig voor een rechtvaardigere en welvarende toekomst.
Grote lijnen
– Kennisbasis voor advies inzake investeringen en beleid, in het bijzonder op het gebied van onderwijs en opleiding, gericht op vaardigheden met een hoge toegevoegde waarde, productiviteit, sociale mobiliteit, groei, sociale innovatie en het scheppen van banen; de rol van onderwijs en opleiding bij het aanpakken van ongelijkheden en het bevorderen van inclusie, met inbegrip van het voorkomen van mislukken op school;
– indicatoren voor sociale duurzaamheid, die niet slechts op het bbp zijn gebaseerd, in het bijzonder nieuwe economische en bedrijfsmodellen en nieuwe financiële technologieën;
– statistische en andere economische instrumenten waarmee meer inzicht kan worden verkregen in groei en innovatie in een context van trage productiviteitsverbeteringen en/of structurele economische veranderingen;
– nieuwe bestuursmodellen in opkomende economische gebieden en marktinstellingen;
– nieuwe soorten werk, de rol van werk, bijscholing, tendensen en veranderingen betreffende arbeidsmarkten en inkomens in de huidige samenlevingen, en de gevolgen daarvan voor de inkomensverdeling, de balans tussen werk en privéleven, werkomgevingen, non-discriminatie, met inbegrip van gendergelijkheid en sociale inclusie;
– een dieper inzicht in de maatschappelijke veranderingen in Europa en de impact daarvan;
– de effecten van sociale, technologische en economische transformaties op toegang tot veilige, gezonde, betaalbare en duurzame huisvesting;
– belasting- en uitkeringsstelsels, in combinatie met het beleid op het gebied van sociale zekerheid en sociale investeringen, teneinde op een eerlijke en duurzame manier ongelijkheden om te buigen en de ▌gevolgen van technologie, demografische ontwikkelingen en diversiteit aan te pakken;
– inclusieve en duurzame ontwikkeling en groeimodellen voor stedelijke, halfstedelijke en landelijke omgevingen;
– inzicht in de menselijke mobiliteit en de gevolgen daarvan in het kader van sociale en economische transformaties, gezien op wereldschaal en op lokaal niveau met het oog op beter migratiebeheer, respect voor verschillen, duurzame integratie van migranten met inbegrip van vluchtelingen, en effecten van daarmee samenhangende beleidsmaatregelen; naleving van internationale verbintenissen en mensenrechten, en kwesties van ontwikkelingshulp en samenwerking; meer en betere toegang tot hoogwaardig onderwijs, opleiding, de arbeidsmarkt, cultuur, ondersteunende diensten en actief en inclusief burgerschap, in het bijzonder voor kwetsbare groepen, waaronder migranten;
– aanpakken van de grote uitdagingen in verband met de Europese modellen voor sociale cohesie, immigratie, integratie, demografische verandering, vergrijzing, handicap, onderwijs, armoede en sociale uitsluiting;
– geavanceerde strategieën en innovatieve methoden voor gendergelijkheid op alle sociale, economische en culturele terreinen, en aanpakken van gendervooroordelen en gendergerelateerd geweld;
– onderwijs- en opleidingsstelsels waarmee de digitale transformatie van de EU wordt bevorderd en optimaal wordt benut en de risico's van wereldwijde onderlinge verbondenheid en technologische innovaties worden beheerst, in het bijzonder de opkomende onlinerisico's, ethische vraagstukken, sociaal-economische ongelijkheden en radicale veranderingen op markten;
– modernisering van bestuur- en managementsystemen van overheidsinstanties om burgers te betrekken en te beantwoorden aan hun verwachtingen op het gebied van dienstverlening, transparantie, toegankelijkheid, openheid, verantwoordingsplicht en gebruikersgerichtheid.
▌
3. CLUSTER "CIVIELE VEILIGHEID VOOR DE SAMENLEVING"
3.1. Motivering
Europese samenwerking heeft bijgedragen tot een ongekende periode van vrede, stabiliteit en welvaart op het Europese continent. Europa moet evenwel een antwoord bieden op de uitdagingen als gevolg van de aanhoudende bedreigingen voor de veiligheid van onze steeds complexere en meer gedigitaliseerde samenleving. Terroristische aanslagen en radicalisering, maar ook cyberaanvallen en hybride bedreigingen, leiden tot grote bezorgdheid over de veiligheid en veroorzaken specifieke maatschappelijke spanningen. Nieuwe, opkomende bedreigingen voor de veiligheid naar aanleiding van nieuwe technologieën in de nabije toekomst, vereisen eveneens aandacht. Toekomstige veiligheid en welvaart hangen af van een beter vermogen om Europa tegen dergelijke dreigingen te beschermen. Deze dreigingen kunnen niet louter met technologische middelen worden opgelost, maar vereisen kennis over mensen, hun geschiedenis, cultuur en gedrag, en omvatten ethische overwegingen met betrekking tot het evenwicht tussen veiligheid en vrijheid. Bovendien moet Europa haar onafhankelijkheid zeker stellen met betrekking tot kritieke technologieën op het gebied van veiligheid en de ontwikkeling ondersteunen van baanbrekende veiligheidstechnologieën.
Europese burgers, overheidsinstanties, EU-organen en de economie moeten worden beschermd tegen de aanhoudende dreigingen van terrorisme en georganiseerde criminaliteit, waaronder illegale handel in vuurwapens, drugs, mensen en cultuurgoederen. Een beter inzicht in de menselijke en sociale dimensies van criminaliteit en gewelddadige radicalisering is nodig om het overheidsbeleid inzake veiligheid te kunnen verbeteren. Het is tevens cruciaal dat de grenzen, inclusief zee- en landgrenzen, beter worden bewaakt en beveiligd via een beter grensbeheer. De cybercriminaliteit neemt toe en leidt, naarmate de economie en de samenleving verder digitaliseren, tot steeds meer risico's. Europa moet blijven werken aan verbetering van de cyberveiligheid, de digitale privacy en de beveiliging van persoonsgegevens, en de verspreiding van valse en schadelijke informatie bestrijden om te zorgen voor democratische, sociale en economische stabiliteit. Er moet meer worden gedaan om het effect van extreme weersomstandigheden, die door de klimaatverandering intensiever worden, op het leven en de middelen van bestaan van mensen binnen de perken te houden. Daarbij gaat het onder meer om overstromingen, stormen, hittegolven en droogte die tot bosbranden leiden, bodemdegradatie en andere natuurrampen, zoals aardbevingen. Natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen kunnen belangrijke maatschappelijke functies en cruciale infrastructuur, zoals communicatie, gezondheidszorg, voedingsmiddelen, drinkwater, energietoevoer, vervoer, veiligheid en bestuur, in gevaar brengen.
Dit vereist zowel technisch onderzoek en onderzoek naar de menselijke factoren die de rampbestendigheid verbeteren, met inbegrip van, in voorkomend geval, testtoepassingen, opleiding, en hygiëne en onderwijs op cybergebied. Er zijn meer inspanningen nodig om de resultaten van onderzoek inzake veiligheid te evalueren en het gebruik ervan te bevorderen.
Deze cluster zal streven naar synergieën, met name met de volgende programma's: het Fonds voor interne veiligheid, het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, en het programma Digitaal Europa, alsmede verbeterde samenwerking inzake onderzoek en innovatie tussen intergouvernementele agentschappen en organisaties, mede via uitwisselings- en overlegmechanismen, bijvoorbeeld in het actiegebied "bescherming en beveiliging".
Onderzoek naar veiligheid maakt deel uit van de bredere reactie van de EU op veiligheidsbedreigingen. Het draagt bij tot het vermogensontwikkelingsproces doordat op termijn technologieën, technieken en applicaties beschikbaar komen waarmee vermogenslacunes worden opgevuld die door beleidsmakers, beroepsbeoefenaars en maatschappelijke organisaties zijn vastgesteld. Nu al is ongeveer 50 % van de totale overheidsfinanciering voor onderzoek naar veiligheid in de EU afkomstig uit het EU‑kaderprogramma. Er zal optimaal gebruik worden gemaakt van de beschikbare instrumenten, zoals het Europees ruimteprogramma (Galileo en Egnos, Copernicus, omgevingsbewustzijn in de ruimte en satellietcommunicatie voor de overheid). Hoewel onderzoeks- en innovatieactiviteiten in het kader van dit programma uitsluitend gericht zullen zijn op civiele toepassingen, zal worden gestreefd naar coördinatie met door de EU gefinancierd defensieonderzoek teneinde de synergieën te versterken, aangezien wordt onderkend dat technologie op bepaalde gebieden zowel voor civiele als voor militaire doeleinden kan worden gebruikt. Dubbele financiering wordt voorkomen. Door grensoverschrijdende samenwerking wordt bijgedragen tot het ontstaan van een Europese eengemaakte markt voor beveiliging en betere industriële prestaties, waarmee de autonomie van de EU wordt versterkt. Bijzondere aandacht zal worden besteed aan het begrip en de perceptie van veiligheid.
Met onderzoek naar veiligheid wordt de toezegging uit de agenda van Rome om te werken aan "een veilig en zeker Europa" gestand gedaan en wordt bijgedragen tot een echte en doeltreffende Veiligheidsunie.
De activiteiten zullen met name rechtstreeks bijdragen tot de volgende duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG's): SDG 16 – vrede, gerechtigheid en sterke instellingen.
3.1.1. Rampbestendige samenlevingen
Natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen kunnen verschillende oorzaken hebben: terroristische aanslagen, klimaatgerelateerde en andere extreme verschijnselen (waaronder zeespiegelstijging), bosbranden, hittegolven, overstromingen, droogtes, woestijnvorming, aardbevingen, tsunami's en vulkanische activiteit, watertekorten, weersomstandigheden in de ruimte, industriële en vervoersrampen, chemische, biologische en radionucleaire (CBRN) voorvallen en de daaruit voortvloeiende risico's van cascade-effecten. Beoogd wordt verlies van mensenlevens, schade aan de gezondheid en het milieu, trauma's evenals economische en materiële schade als gevolg van rampen te voorkomen en te beperken, de voedsel- en geneesmiddelenvoorziening, geneeskundige diensten en waterzekerheid te waarborgen, meer inzicht in de risico's van rampen te krijgen en die risico's te beperken en herstel na een ramp te bevorderen. Dit houdt in dat het hele spectrum van crisisbeheersing wordt bestreken: van preventie en opleiding tot crisisbeheersing en postcrisisbeheersing en veerkracht.
Grote lijnen
– Technologieën, vermogens en governance voor eerstehulpverleners voor noodoperaties in geval van crisis, rampsituaties en situaties na rampen en de eerste fase van herstel;
– de mogelijkheden van de samenleving om het rampenrisico beter te voorkomen, te beheersen en te verkleinen, onder meer via natuurlijke oplossingen, door het verbeteren van de voorspellingscapaciteiten, preventie, paraatheid en respons op bestaande en nieuwe risico's en domino-effecten, effectbeoordeling en een beter begrip van de menselijke factor in risicobeheer en risicocommunicatiestrategieën;
– doeltreffendere ondersteuning van de "beter herbouwen"-filosofie van het kader van Sendai via een betere kennis van herstel na een ramp en onderzoek naar een effectievere risicobeoordeling na een ramp;
– interoperabiliteit van apparatuur en procedures om grensoverschrijdende operationele samenwerking te vergemakkelijken en bij te dragen tot een geïntegreerde EU-markt;
3.1.2. Bescherming en beveiliging
Burgers moeten beschermd worden tegen veiligheidsbedreigingen als gevolg van criminele activiteiten, waaronder terroristische activiteiten en hybride bedreigingen, en dergelijke bedreigingen moeten worden beantwoord; personen, openbare ruimten en cruciale infrastructuur moeten worden beschermd tegen zowel fysieke aanvallen (waaronder CBRN-E-aanvallen) als cyberaanvallen; terrorisme en gewelddadige radicalisering moeten worden bestreden en de ideeën en overtuigingen van terroristen moeten inzichtelijk worden gemaakt en worden bestreden; zware criminaliteit, waaronder cybercriminaliteit, en georganiseerde criminaliteit (zoals productpiraterij en namaak van producten) moeten worden voorkomen en bestreden; slachtoffers moeten worden ondersteund; criminele geldstromen moeten worden opgespoord; nieuwe forensische capaciteiten moeten worden ontwikkeld; het gebruik van gegevens voor rechtshandhaving moet worden ondersteund en de bescherming van persoonsgegevens bij rechtshandhavingsactiviteiten moet worden gewaarborgd; de grensbeschermingscapaciteiten moeten worden versterkt, het EU-grensbeheer in de lucht, op het land en op zee moet worden ondersteund met het oog op het personen- en goederenverkeer en om inzicht te krijgen in het menselijke element van al deze veiligheidsbedreigingen en in de preventie en beperking ervan. Het is essentieel dat de nodige flexibiliteit wordt gehandhaafd om snel te kunnen reageren op eventuele nieuwe en onvoorziene veiligheidsbedreigingen.
Grote lijnen
– Innovatieve benaderingen en technologieën voor veiligheidspersoneel (zoals politieagenten, brandweer, medisch personeel, grens- en kustwachten, douaneambtenaren), met name in de context van de digitale transformatie en de interoperabiliteit van veiligheidsdiensten, infrastructuurbeheerders, maatschappelijke organisaties en beheerders van openbare ruimten;
– analyse van fenomenen van grensoverschrijdende criminaliteit, geavanceerde methoden voor een snelle, betrouwbare, gestandaardiseerde en privacybevorderende uitwisseling en verzameling van gegevens, alsmede van beste praktijken;
– de menselijke en sociaal-economische dimensies van criminaliteit en gewelddadige radicalisering in relatie tot degenen die dergelijk gedrag (kunnen gaan) vertonen en hun (potentiële) slachtoffers, daaronder begrepen het verwerven van inzicht in en het bestrijden van terroristische ideeën en overtuigingen, en van misdaden op grond van geslacht, seksuele gerichtheid of rassendiscriminatie;
– analyse van veiligheidsaspecten van nieuwe technologieën zoals DNA-sequentiebepaling, genoombewerking, nanomaterialen en functionele materialen, kunstmatige intelligentie, autonome systemen, drones, robotica, kwantumcomputing, cryptovaluta, 3D-printing en wearables, blockchain, alsmede een betere bewustmaking van burgers, overheden en ondernemingen om te voorkomen dat nieuwe veiligheidsrisico's ontstaan en bestaande risico's te verkleinen, met inbegrip van risico's als gevolg van deze nieuwe technologieën ▌;
– verbeterde prognose- en analysecapaciteiten voor beleidsvorming en, op strategisch niveau, voor veiligheidsdreigingen;
– bescherming van kritieke infrastructuren en van open en openbare ruimten tegen fysieke, digitale en hybride dreigingen, waaronder de gevolgen van klimaatverandering;
– monitoring en bestrijding van desinformatie en nepnieuws met veiligheidsgevolgen, met inbegrip van de ontwikkeling van capaciteiten om de bronnen van manipulatie op te sporen;
– technologische ontwikkeling voor civiele toepassingen om waar nodig de interoperabiliteit tussen civiele bescherming en strijdkrachten te verbeteren;
– interoperabiliteit van apparatuur en procedures om de operationele samenwerking op grensoverschrijdend en intergouvernementeel niveau en tussen instanties te vergemakkelijken en bij te dragen tot de totstandkoming van een geïntegreerde EU‑markt;
– ontwikkeling van instrumenten en methoden voor een effectief en efficiënt geïntegreerd grensbeheer, met name ter verbetering van het reactievermogen en van het vermogen om bewegingen langs de buitengrenzen te monitoren, opdat risico's beter worden opgespoord, beter op incidenten wordt gereageerd en criminaliteit doeltreffender wordt voorkomen;
– opsporing van frauduleuze activiteiten aan grensovergangen en in de gehele toeleveringsketen, inclusief het bepalen van valse of anderszins gemanipuleerde documenten en het opsporen van mensensmokkel en smokkel van illegale goederen;
– waarborging van de bescherming van persoonsgegevens bij rechtshandhavingsactiviteiten, in het bijzonder gezien de snelle technologische ontwikkelingen, onder meer bescherming van de vertrouwelijkheid en de integriteit van informatie, en de traceerbaarheid en verwerking van alle transacties;
– ontwikkeling van technieken om namaakproducten te identificeren, originele stukken en goederen beter te beschermen en vervoerde producten te controleren.
3.1.3. Cyberbeveiliging
Kwaadwillige cyberactiviteiten vormen niet alleen een bedreiging voor onze economieën, maar ook voor de werking van onze democratieën en voor onze vrijheden en onze waarden. Cyberdreigingen zijn vaak van criminele aard, en gedreven door winstbejag, maar kunnen ook een politieke en strategische inslag hebben. Voor onze toekomstige veiligheid, vrijheid, democratie en welvaart is het cruciaal dat wij de EU beter kunnen beschermen tegen cyberdreigingen. De digitale transformatie vergt een aanzienlijk betere cyberbeveiliging, om te zorgen voor de bescherming van het enorme aantal apparaten dat naar verwachting zal worden aangesloten op het internet der dingen en voor de veilige werking van netwerk- en informatiesystemen, onder meer ten behoeve van elektriciteitsnetten, de levering en distributie van drinkwater, voertuigen en transportsystemen, ziekenhuizen, financiële instellingen, overheidsinstanties, fabrieken en huizen. Europa moet weerbaarheid tegen cyberaanvallen opbouwen en zorgen voor een doeltreffende cyberafschrikking, en intussen zowel data als de vrijheid van burgers nog beter beschermen. Het is in het belang van de Unie om essentiële strategische capaciteiten op het gebied van cyberbeveiliging te ontwikkelen en te behouden voor de beveiliging van de digitale eengemaakte markt, en met name voor de bescherming van kritieke netwerken en informatiesystemen, alsmede voor het verlenen van essentiële diensten op het gebied van cyberbeveiliging. De Unie moet in staat zijn zelfstandig haar digitale activa veilig te stellen en te concurreren op de mondiale cyberbeveiligingsmarkt.
Grote lijnen
– Technologieën in de hele digitale waardeketen (van beveiligde componenten en kwantumresistente cryptografie tot zelfreparerende software en netwerken);
– technologieën, methoden, normen en beste praktijken om ▌cyberdreigingen aan te pakken, te anticiperen op toekomstige behoeften en een concurrerende Europese industrie te behouden, met inbegrip van hulpmiddelen voor elektronische identificatie, dreigingsdetectie en cyberhygiëne, alsmede middelen voor onderwijs en opleiding;
– een open samenwerking voor een Europees kennisnetwerk en kenniscentrum voor cyberbeveiliging.
4. CLUSTER "DIGITALE WERELD, INDUSTRIE EN RUIMTE"
4.1. Motivering
Om te zorgen dat de EU-industrie concurrerend kan blijven en dat de voorliggende mondiale problemen kunnen worden aangepakt, moet de EU haar technologische soevereiniteit en haar wetenschappelijke, technologische en industriële vermogens versterken op de gebieden die cruciaal zijn voor de transformatie van onze economie, de arbeidsplaats en de samenleving.
De EU-industrie is verantwoordelijk voor een op de vijf banen en twee derde van de particuliere investeringen in O&O, en genereert 80 % van de uitvoer van de EU. Een nieuwe innovatiegolf, waarbij fysieke en digitale technologieën samensmelten, zal enorme kansen voor de EU-industrie opleveren en de levenskwaliteit voor de EU-burgers verbeteren.
De digitalisering is een belangrijke aanjager. Aangezien de digitalisering zich in alle bedrijfstakken in hoog tempo voltrekt, worden investeringen op prioritaire gebieden, uiteenlopend van betrouwbare kunstmatige intelligentie tot het internet van de volgende generatie, high performance computing, fotonica, kwantumtechnologieën, robotica en micro/nano-elektronica, cruciaal voor de kracht van onze economie en de duurzaamheid van onze samenleving. De economische groei van de EU wordt aanzienlijk bevorderd door investeringen in digitale technologieën en de productie en het gebruik van deze technologieën: tussen 2001 en 2011 zorgde dit alleen al voor een groei van 30 %. In dit verband blijft de rol van kmo's van wezenlijk belang in de EU, zowel wat betreft groei als wat betreft werkgelegenheid. De integratie van digitale technologieën in kmo's bevordert concurrentiekracht en duurzaamheid.
Sleuteltechnologieën(16) liggen ten grondslag aan de samensmelting van de digitale en de fysieke wereld, die bij deze nieuwe wereldwijde innovatiegolf een centrale plaats inneemt. Door te investeren in onderzoek, ontwikkeling, demonstratie en toepassing van sleuteltechnologieën en te zorgen voor een zekere, duurzame en betaalbare aanvoer van grondstoffen en geavanceerde materialen wordt de strategische autonomie van de EU gewaarborgd en zal de EU-industrie worden geholpen bij het aanzienlijk verkleinen van haar ecologische en CO2‑voetafdruk.
Er zal, naar gelang van de behoeften, ook onderzoek worden gedaan naar specifieke toekomstige en opkomende technologieën.
De ruimtevaart is van strategisch belang; ongeveer 10 % van het bbp van de EU houdt verband met het gebruik van ruimtevaartdiensten. De EU heeft een ruimtevaartsector van wereldklasse, met sterke satellietbouwers en een dynamische downstreamdienstensector. De ruimtevaart zorgt voor belangrijke monitoring-, communicatie-, navigatie- en surveillancehulpmiddelen, en schept talrijke commerciële mogelijkheden, met name in combinatie met digitale technologieën en andere gegevensbronnen. De EU moet optimaal gebruikmaken van deze mogelijkheden door het volledige potentieel van haar ruimteprogramma's Copernicus, Egnos en Galileo te benutten en door haar ruimte- en grondinfrastructuur te beschermen tegen dreigingen uit de ruimte.
De EU heeft de unieke mogelijkheid om wereldleider te zijn en haar aandeel op de wereldmarkten te vergroten door te tonen hoe de digitale transformatie, leiderschap op het gebied van sleutel- en ruimtetechnologieën, de transitie naar een koolstofarme circulaire economie en concurrentievermogen elkaar kunnen versterken door middel van wetenschappelijke en technologische excellentie.
Vanwege de complexiteit van de waardeketens, de systemische en multidisciplinaire aard van de technologieën en de hoge ontwikkelingskosten ervan, alsmede de sectoroverschrijdende aard van de problemen die zich voordoen, is actie op EU-niveau vereist om een gedigitaliseerde, circulaire, koolstof- en emissiearme economie te verwezenlijken. De EU moet ervoor zorgen dat alle industriële spelers, en de samenleving als geheel, kunnen profiteren van geavanceerde en schone technologieën en digitalisering. Het zal echter niet volstaan om slechts technologieën te ontwikkelen. Het maatschappelijk begrip van deze technologieën en ontwikkelingen is cruciaal voor de betrokkenheid van eindgebruikers en het initiëren van gedragswijzigingen.
Op de industrie georiënteerde infrastructuren, waaronder proefproductielijnen, zullen ondernemingen in de EU, en met name kmo's, helpen bij de toepassing van deze technologieën en bij de verbetering van hun prestaties op het gebied van innovatie, en zij kunnen ook worden gefaciliteerd door andere EU-programma's.
Het is essentieel dat de industrie en het maatschappelijk middenveld nauw worden betrokken bij de vaststelling van prioriteiten en bij de ontwikkeling van onderzoeks- en innovatieagenda's, aangezien daarmee de hefboomwerking van publieke financiering door middel van particuliere en publieke investeringen wordt vergroot en ervoor wordt gezorgd dat de resultaten beter worden benut. Begrip en aanvaarding door de samenleving, met aandacht voor het ontwerp van producten, goederen en diensten, zijn belangrijke succesfactoren, evenals een nieuwe agenda voor de vaardigheden en normalisatieactiviteiten die voor de industrie belangrijk zijn.
De bundeling van activiteiten op het gebied van digitale, sleutel- en ruimtetechnologieën, met duurzame aanvoer van grondstoffen, zal een meer systemische benadering mogelijk maken, alsook een snellere en diepgaandere digitale en industriële transformatie. Dit zal ervoor zorgen dat onderzoek en innovatie op deze gebieden verwerkt worden in en bijdragen tot de uitvoering van het EU-beleid inzake industrie, digitalisering, milieu, energie en klimaat, circulaire economie, grondstoffen en geavanceerde materialen en ruimtevaart.
Er zal worden gezorgd voor complementariteit met activiteiten in het kader van met name het programma Digitaal Europa en het ruimtevaartprogramma, waarbij de afbakening tussen de programma's in acht wordt genomen en overlappingen worden vermeden.
De activiteiten zullen met name rechtstreeks bijdragen tot de volgende duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG's): SDG 8 – goede werkgelegenheid en economische groei; SDG 9 – industrie, innovatie en infrastructuur; SDG 12 – verantwoorde consumptie en productie; SDG 13 – klimaatactie.
4.2. Actiegebieden
4.2.1. Industriële technologieën
De industrie is een belangrijke bron van werkgelegenheid en welvaart in de EU: zij produceert meer dan drie kwart van de wereldwijde uitvoer van de EU en creëert meer dan 100 miljoen directe en indirecte banen. De grootste uitdaging voor de maakindustrie van de EU bestaat erin op wereldniveau concurrerend te blijven met slimmere en meer op maat gemaakte producten met een hoge toegevoegde waarde, die tegen veel lagere energie- en materiaalkosten en met een kleinere ecologische en CO2-voetafdruk zijn geproduceerd. Creatieve en culturele input, evenals standpunten van de sociale en de geesteswetenschappen over de relatie tussen technologie en mens in de productie, zullen cruciaal zijn om toegevoegde waarde te helpen creëren. Ook zal de impact op het beroepsleven en de werkgelegenheid worden bestudeerd.
Grote lijnen
– Baanbrekende maaktechnologieën, zoals biotechnologische productie, additieve productie, industriële, collaboratieve, flexibele en intelligente robotica en systemen voor "human integrated manufacturing", die ook gepromoot worden via een EU-netwerk van op de industrie georiënteerde infrastructuren, die diensten verlenen om de technologische transformatie en de toepassing door de industrie van de EU te versnellen;
– baanbrekende innovaties die in de hele waardeketen gebruikmaken van verschillende sleuteltechnologieën. Voorbeelden zijn convergerende technologieën, kunstmatige intelligentie, digitale tweeling, gegevensanalyse, controletechnologieën, sensortechnologieën, industriële, collaboratieve en intelligente robotica, systemen waarin de mens centraal staat, biotechnologische productie, geavanceerde batterij-, waterstof- en brandstofceltechnologieën, zoals technologieën voor op hernieuwbare energiebronnen gebaseerde waterstof, geavanceerde plasma- en lasertechnologieën;
– vaardigheden, werkomgevingen en bedrijven die volledig op de nieuwe technologieën zijn afgestemd, overeenkomstig de Europese sociale waarden;
– flexibele, duurzame en klimaatneutrale cognitieve fabrieken met hoge precisie en foutloze, weinig vervuilende en afvalarme vervaardiging, in lijn met de aanpak van de circulaire economie, slimme en energie-efficiënte productiesystemen die aan de behoeften van de klant voldoen;
– baanbrekende innovaties bij onderzoektechnieken voor bouwplaatsen, voor volledig automatische assemblage ter plaatse en geprefabriceerde componenten.
4.2.2. Digitale sleuteltechnologieën
Een concurrerende, op de burger gerichte en sociale EU vereist de instandhouding en autonome ontwikkeling van sterke ontwerp- en productiecapaciteit voor essentiële digitale technologieën, zoals micro- en nano-elektronica, microsystemen, fotonica, software en cyber-fysieke systemen en de integratie ervan, alsmede geavanceerde materialen voor deze toepassingen.
Grote lijnen
– Micro- en nano-elektronica, inclusief concepten voor het ontwerp en de verwerking ervan, componenten en productieapparatuur die beantwoorden aan de specifieke vereisten van de digitale transformatie en de mondiale uitdagingen wat betreft prestaties, functionaliteit, energie- en materiaalverbruik en integratie;
– efficiënte en veilige detectie- en bedieningstechnologieën en de co-integratie ervan in computerelementen om industrie en het internet der dingen mogelijk te maken, waaronder innovatieve oplossingen voor flexibele en aanpasbare materialen voor mensvriendelijke interactieobjecten;
– technologieën als aanvulling op of alternatief voor nano-elektronica, zoals ▌geïntegreerde kwantumcomputing, -transmissie en -detectie, evenals onderdelen voor neuromorfe computersystemen en spintronica;
– computerarchitectuur en energiezuinige processorversnellers voor uiteenlopende toepassingen, waaronder neuromorfe computersystemen die toepassingen op basis van kunstmatige intelligentie voeden, "edge computing", digitalisering van de industrie, big data en cloud computing, slimme energie en geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteit;
– ontwerpen van computerhardware met sterke garanties voor betrouwbare uitvoering, met ingebouwde beschermingsmaatregelen voor de privacy en de beveiliging van de input- en outputgegevens, kwantumcomputing alsmede verwerkingsinstructies en passende mens-machine-interfaces;
– fotonicatechnologieën die toepassingen mogelijk maken met baanbrekende vorderingen op het gebied van functionaliteit, integratie en prestaties;
– systeembouwtechnologieën en technologieën voor meet- en regeltechniek ter ondersteuning van flexibele, evoluerende en volledig autonome systemen voor betrouwbare toepassingen die in interactie staan met de fysieke wereld en de mens, ook op essentiële industriële en veiligheidsgebieden;
– softwaretechnologieën die bijdragen tot verbetering van de kwaliteit, cyberbeveiliging en betrouwbaarheid van de software met een langere levensduur, de ontwikkelproductiviteit vergroten, en ingebouwde kunstmatige intelligentie en weerbaarheid in software en de architectuur daarvoor invoeren;
– opkomende technologieën ter uitbreiding van digitale technologieën ▌.
4.2.3. Opkomende sleuteltechnologieën
Het is gebleken dat sleuteltechnologieën het potentieel hebben om innovatie in en tussen verschillende sectoren te stimuleren(17). Om de ontwikkeling van nieuwe sleuteltechnologieën te faciliteren en innovatie te voeden, moeten er transformatieve onderzoeksthema's worden bepaald en ondersteund, vanaf het prille verkennende stadium tot demonstraties in proeftoepassingen. Voorts moeten opkomende, vaak interdisciplinaire onderzoeksgemeenschappen hulp krijgen om de kritische massa te bereiken waardoor zij veelbelovende technologieën op systematische wijze kunnen ontwikkelen en tot maturiteit brengen. Het is de bedoeling opkomende sleuteltechnologieën tot een zodanige maturiteit te brengen dat zij kunnen worden opgenomen in routekaarten voor onderzoek en innovatie op industrieel niveau.
Grote lijnen
— Steun voor toekomstige en opkomende tendensen in sleuteltechnologieën;
— steun voor opkomende onderzoeksgemeenschappen met een aanpak waarin de mens van bij het begin centraal staat;
— beoordeling van het ontwrichtende potentieel van nieuwe opkomende industriële technologieën, en de impact ervan op de mens, de industrie, de maatschappij en het milieu, waarbij raakvlakken tot stand worden gebracht met industriële routekaarten;
— verbreding van de industriële basis voor het gebruik van technologieën en innovatie met baanbrekende mogelijkheden, met inbegrip van de ontwikkeling van personele middelen en in een mondiale context.
4.2.4. Geavanceerde materialen
De EU is wereldleider voor geavanceerde materialen en de bijbehorende processen, die 20 % van haar industriële basis uitmaken en aan de basis staan van vrijwel alle waardeketens door transformatie van grondstoffen. Om concurrerend te blijven en aan de behoeften van burgers aan duurzame, veilige en geavanceerde materialen te voldoen, moet de EU investeren in onderzoek naar nieuwe materialen, zoals biogebaseerde materialen en innovatieve, hulpbronefficiënte bouwmaterialen, en moet zij de duurzaamheid en recyclebaarheid van de materialen vergroten, de ecologische en CO2-voetafdruk verkleinen en sectoroverschrijdende industriële innovatie stimuleren door nieuwe toepassingen in alle takken van de industrie te ondersteunen. Voorts hebben geavanceerde materialen een enorme impact wat betreft de behoeften van de burgers.
Grote lijnen
– Materialen (waaronder polymeren, bio-, nano-, tweedimensionale, slimme en multimaterialen (met inbegrip van lignocellulosen), composietmaterialen, metalen en legeringen) en geavanceerde materialen (bijvoorbeeld kwantum-, responsieve, fotonische en supergeleidende materialen) die zijn ontworpen met nieuwe eigenschappen en functionalisering en aan de regelgevingsvoorschriften voldoen (en tijdens de volledige levensduur, van productie en gebruik tot einde levensduur, geen hogere milieudruk veroorzaken);
– geïntegreerde processen en productie van materialen volgens een klantgerichte en ethische benadering, met inbegrip van prenormatieve activiteiten en levenscyclusanalyse, winning en beheer van grondstoffen, duurzaamheid, herbruikbaarheid en recyclebaarheid, veiligheid, risicobeoordeling voor de gezondheid van de mens en het milieu en risicobeheer;
– aan de mogelijke toepassing van geavanceerde materialen voorafgaande activiteiten, zoals typering (bv. voor kwaliteitsborging), modellering en simulatie, proefproductie en opschaling;
– een EU-innovatie-ecosysteem van technologische infrastructuren(18) die in netwerken zijn ondergebracht, voor alle relevante belanghebbenden toegankelijk zijn en in overleg met de lidstaten zijn vastgesteld en geprioriteerd, waarmee diensten worden verleend om de technologische transformatie en de toepassing door de industrie van de EU, met name kleine en middelgrote ondernemingen, te versnellen; dit zal alle sleuteltechnologieën bestrijken die nodig zijn om innovaties op het gebied van materialen mogelijk te maken;
– oplossingen op basis van geavanceerde materialen voor cultureel erfgoed, ontwerp, architectuur en algemene creativiteit, die sterk op de gebruiker gericht zijn, om waarde toe te voegen aan industrietakken en de creatieve bedrijfstakken.
4.2.5. Kunstmatige intelligentie en robotica
Een van de grote trends is dat alle objecten en apparaten "intelligent" worden gemaakt en worden verbonden. De toekomstige economische en productiviteitsgroei zal voor een belangrijk deel worden aangezwengeld door onderzoekers en innovators die werken aan de ontwikkeling van kunstmatige intelligentie (KI) en toepassingen creëren voor robotica en andere gebieden. Deze sleuteltechnologie zal in andere delen van het kaderprogramma door vele bedrijfstakken, zoals de gezondheidszorg, de be- en verwerkende industrie, de scheepsbouw, de bouwnijverheid, de dienstensector en de landbouw, worden gebruikt en verder worden ontwikkeld. KI moet in de hele EU open ontwikkeld worden en moet de veiligheid en de maatschappelijke en ecologische soliditeit van de op KI gebaseerde toepassingen waarborgen, waarbij de ethische aspecten van meet af aan in overweging moeten worden genomen, de risico's moeten worden ingeschat en de mogelijkheden voor kwaadwillig gebruik en onbedoelde discriminatie, zoals vooroordelen op basis van gender, ras of handicap, moeten worden beperkt. Tevens moet worden gewaarborgd dat de ontwikkeling van KI plaatsvindt in een goed gecoördineerd kader waarbinnen de waarden en ethische beginselen van de EU en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in acht worden genomen. Dit programma zal worden aangevuld met activiteiten in het kader van het programma Digitaal Europa.
Grote lijnen
– Ontsluitingstechnologie op basis van KI, zoals transparante KI, ethische KI, door de mens gestuurde KI, automatisch leren zonder toezicht en data-efficiëntie en geavanceerde interacties tussen mens en machine en tussen machine en machine;
– veilige, slimme, collaboratieve en doelmatige robotica en complexe geïntegreerde en autonome systemen;
– op de mens gerichte KI-technologieën voor op KI gebaseerde oplossingen;
– ontwikkeling en vorming van netwerken van onderzoekscompetenties op het gebied van KI ▌ in heel Europa, in een open en op samenwerking gericht perspectief waarbij ook capaciteit voor closed testing wordt ontwikkeld;
– het gebruik van KI en robotica ter ondersteuning van mensen met een beperking, en insluiting van mensen in de marge;
– technologieën voor open KI-platforms, met inbegrip van software-algoritmen, gegevensopslagplaatsen, agentgebaseerde systemen, robotica en platforms voor autonome systemen.
4.2.6. Internet van de volgende generatie
Het internet is uitgegroeid tot een belangrijke drijvende kracht achter de digitale transformatie van alle delen van onze economie en samenleving. De EU moet het voortouw nemen bij de vormgeving van het internet van de volgende generatie als ecosysteem waarin de mens centraal staat, in overeenstemming met onze sociale en ethische waarden. Door te investeren in technologieën en software voor het internet van de volgende generatie zal het industriële concurrentievermogen van de EU in de mondiale economie toenemen. Een optimale uitrol in de hele EU vergt grootschalige samenwerking van alle belanghebbenden. Ethische normen ter regulering van het internet van de volgende generatie moeten eveneens in overweging worden genomen.
Grote lijnen
– Technologieën en systemen voor betrouwbare en energie-efficiënte infrastructuren voor slimme netwerken en diensten (connectiviteit na 5G, door software gedefinieerde infrastructuren, internet der dingen, systemen van systemen, cloudinfrastructuur, optische netwerken van de volgende generatie, kwantumsystemen, cognitieve clouds en kwantuminternet, integratie van satellietcommunicatie), die mogelijkheden bieden voor realtimefuncties, virtualisatie en decentraal beheer (ultrasnelle en flexibele radio, "edge computing", gedeelde contexten en kennis) om te zorgen voor schaalbare, efficiënte en betrouwbare netwerkprestaties waarmee diensten massaal kunnen worden uitgerold;
– toepassingen en diensten van het internet van de volgende generatie voor consumenten, bedrijven en de samenleving, die berusten op vertrouwen, billijkheid, interoperabiliteit, betere controle over gegevens, transparante taaltoegang, nieuwe concepten voor multimodale interactie, inclusieve en sterk gepersonaliseerde toegang tot objecten, informatie en content, met inbegrip van immersieve en betrouwbare media, sociale media en sociale netwerken, evenals bedrijfsmodellen voor transacties en diensten via gedeelde infrastructuren;
– op software gebaseerde middleware, met inbegrip van technologieën voor gedistribueerde grootboeken zoals blockchains, die werkt in sterk verspreide omgevingen, de mapping en overdracht van gegevens tussen hybride infrastructuren met inherente gegevensbescherming vergemakkelijkt, waarin kunstmatige intelligentie en de analyse, de beveiliging en het beheer van gegevens in internettoepassingen en -diensten die berusten op vrij verkeer van gegevens en kennis, zijn ingebed.
4.2.7. Geavanceerde informatica en "big data"
Geavanceerde computercapaciteit (High Performance Computing - HPC) en big data zijn onmisbaar voor de nieuwe wereldwijde data-economie, waarin computerkracht de concurrentiepositie bepaalt. Geavanceerde computercapaciteit en de analyse van big data moeten in de hele EU worden aangemoedigd en zijn cruciale steunpilaren voor beleidsvorming, wetenschappelijk leiderschap, innovatie en industrieel concurrentievermogen, alsook voor het behoud van de nationale soevereiniteit, met inachtneming van ethische kwesties. Deze activiteiten zullen worden aangevuld met activiteiten in het kader van het programma Digitaal Europa.
Grote lijnen
– Geavanceerde computercapaciteit (High Performance Computing; HPC): volgende generatie van essentiële exascale- en post-exascale-technologieën en -systemen (bv. energiezuinige microprocessoren, software, systeemintegratie); algoritmen, codes en toepassingen, en analytische hulpmiddelen en testopstellingen; industriële proefopstellingen en -diensten; ondersteuning van onderzoek en innovatie (bij voorkeur met deelname van alle lidstaten) voor HPC-infrastructuur van wereldklasse, met inbegrip van de eerste hybride HPC-/kwantumcomputerinfrastructuur, en voor gedeelde diensten in de EU;
– big data: gegevensanalyse met extreme prestaties; "privacy door ontwerp" bij de analyse van big data die persoonsgegevens en vertrouwelijke gegevens bevatten; technologieën voor volledige gegevensplatforms voor hergebruik van industriële gegevens, persoonsgegevens en open data; hulpmiddelen voor het beheer, de interoperabiliteit en de koppeling van gegevens; toepassingen waarbij gegevens worden gebruikt voor wereldwijde uitdagingen; methoden voor gegevenswetenschap;
– beperking van de CO2-voetafdruk van ICT-processen, waaronder hardware, architectuur, communicatieprotocollen, software, sensoren, netwerken en opslag- en datacentra, met inbegrip van gestandaardiseerde metingen.
4.2.8. Circulaire industrie
Europa loopt voorop bij de wereldwijde transitie naar een circulaire economie. De Europese industrie moet een circulaire industrie worden: hulpbronnen, materialen en producten moeten hun waarde veel langer gaan behouden dan nu het geval is, en er moeten zelfs nieuwe waardeketens ontstaan. Daarbij is de betrokkenheid van de burgers cruciaal.
Primaire grondstoffen zullen een belangrijke rol blijven spelen in de circulaire economie en de winning, de productie en het gebruik van die grondstoffen moet op duurzame wijze geschieden. Er wordt gezorgd voor veilige en duurzame materiaalcycli. Daarnaast moeten er volledig nieuwe materialen, inclusief biogebaseerde materialen, producten en processen worden ontworpen met het oog op kringloopgebruik. De opbouw van een circulaire industrie zal verschillende voordelen voor Europa hebben: er ontstaat een zekere, duurzame en betaalbare aanvoer van grondstoffen, waardoor de industrie zal worden beschermd tegen schaarste van hulpbronnen en prijsschommelingen. Ook zullen zich nieuwe commerciële mogelijkheden aandienen en ontstaan er innovatieve, hulpbronnen- en energie-efficiëntere productiemethoden. Het onderzoek naar en de ontwikkeling van minder gevaarlijke stoffen zullen worden aangemoedigd en gestimuleerd.
Er wordt gestreefd naar de ontwikkeling van betaalbare baanbrekende innovaties en de toepassing van een combinatie van geavanceerde technologieën en processen, zodat een maximale waarde aan alle hulpbronnen wordt ontleend.
Grote lijnen
– Industriële symbiose met hulpbronnenstromen tussen fabrieken in verschillende bedrijfstakken en stedelijke gemeenschappen; processen en materialen, om hulpbronnen te vervoeren, te transformeren, te hergebruiken en op te slaan, in combinatie met de valorisatie van bijproducten, afval, afvalwater en CO2;
– valorisatie en levenscyclusanalyse van materiaal- en productstromen, met gebruik van nieuwe alternatieve grondstoffen, hulpbronnenbeheer, tracering en scheiding van materialen (met inbegrip van gevalideerde testmethoden en instrumenten voor risicobeoordeling van de gezondheid van de mens en het milieu);
– ecologisch ontworpen producten, diensten en nieuwe bedrijfsmodellen ter verbetering van de prestaties tijdens de levensduur, duurzaamheid, mogelijkheid tot upgraden, reparatievriendelijkheid, demontage,hergebruik en recycling;
– een doeltreffende recyclingindustrie, maximaliseren van het potentieel en de veiligheid van secundaire materialen en minimaliseren van vervuiling (niet-toxische materiaalcycli), kwaliteitsverlies en uitval na behandeling;
– eliminatie of, indien er geen alternatief voorhanden is, veilige behandeling van zorgwekkende stoffen in de productiefase en aan het einde van de levensduur; veilige alternatieven, en veilige en kostenefficiënte productietechnologieën;
– duurzame aanvoer en vervanging van grondstoffen, waaronder kritieke grondstoffen, in de hele waardeketen.
4.2.9. Koolstofarme en schone industrie
Er zijn miljoenen banen in de industrie, onder meer in energie-intensieve takken zoals de staalsector, en het concurrentievermogen van de industrie is dan ook cruciaal voor de welvaart van onze samenlevingen. Anderzijds is de industrie verantwoordelijk voor 20 % van de wereldwijde broeikasgasemissies en heeft zij een groot effect op het milieu (in het bijzonder door lucht-, water- en bodemverontreiniging).
Baanbrekende technologieën die de uitstoot van broeikasgassen en verontreinigende stoffen en de energiebehoefte van de EU aanzienlijk kunnen terugdringen, zullen, vaak in combinatie met de hierboven beschreven technologieën voor de circulaire industrie, leiden tot sterke industriële waardeketens. Hierdoor zal de capaciteit van de maakindustrie ingrijpend veranderen en zal het mondiale concurrentievermogen van de industrie toenemen. Tegelijkertijd zullen deze waardeketens een belangrijke bijdrage leveren aan het halen van onze doelen voor klimaatactie en milieukwaliteit.
Grote lijnen
– Procestechnologieën, waaronder verwarming en koeling, digitale hulpmiddelen, automatisering en grootschalige demonstraties van de prestaties en de hulpbronnen- en energie-efficiëntie van de processen; substantiële reducties of eliminatie van industriële emissies van broeikasgassen en verontreinigende stoffen, waaronder fijnstof;
– ▌CO2-valorisatie van de industrie en van andere sectoren;
– conversietechnologieën voor het duurzame gebruik van koolstofbronnen om de hulpbronnenefficiëntie te verhogen en de emissies te verminderen, met inbegrip van hybride energiesystemen voor de industrie- en energiesector met een decarbonisatiepotentieel;
– elektrificatie en gebruik van onconventionele energiebronnen in fabrieksinstallaties, en uitwisseling van energie en hulpbronnen tussen fabrieksinstallaties (bv. via industriële symbiose);
– industrieproducten waarvan het productieproces gedurende de hele levenscyclus beperkte of afwezigheid van koolstofemissies vereist.
4.2.10. Ruimtevaart, met inbegrip van aardobservatie
De ruimtesystemen en -diensten van de EU leiden tot lagere kosten en hogere doelmatigheid, bieden oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen, vergroten de maatschappelijke weerbaarheid, helpen klimaatverandering te monitoren en tegen te gaan, en bevorderen een concurrerende en duurzame economie. EU-steun heeft een belangrijke rol gespeeld bij de realisatie van deze voordelen en effecten. Onderzoeks- en innovatieactiviteiten moeten tevens bijdragen tot de ontwikkeling van het ruimtevaartprogramma van de Unie dat ▌aan de top moet blijven.
De EU zal synergieën tussen de ruimtevaart en sleuteltechnologieën (▌geavanceerde productieprocessen, het internet der dingen, big data, fotonica, kwantumtechnologieën, robotica en kunstmatige intelligentie) ondersteunen; een florerende, ondernemende en concurrerende ruimtevaartsector, met inbegrip van de industriesector en kmo's,zowel upstream als downstream stimuleren; de toepassing van technologieën, gegevens en diensten van de ruimtevaart in andere sectoren bevorderen en de technologische onafhankelijkheid ten aanzien van de toegang tot en het gebruik van de ruimte strategisch helpen vergroten onder goede veiligheids- en beveiligingsvoorwaarden; en capaciteitsopbouwende maatregelen bevorderen. De activiteiten zullen in het algemeen een routekaart volgen, waarin rekening wordt gehouden met het harmonisatieproces van het ESA en gerelateerde initiatieven van de lidstaten, en zullen samen met het ESA en het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma worden uitgevoerd, overeenkomstig de verordening tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma voor de Europese Unie. Het ruimtevaartgedeelte zal echter ook steun verlenen aan "bottom-up"-oproepen om de opkomst van toekomstige ruimtetechnologieën mogelijk te maken.
Er is behoefte aan een ruimere toepassing, exploitatie en actualisering van nieuwe technologieën en verdere onderzoeks- en innovatieactiviteiten om hiaten in de aardobservatie van land en zee en in de atmosfeer op te vullen (bijvoorbeeld om te zorgen voor gezonde oceanen en zeeën, en om het ecosysteem te beschermen), waarbij gebruik wordt gemaakt van Copernicus en andere relevante Europese programma's als essentiële bron, en zal worden samengewerkt in het kader van het wereldwijd systeem van systemen voor aardobservatie (Geoss) en de Europese component daarvan (EuroGeoss).
Grote lijnen
– Europese wereldwijde satellietnavigatiesystemen (Galileo en Egnos): innovatieve toepassingen, wereldwijde toepassing en internationale partners, oplossingen om de robuustheid te vergroten, authenticatie, integriteit van diensten, ontwikkeling van fundamentele elementen zoals chipsets, ontvangers en antennes, duurzaamheid van toeleveringsketens onder kosteneffectieve en voordelige voorwaarden, nieuwe technologieën (bv. kwantumtechnologieën, optische verbindingen, herprogrammeerbare payloads), gericht op de langdurige exploitatie van diensten in verband met de impact op maatschappelijke uitdagingen. Ontwikkeling van systemen van de volgende generatie voor nieuwe uitdagingen, zoals beveiliging of autonoom rijden;
– Europees systeem voor aardobservatie (Copernicus): gebruikmaken van de voordelen van een volledig, vrij en open gegevensbeleid, ontwikkeling van innovatieve toepassingen, Europese en wereldwijde toepassing, onder meer door actoren van buiten de ruimtevaartsector en internationale partnerschappen, onderzoek dat nodig is voor het behoud, de verbetering en de uitbreiding van kerndiensten en onderzoek naar de assimilatie en exploitatie van ruimtevaartgegevens, robuustheid en ontwikkeling van diensten, duurzaamheid van toeleveringsketens, sensoren, systemen en missieconcepten (bv. platforms op grote hoogte, drones, lichte satellieten); kalibratie en validatie; langdurige exploitatie van diensten en impact op maatschappelijke uitdagingen; dataverwerkingstechnieken voor aardobservatie, met inbegrip van big data, computercapaciteit en algoritmische hulpmiddelen; ontwikkeling van systemen van de volgende generatie voor ▌uitdagingen, zoals klimaatverandering, het polaire milieu en beveiliging; uitbreiding van het producten- en dienstenpakket van Copernicus;
– omgevingsbewustzijn in de ruimte: ontwikkelingen ter ondersteuning van robuuste EU-capaciteit voor de monitoring en voorspelling van de toestand in de ruimteomgeving, zoals het ruimteweer, met inbegrip van stralingsgevaar, ruimteafval en aardscheerders;ontwikkeling van sensortechnologieën en nieuwe dienstenconcepten, zoals ruimteverkeersmanagement, toepassingen en diensten om kritieke infrastructuur in de ruimte en op aarde te beveiligen;
– beveiligde satellietcommunicatie voor EU-overheden: oplossingen ter ondersteuning van de autonomie van de EU voor ▌overheidsgebruikers, met inbegrip van bijbehorende gebruikersapparatuur en oplossingen op het gebied van architectuur, technologie en systemen voor ruimte- en grondinfrastructuur▌;
– satellietcommunicatie voor burgers en bedrijven: integratie van kosteneffectieve, geavanceerde satellietcommunicatie in de terrestrische netwerken om objecten en mensen in gebieden met onvoldoende dekking te verbinden, als onderdeel van de universele connectiviteit op basis van 5G, ▌het internet der dingen, en bijdragen tot de infrastructuur van het internet van de volgende generatie. Verbeterde apparatuur voor het grondsegment en voor gebruikers, normalisatie en interoperabiliteit, en voorbereiding van belangrijke kwantumcommunicatie via satelliet om de industriële koppositie van de EU te waarborgen;
– onafhankelijkheid en duurzaamheid van de toeleveringsketen: verhoogde technologiegereedheid in satellieten en lanceersystemen; bijbehorende ruimte- en grondsegmenten, en productie- en testfaciliteiten, complementair met het ESA. Waarborging van het technologische leiderschap en de autonomie van de EU, verbetering van de duurzaamheid van de toeleveringsketen onder kosteneffectieve en betaalbare voorwaarden, verkleining van de afhankelijkheid van essentiële ruimtevaarttechnologie buiten de EU, en vergroting van het inzicht in de wijze waarop ruimtevaarttechnologieën oplossingen kunnen bieden voor andere takken van de industrie, en vice versa;
– ruimtesystemen: diensten voor validering en demonstratie in de omloopbaan, waaronder "rideshare"-diensten voor lichte satellieten; ruimtedemonstratiemodellen op gebieden als hybride, slimme of herconfigureerbare satellieten, onderhoud, productie en assemblage in de omloopbaan, energievoorziening aan de hand van gediversifieerde bronnen; nieuwe industriële processen en productiehulpmiddelen; grondsystemen; baanbrekende innovaties, en technologieoverdracht, op gebieden als recycling, groene ruimte, duurzaam en vreedzaam gebruik van ruimtegrondstoffen, kunstmatige intelligentie, robotica, digitalisering, kostenefficiëntie, miniaturisatie;
– toegang tot de ruimte: innovatieve technologieën ter versterking van de technische compatibiliteit en de economische efficiëntie van de Europese ruimtelanceersystemen, met het oog op de lancering van satellieten van de Europese Unie: goedkope productieprocessen, technologieën voor de herbruikbaarheid van lanceersystemen en concepten voor kostenvermindering; concepten voor toekomstige grondsegmenten voor lanceersystemen en aanpassingen van bestaande grondinfrastructuur (bijvoorbeeld digitalisering, geavanceerd gegevensbeheer); innovatieve ruimtevervoersdiensten/concepten, waaronder lanceersystemen voor lichte satellieten (bijvoorbeeld microlanceersystemen), complementair met het ESA;
– ruimtewetenschap: gebruik van wetenschappelijke gegevens die afkomstig zijn van wetenschappelijke en verkenningsmissies, gecombineerd met de ontwikkeling van innovatieve instrumenten in een internationale en interdisciplinaire context; bijdrage tot voorafgaande wetenschappelijke missies voor de ontwikkeling van het ruimtevaartprogramma.
5. CLUSTER "KLIMAAT, ENERGIE EN MOBILITEIT"
5.1. Motivering
Met het onderzoek en de innovatie op het raakvlak van klimaat, energie en mobiliteit zal op een sterk geïntegreerde en doeltreffende wijze een van de belangrijkste wereldwijde uitdagingen voor de duurzaamheid en de toekomst van ons milieu en onze economie en leefwijze worden aangepakt.
Om te kunnen voldoen aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs moeten de economieën en samenlevingen in de EU klimaatneutraal, hulpbronnenefficiënt en veerkrachtig worden. Dit vereist ingrijpende veranderingen van technologie, processen, producten en diensten, evenals van het gedrag van bedrijven en consumenten.De transformatie van de energiemarkt zal plaatsvinden door de wisselwerking tussen technologie, infrastructuur, de markt en ook beleids- en regelgevingskaders, met inbegrip van nieuwe vormen van governance. Verdere inspanningen om te voorkomen dat de temperatuur met meer dan 1,5 °C toeneemt, impliceren dat snel vooruitgang wordt geboekt bij het koolstofarm maken van de energiesector▌, het vervoer, de gebouwen, de industrie en de landbouw. Er is een nieuwe impuls nodig om de ontwikkeling van doorbraken van de volgende generatie in een stroomversnelling te brengen en voor de demonstratie en toepassing van kostenefficiënte, innovatieve technologieën en oplossingen, waarbij ook de mogelijkheden van digitale, bio- en ruimtetechnologieën, alsmede van sleuteltechnologieën en geavanceerde materialen moeten worden benut. Hiervan zal in het kader van Horizon Europa werk worden gemaakt door middel van een geïntegreerde benadering voor decarbonisatie, hulpbronnenefficiëntie, betere nuttige toepassing, hergebruik en recycling, reductie van luchtverontreiniging, toegang tot grondstoffen en circulaire economie.
Om in deze sectoren – maar ook in het volledige spectrum van de EU-industrie, met inbegrip van energie-infrastructuur, vervoer, land- en bosbouw, toerisme, gebouwen, industriële processen en productgebruik, ▌afvalbeheer en recycling(19) – vooruitgang te kunnen boeken, moeten voortdurende inspanningen worden geleverd om meer inzicht te krijgen in de mechanismen en de dynamiek van klimaatverandering en de daarmee verbonden gevolgen voor de hele economie en samenleving, waarbij gebruik moet worden gemaakt van synergieën met regionale en nationale activiteiten, andersoortige EU-acties en internationale samenwerking, onder meer via Mission Innovation.
De afgelopen decennia zijn grote vorderingen gemaakt in de klimaatwetenschap, in het bijzonder op het gebied van waarnemingen, gegevensassimilatie en klimaatmodellen. Vanwege de complexiteit van het klimaatsysteem en de noodzaak om de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs, de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling en het EU-beleid te ondersteunen, zijn er echter meer inspanningen nodig om de resterende kennishiaten op te vullen, de temporele en ruimtelijke granulariteit van de klimaatwetenschap verder te verbeteren en tegelijkertijd te zorgen voor een passende interactie met de burgers en andere belanghebbenden.
De EU heeft in de strategie voor een energie-unie een overkoepelend beleidskader, met bindende doelstellingen, wetgeving en onderzoeks- en innovatieactiviteiten, vastgesteld om het voortouw te nemen bij de ontwikkeling en toepassing van efficiënte energieproductiesystemen op basis van hernieuwbare en alternatieve energie(20).
Vervoer, met inbegrip van voertuigen, zorgt voor de mobiliteit van mensen en goederen die noodzakelijk is voor een geïntegreerde Europese eengemaakte markt, territoriale samenhang en een open en inclusieve samenleving. Tegelijkertijd kan vervoer ook aanzienlijke ▌gevolgen hebben op het gebied van menselijke gezondheid, verkeerscongestie, bodem-, water-, en luchtkwaliteit, klimaat, geluidshinder, evenals voor de veiligheid, met talrijke voortijdige sterfgevallen en hogere sociaal-economische kosten tot gevolg. De vraag naar goederen en mobiliteit zal blijven groeien.Daarom zal innovatie aan de groeiende vraag moeten voldoen door middel van schonere en efficiëntere mobiliteits- en vervoersystemen die ook veilig, slim, stil, betrouwbaar, toegankelijk, inclusief en betaalbaar moeten zijn en moeten zorgen voor een naadloos geïntegreerd vervoer van deur tot deur voor iedereen.
Beide bedrijfstakken zijn belangrijke aanjagers van het concurrentievermogen en de groei van Europa. De EU is een wereldleider op het gebied van het ontwerp en de productie van voertuigen, treinen, luchtvaartuigen en schepen, en de vervoersector is dan ook een fundamentele sector voor en van de economie. Deze bestaat uit een complex netwerk van ongeveer 1,2 miljoen particuliere en overheidsbedrijven in de EU, waar ongeveer 10,5 miljoen mensen werken. De sector is ook belangrijk voor de internationale handel van de EU: in 2016 was 17,2 % van de totale export van de EU vervoersgerelateerd. Tegelijkertijd werken in de EU meer dan 2 miljoen mensen op het terrein van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie en komt zij wereldwijd op de tweede plaats als het gaat om het aantal octrooien voor innovatieve technologie op het gebied van schone energie.
De bedrijfstakken energie en vervoer hebben dus te maken met andere vraagstukken, die verder reiken dan de noodzaak om de emissies terug te dringen. Er zijn doeltreffende oplossingen nodigals antwoord op veranderingen in gebruikersgedrag en mobiliteitspatronen, ▌mondialisering, toenemende internationale concurrentie en een vergrijzende, meer stedelijke en, in toenemende mate, diverse bevolking. Tegelijkertijd brengen de opmars van digitale en ruimtetechnologieën, geautomatiseerde voertuigen, kunstmatige intelligentie, robotica, nieuwe marktdeelnemers, disruptieve bedrijfsmodellen en de noodzaak van een verhoogde veerkracht van systemen tegen veelzijdige gevaren (met inbegrip van cyberdreigingen) een belangrijke transformatie tot stand en creëren zij uitdagingen en kansen voor het concurrentievermogen van de Europese bedrijfstakken energie en vervoer.
▌
Het functioneren van steden zal afhankelijk worden van technologie en de leefbaarheid van steden zal rond mobiliteit, energie en hulpbronnenefficiëntie, ruimtelijke ordening en concurrentie in het benutten van ruimte draaien. De ontwikkelingen zullen ook de houdbaarheid van bestaande sociale modellen en sociale participatie, bepaalde aspecten van inclusie, evenals de toegankelijkheid en de betaalbaarheid onder druk zetten.
Om nieuwe manieren te kunnen vinden om de toepassing van op hernieuwbare energie gebaseerde en energie-efficiënte technologieën te versnellen (onder meer dankzij intermediaire energiedragers zoals de omzetting van elektriciteit in gas en waterstof) en andere niet-technologische oplossingen voor een koolstofarme Europese economie te bedenken, moet er ook meer vraag naar innovatie komen. Dit kan worden gestimuleerd door burgers zeggenschap te geven, overheidsopdrachten te vergroenen en door te zorgen voor sociaal-economische innovaties en innovaties in de overheidssector, wat zal leiden tot benaderingen die breder zijn dan technologiegedreven innovatie. Sociaal-economisch onderzoek, dat onder meer betrekking heeft op de behoeften en patronen van gebruikers, prognoseactiviteiten, ecologische, regelgevende, economische, sociale, culturele en gedragsaspecten, verdien- en bedrijfsmodellen en prenormatief onderzoek met het oog op normalisatie en innovatie op het gebied van marktinvoering, zal ook bijdragen tot acties ter bevordering van innovatie op financieel, sociaal en regelgevingsgebied, alsmede van vaardigheden en van het engagement en de zeggenschap van marktdeelnemers, consumenten en burgers. Betere coördinatie, complementariteit en synergieën tussen nationale en Europese ontwikkelings- en innovatie-inspanningen door de informatie-uitwisseling en samenwerking tussen EU-landen, -industrieën en -onderzoeksinstellingen te bevorderen, zullen voortbouwen op de verwezenlijkingen van bijvoorbeeld het SET-plan en de strategische agenda voor onderzoek en innovatie in het vervoer (STRIA). Er zal worden gezorgd voor complementariteit tussen deze cluster en het EU-ETS-innovatiefonds.
De activiteiten in het kader van deze cluster dragen in het bijzonder bij tot het behalen van de doelstellingen van de energie-unie, van de Overeenkomst van Parijs, van de digitale eengemaakte markt en van de agenda voor banen, groei en investeringen, alsook tot de versterking van de EU als wereldspeler, de nieuwe strategie voor het industriebeleid van de EU, de strategie voor de bio-economie, het actieplan voor de circulaire economie, het initiatief tot oprichting van een Europese alliantie voor batterijen, het grondstoffeninitiatief, de Veiligheidsunie en de stedelijke agenda, evenals tot het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de EU en de wettelijke voorschriften van de EU voor de beperking van geluidshinder en luchtverontreiniging.
De activiteiten zullen met name rechtstreeks bijdragen tot de volgende doelen voor duurzame ontwikkeling (Sustainable Development Goals; SDG's): SDG 6 – Schoon drinkwater en goede sanitaire voorzieningen; SDG 7 – Betaalbare en schone energie; SDG 9 – Industrie, innovatie en infrastructuur; SDG 11 – Duurzame steden en gemeenschappen; SDG 12 – Verantwoorde consumptie en productie; SDG 13 – Klimaatactie.
5.2. Actiegebieden
5.2.1. Klimaatwetenschap en oplossingen
Een doeltreffende uitvoering van de Overeenkomst van Parijs vereist een wetenschappelijke grondslag. Daarom moet onze kennis van het klimaatsysteem op aarde en van de beschikbare opties voor mitigatie van en adaptatie aan klimaatverandering, voortdurend worden verbeterd, zodat een systemisch en volledig beeld wordt verkregen van de uitdagingen en klimaatverantwoorde kansen voor de economie en de samenleving van de EU. Op basis hiervan zullen wetenschappelijk onderbouwde oplossingen worden ontwikkeld voor een kosteneffectieve transitie naar een klimaatneutrale, klimaatbestendige en hulpbronnenefficiënte samenleving, waarbij rekening wordt gehouden met gedrags- en governancegerelateerde, regelgevende en sociaal-economische aspecten.
Grote lijnen
– Kennisbank, gebaseerd op de huidige werking en de toekomstige ontwikkeling van het planetaire klimaat- en leefsysteem, en de daarmee samenhangende effecten, risico's en klimaatverantwoorde kansen; doeltreffendheid van verschillende oplossingen voor de mitigatie van en adaptatie aan de klimaatverandering;
– geïntegreerde klimaatneutrale scenario's, maatregelen en beleidskeuzes ten behoeve van klimaatmitigatie die alle takken van de economie omvatten en verenigbaar zijn met aardsysteemanalyses, de Overeenkomst van Parijs en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties;
– klimaatmodellen, -projecties en ‑technieken die betere voorspellende capaciteiten willen genereren en klimaatdiensten voor bedrijven, overheden en burgers, inclusief transversale aspecten in verband met de verbetering van de luchtkwaliteit;
– aanpassingsscenario's en steunmaatregelen voor kwetsbare ecosystemen, stedelijke gebieden, essentiële bedrijfstakken en infrastructuur in de EU (lokaal/regionaal/nationaal), met inbegrip van verbeterde risicobeoordelingsinstrumenten; waterkringloop en adaptatie aan klimaatverandering, zoals overstromingen en waterschaarste.
5.2.2. Energievoorziening
De EU streeft ernaar wereldleider te worden op het gebied van betaalbare, veilige en duurzame energietechnologieën en zo haar concurrentievermogen in de wereldwijde waardeketens en haar positie op de groeimarkten te verbeteren. Vanwege de uiteenlopende klimatologische, geografische, ecologische en sociaal-economische omstandigheden in de EU, en de noodzaak om klimaatbestendigheid, energiezekerheid en de toegang tot grondstoffen te garanderen, is er een breed scala aan energieoplossingen nodig, waaronder oplossingen die niet van technische aard zijn. Wat hernieuwbare-energietechnologieën betreft, moeten de kosten nog meer dalen, moeten de prestaties verbeteren, moet de integratie in het energiesysteem worden verbeterd, moeten baanbrekende technologieën worden ontwikkeld die ook gebruikmaken van ontwikkelingen op het gebied van fotonica, en moeten hybride oplossingen (bijvoorbeeld voor ontzilting) worden onderzocht. Het gebruik van fossiele brandstoffen moet koolstofvrij worden gemaakt om aan de klimaatdoelstellingen te kunnen voldoen.
Grote lijnen
– Technologieën en oplossingen voor hernieuwbare energie en energiebesparing ten behoeve van stroomopwekking, verwarming en koeling, duurzame vervoersbrandstoffen en intermediaire energiedragers, op verschillende schaal en in verschillende ontwikkelingsstadia, die zijn afgestemd op geografische en sociaal-economische omstandigheden en op de markten, zowel in de EU als wereldwijd;
– disruptieve hernieuwbare-energietechnologieën voor zowel bestaande en nieuwe toepassingen als voor baanbrekende oplossingen, onder meer wat betreft de ecologische, economische en sociale impact ervan;
– technologieën en oplossingen om broeikasgasemissies bij de productie van elektriciteit, verwarming, koeling of biobrandstof uit fossiele brandstoffen, organische stoffen of afval te verminderen, onder meer door koolstofafvang, ‑gebruik en ‑opslag, en studies over de sociaal-economische en ecologische haalbaarheid.
5.2.3. Energiesystemen en -netwerken
De verwachte groei van variabele elektriciteitsproductie en de verschuiving naar elektrische verwarming, elektrische koeling en elektrisch vervoer vergen nieuwe benaderingen voor het beheer van de elektriciteitsnetten. Doel is, behalve het koolstofvrij maken, te zorgen voor een betaalbare, zekere, klimaatbestendige en stabiele energievoorziening door te investeren in innovatieve technologieën voor netwerkinfrastructuur, een grotere flexibiliteit van op afroep leverbare stroomproductie, met name uit hernieuwbare bronnen, innovatief systeembeheer, evenals door het faciliteren van maatregelen die regelgevings- en maatschappelijke innovatie, vaardigheden en de betrokkenheid en empowerment van marktspelers, consumenten en gemeenschappen ten goede komen. De opslag van energie in verschillende vormen zal een cruciale rol spelen bij de verlening van netwerkdiensten, waardoor de netwerken tevens een betere en grotere capaciteit krijgen en de flexibiliteit van het systeem zal toenemen. Om een slimme, geïntegreerde exploitatie van de betrokken infrastructuren mogelijk te kunnen maken, zal gebruik moeten worden gemaakt van synergieën tussen de verschillende netwerken (bv. elektriciteitsnetten, verwarmings- en koelingsnetwerken, gasnetwerken, oplaad- en tankinfrastructuur voor voertuigen, waterstof, met de bijbehorende infrastructuur, en telecommunicatienetwerken) en partijen (bv. industriële locaties, netwerkexploitanten, datacentra, zelfproducenten, consumenten en hernieuwbare-energiegemeenschappen), en tussen vraag en aanbod, en moeten Europese en internationale normen worden ontwikkeld en geïntegreerd.
Grote lijnen
– Technologieën en instrumenten voor de integratie van hernieuwbare energie,oplossingen voor opslag en nieuwe circuitbelasting, zoals elektrische mobiliteit en warmtepompen, in ▌netwerken, evenals de elektrificatie van industriële processen;
– multidisciplinaire benadering van regionaal-afhankelijke effecten van klimaatverandering voor de energiezekerheid, waaronder het aanpassen van bestaande technologieën, evenals de transitie naar de nieuwe energietoevoermodellen;
– pan-Europese energienetwerkbenaderingen inzake betrouwbare energieproductie, ‑transmissie en ‑distributie;
– geïntegreerde benaderingen om de productie en het verbruik van hernieuwbare energie op lokaal niveau, ook op eilanden of in afgelegen gebieden, op elkaar af te stemmen op basis van nieuwe diensten en gemeenschapsinitiatieven;
– opwekkings- en netwerkflexibiliteit, interoperabiliteit en synergieën tussen de verschillende energiebronnen, netwerken, infrastructuren en actoren, evenals het gebruik van specifieke technologieën;
— technologieën, diensten en oplossingen die de consument in staat stellen een actieve marktspeler te worden.
5.2.4. Gebouwen en industriële installaties in energietransitie
Gebouwen en industriële installaties spelen een steeds actievere rol in de interactie met het energiesysteem. Het zijn daarom cruciale elementen in de transitie naar een koolstofneutrale samenleving, gebaseerd op hernieuwbare energie en verhoogde energie-efficiëntie.
Gebouwen zijn een belangrijke factor voor de levenskwaliteit van burgers. De integratie van verschillende technologieën, apparaten en systemen en de koppeling van het gebruik van verschillende soorten energie, gebouwen en de bewoners en gebruikers ervan, vertegenwoordigen een zeer groot potentieel voor de mitigatie van klimaatverandering, voor het opwekken, besparen en opslaan van energie, en voor de flexibiliteit van het systeem en rendementsverbeteringen.
De industrie, en in het bijzonder de energie-intensieve takken ervan, zou energie-efficiënter kunnen worden, minder energie kunnen verbruiken en voorrang kunnen geven aan het gebruik van duurzame energiebronnen. De rol van industriële installaties in het energiesysteem verandert als gevolg van de noodzaak om emissies te verminderen, gebaseerd op directe of indirecte elektrificatie, eveneens een bron van materialen voor productieprocessen (zoals waterstof). Industriële en productiecomplexen waar veel verschillende processen dicht bij elkaar plaatsvinden, kunnen de uitwisseling van energiestromen en andere hulpbronnen (grondstoffen) optimaliseren.
Grote lijnen
– De koppeling van sectoren verbeteren: processen, systemen en bedrijfsmodellen die bijdragen tot de flexibiliteit en doeltreffendheid van elektriciteits- en warmtestromen tussen een fabrieksinstallatie of industriële clusters en ▌het energie- en vervoersysteem;
– instrumenten en infrastructuur voor de procescontrole van energiecentrales om de energiestromen en materialen in interactie met het energiesysteem te optimaliseren;
– relevante processen, ontwerpen en materialen, onder meer emissiearme en emissievrije industriële processen;
– flexibiliteit en doeltreffendheid van elektriciteits-, grondstoffen- en warmtestromen in fabrieksinstallaties en in het energiesysteem;
– verbeterde of nieuwe processen, ontwerpen en materialen om energie op doeltreffende wijze te gebruiken, te produceren of op te slaan (met inbegrip van warmte en koude) in sectoren die buiten de cluster "Digitale wereld, industrie en ruimte" vallen;
– emissie-arme strategieën en technologieën om kolen- en koolstofintensieve sectoren die zich in transitie bevinden nieuw leven in te blazen;
– slimme gebouwen en grote mobiliteitsknooppunten (havens, luchthavens en logistieke centra) als actieve elementen van grotere energienetwerken en van innovatieve mobiliteitsoplossingen;
– de levenscyclus van gebouwen met ontwerp, bouw, gebruik (waaronder verwarming en koeling) en ontmanteling, rekening houdend met circulariteit, energie- en milieuprestatie, evenals binnenluchtkwaliteit, voor een efficiënt gebruik van energie en hulpbronnen, voor het welzijn en de invloed op de gezondheid van de bewoners, klimaatbestendigheid, koolstofvoetafdruk en recycling; ontwikkeling en optimalisering van nieuwe, geavanceerde materialen om de energie-, koolstof- en milieuprestaties van gebouwen gedurende de hele levenscyclus te verbeteren;
– nieuwe bedrijfsmodellen, benaderingen en diensten voor de financiering van renovaties, de verbetering van bouwvaardigheden, de betrokkenheid van de bewoners van gebouwen en andere marktdeelnemers, de aanpak van energiearmoede en prenormatieve activiteiten;
– monitoring van de energieprestaties van gebouwen en controletechnologieën voor het optimaliseren van het energieverbruik en de energieproductie van gebouwen, evenals de interactie ervan met het totale energiesysteem;
– instrumenten en slimme apparaten om de energie-efficiëntie van gebouwen te verbeteren;
– renovatieprocessen van bestaande gebouwen tot "bijna-energieneutrale gebouwen" en innovatieve technologieën, waaronder sociale aspecten zoals empowerment van burgers, en consumentenbewustzijn en -betrokkenheid.
5.2.5. Gemeenschappen en steden
Geschat wordt dat in 2050 meer dan 80 % van de EU-bevolking in stedelijke gebieden zal wonen en het leeuwendeel van de beschikbare hulpbronnen, zoals energie, zal gebruiken. Deze gebieden zijn in het bijzonder kwetsbaar voor de verslechterende meteorologische omstandigheden als gevolg van klimaatverandering en natuurrampen, die zich nu al voordoen en in de toekomst zullen toenemen. De grote uitdaging bestaat erin de algehele energie- en hulpbronnenefficiëntie evenals de klimaatbestendigheid van Europa's gemeenschappen en steden te verhogen door middel van een systematische en holistische benadering waarbij zowel het gebouwenbestand, de energiesystemen, mobiliteit, klimaatverandering en migratie als water-, bodem- en luchtkwaliteit, afval en geluidshinder onder de loep worden genomen, waarbij rekening wordt gehouden met aspecten van het Europees cultureel erfgoed, duurzaam beheer van toerisme, sociale wetenschappen, geesteswetenschappen en de kunsten, met inbegrip van levensstijl. Er moet worden gestreefd naar en gebruik worden gemaakt van synergieën met de beleidsmaatregelen en acties die door het EFRO worden gefinancierd.
Grote lijnen
– Ontwikkeling van de energie- of mobiliteitssystemen van een stad of wijk in de richting van de toepassing van koolstofneutrale plusenergiewijken en emissievrije mobiliteit en logistiek in de hele EU in 2050, waarmee het wereldwijde concurrentievermogen van geïntegreerde EU-oplossingen wordt vergroot;
– stelselmatige stadsplanning, infrastructuursystemen en diensten, met inbegrip van onderlinge interfaces en interoperabiliteit, normering, natuurlijke oplossingen en het gebruik van digitale technologieën en ruimtediensten en -gegevens, rekening houdend met de effecten van de verwachte klimaatverandering en geïntegreerde klimaatbestendigheid, en met de invloed daarvan op de lucht- en waterkwaliteit;
– levenskwaliteit voor de burger, veilige, flexibele, toegankelijke en betaalbare energie en multimodale mobiliteit, stedelijke sociale innovatie en burgerparticipatie, circulaire en regeneratieve capaciteit van de steden, stedelijk metabolisme, kleinere milieuvoetafdruk en minder verontreiniging;
– onderzoeksagenda voor wereldsteden; ontwikkeling van een mitigatie-, adaptatie- en weerbaarheidsstrategie, ruimtelijke ordening en andere relevante planningsprocessen.
5.2.6. Industrieel concurrentievermogen op het gebied van vervoer
De transitie naar schone technologieën, connectiviteit en automatisering is alleen mogelijk als er tijdig luchtvaartuigen, voertuigen en vaartuigen worden ontworpen en geproduceerd door middel van nieuwe, baanbrekende technologieën en concepten waarin verschillende technologieën zijn verwerkt, wat de introductie en de verhandelbaarheid ervan zal versnellen. Daarbij blijft het van cruciaal belang dat de minimalisatie van de effecten gedurende de levenscyclus op het milieu, de menselijke gezondheid en het energieverbruik gepaard gaat met verbetering van het comfort, de efficiëntie en de betaalbaarheid. Innovatieve, hoogwaardige vervoersinfrastructuur is essentieel voor een goede werking van alle middelen van vervoer met het oog op de toegenomen vraag naar mobiliteit en de snel veranderende technologische eisen. Bijzondere aandacht moet ook worden besteed aan een geïntegreerde benadering van de ontwikkeling van infrastructuur en voertuigen, vaartuigen en luchtvaartuigen om hoogwaardige mobiliteitsdiensten aan te bieden en het energieverbruik en de ecologische, economische en sociale gevolgen tot een minimum te beperken.
Grote lijnen
– Samensmelting van fysieke en digitale aspecten bij het ontwerp van voertuigen, vaartuigen en luchtvaartuigen, ontwikkeling en demonstratie, productie, gebruik, normalisatie, certificering, regelgeving en integratie (inclusief integratie tussen digitaal ontwerp en digitale productie);
– concepten en ontwerpen voor voertuigen, vaartuigen en luchtvaartuigen, inclusief de onderdelen daarvan en actualisering van de software en de technologie ervan, en softwareoplossingen; gebruikmaken van verbeterde materialen en structuren, recycling/hergebruik van materialen; efficiëntie, energieopslag en -terugwinning, veiligheid- en beveiligingskenmerken die rekening houden met de behoeften van de gebruiker en met minder invloed op klimaat, milieu en gezondheid, inclusief geluidshinder en luchtkwaliteit;
– boordtechnologie en subsystemen, met geautomatiseerde functies, voor alle vervoerswijzen, rekening houdend met de behoeften betreffende de interface met infrastructuur en desbetreffend onderzoek; technologische synergieën tussen wijzen van vervoer; multimodale vervoersystemen; veiligheidssystemen en ongevalvoorkomingssystemen en verbeterde cyberbeveiliging; vooruitgang in de informatietechnologie en in kunstmatige intelligentie benutten; ontwikkeling van interface tussen mens en machine;
– nieuwe materialen, technieken en methoden voor de bouw, de exploitatie en het onderhoud van infrastructuur, waarbij betrouwbare netwerkbeschikbaarheid, intermodale interfaces en multimodale interoperabiliteit, veiligheid van de werknemers en volledige levenscyclusbenadering worden gewaarborgd;
– aanpakken van problemen die ontstaan bij het samenvoegen van het fysieke en digitale ontwerp en de fysieke en digitale ontwikkeling van infrastructuur, infrastructuuronderhoud, herstel en verbetering van de integratie, interoperabiliteit en intermodaliteit van het vervoer, bestendigheid tegen extreme weersomstandigheden, waaronder adaptatie aan klimaatverandering.
5.2.7. Schoon, veilig en toegankelijk vervoer en mobiliteit
Als de EU haar kwaliteits-, klimaat- en energiedoelstellingen wil halen, inclusief een netto-nulemissie in 2050 en geluidsreductie, dan zullen het hele mobiliteitssysteem, met inbegrip van de behoeften en het gedrag van gebruikers, voertuigen, brandstoffen en infrastructuur, alsook de nieuwe mobiliteitsoplossingen opnieuw onder de loep moeten worden genomen. Er zal daarvoor ook gebruik moeten worden gemaakt van emissiearme, alternatieve energiebronnen en er zullen emissievrije voertuigen/vaartuigen/luchtvaartuigen op de markt moeten komen. Het vervoer draagt niet alleen bij tot de ▌effecten van broeikasgasemissies maar is ook in grote mate verantwoordelijk voor de slechte luchtkwaliteit en de geluidsoverlast in Europa, met kwalijke gevolgen voor de gezondheid van burgers en ecosystemen. Voortbouwend op de vooruitgang bij de elektrificatie en het gebruik van batterijen en brandstofcellen voor auto's, bussen en lichte bedrijfsvoertuigen, waarbij passende normen worden uitgewerkt, is het van essentieel belang dat het onderzoek naar en het vinden van innovatieve emissiearme oplossingen wordt versneld voor andere weggebruikers (langeafstandsbussen, zware voertuigen en vrachtwagens) en andere vervoersectoren zoals luchtvaart, treinverkeer, zee- en binnenvaart ▌. Het onderzoek naar veilig vervoer beoogt het aantal ongevallen, doden en gewonden voor iedere vervoerswijze en voor het vervoersysteem als geheel te verminderen door kennis en bewustmaking te bevorderen en door technologieën, producten, diensten en oplossingen te ontwikkelen die veiligheid, efficiëntie, gebruikersvriendelijkheid en klimaatverandering met elkaar verzoenen.
Grote lijnen
– Elektrificatie van alle vervoerswijzen ▌, onder meer met nieuwe batterij-, brandstofcel- en hybride technologieën voor de aandrijflijn van voertuigen/vaartuigen/luchtvaartuigen en nevensystemen, snelladen/-tanken, energie oogsten en gebruikersvriendelijke en eenvoudig toegankelijke interfaces met de oplaad-/tankinfrastructuur, waarbij interoperabiliteit en naadloze dienstverlening worden gewaarborgd; ontwikkeling en toepassing van concurrerende, veilige, krachtige en duurzame batterijen voor emissiearme en emissievrije voertuigen waarbij rekening wordt gehouden met alle gebruiksomstandigheden tijdens de verschillende fasen van de levenscyclus van het product; ontwikkeling en toepassing van concurrerende, veilige, krachtige en duurzame batterijen voor emissiearme en emissievrije voertuigen;
– gebruik van nieuwe en alternatieve duurzame brandstoffen, inclusief geavanceerde biobrandstoffen, en nieuwe, veilige en slimme voertuigen/vaartuigen/luchtvaartuigen voor bestaande en toekomstige mobiliteitspatronen, en ondersteunende infrastructuur met een kleinere impact op het milieu en de volksgezondheid; niche-onderdelen en -systemen voor milieuvriendelijke oplossingen (bv. geavanceerde systemen voor gegevensverzameling, enz.), technologieën en gebruikersgerichte oplossingen voor interoperabiliteit en naadloze dienstverlening;
– een veilige, toegankelijke, inclusieve en betaalbare mobiliteit die tegelijkertijd de negatieve impact van mobiliteit op de sociale cohesie, het milieu en de menselijke gezondheid verkleint en de positieve gevolgen ervan versterkt, met inbegrip van een verschuiving naar minder vervuilende vervoerswijzen en systemen voor gedeeld gebruik; levenskwaliteit van de burgers, stedelijke sociale innovatie; het belang om ongevallen en verwondingen in het wegvervoer te verminderen of uit te bannen;
– klimaatveerkrachtige mobiliteitssystemen, met inbegrip van infrastructuur en logistiek, om te zorgen voor betere connectiviteit van personen en goederen, zowel op korte als op lange afstand;
– systemische analyse van nieuwe mobiliteitspatronen en het effect ervan op vervoer en burgers.
5.2.8. Slimme mobiliteit
Slimme mobiliteit zal, met name door gebruik te maken van digitale technologieën, geavanceerde satellietnavigatie (Egnos/Galileo) en kunstmatige intelligentie, ervoor zorgen dat het vervoer van deur tot deur en alle onderdelen ervan doelmatig, veilig en veerkrachtig worden. Nieuwe technologieën zullen het gebruik en de efficiëntie van vervoerinfrastructuur en -netwerken helpen optimaliseren door de multimodaliteit en connectiviteit te verbeteren en door een efficiënter vrachtvervoer en een efficiëntere logistieke toeleveringsketen te creëren, die het concurrentievermogen van de EU zullen versterken. Nieuwe technologieën zullen ook bijdragen tot het verhogen van de betrouwbaarheid en tot het optimaliseren van het vervoerbeheer, en zullen nieuwe vervoeroplossingen en -diensten mogelijk maken, met als gevolg minder congestie en minder negatieve gevolgen voor het milieu. Zij zullen ook zorgen voor een betere mobiliteit en betere logistieke diensten voor de burger en voor bedrijven door toegankelijkheid en sociale inclusie te verbeteren. Geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteit zal, in combinatie met de benodigde infrastructuur, de doelmatigheid en veiligheid van alle vervoerswijzen vergroten.
Grote lijnen
– Digitaal netwerk- en verkeersbeheer: geavanceerde beslissingsondersteunende systemen; verkeersbeheer van de volgende generatie (met inbegrip van multimodaal netwerk- en verkeersbeheer); bijdragen aan naadloze, multimodale en verbonden mobiliteit voor passagiers en vracht; gebruik en beperkingen van big data; gebruik van innovatieve plaatsbepaling/navigatie per satelliet (Egnos/Galileo);
– gemeenschappelijk Europees luchtruim: oplossingen zowel aan boord als op de grond voor een gelijktijdige hogere graad van automatisering, connectiviteit, veiligheid, interoperabiliteit, rendement, emissiereductie en dienstverlening;
– spoorwegtechnologieën en stappen voor een stil, interoperabel en automatisch spoorwegsysteem met een hoge capaciteit;
– slimme oplossingen voor de scheepvaart, met het oog op veiligere en efficiëntere vervoersactiviteiten over water;
– grote mobiliteitsknooppunten (bv. treinstations, havens, luchthavens, logistieke centra) als actieve elementen van innovatieve mobiliteitsoplossingen;
– watergerelateerde technologieën en activiteiten voor veilige en automatische vervoersystemen die gebruikmaken van de mogelijkheden van het vervoer over water;
– verbonden, samenwerkende, interoperabele en geautomatiseerde mobiliteitssystemen en -diensten, met inbegrip van technologische oplossingen en niet-technologische vraagstukken, zoals veranderingen in gebruikersgedrag en mobiliteitspatronen.
5.2.9. Energieopslag
Grootschalige, slimme, geconcentreerde en gedecentraliseerde opslagoplossingen (waaronder chemische, elektrochemische, elektrische, mechanische, thermische en nieuwe disruptieve technologieën) voor het energiesysteem zullen leiden tot grotere doelmatigheid, flexibiliteit, technologieonafhankelijkheid en toegankelijkheid, alsook tot zekerheid van de stroomverzorging. Om het vervoer emissiearm en koolstofvrij te kunnen maken, zal het aandeel van met elektriciteit en/of andere alternatieve brandstoffen aangedreven voertuigen op de weg moeten toenemen. Bovendien zullen de batterijen van elektrische voertuigen beter, goedkoper, lichter,uiterst recycleerbaar en herbruikbaar moeten worden met een lage milieu-impact en moeten alternatieve/hernieuwbare brandstoffen, zoals waterstof, met inbegrip van op hernieuwbare energiebronnen gebaseerde waterstof, op lokaal niveau verkrijgbaar worden en moeten er innovatieve oplossingen voor opslag ter plaatse komen. Opties voor duurzame en kostenefficiënte, grootschalige oplossingen voor energieopslag zijn van essentieel belang om het energiesysteem te optimaliseren en in evenwicht te brengen in alle sectoren, van de productie en infrastructuur tot aan toepassingen voor eindgebruikers. Er moet aandacht worden besteed aan de risico's van energieopslag en andere ongewenste neveneffecten.
Grote lijnen
– Technologieën voor onder meer vloeibare en gasvormige hernieuwbare brandstoffen en de daarmee verbonden waardeketens, evenals disruptieve technologieën, om aan de dagelijkse of seizoensgebonden behoeften aan energieopslag te voldoen, met inbegrip van de impact ervan op milieu en klimaat;
– slimme en duurzame batterijen en de EU-waardeketen, met inbegrip van oplossingen met geavanceerd materiaal, ontwerp, technologieën voor grootschalige en energie-efficiënte productie van batterijcellen, hergebruik en recyclingmethoden evenals efficiënte operabiliteit bij lage temperaturen en normalisatiebehoeften;
– waterstof, met name koolstofarme en op hernieuwbare energiebronnen gebaseerde waterstof, met inbegrip van brandstofcellen, en de EU-waardeketen van ontwerp tot eindgebruik, met diverse toepassingen.
6. CLUSTER "LEVENSMIDDELEN, BIO-ECONOMIE, NATUURLIJKE HULPBRONNEN, LANDBOUW EN MILIEU"
6.1. Motivering
Menselijke activiteiten leggen een steeds grotere druk op bodem, zeeën en oceanen, water, lucht, biodiversiteit en andere natuurlijke hulpbronnen. Gezonde natuurlijke systemen en hulpbronnen zijn van direct levensbelang om de groeiende wereldbevolking van voedsel te kunnen voorzien. Een functionerend en welvarend ecosysteem heeft niet enkel een intrinsieke waarde, het vormt ook de basis voor het gebruik van alle hulpbronnen. De stijgende vraag van de mens naar natuurlijke hulpbronnen creëert, in combinatie met de klimaatverandering, echter een druk op het milieu die verre van houdbaar is, waardoor de ecosystemen en de capaciteit ervan om diensten in het belang van de mens te verlenen, worden aangetast. De uitgangspunten van de circulaire economie, de duurzame bio-economie(21) en de blauwe economie(22) bieden een kans om de ecologische, sociale en economische doelstellingen met elkaar te verenigen en de menselijke activiteiten op een duurzame leest te schoeien.
Alleen als we het potentieel van onderzoek en innovatie benutten, kunnen we voldoen aan de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling, garanderen dat er levensmiddelen worden geproduceerd en geconsumeerd die veilig en gezond zijn, zorgen voor duurzame landbouw, aquacultuur, visserij en bosbouw, iedereen toegang geven tot schoon water, schone grond en schone lucht, ▌zeeën, oceanen en binnenwateren schoonmaken en de vitale natuurlijke systemen en het milieu in stand houden en herstellen. Er is echter nog weinig inzicht in de wijze waarop de transitie naar een duurzame wereld moet plaatsvinden en de wijze waarop hardnekkige barrières geslecht kunnen worden. De transitie naar duurzame consumptie en productie en het herstel van een gezonde planeet vereist investeringen in onderzoek en technologie, nieuwsoortige producten en diensten van hoge kwaliteit, nieuwe bedrijfsmodellen en sociale, ruimtelijke en ecologische innovatie. Daardoor ontstaan nieuwe kansen voor een duurzame, weerbare, innovatieve en verantwoordelijke Europese bio-economie, waarmee de hulpbronnenefficiëntie, de productiviteit en het concurrentievermogen een nieuwe impuls kunnen krijgen ▌, nieuwe en groene banen en groei kunnen worden gecreëerd, en de sociale inclusie kan worden vergroot.
Het is essentieel voor Europa om zijn natuurlijke hulpbronnen efficiënter en op duurzame wijze te gebruiken.
De activiteiten zullen een kennisbasis opleveren en oplossingen bieden voor: de bescherming en het duurzaam beheer en gebruik van de natuurlijke hulpbronnen van land en zee(23), en de verbetering van de rol van de terrestrische en aquatische systemen als koolstofputten; de bescherming van biodiversiteit, de waarborging van veilige ecosysteemdiensten en de voedsel- en voedingszekerheid, met veilige, gezonde en voedzame voeding; de versnelling van de transitie van een op fossiele brandstoffen gebaseerde lineaire economie naar een hulpbronnenefficiënte, weerbare, emissie- en koolstofarme circulaire energie, en de ondersteuning van de ontwikkeling van een duurzame bio-economie en de blauwe economie; en de ontwikkeling van veerkrachtige en levendige plattelands-, berg-, kust- en stadsgebieden.
Deze activiteiten zullen bijdragen tot de instandhouding en vergroting van de biodiversiteit en zorgen voor de beschikbaarheid van ecosysteemdiensten op lange termijn, zoals adaptatie aan en mitigatie van klimaatverandering en koolstofvastlegging (op land en zee). Zij zullen leiden tot vermindering van de emissie van broeikasgassen en andere stoffen, van de hoeveelheid afval en van de vervuiling als gevolg van primaire productie (op land en zee), het gebruik van gevaarlijke stoffen, verwerking, consumptie en andere menselijke activiteiten. Zij zullen investeringen stimuleren en de transitie naar een circulaire economie, duurzame bio-economie en blauwe economie bevorderen, en tegelijkertijd de instandhouding en de gezondheid van het milieu beschermen.
Deze activiteiten zullen ook participatieve onderzoeks- en innovatiebenaderingen, zoals een benadering met meerdere actoren, stimuleren, en leiden tot de ontwikkeling van kennis- en innovatiesystemen op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau. Sociale innovatie, waarbij de burgers betrokken worden en waarin zij vertrouwen hebben, zal cruciaal zijn om nieuwe governance-, productie- en consumptiepatronen en ‑vaardigheden te bevorderen.
Gezien de complexiteit, de onderlinge verbondenheid en het mondiale karakter van deze uitdagingen zullen de activiteiten op systemische wijze worden opgezet in samenwerking met de lidstaten en internationale partners, en op grond van andere financieringsbronnen en beleidsinitiatieven. Dit zal gepaard gaan met de gebruikersgestuurde benutting van bronnen van "big data" met betrekking tot het milieu, zoals Copernicus, Egnos/Galileo, Inspire, EOSC, Geoss, CEOS en EMODnet.
Onderzoeks- en innovatieactiviteiten die onder deze cluster vallen, dragen vooral bij tot de uitvoering van de doelstellingen van het milieuactieprogramma, het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het gemeenschappelijk visserijbeleid, de levensmiddelenwetgeving, het maritiem beleid, het actieplan voor de circulaire economie, de EU-strategie voor de bio-economie ▌, de strategie inzake biodiversiteit, het beleidskader voor klimaat en energie 2030 en de langetermijnvisie voor een koolstofneutrale EU in 2050(24), het EU-beleid inzake het noordpoolgebied, evenals van de wettelijke bepalingen van de EU inzake beperking van de luchtverontreiniging. Naast de algemene bronnen voor extern advies, wordt voor specifieke vragen het Permanent Comité voor onderzoek in de landbouw (PCOL) geraadpleegd.
De activiteiten zullen met name rechtstreeks bijdragen tot de volgende doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (Sustainable Development Goals; SDG's): SDG 2 – Een einde aan honger; SDG 3 – Goede gezondheid en welzijn; SDG 6 – Schoon drinkwater en goede sanitaire voorzieningen; SDG 8 – Goede werkgelegenheid en economische groei; SDG 9 – Industrie, innovatie en infrastructuur; SDG 11 – Duurzame steden en gemeenschappen; SDG 12 – Verantwoorde consumptie en productie; SDG 13 – Klimaatactie; SDG 14 – Leven onder water; SDG 15 – Leven op het land.
6.2. Actiegebieden
6.2.1. Milieuobservatie
De mogelijkheid om het milieu te observeren(25), waaronder ruimte- en in-situ-observatie (lucht, zee, land) en observaties door burgers, is van fundamenteel belang voor onderzoek en innovatie in verband met het duurzaam gebruik en de monitoring van levensmiddelen en natuurlijke hulpbronnen▌, met biomonitoring en met milieumonitoring. Als de observaties een langere periode en een groter gebied bestrijken, de steekproefintervallen kleiner worden en de kosten afnemen, en "big data" uit verschillende bronnen toegankelijk worden en kunnen worden geïntegreerd, ontstaan er nieuwe mogelijkheden om het terrestrische systeem te monitoren en te begrijpen en voorspellingen te doen. Onderzoek en innovatie zijn nodig om methoden en technologieën te ontwikkelen om de kwaliteit te verbeteren en de toegang tot en het gebruik van gegevens te vergemakkelijken.
Grote lijnen
– Gebruikersgerichte en systemische benaderingen (onder meer door middel van open data) van ecologische data en informatie voor gebruik in complexe modellen en prognosesystemen, zakelijke mogelijkheden door het gebruik en de valorisatie van bestaande en nieuwe data;
– verdere ontwikkeling van een producten- en dienstenportefeuille voor milieuobservaties;
– toestand van de biodiversiteit, bescherming van het ecosysteem, mitigatie van en adaptatie aan klimaatverandering, voedselzekerheid, land- en bosbouw, landgebruik en verandering in landgebruik; ontwikkeling van steden en voorsteden, beheer van natuurlijke hulpbronnen, beheer en instandhouding van de hulpbronnen van zeeën en oceanen, maritieme veiligheid, langetermijntrends op het vlak van milieu, veranderingen in seizoengebonden schommelingen, in de omgevingslucht en in de weersomstandigheden, en andere relevante domeinen;
– gebruikersgerichte toepassingen, die via het EuroGEOSS-initiatief moeten worden aangereikt, met inbegrip van de opschaling daarvan, om bij te dragen tot het behoud en het beheer van de Europese natuurlijke hulpbronnen (onder meer de exploratie van grondstoffen) en ecosysteemdiensten en de daarmee verbonden waardeketen.;
– uitvoering van het wereldwijde netwerk van systemen voor aardobservatie van het GEO (Group on Earth Observations)-initiatief.
6.2.2. Biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen
Om de maatschappelijke uitdagingen te kunnen aanpakken, de duurzaamheid te vergroten en het in het zevende EU-milieuactieprogramma gestelde doel "Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet" uiterlijk in 2050 te kunnen bereiken, moet er (in de context van de strijd tegen klimaatverandering en van het mitigeren van de gevolgen ervan) meer inzicht worden verkregen in de biodiversiteit en de ecosystemen, in de diverse ecosysteemdiensten en in de "grenzen" van onze planeet, moeten deze beter in stand worden gehouden en worden beheerd, en zijn er oplossingen nodig om gebruik te maken van het vermogen en de complexiteit van de natuur. In de gehele waardeketen moet naar behoren rekening worden gehouden met de mogelijke gevolgen hoger in de keten. Voor de verwezenlijking van de doelstellingen op dit gebied is het essentieel dat internationaal wordt samengewerkt en dat een bijdrage wordt geleverd aan de internationale inspanningen en initiatieven, zoals het Intergouvernementeel platform voor wetenschap en beleid inzake biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES). Er moet ook meer inzicht komen in de governance van de transitie naar duurzaamheid in het economische, sociale en natuurlijke systeem, van lokaal tot mondiaal niveau.
Grote lijnen
– De toestand en waarde van biodiversiteit, terrestrische, mariene en zoetwaterecosystemen, natuurlijk kapitaal en ecosysteemdiensten, onder meer agro-ecosystemen en het microbioom;
– holistische en systemische benaderingen, binnen een sociaal-ecologisch kader voor de relaties tussen biodiversiteit, ecosystemen en ecosysteemdiensten, en de causale verbanden daarvan met de drijvende krachten van verandering, op verschillende schalen en bij verschillende economische activiteiten, met inbegrip van de sociaal-economische aspecten en de governance van transitieprocessen naar duurzaamheid;
– modellen van trends en geïntegreerde scenario's op het gebied van biodiversiteit, ecosysteemdiensten en een goede levenskwaliteit, met verschillende schalen en horizonnen; de potentiële bijdrage van biotopen en ecosystemen als koolstofputten bij diverse klimaatveranderingsscenario's; mogelijke belangenconflicten bij het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en diensten;
– ecotoxicologie van bestanddelen en nieuwe verontreinigende stoffen, de interacties (waaronder gecombineerde effecten) en reacties ervan in het milieu, en gewijzigde biochemische processen bij een veranderend klimaat, herstel van aangetaste gebieden;
– biodiversiteit en ecosysteemdiensten integreren in alle besluitvormingskaders en boekhoudsystemen van overheden en ondernemingen, en kwantificering van de ecologische, economische en maatschappelijke baten ervan;
– aanpasbare en multifunctionele natuurlijke oplossingen waarmee in stedelijke en voorstedelijke gebieden, plattelands- en kustgebieden en bergstreken problemen in verband met klimaatverandering, natuurrampen, biodiversiteitsverlies, aantasting van ecosystemen, vervuiling, problemen inzake sociale cohesie en de gezondheid en het welzijn van burgers worden aangepakt;
– benaderingen met meerdere actoren op basis van "levende laboratoria", waarbij in samenspraak met de autoriteiten, belanghebbenden, bedrijven en het maatschappelijk middenveld systemische oplossingen worden ontworpen en uitgewerkt voor de instandhouding, het herstel en het duurzame gebruik van natuurlijk kapitaal en de governance van de transitie naar duurzaamheid en duurzame beheeropties voor economische activiteiten in de gehele waardeketen in verschillende ecologische, economische en sociale omstandigheden.
6.2.3. Landbouw, bosbouw en plattelandsgebieden
Weerbare en duurzame land- en bosbouw ▌bieden economische, ecologische en sociale voordelen en zijn een voorwaarde voor blijvende voedselzekerheid. Zij ▌leveren een bijdrage aan dynamische waardeketens, het beheer van land en natuurlijke hulpbronnen en leveren een breed palet aan collectieve goederen die van levensbelang zijn, zoals CO2-vastlegging, behoud van biodiversiteit, bestuiving en volksgezondheid. Er zijn geïntegreerde en plaatsgebonden benaderingen nodig om de meervoudige functies van de (eco)systemen van de land- en bosbouw te stimuleren, rekening houdend met de veranderende context van de primaire productie, met name ten aanzien van klimaatverandering en milieu, beschikbaarheid van hulpbronnen, demografie en consumptiepatronen. De kwaliteit en de veiligheid van landbouwproducten zullen worden gewaarborgd teneinde het consumentenvertrouwen te versterken. Ook de gezondheid en het welzijn van planten en dieren zullen worden gewaarborgd. Er moet ook aandacht worden besteed aan de ruimtelijke, de sociaal-economische en de culturele dimensie van de land- en bosbouwactiviteiten en aan de benutting van het potentieel van plattelandsgebieden en kuststreken.
Grote lijnen
– Methoden, technologieën en instrumenten voor duurzame, bestendige en productieve land- en bosbouw, met inbegrip van de adaptatie aan klimaatverandering;
– duurzaam beheer en efficiënt gebruik van natuurlijke hulpbronnen (bv. bodem, water, voedingsstoffen en biodiversiteit, met inbegrip van genetische hulpbronnen) in de land- en bosbouw; alternatieven voor niet-hernieuwbare hulpbronnen en het toepassen van de beginselen van de circulaire economie, onder meer door hergebruik en het recyclen van afval en bijproducten;
– klimaat- en milieueffect van activiteiten in de primaire sector; potentieel van land- en bosbouw als koolstofputten en voor de reductie van broeikasgasemissies, met inbegrip van benaderingen voor negatieve emissies; betere aanpassing van primaire productie aan klimaatverandering;
– geïntegreerde benadering van de strijd tegen plantenplagen en ‑ziekten; bestrijding van besmettelijke en zoönotische dierziekten, en dierenwelzijn; preventiestrategieën, controle en diagnose, en alternatieven voor het gebruik van omstreden pesticiden, antibiotica en ook andere stoffen om resistentie tegen te gaan;
– antimicrobiële resistentie en de dreigingen van biologische en agrochemische gevaren, waaronder pesticiden, en chemische verontreinigingen, waarbij aandacht wordt besteed aan de relaties tussen de gezondheid van planten, dieren, ecosystemen en mensen, vanuit het oogpunt van "één gezondheid" en wereldgezondheid;
– gebruik en verlening van ecosysteemdiensten in de land- en bosbouwsystemen met toepassing van ecologische benaderingen en het testen van natuurlijke oplossingen voor een milieuvriendelijke landbouw op alle niveaus, van boerderij- tot landschapsniveau; steun voor biologische landbouw;
– land- en bosbouwsystemen op alle niveaus, van boerderij- tot landschapsniveau; gebruik en verlening van ecosysteemdiensten bij primaire productie, bijvoorbeeld door middel van agro-ecologie of door de rol van bossen bij de preventie van overstromingen en bodemerosie te vergroten;
– innovaties in de landbouw op het breukvlak van landbouw, aquacultuur en bosbouw, en in stedelijke en voorstedelijke gebieden;
– nieuwe methoden, technologieën en instrumenten voor duurzaam bosbeheer en het duurzaam gebruik van bosbiomassa;
– steun voor de productie van plantaardige eiwitten in de EU voor levensmiddelen, diervoeder en milieudiensten;
– duurzaam gebruik van land, plattelandsontwikkeling en territoriale verbindingen; benutting van de sociale, culturele, economische en ecologische middelen van plattelandsgebieden voor nieuwe diensten, bedrijfsmodellen, waardeketens en collectieve goederen;
– digitale innovaties in de land- en bosbouw en in waardeketens en plattelandsgebieden, door gebruik te maken van gegevens en ontwikkeling van infrastructuren, technologieën (zoals KI, robotica, precisielandbouw en teledetectie) en governancemodellen;
– kennis in verband met land- en bosbouw en innovatiesystemen en de onderlinge verbanden daartussen op verschillende niveaus; advisering, ontwikkeling van vaardigheden,participatieve benaderingen en informatie-uitwisseling;
– stimuleren van internationale partnerschappen voor duurzame landbouw voor voedsel- en voedingszekerheid.
6.2.4. Zeeën, oceanen en binnenwateren
Het natuurlijk kapitaal en de ecosysteemdiensten van zeeën – met name de Europese deels-ingesloten binnenzeeën –, oceanen, binnenwateren en ruimere kustgebieden bieden aanzienlijke sociaal-economische en welzijnsvoordelen. Dit potentieel wordt bedreigd want het staat onder zware druk van menselijke en natuurlijke stressfactoren als vervuiling, overbevissing, klimaatverandering, stijging van de zeespiegel, ander watergebruik en extreme weersomstandigheden. Om te voorkomen dat zeeën en oceanen onherstelbaar worden aangetast en om de goede toestand van binnenwateren te herstellen, moeten we, in de context van een verbeterd en verantwoord ▌governancekader, meer kennis en inzicht verkrijgen om de mariene, binnenwater- en kustecosystemen te kunnen beschermen en herstellen, op duurzame wijze te kunnen beheren ▌en vervuiling ▌te voorkomen. Dit zal ook onderzoek omvatten naar de mogelijkheden om het grote onbenutte economische potentieel van zeeën, oceanen en binnenwateren duurzaam te benutten om meer veilig voedsel, biogebaseerde ingrediënten en grondstoffen te produceren zonder de druk op deze wateren te vergroten, evenals het potentieel van aquacultuur in al haar vormen ▌om de druk op de hulpbronnen van land, zoet water en oceanen te verlichten. Er is behoefte aan partnerschapsbenaderingen, bijvoorbeeld in het kader van de macroregionale en zeegebiedstrategieën, die zich tot buiten de EU uitstrekken (bv. de Atlantische Oceaan, de Middellandse Zee, de Oostzee, de Noordzee, de Zwarte Zee, ▌de Caribische Zee en de Indische Oceaan); en er moet worden bijgedragen aan de toezeggingen in het kader van de internationale oceaangovernance, initiatieven als het Decennium van Oceaanwetenschappen voor Duurzame Ontwikkeling van de Verenigde Naties en de toezeggingen betreffende de instandhouding van de mariene biologische diversiteit in zones die buiten de nationale rechtsgebieden vallen.
Grote lijnen
– Duurzame ▌visserij en aquacultuur in alle vormen, met inbegrip van alternatieve eiwitbronnen met vergrote voedselzekerheid, voedselsoevereiniteit en klimaatbestendigheid; monitoring- en beheersinstrumenten;
– versterkte weerbaarheid van mariene ecosystemen en de ecosystemen van binnenwateren, met inbegrip van koraalriffen, waarbij de gezondheid van zeeën, oceanen en rivieren wordt gewaarborgd en de effecten van natuurlijke en antropogene drukfactoren, zoals verontreinigende stoffen en scheepsafval (waaronder plastic), eutrofiëring, invasieve soorten, fysieke schade aan de zeebodem, overexploitatie waaronder overbevissing, onderwaterlawaai, verzuring, opwarming van zeeën, oceanen en rivieren, en zeespiegelstijging, worden bestreden en verminderd, en waarbij rekening wordt gehouden met de raakvlakken tussen land en zee en met de cumulatieve invloed van al deze kwesties en een circulaire benadering, evenals een beter begrip van de interacties mens-oceaan wordt bevorderd;
– governance op regionaal en mondiaal niveau om te zorgen voor instandhouding en duurzaam gebruik van de hulpbronnen in zeeën, oceanen en binnenwateren;
– technologieën voor de digitale oceaan (zeebodem, waterkolom en wateroppervlak) die diensten en gemeenschappen verbinden wat betreft activiteiten op land of met betrekking tot de atmosfeer, het klimaat, de ruimte en het weer, die in het kader van de blauwe cloud – onderdeel van de Europese open wetenschapscloud – worden bevorderd;
– monitoring, risicobeoordeling en prognose- en voorspellingscapaciteiten met betrekking tot onder meer de zeespiegelstijging en andere natuurlijke gevaren zoals stormvloeden en tsunami's, alsook de cumulatieve impact van menselijke activiteiten;
– beter begrip van de hydrologische cyclus en regimes, hydromorfologie op verschillende schalen en ontwikkeling van monitoring- en prognosecapaciteiten in verband met de beschikbaarheid van en de vraag naar water, overstromingen, droogte, vervuiling en andere drukfactoren inzake watervoorraden en het aquatisch milieu; digitale technologieën benutten om de monitoring en het beheer van watervoorraden te verbeteren;
– innovatieve oplossingen ontwikkelen, waaronder maatschappelijke governance, economische instrumenten en financieringsmodellen, met het oog op slimme watertoewijzing om conflicten in watergebruik aan te pakken, waaronder het benutten van de rijkdom die zich in water bevindt, de controle – bij voorkeur aan de bron – van waterverontreinigende stoffen zoals plastic en microplastic en andere opkomende verontreinigende stoffen, en om andere drukfactoren op de watervoorraden en het hergebruik van water aan te pakken, en met het oog op de bescherming van waterecosystemen of het herstel ervan naar een goede ecologische toestand;
– duurzame blauwe waardeketens, waaronder duurzaam gebruik van zoetwatervoorraden, meervoudig gebruik van de mariene ruimte en groei van de sector hernieuwbare energie met behulp van zeeën en oceanen, waaronder duurzaam gebruik van microalgen en zeewier;
– geïntegreerde benaderingen van duurzaam beheer van binnen- en kustwateren, wat zal bijdragen tot de bescherming van het milieu en tot adaptatie aan de klimaatverandering;
– natuurlijke oplossingen, ontleend aan de dynamiek van zee- en kustecosystemen en van binnenwateren, biodiversiteit en meervoudige ecosysteemdiensten die systemische benaderingen voor het duurzame gebruik van de hulpbronnen van zeeën, met name van deels ingesloten Europese binnenzeeën, oceanen en binnenwateren mogelijk maken en bijdragen tot milieubescherming en -herstel, kustbeheer en adaptatie aan klimaatverandering;
– blauwe innovatie, onder meer in de blauwe en digitale economieën, in kustgebieden, kuststeden en havens, om de weerbaarheid van kustgebieden te versterken en grotere voordelen voor burgers te behalen;
– beter inzicht in de rol van zeeën en oceanen in de mitigatie van en adaptatie aan klimaatverandering.
6.2.5. Voedselsystemen
De gecombineerde effecten van bevolkingsgroei, de ontwikkeling van voedingspatronen, de schaarste van hulpbronnen en overexploitatie, de aantasting van het milieu, klimaatverandering en migratie leiden tot ongekende uitdagingen, die een transformatie van het voedselsysteem vereisen (FOOD 2030)(26). De huidige wijze van productie en consumptie van levensmiddelen is grotendeels niet-duurzaam, terwijl we geconfronteerd worden met de dubbele last van slechte voeding, waarbij ondervoeding, obesitas en andere onevenwichtige voedingspatronen en metabolische stoornissen naast elkaar bestaan. Toekomstige voedselsystemen moeten zorgen voor voedselzekerheid en voldoende veilige, gezonde en hoogwaardige voeding voor iedereen op basis van hulpbronnenefficiëntie, duurzaamheid (met beperking van broeikasgasemissies, verontreiniging, water- en energiegebruik en afvalproductie), transparantie, verbinding van land en zee, beperking van voedselafval en verbetering van de productie van voedsel uit binnenwateren, zeeën en oceanen. Zij moeten de hele "voedselwaardeketen" – van producent tot consument, en andersom – omvatten en zo zorgen voor bestendigheid. Dit moet hand in hand gaan met de ontwikkeling van het voedselveiligheidssysteem van de toekomst en het ontwerp, de ontwikkeling en het aanbod van hulpmiddelen, technologieën en digitale oplossingen die wezenlijke voordelen voor consumenten opleveren en het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de voedselwaardeketen verbeteren. Ook moeten er stimulansen komen voor gedragsveranderingen in voedselconsumptie- en productiepatronen, waarbij rekening wordt gehouden met culturele en sociale aspecten en waarbij ook primaire producenten, de industrie (inclusief kmo's), de detailhandel, de horeca, consumenten en overheidsdiensten moeten worden betrokken.
▌
Grote lijnen
– Empirisch onderbouwde duurzame en gezonde voeding in het belang van het welzijn van mensen gedurende hun hele leven, waaronder voedingspatronen, verbeterde voedingswaarde van voedsel en meer inzicht in de invloed van voeding op gezondheid en welzijn;
– op individuele personen afgestemde voeding, in het bijzonder voor kwetsbare groepen, om de risicofactoren voor voedingsgerelateerde en niet-overdraagbare ziekten te beperken;
– gedrag, levensstijl en motivatie van consumenten, met inbegrip van sociale en culturele aspecten van voeding, bevordering van sociale innovatie en maatschappelijk engagement om in de hele voedselwaardeketen te zorgen voor betere gezondheid en ecologische duurzaamheid, ook in de detailhandel;
– moderne systemen voor voedselveiligheid en voedselauthenticiteit, waaronder traceerbaarheid, verbetering van voedselkwaliteit en van het vertrouwen van consumenten in het levensmiddelensysteem;
– mitigatie van en adaptatie aan klimaatverandering in het voedselsysteem, met inbegrip van onderzoek van het potentieel en gebruik van het microbioom, van diversiteit in gewassen en van alternatieven voor dierlijke eiwitten;
– ecologisch duurzame, circulaire, hulpbronnenefficiënte en veerkrachtige voedselproductiesystemen te land en op zee, gericht op veilig drinkwater en de beslechting van maritieme kwesties, een systeem zonder voedselverspilling dankzij hergebruik van voedsel en biomassa, recycling van voedselafval, nieuwe levensmiddelenverpakkingen, en op de consument afgestemde en lokale levensmiddelen;
– nieuwe benaderingen, met inbegrip van digitale middelen en voedselsystemen voor plaatsgebonden innovatie en empowerment van gemeenschappen, bevordering van eerlijke handel en eerlijke prijzen in de gehele voedselketen, inclusiviteit en duurzaamheid door middel van partnerschappen tussen het bedrijfsleven (waaronder kmo's en kleine landbouwbedrijven), lokale autoriteiten, onderzoekers en de samenleving.
6.2.6. Systemen voor bio-innovatie in de EU-bio-economie
Innovatie in de bio-economie legt de basis voor een transitie, waarbij wordt afgestapt van een op fossiele brandstoffen gebaseerde economie ▌.Bio-innovatie betreft de duurzame winning en industriële verwerking van biomassa uit land en zee en de omzetting daarvan in materialen en producten van biologische oorsprong, en is een belangrijke component en drijvende factor bij de transitie naar een algehele bio-economie. Duurzaamheid betreft alle dimensies van het begrip: ecologische, sociale, economische en culturele aspecten. Daarbij wordt ook gebruikgemaakt van het potentieel van levende hulpbronnen, levenswetenschappen, digitalisering en biotechnologieën om ontdekkingen te doen en nieuwe producten, diensten en processen te creëren. Bio-innovaties, met inbegrip van (bio-)processen en (bio)technologieën, kunnen nieuwe economische activiteiten en werkgelegenheid opleveren voor regio's en steden, bijdragen tot heropleving van plattelands- en kusteconomieën en -gemeenschappen en de circulaire aard van de bio-economie versterken.
Grote lijnen
– Duurzame systemen voor de winning en productie van biomassa en de daarmee verbonden logistiek, gericht op hoogwaardige toepassingen, sociale en ecologische duurzaamheid, de impact op klimaat en biodiversiteit, circulariteit en algehele efficiëntie van hulpbronnen, waaronder water;
– levenswetenschappen en de convergentie ervan met digitale technologieën voor ▌inzicht in en prospectie en duurzaam gebruik van biologische hulpbronnen;
– waardeketens en materialen van biologische oorsprong en bio-geïnspireerde materialen, chemicaliën, producten, diensten en processen met nieuwe eigenschappen, gebruiksmogelijkheden en grotere duurzaamheid (met reductie van broeikasgasemissies), bevordering van de ontwikkeling van geavanceerde (klein- en grootschalige) bio-raffinaderijen die een breder scala van biomassa gebruiken; de huidige productie van niet-duurzame producten vervangen door een betere productie op basis van biologische oplossingen voor innovatieve markttoepassingen;
– biotechnologie, met inbegrip van sectoroverschrijdende geavanceerde biotechnologie, voor toepassing in concurrerende, duurzame en nieuwe industriële processen, milieudiensten en consumentenproducten(27);
– circulaire aard van de biogebaseerde sector binnen de bio-economie middels technologische, systemische en sociale innovaties en innovatieve bedrijfsmodellen om de per eenheid biologische hulpbron gegenereerde waarde aanzienlijk te vergroten, de waarde van die hulpbronnen in de economie langer te behouden, het natuurlijk kapitaal te beschermen en te verbeteren, te ontwerpen zonder afval en vervuiling, het beginsel te ondersteunen van stapsgewijze benutting van duurzame biomassa door middel van onderzoek en innovatie, rekening houdend met de afvalhiërarchie;
– inclusieve bio-economische patronen waarbij verschillende actoren betrokken zijn bij het creëren van waarde en de maatschappelijke impact en betrokkenheid worden gemaximaliseerd;
– toenemend inzicht in de grenzen, meetmethoden en indicatoren van de bio-economie en in de synergieën en wisselwerking daarvan met een gezond milieu, evenals de wisselwerking ervan met voedsel en andere toepassingen.
6.2.7. Circulaire systemen
Circulaire productie- en consumptiesystemen zullen voordelen opleveren voor de Europese economie en het milieu wereldwijd doordat het gebruik en de afhankelijkheid van hulpbronnen afneemt, de uitstoot van broeikasgassen en andere negatieve effecten op het milieu verminderen en het concurrentievermogen van ondernemingen toeneemt. Ook voor de Europese burgers zijn er voordelen, doordat er banen ontstaan en de druk op het milieu en het klimaat afneemt. Voor de transitie naar een emissiearme, hulpbronnenefficiënte, circulaire en op bio-toepassingen gebaseerde economie zonder het gebruik van gevaarlijke stoffen zal, naast een industriële transformatie, ook een meer algemene systeemverandering nodig zijn. Een dergelijke verandering vereist eco-innovatieve systeemoplossingen, nieuwe bedrijfsmodellen, markten en investeringen, de nodige infrastructuur, innovatieve sociale veranderingen in consumentengedrag en governancemodellen die samenwerking tussen diverse belanghebbenden bevorderen in de gehele waardeketen, om te garanderen dat de beoogde systeemverandering leidt tot betere economische, ecologische en sociale resultaten(28). Openstelling voor internationale samenwerking zal belangrijk zijn in verband met de vergelijkbaarheid, vergaring en uitwisseling van kennis en het voorkomen van dubbel werk, bijvoorbeeld via internationale initiatieven als het Internationale Panel voor hulpbronnen. Er zal ook aandacht zijn voor de maatschappelijke context van deze nieuwe kennis en technologie, en voor het begrip en de acceptatie ervan in de maatschappij.
Grote lijnen
– Systemische transitie naar een hulpbronnenefficiënte, circulaire en op biologische toepassingen gebaseerde economie, met nieuwe paradigma's voor consumenteninteractie, nieuwe bedrijfsmodellen voor hulpbronnenefficiëntie en milieuprestaties; producten en diensten die de hulpbronnenefficiëntie en de eliminatie of vervanging van gevaarlijke stoffen gedurende de hele levenscyclus bevorderen; systemen voor delen, hergebruik, reparatie, herfabricage, recycling en compostering; economische, sociale, financiële voorwaarden en voorwaarden op het gebied van gedrag en van regelgeving, en stimuleringsmaatregelen voor dergelijke transities;
– op een systemische benadering gebaseerde methoden en indicatoren om de circulaire economie en de prestaties tijdens de levensduur te meten en de maatschappelijke verantwoordelijkheid te vergroten; governancesystemen die de expansie van de circulaire economie, de bio-economie en de hulpbronnenefficiëntie versnellen en tegelijkertijd markten creëren voor secundaire materialen; samenwerking tussen diverse belanghebbenden en in de hele waardeketen; instrumenten voor investeringen in de circulaire economie en de bio-economie;
– oplossingen voor de duurzame en regeneratieve ontwikkeling van steden, voorsteden en regio's, integratie van de transformatie naar de circulaire economie in natuurlijke oplossingen en in technologische, digitale, sociale en culturele innovaties en innovaties op het gebied van territoriale governance;
– eco-innovatie voor het voorkomen of herstellen van vervuiling van het milieu met of door blootstelling aan gevaarlijke en chemische stoffen waarover de bezorgdheid toeneemt; ook aandacht voor het raakvlak tussen chemische stoffen, producten en afvalstoffen en voor duurzame oplossingen voor de productie van primaire en secondaire grondstoffen;
– circulair gebruik van watervoorraden, met inbegrip van de beperking van de vraag naar water, preventie van verliezen, hergebruik van water, recycling en valorisatie van afvalwater ▌; innovatieve oplossingen voor uitdagingen in de keten water-voedsel-energie door de gevolgen van watergebruik in de landbouw en de energiesector aan te pakken en synergetische oplossingen mogelijk te maken;
– duurzaam ondergronds beheer, waarbij geohulpbronnen (energie, water en grondstoffen) en milieuomstandigheden (natuurlijke gevaren en antropogene effecten) in alle relevante clusters zijn geïntegreerd, de positieve bijdrage met een circulaire economie wordt gestroomlijnd door middel van pan-Europese geologische kennis en waarmee wordt bijgedragen tot een gecoördineerd, wetenschappelijk onderbouwd antwoord op het Akkoord van Parijs en tot diverse doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de VN;
– oplossingen en infrastructuur ter vergemakkelijking van de toegang tot drinkwater, irrigatie en sanitair water, onder andere door middel van ontzilting, met het oog op een efficiënter, energie- en CO2-vriendelijk en circulair gebruik van water.
7. NIET-NUCLEAIRE EIGEN ACTIES VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK CENTRUM VOOR ONDERZOEK
7.1. Motivering
Betrouwbare wetenschappelijke gegevens van goede kwaliteit zijn essentieel voor een goed overheidsbeleid. Voor nieuwe initiatieven en voorstellen voor EU-wetgeving moet men beschikken over transparante, volledige en evenwichtige gegevens en bij de uitvoering van het beleid zijn gegevens nodig om de gevolgen en vorderingen van het beleid te kunnen meten en monitoren.
Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) heeft een toegevoegde waarde voor het EU-beleid omdat het excellente, multidisciplinaire wetenschap bedrijft en niet afhankelijk is van nationale, particuliere en andere externe belangen. Het bestrijkt alle gebieden van het EU-beleid en biedt de sectoroverschrijdende ondersteuning die beleidsmakers nodig hebben voor de aanpak van de steeds complexere maatschappelijke uitdagingen. Doordat het JRC niet afhankelijk is van speciale belangen en een rol vervult als wetenschappelijk-technische referentiebron, verloopt de consensusvorming tussen belanghebbenden en andere actoren, zoals burgers en beleidsmakers, gemakkelijker ▌. Het JRC kan snel reageren op beleidsbehoeften en zijn activiteiten zijn daardoor complementair met indirecte acties waarmee de beleidsdoelstellingen op langere termijn worden ondersteund.
Het JRC verricht zijn eigen onderzoek en is een strategische beheerder van de kennis, informatie, gegevens en competenties die nodig zijn om de relevante wetenschappelijke gegevens voor slimmer beleid te kunnen aanleveren. Daartoe werkt het JRC samen met de beste organisaties over de hele wereld, alsmede met internationale, nationale en regionale deskundigen en belanghebbenden. Het onderzoek van het JRC draagt bij tot de verwezenlijking van de algemene doelstellingen en prioriteiten van Horizon Europa, biedt onafhankelijke wetenschappelijke kennis, advies en technische steun voor EU-beleid in de hele beleidscyclus, en is met name gericht op de Europese beleidsprioriteiten, waarmee wordt gestreefd naar een veilig, zeker, welvarend, duurzaam en sociaal Europa dat sterker is op het wereldtoneel.
7.2. Actiegebieden
7.2.1. Versterking van de kennisbasis voor beleidsvorming
De hoeveelheid kennis en gegevens groeit exponentieel. Beleidsmakers kunnen ze echter alleen na de nodige analyse en filtering interpreteren en gebruiken. Ook bestaat er behoefte aan horizontale wetenschappelijke methoden en analytische hulpmiddelen die door alle diensten van de Commissie kunnen worden gebruikt, in het bijzonder om te anticiperen op nieuwe maatschappelijke uitdagingen en ter ondersteuning van betere regelgeving. Daarbij gaat het ook om innovatieve processen om belanghebbenden en burgers bij beleidsvormingsvraagstukken te betrekken en diverse instrumenten waarmee de impact en de uitvoering ervan worden geëvalueerd.
Grote lijnen
– Modellen, micro-economische evaluatie, risicobeoordelingsmethoden, kwaliteitsborgingsinstrumenten voor metingen, ontwerp van monitoringregelingen, indicatoren en scoreborden, gevoeligheidsanalyses en audits, levenscyclusbeoordeling, data- en tekstmining, analysemethoden en toepassingen voor (big) data, designdenken, horizonverkenning, anticiperende en prognostische studies, gedragsonderzoek en betrokkenheid van belanghebbenden en burgers;
– kennis- en competentiecentra;
– praktijkgemeenschappen en kennisuitwisselingsplatforms;
– gegevensbeheer, gegevensuitwisseling en coherentie;
– Analyses van onderzoek op nationaal en EU-niveau en van innovatiebeleid, met inbegrip van de EOR.
7.2.2. Wereldwijde uitdagingen
Het JRC zal een bijdrage leveren aan de specifieke beleidsmaatregelen en toezeggingen van de EU die worden behandeld in de zeven clusters van de pijler betreffende wereldwijde uitdagingen, en in het bijzonder aan de verbintenis van de EU betreffende de duurzameontwikkelingsdoelstellingen.
Grote lijnen
1. Gezondheid
– Wetenschappelijke en technische beleidsondersteuning voor betere volksgezondheids- en zorgstelsels, met inbegrip van medische hulpmiddelen en evaluatie van gezondheidstechnologie, databanken en digitalisering, onder meer ter verhoging van de interoperabiliteit;
– veiligheidsbeoordelingsmethoden voor de potentiële gezondheids- en milieurisico's van chemische stoffen en verontreinigende stoffen;
– EU-referentielaboratorium voor alternatieve methoden ter vervanging van dierproeven;
– kwaliteitsborgingsinstrumenten, zoals gecertificeerde referentiematerialen voor gezondheidsbiomarkers;
– onderzoek naar opkomende gezondheidsvraagstukken en gezondheidsbedreigingen.
2. Cultuur, creativiteit en inclusieve ▌samenleving
– Onderzoek naar ongelijkheid, armoede en uitsluiting, sociale mobiliteit, culturele diversiteit en vaardigheden; migratie, beoordeling van sociale, demografische en technologische transformaties in de economie en samenleving;
– onderzoek naar goed bestuur en democratie;
– ondersteuning van de bescherming, instandhouding en het beheer van cultureel erfgoed;
– kenniscentrum voor migratie en demografie.
3. Civiele veiligheid voor de samenleving
– Kenniscentrum voor rampenrisicobeheer;
– ondersteuning van het beveiligingsbeleid ter bescherming van cruciale infrastructuren en openbare ruimten, CBRN-E (chemische, biologische, radiologische, nucleaire en explosieve materialen) en hybride bedreigingen, grensbescherming en documentenbeveiliging, en informatie en inlichtingen voor terrorismebestrijding;
– technologieën voor de detectie van CBRN-E-materialen, biometrische systemen en technieken voor het vergaren van inlichtingen;
– ondersteuning van de veiligheidspositie van de EU in de wereld; beoordeling van het concurrentievermogen en de innovatie van de veiligheidssector van de Unie; benutting van synergieën tussen beveiliging en defensie;
– onderzoek naar versterkte vermogens voor cyberbeveiliging, cyberweerbaarheid en cyberafschrikking.
4. Digitale wereld, industrie en ruimte
– Implicaties van digitalisering, met de nadruk op nieuwe en opkomende ICT-technologieën zoals automatisch leren en artificial computing, gedistribueerde grootboeken, het internet der dingen en high-performance computing;
– digitalisering in afzonderlijke bedrijfstakken, zoals energie, vervoer, bouwnijverheid, de dienstensector, gezondheid en zorg, en de overheid;
– industriële metrologie en kwaliteitsborgingsinstrumenten voor slimme productie;
– onderzoek naar ▌sleuteltechnologieën;
– onderzoek naar de beste beschikbare technieken en milieubeheerpraktijken, technisch-economische analyses en levenscyclusbeoordelingen van industriële processen, het beheer van chemische stoffen en afvalstoffen, hergebruik van water, grondstoffen, kritieke grondstoffen en kwaliteitscriteria voor teruggewonnen materialen, steeds gericht op ondersteuning van de circulaire economie;
– analyse van de bevoorradingszekerheid van grondstoffen, met inbegrip van kritieke grondstoffen, met betrekking tot informatie over primaire en secundaire hulpbronnen en gegevensupdate van het informatiesysteem voor grondstoffen;
– uitvoering van de activiteiten van Copernicus;
– technische en wetenschappelijke ondersteuning voor toepassingen van de EU-programma's voor het wereldwijde satellietnavigatiesysteem.
5. Klimaat, energie en mobiliteit
– Ondersteuning van de uitvoering van het EU-beleid op het gebied van klimaat, energie en vervoer, overgang naar een koolstofarme economie en strategieën voor het koolstofvrij maken van de economie in de periode tot 2050; analyse van geïntegreerde nationale klimaat- en energieplannen; beoordeling van scenario's voor het koolstofvrij maken van alle sectoren, waaronder landbouw en landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw;
– beoordeling van de risico's in kwetsbare ecosystemen en essentiële economische sectoren en infrastructuur, met de nadruk op aanpassingsstrategieën;
– analyse van de O&O-dimensie van de energie-unie; beoordeling van het concurrentievermogen van de EU op de wereldmarkt voor schone energie;
– beoordeling van het ontwikkelingspotentieel van slimme-energietechnologieën en oplossingen om sectoren aan elkaar te koppelen voor een soepele en kostenefficiënte energietransitie;
– beoordeling van de toepassing van technologieën voor de productie van hernieuwbare en schone energie;
– analyse van het energieverbruik van gebouwen, slimme en duurzame steden en bedrijfstakken;
– technische en sociaal-economische analyse van energieopslag, in het bijzonder sectorkoppeling en batterijen;
– analyse van de energievoorzieningszekerheid, met inbegrip van energie-infrastructuur, en de energiemarkten van de EU;
– ondersteuning van de energietransitie, met inbegrip van het Burgemeestersconvenant, schone energie voor eilanden in de EU, kwetsbare regio's en Afrika;
– geïntegreerde analyse met het oog op de toepassing van verbonden, samenwerkende en geautomatiseerde mobiliteit;
– geïntegreerde analyse met het oog op de ontwikkeling en toepassing van elektrisch rijden, met inbegrip van batterijtechnologieën van de volgende generatie;
– geharmoniseerde testprocedures en geharmoniseerd markttoezicht voor de CO2-emissies en de emissies van luchtverontreinigende stoffen van voertuigen, beoordeling van innovatieve technologieën;
– beoordeling van slim vervoer, verkeersbeheersystemen en congestie-indicatoren;
– analyses van alternatieve brandstoffen en de daarvoor benodigde infrastructuur.
6. Levensmiddelen, bio-economie, natuurlijke hulpbronnen, landbouw en milieu
– Onderzoek naar hulpbronnen van land, bodem, bos, lucht, water en zee, grondstoffen en biodiversiteit ter ondersteuning van de doeltreffende instandhouding, het herstel en het duurzame gebruik van natuurlijk kapitaal, met inbegrip van duurzaam hulpbronnenbeheer in Afrika;
– kenniscentrum voor wereldwijde voedsel- en voedingszekerheid;
– beoordeling van klimaatverandering en potentiële beperkings- en aanpassingsmaatregelen voor het landbouw- en visserijbeleid, met inbegrip van voedselzekerheid;
– monitoring en voorspelling van de landbouwhulpbronnen in de EU, in kandidaat-lidstaten en in nabuurschapslanden;
– onderzoek naar duurzame en economisch rendabele aquacultuur en visserij, en naar blauwe groei en de blauwe economie;
– gevalideerde methoden, bekwaamheidsbeproeving van laboratoria en nieuwe analytische hulpmiddelen voor de uitvoering van het voedselveiligheidsbeleid;
– EU-referentielaboratoria voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, genetisch gemodificeerde organismen en materialen die met levensmiddelen in contact komen;
– kenniscentrum voor levensmiddelenfraude en -kwaliteit;
– kenniscentrum voor bio-economie.
7.2.3. Innovatie, economische ontwikkeling en concurrentievermogen
Het JRC zal een bijdrage leveren aan op kennis gebaseerde innovatie en technologieoverdracht. Het zal de werking van de interne markt en de economische governance van de Unie ondersteunen. Het zal bijdragen tot de ontwikkeling en monitoring van beleid dat gericht is op een socialer en duurzamer Europa. Het zal de externe dimensie van de EU en de internationale doelstellingen ondersteunen en bijdragen tot de bevordering van goed bestuur. Een goed functionerende interne markt met een krachtige economische governance en een eerlijk sociaal stelsel zal bijdragen tot op kennis gebaseerde innovatie en concurrentievermogen.
Grote lijnen
▌
– Economische, handels-, financiële en begrotingsanalyse;
– prenormatief onderzoek en prenormatieve testen met het oog op harmonisatie en normalisatie;
– productie van gecertificeerde referentiematerialen;
– markttoezichtactiviteiten;
– beheer van intellectuele-eigendomsrechten;
– bevordering van samenwerking op het gebied van technologieoverdracht.
7.2.4. Wetenschappelijke excellentie
Het JRC streeft naar integer onderzoek van topniveau en brede samenwerking met toponderzoeksinstellingen in de hele wereld. Het zal onderzoek verrichten op opkomende gebieden van wetenschap en technologie, en open wetenschap, open data en kennisoverdracht bevorderen.
Grote lijnen
– Programma's voor verkennend onderzoek;
– specifieke samenwerkings- en uitwisselingsprogramma's voor onderzoeksinstellingen en wetenschappers;
– toegang tot onderzoekinfrastructuur van het JRC;
– opleiding van wetenschappers en nationale deskundigen;
– open wetenschap en open data.
7.2.5. Territoriale ontwikkeling en ondersteuning van lidstaten en regio's
Het JRC zal bijdragen tot regionaal en stedelijk beleid, met de nadruk op territoriale ontwikkeling die wordt ingegeven door innovatie, waarbij gestreefd wordt naar verkleining van de ongelijkheden tussen regio's. Het zal ook technische ondersteuning bieden aan de lidstaten en derde landen en de uitvoering van de Europese wetgeving en acties ondersteunen.
Grote lijnen
– Uitvoering van regionaal en stedelijk beleid, strategieën voor slimme specialisatie, strategieën voor de economische transformatie van regio's in transitie, geïntegreerde strategieën voor stedelijke ontwikkeling en gegevens;
– opbouw van capaciteit van lokale en regionale actoren voor de uitvoering van macroregionale strategieën;
– kenniscentrum voor territoriaal beleid;
– advisering op verzoek en ondersteuning op maat voor lidstaten, regio's en steden, ook via een virtueel netwerk van Science4Policy-platforms.
PIJLER III
Innovatief Europa
Innovatie in al haar vormen is voor de EU een belangrijke motor om haar burgers welvaart te blijven bieden en de uitdagingen van de toekomst het hoofd te bieden. Dit vereist een systemische, horizontale en meerledige aanpak. De economische vooruitgang, de sociale welvaart en de levenskwaliteit van Europa zijn afhankelijk van het vermogen van Europa om de productiviteit en groei te vergroten, dat weer sterk afhankelijk is van zijn innovatievermogen. Innovatie is ook cruciaal voor het oplossen van de belangrijke opgaven waarvoor de EU zich gesteld ziet. Innovatie moet verantwoord, ethisch en duurzaam zijn.
Evenals in het vorige kaderprogramma vormt innovatie ▌de kern van Horizon Europa. De zoektocht naar een versnelde kennisoverdracht en nieuwe ideeën, producten en processen ligt – van de strategische programmering tot aan de oproepen tot het indienen van voorstellen – aan de basis van de doelstellingen en de uitvoeringswijze van Horizon Europa, en is van begin tot eind aanwezig in elk project dat wordt ondersteund, van fundamenteel onderzoek tot industriële of technologische routekaarten en missies.
Toch is er ook behoefte aan specifieke maatregelen voor innovatie, aangezien de EU moet zorgen voor een doorslaggevende verbetering van de voorwaarden en omstandigheden om innovatie in Europa te laten gedijen, zodat ideeën sneller worden gedeeld tussen actoren in het innovatie-ecosysteem, en nieuwe ideeën en technologieën sneller worden omgezet in producten en diensten die de EU nodig heeft om resultaten te kunnen boeken.
De afgelopen decennia zijn er grote wereldwijde nieuwe markten op het gebied van gezondheidszorg, media, entertainment, communicatie en detailhandel ontstaan, die berusten op baanbrekende innovaties op het gebied van ICT, biotechnologie, internet op basis van groene technologie, en de platformeconomie. Meer stroomafwaarts in het innovatieproces worden deze marktcreërende innovaties, die van invloed zijn op de EU-economie als geheel, uitgerold door snelgroeiende en vaak nieuwe ondernemingen die echter maar zelden in de EU worden opgericht of opgeschaald.
Er is een nieuwe wereldwijde golf van baanbrekende "deep tech"-innovaties op komst, die zwaarder zal leunen op technologieën zoals blockchain, kunstmatige intelligentie, genomica/multiomica en robotica en andere technologieën, die ook kunnen worden ontwikkeld door innovatieve individuen en gemeenschappen van burgers. Zij hebben gemeen dat zij op het breukvlak van verschillende ▌wetenschappelijke disciplines, technologische oplossingen en economische sectoren ontstaan, baanbrekende nieuwe combinaties van producten, processen, diensten en bedrijfsmodellen opleveren en nieuwe markten over de hele wereld kunnen aanboren. Ook andere cruciale sectoren, zoals de maakindustrie, financiële dienstverlening, vervoer of energie, zullen hier gevolgen van ondervinden.
Europa moet meegaan op deze golf. Het heeft een goede uitgangspositie, aangezien bij de nieuwe golf "deep tech"-gebieden betrokken zijn waarin Europa al aanzienlijk heeft geïnvesteerd, met name in de sleuteltechnologieën, en dus enig concurrentievoordeel heeft op het gebied van wetenschap en knowhow, ook wat betreft personele middelen, en kan voortbouwen op hechte publiek-private samenwerking (bijv. in de gezondheidszorg en de energiesector).
Europa kan alleen een koppositie innemen bij de nieuwe golf van baanbrekende innovatie als de volgende knelpunten zijn opgelost:
▌
▌
– toename van risicofinanciering om financieringskloven te overbruggen: de Europese innovators hebben te lijden onder een gebrek aan risicofinanciering. Particulier durfkapitaal is van cruciaal belang om baanbrekende innovaties om te zetten in wereldwijd toonaangevende bedrijven, maar het bedrag dat in Europa wordt geïnvesteerd bedraagt minder dan een kwart van dat in de VS en Azië. Europa moet de "vallei des doods", waarin ideeën en innovaties sneuvelen doordat de kloof tussen overheidssteun en particuliere investeringen te groot is, overbruggen, in het bijzonder voor risicovolle baanbrekende innovaties die door langetermijninvesteringen moeten worden ondersteund;
– facilitering van de toegang tot onderzoeksresultaten, verbetering van de omzetting van wetenschap in innovatie, en versnelling van de overdracht van ideeën, technologieën en talenten uit de onderzoeksbasis naar start-ups en het bedrijfsleven;
– verdere ondersteuning van de ontwikkeling van alle vormen van innovatie, waaronder door gebruikers gestuurde innovatie, innovatie op het gebied van door consumenten gestuurde diensten en inclusieve sociale innovatie;
– versnelling van de transformatie van ondernemingen: de Europese economie loopt achter bij de toepassing en opschaling van nieuwe technologieën: 77 % van de jonge en grote O&O-bedrijven bevindt zich in de VS of Azië en slechts 16 % in Europa;
– verbetering en vereenvoudiging van het Europese landschap voor financiering en ondersteuning van onderzoek en innovatie: de veelheid aan financieringsbronnen maakt het landschap voor innovators ingewikkeld. Er moet worden gezorgd voor samenwerking en coördinatie tussen het optreden van de EU en andere publieke en private initiatieven op Europees, nationaal en regionaal niveau, zodat er betere ondersteuning is, de beschikbare capaciteiten beter op elkaar worden afgestemd overlapping van activiteiten wordt voorkomen, en Europese innovators een overzichtelijk landschap wordt geboden;
– tegengaan van fragmentatie van het innovatie-ecosysteem. Europa heeft steeds meer innovatiehotspots die echter niet goed op elkaar aansluiten. Ondernemingen met internationale groeimogelijkheden hebben te maken met gefragmenteerde nationale markten, met verschillende talen, bedrijfsculturen en voorschriften. Er is een rol weggelegd voor de EU bij de bevordering van doeltreffende samenwerking tussen nationale en regionale ecosystemen, zodat ondernemingen, en met name kmo's, toegang krijgen tot de beste kennis, deskundigheid, infrastructuur en dienstverlening in heel Europa. De EU moet samenwerking tussen ecosystemen ondersteunen, onder meer via regelgeving, zodat de interoperabiliteit tussen verschillende technologieën en praktische oplossingen wordt verbeterd.
De EU-steun voor ▌innovators moet berusten op een flexibele, eenvoudige, naadloze en op maat gesneden benadering om te kunnen meegaan op de nieuwe wereldwijde innovatiegolf. Bij het beleid voor de ontwikkeling en toepassing van baanbrekende innovaties en de opschaling van ondernemingen mogen risico's niet worden geschuwd en moet rekening worden gehouden met bovengenoemde uitdagingen; ook moet er toegevoegde waarde worden geboden aan gerelateerde innovatieactiviteiten die door individuele lidstaten of regio's worden uitgevoerd.
De pijler "Innovatief Europa" van Horizon Europa is opgezet om, samen met ander EU-beleid en met name het programma InvestEU, dergelijke tastbare resultaten te behalen. Hiermee wordt voortgebouwd op de lessen en ervaringen van de voorgaande kaderprogramma's, in het bijzonder activiteiten ▌zoals FET voor technologieën van de toekomst of in opkomst, FTI voor een sneltraject voor innovatie en het Kmo-instrument ▌, maar ook particuliere en bedrijfsfinanciering (zoals RSFF van KP7 en InnovFin van Horizon 2020), die zijn samengebracht en gestroomlijnd in de "EIC pilot"-activiteiten voor de periode 2018-2020.
Op basis van deze ervaringen voorziet deze pijler in de oprichting van de Europese Innovatieraad (EIC), die vooral baanbrekende en disruptieve technologieën en innovatie ▌zal stimuleren en met name gericht is op marktcreërende innovatie, zonder daarbij andere soorten innovatie, waaronder incrementele innovatie, te vergeten, met name in kmo's, start-ups en in uitzonderlijke gevallen kleine midcaps, met een snel groeipotentieel op EU- en wereldschaal en met specifieke soorten acties en activiteiten:
– ondersteuning van de ontwikkeling van toekomstige en opkomende baanbrekende innovaties, met inbegrip van "deep tech"-innovaties en niet-technologische innovaties;
– overbrugging van financieringskloven bij de ontwikkeling, toepassing en opschaling van marktcreërende innovaties;
– aantrekken van particulier kapitaal en particuliere investeringen;
– vergroting van het effect en de zichtbaarheid van de EU-steun voor innovatie.
Deze pijler zal ook de activiteiten omvatten die worden ontwikkeld in het kader van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT), met name via de bijbehorende kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's). Voorts moet worden gezorgd voor systematische synergieën tussen de EIC en het EIT.Innovatieve ondernemingen die voortvloeien uit een KIG van het EIT, kunnen naar de EIC worden doorgesluisd om een pijplijn te creëren van innovaties die nog niet rendabel zijn, terwijl door de EIC gefinancierde innovatieve ondernemingen met groot potentieel die nog geen deel uitmaken van een KIG van het EIT, toegang kunnen krijgen tot deze aanvullende steun.
De EIC en het EIT kunnen rechtstreekse steun verlenen voor ▌innovaties in de hele EU, maar ook de algemene omgeving waarin Europese innovaties ontstaan en worden bevorderd, moet verder worden ontwikkeld en verbeterd: resultaten van fundamenteel onderzoek vormen immers de aanzet voor marktcreërende innovaties. In heel Europa moet gezamenlijk worden gewerkt aan de ondersteuning van innovatie op alle mogelijke manieren, waarbij het beleid en de middelen van de EU waar mogelijk complementair zijn met nationaal en regionaal beleid en nationale en regionale middelen (onder meer via doeltreffende synergieën met het EFRO en strategieën voor slimme specialisatie). Daarom zorgt deze pijler ook voor:
– hernieuwde en versterkte mechanismen voor coördinatie en samenwerking met de lidstaten en de geassocieerde landen, maar ook met particuliere initiatieven, om alle actoren van de Europese innovatie-ecosystemen, ook op regionaal en lokaal niveau, te ondersteunen;
– ▌
– Daarnaast worden de inspanningen om de risicofinancieringscapaciteit voor onderzoek en innovatie in Europa te vergroten, voortgezet en zal deze pijler nauw aansluiten bij het programma InvestEU. Het programma InvestEU bouwt voort op de successen en ervaringen in het kader van het Horizon 2020-programma InnovFin en het EFSI en zal de toegang tot risicofinanciering verbeteren voor betrouwbare entiteiten, alsook voor investeerders.
1. DE EUROPESE INNOVATIERAAD (EIC)
1.1. Actiegebieden
De EIC functioneert volgens de volgende beginselen: duidelijke toevoegde waarde voor de EU, autonomie, mogelijkheid om risico's te nemen, efficiëntie, doeltreffendheid, transparantie en verantwoordingsplicht. De EIC zal als éénloketsysteem functioneren voor alle soorten innovators: van particulieren tot universiteiten, van onderzoeksorganisaties tot bedrijven (kmo's, met inbegrip van start-ups en in uitzonderlijke gevallen kleine midcaps). Afhankelijk van de bijbehorende regelingen zal de EIC steun verstrekken aan individuele begunstigden en multidisciplinaire consortia.
De doelstellingen van de EIC ▌zijn:
– het opsporen, ontwikkelen en toepassen van alle mogelijke risicovolle innovaties – waaronder incrementele innovaties – met een sterke focus op baanbrekende en disruptieve innovaties, en "deep tech"-innovaties die het potentieel hebben om uit te groeien tot marktcreërende innovaties, en
– het ondersteunen, op EU- en internationaal niveau, van de snelle opschaling van innovatieve bedrijven, vooral van kmo's, waaronder start-ups en in uitzonderlijke gevallen kleine midcaps, van de conceptfase tot de marktfase.
In voorkomend geval zal de EIC bijdragen aan de activiteiten die worden ondersteund in het kader van andere delen van Horizon Europa, in het bijzonder pijler II.
De uitvoering van projecten in het kader van de EIC zal hoofdzakelijk met twee complementaire soorten acties gebeuren: de Pathfinder for advanced research, voor de beginstadia van technologieontwikkeling, en de Accelerator voor innovatie- en marktintroductieacties, met inbegrip van de fasen die voorafgaan aan grootschalige commercialisering en van bedrijfsgroei. Accelerator is bedoeld als éénloketsysteem voor steunverlening in één procedure voor risicovolle innovaties door start-ups, kmo's en in uitzonderlijke gevallen kleine midcaps, en zal met name twee soorten steun verlenen: voornamelijk gemengde financiering (waarbij subsidies worden gecombineerd met investeringen in aandelenkapitaal) en subsidies, eventueel gevolgd door steun in de vorm van aandelenkapitaal. Daarnaast zal Accelerator ook een sturende rol spelen bij de verlening van toegang tot leningen en garanties, met name in het kader van het programma InvestEU.
Deze twee complementaire typen acties hebben gemeenschappelijke kenmerken. Zij zullen:
– steun verlenen aan risicovolle innovaties, waarbij de risico's (financieel, technologisch/wetenschappelijk, marktgebonden en/of regelgevend) niet door de markt alleen kunnen worden gedragen of nog niet kunnen worden gesteund door financieringsinstrumenten in het kader van InvestEU;
– voornamelijk toegespitst zijn op risicovolle baanbrekende en/of "deep tech"-innovaties – terwijl ook andere vormen van innovatie, waaronder incrementele innovatie, steun kunnen ontvangen – die het potentieel hebben om nieuwe markten te creëren of bij te dragen aan het oplossen van wereldwijde uitdagingen;
– hoofdzakelijk een bottom-upbenadering volgen en openstaan voor innovaties uit alle takken van wetenschap en technologie en toepassingen in alle sectoren, maar zij zullen ook gerichte steun kunnen verlenen aan opkomende baanbrekende, marktcreërende en/of "deep tech"-technologieën die mogelijk van strategisch belang zijn op economisch en/of sociaal gebied. De diensten van de Commissie zullen deze mogelijke strategische gevolgen evalueren op basis van aanbevelingen van de onafhankelijke deskundigen, van de EIC-programmabeheerders en, indien passend, van het EIC-adviescollege;
– innovaties aanmoedigen waarin verschillende gebieden van wetenschap en technologie (bijv. combinatie van fysiek en digitaal) en verschillende bedrijfstakken samenkomen;
– de innovators centraal stellen, waarbij zij de procedures en administratieve voorschriften vereenvoudigen en gebruikmaken van interviews om toepassingen te helpen beoordelen, en zorgen voor snelle besluitvorming;
▌
– worden uitgevoerd met als doel het Europese innovatie-ecosysteem aanzienlijk te versterken;
– proactief worden beheerd, met mijlpalen of andere vooraf vastgestelde criteria om de vorderingen te meten en de mogelijkheid om projecten na een grondige evaluatie waarvoor mogelijk onafhankelijke deskundigen worden ingezet, zo nodig bij te stellen, te herschikken of te beëindigen.
De innovators zullen, behalve financiële ondersteuning, ook toegang krijgen tot bedrijfsadviesdiensten van de EIC, waarbij de projecten worden ondersteund door middel van coaching, mentoring en technische bijstand, en innovators worden gekoppeld aan andere innovators, partners uit het bedrijfsleven en investeerders. De innovators zullen ook gemakkelijker toegang krijgen tot expertise, faciliteiten (waaronder innovatieknooppunten(29)en open innovatieproeftuinen) en partners van ondersteunde activiteiten in de hele EU, waaronder die van het EIT, in het bijzonder via de bijbehorende KIG's. De Commissie zal zorgen voor naadloze continuïteit tussen het EIT, de EIC en InvestEU, met het oog op complementariteit en synergieën.
Om het Europese innovatie-ecosysteem te kunnen versterken, zal bijzondere aandacht worden besteed aan goede en doelmatige complementariteit met individuele of in een netwerk opgenomen initiatieven van de lidstaten of tussen regio's, bijvoorbeeld in de vorm van een Europees partnerschap.
1.1.1. Pathfinder for Advanced Research
Met Pathfinder zullen subsidies worden verstrekt aan de meest geavanceerde risicovolle projecten die nieuwe en "deep tech"-gebieden verkennen om potentieel sterk innovatieve technologieën van de toekomst en nieuwe marktkansen te ontwikkelen, en deze op basis van een unieke reeks criteria in één enkel model samen te voegen. Daarbij zal worden voortgebouwd op de ervaringen met de regelingen voor technologieën van de toekomst of in opkomst (FET) in het kader van KP7 en Horizon 2020, waaronder FET-Innovation Launchpad en het Kmo-instrument fase 1 in het kader van Horizon 2020.
De algemene doelstelling van Pathfinder zal erin bestaan bij te dragen tot potentiële marktcreërende innovatie op basis van baanbrekende ▌ideeën en deze klaar te stomen voor de demonstratiefase of de ontwikkeling van verdienmodellen of strategieën voor verdere toepassing door Accelerator of een andere wijze van marktintroductie. Daartoe zal met Pathfinder ▌steun worden verleend voor de vroegste stadia van onderzoek en ontwikkeling op wetenschappelijk en technologisch gebied, waaronder "proof of concept" en prototypen voor technologische validatie.
Om volledig open te staan voor de meest uiteenlopende verkenningen, kansen voor toevalsvondsten en onverwachte ideeën, concepten en ontdekkingen, zal de uitvoering van Pathfinder voornamelijk verlopen via een doorlopende en concurrerende openbare oproep met termijnen voor het indienen van bottom-upvoorstellen. Pathfinder zal zijn bottom-upkarakter weliswaar behouden, maar ook concurrerende uitdagingen bieden voor de ontwikkeling van belangrijke strategische doelstellingen(30), waarbij een deep-tech-benadering en radicale nieuwe concepten zullen worden gevraagd. De thema's voor die uitdagingen zullen in de werkprogramma's worden bepaald. Door geselecteerde projecten naar thema of doelstelling te hergroeperen in portefeuilles, kan een kritische massa van inspanningen worden bereikt en kan vorm worden gegeven aan nieuwe multidisciplinaire onderzoeksgemeenschappen.
Deze portefeuilles van geselecteerde projecten ▌zullen verder worden ontwikkeld en verbeterd volgens een visie die met de betrokken innovators wordt ontwikkeld, maar ook worden gedeeld met de bredere onderzoeks- en innovatiegemeenschap. Bij de uitvoering van de transitieactiviteiten van Pathfinder zullen onderzoekers en innovators worden geholpen bij het opzetten van een traject voor commerciële ontwikkeling, met bijvoorbeeld demonstratieactiviteiten en haalbaarheidsstudies om potentiële verdienmodellen te onderzoeken, en zal steun worden verleend voor de oprichting van spin-offs en start-ups. Bij deze transitieactiviteiten van Pathfinder kan het ook gaan om complementaire subsidies om eerdere en lopende acties aan te vullen of te verruimen, nieuwe partners te laten deelnemen, samenwerking binnen de portefeuille mogelijk te maken en de multidisciplinaire gemeenschap van acties te ontwikkelen.
Pathfinder zal openstaan voor alle soorten innovators, van individuele personen tot universiteiten, van onderzoeksorganisaties en bedrijven, in het bijzonder start-ups en kmo's, maar met een focus op multidisciplinaire consortia. Grotere en midcap-ondernemingen zijn uitgesloten van projecten met één begunstigde. De uitvoering van Pathfinder zal voornamelijk geschieden middels gezamenlijk onderzoek en in nauwe coördinatie met andere delen van Horizon Europa, in het bijzonder de activiteiten van de Europese Onderzoeksraad (ERC), de Marie Skłodowska-Curie-acties (MSCA), het Europees ecosysteem-gedeelte van pijler III, en de kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's) van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT), om radicale nieuwe ideeën en concepten met doorbraakpotentieel in kaart te brengen.
1.1.2. Accelerator
Voor baanbrekende en marktcreërende innovaties met een hoog risico(31)die dus niet rendabel zijn of niet aantrekkelijk zijn voor investeerders, blijven de mogelijkheden voor particuliere en bedrijfsfinanciering beperkt tussen de laatste stadia van de onderzoeks- en innovatieactiviteiten en de marktintroductie. Om de "vallei des doods" te overbruggen, moet er voor elke soort innovaties met een hoog risico, waaronder met name doorbraak- en "deep tech"-innovaties die cruciaal zijn voor de toekomstige groei in Europa, een drastisch nieuwe aanpak voor overheidssteun worden ontwikkeld. Indien de markt onvoldoende rendabele financiële oplossingen biedt, moet de overheidssteun voorzien in een specifiek mechanisme voor risicodeling, waarbij voor potentiële baanbrekende marktcreërende innovaties een groter deel van het initiële risico, of zelfs het gehele initiële risico, wordt gedragen om in een later stadium, als de operaties vorderen en het risico zodanig is verminderd dat de onderneming die het innovatieve project draagt, rendabel is geworden, plaatsvervangende particuliere investeerders aan te trekken.
Bijgevolg zal met Accelerator financiële ondersteuning worden geboden aan kmo's, waaronder start-ups en in uitzonderlijke gevallen kleine midcaps, die de ambitie hebben hun baanbrekende innovaties in de EU en op internationale markten te ontwikkelen en toe te passen en snel op te schalen. Daarbij zal worden voortgebouwd op de in het kader van Horizon 2020 opgedane ervaringen met de fasen 2 en 3 van het Kmo-instrument en met het programma InnovFin, onder meer door toevoeging van andere onderdelen dan subsidies en door de mogelijke ondersteuning van grotere en langdurigere investeringen.
De steun van Acceleratorwordt voornamelijk verleend in de vorm van gemengde EIC-financiering, subsidies en aandelenkapitaal. De gemengde financiering van de EIC zal een mix zijn van:
– subsidie of een terug te betalen voorschot(32) voor de innovatieactiviteiten;
– steun voor investeringen in aandelenkapitaal(33) of andere terugbetaalbare vormen (leningen, garanties enz.), ter overbrugging van innovatieactiviteiten met feitelijke marktintroductie, waaronder opschaling, op zodanige wijze dat particuliere investeringen niet worden verdrongen of de mededinging op de interne markt niet wordt verstoord. Indien een project na een eerste selectie (zorgvuldigheidsonderzoek) rendabel wordt geacht, of indien het risiconiveau voldoende is gedaald, krijgt de geselecteerde/gesteunde onderneming toegang tot schuldfinanciering (bijv. leningen of garanties) en/of aandelenfinanciering in het kader van het programma InvestEU.
Gemengde financiële steun zal worden verleend in één procedure en met één besluit, waarbij de innovator die de steun ontvangt, één globale vastlegging van financiële middelen krijgt die de verschillende stadia van innovatie tot aan de marktintroductie, met inbegrip van de fase die voorafgaat aan grootschalige commercialisering, omvat. Gedurende de gehele uitvoeringsfase van de ondersteuning zal er gebruik worden gemaakt van mijlpalen en evaluaties. De combinatie en het volume van de financiering zullen worden afgestemd op de behoeften, de omvang en de fase van de onderneming, de aard van de technologie of innovatie en de lengte van de innovatiecyclus. Er zal worden voorzien in de financieringsbehoeften tot het moment waarop alternatieve investeringsbronnen het overnemen.
Met Accelerator van de EIC zal ook steun worden verleend in de vorm van subsidies aan kmo's – waaronder start-ups – die tot doel hebben later op te schalen, zodat ze een reeks innovaties kunnen uitvoeren, van incrementele tot baanbrekende en disruptieve innovaties.
De steun zal worden geleverd via dezelfde doorlopende openbare "bottom-up"-oproep tot het indienen van voorstellen als de oproep die wordt gebruikt bij de steun met gemengde financiering. Een start-up of kmo kan tijdens Horizon Europa slechts eenmaal zuiver subsidiegebaseerde steun van de EIC ontvangen ten belope van maximaal 2,5 miljoen EUR. Voorstellen bevatten gedetailleerde informatie over de opschalingscapaciteiten van de aanvrager.
Voor projecten die zuiver subsidiegebaseerde steun hebben ontvangen, kan Accelerator vervolgens op verzoek van de begunstigden financiële steun bieden (bijv. loutere steun in de vorm van aandelenkapitaal) door middel van het "special purpose vehicle" (SPV), met inachtneming van de resultaten van het zorgvuldigheidsonderzoek.
Indien de geselecteerde projecten voor hun onderzoeks- of innovatieactiviteiten steun ontvangen die deels bestaat uit een subsidie, kunnen deze activiteiten worden uitgevoerd in samenwerking met openbare en particuliere onderzoeksinstellingen, bijvoorbeeld via onderaanneming, zodat de begunstigde optimale toegang kan hebben tot technische en zakelijke expertise. Hierdoor kan de begunstigde zich ontwikkelen met een sterke basis op het vlak van bestaande kennis, deskundigheid en ecosystemen in heel Europa.
Als de verschillende risico's (financieel, op het vlak van wetenschap/technologie, markt, beheer, regelgeving enz.) beperkt zijn, zal het relatieve belang van de terug te betalen voorschotten naar verwachting toenemen.
Hoewel de EU het initiële risico van de geselecteerde acties voor innovatie en marktintroductie alleen kan dragen, zal het doel steeds zijn het risico daarvan af te bouwen en, vanaf het prille begin en gedurende de ontwikkeling van de acties, mede-investeringen uit alternatieve bronnen, en zelfs vervangende investeringen, te stimuleren. In dat geval worden de doelstellingen en het tijdschema van de mede-investeringen overeengekomen met de mede-investeerder(s) en de begunstigden of gesteunde bedrijven.
De uitvoering van Accelerator zal voornamelijk verlopen via een doorlopende openbare oproep tot het indienen van voorstellen volgens een bottom-upbenadering, met uiterste data, die gericht is op kmo's – waaronder start-ups en in uitzonderlijke gevallen kleine midcaps – met inbegrip van jonge en vrouwelijke innovators die manager zijn of essentiële vaardigheden hebben in deze ondernemingen. Deze openbare "bottom-up"-oproep kan worden aangevuld met gerichte steun aan opkomende baanbrekende,marktcreërende innovaties en/of "deep tech"-innovaties die mogelijk van strategisch belang zijn wat betreft economische en/of sociale gevolgen, waarbij evenwel het overwegend "bottom up"-karakter van Accelerator behouden moet blijven. De thema's voor deze gerichte steun zullen in de werkprogramma's worden beschreven. Investeerders, met inbegrip van openbare innovatiebureaus, kunnen ook voorstellen indienen, maar de steun wordt rechtstreeks toegekend aan de onderneming die het innovatieve project draagt waarin zij geïnteresseerd zijn.
Met Accelerator zal ook een ▌toepassing mogelijk worden gemaakt van innovaties die voortkomen uit projecten die zijn uitgevoerd met steun van Pathfinder ▌en andere pijlers van de EU-kaderprogramma's(34), om deze te ondersteunen op weg naar de markt. Bij het vinden van projecten die in het kader van andere pijlers van Horizon Europa en eerdere kaderprogramma's zijn ondersteund, zal gebruik worden gemaakt van geschikte methoden, zoals de Innovatieradar.
Met het oog op opschaling en overeenkomstig artikel 43, lid 5, onder a), van de verordening [kaderprogramma] kunnen succesvolle voorstellen uit in aanmerking komende nationale of regionale programma's na een eerste inventarisatie bovendien ook toegang hebben tot de beoordelingsfase van Accelerator onder de volgende cumulatieve en opeenvolgende voorwaarden:
a) in nauwe samenwerking met de lidstaten zal de Commissie een grondige inventarisatie maken van de in aanmerking komende nationale of regionale programma's om vast te stellen of er behoefte is aan een dergelijke regeling. De resultaten van deze inventarisatie zullen op het deelnemersportaal worden gepubliceerd en regelmatig worden geactualiseerd.
b) op basis van deze inventarisatie zal er een proefproject worden opgestart in het eerste werkprogramma van Horizon Europa. In het kader van dit proefproject moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
— de nationale of de regionale evaluatieprocedure wordt door de Commissie gecertificeerd op grond van criteria die zijn opgenomen in het werkprogramma van Horizon Europa;
— de Commissie waarborgt gelijke behandeling ten opzichte van andere voorstellen bij de evaluatie van de voorstellen die in het kader van Accelerator van de EIC zijn ingediend. Met name moeten alle in aanmerking komende voorstellen op voet van strikte gelijkheid voldoen aan een selectietest, bestaande uit een persoonlijk gesprek met een jury van onafhankelijke externe deskundigen.
1.1.3. Aanvullende EIC-activiteiten
De EIC zal ook uitvoering geven aan:
– voor alle geselecteerde start-ups en kmo's en in uitzonderlijke gevallen kleine midcaps, zeer aan te bevelen, hoewel niet verplichte, EIC-diensten voor bedrijfsacceleratie, ter ondersteuning van de activiteiten en acties van Pathfinder en Accelerator. Deze zullen tot doel hebben de EIC-gemeenschap van innovators die steun ontvangen, waaronder financiering op basis van het Excellentiekeurmerk, te koppelen aan investeerders, partners en overheidsafnemers. Er zullen uiteenlopende coaching- en mentoringdiensten worden verleend aan EIC-acties. Innovators zal toegang worden gegeven tot internationale netwerken van potentiële partners, onder meer uit de industrie, om een waardeketen aan te vullen of marktkansen te ontwikkelen, en investeerders en andere bronnen van particuliere of bedrijfsfinanciering te vinden. De activiteiten zullen live-evenementen (zoals bemiddelingsevenementen en pitchsessies) omvatten, maar ook de ontwikkeling van matchingplatforms of het gebruik van bestaande platforms, in nauwe samenwerking met de financiële intermediairs die ondersteund worden door InvestEU en met de EIB-groep. Bij deze activiteiten zullen ook uitwisselingen worden bevorderd, als methode waarmee men binnen het innovatie-ecosysteem van elkaar kan leren, en daarbij zal met name een beroep worden gedaan op de leden van het college van de EIC en de EIC-Fellows;
– het EIC-Fellowship, waarmee toonaangevende innovators in de EU zullen worden geëerd. Het EIC-Fellowship wordt, na voordracht door het adviescollege, door de Commissie toegekend om innovators te erkennen als ambassadeurs voor innovatie;
– de EIC-Challenges, d.w.z. aanmoedigingsprijzen om steun te verlenen voor de ontwikkeling van innovatieve oplossingen voor wereldwijde uitdagingen, nieuwe actoren in te brengen en nieuwe gemeenschappen te ontwikkelen. Tot de ▌prijzen van de EIC behoren verder iCapital, de Klimaatinnovatieprijs, de Aanmoedigingsprijs voor sociale innovatie, en de Prijs voor innovatieve vrouwen(35). Het ontwerp van de prijzen zal verband houden met de EIC en met andere delen van het kaderprogramma van de EU, waaronder missies, en met andere relevante financieringsorganen. Er zal worden nagegaan of er kan worden samengewerkt met andere organisaties die aanvullende ondersteuning kunnen bieden (zoals ondernemingen, universiteiten, onderzoeksorganisaties, business accelerators, liefdadigheidsinstellingen en stichtingen).
– EIC-innovatieve aanbesteding, om prototypen aan te schaffen of programma's voor eerste aankoop te ontwikkelen teneinde nationale, regionale of lokale overheidsinstanties, indien mogelijk gezamenlijk, de mogelijkheid te geven innovatieve technologieën te testen en te verwerven voordat zij op de markt beschikbaar zijn.
1.2. Uitvoering
De uitvoering van de EIC vereist specifieke beheerskenmerken die zijn afgestemd op de innovatorgerichte benadering en op nieuwe soorten acties.
1.2.1. Het college van de EIC
Het Adviescollege van de EIC ("EIC-college") assisteert de Commissie bij de uitvoering van de EIC. Naast de verlening van adviezen over de werkprogramma's van de EIC krijgt het EIC-college ook een actieve rol bij het adviseren over de projectselectieprocedure, het beheer en de follow-up van acties. Het college zal ook een communicatieve functie krijgen, waarbij de leden een ambassadeursrol vervullen om innovatie in de hele EU te helpen bevorderen. De communicatie zal onder meer plaatsvinden in het kader van belangrijke innovatie-evenementen die worden bijgewoond, via de sociale media, door de oprichting van een EIC-gemeenschap van innovators, door contacten te onderhouden met belangrijke media die aandacht besteden aan innovatie, door gezamenlijke evenementen met starterscentra te organiseren en via acceleratieknooppunten.
Het EIC-college geeft advies aan de Commissie met betrekking tot innovatietrends of initiatieven die nodig zijn om het innovatie-ecosysteem van de EU te verbeteren en te stimuleren, met inbegrip van eventuele regelgevingsbelemmeringen. In de adviezen van het EIC-collegeworden ook opkomende innovatiegebieden gesignaleerd waarmee waarschijnlijk rekening wordt gehouden bij de activiteiten in het kader van de pijler "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen" en de bijbehorende missies. Verwacht wordt dat het EIC-college aldus, en in coördinatie met het betrokken programmacomité, zal bijdragen tot de algehele samenhang van het programma Horizon Europa.
De Commissie zal op basis van het advies van het EIC-college:
– potentiële aanvragers voorafgaand aan oproepen tot het indienen van voorstellen gedetailleerde informatie verstrekken die de volgende elementen bevat:
– de voorschriften van de verschillende steunregelingen;
– de manier waarop de voorgestelde vormen van financiële steun (gemengde financiering, subsidies, aandelenkapitaal, leningen en garanties) worden verstrekt en uitgevoerd;
– een duidelijk onderscheid tussen de doelgroepen en hun specifieke behoeften, in overeenstemming met de EIC-regelingen;
– een omschrijving van de innovatiedoelstellingen wat betreft product, proces, marketing en diensten;
– een solide toezicht op de uitvoering van de EIC-regelingen, zodat potentiële aanvragers snel vertrouwd raken met het beleid en innovatiepatronen kunnen ontwikkelen. Hiertoe zullen indicatoren worden geselecteerd en toegepast om de verwachte en bereikte innovatie wat betreft product, proces, marketing en diensten te meten;
– gegarandeerde complementariteit en samenwerking tussen de EIC en het EIT om dubbel werk te vermijden;
– verspreiding van gedetailleerde informatie over bestaande instrumenten om risicokapitaalinvesteerders aan te trekken bij zeer risicovolle projecten.
1.2.2. EIC-programmabeheerders
De Commissie zal het beheer van risicovolle projecten proactief benaderen door gebruik te maken van de nodige deskundigheid.
De Commissie zal tijdelijk een aantal EIC-programmabeheerders aanstellen die haar zullen assisteren met een zakelijke en technologische visie en met operationele ondersteuning. Het programmacomité zal van deze aanstellingen in kennis worden gesteld.
De programmabeheerders zullen worden aangeworven uit verschillende kringen, zoals het bedrijfsleven, universiteiten, nationale laboratoria en onderzoekscentra. Zij zullen grondige deskundigheid uit jarenlange persoonlijke ervaring in het veld inbrengen. Het zal gaan om toonaangevende personen die leiding hebben gegeven aan multidisciplinaire onderzoeksteams of aan omvangrijke institutionele programma's, en die weten hoe belangrijk het is om hun visies telkens weer en op creatieve wijze in brede kring uit te dragen. Ten slotte zullen zij ervaring hebben met het beheer van grote budgets, waarvoor een grote verantwoordelijkheidszin vereist is.
Van de programmabeheerders wordt verwacht dat zij de impact van de EIC-financiering vergroten door een cultuur van "actief beheer" te stimuleren waarin een gedegen technologische kennis wordt gecombineerd met een hands on-benadering, en waarbij op het niveau van portefeuilles en projecten budgetten, tijdlijnen en mijlpalen worden vastgesteld die op visie berusten, en die door de EIC-projecten moeten worden nageleefd om financiering te blijven ontvangen.
De programmabeheerders houden in het bijzonder toezicht op de uitvoering van de oproepen in het kader van Pathfinderen Accelerator, en verstrekken advies aan het beoordelingscomité van deskundigen; dit advies moet zijn gebaseerd op duidelijke en billijke criteria, mede met het oog op een consistente strategische projectenportefeuille waarvan verwacht wordt dat deze een essentiële bijdrage levert aan het ontstaan van mogelijke maatschappelijke of economische marktcreërende innovaties.
De programmabeheerders zullen tot taak hebben de portefeuilles van Pathfinder te beheren door samen met de begunstigden een gemeenschappelijke visie en een gemeenschappelijke strategische benadering te ontwikkelen die leidt tot een kritische massa van inspanningen. Dit betekent dat nieuwe, recent ontwikkelde onderzoeksgebieden verder worden uitgebouwd en dat er nieuwe gemeenschappen worden opgezet en gestructureerd, met als doel uiterst moderne baanbrekende ideeën om te zetten in echte en rijpe marktcreërende innovaties. De programmabeheerders zullen transitieactiviteiten uitvoeren, de portefeuille verder ontwikkelen met relevante aanvullende activiteiten en partners, en nauwgezet toezicht houden op potentiële spin-offs en start-ups.
Omwille van meer flexibiliteit zullen de programmabeheerders projecten van Pathfinder en Accelerator voor elke mijlpaal of volgens vooraf vastgestelde criteria op gezette tijden evalueren op basis van de voortgang van het project, om te beoordelen of zij moeten worden voortgezet, bijgesteld of beëindigd, en wel aan de hand van vastgelegde methoden en procedures voor projectmanagement. Indien nodig kunnen bij deze beoordelingen onafhankelijke externe deskundigen worden betrokken. Zoals het Statuut voorschrijft, zal de Commissie zich ervan vergewissen dat de programmabeheerders zich bij de uitvoering van hun werkzaamheden niet schuldig maken aan belangenverstrengeling of schending van de geheimhoudingsplicht.
Gezien de grote risico's van de acties zal een aanzienlijk aantal projecten naar verwachting niet worden voltooid. Bij voortijdige beëindiging van projecten zullen de vrijkomende begrotingsmiddelen worden gebruikt voor andere EIC-acties. Dit zal tijdig worden medegedeeld aan het programmacomité.
1.2.3. Uitvoering van de gemengde EIC-financiering
De Commissie zal alle operationele elementen van de Accelerator-projecten beheren, met inbegrip van subsidies en andere niet-terugbetaalbare vormen van steun.
De Commissie richt een special purpose vehicle (EIC-SPV) op voor het beheer van de gemengde EIC-financiering.
De Commissie zal streven naar deelname van andere publieke en private investeerders. Als dit niet mogelijk is bij de start van een project, zal het special purpose vehicle op zodanige wijze worden vormgegeven dat er andere publieke of private investeerders kunnen worden aangetrokken om de hefboomwerking van de bijdrage van de Unie te vergroten.
De investeringsstrategie van het EIC-SPV moet worden goedgekeurd door de Commissie. Het EIC-SPV stelt een exitstrategie vast voor zijn deelneming in het aandelenkapitaal en voert die uit. Onderdeel hiervan is de mogelijkheid om de overdracht van (een deel van) een investeringsoperatie voor te stellen aan de uitvoerende partners die worden gesteund door InvestEU. Dit zal gebeuren als daar reden toe is en voor operaties waarvan de risico's voldoende zijn gereduceerd om aan de voorwaarden van artikel 209, lid 2, van het Financieel Reglement te voldoen. Het programmacomité wordt hiervan in kennis gesteld.
Het EIC-SPV zal de nodige zorgvuldigheid betrachten en onderhandelen over de technische voorwaarden van elke investering, en wel conform het additionaliteitsbeginsel en het beginsel dat belangenverstrengeling met andere activiteiten van de entiteit waarin is geïnvesteerd of van andere tegenhangers moet worden vermeden. Het EIC-SPV zal proactief streven naar publieke en/of private investeringen in afzonderlijke operaties van Accelerator.
2. EUROPESE INNOVATIE-ECOSYSTEMEN
2.1. Motivering
Om het innovatiepotentieel van onderzoekers, ondernemers, de industrie en de samenleving als geheel volledig te benutten, moet de EU samen met de lidstaten werken aan een betere omgeving waarin innovatie op alle niveaus kan gedijen. Dit betekent dat er moet worden gewerkt aan de ontwikkeling van een doeltreffend innovatie-ecosysteem op EU-niveau, en dat samenwerking, netwerkvorming, de uitwisseling van ideeën en kennis, open innovatieprocessen in organisaties, financiering en vaardigheden tussen nationale, regionale en lokale innovatie-ecosystemen moeten worden aangemoedigd, teneinde alle vormen van innovatie te ondersteunen, alle innovators in de hele EU te bereiken en hun voldoende steun te bieden.
De EU en de lidstaten moeten ook streven naar de ontwikkeling van ecosystemen die behalve aan innovatie in het bedrijfsleven ook ten goede komen aan sociale innovatie en innovatie in de overheidssector. De overheidssector moet namelijk zelf innoveren en vernieuwen om de bestuurlijke en regelgevingsomslag te kunnen maken die nodig is om de grootschalige toepassing van innovaties, waaronder nieuwe technologieën te ondersteunen en te kunnen voldoen aan de groeiende vraag van burgers naar efficiëntere en doelmatigere dienstverlening. Sociale innovaties zijn cruciaal om de welvaart van onze samenlevingen te vergroten.
Daartoe zullen er activiteiten worden uitgevoerd ter aanvulling van en om synergieën te waarborgen met de acties van de EIC, de activiteiten van het EIT, activiteiten in het kader van andere pijlers van Horizon Europa, activiteiten die worden ondernomen door de lidstaten en geassocieerde landen, maar ook particuliere initiatieven.
2.2. Actiegebieden
In eerste instantie zal de Commissie een EIC-forum opzetten waaraan de overheidsinstanties en -organen van de lidstaten en de geassocieerde landen zullen deelnemen die belast zijn met ▌innovatiebeleid en -programma's, teneinde de coördinatie van en de dialoog over de ontwikkeling van het innovatie-ecosysteem van de EU te verbeteren. Het EIC-college en het EIT-college zullen hier ook bij betrokken worden. In dit EIC-forum zal de Commissie:
– bespreken hoe innovatievriendelijke regelgeving kan worden ontwikkeld door het innovatiebeginsel(36) te blijven toepassen en innovatieve benaderingen te ontwikkelen voor openbare aanbestedingen, met inbegrip van de ontwikkeling en verbetering van het instrument Overheidsopdrachten voor innovatie (PPI) ter bevordering van innovatie. Naast de aangepaste beleidsondersteuningsfaciliteit zal ook de Waarnemingspost voor innovatie in de overheidssector steun blijven verlenen aan interne innovatie bij overheden;
– bijdragen tot afstemming van de onderzoeks- en innovatieagenda's op de inspanningen van de EU om een open markt voor kapitaalstromen en investeringen te versterken, zoals de ontwikkeling van essentiële randvoorwaarden voor innovatie in het kader van de Kapitaalmarktunie;
– de coördinatie verbeteren tussen nationale en regionale innovatieprogramma's en ‑activiteiten in het kader van Horizon Europa, in het bijzonder de EIC en het EIT, teneinde operationele synergieën te bevorderen en overlappingen te vermijden door gegevens uit te wisselen over de programma's en de uitvoering ervan, over middelen en deskundigheid, over de analyse en monitoring van trends in de technologie en innovatie, ▌door innovators met elkaar te verbinden;
– een gezamenlijke strategie voor communicatie over innovatie in de EU opstellen. De strategie moet de meest getalenteerde innovators en ondernemers in de EU stimuleren, met name jongeren, kmo's en start-ups, en wel in de hele EU ▌. De nadruk zal worden gelegd op de meerwaarde voor de EU die technische, niet-technische en sociale innovators voor de EU-burgers kunnen betekenen, door hun idee of visie om te zetten in een bloeiende onderneming (sociale waarde/impact, banen en groei, maatschappelijke vooruitgang).
▌
De EU zal ook, in synergie met andere Horizon-Europa-activiteiten, inclusief die van de EIC en van het EIT, en met de regionale strategieën voor slimme specialisatie:
– ondersteuning en medefinanciering verlenen aan gezamenlijke innovatieprogramma's die beheerd worden door autoriteiten die op nationaal, regionaal of lokaal niveau belast zijn met innovatiebeleid en -programma's van de overheid, waarbij ook particuliere entiteiten die innovatie en innovators ondersteunen, als partner betrokken mogen worden. Dergelijke vraaggestuurde gezamenlijke programma's kunnen onder meer gericht zijn op steun in de aanvangsfase en voor haalbaarheidsstudies, samenwerking tussen universiteiten en ondernemingen, steun voor gezamenlijk onderzoek van kleine en middelgrote hightechondernemingen, technologie- en kennisoverdracht, internationalisering van kmo's, marktanalyse en ‑ontwikkeling, digitalisering van kleine en middelgrote lowtechondernemingen, steun voor de ontwikkeling en onderlinge verbinding van open-innovatie-infrastructuren zoals proefprojecten, demonstratie-installaties, open ateliers en proeftuinen, financieringsinstrumenten voor activiteiten betreffende innovaties die vrijwel marktrijp zijn, of marktintroductie en sociale innovatie. Er kunnen ook gezamenlijke initiatieven voor openbare aanbestedingen in worden opgenomen zodat innovaties in de publieke sector worden afgenomen, vooral ter ondersteuning van de ontwikkeling van nieuw beleid. Hiermee kan in het bijzonder innovatie in de publieke dienstverlening worden gestimuleerd en kunnen marktkansen worden geboden aan Europese innovators;
– steun verlenen voor gezamenlijke programma's voor diensten op het gebied van mentoring, coaching, technische bijstand en dergelijke, die in de nabijheid van innovators worden verleend door netwerken zoals nationale contactpunten, het Enterprise Europe Network (EEN), clusters, pan-Europese platforms zoals Startup Europe, publieke maar ook private regionale of lokale innovatie-actoren, in het bijzonder starterscentra en innovatieknooppunten, die bovendien onderling kunnen worden verbonden om partnerschap tussen innovators te bevorderen. Er kan ook steun worden verleend voor de verbetering van "soft skills" voor innovatie, bijvoorbeeld aan netwerken van beroepsopleidingsinstellingen, in nauwe samenwerking met het Europees Instituut voor innovatie en technologie en de bijbehorende KIG's;
– de gegevens en kennis over de steun voor innovatie verbeteren, onder meer door de steunregelingen in kaart te brengen, platforms voor gegevensuitwisseling op te richten, benchmarking en evaluatie van steunregelingen.
De EU zal ook acties opzetten die nodig zijn voor verdere monitoring en verbetering van het algemene innovatielandschap en de innovatiebeheercapaciteit in Europa.
De ondersteunende activiteiten voor het ecosysteem zullen door de Commissie worden uitgevoerd, met ondersteuning van een uitvoerend agentschap voor het evaluatieproces.
▌
ONDERDEEL "BREDERE DEELNAME EN VERSTERKING VAN DE EUROPESE ONDERZOEKSRUIMTE"
Met dit onderdeel van het programma zullen concrete maatregelen worden uitgevoerd ter ondersteuning van bredere deelname en versterking van de Europese Onderzoeksruimte. Hiermee wordt beoogd de samenwerkingsbanden in Europa aan te halen, Europese O&I-netwerken open te stellen, bij te dragen aan de verbetering van de capaciteiten voor onderzoeksbeheer in landen die vallen onder de bredere deelname, nationale beleidshervormingen te ondersteunen, en het potentieel van de talentenpool in de Unie via gerichte acties te benutten.
De EU heeft in het verleden talloze wetenschappelijke en technologische topprestaties geleverd, maar haar onderzoeks- en innovatiepotentieel wordt niet optimaal benut. Ondanks alle vooruitgang bij de ontwikkeling van de Europese Onderzoeksruimte (EOR), waaronder de EOR-routekaart en de nationale EOR-actieplannen, is het Europese onderzoeks- en innovatielandschap nog altijd versnipperd, en kampen alle lidstaten met knelpunten in hun onderzoeks- en innovatiesystemen, die een beleidswijziging vereisen. Op sommige terreinen verloopt de vooruitgang te traag om gelijke tred te kunnen houden met een steeds dynamischer ecosysteem voor onderzoek en innovatie(37).
De investeringen in onderzoek en innovatie liggen in Europa nog altijd ruim onder de beleidsdoelstelling van 3 % van het bbp, en stijgen nog altijd minder snel dan bij onze belangrijkste concurrenten, zoals de VS, Japan, China en Zuid-Korea.
Tegelijkertijd groeien de verschillen tussen de Europese landen en regio's die het verst zijn met O&I en de landen en regio's die achterlopen op dit vlak. Hierin moet verandering komen – bijvoorbeeld via meer en intensievere banden tussen onderzoeks- en innovatie-actoren in heel Europa – wil Europa als geheel kunnen profiteren van excellentie uit alle uithoeken van Europa en het maximale kunnen halen uit de publieke en private investeringen, zodat die een zo groot mogelijk effect sorteren op de productiviteit, de economische groei, het scheppen van banen en welzijn. Bovendien moeten er structurele O&I-beleidshervormingen komen en een betere nationale en regionale, alsook institutionele, samenwerking bij de productie en verspreiding van hoogwaardige kennis.
Bovendien worden onderzoek en innovatie soms beschouwd als afstandelijke en elitaire activiteiten die geen duidelijke voordelen opleveren voor de burgers, waardoor een houding ontstaat die het bedenken en toepassen van innovatieve oplossingen belemmert en waardoor sceptisch wordt aangekeken tegen empirisch onderbouwd overheidsbeleid. Daarom moeten er hechtere banden worden gesmeed tussen wetenschappers, onderzoekers, innovators, ondernemers, burgers en beleidsmakers, en moet er meer werk worden gemaakt van het bundelen van wetenschappelijke gegevens in een veranderende samenleving.
De EU moet nu hogere eisen gaan stellen aan de kwaliteit en impact van haar onderzoeks- en innovatiesysteem, waarvoor de Europese Onderzoeksruimte (EOR)(38)in de hele Europese Unie en alle geassocieerde landen nieuw leven moet worden ingeblazen en beter moet worden ondersteund door het kaderprogramma van de EU voor onderzoek en innovatie, alsmede door nationale en regionale programma's. Er is met name behoefte aan een reeks samenhangende, maar toch op maat gemaakte EU-maatregelen(39), in combinatie met hervormingen en prestatieverbeteringen op nationaal niveau (waaraan de door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling gesteunde strategieën voor slimme specialisatie en de beleidsondersteuningsfaciliteit (PSF) een bijdrage kunnen leveren), en, anderzijds, doeltreffende institutionele veranderingen in organisaties die onderzoek financieren resp. verrichten, waaronder universiteiten, wat moet leiden tot excellente kennisproductie. Door op EU-niveau de krachten te bundelen, kunnen synergieën in heel Europa worden benut en kan de vereiste schaalgrootte worden bereikt om nationale beleidshervormingen efficiënter te ondersteunen en een groter effect te doen sorteren.
De activiteiten die in het kader van dit onderdeel worden ondersteund, zijn in het bijzonder gericht op de beleidsprioriteiten van de EOR, waarmee ook een algemene bijdrage wordt geleverd aan alle onderdelen van Horizon Europa. Er kunnen ook activiteiten worden geïnitieerd om de mobiliteit van onderzoekers en innovators in de hele EOR te bevorderen ("brain circulation"), waarbij ten volle rekening wordt gehouden met de huidige onevenwichtigheden, en om netwerken op te zetten en uit te bouwen van academici, wetenschappers, onderzoekers en innovators om al hun (immateriële) kennis en prestaties ten dienste te stellen van de EOR, en door de ontwikkeling van domeinspecifieke wetenschapsroutekaarten te steunen.
Gestreefd wordt naar een EU waarbinnen kennis en hoogopgeleid personeel vrij circuleren, onderzoeksresultaten snel en efficiënt worden gedeeld, onderzoekers profiteren van aantrekkelijke carrièremogelijkheden, en gendergelijkheid wordt gewaarborgd, waarin de lidstaten en de geassocieerde landen gemeenschappelijke strategische onderzoeksagenda's opstellen, hun nationale plannen op elkaar afstemmen, gezamenlijke programma's maken en uitvoeren, en waarin de resultaten van onderzoek en innovatie worden begrepen en vertrouwd door goed geïnformeerde burgers, en ten goede komen aan de samenleving als geheel.
Dit onderdeel zal de facto bijdragen tot alle duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG's), en wel rechtstreeks tot: SDG 4 – Hoogwaardig onderwijs; SDG 5 – Gendergelijkheid; SDG 9 – Industrie, innovatie en infrastructuur; SDG 17 – Partnerschappen voor de doelstellingen.
1. BREDERE DEELNAME EN DELEN VAN EXCELLENTIE▌
Het verkleinen van de verschillen en van de bestaande kloof in onderzoeks- en innovatieprestaties door kennis en deskundigheid in de hele EU te delen, zal de landen die onder de bredere deelname vallen en de ultraperifere regio's van de EU helpen een concurrentiepositie in de wereldwijde waardeketens te verwerven en de Unie om het O&I-potentieel van alle lidstaten ten volle te benutten.
Daarom is er meer actie nodig, bijvoorbeeld door het bevorderen van openheid en diversiteit van projectconsortia, om de trend tegen te gaan dat samenwerking steeds vaker een gesloten karakter heeft, waardoor talloze veelbelovende instituten en personen, onder wie nieuwkomers, worden uitgesloten, en om het potentieel van het in de EU aanwezige talent te benutten door de voordelen van onderzoek en innovatie in de hele EU te maximaliseren en te delen.
Binnen de brede actiegebieden zullen met de financiering speciale onderzoekselementen worden gestimuleerd die zijn afgestemd op de bijzondere behoeften van de acties.
Grote lijnen
– Teamvorming, om in de in aanmerking komende landen nieuwe kenniscentra op te richten of bestaande kenniscentra te verbeteren, voortbouwend op partnerschappen tussen toonaangevende wetenschappelijke instellingen en partnerinstellingen;
– samenwerkingsverbanden om universiteiten of onderzoeksorganisaties uit in aanmerking komende landen op een bepaald gebied aanzienlijk te versterken door deze te koppelen aan onderzoeksinstellingen van wereldklasse uit andere lidstaten of geassocieerde landen;
– EOR-leerstoelen, om universiteiten of onderzoeksorganisaties in in aanmerking komende landen te ondersteunen bij het aantrekken en behouden van personeel van hoge kwaliteit, onder leiding van een uitmuntende onderzoeker en onderzoeksleider (de "EOR-leerstoelhouder"), en om structurele veranderingen door te voeren met het oog op duurzame topprestaties;
– Europese samenwerking inzake wetenschap en technologie (COST), met ambitieuze voorwaarden voor de inclusie van in aanmerking komende landen, en andere maatregelen om wetenschappelijke netwerken te vormen, capaciteit op te bouwen en jonge en geavanceerde onderzoekers uit deze landen te ondersteunen in hun loopbaan via acties met een hoog wetenschappelijk niveau en een grote wetenschappelijke relevantie. Tachtig procent van het totale COST-budget zal worden besteed aan acties die volledig zijn afgestemd op de doelstellingen van dit actiegebied, onder meer de financiering van nieuwe activiteiten en diensten;
▌
– activiteiten die gericht zijn op betere voorstellen van juridische entiteiten uit lidstaten die laag scoren op O&O – zoals professionele toetsingen en adviezen die voorafgaan aan voorstellen – en op het stimuleren van de werkzaamheden van de nationale contactpunten ter ondersteuning van internationale netwerkactiviteiten, alsmede activiteiten uit hoofde van artikel 20, lid 3, van de [verordening] en empirisch onderbouwde matchingdiensten uit hoofde van artikel 46, lid 2, van de [verordening];
– er kunnen activiteiten worden opgezet om bij te dragen tot "brain circulation" van onderzoekers van alle leeftijden en op alle niveaus in de hele EOR (bijvoorbeeld beurzen om onderzoekers van om het even welke nationaliteit in staat te stellen nieuwe kennis te verwerven en over te dragen, alsook te werken aan onderzoek en innovatie in landen die onder de bredere deelname vallen) en tot betere benutting van de bestaande (en mogelijk gezamenlijke beheerde) onderzoeksinfrastructuren in de landen waarop deze activiteiten gericht zijn door mobiliteit van onderzoekers en innovators. Er kunnen ook activiteiten worden opgezet om initiatieven op het gebied van excellentie te bevorderen.
Dit actiegebied zal bijdragen tot de verwezenlijking van de volgende specifieke doelstellingen van Horizon Europa: het vergemakkelijken van volledige betrokkenheid van de pool van in Europa aanwezig talent in acties die steun krijgen; het verspreiden en onderling verbinden van excellentie in de hele EU; het versterken van het creëren van kwalitatief hoogwaardige kennis; het intensiveren van sectoroverschrijdende, interdisciplinaire en grensoverschrijdende samenwerking.
2. HERVORMING EN VERSTERKING VAN HET ONDERZOEKS- EN INNOVATIESYSTEEM VAN DE EU
Beleidshervormingen op nationaal niveau zullen onderling worden versterkt en aangevuld door de ontwikkeling van beleidsinitiatieven, onderzoek, netwerken, partnerschappen, coördinatie, gegevensverzameling en -monitoring, en evaluatie op EU-niveau.
Grote lijnen
– Versterking van de empirische basis voor het onderzoeks- en innovatiebeleid, zodat meer inzicht wordt verkregen in de verschillende dimensies en componenten van nationale en regionale onderzoeks- en innovatie-ecosystemen, met inbegrip van de drijvende krachten ervan, de effecten en de gerelateerde beleidsterreinen;
– prognoseactiviteiten om op participatieve wijze te anticiperen op toekomstige behoeften en trends, in coördinatie en samenspraak met nationale agentschappen en toekomstgerichte belanghebbenden en burgers, waarbij wordt voortgebouwd op verbeteringen van bestaande prognosemethoden, de uitkomsten relevanter worden gemaakt voor het beleid, en tegelijkertijd gebruik wordt gemaakt van synergieën in het programma en daarbuiten;
– steun voor beleidsmakers, financieringsorganen, onderzoeksorganisaties (waaronder universiteiten) of EOR-adviesgroepen en adviesgroepen voor aan EOR gerelateerde beleidsonderdelen of uitvoering van coördinatie- en steunmaatregelen ter ondersteuning van de EOR om ervoor te zorgen dat deze goed zijn afgestemd op de ontwikkeling en uitvoering van een coherente, langdurige en bestendige EOR. Deze steun kan de vorm aannemen van coördinatie- en ondersteuningsacties met een bottom-up- en competitieve aanpak, om de samenwerking op programmaniveau te ondersteunen van onderzoeks- en innovatieprogramma's van de lidstaten, geassocieerde landen en maatschappelijke organisaties zoals stichtingen, op grond van prioriteiten van hun keuze, met een duidelijke focus op de uitvoering van transnationale gezamenlijke activiteiten, waaronder oproepen tot het indienen van voorstellen. Deze steun zal gebaseerd zijn op duidelijke toezeggingen van de deelnemende programma's om middelen te bundelen en in te staan voor complementariteit tussen activiteiten en beleid van het kaderprogramma en relevante Europese partnerschapsinitiatieven;
– versnelling van de transitie naar open wetenschap, door monitoring, analyse en ondersteuning van de ontwikkeling en uitvoering van open-wetenschapsbeleid en -praktijken(40), waaronder de FAIR-beginselen, op het niveau van de lidstaten, regio's, instellingen en onderzoekers, op een wijze die synergieën en samenhang op EU-niveau maximaliseert;
– ondersteuning van hervormingen van nationaal onderzoeks- en innovatiebeleid, onder meer door middel van een versterkt dienstenpakket van de beleidsondersteuningsfaciliteit (PSF)(41) (te weten collegiale toetsingen, specifieke ondersteuningsactiviteiten, wederzijdse leerervaringen en het kenniscentrum) voor de lidstaten en geassocieerde landen, waarbij gezorgd wordt voor synergie met het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, de Ondersteuningsdienst voor structurele hervormingen (SRSS) en het hervormingsinstrument;
– onderzoekers een aantrekkelijke carrièreomgeving bieden en de vaardigheden en competenties waar de moderne kenniseconomie om vraagt(42). De EOR en de Europese ruimte voor hoger onderzoek met elkaar verbinden, door steun te verlenen voor de modernisering van universiteiten en andere onderzoeks- en innovatieorganisaties, via erkennings- en beloningsmechanismen om acties op nationaal niveau aan te moedigen, alsook stimulansen ter bevordering van de toepassing van openwetenschapspraktijken, verantwoorde O&I, ondernemerschap (en banden met innovatie-ecosystemen), vakgebiedoverschrijdende benaderingen, betrokkenheid van burgers, mobiliteit tussen landen en sectoren, gendergelijkheidsplannen, diversiteits- en inclusie-strategieën, en brede benaderingen voor institutionele veranderingen. In dat verband zal Horizon Europa, als vervolg op de proefprojecten in het kader van Erasmus+ 2014-2020 inzake Europese universiteiten, waar passend op synergetische wijze de door het Erasmusprogramma geboden steun aan Europese universiteiten aanvullen, door steun te bieden bij hun onderzoeks- en innovatiedimensie. Dit zal bijdragen tot de ontwikkeling van nieuwe, gezamenlijke en geïntegreerde duurzame en langetermijnstrategieën inzake onderwijs, onderzoek en innovatie, op basis van interdisciplinaire en sectoroverschrijdende benaderingen, om zodoende van de kennisdriehoek een realiteit te maken en een impuls te geven aan duurzame economische groei, waarbij overlappingen met de KIG's van het EIT worden vermeden.
– burgerwetenschap, ondersteuning van alle soorten formeel, niet-formeel en informeel wetenschapsonderwijs, waardoor een meer doeltreffende en verantwoorde betrokkenheid van burgers tot stand komt – ongeacht hun leeftijd, achtergrond of eventuele beperkingen – bij de gezamenlijke vaststelling van onderzoeks- en innovatieagenda's en -beleid ("co-ontwerp") en bij de gezamenlijke creatie van wetenschappelijke inhoud en innovatie via vakgebiedoverschrijdende activiteiten ("cocreatie");
– ondersteuning en monitoring van gendergelijkheid en andere vormen van diversiteit in wetenschappelijke loopbanen en bij beleidsvorming, ook in adviesorganen, en opname van de genderdimensie in onderzoeks- en innovatieactiviteiten;
– ethiek en integriteit, om bij de verdere ontwikkeling van een coherent EU-kader te voldoen aan de hoogste ethische normen en aan de Europese Gedragscode voor integriteit in het wetenschappelijk onderzoek, het Europees Handvest voor Onderzoekers, en de Gedragscode voor de Rekrutering van Onderzoekers, en opleidingsmogelijkheden op deze terreinen bieden;
– ondersteuning van internationale samenwerking via bilaterale, multilaterale en biregionale beleidsdialogen met derde landen, regio's en internationale fora, waardoor het gemakkelijker wordt om van elkaar te leren en prioriteiten te bepalen, wederzijdse toegang zal worden bevorderd, en het effect van samenwerking zal worden gemonitord;
– wetenschappelijke input voor andere beleidsonderdelen, door structuren en processen op het gebied van advies en monitoring in te stellen en te onderhouden om te waarborgen dat het EU-beleid op de beste beschikbare wetenschappelijke informatie en op wetenschappelijk advies van hoog niveau is gebaseerd;
– uitvoering van het EU-programma voor onderzoek en innovatie, met inbegrip van de verzameling en analyse van gegevens met het oog op monitoring, evaluatie, opzet en effectbeoordeling van de kaderprogramma's;
– De Commissie zal de nationale contactpunten steunen, o.a. door middel van regelmatige bijeenkomsten voordat oproepen tot het indienen van voorstellen worden uitgeschreven, door opleidingen, begeleiding, versterking van specifieke ondersteuningsstructuren en bevordering van transnationale samenwerking tussen die structuren (bijv. voortbouwend op activiteiten van de nationale contactpunten in eerdere kaderprogramma's); de Commissie zal in overleg met vertegenwoordigers van de lidstaten minimumnormen ontwikkelen voor de werking van deze ondersteunende structuren, met inbegrip van hun rol, structuur, modaliteiten, de informatiestroom van de Commissie voorafgaand aan de oproepen tot het indienen van voorstellen, en het vermijden van belangenconflicten;
– verspreiding en benutting van onderzoeks- en innovatieresultaten, gegevens en kennis, onder meer door specifieke ondersteuning van begunstigden; bevordering van synergieën met andere EU-programma's; gerichte communicatie-activiteiten om meer aandacht te krijgen voor de bredere impact en relevantie van onderzoek en innovatie die door de EU gefinancierd worden, evenals communicatie over wetenschap.
BIJLAGE II
Samenstellingen van het programmacomité
Lijst van samenstellingen van het programmacomité overeenkomstig artikel 12, lid 2:
1. Strategische samenstelling: strategisch overzicht van de uitvoering van het hele programma, samenhang tussen de werkprogramma's van de verschillende delen van het programma, inclusief de missies ▌
2. Europese Onderzoeksraad (ERC) ▌
2 bis. Marie Skłodowska-Curie-acties (MSCA)
3. Onderzoeksinfrastructuren
4. Gezondheid
5. Cultuur, creativiteit en inclusieve ▌samenleving
5 bis. Civiele veiligheid voor de samenleving
6. Digitale wereld, industrie en ruimte
7. Klimaat, energie en mobiliteit
8. Levensmiddelen, bio-economie, natuurlijke hulpbronnen, landbouw en milieu
9. Europese Innovatieraad (EIC) en Europese innovatie-ecosystemen
9 bis. Bredere deelname aan en versterking van de Europese Onderzoeksruimte
Er kunnen ad-hocvergaderingen worden belegd binnen de clusters en/of met verschillende samenstellingen van het programmacomité en/of met bij andere handelingen ingestelde comités inzake horizontale en/of sectoroverschrijdende kwesties, zoals ruimtevaart en mobiliteit.
BIJLAGE III
Informatie die overeenkomstig artikel 12, lid 6, door de Commissie moet worden verstrekt
1. Informatie over afzonderlijke projecten die het mogelijk maakt ieder voorstel gedurende de volledige looptijd ervan te volgen, en die met name betrekking heeft op:
— de ingediende voorstellen;
— de evaluatieresultaten voor elk voorstel;
— subsidieovereenkomsten;
— projecten die beëindigd zijn overeenkomstig artikel 29, leden 2 en 3, en artikel 43, lid 11, van de verordening (Horizon Europa);
— voltooide projecten.
2. Informatie over het resultaat van de oproepen en over de projectuitvoering, met name:
— de resultaten van elke oproep;
— evaluatiescores van voorstellen en afwijkingen daarvan op de ranglijst, gebaseerd op hun bijdrage aan de verwezenlijking van specifieke beleidsdoelstellingen, met inbegrip van de samenstelling van een consistente projectenportefeuille overeenkomstig artikel 26, lid 2, van de verordening (Horizon Europa);
— gevraagde aanpassingen van voorstellen in overeenstemming met het bepaalde in artikel 26, lid 2, van de verordening (Horizon Europa);
— het resultaat van onderhandelingen over subsidieovereenkomsten;
— projectuitvoering, waaronder betaalgegevens en projectresultaten;
— voorstellen die zijn beoordeeld door onafhankelijke deskundigen maar die door de Commissie zijn verworpen overeenkomstig artikel 43, lid 7, van de verordening (Horizon Europa).
3. Informatie over de uitvoering van programma's, onder meer over het kaderprogramma zelf, het specifieke programma, iedere specifieke doelstelling en gerelateerde thema's en het JRC, als onderdeel van de jaarlijkse monitoring aan de hand van de in bijlage V bij de verordening genoemde criteria, alsmede de synergieën met andere relevante programma's van de Unie.
4. Informatie over de uitvoering van de begroting van Horizon Europa, onder meer informatie over COST, vastleggingen en betalingen voor alle Europese partnerschappen, met inbegrip van KIG’s, alsmede over het financiële evenwicht tussen de EU en alle geassocieerde landen.
Standpunt van het Europees Parlemement van 17 april 2019. De grijs gemarkeerde tekstdelen vormen niet het voorwerp van het in het kader van de interinstitutionele onderhandelingen bereikte akkoord.
Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
Besluit 96/282/Euratom van de Commissie van 10 april 1996 tot reorganisatie van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (PB L 107 van 30.4.1996, blz. 12).
Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
Ter vergemakkelijking van de uitvoering van het programma vergoedt de Commissie voor elke vergadering van het programmacomité die in de agenda is opgenomen, overeenkomstig haar geldende richtsnoeren de kosten van één vertegenwoordiger per lidstaat alsmede van één deskundige/adviseur per lidstaat voor die agendapunten waarvoor een lidstaat specifieke deskundigheid nodig heeft.
De Europese data-infrastructuur zal de Europese open wetenschapscloud ondersteunen door het leveren van capaciteit voor high-performance computing van wereldklasse, connectiviteit met hoge snelheid en geavanceerde gegevens- en softwarediensten.
Bij de sleuteltechnologieën van de toekomst gaat het onder meer om geavanceerde materialen en nanotechnologie, fotonica en micro- en nano-elektronica, biowetenschappen, geavanceerde productie en verwerking, kunstmatige intelligentie en digitale beveiliging en connectiviteit.
Dit zijn publieke of particuliere faciliteiten die middelen en diensten verstrekken die hoofdzakelijk dienen om de Europese industrie in staat te stellen sleuteltechnologieën en producten te testen en te valideren. Het kan om infrastructuren op één locatie, op meerdere locaties of om virtuele infrastructuren gaan; de infrastructuren moeten in een lidstaat of in een met het programma geassocieerd derde land geregistreerd zijn.
De bio-economie bestrijkt alle sectoren en systemen die gebruikmaken van biologische hulpbronnen (dieren, planten, micro-organismen en afgeleide biomassa, waaronder organisch afval), de functies en beginselen daarvan. Zij omvat en verbindt land- en mariene ecosystemen en de diensten die zij verlenen; alle primaire productiesectoren die biologische hulpbronnen gebruiken en produceren (landbouw, bosbouw, visserij en aquacultuur), en alle economische en industriële sectoren die biologische hulpbronnen en processen gebruiken voor de productie van levensmiddelen, diervoeder, biogebaseerde producten, energie en diensten. Biogeneesmiddelen en gezondheidsbiotechnologie vallen hier niet onder.
"Duurzame blauwe economie" betreft alle sectorale en sectoroverschrijdende economische activiteiten in de eengemaakte markt die verband houden met de oceanen, zeeën, kusten en binnenwateren, waaronder de ultraperifere gebieden van de Unie en de niet aan zee grenzende landen, met inbegrip van opkomende sectoren en niet-marktgoederen en -diensten, en die in overeenstemming zijn met de milieuwetgeving van de Unie.
COM(2018)0773 : Een schone planeet voor iedereen. Een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie.
Milieuobservatie die bijvoorbeeld via het Copernicus-onderdeel van het ruimtevaartprogramma van de Unie en andere relevante Europese programma's toegankelijk is, evenals het GEO-initiatief, zullen onderzoek en innovatie steunen op andere interventiegebieden van deze wereldwijde uitdaging en van andere relevante onderdelen van Horizon Europa.
De activiteiten van het actiegebied "Circulaire systemen" zijn complementair met die van het actiegebied "Koolstofarme en schone industrie" van de cluster "Digitale Wereld, Industrie en Ruimte".
Innovatieknooppunt is een overkoepelende term voor een breed scala aan vaardigheden. Het kan fungeren als een actieve partner, een gemeenschap, een kenniscentrum, een facilitator of een connector die/dat toegang biedt tot de nieuwste kennis en deskundigheid op het gebied van digitale en aanverwante sleuteltechnologieën die bedrijven nodig hebben om met hun productie, diensten en bedrijfsprocessen concurrerender te worden.
Meestal als een combinatie van wetenschappelijke/technologische risico's, beheer-/financiële risico's, markt-/economische risico's en regelgevingsrisico's. Onvoorziene extra risico's kunnen ook in aanmerking worden genomen.
Indien het risico lager dan gemiddeld wordt geacht, wordt als alternatief voor een subsidie een terug te betalen voorschot aan de EU terugbetaald volgens een afgesproken tijdschema dat vervolgens wordt omgezet in een renteloze lening. Indien de begunstigde niet in staat is tot terugbetaling, maar zijn activiteiten kan voortzetten, wordt het terug te betalen voorschot omgezet in aandelenkapitaal. In geval van een faillissement wordt het terug te betalen voorschot gewoon een subsidie.
In beginsel heeft de EU naar verwachting niet meer dan een minderheid van stemrechten in gesteunde ondernemingen. In uitzonderlijke gevallen kan de EU een blokkeringsminderheid verwerven om Europese belangen op essentiële gebieden, zoals cyberbeveiliging, te beschermen.
Zoals ERC-Proof of Concept, van projecten die ondersteund zijn in het kader van de pijler "Wereldwijde uitdagingen en industrieel concurrentievermogen" en start-ups die voortkomen uit de KIG's van het Europees Instituut voor innovatie en technologie.Er komen ook aanvragen voort uit activiteiten van Horizon 2020, in het bijzonder de projecten die geselecteerd zijn in fase 2 van het Kmo-instrument van Horizon 2020 en waaraan een Excellentiekeurmerk is verleend, gefinancierd door de lidstaten en (bestaande en toekomstige) Europese partnerschappen.
Om te zorgen voor een naadloze voortzetting nemen de door de EIC toegekende prijzen het beheer over van de prijzen die in het kader van Horizon 2020 zijn ingesteld.Daarnaast zorgt het college van de EIC voor het ontwerp en de uitvoering van nieuwe aanmoedigings- en erkenningsprijzen.
Mededeling van de Commissie van 15 mei 2018 "Een vernieuwde Europese agenda voor onderzoek en innovatie – de kans om de toekomst van Europa vorm te geven" (COM(2018)0306, besluit van de Raad van 27 mei 2016 (8675/16 RECH 127 COMPET 212 MI 300 POGEN 34)).
Het beleid en de praktijk variëren van het zo vroeg en breed mogelijk delen van onderzoeksresultaten in een onderling overeengekomen vorm en gemeenschappelijke structuur (bijv. de Europese open-wetenschapscloud), burgerwetenschap, en de ontwikkeling en toepassing van nieuwe, bredere methoden en indicatoren voor de evaluatie van onderzoek en de beloning van onderzoekers.
De beleidsondersteuningsfaciliteit (PSF), die in het kader van Horizon 2020 is opgericht. Deze vraaggestuurde faciliteit voorziet de nationale overheidsinstanties op vrijwillige basis van hoogwaardige deskundigheid en advies op maat. Daardoor heeft de PSF al een belangrijke rol gespeeld bij de totstandkoming van beleidswijzigingen in bijvoorbeeld Polen, Bulgarije, Moldavië en Oekraïne, en bij de doorvoering van beleidswijzigingen – op basis van uitwisseling van goede praktijken – op gebieden als fiscale stimulansen voor O&O, open wetenschap, op prestaties gebaseerde financiering van publieke onderzoeksorganisaties en interoperabiliteit van nationale onderzoeks- en innovatieprogramma's.
Met name in het licht van het Europees Handvest voor Onderzoekers, de Gedragscode voor de Rekrutering van Onderzoekers, Euraxess en het pensioenfonds Resaver.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften en procedures voor de naleving en de handhaving van de harmonisatiewetgeving van de Unie inzake producten en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 305/2011, (EU) nr. 528/2012, (EU) 2016/424, (EU) 2016/425, (EU) 2016/426 en (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad en van de Richtlijnen 2004/42/EG, 2009/48/EG, 2010/35/EU, 2013/29/EU, 2013/53/EU, 2014/28/EU, 2014/29/EU, 2014/30/EU, 2014/31/EU, 2014/32/EU, 2014/33/EU, 2014/34/EU, 2014/35/EU, 2014/53/EU, 2014/68/EU en 2014/90/EU van het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0795 – C8-0004/2018 – 2017/0353(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0795),
– gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 33, 114 en 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0004/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door de Zweedse Rijksdag, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 23 mei 2018(1),
– gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 15 februari 2019 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0277/2018),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/1020.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten (COM(2018)0238 – C8-0165/2018 – 2018/0112(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0238),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8‑0165/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 september 2018(1),
– na raadpleging van het Comité van de Regio's,
– gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 20 februari 2019 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de adviezen van de Commissie juridische zaken, de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie vervoer en toerisme (A8‑0444/2018),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/1150.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993, Richtlijn 98/6/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft betere handhaving en modernisering van de regels voor consumentenbescherming in de EU (COM(2018)0185 – C8-0143/2018 – 2018/0090(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0185),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0143/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn ingediend door de Oostenrijkse Bondsraad en de Zweedse Rijksdag, en waarin het ontwerp van wetgevingshandeling in strijd met het subsidiariteitsbeginsel wordt geacht,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 20 september 2018(1),
– gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 29 maart 2019 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0029/2019),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en Richtlijnen 98/6/EG, 2005/29/EG en 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft betere handhaving en modernisering van de regels voor consumentenbescherming in de Unie
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn (EU) 2019/2161.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de transparantie en duurzaamheid van de EU-risicobeoordeling in de voedselketen en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 178/2002 [betreffende de algemene levensmiddelenwetgeving], Richtlijn 2001/18/EG [inzake de doelbewuste introductie van ggo's in het milieu], Verordening (EG) nr. 1829/2003 [inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders], Verordening (EG) nr. 1831/2003 [betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding], Verordening (EG) nr. 2065/2003 [inzake rookaroma's], Verordening (EG) nr. 1935/2004 [inzake materialen die met levensmiddelen in contact komen], Verordening (EG) nr. 1331/2008 [inzake de uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's], Verordening (EG) nr. 1107/2009 [betreffende gewasbeschermingsmiddelen] en Verordening (EU) 2015/2283 [betreffende nieuwe voedingsmiddelen] (COM(2018)0179 – C8-0144/2018 – 2018/0088(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0179),
– gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 43, 114 en 168, lid 4, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0144/2018),
– gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrond,
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 september 2018(1),
– gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 10 oktober 2018(2),
– gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 15 februari 2019 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikelen 59 en 39 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie visserij en de Commissie juridische zaken (A8-0417/2018),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(3);
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad betreffende de transparantie en duurzaamheid van de EU-risicobeoordeling in de voedselketen en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 178/2002, (EG) nr. 1829/2003, (EG) nr. 1831/2003, (EG) nr. 2065/2003, (EG) nr. 1935/2004, (EG) nr. 1331/2008, (EG) nr. 1107/2009 en (EU) 2015/2283 en Richtlijn 2001/18/EG
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/1381.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 469/2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (COM(2018)0317 – C8-0217/2018 – 2018/0161(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0317),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0217/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 september 2018(1),
– gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 20 februari 2019 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de adviezen van de Commissie internationale handel en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0039/2019),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 469/2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/933.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie en het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU (COM(2018)0447 – C8-0258/2018 – 2018/0236(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0447),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 189, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0258/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018(1),
– gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 6 december 2018(2),
– gezien de op 25 januari 2019 door zijn Voorzitter aan de commissievoorzitters gestuurde brief, waarin de aanpak van het Parlement met betrekking tot de sectorale programma's van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) betreffende de periode na 2020 wordt uiteengezet,
– gezien de op 1 april 2019 door de Raad aan de Voorzitter van het Europees Parlement gestuurde brief, waarin de gemeenschappelijke lezing wordt bevestigd waarover de medewetgevers het tijdens de onderhandelingen eens zijn geworden,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8-0405/2018),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(3);
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) .../... van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie en het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 189, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(4),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Ruimtevaarttechnologie, ‑gegevens en ‑diensten zijn onmisbaar geworden in het dagelijks leven van de Europeanen en spelen een essentiële rol in de instandhouding van tal van strategische belangen. De ruimtevaartindustrie van de Unie is reeds een van de meest concurrerende ter wereld. De opkomst van nieuwe spelers en de ontwikkeling van nieuwe technologieën brengen echter een omwenteling teweeg in de traditionele industriële modellen. Het is derhalve van cruciaal belang dat de Unie een leidende speler op het wereldtoneel blijft met een ruime vrijheid van handelen op het gebied van de ruimtevaart, dat zij wetenschappelijke en technische vooruitgang aanmoedigt en het concurrentie- en innovatievermogen van de bedrijfstakken van de ruimtevaartsector in de Unie ondersteunt, met name kleine en middelgrote ondernemingen, start-ups en innovatieve ondernemingen.
(2) De mogelijkheden die de ruimte biedt voor de veiligheid van de Unie en haar lidstaten moet worden benut, zoals in het bijzonder wordt vermeld in de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie van juni 2016, waarbij de civiele aard van het programma moet worden gehandhaafd en de mogelijke in de grondwet van de lidstaten vastgelegde bepalingen inzake neutraliteit of niet‑gebondenheid moeten worden geëerbiedigd. De ontwikkeling van de ruimtevaartsector is van oudsher gekoppeld aan veiligheid. In veel gevallen zijn de uitrusting, onderdelen en instrumenten die worden gebruikt in de ruimtevaartsector evenals ruimtevaartgegevens en ‑diensten ▌voor tweeërlei gebruik. Niettemin wordt het veiligheids- en defensiebeleid van de Unie bepaald binnen het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, overeenkomstig titel V VEU.
(3) De Unie heeft sinds het eind van de jaren 1990 op het vlak van de ruimtevaart haar eigen initiatieven en programma's ontwikkeld, namelijk het Europees overlaysysteem voor geostationaire navigatie (Egnos) en vervolgens Galileo en Copernicus, die tegemoetkomen aan de behoeften van de EU-burgers en de vereisten van het overheidsbeleid. ▌ De continuïteit van deze initiatieven moet worden gewaarborgd en de diensten die zij bieden moeten worden verbeterd, zodat zevoldoen aan de nieuwe behoeften van gebruikers, een prominente rol blijven spelen in het licht van nieuwe technologische ontwikkelingen en de veranderingen in de digitale, informatie- en communicatietechnologie▌en kunnen worden ingeschakeld voor politieke prioriteiten zoals klimaatverandering, met inbegrip van het monitoren van de veranderingen in het poolgebied, vervoer, cultureel erfgoed, veiligheid en defensie.
(3 bis) Synergieën tussen de vervoerssector, de ruimtevaartsector en de digitale sector moeten worden benut om het bredere gebruik van nieuwe technologieën (zoals e‑call, digitale tachograaf, verkeerstoezicht en ‑beheer, autonoom rijden, onbemande voertuigen en drones) te bevorderen en in te spelen op behoeften zoals veilige en naadloze connectiviteit, precieze plaatsbepaling, intermodaliteit en interoperabiliteit, teneinde zo het concurrentievermogen van vervoersdiensten en de industrie te vergroten.
(3 ter) Om de voordelen van het programma ten volle te benutten in alle lidstaten en ten behoeve van al hun burgers, is het eveneens van essentieel belang om het gebruik en de benutting van de geleverde gegevens, informatie en diensten te bevorderen, alsook om de ontwikkeling van downstreamtoepassingen die op deze gegevens, informatie en diensten zijn gebaseerd, te ondersteunen. Met het oog hierop kunnen de lidstaten, de Commissie en de bevoegde entiteiten op gezette tijden informatiecampagnes over de voordelen van het programma organiseren.
(4) Om de doelstellingen van handelingsvrijheid, onafhankelijkheid en veiligheid te verwezenlijken, is het voor de Unie noodzakelijk om autonome toegang te hebben tot de ruimte en er veilig gebruik van te kunnen maken. Het is derhalve van essentieel belang dat de Unie autonome, betrouwbare en kosteneffectieve toegang tot de ruimte ondersteunt, in het bijzonder wat betreft kritieke infrastructuur en technologie, openbare veiligheid en de veiligheid van de Unie en haar lidstaten. De Commissie moet daarom de mogelijkheid hebben om lanceerdiensten te aggregeren op Europees niveau, zowel voor haar eigen behoeften en, op hun verzoek, voor die van andere entiteiten, met inbegrip van de lidstaten, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 189, lid 2, van het Verdrag. Om in een zich snel ontwikkelende markt concurrerend te blijven, is het tevens van cruciaal belang dat de Unie blijft beschikken over toegang tot moderne, efficiënte en flexibele lanceerinfrastructuren en blijft profiteren van geschikte lanceersystemen. Daarom kan het programma, zonder afbreuk te doen aan de maatregelen die door de lidstaten en het Europees Ruimteagentschap worden genomen, aanpassingen van de grondinfrastructuur ondersteunen, met inbegrip van nieuwe ontwikkelingen, die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van het programma en aanpassingen, inclusief technologische ontwikkelingen, van de ruimtelanceersystemen, die noodzakelijk zijn voor het lanceren van satellieten, met inbegrip van alternatieve technologieën en innovatieve systemen, voor de uitvoering van de onderdelen van het programma. Deze activiteiten moeten worden uitgevoerd overeenkomstig het Financieel Reglement ▌om een betere kostenefficiëntie voor het programma te bewerkstelligen Aangezien er geen specifiek budget beschikbaar is, zouden de acties ter ondersteuning van de toegang tot de ruimte niet ten koste gaan van de tenuitvoerlegging van de onderdelen van het programma.
(5) Teneinde het concurrentievermogen van de Europese ruimtevaartindustrie te versterken en capaciteiten te verwerven in het ontwerpen, bouwen en exploiteren van haar eigen systemen, moer de Unie steun verlenen aan de oprichting, groei en ontwikkeling van de gehele ruimtevaartindustrie. De opkomst van een ondernemings- en innovatiegezind model moet op Europees, regionaal en nationaal niveau worden ondersteund door middel van initiatieven zoals ruimtevaarthubs, waarin de ruimtevaart-, de digitale en andere sectoren evenals gebruikers, samen worden gebracht. Deze ruimtevaarthubs moeten ernaar streven ondernemerschap en vaardigheden te bevorderen, en tegelijkertijd synergieën met de digitale innovatiehubs tot stand te brengen. De Unie moet de oprichting en groei van ruimtevaartondernemingen die hun hoofdzetel in de Unie hebben, ondersteunen door hen onder meer te steunen bij het verkrijgen van toegang tot risicofinanciering, aangezien er binnen de Unie een gebrek is aan passende toegang tot particulier risicokapitaal voor start-ups die actief zijn op het gebied van de ruimtevaart, en door de vraag te stimuleren (de "first contract"-benadering).
(5 xx) De ruimtevaartwaardeketen wordt over het algemeen als volgt opgedeeld: i) het upstreamgedeelte, dat activiteiten omvat die gericht zijn op de verwezenlijking van een operationeel ruimtevaartsysteem, met inbegrip van de ontwikkelings-, vervaardigings- en lanceringsactiviteiten en de functionering van een dergelijk systeem; en ii) het downstreamgedeelte, dat de verstrekking van ruimtevaartgerelateerde diensten en producten aan gebruikers omvat. Digitale platforms vormen eveneens een belangrijk element in de ondersteuning van de ontwikkeling van de ruimtevaartsector, aangezien zij toegang bieden tot gegevens en producten alsook tot instrumenten en opslag- en computerfaciliteiten.
(5x) De Unie oefent haar bevoegdheden op het gebied van ruimtevaart uit in overeenstemming met artikel 4, lid 3, VWEU. De Commissie moet de coherentie van de in het kader van het programma uitgevoerde activiteiten waarborgen.
(5 bis) Aangezien een aantal lidstaten een traditie van een actieve aan de ruimtevaart gelieerde industrie heeft, moet worden onderkend dat het noodzakelijk is om ruimtevaartindustrieën te ontwikkelen en uit te bouwen in lidstaten met opkomende mogelijkheden, alsook om in te springen op de uitdagingen waar traditionele ruimtevaartindustrieën mee kampen als gevolg van "New Space". Acties om de capaciteit van de ruimtevaartindustrie in de hele Unie te ontwikkelen en om samenwerking tussen ruimtevaartbedrijven in alle lidstaten te vergemakkelijken, moeten worden ondersteund.
(5 ter) Acties in het kader van het programma moeten voortbouwen op en profiteren van bestaande nationale en Europese capaciteit (bv. capaciteit die voorhanden is op het moment dat de actie wordt uitgevoerd).
(6) Dankzij een brede dekking en de capaciteit om te helpen bij de aanpak van wereldwijde uitdagingen hebben ruimtevaartactiviteiten een sterke internationale dimensie. In nauwe samenwerking met en met de goedkeuring van de lidstaten, kunnen de desbetreffende instanties van het EU-ruimtevaartprogramma deelnemen aan onder dit programma vallende activiteiten in het kader van internationale samenwerking en in samenwerking met de desbetreffende sectorale VN-instanties. Voor kwesties die verband houden met het ruimtevaartprogramma van de Unie ("programma"), kan de Commissie, namens de Unie en binnen haar bevoegdheidsterrein, activiteiten op het internationale toneel ▌coördineren, met name om de belangen van de Unie en haar lidstaten te behartigen op internationale fora, o.a. op het vlak van frequenties wat betreft het programma, zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de lidstaten op dit terrein. Het is van bijzonder belang dat de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, als waarnemer zitting heeft in de organen van het internationale programma Cospas-Sarsat.
(6 bis) Internationale samenwerking is van cruciaal belang om de rol van de Unie als mondiale speler in de ruimtevaartsector te bevorderen en om de technologie en industrie van de Unie te promoten, eerlijke mededinging op internationaal niveau te bewerkstelligen, met inachtneming van het belang van het waarborgen van de wederkerigheid van de rechten en plichten van de partijen, en samenwerking aan te moedigen op het vlak van opleiding. Internationale samenwerking is een cruciaal element van de ruimtevaartstrategie voor Europa. De Commissie zal het EU-ruimtevaartprogramma gebruiken om bij te dragen aan en te profiteren van internationale inspanningen in de vorm van initiatieven, om de Europese technologie en industrie internationaal te promoten (bijvoorbeeld via bilaterale dialogen, workshops voor de sector, ondersteuning voor de internationalisering van kmo's), en de toegang tot internationale markten te vergemakkelijken en eerlijke mededinging te bevorderen, waarbij wordt voortgebouwd op initiatieven van economische diplomatie. Europese diplomatieke initiatieven in verband met de ruimtevaart moeten in volledige overeenstemming zijn met en een aanvulling vormen op bestaande EU-beleidsmaatregelen, ‑prioriteiten en instrumenten, terwijl het van groot belang is dat de Unie, samen met de EU-lidstaten, een voortrekkersrol op het wereldtoneel blijft vervullen.
(7) Onverminderd de bevoegdheden van de lidstaten moet de Commissie samen met ▌de Hoge Vertegenwoordiger en in nauwe samenwerking met de lidstaten,bij de tenuitvoerlegging van het programma verantwoord gedrag in de ruimte bevorderen, met inbegrip van de vermindering van de verspreiding van ruimteschroot, en de mogelijkheid voor de Europese Unie om toe te treden tot de relevante VN-verdragen en ‑akkoorden onderzoeken, en, zo nodig, passende voorstellen doen.
(8) Het programma heeft doelstellingen die soortgelijk zijn aan die van andere programma's van de Unie, met name Horizon Europa, InvestEU, het Europees Defensiefonds en de fondsen in het kader van Verordening (EU) [verordening gemeenschappelijke bepalingen]. Daarom moet uit deze programma's cumulatieve financiering worden verstrekt, op voorwaarde dat zij betrekking hebben op dezelfde kosten, in het bijzonder via regelingen voor aanvullende financiering uit EU-programma's waar de beheersvoorschriften dit toelaten – hetzij achtereenvolgens, afwisselend of door een combinatie van middelen voor de gezamenlijke financiering van acties, met, waar mogelijk, innovatiepartnerschappen en blendingverrichtingen. Tijdens de uitvoering van het programma moet de Commissie daarom de bevordering van synergieën met andere aanverwante programma’s van de Unie en financiële instrumenten mogelijk maken, met, waar mogelijk, gebruikmaking van de toegang tot risicokapitaal, innovatiepartnerschappen en cumulatieve of gecombineerde financiering. Het programma moet eveneens synergieën en samenhang waarborgen tussen de in het kader van deze programma's, met name Horizon Europa, ontwikkelde oplossingen, en de oplossingen die worden ontwikkeld in het kader van het ruimtevaartprogramma.
(8 bis) Overeenkomst artikel 191, lid 3, van het Financieel Reglement mogen dezelfde kosten onder geen beding twee keer uit de Uniebegroting worden gefinancierd, bijvoorbeeld zowel uit Horizon Europa en het ruimtevaartprogramma.
(9) De beleidsdoelstellingen van dit programma worden ook nagestreefd als subsidiabele arealen voor financierings- en investeringsoperaties door middel van financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties van het InvestEU-fonds, met name in het kader van de beleidsvensters voor duurzame infrastructuur en onderzoek, innovatie en digitalisering. De financiële steun moet worden gebruikt om tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties op een evenredige manier aan te pakken. Acties mogen niet in de plaats komen van private financiering of deze dupliceren of de mededinging in de interne markt verstoren. De acties moeten een duidelijke Europese toegevoegde waarde hebben.
(10) Samenhang en synergieën tussen Horizon Europa en het programma zullen een concurrerende en innoverende Europese ruimtevaartsector stimuleren, Europa's autonomie inzake toegang tot en gebruikmaking van de ruimte in een klimaat van zekerheid en veiligheid versterken, en de rol van Europa als mondiale speler bevorderen. Baanbrekende oplossingen in het kader van Horizon Europa zullen worden ondersteund door gegevens en diensten die middels het programma aan de onderzoeks- en innovatiegemeenschap ter beschikking worden gesteld.
(10 bis) Om het sociaaleconomisch rendement van het programma te optimaliseren, is het van cruciaal belang om geavanceerde systemen te onderhouden en deze aan te passen aan de veranderende behoeften van gebruikers, alsook dat er zich nieuwe ontwikkelingen voordoen in de downstreamtoepassingen op het gebied van ruimtevaart. De Unie moet activiteiten op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling, of de vroege fasen van de ontwikkeling en de onderzoeksactiviteiten met betrekking tot de in het kader van het programma ingestelde infrastructuren, ondersteunen, evenals toepassingen en diensten die zijn gebaseerd op systemen uit hoofde van het programma, en zo de upstream- en downstream economische activiteiten stimuleren. Het passende instrument voor de financiering van onderzoeks- en innovatieactiviteiten op Unieniveau is Horizon Europa zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. XXX/XXXX. Een zeer specifiek deel van de ontwikkelingsactiviteiten moet evenwel gefinancierd worden uit de uit hoofde van deze verordening aan de Galileo- en Egnos-onderdelen toegekende begrotingsmiddelen, met name wanneer deze activiteiten betrekking hebben op fundamentele elementen zoals met voor Galileo compatibele chipsets en ontvangers, waardoor de ontwikkeling van toepassingen in veel sectoren van de economie wordt vergemakkelijkt. Deze financiering mag de stationering of de exploitatie van de in het kader van de programma's tot stand gebrachte infrastructuren echter niet in het gedrang brengen.
(10x) Om het concurrentievermogen van de Europese ruimtevaartindustrie in de toekomst te waarborgen, moet het programma bovendien de ontwikkeling van geavanceerde vaardigheden op verwante gebieden alsook onderwijs- en opleidingsactiviteiten ondersteunen, en moet daarbij bijzondere aandacht worden besteed aan meisjes en vrouwen, teneinde het volledige potentieel van de burgers van de Unie op dit gebied te benutten.
(10 ter) Specifieke infrastructuur voor het programma kan extra onderzoek en innovatie vereisen, wat kan worden ondersteund in het kader van Horizon Europa. Hierbij moet worden gestreefd naar samenhang met de werkzaamheden op dit gebied van het Europees Ruimteagentschap. Synergieën met Horizon Europa moeten ervoor zorgen dat de onderzoeks- en innovatiebehoeften van de ruimtevaartsector worden geïdentificeerd en als onderdeel van het strategische planningsproces op het gebied van onderzoek en innovatie worden opgevat. Ruimtevaartgegevens en -diensten die gratis beschikbaar worden gesteld door het programma zullen worden gebruikt voor de ontwikkeling van baanbrekende oplossingen via onderzoek en innovatie, onder meer in het kader van Horizon Europa, met betrekking tot de voornaamste Europese beleidsmaatregelen. De strategische planningsprocedure in het kader van Horizon Europa zal onderzoeks- en innovatieactiviteiten identificeren die gebruik moeten maken van infrastructuren die de Unie bezit, zoals Galileo, Egnos en Copernicus. Onderzoeksinfrastructuren, met name netwerken voor observatie ter plaatse, zullen essentiële elementen zijn van de infrastructuur voor observatie ter plaatse waardoor de Copernicus-diensten mogelijk worden.
(11) Het is belangrijk dat de Unie eigenaar is van alle materiële en immateriële activa die worden gecreëerd of ontwikkeld via overheidsopdrachten die zij in het kader van haar ruimtevaartprogramma's financiert. Teneinde de volledige naleving van fundamentele rechten met betrekking tot eigendom te waarborgen, moeten de nodige regelingen worden getroffen met bestaande eigenaars. Het feit dat de Unie het eigendom heeft, dient de mogelijkheid voor de Unie om, overeenkomstig deze verordening en waar dat passend wordt geacht op basis van een beoordeling per geval, deze activa beschikbaar te stellen voor derde partijen of er afstand van te doen, onverlet te laten.
(11 bis) Ter bevordering van een zo ruim mogelijk gebruik van de diensten die door het programma worden geboden, zou het nuttig zijn erop te wijzen dat gegevens, informatie en diensten zonder zekerheidstelling en worden verleend, onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit wettelijk bindende bepalingen.
(11 ter) De Commissie kan voor de vervulling van sommige van haar taken met een niet-regelgevend karakter, in voorkomend geval en voor zover als nodig, een beroep doen op technische ondersteuning vanwege bepaalde externe partijen. De andere entiteiten die betrokken zijn bij het publieke bestuur van het programma kunnen ook van dezelfde technische bijstand gebruikmaken bij de uitvoering van de hun krachtens deze verordening opgedragen taken.
(12) In deze verordening worden voor het programma de financiële middelen vastgelegd die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer.
(13) In het licht van het belang om de klimaatverandering aan te pakken overeenkomstig de verbintenis van de Unie om de Overeenkomst van Parijs en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties uit te voeren, zal dit specifieke programma bijdragen aan de integratie van klimaatacties en de verwezenlijking van de algemene doelstelling dat 25 % van de uitgaven in de EU-begroting klimaatdoelen moet ondersteunen. De betrokken acties zullen tijdens de voorbereiding en de uitvoering van het programma worden vastgesteld en zullen opnieuw worden beoordeeld in het kader van de betrokken evaluatie- en herzieningsprocedures.
(14) ▌Inkomsten die gegenereerd worden door onderdelen van het programma, moeten door de Unie worden geïnd ter gedeeltelijke compensatie van de investeringen die zij reeds heeft gedaan, en worden gebruikt ter ondersteuning van de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma. In contracten die met organisaties uit de privésector worden gesloten, kan om dezelfde reden worden voorzien in een mechanisme voor het delen van deze ontvangsten.
(15) Aangezien het programma in principe door de Unie wordt gefinancierd, moeten in het kader van dit programma afgesloten aanbestedingsovereenkomsten voor uit het programma gefinancierde activiteiten voldoen aan de regels van de Unie. In dit verband moet de Unie ook verantwoordelijk zijn voor het definiëren van de doelstellingen die moeten worden nagestreefd met betrekking tot overheidsopdrachten. Opgemerkt zij dat overeenkomstig het Financieel Reglement, de Commissie op basis van de uitkomsten van een beoordeling vooraf, mag vertrouwen op de systemen en procedures van de personen of entiteiten die middelen van de Unie uitvoeren. Specifieke aanpassingen aan deze systemen en procedures, alsmede de verlengingsregelingen voor lopende contracten, moeten in de desbetreffende overeenkomst inzake financieel kaderpartnerschap of bijdrageovereenkomst worden bepaald.
(16) Het programma steunt op complexe technologieën die continu in ontwikkeling zijn. Het steunen op dergelijke technologieën zorgt voor onzekerheden en risico's voor aanbestedingsovereenkomsten die in het kader van dit programma worden afgesloten, voor zover deze overeenkomsten betrekking hebben op toezeggingen op lange termijn ten aanzien van uitrusting of diensten. Specifieke maatregelen inzake aanbestedingsovereenkomsten zijn derhalve vereist naast de regels die zijn vastgesteld in het Financieel Reglement. Het moet dus mogelijk zijn om een opdracht te gunnen in de vorm van een opdracht met voorwaardelijke tranches, onder bepaalde voorwaarden in het kader van de uitvoering van een contract een wijziging door middel van aanhangsels bij dat contract te introduceren, of een minimumniveau van uitbesteding op te leggen, met name om de deelname van kleine en middelgrote ondernemingen en start-ups mogelijk te maken. Ten slotte kunnen prijzen van overeenkomsten, gezien de technologische onzekerheden die de onderdelen van het programma kenmerken, niet altijd accuraat worden voorspeld, en moet het derhalve mogelijk zijn om overeenkomsten af te sluiten zonder een strikte vaste prijs vast te leggen en om clausules in te bouwen om de financiële belangen van de Unie te waarborgen.
(16 bis) Om de openbare vraag en innovatie in de publieke sector te bevorderen, moet het programma het gebruik van gegevens, informatie en diensten van het programma stimuleren om de ontwikkeling van op maat gemaakte oplossingen door de industrie en kmo's op lokaal en regionaal niveau te ondersteunen door middel van innovatiepartnerschappen op het gebied van ruimtevaart, als vermeld in bijlage 1, punt 7, van het Financieel Reglement, zodat alle ontwikkelingsfasen tot aan de invoering en aanbesteding van op maat gemaakte interoperabele ruimtevaartoplossingen voor overheidsdiensten aan toe worden bestreken.
(17) Teneinde de doelstellingen van het programma te behalen, is het belangrijk om, in voorkomend geval, beroep te kunnen doen op capaciteiten die worden aangeboden door publieke en particuliere entiteiten in de Unie die actief zijn op het gebied van de ruimtevaart en tevens op internationaal niveau te kunnen samenwerken met derde landen of internationale organisaties. Er moet derhalve in de mogelijkheid worden voorzien om alle relevante instrumenten en beheermethoden uit het Verdrag en het Financieel reglement ▌en gezamenlijke aanbestedingsprocedures aan te wenden.
(18) Meer in het bijzonder met betrekking tot subsidies, heeft de ervaring geleerd dat aanvaarding door de gebruiker en de markt en algemene bewustmaking beter functioneren op gedecentraliseerde wijze dan wanneer de Commissie top-down te werk gaat. Vouchers, een vorm van financiële steun vanwege een begunstigde van subsidies aan derden, behoren tot de acties met de hoogste slagingskans bij nieuwe spelers op de markt en kleine en middelgrote ondernemingen. Zij zijn echter gehinderd door het maximumbedrag aan financiële steun dat wordt opgelegd door het Financieel Reglement. Dit maximumbedrag moet derhalve worden opgetrokken voor het EU-ruimtevaartprogramma om gelijke tred te houden met het groeiende potentieel aan markttoepassingen in de ruimtevaartsector.
(19) De soorten financiering en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze verordening worden gekozen op grond van hun vermogen om de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten op te leveren, met name rekening houdend met de controlekosten, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Hierbij moet het gebruik worden overwogen van vaste bedragen, vaste percentages en eenheidskosten, evenals financiering die niet aan kosten is gekoppeld, als bedoeld in [artikel 125, lid 1] van het Financieel Reglement.
(20) Verordening (EU, Euratom) nr. [het nieuwe FR] (het "Financieel Reglement") is op dit programma van toepassing. De verordening bevat regels voor de uitvoering van de Uniebegroting, met inbegrip van regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirecte uitvoering, financiële bijstand, financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties.
(21) Krachtens [referentie zo nodig aanpassen overeenkomstig een nieuw besluit inzake LGO's: artikel 88 van Besluit .../.../EU van de Raad] moeten in landen en gebieden overzee (LGO's) gevestigde personen en entiteiten in aanmerking komen voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het Programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft.
(22) De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, overheidsopdrachten, prijzen, indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op basis van artikel 322 VWEU vastgestelde regels hebben tevens betrekking op de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene rechtsstatelijke tekortkomingen in de lidstaten, aangezien eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële voorwaarde is voor goed financieel beheer en effectieve EU-financiering.
(23) Overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad(5)(het "Financieel Reglement"), Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad(6) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad(7) moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door evenredige maatregelen, daaronder begrepen voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden en fraude, terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 administratieve onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie ("het EOM") overgaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad(8). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het EOM en de Europese Rekenkamer alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.
(24) Derde landen die deel uitmaken van de ▌ EER ▌ kunnen deelnemen aan programma's van de Unie in het kader van de samenwerking krachtens de EER-overeenkomst, die voorziet in de uitvoering van de programma's bij een besluit uit hoofde van die overeenkomst. Derde landen kunnen ook deelnemen op grond van andere juridische instrumenten. In deze verordening dient een specifieke bepaling te worden opgenomen waarbij aan de bevoegde ordonnateur, ▌OLAF ▌en de Europese Rekenkamer de nodige rechten en toegang worden verleend om hun respectieve bevoegdheden ten volle uit te oefenen.
(25) Een goed publiek bestuur van het programma vereist een duidelijke verdeling van de verantwoordelijkheden en taken tussen de verschillende betrokken entiteiten om onnodige overlapping te voorkomen en kostenoverschrijdingen en vertragingen te verminderen. Alle bestuursactoren moeten, binnen hun takenpakket en overeenkomstig hun bevoegdheden, de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma ondersteunen.
(26) De lidstaten zijn reeds lange tijd actief op het gebied van de ruimtevaart. Zij beschikken over systemen, infrastructuur, nationale agentschappen en organen die verband houden met de ruimtevaart. Zij kunnen bijgevolg een grote bijdrage aan het programma leveren, met name de uitvoering ervan ▌. Zij kunnen ▌ samenwerken met de Unie voor de promotie van de diensten en toepassingen van het programma. De Commissie kan in staat zijn om de middelen waarover de lidstaten beschikken te mobiliseren, gebruik te maken van hun bijstand en, op wederzijds overeengekomen voorwaarden, de lidstaten te belasten met taken van niet-regelgevende aard bij de uitvoering van het programma ▌. Bovendien moeten de betrokken lidstaten alle nodige maatregelen nemen om de op hun grondgebied gevestigde grondstations te beschermen. Daarnaast moeten de lidstaten en de Commissie met elkaar en met de bevoegde internationale organen en regelgevende instanties samenwerken om ervoor te zorgen dat de frequenties die nodig zijn voor het programma beschikbaar zijn en adequaat beschermd worden, om de volledige ontwikkeling en exploitatie van op de aangeboden diensten gebaseerde toepassingen mogelijk te maken, overeenkomstig Besluit nr. 243/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot vaststelling van een meerjarenprogramma voor het radiospectrumbeleid(9).
(26 bis) Onder bepaalde naar behoren gemotiveerde omstandigheden kan het Agentschap specifieke taken overdragen aan lidstaten of een groep lidstaten. Deze overdracht moet beperkt blijven tot activiteiten die het Agentschap wegens een gebrek aan capaciteit niet zelf kan uitvoeren en mag geen afbreuk doen aan het bestuur van het programma en de toewijzing van taken als gedefinieerd in deze verordening.
(27) Als promotor van het algemene belang van de Unie, is het de taak van de Commissie om toezicht te houden op de uitvoering van het programma, de algehele verantwoordelijkheid te dragen en het gebruik ervan te bevorderen. Om de middelen en competenties van de verschillende belanghebbenden te optimaliseren, moet de Commissie bepaalde taken kunnen delegeren. Bovendien is de Commissie het best geplaatst om de belangrijkste vereisten vast te stellen die nodig zijn om de ontwikkeling van systemen en diensten ten uitvoer te leggen.
(28) De missie van het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma ("het Agentschap"), dat is opgericht als vervanger en opvolger van het bij Verordening (EU) nr. 912/2010 opgerichte Europees GNSS-Agentschap, is om bij te dragen aan het programma, met name wat betreft beveiligingshomologatie evenals de ontwikkeling van markt- en downstreamtoepassingen. Bepaalde taken die verband houden met deze gebieden moeten derhalve worden toegewezen aan het Agentschap. In het bijzonder met betrekking tot veiligheid en gezien de ervaring van het Agentschap op dit gebied, moet het Agentschap worden belast met de beveiligingshomologatietaken voor alle acties van de Unie op het gebied van ruimtevaart. Voortbouwend op zijn gedegen staat van dienst wat betreft het bevorderen van de aanvaarding door de gebruiker en de markt van Galileo en Egnos, moet het Agentschap worden belast met op gebruikersacceptatie gerichte activiteiten ten aanzien van andere onderdelen van het programma dan Galileo en Egnos, alsook met de activiteiten inzake de ontwikkeling van downstreamtoepassingen voor alle onderdelen van het programma. Dit zou het mogelijk maken te profiteren van schaalvoordelen en een kans bieden voor de ontwikkeling van toepassingen op basis van diverse onderdelen van het programma (geïntegreerde toepassingen). Deze activiteiten mogen evenwel niet ten koste gaan van de op acceptatie van diensten en op gebruikersacceptatie gerichte activiteiten waarmee de Commissie de voor Copernicus verantwoordelijke entiteiten heeft belast. De belasting van het Agentschap met de ontwikkeling van downstreamtoepassingen belet het andere belaste entiteiten niet om downstreamtoepassingen te ontwikkelen. Bovendien moet het Agentschap de taken uitvoeren die de Commissie aan het Agentschap overdraagt door middel van een of meerdere bijdrageovereenkomsten krachtens een overeenkomst inzake financieel kaderpartnerschap die betrekking hebben op ▌ andere specifieke taken die verband houden met het programma. Wanneer de taken aan het Agentschap worden toevertrouwd, moet gezorgd worden voor voldoende personele, administratieve en financiële middelen.
(28 bis) Galileo en Egnos zijn complexe systemen die intensieve coördinatie vereisen. Aangezien Galileo en Egnos Unie-onderdelen zijn, moet de coördinatie in handen zijn van een instelling of orgaan van de Unie. Daar het kan voortbouwen op de expertise die het de afgelopen jaren heeft opgebouwd, is het Agentschap het meest geschikte orgaan om alle operationele taken in verband met de exploitatie van deze systemen te coördineren, met uitzondering van de internationale samenwerking. Het Agentschap moet daarom worden belast met het beheer van de exploitatie van Egnos en Galileo. Dit betekent evenwel niet dat het Agentschap de taken in verband met de exploitatie van de systemen alleen moet verrichten. Het kan steunen op de expertise van andere entiteiten, in het bijzonder die van het Europees Ruimteagentschap. Het moet hierbij onder meer gaan om activiteiten op het gebied van evolutie van systemen, ontwerp en ontwikkeling van delen van het grondsegment en satellieten die aan het Europees Ruimteagentschap moeten worden toevertrouwd. De toewijzing van taken aan andere entiteiten berust op de deskundigheid van deze entiteiten en moet erop gericht zijn dubbel werk te voorkomen.
(29) Het Europees Ruimteagentschap is een internationale organisatie met uitgebreide expertise op het vlak van ruimtevaart die in 2004 een kaderovereenkomst afsloot met de Europese Gemeenschap. Het is derhalve een belangrijke partner bij de uitvoering van het programma waarmee gepaste relaties moeten worden aangeknoopt. In dit verband, en in overeenstemming met het Financieel Reglement, moet de Commissie een overeenkomst inzake financieel kaderpartnerschap sluiten met het Europees Ruimteagentschap en het Agentschap die van toepassing is op alle financiële betrekkingen tussen de Commissie, het Agentschap en het Europees Ruimteagentschap en hun samenhang waarborgt, in overeenstemming met de kaderovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Europees Ruimteagentschap, en met name met de artikelen 2 en 5 daarvan. Aangezien het Europees Ruimteagentschap geen Unie-orgaan is en niet is onderworpen aan het recht van de Unie, is het echter van essentieel belang dat het Europees Ruimteagentschap passende maatregelen neemt ter bescherming van de belangen van de Unie en haar lidstaten en ten aanzien van de uitvoering van de begroting, en dat de taken die het zijn toevertrouwd in overeenstemming zijn met de besluiten van de Commissie. De overeenkomst moet ook alle nodige bepalingen bevatten om de financiële belangen van de Unie te vrijwaren.
(30) De werking van het SATCEN als een Europees autonoom vermogen dat toegang biedt tot informatie en diensten op basis van de exploitatie van de betreffende ruimteactiva en aanverwante gegevens werd reeds bevestigd bij de tenuitvoerlegging van Besluit nr. 541/2014/EU.
(31) Teneinde de vertegenwoordiging van gebruikers structureel te verankeren in het bestuur van Govsatcom en de behoeften en vereisten van gebruikers over nationale grenzen en burgerlijk-militaire tussenschotten te aggregeren, moeten de relevante entiteiten van de Unie die nauwe betrekkingen hebben met de gebruikers, zoals het Europees Defensieagentschap, het Europees Grens- en kustwachtagentschap, het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, het Europees Bureau voor visserijcontrole, het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving, het militair plannings- en uitvoeringsvermogen, het civiel plannings- en uitvoeringsvermogen en het Coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties, coördinatietaken hebben ten aanzien van bepaalde groepen gebruikers. Op geaggregeerd niveau moet het Agentschap gebruikersgerelateerde aspecten voor de burgerlijke ▌gebruikersgemeenschappen coördineren en kunnen zij het operationele gebruik, de vraag, de naleving van vereisten en veranderende behoeften en vereisten monitoren.
(32) Gezien het belang van met de ruimtevaart verband houdende activiteiten voor de economie van de Unie en de levens van burgers van de Unie, en het tweeërlei gebruik van de systemen en van de toepassingen die op deze systemen zijn gebaseerd, moet het bereiken en handhaven van een hoog niveau van veiligheid een topprioriteit zijn voor het programma, met name om de belangen van de Unie en van haar lidstaten te vrijwaren, onder meer in verband met gerubriceerde en andere gevoelige niet-gerubriceerde informatie.
(33) Zonder afbreuk te doen aan de prerogatieven van de lidstaten op het gebied van nationale veiligheid moeten de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger elk binnen hun respectieve bevoegdheidsgebied de beveiliging van het programma waarborgen in overeenstemming met deze verordening en, in voorkomend geval, Besluit 201x/xxx/GBVB van de Raad(10).
(33 bis) Gezien de specifieke deskundigheid waarover EDEO beschikt en zijn regelmatige contacten met de overheidsdiensten van derde landen en met internationale organisaties, kan de EDEO de Commissie bijstaan bij de verrichting van sommige van haar taken in verband met de beveiliging van het programma op het vlak van de externe betrekkingen, overeenkomstig Besluit 2010/427/EU van de Raad.
(34) Onverminderd de exclusieve verantwoordelijkheid van de lidstaten op het gebied van nationale veiligheid, als bepaald in artikel 4, lid 2, VEU, en het recht van de lidstaten om hun wezenlijke veiligheidsbelangen te verdedigen overeenkomstig artikel 346 VWEU, moet een specifiek beheer van de beveiliging tot stand worden gebracht om een soepele tenuitvoerlegging van het programma te waarborgen. Dit beheer ▌moet worden gebaseerd op drie belangrijke beginselen. In de eerste plaats is het absoluut noodzakelijk dat de uitgebreide, unieke ervaring van de lidstaten op het gebied van beveiligingsaangelegenheden zoveel mogelijk in overweging wordt genomen. Ten tweede moeten, ter voorkoming van belangenconflicten en eventuele tekortkomingen in de toepassing van beveiligingsregels, de operationele functies worden gescheiden van de beveiligingshomologatiefuncties. Ten derde is de entiteit die verantwoordelijk is voor het beheer van alle of een deel van de bestanddelen van het programma ook het best geplaatst om de beveiliging van de haar opgedragen taken te beheren. De beveiliging van het programma zal berusten op de ervaring die de afgelopen jaren is opgedaan bij de tenuitvoerlegging van Galileo, Egnos en Copernicus. Goed beveiligingsbestuur vereist ook dat de rollen op passende wijze worden verdeeld onder de verschillende spelers. Aangezien zij verantwoordelijk is voor het programma, moet de Commissie, onverminderd de prerogatieven van de lidstaten op het gebied van nationale veiligheid, de algemene beveiligingsvereisten bepalen die van toepassing zijn op elk van de onderdelen van het programma.
(34x) De cyberbeveiliging van Europese ruimtevaartinfrastructuur, zowel op de grond als in de ruimte, is essentieel om de continuïteit van de exploitatie van de systemen alsook van de diensten te waarborgen. Er moet bij de vaststelling van de veiligheidsvereisten derhalve terdege rekening worden gehouden met de noodzaak om de systemen en hun diensten tegen cyberaanvallen te beschermen, onder meer door gebruik te maken van nieuwe technologieën.
(34 bis) Wanneer dit op grond van de risico- en dreigingsanalyse wenselijk wordt geacht, moet de Commissie een beveiligingscontrolestructuur vaststellen. Dit beveiligingscontroleorgaan moet een entiteit zijn die voldoet aan de binnen het toepassingsgebied van Besluit 201/xxx/GBVB ontwikkelde instructies. Voor Galileo moet dit het Galileo-centrum voor de beveiligingscontrole zijn. Met betrekking tot de tenuitvoerlegging van Besluit 201/xxx/GBVB wordt de rol van de raad voor de veiligheidsaccreditatie beperkt tot het verstrekken van input aan de Raad en/of de HV in verband met de veiligheidsaccreditatie van het systeem.
(35) Gezien het unieke karakter en de complexiteit van het programma en het verband met veiligheid, moeten voor de beveiligingshomologatie erkende en beproefde beginselen worden gevolgd. Het is dus absoluut noodzakelijk dat de beveiligingshomologatiewerkzaamheden worden uitgevoerd op basis van collectieve verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de Unie en haar lidstaten, door te streven naar het bouwen van consensus en alle belanghebbenden te betrekken bij de kwestie van veiligheid, en dat er een procedure voor permanente risicomonitoring wordt ingevoerd. Het is eveneens onontbeerlijk dat technische beveiligingshomologatiewerkzaamheden worden toevertrouwd aan vakmensen die voldoende bekwaamheid bezitten op het vlak van de homologatie van complexe systemen en over een veiligheidsmachtiging van een passend niveau beschikken.
(35x) Gerubriceerde informatie van de EU moet worden behandeld overeenkomstig de veiligheidsvoorschriften als vastgelegd in Besluit (EU, Euratom)2015/444 en Besluit 2013/488/EU. Overeenkomstig het besluit van de Raad moeten de lidstaten de daarin vastgelegde beginselen en minimumnormen eerbiedigen, teneinde ervoor te zorgen dat ten aanzien van gerubriceerde EU-informatie een vergelijkbaar beschermingsniveau bestaat.
(36) Om de veilige uitwisseling van informatie te garanderen, moeten passende overeenkomst worden vastgesteld om te zorgen voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie die aan derde landen en internationale organisaties wordt verstrekt in het kader van het programma.
(37) Een van de belangrijkste doelstellingen van het programma bestaat uit het waarborgen van de veiligheid en de strategische autonomie ervan, het versterken van het vermogen om op te treden in een groot aantal sectoren, met name op het gebied van beveiliging, en het profiteren van de mogelijkheden die de ruimtevaart biedt voor de veiligheid van de Unie en haar lidstaten. Deze doelstelling vereist strikte regels inzake de subsidiabiliteit van de entiteiten die kunnen deelnemen aan de activiteiten die worden gefinancierd in het kader van het programma waarvoor toegang tot gerubriceerde EU-informatie (EUCI) en gevoelige niet-gerubriceerde informatie nodig is.
(37 bis) In het kader van het programma dient sommige informatie, die weliswaar niet gerubriceerd is, te worden behandeld in overeenstemming met reeds geldende wetgeving of nationale wetten, regels en verordening, onder meer door middel van beperkingen ten aanzien van de verspreiding ervan.
(38) In een toenemend aantal belangrijke economische sectoren, en met name in de sectoren vervoer, telecommunicatie, landbouw en energie, neemt het gebruik van satellietnavigatie- en aardobservatiesystemen gestaag toe. Het programma moet de synergieën tussen deze sectoren benutten, daarbij rekening houdend met de voordelen die ruimtevaarttechnologieën deze sectoren bieden, de ontwikkeling van compatibele apparatuur ondersteunen en de ontwikkeling van desbetreffende normen en certificaties bevorderen. Synergieën tussen ruimtevaartactiviteiten en activiteiten in verband met de veiligheid en defensie van de Europese Unie en haar lidstaten nemen eveneens toe. Volledige controle van satellietnavigatie moet daarom de technologische onafhankelijkheid van de Unie, ook op de langere termijn voor de onderdelen van de infrastructuur, garanderen en zorgen voor de strategische autonomie van de Unie.
(39) Het Galileo-programma beoogt de invoering en exploitatie van de eerste specifiek voor civiele doeleinden ontworpen mondiale infrastructuur voor navigatie en plaatsbepaling per satelliet, die door diverse publieke en particuliere actoren in Europa en in de hele wereld kan worden gebruikt. Galileo functioneert onafhankelijk van andere bestaande of potentiële systemen en draagt zo onder meer bij tot de strategische autonomie van de Unie. De tweede generatie van het systeem moet vóór 2030 geleidelijk worden ingevoerd, aanvankelijk met beperkte operationele capaciteit.
(40) Het doel van Egnos is de verbetering van de kwaliteit van open signalen van bestaande mondiale systemen voor satellietnavigatie, met name die welke worden uitgestoten door het Galileo-systeem. De door Egnos geboden diensten moeten als prioriteit voor het einde van 2016 het binnen Europa gelegen grondgebied van de lidstaten dekken, voor deze doelstelling met inbegrip van Cyprus, de Azoren, de Canarische eilanden en Madeira. Op het gebied van de luchtvaart moeten al deze gebieden van Egnos profiteren voor luchtvaartnavigatiediensten voor alle door Egnos ondersteunde prestatieniveaus. Afhankelijk van de technische haalbaarheid en, voor de bescherming van mensenlevens, op basis van internationale overeenkomsten, kan de geografische dekking van de door Egnos geleverde diensten naar andere regio's in de wereld worden uitgebreid. Onverminderd Verordening (EU) 2018/1139 en de noodzakelijke kwaliteitsmonitoring van de dienstverlening van Galileo voor doeleinden in de luchtvaart moet worden opgemerkt dat hoewel de door Galileo uitgezonden signalen doeltreffend kunnen worden gebruikt om de positionering van vliegtuigen te vergemakkelijken, in alle fasen van de vlucht, door middel van de noodzakelijke augmentatiesystemen (lokaal, regionaal, luchtvaartelektronica aan boord), enkel plaatselijke of regionale augmentatiesystemen zoals Egnos in Europa diensten op het vlak van luchtverkeersbeheer (ATM) en luchtvaartnavigatie (ANS) mogen verlenen. De dienst beveiliging van mensenlevens van Egnos moet worden verstrekt in overeenstemming met de toepasselijke ICAO-normen.
(41) Het is van essentieel belang dat ▌de duurzaamheid van de ▌Galileo- en Egnossystemen ▌worden gewaarborgd, evenals de continuïteit, beschikbaarheid, nauwkeurigheid, betrouwbaarheid en veiligheid van de diensten ervan. In een veranderende omgeving en een snel veranderende markt moet hun ontwikkeling ook worden voortgezet en nieuwe generaties van deze systemen, met inbegrip van aanverwante ruimtevaart- en grondsegmentontwikkelingen, moeten worden voorbereid.
▌
(43) De term "commerciële dienst" die wordt gebruikt in Verordening (EU) nr. 1285/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende de uitvoering en exploitatie van de Europese satellietnavigatiesystemen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 876/2002 van de Raad en Verordening (EG) nr. 683/2008 van het Europees Parlement en de Raad(11) is niet langer geschikt in het licht van de ontwikkeling van die dienst. In plaats daarvan zijn twee afzonderlijke diensten geïdentificeerd, namelijk de hogeprecisiedienst en de authenticatiedienst(12).
(44) Om te zorgen voor een optimale benutting van de aangeboden diensten, moeten de door Galileo en Egnos geleverde diensten, ook op gebruikersniveau, compatibel en interoperabel met elkaar en, voor zover mogelijk, met andere satellietnavigatiesystemen en met conventionele radionavigatiemiddelen zijn, indien dergelijke compatibiliteit en interoperabiliteit is vastgelegd in een internationale overeenkomst, onverminderd het doel van strategische autonomie van de Unie.
(45) Gezien het belang voor Galileo en Egnos van hun grondinfrastructuur en het effect ervan op hun veiligheid, moet de bepaling van de locatie van de infrastructuur door de Commissie gebeuren. De stationering van de grondinfrastructuur van de systemen moet volgens een open en transparant proces blijven verlopen, in voorkomend geval met betrokkenheid van het Agentschap op basis van zijn bevoegdheidsterrein.
(46) Teneinde de socio-economische voordelen van Galileo en Egnos te maximaliseren en tegelijkertijd bij te dragen aan de strategische autonomie van de Unie, voornamelijk in gevoelige sectoren en op het vlak van beveiliging en veiligheid, moet het gebruik van de door Egnos en Galileo verleende diensten in andere beleidsdomeinen van de Unie worden bevorderd waar dit gerechtvaardigd is en voordelen kan opleveren. Daarnaast is het van belang om tijdens dit proces maatregelen te treffen ter bevordering van het gebruik van deze diensten in alle lidstaten.
(47) Copernicus moet zorgen voor autonome toegang tot milieukennis en cruciale technologieën voor aardobserverings- en geo-informatiediensten, om de Unie te ondersteunen bij onafhankelijke besluitvorming en zelfstandig optreden, o.a. op het gebied van milieu, klimaatverandering, mariene, maritieme, landbouw- en plattelandsontwikkeling, behoud van cultureel erfgoed, civiele bescherming, toezicht op land en infrastructuur, veiligheid en de digitale economie.
(47 ter) De onderdelen van het Programma moeten de toepassing van digitale technologieën in ruimtevaartsystemen, de gegevens- en dienstendistributie en de downstreamontwikkeling stimuleren. In dat verband moet bijzondere aandacht worden besteed aan de initiatieven en acties die de Commissie heeft voorgesteld in haar mededelingen van 14 september 2016 getiteld "Connectiviteit voor een competitieve digitale eengemaakte markt – Naar een Europese gigabitmaatschappij" en "5G voor Europa: een actieplan".
(48) Copernicus moet voortbouwen op, continuïteit verzekeren met en steun bieden aan de werkzaamheden en verworvenheden in het kader van Verordening (EU) nr. 377/2014 van het Europees Parlement en de Raad(13) tot vaststelling van het programma van de Europese Unie voor aardobservatie en -monitoring (Copernicus) en Verordening (EU) nr. 911/2010 van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees programma voor monitoring van de aarde (GMES) en zijn initiële operationele diensten(14). Hierbij moet rekening worden gehouden met recente tendensen op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkelingen en innovaties die gevolgen hebben voor het domein van de aardobservatie, alsook ontwikkelingen op het vlak van de analyse van big data en artificiële intelligentie en verwante strategieën en initiatieven op het niveau van de Unie(15). Voor de ontwikkeling van nieuwe elementen moet de Commissie nauw samenwerken met de lidstaten, het Europees Ruimteagentschap, EUMETSAT en, in voorkomend geval, andere entiteiten die over ruimtevaartactiva en activa in de ruimte beschikken. In de mate van het mogelijke moet gebruik worden gemaakt van de capaciteiten voor satellietobservaties van de lidstaten, het Europees Ruimteagentschap, Eumetsat(16) en andere entiteiten, met inbegrip van commerciële initiatieven in Europa, waardoor ook wordt bijgedragen aan de ontwikkeling van een levensvatbare commerciële ruimtevaartsector in Europa. Indien haalbaar en passend moet tevens gebruik worden gemaakt van de beschikbare in-situ- en aanvullende gegevens die in hoofdzaak door de lidstaten worden verstrekt overeenkomstig Richtlijn 2007/2/EG(17). De Commissie moet samenwerken met de lidstaten en het Europees Milieuagentschap om voor Copernicus een efficiënte toegang tot en een efficiënt gebruik van de in-situgegevens te verzekeren.
(49) Copernicus moet worden uitgevoerd conform de doelstellingen van Richtlijn 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake het hergebruik van overheidsinformatie, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2013/37/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot wijziging van Richtlijn 2003/98/EG inzake het hergebruik van overheidsinformatie(18), met name transparantie, het scheppen van voorwaarden die gunstig zijn voor de ontwikkeling van diensten, het bijdragen tot economische groei en het scheppen van werkgelegenheid in de Unie. Copernicusgegevens en Copernicusinformatie moeten kosteloos en open toegankelijk zijn.
(49 bis) Het potentieel van Copernicus moet volledig worden benut en moet ten goede komen aan de gehele Europese gemeenschap en economie, en niet alleen aan de rechtstreekse begunstigden. Daartoe moeten meer maatregelen worden genomen om de acceptatie ervan door gebruikers aan te moedigen en meer te doen om niet-specialisten in staat te stellen de gegevens te gebruiken, hetgeen de groei, de werkgelegenheid en de kennisoverdracht zal stimuleren.
(50) Copernicus is een door de gebruikers gestuurd programma. De ontwikkeling ervan moet derhalve worden gebaseerd op de veranderende vereisten van de Copernicuskerngebruikers en ook de opkomst van zowel openbare als particuliere nieuwe gebruikersgemeenschappen erkennen. Copernicus moet worden gebaseerd op een analyse van opties om tegemoet te komen aan de veranderende behoeften van gebruikers, onder meer op het vlak van de uitvoering, en de monitoring van beleidsmaatregelen van de Unie die de continue effectieve betrokkenheid van gebruikers vereisen, met name met betrekking tot de definitie en validering van vereisten.
(51) Copernicus is reeds operationeel. Het is derhalve belangrijk om de continuïteit van de reeds bestaande infrastructuur en diensten te waarborgen en tegelijkertijd aanpassingen aan de veranderende gebruikersbehoeften, marktomgeving door te voeren, met name de opkomst van particuliere actoren in de ruimte ("nieuwe ruimtevaart") en socio-politieke ontwikkelingen die een snelle reactie vereisen. Dit vereist een ontwikkeling van de functionele structuur van Copernicus om beter rekening te houden met de overgang van de eerste fase van de operationele diensten naar de levering van geavanceerde en meer gerichte diensten aan nieuwe gebruikersgroepen en de bevordering van downstreammarkten met toegevoegde waarde. Daartoe moet bij de verdere uitvoering een benadering worden toegepast die de datawaardeketen volgt, d.w.z. gegevensverwerving, gegevens- en informatieverwerking, ‑verdeling en ‑exploitatie, en op gebruikers- en marktacceptatie en capaciteitsopbouw gerichte activiteiten, terwijl het strategische planningsproces in het kader van Horizon Europa onderzoeks- en innovatieactiviteiten zal identificeren die gebruik moeten maken van Copernicus.
(52) Met betrekking tot gegevensverwerving moeten de activiteiten in het kader van Copernicus gericht zijn op de voltooiing en handhaving van de bestaande ruimtevaartinfrastructuur, de voorbereiding van de vervanging van de satellieten aan het einde van hun levensduur, evenals het opstarten van nieuwe missies met name met betrekking tot nieuwe observatiesystemen ter ondersteuning van de succesvolle aanpak van mondiale klimaatverandering (bv. monitoring van antropogene CO2- en andere broeikasgasemissies). Wat de activiteiten in het kader van Copernicus betreft, moet de wereldwijde monitoring uitgebreid worden tot de poolgebieden en de naleving van milieuvoorschriften, verplichte milieumonitoring en -verslaglegging en innovatieve milieutoepassingen op het gebied van land- en bosbouw, het beheer van water en mariene hulpbronnen en cultureel erfgoed (bv. voor de monitoring van gewassen, waterbeheer en betere brandmonitoring) ondersteunen. Copernicus moet daarbij zoveel mogelijk als hefboom worden aangewend en maximaal voordeel halen uit de investeringen die in het kader van de vorige financieringsperiode (2014-2020) zijn gedaan, met inbegrip van de investeringen door de lidstaten, ESA en EUMETSAT, en tegelijkertijd nieuwe operationele en zakelijke modellen onderzoeken ter verdere aanvulling van de capaciteiten van Copernicus. Copernicus kan ook voortbouwen op de succesvolle partnerschappen met lidstaten om de veiligheidsdimensie verder te ontwikkelen in het kader van passende bestuursmechanismen om tegemoet te komen aan de veranderende gebruikersbehoeften in de veiligheidssector.
(53) In het kader van de taak van Copernicus op het vlak van gegevens- en informatieverwerking moet het programma de duurzaamheid op lange termijn en de verdere ontwikkeling van zijn diensten waarborgen door informatie te verstrekken om te voldoen aan de behoeften van de overheidssector en de behoeften die voortvloeien uit de internationale verplichtingen van de Unie, en om optimaal gebruik te maken van de kansen voor commerciële exploitatie. In het bijzonder moet Copernicus op lokaal, nationaal, Europees en mondiaal niveau, informatie verstrekken over de samenstelling van de atmosfeer en de luchtkwaliteit, informatie over de toestand en de dynamiek van de oceanen, informatie inzake land- en ijsmonitoring ter ondersteuning van de uitvoering van lokale, nationale en Europese beleidsmaatregelen; informatie ter ondersteuning van de aanpassing aan of de mitigatie van klimaatverandering; geospatiale informatie ter ondersteuning van crisisbeheersing, met inbegrip van preventiemaatregelen, waarborging van de naleving van milieuvoorschriften, evenals civiele bescherming, met inbegrip van ondersteuning van het externe optreden van de Unie. De Commissie dient passende contractuele regelingen vast te stellen ter bevordering van de continuïteit van de dienstverlening.
(54) Bij de uitvoering van de Copernicus-diensten moet de Commissie een beroep doen op bevoegde entiteiten, relevante agentschappen van de Unie, groepen of consortia van nationale organen, of een bevoegd orgaan dat in aanmerking kan komen voor een bijdrageovereenkomst. Bij de selectie van deze entiteiten moet de Commissie ervoor zorgen dat er geen sprake is van onderbrekingen in de verrichtingen en dienstverlening en dat, indien uit veiligheidsoogpunt gevoelige gegevens zijn betrokken, de betrokken entiteiten capaciteiten hebben op het gebied van tijdige waarschuwing en crisistoezicht in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en in het bijzonder het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB). Overeenkomstig artikel 154 van het Financieel Reglement, zijn personen en entiteiten die zijn belast met de tenuitvoerlegging van Uniemiddelen verplicht om het non-discriminatiebeginsel ten aanzien van alle lidstaten te eerbiedigen; dit beginsel moet worden gewaarborgd middels de desbetreffende bijdrageovereenkomsten in verband met de verlening van de Copernicusdiensten.
(55) Door de uitvoering van de Copernicusdiensten moeten diensten bovendien gemakkelijker ingang kunnen vinden bij het publiek, aangezien gebruikers zo kunnen inspelen op de beschikbaarheid en de ontwikkeling van diensten, alsmede op samenwerking met lidstaten en andere partijen. Daartoe moeten de Commissie en de entiteiten waaraan zij de levering van diensten heeft toevertrouwd nauw samenwerken met kerngebruikersgemeenschappen in Europa bij de verdere ontwikkeling van het aanbod van Copernicusdiensten en -informatie, om aan de veranderende behoeften van de publieke sector en het beleid te voldoen en zodoende een zo breed mogelijke benutting van aardobservatiegegevens te verwezenlijken. De Commissie en de lidstaten moeten samenwerken om de in-situcomponent van Copernicus te ontwikkelen en om de integratie van in-situgegevensreeksen met gegevensreeksen uit de ruimtevaart te vergemakkelijken met het oog op verbeterde Copernicusdiensten.
(55 bis) Het beleid van gratis, volledige en open gegevens van Copernicus is een van de meest succesvolle elementen van de uitvoering van Copernicus en heeft geleid tot een grote vraag naar zijn gegevens en informatie. Copernicus is hiermee een van de grootste leveranciers van aardobservatiegegevens ter wereld. Er is een duidelijke noodzaak om de continuïteit van vrije, volledige en open verstrekking van gegevens op de lange termijn en op een veilige manier te waarborgen, teneinde de ambitieuze doelstellingen van de ruimtevaartstrategie voor Europa (2016) te verwezenlijken. Copernicus-gegevens worden in de eerste plaats gegenereerd ten behoeve van Europese burgers. Door deze gegevens gratis ter beschikking te stellen worden mondiale samenwerkingsmogelijkheden voor bedrijven en wetenschappers uit de EU gemaximaliseerd en wordt een bijdrage geleverd aan een doeltreffend Europees ruimte-ecosysteem. Wanneer de toegang tot Copernicusgegevens en -informatie zou worden beperkt, dient dit te gebeuren in overeenstemming met het gegevensbeleid van Copernicus als gedefinieerd in onderhavige verordening en in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1159/2013 van de Commissie.
(56) De in het kader van Copernicus geproduceerde gegevens en informatie moeten volledig, open en kosteloos toegankelijk zijn, behoudens passende voorwaarden en beperkingen, zodat die gegevens en informatie zo veel mogelijk worden gebruikt en gedeeld, en de markten voor Europese aardobservatiegegevens, en meer bepaald de downstreamsector, worden versterkt om de groei en het scheppen van werkgelegenheid in de Unie te bevorderen. Op basis van een dergelijke regeling moet de verstrekking van gegevens en informatie met een hoge mate van samenhang, continuïteit, betrouwbaarheid en kwaliteit mogelijk blijven. Dit pleit voor grootschalige en gebruiksvriendelijke toegang tot, verwerking en gebruik van Copernicusgegevens en -informatie op verschillende actualiteitsniveaus, waarvoor de Commissie een geïntegreerde aanpak moet blijven volgen, zowel op het niveau van de EU als dat van de lidstaten, waardoor tevens de integratie met andere bronnen van gegevens en informatie mogelijk wordt. De Commissie moet daarom de noodzakelijke maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat Copernicusgegevens en ‑informatie eenvoudig en efficiënt toegankelijk zijn en kunnen worden gebruikt, onder meer door de diensten voor de toegang tot gegevens en informatie van Copernicus (DIAS) binnen de lidstaten te bevorderen en, bij de mogelijke bevordering van interoperabiliteit tussen de bestaande Europese infrastructuren voor aardobservatiegegevens, synergieën met deze middelen tot stand te brengen om de marktacceptatie van Copernicusgegevens en ‑informatie te maximaliseren en te versterken.
(57) De Commissie moet samenwerken met gegevensverstrekkers om de vergunningsvoorwaarden voor gegevens van derden overeen te komen, teneinde het gebruik daarvan binnen Copernicus te vergemakkelijken, in overeenstemming met deze verordening en de toepasselijke rechten van derden. Aangezien bepaalde Copernicusgegevens en bepaalde Copernicusinformatie, met inbegrip van hogeresolutiebeelden, van invloed kunnen zijn op de veiligheid van de Unie of van haar lidstaten, moeten in met redenen omklede gevallen maatregelen kunnen worden vastgesteld teneinde naar risico's en dreigingen voor de veiligheid van de Unie of haar lidstaten te handelen.
(58) De bepalingen van de rechtshandelingen aangenomen op grond van eerdere verordeningen zonder einddatum moeten blijven gelden, tenzij ze in strijd zijn met de nieuwe verordening. Dit heeft met name betrekking op Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1159/2013 van de Commissie tot vaststelling van registratie- en vergunningsvoorwaarden voor GMES-gebruikers en vaststelling van criteria voor het beperken van de toegang tot GMES-specifieke gegevens en GMES-dienstinformatie(19).
(59) Teneinde het gebruik van aardobservatiegegevens en -technologieën door lokale, regionale of nationale overheden, kleine en middelgrote ondernemingen, wetenschappers en onderzoekers te bevorderen en te faciliteren, moeten speciale netwerken voor Copernicus-gegevensdistributie, waaronder nationale en regionale instanties zoals "Copernicus Relays" en "Copernicus Academies", worden bevorderd door middel van activiteiten die gericht zijn op de acceptatie ervan door gebruikers. Hiertoe moeten de Commissie en de lidstaten ernaar streven nauwere banden te smeden tussen Copernicus en beleidsmaatregelen op EU- en nationaal niveau teneinde de vraag naar commerciële toepassingen en diensten aan te moedigen, en ondernemingen, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen en start-ups, in staat te stellen toepassingen te ontwikkelen op basis van gegevens en informatie van Copernicus met het oog op de ontwikkeling van een concurrerend ecosysteem voor aardobservatiegegevens in Europa.
(60) Op het internationale niveau moet Copernicus voorzien in nauwkeurige en betrouwbare informatie voor de samenwerking met derde landen en internationale organisaties, en ter ondersteuning van het buitenlands beleid en het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking van de Unie. Copernicus moet worden beschouwd als een Europese bijdrage aan het wereldwijde systeem van systemen voor aardobservatie (GEOSS), het Comité voor aardobservatiesatellieten (CEOS), de Conferentie van de Partijen (COP) bij het Verdrag van 1992 van de Verenigde Naties over de klimaatverandering (UNFCCC), de verwezenlijking van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling, en het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering. Er moet passende samenwerking tot stand worden gebracht of onderhouden met de relevante sectorale organen van de VN en de Wereld Meteorologische Organisatie.
(61) Bij de uitvoering van Copernicus moet de Commissie, in voorkomend geval, een beroep doen op Europese intergouvernementele organisaties waarmee zij reeds een partnerschap heeft, in het bijzonder ESA, voor de ontwikkeling, coördinatie, tenuitvoerlegging en uitwerking van de ruimtecomponenten, toegang tot gegevens van derde partijen, indien van toepassing, en, wanneer dit niet door andere entiteiten wordt gedaan, de uitvoering van specifieke missies. Voorts dient de Commissie een beroep te doen op de Europese Organisatie voor de exploitatie van meteorologische satellieten (European Organisation for the Exploitation of Meteorological Satellites - EUMETSAT) voor de uitvoering van specifieke missies of delen ervan en, in voorkomend geval, en de toegang tot gegevens van bijdragende missies overeenkomstig het mandaat en de deskundigheid van EUMETSAT.
(61 bis) Op het gebied van diensten, moet de Commissie passende aanspraak maken op de specifieke capaciteiten van agentschappen van de Unie, zoals het Europees Milieuagentschap, het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, het Europees Grens- en kustwachtagentschap, alsmede het Satcen en de Europese investeringen in monitoringdiensten voor het mariene milieu die reeds werden gedaan door Mercator Ocean. Op het vlak van veiligheid wordt met de Hoge Vertegenwoordiger een alomvattende aanpak op het niveau van de Unie nagestreefd. Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) van de Commissie is actief betrokken geweest bij het van start gaan van het GMES-initiatief en heeft steun verleend aan ontwikkelingen inzake Galileo en ruimteweer. Krachtens Verordening (EU) nr. 377/2014 beheert het GCO de Copernicusdienst voor het beheer van noodsituaties en de mondiale component van de Copernicusdienst voor landmonitoring, en draagt het bij aan de evaluatie van de kwaliteit en de geschiktheid voor het beoogde gebruik van gegevens en informatie, en aan de toekomstige ontwikkeling. De Commissie moet voor de uitvoering van Copernicus een beroep blijven doen op de wetenschappelijke en technische ondersteuning van het GCO.
(62) Naar aanleiding van de verzoeken van het Europees Parlement en de Raad heeft de Unie een ondersteuningskader voor ruimtebewaking en monitoring (SST) vastgesteld bij Besluit nr. 541/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot oprichting van een ondersteuningskader voor ruimtebewaking en monitoring. Ruimteschroot is inmiddels een ernstige bedreiging voor de beveiliging, de veiligheid en de haalbaarheid van ruimtevaartactiviteiten. Het SST is derhalve essentieel om de continuïteit van de componenten van het programma en hun bijdragen aan het beleid van de Unie te vrijwaren. Door de verspreiding van ruimteschroot te proberen voorkomen, draagt het SST bij aan het waarborgen van duurzame en gegarandeerde toegang tot en het gebruik van de ruimte, een mondiaal gemeenschappelijk doel. In dit verband kan het eveneens steun bieden bij de voorbereiding van Europese "saneringsprojecten" in een baan om de aarde.
(63) Binnen het SST moet verder worden gewerkt aan de ontwikkeling van de prestaties en autonomie van SST-capaciteiten. Met het oog hierop moet het leiden tot de oprichting van een autonome Europese catalogus van voorwerpen in de ruimte, die is gebaseerd op gegevens uit het netwerk van SST-sensoren. Indien van toepassing kan de Unie overwegen om een deel van de gegevens beschikbaar te stellen voor commerciële, niet‑commerciële en onderzoeksdoeleinden. De SST moet ook steun blijven verlenen voor de exploitatie en verstrekking van SST-diensten. Aangezien SST-diensten gebruikersgestuurd ▌zijn, moeten passende mechanismen worden ingevoerd om de behoeften van de gebruikers te verzamelen, waaronder behoeften op het gebied van veiligheid en de doorgifte van nuttige informatie aan en door openbare instellingen, ter verbetering van de doeltreffendheid van het systeem, met inachtneming van het nationale veiligheids- en beveiligingsbeleid.
(64) De exploitatie van SST-diensten moet gebaseerd zijn op een partnerschap tussen de Unie en de lidstaten en gebruikmaken van bestaande en toekomstige nationale deskundigheid en systemen, waaronder die welke via het Europees Ruimteagentschap of door de Unie zijn ontwikkeld. Het moet mogelijk zijn om financiële steun te bieden voor de ontwikkeling van nieuwe SST-sensoren. Indachtig het gevoelige karakter van de SST, moet de controle over nationale sensoren en hun exploitatie, onderhoud en vernieuwing en de verwerking van gegevens die tot de verstrekking van SST-diensten leidt een bevoegdheid van de deelnemende lidstaten blijven.
(65) Lidstaten met toereikend bezit van of toegang tot SST-capaciteiten moeten kunnen deelnemen aan de verstrekking van de SST-diensten. De deelnemende lidstaten in het krachtens Besluit nr. 541/2014/EU opgerichte SST-consortium moeten worden geacht aan die criteria te voldoen. Deze lidstaten moeten een gezamenlijk voorstel indienen en aantonen dat is voldaan aan verdere elementen met betrekking tot de operationele inrichting. ▌ Er moeten passende regels worden vastgesteld voor de selectie en organisatie van de deelnemende lidstaten.
(65 bis) Aan de Commissie moeten uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend teneinde de gedetailleerde procedures en elementen te definiëren om de deelname van de lidstaten tot stand te brengen. Indien geen gezamenlijk voorstel is ingediend of indien de Commissie van oordeel is dat een dergelijk voorstel niet aan de vastgestelde criteria voldoet, kan de Commissie een tweede etappe voor de deelname van lidstaten initiëren. De procedures en elementen voor die tweede etappe moeten bepalen welke omloopbanen bestreken moeten worden, waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak om zo veel mogelijk lidstaten te laten deelnemen aan de verstrekking van SST-diensten. Wanneer deze procedures en elementen de Commissie de mogelijkheid bieden om meerdere voorstellen te selecteren zodat alle omloopbanen worden bestreken, moet eveneens worden gezorgd voor passende mechanismen voor coördinatie tussen de groepen lidstaten en voor een doeltreffende oplossing om alle SST-diensten te dekken.
(66) Zodra het SST is ingericht, moeten de beginselen van complementariteit van activiteiten en de continuïteit van gebruikersgerichte SST-diensten van hoge kwaliteit worden geëerbiedigd en moet het SST gebaseerd zijn op de beste expertise. Onnodig dubbel werk voor het SST moet derhalve worden vermeden. Eventuele overbodige capaciteiten moeten ▌de continuïteit, de kwaliteit en de robuustheid van de SST-diensten te waarborgen. De werkzaamheden van de deskundigenteams moeten helpen onnodig dubbel werk te voorkomen.
(67) Daarnaast moet het SST gunstig zijn voor de bestaande beperkingsmaatregelen, zoals de COPUOS-richtlijnen inzake het beperken van ruimteschroot ▌en de ontwerprichtsnoeren voor de houdbaarheid op lange termijn van activiteiten in de ruimte of andere initiatieven om de veiligheid, de beveiliging en de duurzaamheid van activiteiten in de ruimte te garanderen. Met het oog op het verminderen van de risico's op botsingen moet het SST ook synergieën nastreven met initiatieven voor actieve verwijdering en passivering van ruimteschroot. Het SST moet bijdragen tot het vreedzame gebruik en de vreedzame verkenning van de ruimte. De toename van de activiteiten in de ruimte kan gevolgen hebben voor de internationale initiatieven op het gebied van het ruimteverkeersbeheer. De Unie moet deze ontwikkelingen monitoren en kan ze in aanmerking nemen in het kader van de tussentijdse evaluatie van het huidige meerjarig financieel kader.
(68) Bij activiteiten in verband met SST, het ruimteweer en aardscheerders moet aandacht worden besteed aan de samenwerking met internationale partners, in het bijzonder de Verenigde Staten van Amerika, internationale organisaties en andere derde partijen, met name om botsingen in de ruimte te vermijden, de verspreiding van ruimteschroot te voorkomen en de paraatheid te vergroten ten aanzien van de gevolgen van extreme ruimteweersverschijnselen en aardscheerders.
(69) Het Veiligheidscomité van de Raad beveelt aan een risicobeheersingsstructuur op te zetten om te waarborgen dat de aspecten van gegevensbeveiliging goed in acht worden genomen bij de uitvoering van Besluit nr. 541/2014/EU. Voor dat doel en rekening houdend met de werkzaamheden die al zijn verricht, moeten de geschikte risicobeheersingsstructuren en ‑procedures worden vastgesteld door de deelnemende lidstaten.
(70) Extreme en grootschalige ruimteweersverschijnselen kunnen een bedreiging vormen voor de veiligheid van de burgers en de exploitatie van infrastructuur in de ruimte en op de grond verstoren. Er moet derhalve een subonderdeel ruimteweer worden ingesteld als onderdeel van het programma met het oog op de beoordeling van risico's in verband met weersverschijnselen in de ruimte en daaraan verbonden gebruikersbehoeften, om de bewustwording van risico's in verband met weersverschijnselen in de ruimte te verhogen, het verstrekken van gebruikersgestuurde ruimteweerdiensten te waarborgen, en het vermogen van lidstaten om ruimteweerdiensten te produceren te verbeteren. De Commissie moet prioriteit toekennen aan de sectoren waaraan de operationele ruimteweerdiensten moeten worden verleend, rekening houdend met de behoeften van de gebruikers, de risico's en de technologische paraatheid. Op de lange termijn kunnen de behoeften van andere sectoren worden aangepakt. De verstrekking van diensten op het niveau van de Unie in overeenstemming met de behoeften van de gebruikers zal gericht, gecoördineerd en voortgezet onderzoek en ontwikkelingsactiviteiten vereisen om de ontwikkeling van ruimteweerdiensten te ondersteunen. De verstrekking van de ruimteweerdiensten moet voortbouwen op de bestaande capaciteiten op nationaal niveau en op het niveau van de Unie en moet brede deelname van lidstaten, Europese en internationale organisaties en betrokkenheid van de private sector mogelijk maken.
(71) Het Witboek van de Commissie over de toekomst van Europa(20), de Verklaring van Rome van de staatshoofden en regeringsleiders van 27 EU-lidstaten(21) en verscheidene resoluties van het Europees Parlement brengen in herinnering dat de EU een belangrijke rol te spelen heeft in het waarborgen van een veilig en veerkrachtig Europa dat in staat is om uitdagingen zoals regionale conflicten, terrorisme, cyberbedreigingen en toenemende migratiedruk het hoofd te bieden. Veilige en gegarandeerde toegang tot satellietcommunicatie is een onmisbaar instrument voor veiligheidsactoren, en het bundelen en delen van deze belangrijke hulpbron op het niveau van de Unie versterkt een Unie die haar burgers beschermt.
(72) In de conclusies van de Europese Raad van 19 en 20 december 2013(22) werden op het gebied van satellietcommunicatie de voorbereidingen verwelkomd voor de volgende generatie van satellietcommunicatie voor de overheid (Govsatcom) middels nauwe samenwerking tussen de lidstaten, de Commissie en het Europees Ruimteagentschap. Govsatcom werd ook aangeduid als een van de elementen van de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie van juni 2016. Govsatcom moet bijdragen aan het antwoord van de EU op hybride dreigingen en steun verlenen aan de maritieme strategie van de EU en het EU-beleid inzake het noordpoolgebied.
(73) Govsatcom is een gebruikersgericht programma met een sterke veiligheidsdimensie. De gebruikstoepassingen van Govsatcom kunnen door de desbetreffende actoren worden geanalyseerd voor drie hoofdgroepen: i) crisisbeheersing, waaronder mogelijk civiele en militaire missies van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, natuurlijke en door de mens veroorzaakte rampen, humanitaire crises en maritieme noodsituaties; ii) bewaking, waaronder mogelijk bewaking aan en voor de grenzen, aan de zeegrenzen en op zee, en monitoring van de illegale handel; en iii) belangrijke infrastructuur, waaronder mogelijk het diplomatieke netwerk, politiecommunicatie, digitale infrastructuur (zoals datacentra en servers), kritieke infrastructuur (bijvoorbeeld energie, vervoer, waterkeringen zoals stuwdammen) en ruimte-infrastructuur.
(73 bis) Govsatcom-capaciteiten en -diensten zullen door actoren van de Unie en de lidstaten worden gebruikt in voor de beveiliging en veiligheid kritieke taken en werkzaamheden. Er moet derhalve sprake zijn van een passend niveau van onafhankelijkheid ten aanzien van derden (derde landen en entiteiten uit derde landen) met betrekking tot alle Govsatcom-elementen, zoals ruimte- en grondtechnologieën op het niveau van onderdelen, subsystemen en systemen, vervaardigingsindustrieën, eigenaren en beheerders van ruimtesystemen, en de fysieke locatie van onderdelen van grondsystemen.
(74) Satellietcommunicatie is een eindige hulpbron die wordt beperkt door de capaciteit, de frequentie en de geografische dekking van de satellieten. Om kosteneffectief te zijn en te profiteren van schaalvoordelen, moet Govsatcom derhalve de afstemming optimaliseren tussen de vraag naar Govsatcom vanwege gemachtigde gebruikers en het aanbod dat wordt verstrekt in het kader van Govsatcom-contracten voor satellietcapaciteiten en -diensten. Aangezien zowel de vraag als het potentiële aanbod met de tijd veranderen, zijn voortdurende monitoring en flexibiliteit vereist om de Govsatcom-diensten aan te passen. ▌
(75) Operationele vereisten zullen worden bepaald op basis van de analyse van gebruikstoepassingen. Op basis van die operationele vereisten moet, in combinatie met veiligheidsvereisten, het dienstenpakket worden ontwikkeld. Op basis van het dienstenpakket moet de toepasselijke uitgangswaarde voor de via Govsatcom te verstrekken diensten worden vastgesteld. Om de best mogelijke afstemming tussen de vraag en de verstrekte diensten te handhaven, moet het Govsatcom-dienstenpakket mogelijk regelmatig worden bijgewerkt.
(76) In de eerste fase van Govsatcom (ongeveer tot 2025) zal de bestaande capaciteit worden aangewend. In dat verband moet de Commissie EU-Govsatcom-capaciteiten verwerven van lidstaten met nationale systemen en ruimtecapaciteiten en van commerciële satellietcommunicatie- of dienstverleners, daarbij rekening houdend met de essentiële veiligheidsbelangen van de Unie. In deze eerste fase worden diensten volgens een getrapte aanpak aangeboden ▌. Indien in de loop van de eerste fase uit een gedetailleerde analyse van toekomstige vraag en aanbod blijkt dat deze aanpak niet volstaat om de veranderende vraag te dekken, kan de beslissing worden genomen om over te gaan tot een tweede fase en aanvullende op maat gemaakte ruimtevaartinfrastructuur of -capaciteiten te ontwikkelen via een of meerdere publiek-private partnerschappen, bv. met satellietexploitanten in de Unie.
(77) Teneinde de beschikbare satellietcommunicatiemiddelen te optimaliseren, toegang te verzekeren in onvoorspelbare situaties zoals natuurrampen, en operationele efficiëntie en korte afhandelingstijden te garanderen, is het noodzakelijke grondsegment (hubs en mogelijke andere grondelementen) vereist. Dit grondsegment moet worden ontworpen op basis van operationele en veiligheidsvereisten. Om de risico's te beperken, kan de hub bestaan uit verschillende fysieke locaties. Andere grondsegmentenelementen, zoals verankeringsstations zijn mogelijk nodig.
(78) Voor de gebruikers van satellietcommunicatie is de gebruikersapparatuur de uiterst belangrijke operationele interface. De EU-Govsatcom-aanpak moet het voor de meeste gebruikers mogelijk maken om gebruik te blijven maken van hun bestaande gebruikersapparatuur voor Govsatcom-diensten ▌.
(79) In het belang van de operationele efficiëntie hebben de gebruikers aangegeven dat het belangrijk is om te streven naar interoperabiliteit van gebruikersapparatuur en gebruikersapparatuur die van verschillende satellietsystemen gebruik kan maken. Onderzoek en ontwikkeling op dit gebied kunnen nodig zijn.
(80) Op het niveau van de uitvoering moeten de taken en verantwoordelijkheden worden verdeeld tussen gespecialiseerde instanties, zoals het Europees Defensieagentschap (EDA), de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), het Europees Ruimteagentschap, het Agentschap en andere agentschappen van de Unie, op zodanige wijze dat zij in overeenstemming zijn met hun voornaamste rol, met name voor met de gebruiker verband houdende aspecten.
(81) De bevoegde Govsatcom-autoriteit speelt een belangrijke rol door erop toe te zien dat de gebruikers en andere nationale instanties die een rol spelen bij Govsatcom voldoen aan de regels en veiligheidsprocedures inzake deling en prioritering zoals vastgelegd in de veiligheidsvoorschriften. Een lidstaat die geen bevoegde Govsatcom-autoriteit heeft aangewezen, moet in elk geval een contactpunt aanwijzen voor het beheer van eventueel geconstateerde storingen die Govsatcom treffen.
(81 bis) De lidstaten, de Raad, de Commissie en de EDEO kunnen Govsatcom-deelnemers worden voor zover zij ervoor kiezen Govsatcom-gebruikers te machtigen of te voorzien in capaciteiten, locaties of faciliteiten. Aangezien het een keuze van de lidstaat is of zij Govsatcom-gebruikers machtigen of voorzien in capaciteiten, locaties of faciliteiten, kunnen lidstaten niet worden verplicht om Govsatcom-deelnemers te worden of om Govsatcom-infrastructuur te huisvesten. Het Govsatcom-onderdeel van het programma doet bijgevolg geen afbreuk aan het recht van lidstaten om niet aan Govsatcom deel te nemen, onder meer op grond van hun nationaal recht of grondwettelijke bepalingen in verband met beleid van niet-gebondenheid en niet-deelname aan militaire allianties.
(82) Teneinde uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de operationele vereisten voor in het kader van Govsatcom verstrekte diensten worden toegekend. Dit zal de Commissie de mogelijkheid bieden om technische specificaties vast te stellen voor gebruikstoepassingen voor crisisbeheersing, bewaking en beheer van belangrijke infrastructuur, met inbegrip van diplomatieke communicatienetwerken. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad.
(83) Teneinde uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot het dienstenpakket voor in het kader van Govsatcom verstrekte diensten worden toegekend. Hierdoor zal de Commissie de mogelijkheid hebben om attributen te definiëren, met inbegrip van geografische dekking, frequentie, bandbreedte, gebruikersapparatuur en veiligheidskenmerken. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.
(84) Teneinde uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de regels inzake deling en prioritering voor het gebruik van gepoolde Govsatcom-satellietcommunicatiecapaciteiten worden toegekend. Bij de vaststelling van de regels inzake deling en prioritering moet de Commissie rekening houden met de operationele en veiligheidsvereisten, alsook met een analyse van de risico's en de verwachte vraag vanwege Govsatcom-deelnemers. Hoewel Govsatcom-diensten in beginsel kosteloos aan Govsatcom-gebruikers moeten worden geleverd, kan, wanneer in die analyse wordt vastgesteld dat er sprake is van een gebrek aan capaciteit en om verstoring van de markt te voorkomen, een prijsbeleid worden ontwikkeld als onderdeel van die gedetailleerde regels inzake deling en prioritering. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.
(85) Met het oog op eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de locatie van de grondsegmentinfrastructuur voor Govsatcom worden verleend. Hierdoor krijgt de Commissie de mogelijkheid om rekening te houden met de operationele en veiligheidsvereisten evenals bestaande infrastructuur voor de selectie van dergelijke locaties. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad.
▌
(87) Bij Verordening (EU) nr. 912/2010 is een EU-agentschap genaamd Europees GNSS-Agentschap opgericht om bepaalde aspecten van de Galileo- en Egnos-satellietnavigatieprogramma's te beheren. De onderhavige verordening bepaalt met name dat het Europees GNSS-Agentschap nieuwe taken krijgt, niet alleen ten aanzien van Galileo en Egnos, maar ook voor andere onderdelen van het programma, met name op het gebied van beveiligingshomologatie. De naam, de taken en de organisatorische aspecten van het Europese GNSS-Agentschap moeten daarom dienovereenkomstig worden aangepast.
(87 bis) Het Agentschap is gevestigd in Praag, zoals vastgesteld bij Besluit 2010/803/EU. Voor de uitvoering van de taken van het Agentschap mag het personeel van het Agentschap worden ondergebracht in één van de grondinfrastructuurcentra van Galileo of EGNOS als bedoeld in Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/413 met het oog op het uitvoeren van programma-activiteiten als vermeld in de desbetreffende overeenkomst. Met het oog op de efficiënte en effectieve functionering van het Agentschap kan een beperkt aantal personeelsleden eveneens worden toegewezen aan lokale kantoren in een of meer lidstaten. De plaatsing van personeelsleden buiten de zetel van het Agentschap of de Galileo- en Egnos-locaties mag niet leiden tot de overdracht van kernactiviteiten van het Agentschap naar dergelijke lokale kantoren.
(88) Met het oog op de uitbreiding van het toepassingsgebied, dat niet langer beperkt zal zijn tot Galileo en Egnos, moet de naam van het Europees GNSS-Agentschap worden aangepast. De continuïteit van de activiteiten van de het Europees GNSS-Agentschap, onder andere op het gebied van rechten en verplichtingen, personeel en de geldigheid van genomen besluiten, moet echter door het Agentschap worden gewaarborgd.
(89) Gezien het mandaat van het Agentschap en de rol van de Commissie bij de uitvoering van het programma, is het dienstig te bepalen dat sommige van de beslissingen van de Raad van bestuur niet mogen worden aangenomen zonder de gunstige stem van de vertegenwoordigers van de Commissie.
(90) Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie moeten de raad van bestuur, de raad voor de beveiligingshomologatie en de uitvoerend directeur onafhankelijk zijn bij de uitvoering van hun taken en handelen in het openbaar belang.
(91) Het is mogelijk en waarschijnlijk dat sommige onderdelen van het programma gebaseerd zullen zijn op het gebruik van gevoelige of met de veiligheid verband houdende nationale infrastructuur. In dit geval is het om redenen van nationale veiligheid nodig te bepalen dat de vergaderingen van de raad van bestuur en de raad voor de beveiligingshomologatie ▌worden bijgewoond door de vertegenwoordigers van de lidstaten en de vertegenwoordigers van de Commissie op een "need to know"-basis. In de raad van bestuur mogen alleen de vertegenwoordigers van lidstaten die over dergelijke infrastructuur beschikken en een vertegenwoordiger van de Commissie aan stemmingen deelnemen. In het reglement van de raad van bestuur en van de raad voor de beveiligingshomologatie moet staan in welke situaties deze procedure van toepassing is.
▌
(94) Krachtens de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 moet het programma worden geëvalueerd op basis van gegevens die uit hoofde van specifieke voorschriften voor monitoring worden verzameld, waarbij overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, worden vermeden. Deze voorschriften kunnen, indien nodig, meetbare indicatoren omvatten als basis voor de evaluatie van de effecten van het programma.
(94 bis) Het gebruik van op Copernicus en Galileo gebaseerde diensten zal volgens de voorspellingen van grote invloed zijn op de Europese economie in het algemeen. Ad hoc‑metingen en casestudies lijken het beeld vandaag de dag echter te bepalen. De Commissie moet, via Eurostat, relevante statistische metingen en indicatoren definiëren, die als basis zouden dienen om op een systematische en deugdelijke manier het effect van de EU-ruimteactiviteiten te monitoren.
(95) Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011. De Commissie moet worden bijgestaan door een comité dat moet samenkomen in een specifieke configuratie.
(95 bis) Aangezien de onderdelen van het programma door de gebruikers ervan gestuurd worden, vereisen zij, voor de uitvoering en ontwikkeling ervan, de voortdurende, daadwerkelijke participatie van de gebruikers, met name wat betreft de definitie en beoordeling van de dienstbehoeften. Om de waarde voor de gebruikers te verhogen, moet actief naar hun inbreng worden gevraagd door middel van een regelmatig overleg met de eindgebruikers in zowel de publieke als particuliere sector van de EU-lidstaten en, indien van toepassing, internationale organisaties. Daartoe moet een werkgroep worden ingesteld (het "gebruikersforum") om het programmacomité te helpen bij het bepalen van gebruikersbehoeften en de controle op de verrichte diensten, evenals het vaststellen van de tekortkomingen bij de geleverde diensten. In het reglement van het comité moet de organisatie van deze werkgroep worden vastgelegd, teneinde rekening te houden met de bijzonderheden van elk onderdeel en elke dienst binnen de onderdelen. Waar mogelijk moeten de lidstaten bijdragen aan het gebruikersforum op basis van een systematische en gecoördineerde raadpleging van de gebruikers op nationaal niveau.
(96) Aangezien goed publiek bestuur een uniform beheer van het programma, snellere besluitvorming en gelijke toegang tot informatie vereist, kunnen vertegenwoordigers van de met taken in verband met dit programma belaste entiteiten als waarnemers deelnemen aan de werkzaamheden van het op grond van Verordening (EU) nr. 182/2011 opgerichte comité. Om dezelfde redenen kunnen vertegenwoordigers van derde landen of internationale organisaties die een internationale overeenkomst met de Unie hebben gesloten, die verband houdt met het programma of de onderdelen of subonderdelen ervan, deelnemen aan de werkzaamheden van het comité indien veiligheidsvereisten dat niet beletten en overeenkomstig de bepalingen van een dergelijke overeenkomst. Vertegenwoordigers van de met taken in verband met dit programma belaste entiteiten, derde landen of internationale organisaties zijn niet gerechtigd om deel te nemen aan stemmingen van het comité. De voorwaarden voor deelname van waarnemers en ad hoc‑deelnemers moeten worden vastgelegd in het reglement van de comités.
(97) Om te zorgen voor een effectieve evaluatie van de vooruitgang van het programma in de richting van de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd voor wat betreft de wijziging van bijlage X bij herziening of aanvulling van de indicatoren waar dit nodig wordt geacht en om deze verordening aan te vullen met bepalingen inzake de vaststelling van een kader voor toezicht en evaluatie. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden de nodige raadplegingen houdt, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen geschieden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen."
(98) Aangezien de doelstelling van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, omdat zij de financiële en technische mogelijkheden van de afzonderlijke lidstaten te boven gaat, en vanwege haar omvang en gevolgen beter op Unieniveau kan worden bereikt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
(99) Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van de veiligheidsvereisten van het programma te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad. Lidstaten moeten maximale controle kunnen uitoefenen op de veiligheidsvereisten van het programma. Bij de vaststelling van uitvoeringshandelingen op het gebied van de beveiliging van het programma, moet de Commissie worden bijgestaan door een comité dat bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten die in een speciale beveiligingsconfiguratie bijeenkomen. Deze uitvoeringshandelingen moeten worden vastgesteld volgens de in Verordening(EU) nr. 182/2011 vastgelegde onderzoeksprocedure. Gezien de gevoelige aard van veiligheidskwesties, moet de voorzitter ernaar streven oplossingen te vinden die in het comité de ruimst mogelijke steun genieten. De Commissie mag geen uitvoeringshandelingen vaststellen tot bepaling van de algemene veiligheidsvereisten van het programma ingeval het comité geen advies heeft uitgebracht.
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
TITEL I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Voorwerp
1. Bij deze verordening wordt het ruimtevaartprogramma van de Unie ("programma") vastgesteld. In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begroting voor de periode 2021-2027, de vormen van financiering door de Unie, de regels voor de verstrekking van die financiering alsmede de regels voor de uitvoering van het programma vastgelegd.
2. Bij deze verordening wordt het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma ("het Agentschap") opgericht als vervanger en opvolger van het bij Verordening (EU) nr. 912/2010 opgerichte Europees GNSS-Agentschap en wordt het huishoudelijk reglement van het Agentschap vastgesteld.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
0) "systeem voor ruimtebewaking en ‑monitoring (SST)": een systeem van op de grond en in de ruimte gestationeerde sensoren die voorwerpen in de ruimte kunnen bewaken en volgen, in combinatie met verwerkingscapaciteiten met als doel gegevens, informatie en diensten te verstrekken met betrekking tot voorwerpen in de ruimte die zich in een baan om de aarde bewegen;
1) "ruimtevaartuig": een in een baan om de aarde gebracht voorwerp dat is ontworpen om een bepaalde functie of opdracht te vervullen (zoals communicatie, navigatie of aardobservatie), met inbegrip van satellieten, boventrappen van draagraketten en voertuigen voor terugkeer naar de aarde. Een ruimtevaartuig dat de opdracht waarvoor het bedoeld was niet langer kan vervullen wordt als niet-functioneel beschouwd. Een in reserve of stand-by gehouden ruimtevaartuig dat wacht op reactivering wordt als functioneel beschouwd;
2) "weersverschijnselen in de ruimte": van nature optredende variaties in de ruimte bij de zon en rond de aarde. Weersverschijnselen in de ruimte omvatten zonnevlammen, energierijke zonnedeeltjes, variaties van zonnewind, ▌ plasmawolken, geomagnetische stormen en -dynamiek, stralingsstormen en ionosferische verstoringen ▌ die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor de aarde of voor de infrastructuur in de ruimte;
3) "aardscheerders": natuurlijke voorwerpen in het zonnestelsel die in de richting van de aarde bewegen;
4) "voorwerp in de ruimte": ieder in de ruimte aanwezig, door de mens gemaakt voorwerp;
5) "omgevingsbewustzijn in de ruimte" (space situational awareness, SSA): een alomvattende benadering, met inbegrip van diepgaande kennis van en uitgebreid inzicht in de voornaamste gevaren in de ruimte, waaronder botsingen tussen voorwerpen in de ruimte, versplintering en terugkeer van voorwerpen uit de ruimte, weersverschijnselen in de ruimte en aardscheerders;
6) "blendingverrichting": een door de EU-begroting ondersteunde actie, ook binnen blendingfaciliteiten, overeenkomstig artikel 2, lid 6, van het Financieel Reglement, waarbij niet-terugvorderbare vormen van steun en/of financieringsinstrumenten en/of begrotingsgaranties uit de EU-begroting worden gecombineerd met terugvorderbare vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders;
7) "juridische entiteit": elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die is opgericht krachtens en als dusdanig wordt erkend in het nationale recht, het recht van de Unie of het internationale recht, die rechtspersoonlijkheid bezit en die, in eigen naam handelend, rechten en verplichtingen kan hebben, dan wel een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 197, lid 2, onder c), van het Financieel Reglement;
8) "derde land": een land dat geen lid van de Unie is;
9) "SST-informatie": verwerkte SST-gegevens die voor de ontvanger direct begrijpelijk zijn;
10) "SST-gegevens": de fysieke parameters van voorwerpen in de ruimte, met inbegrip van ruimteschroot, die door SST-sensoren zijn geregistreerd of de baanparameters van voorwerpen in de ruimte die zijn afgeleid van de waarnemingen van SST-sensoren in het kader van het onderdeel met betrekking tot het ondersteuningskader voor ruimtebewaking en -monitoring (het SST-onderdeel);
11) "retourverbinding": een dienst die bijdraagt aan de mondiale dienst voor monitoring van luchtvaartuigen volgens het door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie gedefinieerde monitoringconcept;
12) "Sentinels van Copernicus": de specifieke Copernicus-satellieten of -ruimtevaartuigen of de nuttige lading ervan voor aardobservatie vanuit de ruimte;
13) "Copernicusgegevens": door de Sentinels verstrekte gegevens en metagegevens;
14) "Copernicusgegevens en -informatie van derden": ruimtegegevensen informatie die niet van de Sentinels afkomstig zijn maar waarvoor een vergunning is verstrekt of die ter beschikking zijn gesteld voor gebruik door Copernicus;
14 bis) "Copernicusdiensten": diensten met meerwaarde van algemeen en gemeenschappelijk belang voor de Unie en de lidstaten, die worden gefinancierd door het programma en die aardobserveringsgegevens, in-situgegevens, en andere aanvullende gegevens omzetten in verwerkte, geaggregeerde en geïnterpreteerde informatie die is toegesneden op de behoeften van Copernicusgebruikers;
15) "in-situgegevens van Copernicus": observatiegegevens van grond-, zee- of luchtsensoren, alsmede referentie- en aanvullende gegevens waarvoor een vergunning wordt verstrekt of die ter beschikking worden gesteld voor gebruik in Copernicus;
16) "Copernicusinformatie": door de Copernicusdiensten gegenereerde informatie als resultaat van verwerking of modellering, met inbegrip van de metagegevens ervan;
17) "fiduciaire entiteit": een juridische entiteit die van de Commissie of een derde partij onafhankelijk is en die gegevens van de Commissie of die derde partij in ontvangst neem voor de veilige opslag en behandeling ervan;
18) "ruimteschroot": ieder voorwerp in de ruimte, waaronder ruimtevaartuigen of brokstukken en delen daarvan die zich in een baan om de aarde bevinden of terugkeren in de aardatmosfeer, dat niet functioneel is of niet langer een bepaald doel dient, met inbegrip van delen van raketten of kunstmanen, of inactieve kunstmanen;
19) "SST-sensor": een voorziening of combinatie van voorzieningen, op de grond of in de ruimte gestationeerde radars, lasers en telescopen, die ruimtebewaking en -monitoring kan of kunnen verrichten en fysieke parameters van voorwerpen in de ruimte, zoals grootte, positie en snelheid, kan of kunnen meten;
19 bis) "Govsatcom-deelnemer": een lidstaat, de Raad, de Commissie en de EDEO, alsook agentschappen van de Unie, derde landen en internationale organisaties, voor zover die agentschappen, derde landen en internationale organisaties daarvoor toestemming hebben gekregen;
20) "Govsatcom-gebruiker": een overheidsinstantie van een lidstaat of van de Unie, een met de uitoefening van openbaar gezag belast orgaan, of een natuurlijke of rechtspersoon, die naar behoren is gemachtigd en die is belast met taken in verband met toezicht op en beheer van voor de veiligheid kritieke missies, werkzaamheden en infrastructuur;
20 bis) "Govsatcom-hub": een operationeel centrum met als voornaamste taak op een veilige manier Govsatcom-gebruikers te koppelen aan de verstrekkers van Govsatcom-capaciteiten en -diensten om zo vraag en aanbod op ieder willekeurig moment te optimaliseren.
21) "Govsatcom-usecase": een operationeel scenario in een bepaalde omgeving waarin ▌ Govsatcom-diensten nodig zijn;
21 bis) "Gerubriceerde EU-informatie" (EUCI): informatie of materiaal met een bepaalde EU‑rubricering, waarvan openbaarmaking zonder machtiging de belangen van de Europese Unie of van een of meer van haar lidstaten in meerdere of mindere mate kan schaden.
22) "gevoelige niet-gerubriceerde informatie": niet-gerubriceerde informatie in de zin van artikel 9 van Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie, waarin de verplichting is vastgelegd om gevoelige niet-gerubriceerde informatie te beschermen, een verplichting die uitsluitend geldt voor de Europese Commissie en voor agentschappen of organen van de Uniedie bij wet verplicht zijn de veiligheidsvoorschriften van de Commissie toe te passen;
23) "Copernicusgebruikers":
"Copernicuskerngebruikers": gebruikers die profiteren van Copernicusgegevens en ‑informatie en de aanvullende taak hebben de evolutie van Copernicus aan te drijven; dit zijn de instellingen en organen van de Unie en Europese nationale of regionale overheidsinstanties in de Unie of in aan Copernicus deelnemende landen die belast zijn met een openbaredienstverleningstaak in verband met de vaststelling, uitvoering, handhaving of monitoring van civiel openbaar beleid, onder meer op het gebied van milieu, civiele bescherming, veiligheid, ook van infrastructuur, of beveiliging;"andere Copernicusgebruikers" die profiteren van Copernicusgegevens en -informatie; hieronder vallen met name organisaties op het gebied van onderzoek en onderwijs, commerciële en particuliere organen, liefdadigheidsinstellingen, non-gouvernementele organisaties en internationale organisaties.
24) "Aan Copernicus deelnemende landen": derde landen die financieel bijdragen en deelnemen aan Copernicus onder de voorwaarden van een met de Unie gesloten internationale overeenkomst.
Artikel 3
Onderdelen van het programma
Het programma bestaat uit de volgende onderdelen:
a) een autonoom wereldwijd satellietnavigatiesysteem (GNSS) voor civiel gebruik dat onder civiele controle staat en bestaat uit een constellatie van satellieten, centra en een mondiaal netwerk van grondstations, dat diensten voor plaatsbepaling, navigatie en tijdmeting verleent en de veiligheidsbehoeften- en vereisten ▌integreert ("Galileo");
b) een civiel regionaal satellietnavigatiesysteem dat bestaat uit centra en grondstations en verschillende op geostationaire satellieten geïnstalleerde transponders en dat de door Galileo en andere GNSS's uitgezonden open signalen versterkt en corrigeert, onder meer voor luchtverkeersbeheer, luchtvaartnavigatiediensten en andere vervoersystemen (Europees overlaysysteem voor geostationaire navigatie, "Egnos");
c) een operationeel, autonoom, door gebruikers gestuurd civiel aardobservatiesysteem dat voortbouwt op de bestaande nationale en Europese capaciteiten, geo-informatiegegevens en -diensten verleent, en dat bestaat uit satellieten, infrastructuur op de grond, faciliteiten voor gegevens- en informatieverwerking en verspreidingsinfrastructuur, gebaseerd op een volledig, vrij en open gegevensbeleid en dat, in voorkomend geval, de veiligheidsbehoeften- en vereisten volledig integreert ("Copernicus");
d) een systeem voor ruimtebewaking en -monitoring dat is gericht op de het verbeteren, opereren en leveren van gegevens, informatie en diensten op het gebied van de bewaking en monitoring van voorwerpen in de ruimte die zich in een baan om de aarde bewegen (SST-subonderdeel), en dat wordt aangevuld door observatieparameters in verband met de monitoring weeromstandigheden in de ruimte (SWE-subonderdeel) en het risico van aardscheerders die de aarde naderen (omgevingsbewustzijn in de ruimte" (space situational awareness, "SSA");
e) een satellietcommunicatiedienst onder civiele en overheidscontrole waarmee satellietcommunicatiecapaciteiten en -diensten kunnen worden geleverd aan instanties in de Unie en in de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de voor de veiligheid kritieke taken en infrastructuren ("Govsatcom").
▌ Het programma omvat aanvullende maatregelen om voor de waarborging van efficiënte en autonome toegang tot de ruimte voor het programma en voor de bevordering van een innovatieve en concurrerende Europese ruimtevaartsector te zorgen, zowel upstream als downstream, om zo het ruimte-ecosysteem van de Unie te versterken en de positie van de Unie als mondiale speler te verbeteren.
Artikel 4
Doelstellingen
1. De doelstellingen van het programma zijn:
a) het verstrekken, of het leveren van een bijdrage tot het verstrekken van, hoogwaardige, geactualiseerde en, in voorkomend geval, veilige met de ruimtevaart verband houdende gegevens, informatie en diensten zonder onderbrekingen en zoveel mogelijk op mondiaal niveau, waarbij aan de bestaande en toekomstige behoeften wordt voldaan en de politieke prioriteiten van de Unie en aanverwante empirisch ondersteunde en onafhankelijke besluitvorming,worden ondersteund, onder meer wat betreft klimaatverandering, vervoer en veiligheid ▌;
b) het maximaliseren van de socio-economische voordelen, met name door de ontwikkeling van een innovatieve en concurrerende Europese upstream- en downstreamsector te ondersteunen, inclusief kleine en middelgrote ondernemingen en start-ups, om zo de groei en de werkgelegenheid in de Unie te bevorderen, en door bevordering van een zo ruim mogelijke acceptatie en gebruik van de gegevens, informatie en diensten die door de onderdelen van het programma worden verstrekt, zowel binnen als buiten de Unie; hierbij wordt gezorgd voor synergieën en complementariteit met de activiteiten van de Unie op het gebied van onderzoek en ontwikkeling die worden verricht in het kader van de Horizon Europa-verordening;
c) het verhogen van de veiligheid en de beveiliging van de Unie en haar lidstaten en het versterken van haar ▌onafhankelijkheid, met name op industrieel en technologisch vlak▌;
d) het bevorderen van de rol van Unie op het mondiale niveau ▌in de ruimtevaartsector, het bevorderen van internationale samenwerking, het versterken van Europese ruimtediplomatie, onder meer door de beginselen van wederkerigheid en eerlijke concurrentie te bevorderen, en het versterken van de rol van de Unie bij de aanpak van wereldwijde uitdagingen, de ondersteuning van internationale initiatieven, onder meer wat betreft ▌ duurzame ontwikkeling, en het versterken van het bewustzijn van ruimte als een gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid;
e) het verbeteren van de veiligheid, de beveiliging en de duurzaamheid van alle ruimtevaartactiviteiten in verband met ruimteobjecten en de snelle verspreiding van ruimteschroot, alsmede van het ruimtemilieu, door uitvoering van gepaste maatregelen, met inbegrip van de ontwikkeling en inzet van technologieën voor het opruimen van ruimtevaartuigen aan het einde van hun levensduur en voor het opruimen van ruimteschroot.
6 bis) Internationale samenwerking vormt een belangrijk onderdeel van de ruimtevaartstrategie voor Europa en is van cruciaal belang om de rol van de Unie als een mondiale speler in de ruimtevaartsector te bevorderen. De Commissie zal het programma gebruiken om bij te dragen aan en te profiteren van internationale inspanningen in de vorm van ruimtediplomatie-initiatieven, om de Europese technologie en industrie internationaal te promoten (bijvoorbeeld via bilaterale dialogen, workshops voor de sector, ondersteuning voor de internationalisering van kmo's), en de toegang tot internationale markten te vergemakkelijken en eerlijke mededinging te bevorderen, waarbij wordt voortgebouwd op initiatieven van economische diplomatie. Europese diplomatieke initiatieven in verband met de ruimtevaart moeten in volledige overeenstemming zijn met en een aanvulling vormen op bestaande EU-beleidsmaatregelen, -prioriteiten en instrumenten, terwijl het van groot belang is dat de Unie, samen met de EU-lidstaten, een voortrekkersrol op het wereldtoneel blijft vervullen.
2. De specifieke doelstellingen van het programma zijn:
a) voor Galileo en Egnos: het verstrekken van geavanceerde en ▌beveiligde langetermijndiensten voor plaatsbepaling, navigatie en tijdsbepaling, waarbij de continuïteit en deugdelijkheid van de diensten worden gewaarborgd;
b) voor Copernicus: het verstrekken van nauwkeurige en betrouwbare aardobservatiegegevens, ‑informatie en -diensten waar andere gegevensbronnen in worden geïntegreerd, op een duurzame langetermijnbasis, ter ondersteuning van de formulering, uitvoering en monitoring van het beleid van de Unie en haar lidstaten en acties op basis van de behoeften van gebruikers;
c) voor omgevingsbewustzijn in de ruimte ("SSA"): het versterken van de SST-capaciteiten om voorwerpen in de ruimte en ruimteschroot te monitoren, bewaken en identificeren, teneinde de prestaties en onafhankelijkheid van SST-capaciteiten op Unie-niveau verder te versterken, ruimteweerdiensten te verstrekken en de NEO-capaciteiten van de lidstaten in kaart te brengen en met elkaar te verbinden;
d) voor Govsatcom: het waarborgen van de beschikbaarheid op de lange termijn van betrouwbare, veilige en kosteneffectieve satellietcommunicatiediensten voor Govsatcom-gebruikers;
e) het ondersteunen van een autonoom, veilig en kostenefficiënt ruimtevaartvermogen, rekening houdend met de cruciale veiligheidsbelangen van de Unie;
f) het bevorderen van de ontwikkeling van een sterke Europese ruimte-economie, onder meer door het ruimte-ecosysteem te ondersteunen en het concurrentievermogen, innovatie, ondernemerschap, vaardigheden en capaciteitsopbouw in alle lidstaten en en regio's van de Unie te stimuleren, met bijzondere aandacht voor kleine en middelgrote ondernemingen en start-ups of natuurlijke en -rechtspersonen in de Unie die in die sector actief zijn of dat wensen te worden▌.
Artikel 5
Toegang tot de ruimte
1. Het programma ondersteunt de verwerving en bundeling van lanceerdiensten voor behoeften van het programma, en, op hun verzoek, de bundeling ten behoeve van de lidstaten en internationale organisaties.
2. In synergie met andere Unieprogramma's en financieringsregelingen, en zonder afbreuk te doen aan de activiteiten van het Europees Ruimteagentschap op het gebied van toegang tot de ruimte, kan het programma de volgende zaken ondersteunen:
a) aanpassingen, inclusief technologische ontwikkelingen, van ruimtelanceersystemen, die noodzakelijk zijn voor het lanceren van satellieten, met inbegrip van alternatieve technologieën en innovatieve ruimtevaartsystemen, voor de uitvoering van de onderdelen van het programma;
b) aanpassingen aan de ruimtevaartinfrastructuur op de grond, met inbegrip van nieuwe ontwikkelingen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van het programma.
Artikel 6
Acties ter ondersteuning van een innovatieve en concurrerende ruimtevaartsector voor de Unie
1. Het programma bevordert capaciteitsopbouw in de hele Unie en ondersteunt in dit verband:
a) innovatieactiviteiten voor een optimaal gebruik van ruimtevaarttechnologieën, -infrastructuur en -diensten en maatregelen om het gebruik van innovatieve oplossingen die voortvloeien uit onderzoeks- en innovatieactiviteiten te vergemakkelijken en de ontwikkeling van de downstreamsector te ondersteunen, met name door middel van synergieën met andere Unieprogramma's en financiële instrumenten, met inbegrip van InvestEU;
b) activiteiten om de publieke vraag en innovatie in de publieke sector te bevorderen, teneinde het volledige potentieel van overheidsdiensten voor burgers en bedrijven te benutten;
c) ondernemerschap, ook vanaf de eerste fasen tot schaalvergroting, overeenkomstig artikel 21, door een beroep te doen op andere bepalingen inzake toegang tot financiering als bedoeld in artikel 18 en hoofdstuk 1 van titel III, en door een "first contract"-benadering te hanteren;
d) de totstandbrenging van een bedrijfsvriendelijk ruimte-ecosysteem, door middel van samenwerking tussen ondernemingen in de vorm van een netwerk van ruimtevaarthubs op regionaal en nationaal niveau, waarin actoren en gebruikers uit de ruimtevaart-, digitale en andere sectoren worden samengebracht; dat netwerk van hubs streeft ernaar steun, faciliteiten en diensten te verlenen aan burgers en ondernemingen om de ontwikkeling van ondernemerschap en vaardigheden te stimuleren, synergieën in de downstreamsector te versterken en samenwerking met de digitale innovatiehubs die zijn opgericht in het kader van het programma "Digitaal Europa" te bevorderen;
e) activiteiten op het gebied van onderwijs en opleiding, onder meer voor professionals, ondernemers, afgestudeerden en studenten, met name door middel van synergieën met nationale en regionale initiatieven, voor de ontwikkeling van geavanceerde vaardigheden;
f) toegang tot verwerkings- en testfaciliteiten voor beroepsbeoefenaren uit de overheidssector en de private sector, studenten en ondernemers;
g) activiteiten op het gebied van certificering en normalisering;
h) versterking van de Europese toeleveringsketens in de hele Unie door middel van brede deelname van ondernemingen, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen en start-ups, aan alle onderdelen van het programma, met name aan de hand van bepalingen van artikel 14 en maatregelen om hun concurrentievermogen op mondiaal niveau te verbeteren.
2. Bij de verrichting van de in lid 1 genoemde activiteiten wordt beantwoord aan de noodzaak om capaciteit te ontwikkelen in lidstaten met een opkomende ruimtevaartindustrie, teneinde alle lidstaten een gelijke kans te bieden om aan het ruimteprogramma deel te nemen.
Artikel 7
Met het programma geassocieerde derde landen en internationale organisaties
1. De onderdelen van het programma, uitgezonderd SST en Govsatcom, staan open voor deelname van de volgende derde landen:
a) landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), in overeenstemming met de in de EER-overeenkomst vastgestelde voorwaarden;
b) toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname daarvan aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten daarvan met de Unie;
c) landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;
2. De onderdelen van het programma, uitgezonderd SST, staan eveneens open voor deelname van derde landen of internationale organisaties, in overeenstemming met de voorwaarden die zijn vastgesteld in een specifieke overeenkomst betreffende de deelname van het derde land of de internationale organisatie aan programma's van de Unie, op voorwaarde dat de overeenkomst
a) een billijk evenwicht waarborgt tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land of de internationale organisatie dat of die aan programma's van de Unie deelneemt;
b) de voorwaarden voor deelname aan de programma's vaststelt, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke programma's en de administratieve kosten ervan. Deze bijdragen worden aangemerkt als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van [the new Financial Regulation];
c) het derde land of de internationale organisatie in kwestie geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het programma of toegang tot gevoelige of gerubriceerde informatie verleent;
d) de rechten van de Unie om naar een goed financieel beheer te streven en haar financiële belangen te beschermen, waarborgt.
d bis) de strategische en soevereine belangen van de Unie op alle relevante gebieden, met inbegrip van de Europese strategische autonomie op technologisch of industrieel gebied, in voorkomend geval in stand houdt;
3. De onderdelen van het programma staan alleen open voor deelname aan de in de leden 1 en 2 bedoelde derde landen en organisaties mits de wezenlijke veiligheidsbelangen van de Unie en haar lidstaten beschermd blijven.
Artikel 8
Toegang tot SST, Govsatcom en de PRS door derde landen of internationale organisaties
1. Derde landen of internationale organisaties kunnen alleen deelnemen aan Govsatcom als bedoeld in artikel 67 of deelnemen aan of toegang krijgen tot de door de SST geleverde diensten indien zij, overeenkomstig de in artikel 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde procedure, een overeenkomst sluiten waarin de voorwaarden van de gedetailleerde regels voor de toegang tot die gegevens, informatie, capaciteiten en diensten, alsook het kader voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde informatie worden vastgelegd.
2. Voor de toegang van derde landen of organisaties tot de door Galileo aangeboden publiek gereguleerde dienst gelden de bepalingen van artikel 3, lid 5, van Besluit nr. 1104/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad(23).
Artikel 9
Eigendom en gebruik van activa
1. De Unie heeft alle materiële en immateriële activa die worden gecreëerd of ontwikkeld in het kader van de onderdelen van het programma in eigendom. Daartoe treft de Commissie de nodige maatregelen om te waarborgen dat alle contracten, overeenkomsten en andere regelingen in verband met activiteiten die kunnen resulteren in de creatie of ontwikkeling van dergelijke activa, bepalingen bevatten waarin voor die activa een passende eigendomsregeling is vastgelegd.
2. Lid 1 is niet van toepassing op de materiële en immateriële activa die worden gecreëerd of ontwikkeld in het kader van de onderdelen van het programma, indien de activiteiten die kunnen resulteren in de creatie of ontwikkeling van dergelijke activa:
a) worden verricht in het kader van volledig door de Unie gefinancierde subsidies of prijzen;
b) niet volledig door de Unie worden gefinancierd, of
c) betrekking hebben op de ontwikkeling, de vervaardiging of het gebruik van PRS-ontvangers die EUCI omvatten of onderdelen van dergelijke ontvangers.
3. De Commissie treft de nodige maatregelen om te waarborgen dat de contracten, overeenkomsten of andere regelingen in verband met de in lid 2 bedoelde activiteiten bepalingen bevatten waarin voor die activa een passende eigendoms- en gebruiksregeling wordt vastgesteld en, wat punt c) betreft, waarin wordt vastgelegd dat de Unie de PRS-ontvangers vrijelijk kan gebruiken en het gebruik ervan kan toestaan overeenkomstig Besluit nr. 1104/2011/EU.
4. De Commissie streeft ernaar om contracten of andere regelingen af te sluiten met derden met betrekking tot:
a) reeds bestaande eigendomsrechten in verband met materiële en immateriële activa die worden gecreëerd of ontwikkeld in het kader van de onderdelen van het programma in eigendom;
b) de verwerving van eigendoms- of licentierechten in verband met andere materiële of immateriële activa die voor de uitvoering van het programma noodzakelijk zijn.
5. De Commissie zorgt aan de hand van een passend kader voor een optimaal gebruik van de in de leden 1 en 2 bedoelde materiële en immateriële activa die eigendom van de Unie zijn.
6. Met name, wanneer die activa bestaan uit intellectuele-eigendomsrechten, beheert de Commissie die rechten zo effectief mogelijk, waarbij zij rekening houdt met de noodzaak ze te beschermen en te waarderen, met de rechtmatige belangen van alle betrokken belanghebbenden en met de nood aan een harmonieuze ontwikkeling van markten en nieuwe technologieën en aan de continuïteit van de door de onderdelen van het programma geleverde diensten. Daartoe zorgt zij er met name voor dat de relevante contracten, overeenkomsten en andere regelingen de mogelijkheid omvatten om die rechten over te dragen aan derden of om licenties voor die rechten af te geven aan derden, met inbegrip van de maker van dat intellectuele-eigendomsrecht, en dat het Agentschap vrijelijk over die rechten kan beschikken indien dat voor de uitvoering van zijn taken in het kader van deze verordening noodzakelijk is. De in artikel 29, lid 3 bis, genoemde overeenkomst inzake financieel kaderpartnerschap of de in artikel 32, lid 1, genoemde bijdrageovereenkomsten bevatten relevante bepalingen om het gebruik van die rechten door het Europees Ruimteagentschap en de andere entiteiten waaraan activiteiten worden toegewezen mogelijk te maken indien dit noodzakelijk is voor de uitvoering van hun taken uit hoofde van deze verordening, en de voorwaarden voor dit gebruik.
Artikel 10
Garantie
Onverminderd de verplichtingen krachtens juridisch bindende bepalingen worden de door de onderdelen van het programma geleverde diensten, gegevens en informatie verstrekt zonder enige expliciete of impliciete garantie ten aanzien van de kwaliteit, nauwkeurigheid, beschikbaarheid, betrouwbaarheid en geschiktheid voor een bepaald doel ervan. ▌De Commissie treft de nodige maatregelen om te waarborgen dat de gebruikers van die diensten, gegevens en informatie naar behoren in kennis worden gesteld▌.
TITEL II
BIJDRAGE EN BEGROTINGSMECHANISMEN
Artikel 11
Budget
1. De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2021 - 2027, met inbegrip van die voor de daarmee samenhangende risico's, bedragen 16,9 miljard EUR [in lopende prijzen].
De ▌ verdeling van het in de eerste alinea bedoelde bedrag wordt gesplitst in de volgende categorieën uitgaven:
a) voor Galileo en Egnos: 9,7 miljard EUR;
b) voor Copernicus: 6 miljard EUR;
c) voor SSA/Govsatcom:1,2 miljard EUR.
2. Aanvullende maatregelen als voorzien in artikel 3, namelijk de in de artikelen 5 en 6 genoemde activiteiten, worden in het kader van de onderdelen van het programma gefinancierd.
3. De aan het programma toegewezen begrotingskredieten van de Unie dekken alle activiteiten die vereist zijn voor de verwezenlijking van de in artikel 4 bedoelde doelstellingen. Dergelijke uitgaven kunnen betrekking hebben op:
a) studies en bijeenkomsten van deskundigen, met name in verband met de naleving van de beperkingen op het gebied van kosten en tijdsdruk;
b) voorlichtings- en communicatieacties, inclusief de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover deze rechtstreeks verband houden met de doelstellingen van deze verordening, en met name gericht op de totstandbrenging van synergieën met andere beleidsterreinen van de Unie;
c) de informatietechnologienetwerken waarmee informatie wordt verwerkt of uitgewisseld, en de door de Commissie getroffen administratieve beheersmaatregelen, waaronder op het gebied van beveiliging;
d) technische en administratieve bijstand voor het uitvoeren van het programma, zoals werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, daaronder begrepen institutionele informatietechnologiesystemen.
4. Acties die cumulatieve financiering uit verschillende programma's van de Unie ontvangen, worden slechts één keer gecontroleerd, waarbij alle betrokken programma's en hun respectieve toepasselijke regels worden bestreken.
5. De aan het programma gerelateerde vastleggingen in de begroting die acties bestrijken waarvan de uitvoering zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, mogen in jaartranches worden verdeeld.
6. Op verzoek van de lidstaten kunnen de aan hen in gedeeld beheer toegewezen middelen worden overgeschreven naar het programma. De Commissie voert die middelen overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder a), van het Financieel Reglement op directe wijze dan wel overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder c), van het Financieel Reglement op indirecte wijze uit. Indien mogelijk worden die middelen gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.
Artikel 12
Bestemmingsontvangsten
1. De door de onderdelen van het programma gegenereerde ontvangsten worden toegevoegd aan de begroting van de Unie en gebruikt voor de financiering van het onderdeel dat de ontvangst genereerde.
2. De lidstaten kunnen aanvullende financiering toekennen aan een onderdeel van het programma, op voorwaarde dat dergelijke bijkomende elementen geen financiële of technische belasting met zich meebrengen of tot vertragingen in het desbetreffende onderdeel leiden. De Commissie besluit overeenkomstig de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure of aan deze voorwaarden is voldaan.
3. De in dit lid bedoelde aanvullende financiering wordt behandeld als externe bestemmingsontvangsten overeenkomstig [artikel 21, lid 2] van het Financieel Reglement.
Artikel 13
Uitvoering en vormen van EU-financiering
1. Het programma wordt uitgevoerd in direct beheer in overeenstemming met het Financieel Reglement of in indirect beheer met organen als bedoeld in artikel 62, lid 1, onder c), van het Financieel Reglement.
2. In het kader van het programma kan financiering worden verstrekt in een van de vormen als vastgesteld in het Financieel Reglement, met name subsidies, prijzen en aanbestedingen. Er kan eveneens financiering worden verstrekt in de vorm van financieringsinstrumenten in het kader van blendingverrichtingen.
3. Indien de begroting voor Copernicus via indirect beheer wordt uitgevoerd, kunnen de aanbestedingsregels van de met begrotingsuitvoeringstaken belaste entiteiten van toepassing zijn, voor zover zulks toelaatbaar is krachtens de artikelen 62 en 154 van het Financieel Reglement. De specifieke aanpassingen aan deze regels worden in de relevante bijdrageovereenkomsten bepaald.
TITEL III
FINANCIËLE BEPALINGEN
HOOFDSTUK I
Aanbestedingen
Artikel 14
Aanbestedingsbeginselen
1. De aanbestedende dienst handelt bij de aanbestedingsprocedures in het kader van het programma overeenkomstig de volgende beginselen:
a) in alle lidstaten, in de hele Unie en in de hele toeleveringsketen, een zo breed en open mogelijke deelname van alle marktdeelnemers, en in het bijzonder startende ondernemingen, nieuwe marktdeelnemers en kleine en middelgrote ondernemingen ▌bevorderen, waaronder de vereiste van onderaanneming door de inschrijvers;
b) daadwerkelijke concurrentie waarborgen en afhankelijkheid van één enkele leveringsbron, waar mogelijk, te voorkomen, met name wat kritieke uitrusting en diensten betreft, rekening houdend met de doelstellingen van technologische onafhankelijkheid en de continuïteit van de diensten;
c) in afwijking van artikel 167 van het Financieel Reglement, waar passend, gebruikmaken van meer dan één leverancier om een betere controle van de onderdelen van het programma, de kosten en het tijdschema te waarborgen;
c bis) de beginselen van open toegang en eerlijke mededinging in de gehele industriële bevoorradingsketen in acht te nemen, inschrijving op basis van transparante en tijdige informatie, duidelijke bekendmaking van de geldende voorschriften en procedures voor aanbestedingen, selectie- en gunningscriteria en alle andere relevante informatie die alle potentiële inschrijvers, met inbegrip van kmo's en start-ups, gelijke kansen biedt;
d) de onafhankelijkheid van de Unie versterken, met name op technologisch vlak;
e) voldoen aan de beveiligingsvereisten van de onderdelen van het programma en bijdragen aan de bescherming van de essentiële veiligheidsbelangen van de Unie en haar lidstaten;
e bis) de continuïteit en de betrouwbaarheid van de dienstverlening waarborgen;
f) aan passende sociale en milieucriteria voldoen.
2. De raad voor aanbestedingen binnen de Commissie oefent toezicht uit op de aanbestedingsprocedure met betrekking tot alle onderdelen van het programma en monitort de contractuele uitvoering van de EU-begroting door de daarmee belaste entiteiten. Vertegenwoordigers van de belaste entiteiten worden in voorkomend geval uitgenodigd.
Artikel 15
Opdrachten met voorwaardelijke tranches
1. Met betrekking tot operationele en infrastructuurspecifieke activiteiten kan de aanbestedende dienst de opdracht plaatsen in de vorm van een opdracht met voorwaardelijke tranches in overeenstemming met dit artikel.
2. De opdracht met voorwaardelijke tranches omvat een vaste tranche die resulteert in een vaste verplichting inzake de uitvoering van de voor deze tranche gegunde werken, leveringen of diensten, en een of meer voorwaardelijke tranches wat begroting en uitvoering betreft. In de aanbestedingsstukken worden de elementen vermeld die specifiek zijn voor opdrachten met voorwaardelijke tranches. Met name worden het voorwerp, de prijs of de wijze waarop deze wordt vastgesteld en de regelingen voor de levering van de goederen of diensten voor elke tranche in de stukken gedefinieerd.
3. De verplichtingen van de vaste tranche vormen een samenhangend geheel; hetzelfde geldt voor de verplichtingen van elke voorwaardelijke tranche, rekening houdend met de verplichtingen van alle voorafgaande tranches.
4. De uitvoering van elke voorwaardelijke tranche is afhankelijk van een beslissing van de aanbestedende dienst, die volgens de in de opdracht vastgestelde voorwaarden aan de contractant wordt meegedeeld.
Artikel 16
Opdrachten tegen vergoeding op basis van gecontroleerde uitgaven
1. De aanbestedende dienst kan kiezen voor een opdracht die geheel of ten dele op basis van gecontroleerde uitgaven wordt vergoed, onder de in lid 3 genoemde omstandigheden.
De te betalen prijs bestaat uit de vergoeding van alle daadwerkelijk door de contractant bij de uitvoering van de opdracht gedane uitgaven, zoals die voor arbeidskosten, materialen, verbruiksgoederen en het gebruik van apparatuur en infrastructuur die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de opdracht, indirecte kosten, een vaste winst ▌ en een passende prestatievergoeding die afhangt van de vervulling van de doelstellingen inzake resultaten en tijdschema.
2. Bij opdrachten die op basis van gecontroleerde uitgaven worden vergoed, wordt een maximumprijs vastgesteld.
3. De aanbestedende dienst kan kiezen voor een geheel of ten dele op basis van gecontroleerde uitgaven vergoede opdracht indien het moeilijk of niet passend is een precieze vaste prijs vast te stellen als gevolg van de onzekerheden die inherent zijn aan de uitvoering van de opdracht doordat:
a) de opdracht betrekking heeft op zeer complexe zaken of zaken waarvoor een beroep moet worden gedaan op een nieuwe technologie, en daardoor aanzienlijke technische onzekerheden met zich meebrengt; of
b) de werkzaamheden waarop de opdracht betrekking heeft om operationele redenen onmiddellijk moeten beginnen, terwijl nog geen vaste en definitieve totaalprijs vastgesteld kan worden doordat sprake is van significante onzekerheden of de uitvoering van het contract ten dele afhankelijk is van de uitvoering van andere contracten.
4. De maximumprijs van een opdracht die geheel of ten dele op basis van gecontroleerde uitgaven wordt vergoed is de maximaal te betalen prijs. De prijs van de opdracht kan worden gewijzigd overeenkomstig [artikel 172] van het Financieel Reglement.
Artikel 17
Onderaanneming
1. Om nieuwe marktdeelnemers, kleine en middelgrote ondernemingen en startende ondernemingen en de grensoverschrijdende deelname daarvan aan te moedigen en om een zo groot mogelijke geografische dekking te bieden en de ▌ autonomie van de Unie te beschermen, verzoekt de aanbestedende dienst de inschrijver ▌ een deel van de opdracht door middel van een open aanbesteding op het passende niveau van onderaanneming uit te besteden aan bedrijven buiten de groep waartoe de inschrijver behoort.
▌
3. Eventuele afwijking van een verzoek overeenkomstig lid 1 wordt door de inschrijver gemotiveerd.
4. Voor opdrachten van meer dan tien miljoen EUR streeft de aanbestedende dienst ernaar ervoor te zorgen dat ten minste 30 % van de waarde van de opdracht door middel van een open aanbesteding op verschillende niveaus wordt uitbesteed aan bedrijven buiten de groep waartoe de hoofdcontractant behoort, met name om de grensoverschrijdende deelname van kmo's mogelijk te maken. De Commissie informeert het comité als bedoeld in artikel 107, lid 1, over de verwezenlijking van deze doelstelling met betrekking tot contracten die zijn ondertekend na de inwerkingtreding van deze verordening.
HOOFDSTUK II
Subsidies, prijzen en blendingverrichtingen
Artikel 18
Subsidies en prijzen
1. De Unie kan tot 100 % van de subsidiabele kosten dekken, onverminderd het medefinancieringsbeginsel.
2. In afwijking van [artikel 181, lid 6,] van het Financieel Reglement ▌ kan de bevoegde ordonnateur bij het toepassen van vaste percentages een financiering voor de indirecte kosten van de begunstigde toestaan of opleggen tot een maximum van 25 % van de totale directe subsidiabele kosten ▌ van de actie.
3. Niettegenstaande lid 2 kunnen indirecte kosten in de vorm van vaste bedragen of eenheidskosten worden gedeclareerd indien dat in het in artikel 100 bedoelde werkprogramma is bepaald.
4. In afwijking van [artikel 204] van het Financieel Reglement mag het maximumbedrag dat aan een derde kan worden uitbetaald ten hoogste 200 000 EUR bedragen.
Artikel 19
Gezamenlijke oproepen tot het indienen van voorstellen
De Commissie of een in het kader van het programma belaste entiteit kan een gezamenlijke oproep tot het indienen van voorstellen doen met de in artikel 62, lid 1, onder c), van het Financieel Reglement genoemde entiteiten, organen of personen.
▌
Bij een gezamenlijke oproep tot het indienen van voorstellen zijn de in titel VIII van het Financieel Reglement genoemde regels van toepassing. Bij de evaluatieprocedureswordt een evenwichtige groep deskundigen betrokken ▌, benoemd door elke partij. De evaluatiecomité's zijn in overeenstemming met artikel 150 van het Financieel Reglement.
In de subsidieovereenkomst wordt de regeling bepaald die van toepassing is op de intellectuele-eigendomsrechten.
Artikel 20
Subsidies voor precommerciële aanbesteding en aanbesteding van innovatieve oplossingen
1. Acties kunnen de precommerciële aanbesteding of de openbare aanbesteding van innovatieve oplossingen inhouden of als hoofddoel beogen, uitgevoerd door begunstigden die aanbestedende diensten of contracterende entiteiten zijn als gedefinieerd in de Richtlijnen 2014/24/EU, 2014/25/EU en 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad.
2. De aanbestedingsprocedures:
a) nemen de beginselen van transparantie, non-discriminatie, gelijke behandeling, goed financieel beheer, evenredigheid en mededingingsregels in acht;
b) kunnen, bij precommerciële aanbesteding, voorzien in specifieke voorwaarden zoals de beperking van de plaats van uitvoering van de aanbestede activiteiten tot het grondgebied van de lidstaten en de verbonden landen;
c) kunnen voorzien in de gunning van meerdere contracten binnen één en dezelfde procedure ("multiple sourcing"), en
d) voorzien in de gunning van de opdrachten aan de economisch voordeligste inschrijving(en) waarbij belangenconflicten worden vermeden.
3. Een contractant die in het kader van een precommerciële aanbesteding resultaten genereert, is in ieder geval rechthebbende van de daaraan verbonden intellectuele-eigendomsrechten. De aanbestedende dienst heeft minimaal en vrij van royalty's recht op toegang tot die resultaten voor eigen gebruik en heeft het recht om niet-exclusieve licenties aan derden te verlenen of om die licentie door de deelnemende contractant te doen verlenen, teneinde de resultaten van de aanbestedende dienst onder eerlijke en redelijke voorwaarden te exploiteren, evenwel zonder sublicentierecht. Indien een contractant er niet in slaagt om de resultaten binnen een bepaalde periode na de precommerciële aanbesteding als vastgesteld in de overeenkomst, te exploiteren, kunnen de aanbestedende diensten van hem verlangen de eigendom van de resultaten aan de aanbestedende diensten over te dragen.
Artikel 21
Blendingverrichtingen
Blendingverrichtingen in het kader van dit programma vinden plaats in overeenstemming met de [InvestEU-verordening] en titel X van het Financieel Reglement.
HOOFDSTUK IV
Andere financiële bepalingen
Artikel 22
Cumulatieve, complementaire en gecombineerde financiering
1. Aan een actie waaraan uit een ander programma van de Unie een bijdrage is toegekend, kan ook in het kader van het programma een bijdrage worden toegekend, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. De regels van elk programma van de Unie dat een bijdrage levert, zijn van toepassing op de respectievelijke bijdrage ervan aan de actie. De cumulatieve financiering bedraagt niet meer dan de totale subsidiabele kosten van de actie, en de ondersteuning vanuit de verschillende programma's van de Unie kan pro rata worden berekend overeenkomstig de documenten waarin de voorwaarden voor ondersteuning zijn vastgelegd.
2. Acties die het certificaat "Excellentiekeur" hebben ontvangen, of die aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen:
a) zij zijn beoordeeld in een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het programma;
b) zij voldoen aan de minimale kwaliteitseisen van die oproep tot het indienen van voorstellen;
c) zij kunnen als gevolg van budgettaire beperkingen niet in het kader van die oproep tot het indienen van voorstellen worden gefinancierd;
kunnen ondersteuning ontvangen uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Cohesiefonds, het Europees Sociaal Fonds+ of Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, overeenkomstig artikel [67], lid 5, van Verordening (EU) XX [verordening gemeenschappelijke bepalingen] en artikel [8] van Verordening (EU) XX [de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid], mits dergelijke acties overeenstemmen met de doelstellingen van desbetreffende programma. De regels van het fonds waaruit ondersteuning wordt verleend, zijn van toepassing.
▌
Artikel 24
Gezamenlijke aanbesteding
1. In aanvulling op de bepalingen van [artikel 165] van het Financieel Reglement kunnen de Commissie en/of het Agentschap gezamenlijke aanbestedingsprocedures uitvoeren met het Europees Ruimteagentschap of andere internationale organisaties die bij de uitvoering van de onderdelen van het programma zijn betrokken.
2. De toepasselijke aanbestedingsregels in [artikel 165] van het Financieel Reglement zijn van overeenkomstige toepassing, mits in elk geval de voor de instellingen van de Unie geldende procedurele bepalingen worden toegepast.
Artikel 25
Bescherming van essentiële veiligheidsbelangen
Indien dat voor de bescherming van de essentiële veiligheidsbelangen van de Unie en haar lidstaten noodzakelijk is, in het bijzonder wat betreft het waarborgen van de integriteit en veerkracht van de Unie-systemen en de onafhankelijkheid van de industriële basis waarop zij steunen, stelt de Commissie voor de aanbesteding, subsidies of prijzen die onder deze titel vallen de nodige subsidiabiliteitsvoorwaarden vast. Daartoe wordt bijzondere aandacht besteed aan de voorwaarde dat in aanmerking komende ondernemingen in een lidstaat zijn gevestigd en de relevante werkzaamheden binnen de Unie zullen verrichten▌. Die voorwaarden worden vermeld in de documenten in verband met de aanbesteding, subsidie of prijs, naargelang van het geval. In het geval van aanbesteding zijn de voorwaarden van toepassing op de gehele levenscyclus van de resulterende opdracht.
Artikel 26
Bescherming van de financiële belangen van de Unie
Wanneer een derde land deelneemt aan het programma uit hoofde van een besluit in het kader van een internationale overeenkomst of op grond van enig ander rechtsinstrument, verleent dat derde land de nodige rechten en toegang aan de bevoegde ordonnateur, aan ▌ OLAF en aan de Europese Rekenkamer, zodat zij hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten deze rechten het recht om onderzoeken, waaronder controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding ▌.
TITEL IV
GOVERNANCE VAN HET PROGRAMMA
Artikel 27
Beginselen van governance
De governance van het programma wordt gebaseerd op de volgende beginselen:
a) een duidelijke verdeling van de taken en verantwoordelijkheden tussen de bij de uitvoering van elk onderdeel en elke maatregel van het programma betrokken entiteiten, met name tussen de lidstaten, de Commissie, het Agentschap en het Europees Ruimteagentschap en de Europese Organisatie voor de Exploitatie van Meteorologische Satellieten, waarbij wordt voortgebouwd op hun respectieve competentie en overlappingen van taken en verantwoordelijkheden worden vermeden;
a bis) de relevantie van de governancestructuur, in voorkomend geval, voor de specifieke behoeften van elk onderdeel en elke maatregel van het programma;
b) een strenge controle van het programma, onder meer om te waarborgen dat alle entiteiten zich, binnen hun respectieve rollen en taken overeenkomstig deze verordening, strikt aan de ramingen voor de kosten, het tijdschema en de prestaties houden;
c) transparant en kostenefficiënt beheer;
c bis) continuïteit van de dienstverlening en continuïteit van de noodzakelijke infrastructuur, met inbegrip van bescherming tegen de relevante bedreigingen;
d) systematisch en gestructureerd aandacht besteden aan de behoeften van de gebruikers van de door de onderdelen van het programma geleverde gegevens, informatie en diensten, en van de daaraan verbonden wetenschappelijke en technologische vooruitgang ▌;
e) voortdurende inspanningen om risico's te beheersen en te verminderen.
Artikel 28
De rol van de lidstaten
1. De lidstaten kunnen aan het programma deelnemen. De lidstaten die aan het programma deelnemen, dragen technische competentie kennis en bijstand bij, met name op het gebied van veiligheid en beveiliging, en/of, waar dat passend en mogelijk is, door de gegevens, informatie, diensten en infrastructuur waarover zij beschikken of die zich op hun grondgebied bevinden, ter beschikking van de Unie te stellen, onder meer door te zorgen voor efficiënte en obstakelvrije toegang tot en gebruik van in-situgegevens en door met de Commissie samen te werken aan een betere beschikbaarheid van in-situgegevens zoals vereist door het programma, met inachtneming van de toepasselijke licenties en verplichtingen.
2. De Commissie kan door middel van bijdrageovereenkomsten specifieke taken toevertrouwen aan organisaties van de lidstaten indien die organisaties door de betrokken lidstaat zijn aangewezen. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen en handelend volgens de in artikel 107, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure bijdragebesluiten inzake de bijdrageovereenkomsten vast.
2 bis. In bepaalde naar behoren gemotiveerde omstandigheden kan het Agentschap, voor de in artikel 30 bedoelde taken, door middel van bijdrageovereenkomsten specifieke taken toevertrouwen aan organisaties van de lidstaten, ingeval die organisaties door de betrokken lidstaat zijn aangewezen.
2 bis bis. De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om te zorgen voor een goede werking van het programma▌, waaronder door de voor het programma benodigde frequenties op een adequaat niveau te helpen beschermen.
2 ter. De lidstaten en de Commissie kunnen samenwerken om de benutting van de door het programma geleverde gegevens, informatie en diensten te bevorderen.
2 quater. Waar mogelijk is de bijdrage van de lidstaten aan het gebruikersforum als bedoeld in artikel 107 gebaseerd op een systematische en gecoördineerde raadpleging van de eindgebruikersgemeenschappen op nationaal niveau, in het bijzonder met betrekking tot Galileo, Egnos en Copernicus.
3. De Commissie en de lidstaten werken samen aan de ontwikkeling van de in-situcomponent en de grondkalibratiediensten die nodig zijn voor de ingebruikneming van ruimtevaartsystemen en aan de bevordering van een optimaal gebruik van in-situ- en referentiegegevensreeksen, waarbij wordt voortgebouwd op bestaande capaciteiten.
4. Wat beveiliging betreft, verrichten de lidstaten de in artikel 34, lid 4, bedoelde taken.
Artikel 29
Rol van de Commissie
1. De Commissie heeft de algemene verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het programma, met inbegrip van de beveiliging, onverminderd de prerogatieven van de lidstaten op het gebied van nationale veiligheid. In overeenstemming met deze verordening en in overeenstemming met de gebruikersbehoeften stelt zij de prioriteiten en de ontwikkeling op de lange termijn van het programma vast en houdt zij toezicht op de uitvoering ervan, onverminderd de andere beleidsterreinen van de Unie.
2. De Commissie beheert elk onderdeelof elke subcomponent van het programma ▌dat niet aan andere entiteiten is toevertrouwd, in het bijzonder Govsatcom, aardscheerders, het ruimteweer en de in artikel 54, onder d), genoemde activiteiten.
3. De Commissie zorgt voor een duidelijke verdeling van de taken en verantwoordelijkheden tussen de verschillende entiteiten die betrokken zijn bij het programma en coördineert de activiteiten van die entiteiten. De Commissie zorgt er ook voor dat alle entiteiten waaraan de uitvoering van het programma is toevertrouwd, de belangen van de Unie beschermen, het goede beheer van de middelen van de Unie waarborgen en het Financieel Reglement en deze verordening naleven.
3 bis. De Commissie sluit een overeenkomst inzake financieel kaderpartnerschap met het Agentschap en, met inachtneming van de kaderovereenkomst van 2004, het Europees Ruimteagentschap, zoals voorzien in [artikel 130] van het Financieel Reglement en als bedoeld in artikel 31 bis.
4. Indien dat voor de goede werking van het programma en de soepele dienstverlening door de onderdelen van het programma noodzakelijk is, stelt de Commissie, door middel van gedelegeerde handelingen, de vereisten van hoog niveau voor de uitvoering en ontwikkeling van die onderdelen en de daardoor geleverde diensten vast, na raadpleging van de gebruikers en alle andere relevante belanghebbenden, met inbegrip van de downstreamsector. Bij het vaststellen van die vereisten van hoog niveau voorkomt de Commissie dat het algemene beveiligingsniveau wordt verlaagd en zorgt zij voor achterwaartse compatibiliteit.
Deze gedelegeerde handelingen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 21.
5. De Commissie ▌ waarborgt dat de ingebruikneming en het gebruik van de door de onderdelen van het programma geleverde gegevens en diensten in de publieke en de private sectoren wordt bevorderd en gemaximaliseerd, onverminderd de taken van het Agentschap of andere belaste entiteiten, waaronder door de juiste ontwikkeling van die diensten en gebruiksvriendelijke interfaces te ondersteunen en een stabiel klimaat op de lange termijn te bevorderen. Zij ontwikkelt passende synergieën tussen de toepassingen van de verschillende onderdelen van het programma. Ook zorgt zij voor complementariteit, consistentie, synergieën en de koppeling tussen het programma en andere acties en programma's van de Unie.
6. Waar passend zorgt de Commissie voor de samenhang van de activiteiten die in het kader van het programma worden verricht met de activiteiten op het gebied van ruimtevaart die worden verricht op nationaal, internationaal of Unieniveau. De Commissie moedigt samenwerking tussen de lidstaten aan en vergemakkelijkt, wanneer dit relevant is voor het programma, de convergentie van hun technische vermogens en ontwikkeling op het gebied van ruimtevaart. Hiertoe werkt de Commissie in voorkomend geval en binnen de gebieden die onder hun bevoegdheid vallen samen met het Agentschap en het Europees Ruimteagentschap.
7. De Commissie stelt het in artikel 107 bedoelde comité in kennis van de tussentijdse en eindresultaten van de evaluatie van de inschrijvingen op aanbestedingen en van de met publieke en private entiteiten te sluiten contracten, met inbegrip van subcontracten.
Artikel 30
Rol van het Agentschap
1. het Agentschap heeft de volgende taken:
a) via de Raad voor de veiligheidsaccreditatie zorgen voor de beveiligingshomologatie van alle onderdelen van het programma, in overeenstemming met titel V, hoofdstuk II;
b) de andere in artikel 34, leden 2 en 3, bedoelde taken verrichten;
c) communicatie-, marktontwikkelings- en promotieactiviteiten verrichten ▌ van de door Galileo en Egnos geboden diensten, in het bijzonder activiteiten in verband met de marktinvoering en de coördinatie van de behoeften van de gebruikers;
c bis) communicatie-, promotie- en marktontwikkelingsactiviteiten van de door Copernicus geboden gegevens, informatie en diensten verrichten, onverminderd de activiteiten die door andere belaste entiteiten en de Commissie worden verricht;
d) de Commissie ▌ deskundigheid leveren, onder meer voor de voorbereiding van de downstream-onderzoeksprioriteiten die gerelateerd zijn aan de ruimtevaart.
2. De Commissie vertrouwt de volgende activiteiten toe aan het Agentschap:
a) de exploitatie van Egnos en Galileo beheren, met inbegrip van de acties als bedoeld in artikel 43;
b) overkoepelende coördinatie van de gebruikersgerelateerde aspecten van Govsatcom, in nauwe samenwerking met de lidstaten, andere entiteiten, de relevante agentschappen van de Unie en de EDEO voor missies en operaties op het gebied van crisisbeheer;
c) uitvoeringsactiviteiten in verband met de ontwikkeling van downstreamtoepassingen op basis van de onderdelen van het programma, met inbegrip van de fundamentele elementen en geïntegreerde toepassingen op basis van de door Galileo, Egnos en Copernicus verstrekte gegevens en diensten, ook wanneer voor deze activiteiten financiering beschikbaar is gesteld in het kader van het bij Verordening xx vastgestelde programma Horizon Europa of wanneer dit noodzakelijk is om de in artikel 4, lid 1, onder b), genoemde doelstellingen te verwezenlijken;
d) activiteiten verrichten in verband met de benutting door gebruikers van de door andere onderdelen van het programma dan Galileo en Egnos aangeboden gegevens, informatie en diensten, onverminderd de activiteiten en diensten van Copernicus die aan andere entiteiten zijn toevertrouwd;
e) specifieke acties bedoeld in artikel 6.
3. De Commissie kan op basis van de in artikel 102, lid 6, bedoelde evaluaties andere taken aan het Agentschap toevertrouwen, mits deze de activiteiten die aan andere entiteiten zijn toevertrouwd in het kader van het programma niet dupliceren en mits zij gericht zijn op het verbeteren van de efficiëntie van de uitvoering van de activiteiten van het programma.
3 bis. Wanneer activiteiten aan het Agentschap worden toevertrouwd, wordt voor passende financiële, personele en administratieve middelen voor de uitvoering daarvan gezorgd.
▌
5. In afwijking van artikel 62, lid 1, van het Financieel Reglement en afhankelijk van de evaluatie door de Commissie van de bescherming van de belangen van de Unie, kan het Agentschap door middel van bijdrageovereenkomsten specifieke activiteiten binnen hun respectieve bevoegdheidsgebieden aan andere entiteiten toevertrouwen, onder de voorwaarden van indirect beheer die van toepassing zijn op de Commissie.
Artikel 31
De rol van het Europees Ruimteagentschap
1. Mits het belang van de Unie wordt beschermd, worden aan het Europees Ruimteagentschap de volgende taken toegewezen:
a) wat Copernicus betreft: coördinatie van de ruimtecomponent en de tenuitvoerlegging van de ruimtecomponent van Copernicus en de evolutie, het ontwerp, de ontwikkeling ▌ en de constructie van de ruimtevaartinfrastructuur van Copernicus, met inbegrip van de werkzaamheden van die infrastructuur en de daaraan verbonden aanbestedingen, behalve wanneer dit wordt gedaan door andere entiteiten en, in voorkomend geval, toegang tot gegevens van derden;
b) wat Galileo en Egnos betreft: evolutie van systemen, het ontwerp en de ontwikkeling van onderdelen van het grondsegment en ▌ van satellieten, met inbegrip van het testen en valideren;
c) wat alle onderdelen van het programma betreft: upstream-onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten op zijn vakgebied.
1 bis. Op basis van een beoordeling door de Commissie kunnen aan het Europees Ruimteagentschap andere taken worden toevertrouwd, op basis van de behoeften van het programma, mits zij de activiteiten die in het kader van het programma aan een andere entiteit zijn toevertrouwd, niet dupliceren en mits zij erop zijn gericht de efficiëntie van de uitvoering van de activiteiten van het programma te verbeteren.
▌
4. Onverminderd de overeenkomst inzake financieel kaderpartnerschap als bedoeld in artikel 31 bis kunnen de Commissie of het Agentschap het Europees Ruimteagentschap verzoeken om de technische deskundigheid en de informatie die nodig zijn voor de uitoefening van de aan hen toegewezen taken in het kader van deze verordening onder onderling overeen te komen voorwaarden beschikbaar te stellen.
Artikel 31 bis
De overeenkomst inzake financieel kaderpartnerschap
1. In de overeenkomst inzake financieel kaderpartnerschap als bedoeld in artikel 29, lid 3 bis:
a) worden de rollen, verantwoordelijkheden en verplichtingen van de Commissie, het Agentschap en het Europees Ruimteagentschap met betrekking tot elk onderdeel van het programma en de noodzakelijke coördinatie- en controlemechanismen duidelijk gedefinieerd;
b) wordt vereist dat het Europees Ruimteagentschap de veiligheidsvoorschriften van de Unie toepast die zijn vastgelegd in de veiligheidsovereenkomsten die de Unie en haar instellingen en agentschappen hebben gesloten met ESA, met name wat de verwerking van gerubriceerde informatie betreft;
c) worden de voorwaarden voor het beheer van de aan het Europees Ruimteagentschap toegewezen fondsen vastgelegd, in het bijzonder wat betreft openbare aanbestedingen, waaronder de toepassing van de Unieregels voor aanbestedingen indien uit naam van en namens de Unie wordt aanbesteed, of de toepassing van de regels van de entiteit waaraan de uitvoering is toevertrouwd, overeenkomstig artikel 154 van het Financieel Reglement, beheersprocedures, de te verwachten resultaten, gemeten aan de hand van prestatie-indicatoren, de te treffen maatregelen in geval van een gebrekkige of frauduleuze uitvoering van contracten voor wat betreft de kosten, het tijdschema en de resultaten, de communicatiestrategie en de eigendomsregeling voor alle materiële en immateriële activa; die voorwaarden zijn conform de titels III en V van deze verordening en het Financieel Reglement;
d) wordt vereist dat, wanneer door het Agentschap of het Europees Ruimteagentschap een raad voor de beoordeling van de inschrijvingen wordt opgericht voor een aanbestedingsactie in het kader van de overeenkomst inzake financieel kaderpartnerschap, deskundigen van de Commissie en, in voorkomend geval, de andere met de uitvoering belaste entiteit als lid deelnemen aan de vergaderingen van de raad voor de beoordeling van de inschrijvingen. Deze deelname laat de technische onafhankelijkheid van de raad voor de beoordeling van de inschrijvingen onverlet ▌;
e) worden de toezicht- en controlemaatregelen vastgesteld, die met name een systeem voor kostenraming omvatten, alsmede systematische verstrekking van informatie aan de Commissie of, waar passend, aan het Agentschap, over de kosten en het tijdschema en, indien er een verschil is tussen de voorziene begrotingen, prestaties en tijdschema, corrigerende maatregelen om te waarborgen dat de activiteiten binnen ▌de begrotingstoewijzingen worden gerealiseerd ▌;
f) worden voor elk onderdeel van het programma de beginselen voor de vergoeding van het Europees Ruimteagentschap vastgelegd, die in verhouding is met de voorwaarden waaronder de acties worden uitgevoerd, waarbij naar terdege rekening wordt gehouden met onstabiele en crisissituaties, en die in voorkomend geval op resultaten wordt gebaseerd; die vergoeding mag uitsluitend betrekking hebben op algemene kosten die niet zijn verbonden aan de activiteiten die door de Unie aan het Europees Ruimteagentschap zijn toevertrouwd;
g) wordt bepaald dat het Europees Ruimteagentschap passende maatregelen treft om de bescherming van de belangen van de Unie te waarborgen en om te voldoen aan de besluiten die door de Commissie voor elk onderdeel bij de toepassing van deze verordening worden genomen.
2. Onverminderd de overeenkomst inzake financieel kaderpartnerschap als bedoeld in artikel 31 bis kunnen de Commissie of het Agentschap het Europees Ruimteagentschap verzoeken om de technische deskundigheid en de informatie die nodig zijn voor de uitoefening van de aan hen toegewezen taken in het kader van deze verordening. De voorwaarden voor dergelijke verzoeken en de tenuitvoerlegging ervan worden wederzijds overeengekomen.
Artikel 32
Rol van Eumetsat en andere entiteiten
1. De Commissie kan de uitvoering van de volgende taken door middel van bijdrageovereenkomsten geheel of gedeeltelijk toewijzen aan andere entiteiten dan de in artikel 30 en 31 bedoelde entiteiten, waaronder:
a) de modernisering, voorbereiding van operaties en werking van de ruimtevaartinfrastructuur van Copernicus of van delen daarvan en, in voorkomend geval, het beheer van de toegang tot de gegevens van bijdragende missies, aan Eumetsat;
b) de uitvoering van de Copernicusdiensten of onderdelen daarvan, aan relevante agentschappen, organen of organisaties, die ook de verwerving van informatie van derde partijen beheren.
2. De criteria voor de selectie van de entiteiten waaraan activiteiten worden toegewezen, vormen met name een weerspiegeling van het vermogen ervan om de continuïteit en, waar dat passend is, de beveiliging van de activiteiten te waarborgen waarbij de activiteiten van het programma niet of nauwelijks worden ontregeld.
2 bis. Indien mogelijk zijn de voorwaarden van de in lid 1 bedoelde bijdrageovereenkomsten coherent met de voorwaarden van de in artikel 31 bis, lid 1, genoemde overeenkomst inzake financieel kaderpartnerschap.
3. Het programmacomité wordt geraadpleegd over het bijdragebesluit met betrekking tot de in lid 1 van dit artikel bedoelde bijdrageovereenkomst, overeenkomstig de raadplegingsprocedure als bedoeld in artikel 107, lid 2. Het programmacomité wordt vooraf op de hoogte gesteld van de door de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, met de in lid 1 genoemde entiteiten te sluiten bijdrageovereenkomsten.
TITEL V
BEVEILIGING VAN HET PROGRAMMA
HOOFDSTUK I
Beveiliging van het programma
Artikel 33
Beginselen van de beveiliging
1. De beveiliging van het programma wordt gebaseerd op de volgende beginselen:
a) rekening houden met de ervaringen van de lidstaten op het gebied van beveiliging en inspiratie putten uit hun beste praktijken;
b) gebruikmaken van ▌ de beveiligingsvoorschriften van de Raad en de Commissie, die onder meer voorzien in een scheiding tussen operationele functies en functies die verband houden met homologatie.
2. Deze verordening doet geen afbreuk aan de uitsluitende verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de nationale veiligheid, als bepaald in artikel 4, lid 2, VEU, noch aan het recht van de lidstaten om hun wezenlijke veiligheidsbelangen te verdedigen overeenkomstig artikel 346 VWEU.
Artikel 34
Beheer van de beveiliging
1. De Commissie zorgt op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen met ondersteuning van het Agentschap voor een hoge mate van beveiliging, in het bijzonder met betrekking tot:
a) de bescherming van de infrastructuur, zowel op de grond als in de ruimte, en de dienstverlening, in het bijzonder tegen fysieke of cyberaanvallen, waaronder de verstoring van gegevensstromen;
b) het toezicht op en beheer van technologieoverdrachten;
c) de ontwikkeling en het behoud binnen de Unie van de verworven deskundigheid en knowhow;
d) de bescherming van gevoelige niet-gerubriceerde en gerubriceerde informatie.
Te dien einde zorgt de Commissie ervoor dat voor elk onderdeel van het programma een risico- en dreigingsanalyse wordt uitgevoerd. Op basis van die risico- en dreigingsanalyse, stelt zij uiterlijk eind 2023, door middel van uitvoeringshandelingen, voor elk onderdeel van het programma de algemene beveiligingsvereisten vast. Daarbij houdt de Commissie rekening met de gevolgen van die vereisten voor de goede werking van dat onderdeel, met name wat de kosten, het risicobeheer en het tijdschema betreft, en zorgt zij ervoor het algemene beveiligingsniveau niet te verlagen en geen afbreuk te doen aan de werking van de op dat onderdeel gebaseerde bestaande apparatuur, en houdt zij rekening met cyberbeveiligingsrisico's. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Na de inwerkingtreding van deze verordening deelt de Commissie een indicatieve lijst van uitvoeringshandelingen mee die moet worden ingediend bij en besproken door het programmacomité in zijn samenstelling voor veiligheidsvraagstukken. Deze lijst gaat vergezeld van een indicatief tijdschema voor indiening.
2. De entiteit die verantwoordelijk is voor het beheer van een onderdeel van het programma is verantwoordelijk voor ▌ de operationele beveiliging van dat onderdeel en verricht te dien einde een risico- en dreigingsanalyse en alle nodige activiteiten om de beveiliging van dat onderdeel te waarborgen en in het oog te houden, waaronder met name het vaststellen van technische specificaties en operationele procedures, en ziet erop toe dat deze aan de in lid 1 bedoelde algemene beveiligingsvereisten voldoen. Overeenkomstig artikel 30 is die entiteit voor Galileo en Egnos het Agentschap.
2 bis. Op basis van de risico- en dreigingsanalyse bepaalt de Commissie in voorkomend geval een structuur voor het monitoren van de beveiliging en opvolgen van de in het kader van Besluit 201x/xxx/GBVB ontwikkelde instructies.(24) De structuur functioneert overeenkomstig de in lid 1 bedoelde beveiligingsvereisten. Voor Galileo is deze structuur het Galileo-centrum voor beveiligingscontrole.
3. Het Agentschap:
a) zorgt voor de beveiligingshomologatie van alle onderdelen van het programma, in overeenstemming met hoofdstuk II van deze titel en onverminderd de bevoegdheden van de lidstaten;
b) waarborgt de exploitatie van het Galileo-centrum voor de beveiligingscontrole, overeenkomstig de in lid 2 bedoelde vereisten en de binnen het toepassingsgebied van Besluit 2014/496/GBVB ontwikkelde instructies;
c) voert de taken uit die het krachtens Besluit nr. 1104/2011/EU toegewezen heeft gekregen;
d) stelt haar technische deskundigheid ter beschikking van de Commissie en verschaft haar alle benodigde informatie voor de uitoefening van haar taken in het kader van deze verordening.
4. De lidstaten:
a) nemen maatregelen die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke noodzakelijk zijn voor de bescherming van Europese kritieke infrastructuren zoals bedoeld in Richtlijn 2008/114/EG van de Raad van 8 december 2008 inzake de identificatie van Europese kritieke infrastructuren, de aanmerking van infrastructuren als Europese kritieke infrastructuren en de beoordeling van de noodzaak de bescherming van dergelijke infrastructuren te verbeteren(25) en aan die welke noodzakelijk zijn voor de bescherming van de eigen nationale kritieke infrastructuren, teneinde zorg te dragen voor de bescherming van de ruimtevaartinfrastructuren op de grond die integraal deel uitmaken van het programma en die op hun grondgebied gelegen zijn;
b) verrichten de in artikel 41 bedoelde beveiligingshomologatietaken.
5. De entiteiten die betrokken zijn bij het programma nemen alle nodige maatregelen om de beveiliging van het programma te waarborgen, ook in het licht van de in de risicoanalyse vastgestelde problemen.
Artikel 34 bis
Beveiliging van de ingevoerde systemen en diensten
In alle gevallen waarin de exploitatie van de systemen van invloed kan zijn op de veiligheid van de Unie of haar lidstaten, zijn de bij Besluit XXXX/XX/GBVB van de Raad vastgestelde procedures van toepassing.
HOOFDSTUK II
Beveiligingshomologatie
Artikel 35
Instantie voor beveiligingshomologatie
De binnen het Agentschap ingestelde Raad voor de beveiligingshomologatie is de instantie voor beveiligingshomologatie voor alle onderdelen van het programma.
Artikel 36
Algemene beginselen van de beveiligingshomologatie
Voor alle onderdelen van het programma worden beveiligingshomologatiewerkzaamheden verricht overeenkomstig de volgende beginselen:
a) beveiligingshomologatiewerkzaamheden en -besluiten worden uitgevoerd in een context van collectieve verantwoordelijkheid voor de beveiliging van de Unie en de lidstaten;
b) er wordt naar gestreefd besluiten binnen de Raad voor de beveiligingshomologatie bij consensus te nemen;
c) voor beveiligingshomologatiewerkzaamheden wordt een aanpak van risicobeoordeling en beheer gehanteerd, waarbij de risico's voor de beveiliging van het onderdeel en het effect op de kosten of de tijdschema's van maatregelen ter beperking van de risico's worden bezien, rekening houdend met de doelstelling het algemene beveiligingsniveau van dit onderdeel niet te verlagen;
d) de beveiligingshomologatiebesluiten van de raad voor de beveiligingshomologatie worden opgesteld en genomen door vakmensen die voldoende bekwaamheid bezitten op het vlak van de homologatie van complexe systemen, over een veiligheidsmachtiging van een passend niveau beschikken, en op objectieve wijze optreden;
e) er wordt gepoogd alle bij de beveiligingskwesties met betrekking tot dit onderdeel betrokken actoren te raadplegen;
f) de beveiligingshomologatiewerkzaamheden worden door alle relevante belanghebbenden van het onderdeel verricht overeenkomstig een beveiligingshomologatiestrategie, onverminderd de rol van de Europese Commissie;
g) de beveiligingshomologatiebesluiten van de raad voor de beveiligingshomologatie worden conform de in de desbetreffende, door die raad vastgestelde, beveiligingshomologatiestrategie vastgestelde procedure gebaseerd op lokale beveiligingshomologatiebesluiten die worden genomen door de respectieve nationale instanties van de lidstaten voor beveiligingshomologatie;
h) een permanent, transparant en volkomen begrijpelijk monitoringproces zorgt ervoor dat de beveiligingsrisico's van het onderdeel bekend zijn, dat er beveiligingsmaatregelen worden vastgesteld om die risico's tot een aanvaardbaar niveau te beperken in het licht van de beveiligingsbehoeften van de Unie en haar lidstaten en ter wille van een soepel verloop van de programma's, en dat die maatregelen worden toegepast overeenkomstig het begrip "verdediging in de diepte". De doeltreffendheid van deze maatregelen wordt voortdurend geëvalueerd. Het proces van beoordeling en beheer van beveiligingsrisico's wordt als een iteratief proces gezamenlijk uitgevoerd door de belanghebbenden van het onderdeel;
i) beveiligingshomologatiebesluiten worden door de raad voor de beveiligingshomologatie genomen op strikt onafhankelijke wijze, ook jegens de Commissie en de andere organen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het onderdeel en de verlening van aanverwante diensten, en jegens de uitvoerend directeur en de raad van bestuur van het Agentschap;
j) bij de uitvoering van de beveiligingshomologatiewerkzaamheden wordt naar behoren rekening gehouden met de noodzaak van adequate coördinatie tussen de Commissie en de instanties die verantwoordelijk zijn voor de toepassing van de beveiligingsvoorschriften;
k) de door de raad voor de beveiligingshomologatie uitgevoerde beveiligingshomologatie van Egnos doet geen afbreuk aan de door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart uitgevoerde homologatiewerkzaamheden voor de luchtvaart.
Artikel 37
Taken van de raad voor de beveiligingshomologatie
1. De raad voor de beveiligingshomologatie verricht zijn taken onverminderd de verantwoordelijkheden van de Commissie of de aan de andere organen van het Agentschap toevertrouwde verantwoordelijkheden, met name wat betreft aangelegenheden op het gebied van beveiliging, en onverminderd de bevoegdheden van de lidstaten op het gebied van beveiligingshomologatie.
2. De raad voor de beveiligingshomologatie heeft de volgende taken:
a) de opstelling en goedkeuring van een beveiligingshomologatiestrategie met opgave van:
i) het toepassingsgebied van de werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het behoud van de homologatie van de onderdelen van het programma of van onderdelen van deze onderdelen en eventuele interconnecties daartussen en met andere systemen of onderdelen;
ii) een beveiligingshomologatieprocedure voor de onderdelen van het programma of onderdelen van deze onderdelen, waarbij de mate van gedetailleerdheid evenredig is met het vereiste niveau van zekerheid en de voorwaarden voor homologatie duidelijk zijn vermeld;
iii) een tijdschema voor homologatie dat overeenstemt met de fasen van de onderdelen van het programma, met name wat de stationering van infrastructuur, de dienstverlening en de evolutie betreft;
iv) de beginselen van de beveiligingshomologatie voor met de krachtens de onderdelen van het programma opgerichte systemen verbonden netwerken en voor met de door die onderdelen opgerichte systemen verbonden apparatuur, die moet worden verricht door de nationale entiteiten die in de betrokken lidstaten bevoegd zijn voor beveiligingsaangelegenheden;
b) het nemen van beveiligingshomologatiebesluiten, met name wat betreft de goedkeuring van satellietlanceringen, de machtiging om de krachtens de onderdelen van het programma opgerichte systemen of de elementen van deze onderdelen in hun diverse configuraties en voor de diverse daardoor aangeboden diensten, tot en met het signaal in de ruimte, te exploiteren en de machtiging om de grondstations te exploiteren. Wat de aan de in artikel 44 bedoelde PRS-dienst, of aan een andere uit de onderdelen van het programma voortkomende beveiligde dienst, verbonden netwerken en apparatuur betreft, neemt de Raad voor de beveiligingshomologatie alleen besluiten over de machtiging van organen om gevoelige PRS-technologieën, PRS-ontvangers of PRS-beveiligingsmodules, of andere technologie of apparatuur die op grond van de in artikel 34, lid 1, bedoelde algemene beveiligingsvereisten moet worden gecontroleerd, te ontwikkelen en te vervaardigen, rekening houdend met het advies van de nationale autoriteiten die bevoegd zijn inzake beveiligingsaangelegenheden en met de algehele beveiligingsrisico's;
c) het bestuderen en, tenzij het documenten betreft die de Commissie moet aannemen krachtens artikel 34, lid 1, van deze verordening en artikel 8 van Besluit nr. 1104/2011/EU, het goedkeuren van documentatie over beveiligingshomologatie;
d) het verstrekken, binnen zijn bevoegdheid, van advies aan de Commissie bij de opstelling van ontwerpteksten voor handelingen als bedoeld in artikel 34, lid 1, van deze verordening en artikel 8 van Besluit nr. 1104/2011/EU, met inbegrip van de vaststelling van operationele beveiligingsprocedures (SecOPs), en het verstrekken van een verklaring met zijn afsluitend standpunt;
e) het bestuderen en goedkeuren van de beveiligingsrisicobeoordeling die is opgesteld overeenkomstig het in artikel 36, onder h), bedoelde monitoringproces, rekening houdend met de naleving van de in dit lid onder c) bedoelde documenten en met de documenten die zijn opgesteld overeenkomstig artikel 34, lid 1, van deze verordening en artikel 8 van Besluit nr. 1104/2011/EU; en de samenwerking met de Commissie bij het vaststellen van risicobeperkende maatregelen;
f) het controleren van de tenuitvoerlegging van beveiligingsmaatregelen met betrekking tot de beveiligingshomologatie van de onderdelen van het programma, en wel via het uitvoeren of steunen van beveiligingsbeoordelingen, -inspecties, -audits of -evaluaties, in overeenstemming met artikel 41, onder b), van deze verordening;
g) het onderschrijven van de selectie van goedgekeurde producten en maatregelen die bescherming bieden tegen elektronisch afluisteren (Tempest) en van goedgekeurde cryptografische producten die worden gebruikt om de onderdelen van het programma te beveiligen;
h) het goedkeuren van, of waar passend, het samen met de betrokken entiteiten die bevoegd zijn inzake beveiligingsaangelegenheden goedkeuren van de interconnectie tussen de krachtens de onderdelen van het programma opgerichte systemen, of de onderdelen van deze onderdelen, en andere systemen;
i) het bereiken van overeenstemming met de betrokken lidstaat over het model voor toegangscontrole als bedoeld in artikel 41, onder c);
j) het opstellen van risicoverslagen en het in kennis stellen van de Commissie, de raad van bestuur en de uitvoerend directeur van zijn risicobeoordeling, alsmede het aan hen verstrekken van advies over opties voor de aanpak van restrisico's met betrekking tot een bepaald beveiligingshomologatiebesluit;
k) in nauwe samenwerking met de Commissie, de Raad en de hoge vertegenwoordiger en op specifiek verzoek van de Raad en/of de hoge vertegenwoordiger, bijstand verlenen aan de Raad bij de uitvoering van Besluit 2014/496/GBVB;
l) het verrichten van de raadplegingen die hij nodig heeft om zijn taken uit te voeren;
m) het vaststellen en bekendmaken van zijn reglement van orde.
3. Onverminderd de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de lidstaten wordt onder toezicht van de raad voor de beveiligingshomologatie een speciaal ondergeschikt orgaan opgericht dat de lidstaten vertegenwoordigt en dat in het bijzonder de volgende taken vervult:
a) het beheer van vluchtsleutelcodes en andere codes die noodzakelijk zijn voor de werking van Galileo;
b) de verificatie van de vaststelling en handhaving van procedures voor de boekhouding, beveiligde behandeling, opslag en verspreiding van de PRS-sleutelcodes van Galileo.
Artikel 38
Samenstelling van de raad voor de beveiligingshomologatie
1. De raad voor de beveiligingshomologatie bestaat uit een vertegenwoordiger per lidstaat, een vertegenwoordiger van de Commissie en een vertegenwoordiger van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid ("hoge vertegenwoordiger"). De ambtstermijn van de leden van de raad voor de beveiligingshomologatie bedraagt vier jaar en kan worden verlengd.
2. De deelname aan de raad voor de beveiligingshomologatie is gebaseerd op de noodzaak van kennisneming. In voorkomend geval kunnen vertegenwoordigers van het Europees Ruimteagentschap en vertegenwoordigers van het Agentschap die niet betrokken zijn bij de beveiligingshomologatie worden uitgenodigd om de vergaderingen van de raad voor de beveiligingshomologatie als waarnemer bij te wonen. Bij uitzondering kunnen ook vertegenwoordigers van agentschappen van de Unie, derde landen of internationale organisaties worden uitgenodigd om vergaderingen als waarnemers bij te wonen voor aangelegenheden die die derde landen of internationale organisaties rechtstreeks aanbelangen, in het bijzonder aangelegenheden met betrekking tot de aan hen toebehorende of op hun grondgebied ingerichte infrastructuur. Regelingen voor die deelname van vertegenwoordigers van derde landen of internationale organisaties en de voorwaarden ervan worden in de desbetreffende overeenkomsten vastgelegd en stemmen overeen met het reglement van orde van de raad voor de beveiligingshomologatie.
Artikel 39
Stemprocedure in de raad voor de beveiligingshomologatie
Indien er geen consensus kan worden bereikt overeenkomstig de in artikel 36 vermelde algemene beginselen, stelt de raad voor de beveiligingshomologatie besluiten vast met gekwalificeerde meerderheid, overeenkomstig artikel 16 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. De vertegenwoordiger van de Commissie en de vertegenwoordiger van de hoge vertegenwoordiger stemmen niet. De door de raad voor de beveiligingshomologatie vastgestelde besluiten worden door zijn voorzitter namens de raad voor de beveiligingshomologatie ondertekend.
Artikel 40
Kennisgeving en gevolgen van besluiten van de raad voor de beveiligingshomologatie
1. De besluiten van de raad voor de beveiligingshomologatie worden aan de Commissie toegezonden.
2. De Commissie houdt de raad voor de beveiligingshomologatie permanent op de hoogte van de gevolgen van de door de raad voor de beveiligingshomologatie voorgenomen besluiten, voor het goede verloop van het programma, alsmede van de uitvoering van plannen voor de aanpak van restrisico's. De raad voor de beveiligingshomologatie neemt nota van dergelijke informatie van de Commissie.
3. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad onverwijld op de hoogte van de gevolgen van beveiligingshomologatiebesluiten voor het goede verloop van de onderdelen van het programma. Indien de Commissie van oordeel is dat een door de raad voor de beveiligingshomologatie genomen besluit belangrijke gevolgen kan hebben voor het goede verloop van deze onderdelen, bijvoorbeeld wat betreft kosten, tijdschema's of prestaties, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan onverwijld in kennis.
4. De raad van bestuur wordt op gezette tijden in kennis gesteld van het verloop van de werkzaamheden van de raad voor de beveiligingshomologatie.
5. Het tijdschema voor de werkzaamheden van de raad voor de beveiligingshomologatie mag geen belemmering vormen voor het tijdschema van in het in artikel 100 bedoelde werkprogramma opgenomen activiteiten.
Artikel 41
Rol van de lidstaten bij de beveiligingshomologatie
De lidstaten:
a) zenden de raad voor de beveiligingshomologatie alle gegevens toe die zij van belang achten met het oog op de beveiligingshomologatie;
b) verlenen naar behoren gemachtigde personen die door de raad voor de beveiligingshomologatie zijn afgevaardigd, toegang tot alle informatie en tot alle voor de beveiliging van systemen relevante plaatsen en/of locaties die onder hun rechtsmacht vallen, zulks in overeenstemming met en onder toezicht van de nationale autoriteiten die bevoegd zijn inzake beveiligingsaangelegenheden, overeenkomstig hun nationale wetten en bestuursrechtelijke bepalingen en zonder discriminatie op grond van nationaliteit van onderdanen van de lidstaten, mede met het oog op veiligheidsaudits en -tests waartoe de raad voor de beveiligingshomologatie heeft besloten en het in artikel 36, onder h), bedoelde monitoringproces voor veiligheidsrisico's. Die audits en tests worden verricht overeenkomstig de volgende beginselen:
i) het belang van beveiliging en doelmatig risicobeheer binnen de geïnspecteerde entiteiten wordt benadrukt;
ii) tegenmaatregelen worden aanbevolen om de specifieke gevolgen van de aantasting van de vertrouwelijkheid, integriteit of beschikbaarheid van gerubriceerde informatie te matigen;
c) zijn elk verantwoordelijk voor het ontwerpen van een model voor toegangscontrole, met een overzicht of lijst van plaatsen/locaties die gehomologeerd moeten worden, waarover vooraf overeenstemming wordt bereikt tussen de lidstaten en de raad voor de beveiligingshomologatie, waarbij erop wordt toegezien dat alle lidstaten voorzien in hetzelfde niveau van toegangscontrole;
d) zijn op lokaal niveau verantwoordelijk voor de beveiligingshomologatie van de locaties op hun grondgebied die zich binnen de perimeter voor de beveiligingshomologatie van de onderdelen van het programma bevinden en brengen hiertoe verslag uit aan de raad voor de beveiligingshomologatie.
HOOFDSTUK III
Bescherming van gerubriceerde informatie
Artikel 42
Bescherming van ▌ gerubriceerde informatie
Binnen het toepassingsgebied van deze verordening:
a) hangt de uitwisseling van gerubriceerde informatie ▌ die betrekking heeft op het programma af van een internationale overeenkomst tussen de Unie en een derde land of een internationale organisatie inzake de uitwisseling van gerubriceerde informatie of, in voorkomend geval, een overeenkomst die door de bevoegde instelling of het bevoegde orgaan van de Unie en de desbetreffende instanties van een derde land of een internationale organisatie is gesloten over de uitwisseling van gerubriceerde informatie, en gelden voor de uitwisseling van gerubriceerde informatie de daarin vastgelegde voorwaarden;
▌
c) kunnen in derde landen verblijvende natuurlijke personen en aldaar gevestigde rechtspersonen enkel met gerubriceerde informatie van de Europese Unie over het programma werken wanneer in die landen voor hen beveiligingsvoorschriften gelden die ten minste eenzelfde mate van bescherming bieden als de veiligheidsvoorschriften van de Commissie in Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie en de beveiligingsvoorschriften van de Raad in de bijlagen bij Besluit 2013/488/EU. De gelijkwaardigheid van beveiligingsvoorschriften die in een derde land of een internationale organisatie worden toegepast, wordt omschreven in een overeenkomst over beveiliging van informatie, waar relevant met inbegrip van kwesties inzake industriële beveiliging, tussen de Unie en dat derde land of die internationale organisatie, overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 218 VWEU en met inachtneming van artikel 13 van Besluit 2013/488/EU;
d) kan, onverminderd artikel 13 van Besluit 2013/488/EU en de voorschriften inzake industriële beveiliging in Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie, aan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, derde land of internationale organisatie toegang worden verleend tot gerubriceerde informatie van de Europese Unie, wanneer dat nodig wordt geacht en per geval, afhankelijk van de aard en de inhoud van die gegevens, de noodzaak dat de ontvanger er kennis van neemt en het voordeel daarvan voor de Unie.
TITEL VI
Galileo en Egnos
Artikel 43
In aanmerking komende acties
De exploitatie van Galileo en Egnos omvat de volgende in aanmerking komende acties:
a) het beheer, de exploitatie, het onderhoud, de voortdurende verbetering, de ontwikkeling en de bescherming van de ruimte-infrastructuur, met inbegrip van opwaardering en het beheer inzake veroudering;
b) het beheer, de exploitatie, het onderhoud, de voortdurende verbetering, de ontwikkeling en de bescherming van de grondinfrastructuur, in het bijzonder de grondcentra en grondstations als bedoeld in Besluit (EU) 2016/413 en Besluit (EU) 2017/1406, netwerken, met inbegrip van opwaardering en het beheer inzake veroudering;
c) de ontwikkeling van toekomstige generaties van de systemen en de evolutie van de door Galileo en Egnos aangeboden diensten, onverminderd toekomstige besluiten over de financiële vooruitzichten van de Unie, onder meer door rekening te houden met de behoeften van relevante belanghebbenden;
c bis) de ondersteuning van de ontwikkeling van downstreamtoepassingen van Galileo en Egnos en de ontwikkeling en evolutie van fundamentele technologische elementen, zoals met Galileo compatibele chipsets en ontvangers;
d) de ondersteuning van certificerings- en normaliseringsactiviteiten met betrekking tot Galileo en Egnos, met name in de vervoersector;
e) de ononderbroken levering ▌ van de door Galileo en Egnos aangeboden diensten en, in aanvulling op de initiatieven van de lidstaten en de private sector, de marktontwikkeling van die diensten, in het bijzonder teneinde de in artikel 4, lid 1, bedoelde socio-economische voordelen te maximaliseren;
f) samenwerking met andere regionale of mondiale satellietnavigatiesystemen, onder meer om de compatibiliteit en interoperabiliteit te bevorderen;
g) ▌ elementen waarmee de betrouwbaarheid van de systemen en de resultaten van de exploitatie ervan worden gemonitord;
h) activiteiten in verband met de verlening van diensten en de coördinatie van de uitbreiding van de dekking daarvan.
Artikel 44
Door Galileo aangeboden diensten
1. De door Galileo aangeboden diensten omvatten:
a) een open dienst van Galileo (de "Galileo Open Service" of GOS), die gratis is voor de gebruiker en informatie verschaft voor plaatsbepaling en synchronisering, voornamelijk bestemd voor massatoepassingen van satellietnavigatie voor consumentendoeleinden;
b) een precisiedienst (de "High-Accuracy Service" of HAS), die gratis is voor de gebruikers en door middel van in een aanvullende frequentieband verspreide aanvullende gegevens zeer precieze informatie verschaft voor plaatsbepaling en synchronisering, voornamelijk bestemd voor satellietnavigatietoepassingen voor professionele of commerciële doeleinden;
c) een signaalauthenticatiedienst (de "Signal Authentication Service" of SAS), op basis van de in de signalen opgenomen versleutelde codes, voornamelijk bestemd voor satellietnavigatietoepassingen voor professionele of commerciële doeleinden;
d) een publiek gereguleerde dienst (de "Public Regulated Service" of PRS), die is beperkt tot door de overheid gemachtigde gebruikers ▌, voor gevoelige toepassingen die een grote continuïteit van de diensten vereisen, onder meer op het gebied van beveiliging en defensie, waarbij gebruik wordt gemaakt van sterke, gecodeerde signalen; deze dienst is gratis voor de lidstaten, de Raad, de Commissie, de EDEO en, in voorkomend geval, voor naar behoren gemachtigde agentschappen van de Unie; de vraag, of de andere PRS-gebruikers als bedoeld in artikel 2 van Besluit nr. 1104/2011/EU een heffing moet worden opgelegd, wordt per geval beoordeeld en er worden passende bepalingen in de overeenkomstig artikel 3, lid 5, van dat besluit gesloten overeenkomsten opgenomen; de toegang tot PRS wordt geregeld overeenkomstig Besluit 1104/2011/EU, dat van toepassing is op de lidstaten, de Raad, de Commissie, de EDEO en de agentschappen van de Unie;
e) een alarmdienst (de "Emergency Service" of ES), die gratis is voor gebruikers en die signalen uitzendt om waarschuwingen te verspreiden met betrekking tot natuurrampen of andere noodsituaties in specifieke gebieden; deze dienst wordt in voorkomend geval verleend in samenwerking met de nationale civiele-beschermingsautoriteiten van de lidstaten;
f) een tijdsbepalingsdienst (de "Timing Service" of TS), die gratis is voor de gebruiker en een nauwkeurige en betrouwbare referentietijd verschaft en zorgt voor realisatie van de gecoördineerde universele tijd, en aldus de ontwikkeling van tijdsbepalingstoepassingen op basis van Galileo en het gebruik in kritische toepassingen bevordert.
2. Galileo draagt ook bij aan:
a) de opsporings- en reddingsdienst (de "Search and Rescue Support Service" of SAR) van het Cospas-Sarsat-systeem door het detecteren van door bakens uitgezonden noodsignalen en het ernaar terugzenden van boodschappen via een retourverbinding;
b) op het niveau van de Unie of op internationaal niveau gestandaardiseerde integriteitsbewakingsdiensten voor gebruik door diensten met betrekking tot de beveiliging van levens, op basis van de signalen van de open dienst van Galileo en in combinatie met Egnos en andere satellietnavigatiesystemen;
c) via het GNSS-dienstencentrum(26) verschafte ruimteweerkundige informatie en via de grondinfrastructuur van Galileo verschafte vroegtijdige waarschuwingsdiensten, voornamelijk bedoeld ter vermindering van de mogelijke risico's in verband met ▌ de ruimte voor de gebruikers van de door Galileo en andere GNSS'en verleende diensten.
Artikel 45
Door Egnos aangeboden diensten
1. De door Egnos aangeboden diensten omvatten:
a) een open dienst van Egnos (de "EGNOS Open Service" of EOS), die gratis is voor de gebruikers en informatie verschaft voor plaatsbepaling en synchronisering, voornamelijk bestemd voor massatoepassingen van satellietnavigatie voor consumentendoeleinden;
b) een dienst voor de toegang tot gegevens van Egnos (de "EGNOS Data Access Service" of EDAS), die gratis is voor de gebruikers en die informatie verschaft voor plaatsbepaling en synchronisering, voornamelijk bestemd voor satellietnavigatietoepassingen voor professionele of commerciële doeleinden en die betere prestaties en gegevens met een grotere toegevoegde waarde biedt dan die van de EOS;
c) een dienst beveiliging van levens (de "Safety-of-Life Service" of SoL), zonder heffingen voor de rechtstreekse gebruiker, die informatie verschaft voor plaatsbepaling en tijdsynchronisering met een hoog niveau van continuïteit, beschikbaarheid en nauwkeurigheid en die een integriteitsfunctie omvat waarmee de gebruiker wordt gewaarschuwd voor slecht functioneren of "buiten tolerantie"-signalen van Galileo en andere GNSS'en die het versterkt binnen het dekkingsgebied, met name ten behoeve van gebruikers voor wie veiligheid essentieel is, in het bijzonder voor luchtvaartnavigatiediensten in de burgerluchtvaart, overeenkomstig de normen van de ICAO, of voor andere vervoersectoren.
2. De in lid 1 bedoelde diensten worden met voorrang voor het einde van 2026 aangeboden op het grondgebied van de lidstaten dat zich geografisch in Europa bevindt, voor deze doelstelling met inbegrip van Cyprus, de Azoren, de Canarische Eilanden en Madeira.
Voor zover technisch uitvoerbaar en in overeenstemming met de beveiligingsvereisten als bedoeld in artikel 34 en, voor de SoL-dienst, op basis van internationale overeenkomsten kan de geografische dekking van Egnos worden uitgebreid naar andere regio's in de wereld, met name naar het grondgebied van kandidaat-lidstaten, van derde landen die aangesloten zijn bij het gemeenschappelijk Europees luchtruim en van derde landen die deel uitmaken van het Europees nabuurschapsbeleid.
3. De kosten van een dergelijke uitbreiding, met inbegrip van de daaraan verbonden specifieke exploitatiekosten voor deze regio's, worden niet gedekt door de in artikel 11 bedoelde begroting. De Commissie neemt andere programma's of instrumenten in overweging om deze activiteiten te financieren. Een dergelijke uitbreiding mag niet leiden tot vertraging in het aanbieden van de in lid 1 bedoelde diensten op het gehele grondgebied van de lidstaten dat zich geografisch in Europa bevindt.
Artikel 46
Uitvoeringsmaatregelen voor Galileo en Egnos
Indien dat voor de goede werking van Galileo en Egnos en de aanvaarding ervan door de markt nodig is, stelt de Commissie, waar nodig, de vereiste maatregelen vast om:
a) de risico's die inherent zijn aan de werking van Galileo en Egnos te beheren en beperken, in het bijzonder om de continuïteit van de dienstverlening te waarborgen;
b) de belangrijke besluitmomenten voor de controle en evaluatie van de uitvoering van Galileo en Egnos te specificeren;
c) de locaties van de tot de grondinfrastructuur van Galileo en Egnos behorende centra overeenkomstig de beveiligingsvereisten te bepalen, volgens een open en transparant proces, en de goede werking ervan te waarborgen;
d) de technische en operationele specificaties met betrekking tot de in artikel 44, lid 1, onder c), e), en f), en lid 2, onder c), genoemde diensten te bepalen.
Die uitvoeringsmaatregelen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 47
Compatibiliteit, interoperabiliteit en standaardisering
1. Galileo en Egnos, en de daardoor aangeboden diensten, zijn volledig compatibel en interoperabel vanuit technisch oogpunt, ook op het niveau van de gebruikers.
2. Galileo en Egnos, en de daardoor aangeboden diensten, zijn compatibel en operabel met andere satellietnavigatiesystemen en met conventionele radionavigatiemiddelen, indien de nodige vereisten van compatibiliteit en interoperabiliteit en de voorwaarden daarvoor in internationale overeenkomsten zijn vastgelegd.
TITEL VII
Copernicus
HOOFDSTUK I
Algemene bepalingen
Artikel 48
Toepassingsgebied van Copernicus
1. Copernicus wordt uitgevoerd door voort te bouwen op eerdere investeringen ▌, onder meer door belanghebbenden zoals het Europees Ruimteagentschap en Eumetsat en, wanneer dit passend en kosteneffectief is, door gebruik te maken van de nationale of regionale capaciteiten van de lidstaten, rekening houdend met de capaciteiten van commerciële leveranciers van vergelijkbare gegevens en informatie en de noodzaak om de concurrentie en de marktontwikkeling te stimuleren en tegelijkertijd de kansen voor Europese gebruikers te maximaliseren.
2. Bij de levering van gegevens en informatie bouwt Copernicus voort op de behoeften van Copernicusgebruikers en baseert Copernicus zich op een volledig, vrij en open gegevensbeleid ▌.
2 bis. Copernicus ondersteunt de bepaling, tenuitvoerlegging en de monitoring van het beleid van de Unie en haar lidstaten, vooral op de gebieden milieu en klimaatverandering, op marien en maritiem gebied, op de gebieden atmosfeer, landbouw en plattelandsontwikkeling, behoud van cultureel erfgoed, civiele bescherming, de monitoring van infrastructuur, veiligheid en beveiliging, evenals de digitale economie, teneinde de administratieve lasten verder te verminderen.
3. Copernicus bestaat uit vier elementen, te weten:
a) ▌ gegevensverwerving, die de volgende zaken omvat:
– de ontwikkeling en de exploitatie van de Sentinels van Copernicus;
– toegang tot gegevens van derden op basis van aardobservatie vanuit de ruimte;
– toegang tot in-situ- en andere aanvullende gegevens;
b) ▌ gegevens- en informatieverwerking via Copernicusdiensten, die activiteiten omvat voor het genereren van informatie met meerwaarde voor de ondersteuning van milieumonitoring, verslaglegging en het waarborgen van de naleving, civiele bescherming en beveiligingsdiensten ▌;
c) een onderdeel voor de toegang tot en de verspreiding van gegevens, dat infrastructuur en diensten omvat voor het waarborgen van het opzoeken en raadplegen van, het toegang krijgen tot en de verspreiding en benutting en het op lange termijn bewaren van Copernicusgegevens en -informatie, op een gebruiksvriendelijke manier;
d) ▌de acceptatie door de gebruikers, de marktontwikkeling en capaciteitsopbouw overeenkomstig artikel 29, lid 5, die relevante activiteiten, middelen en diensten omvatten om Copernicus en gegevens en diensten ervan, evenals de aanverwante downstreamtoepassingen en de ontwikkeling daarvan op alle niveaus te bevorderen teneinde de in artikel 4, lid 1, bedoelde socio-economische voordelen en het verzamelen en analyseren van gebruikersbehoeften te maximaliseren.
4. Om zijn mondiale dimensie en complementariteit te versterken, rekening houdend met de ▌ internationale overeenkomsten en coördinatieprocessen, bevordert Copernicus de internationale coördinatie van de observatiesystemen en de desbetreffende uitwisseling van gegevens.
HOOFDSTUK II
In aanmerking komende acties
Artikel 49
In aanmerking komende acties voor gegevensverwerving
In aanmerking komende acties in het kader van Copernicus hebben betrekking op:
a) acties om te zorgen voor een grotere mate van continuïteit van de bestaande Sentinel-missies en om verdere Sentinels te ontwikkelen, lanceren, onderhouden en exploiteren om het observatiegebied te vergroten, waarbij in het bijzonder prioriteit wordt gegeven aan ▌ observatiecapaciteiten voor het monitoren van de antropogene emissies van CO2 en andere broeikasgassen, waardoor de poolgebieden kunnen worden gemonitord en innovatieve milieutoepassingen in de domeinen landbouw, bossen en waterbeheer en het beheer van de rijkdommen van de zee en cultureel erfgoed mogelijk worden gemaakt;
b) acties om toegang te verlenen tot gegevens van derden die nodig zijn voor het genereren van Copernicusdiensten of voor gebruik door de instellingen, agentschappen en gedecentraliseerde diensten van de Unie en, wanneer dit passend en kosteneffectief is, nationale of regionale overheidsinstanties;
c) acties om gecoördineerde toegang te verlenen tot in-situ- en andere aanvullende gegevens die nodig zijn voor het genereren, kalibreren en valideren van Copernicusgegevens en -informatie, wanneer dit passend en kosteneffectief is met inbegrip van het gebruik van bestaande nationale capaciteiten en waarbij duplicatie wordt vermeden.
Artikel 50
In aanmerking komende acties voor Copernicusdiensten
1. Copernicus omvat acties ter ondersteuning van de volgende diensten:
a) milieumonitoring, diensten voor verslaglegging en het waarborgen van de naleving met betrekking tot:
– monitoring van de atmosfeer om informatie te verschaffen over de luchtkwaliteit die de hele wereld bestrijkt, met bijzondere aandacht op Europees niveau, en de ▌ samenstelling van de atmosfeer;
– monitoring van het mariene milieu om informatie te verschaffen over de toestand en dynamiek van oceaan-, zee- en kustecosystemen, hun natuurlijke hulpbronnen en het gebruik daarvan;
– landmonitoring en landbouw om informatie te verschaffen over landbedekking, landgebruik en verandering in landgebruik, cultureelerfgoedlocaties, grondbewegingen, stedelijke gebieden, kwantiteit en kwaliteit van binnenwateren, bossen, landbouw en andere natuurlijke hulpbronnen, biodiversiteit en cryosfeer;
– monitoring van de klimaatverandering om informatie te verschaffen over antropogene emissies en absorptie van CO2 en andere broeikasgassen, essentiële klimaatvariabelen, klimaatheranalysen, seizoensvoorspellingen, klimaatvooruitzichten en verklaring van de klimaatverandering, informatie over polaire/arctische veranderingen, alsmede indicatoren op relevante tijd- en ruimteschalen;
b) dienst voor het beheer van noodsituaties om informatie te verschaffen ter ondersteuning van en in samenwerking met ▌ overheden die belast zijn met civiele bescherming, ter ondersteuning van civielebeschermings- en noodhulpoperaties (ter verbetering van activiteiten in verband met vroegtijdige waarschuwing en van crisisresponscapaciteiten), en preventie- en paraatheidsacties (risico- en herstelanalysen) in verband met verschillende soorten rampen;
c) beveiligingsdienst ter ondersteuning van de bewaking van de Unie en haar buitengrenzen, maritieme bewaking, alsmede extern optreden van de Unie in reactie op veiligheidsvraagstukken waarmee de Unie wordt geconfronteerd, en de doelstellingen en acties van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.
2. De Commissie garandeert, in voorkomend geval met ondersteuning van onafhankelijke deskundigheid, dat de diensten relevant zijn, door:
a) te bevestigen dat de door de gebruikersgroepen kenbaar gemaakte eisen technisch haalbaar en doelmatig zijn;
b) de middelen en oplossingen te beoordelen die zijn voorgesteld of toegepast om te voldoen aan de eisen van de gebruikersgroepen en de doelstellingen van het programma.
Artikel 51
In aanmerking komende acties voor toegang tot en verspreiding van gegevens en informatie
1. Copernicus omvat acties om betere toegang te verlenen tot alle Copernicusgegevens en ‑informatie en, in voorkomend geval, te voorzien in aanvullende infrastructuur en diensten ter bevordering van de verspreiding, de toegang tot en het gebruik van die gegevens en informatie.
2. Wanneer de Copernicusgegevens of Copernicusinformatie uit beveiligingsoogpunt volgens de artikelen 12 tot en met 16 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1159/2013 van de Commissie(27) van gevoelige aard zijn, kan de Commissie de aanbesteding, het toezicht op de verwerving, de toegang tot en de verspreiding van die gegevens en informatie aan een of meer fiduciaire entiteiten toevertrouwen. Dergelijke entiteiten zetten een register van gehomologeerde gebruikers op, houden dat register bij en verlenen toegang tot de aan beperkingen onderworpen gegevens via een afgeschermde workflow.
HOOFDSTUK III
Beleid inzake Copernicusgegevens
Artikel 52
Beleid inzake Copernicusgegevens en -informatie
1. Copernicusgegevens en -informatie worden aan de gebruikers verstrekt in het kader van een vrij, volledig en open gegevensbeleid met de volgende kenmerken:
a) Copernicusgebruikers mogen alle Copernicusgegevens en -informatie vrijelijk en wereldwijd reproduceren, verspreiden, aan het publiek mededelen, aanpassen en wijzigen en met andere gegevens en informatie combineren;
b) het vrije, volledige en open gegevensbeleid kent de volgende beperkingen:
i) de formaten en de kenmerken met betrekking tot tijdigheid en verspreiding van Copernicusgegevens en -informatie worden vooraf vastgesteld;
ii) de vergunningsvoorwaarden voor gegevens van derden en informatie van derden die worden gebruikt bij de productie van informatie van Copernicusdiensten worden in voorkomend geval nageleefd;
iii) de beveiligingsbeperkingen die voortvloeien uit de in artikel 34, lid 1, bedoelde algemene beveiligingsvereisten;
iv) de bescherming tegen het risico van verstoring van het systeem dat Copernicusgegevens en -informatie produceert of beschikbaar stelt en de bescherming van de gegevens zelf worden gewaarborgd;
v) er wordt gezorgd voor bescherming van betrouwbare toegang tot Copernicusgegevens en -informatie voor Europese gebruikers.
2. De Commissie stelt overeenkomstig artikel 105 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot de specifieke bepalingen ter aanvulling van lid 1 wat betreft de specificaties en de voorwaarden en procedures voor de toegang tot en het gebruik van Copernicusgegevens en -informatie.
3. De Commissie verstrekt vergunningen en kennisgevingen voor de toegang tot en het gebruik van Copernicusgegevens en -informatie, met inbegrip van toeschrijvingsclausules, overeenkomstig het gegevensbeleid van Copernicus zoals vastgesteld in deze verordening en toepasselijke gedelegeerde handelingen uit hoofde van lid 2.
TITEL VIII
ANDERE ONDERDELEN VAN HET PROGRAMMA
HOOFDSTUK I
SSA
AFDELING I
SST
Artikel 53
Toepassingsgebied van SST
1. De SST-subonderdelen ondersteunen de volgende activiteiten:
a) de oprichting, ontwikkeling en exploitatie van een netwerk van op de grond en/of in de ruimte gestationeerde SST-sensoren van de lidstaten, met inbegrip van sensoren die zijn ontwikkeld met tussenkomst van het Europees Ruimteagentschap of door de particuliere sector van de Unie, en op nationaal niveau beheerde sensoren van de Unie, voor het bewaken en volgen van voorwerpen in de ruimte en voor het ontwikkelen van een Europese catalogus van voorwerpen in de ruimte ▌;
b) de verwerking en analyse van SST-gegevens op nationaal niveau om SST-informatie en -diensten te produceren zoals bedoeld in artikel 54;
c) de verstrekking van de in artikel 54 bedoelde SST-diensten aan de in artikel 55 vermelde gebruikers;
c bis) de monitoring en totstandbrenging van synergie-effecten met initiatieven die gericht zijn op het ontwikkelen en gebruiken van technologieën voor het opruimen van ruimtevaartuigen aan het einde van hun levensduur, en van technologische systemen voor het voorkomen en elimineren van ruimteschroot, alsook met de internationale initiatieven op het gebied van ruimteverkeersbeheer.
2. Het SST-onderdeel verleent ook technische en administratieve bijstand ter ondersteuning van de overgang tussen het ruimtevaartprogramma van de Unie en het bij Besluit nr. 541/2014/EU opgerichte SST-ondersteuningskader.
Artikel 54
STT-diensten
1. SST-diensten omvatten:
a) de beoordeling van het risico op een botsing tussen ruimtevaartuigen of tussen ruimtevaartuigen en ruimteschroot en de mogelijke afgifte van waarschuwingen ter voorkoming van botsingen gedurende de fases van de lancering, de vroege omloopbaan, de baanverhoging en de activiteiten in de omloopbaan en de eindfase van missies van ruimtevaartuigen;
b) de detectie en typering van het versplinteren, uiteenvallen of botsen in de omloopbaan;
c) de beoordeling van het risico bij ongecontroleerde terugkeer van voorwerpen uit de ruimte en ruimteschroot in de dampkring van de aarde en het genereren van daarmee verband houdende informatie, met inbegrip van een schatting van het vermoedelijke tijdstip en de plaats van een mogelijke inslag;
d) de ontwikkeling van activiteiten ter voorbereiding van:
i) het beperken van ruimteschroot, teneinde de generatie daarvan te reduceren, en
ii) het saneren van ruimteschroot middels het beheer van bestaand ruimteschroot.
2. SST-diensten zijn kosteloos en op elk moment beschikbaar zonder onderbrekingen, en aangepast aan de behoeften van de in artikel vermelde gebruikers.
3. De deelnemende lidstaten, de Commissie en, voor zover van toepassing, de frontdesk, zijn niet aansprakelijk voor:
a) schade voortvloeiend uit de afwezigheid van of onderbrekingen in de verstrekking van SST-diensten;
b) vertraging in de verstrekking van SST-diensten;
c) onnauwkeurigheid in de via de SST-diensten aangeleverde informatie; of
d) actie die naar aanleiding van de verstrekking van SST-diensten wordt ondernomen.
Artikel 55
SST-gebruikers
1. EU-gebruikers omvatten:
a) kerngebruikers van SST:de lidstaten, de EDEO, de Commissie, de Raad, het Agentschap en in de Unie gevestigde publieke en private eigenaren en exploitanten van ruimtevaartuigen ▌;
b) niet-kerngebruikers van SST: andere in de Unie gevestigde publieke en private entiteiten ▌.
Kerngebruikers van SST hebben toegang tot alle in artikel 54, lid 1, vermelde SST‑diensten.
Niet-kerngebruikers van SST kunnen toegang hebben tot alle in artikel 54, lid 1, punten b) t/m d), vermelde SST-diensten.
2. Internationale gebruikers omvatten derde landen, internationale organisaties zonder hoofdkantoor in de Unie en particuliere entiteiten zonder vestiging in de Unie, onder de volgende voorwaarden:
a) derde landen en internationale organisaties zonder hoofdkantoor in de Unie kunnen toegang hebben tot SST-diensten overeenkomstig artikel 8, lid 1 bis;
b) particuliere entiteiten zonder vestiging in de Unie kunnen toegang hebben tot SST‑diensten, op voorwaarde dat er een internationale overeenkomst als bedoeld in artikel 8, lid 1 bis, is met het derde land waar zij gevestigd zijn dat hen die toegang verleent.
3. In afwijking van lid 2 van dit artikel is in het geval van een publiek beschikbare SST‑dienst als bedoeld in artikel 54, lid 1, geen internationale overeenkomst vereist.
4. De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, nadere bepalingen met betrekking tot de toegang tot SST-diensten en relevante procedures vaststellen. Die bepalingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 56
Deelname van lidstaten
1. Lidstaten die wensen deel te nemen aan de verstrekking van de in artikel 54 bedoelde SST-diensten voor alle omloopbanen, dienen één enkel gezamenlijk voorstel in bij de Commissie waarin wordt aangetoond dat aan de onderstaande criteria is voldaan:
a) het in eigendom hebben van of toegang hebben tot ofwel toereikende SST-sensoren die beschikbaar zijn voor de Europese SST, en beschikken over de benodigde personele middelen om deze te exploiteren, ofwel toereikende capaciteiten voor operationele analyse en gegevensverwerking die speciaal voor SST zijn ontworpen en beschikbaar zijn voor de Europese SST;
b) door de aanvragende lidstaat uitgevoerde en gevalideerde eerste beoordeling van het beveiligingsrisico voor elk SST-middel;
c) een actieplan waarin rekening is gehouden met het krachtens artikel 6 van Besluit nr. 541/2014/EU vastgestelde coördinatieplan voor de uitvoering van de in artikel 53 van deze verordening genoemde activiteiten;
d) de verdeling van de verschillende activiteiten over de overeenkomstig artikel 57 aangewezen deskundigenteams;
e) de regels voor het delen van gegevens die nodig zijn voor de verwezenlijking van de in artikel 4 genoemde doelstellingen.
Met betrekking tot de criteria onder a) en b) toont elke lidstaat die aan de verstrekking van SST-diensten wil deelnemen, aan dat hij aan elk van deze criteria afzonderlijk voldoet.
Met betrekking tot de criteria onder c) t/m e) toont elke lidstaat die aan de verstrekking van SST-diensten wil deelnemen aan dat hij aan al deze criteria voldoet.
2. Aan de in lid 1, onder a) en b), bedoelde criteria wordt geacht te zijn voldaan door de deelnemende lidstaten waarvan de aangewezen nationale instanties op de datum van inwerkingtreding van deze verordening lid zijn van het overeenkomstig artikel 7 van Besluit nr. 541/2014/EU opgerichte consortium.
3. Indien geen gezamenlijk voorstel overeenkomstig lid 1 is ingediend of indien de Commissie van oordeel is dat een aldus ingediend gezamenlijk voorstel niet aan de in lid 1 bedoelde criteria voldoet, mogen ten minste vijf lidstaten ▌een nieuw gezamenlijk voorstel bij de Commissie indienen, waarin wordt aangetoond dat zij aan de criteria als bedoeld in lid 1 voldoen ▌.
4. De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, de nadere bepalingen met betrekking tot de in de leden 1 tot en met 3 bedoelde procedures en elementen vaststellen. Die uitvoeringsmaatregelen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 57
Organisatorisch kader van de deelname van de lidstaten
1. Elke lidstaat die een voorstel heeft ingediend waarvan de Commissie overeenkomstig artikel 56, lid 1, heeft vastgesteld dat het aan de criteria voldoet, of die overeenkomstig de in artikel 56, lid 3, bedoelde procedure door de Commissie is geselecteerd, wijst een op zijn grondgebied gevestigde oprichtende nationale entiteit aan die hem vertegenwoordigt. De oprichtende nationale entiteit is een overheidsinstantie van een lidstaat of een met de uitoefening van het openbaar gezag belast orgaan.
2. De krachtens lid 1 aangewezen oprichtende nationale entiteiten sluiten een overeenkomst tot oprichting van een SST-partnerschap en tot vaststelling van de regels en mechanismen voor hun samenwerking bij de uitvoering van de in artikel 53 bedoelde activiteiten. Die overeenkomst omvat in het bijzonder de in artikel 56, lid 1, onder c), d) en e), genoemde elementen en het opzetten van een risicobeheersingsstructuur om de uitvoering van de bepalingen inzake het gebruik en de beveiligde uitwisseling van SST-gegevens en ‑informatie te waarborgen.
3. De oprichtende nationale entiteiten ontwikkelen hoogwaardige SST-diensten van de Unie op grond van een meerjarenplan, relevante kernprestatie-indicatoren en gebruikerseisen, op basis van de werkzaamheden van de in lid 6 bedoelde deskundigenteams. De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure, het meerjarenplan en de kernprestatie-indicatoren vaststellen.
4. De oprichtende nationale entiteiten nemen bestaande en mogelijke toekomstige sensoren op in netwerken om ze op een gecoördineerde en geoptimaliseerde wijze te exploiteren, met het oog op het vaststellen en bijhouden van een bijgewerkte gemeenschappelijke Europese catalogus, onverminderd de prerogatieven van de lidstaten op het gebied van nationale veiligheid.
5. De deelnemende lidstaten verrichten beveiligingshomologatie op basis van de in artikel 34, lid 1, bedoelde algemene beveiligingsvereisten.
6. Door de aan SST deelnemende lidstaten worden deskundigenteams aangewezen die worden belast met specifieke thema's in verband met de verschillende SST-activiteiten. De deskundigenteams moeten van permanente aard zijn, worden beheerd en van personeel worden voorzien door de oprichtende nationale entiteiten van de lidstaten die ze hebben opgericht, en kunnen bestaan uit deskundigen van elke oprichtende nationale entiteit.
7. De oprichtende nationale instanties en de deskundigenteams waarborgen de bescherming van SST-gegevens, SST-informatie en SST-diensten.
8. De Commissie stelt gedelegeerde handelingen vast overeenkomstig artikel 105 betreffende de specifieke bepaling ter bepaling van nadere regels met betrekking tot de werking van het organisatorisch kader van de deelname van de lidstaten aan SST. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 58
SST-frontdesk
1. De Commissie, rekening houdend met de aanbevelingen van de oprichtende nationale instanties, selecteert de SST-frontdesk op basis van de beste expertise op het gebied van beveiligingsaangelegenheden en de verstrekking van diensten. De frontdesk:
a) voorziet in de benodigde beveiligde interfaces om SST-informatie te centraliseren, op te slaan en beschikbaar te stellen voor SST-gebruikers, waarbij wordt gezorgd voor de adequate behandeling en traceerbaarheid ervan;
b) voorziet in ▌ verslaglegging over de prestaties van de SST-diensten aan het SST-partnerschap en de Commissie;
c) verzamelt noodzakelijke feedback voor het SST-partnerschap om te zorgen voor de vereiste afstemming van de diensten op de verwachtingen van de gebruikers;
d) ondersteunt, bevordert en stimuleert het gebruik van de diensten.
2. De oprichtende nationale entiteiten sluiten de nodige uitvoeringsregelingen met de SST-frontdesk.
AFDELING II
Ruimteweer en aardscheerders
Artikel 59
Activiteiten op het gebied van ruimteweer
1. De subcomponenten met betrekking tot ruimteweer kunnen de volgende activiteiten ondersteunen:
a) de beoordeling en vaststelling van de behoeften van de gebruikers uit de in lid 2, onder b), genoemde sectoren met het oog op de vaststelling van de te verlenen ruimteweerdiensten;
b) de verlening van ruimteweerdiensten aan de gebruikers van ruimteweerdiensten, op basis van de vastgestelde gebruikersbehoeften en de technische vereisten.
2. Ruimteweerdiensten zijn op elk moment beschikbaar zonder onderbrekingen. De Commissie selecteert, door middel van uitvoeringshandelingen, die diensten op basis van de volgende regels:
a) de Commissie kent prioriteiten toe aan de op het niveau van de Unie te leveren ruimteweerdiensten naargelang de behoeften van de gebruikers, de technologische paraatheid van de diensten en het resultaat van een risicobeoordeling;
b) de ruimteweerdiensten kunnen bijdragen tot activiteiten op het gebied van civiele bescherming en de bescherming van een brede waaier aan sectoren, zoals: ruimtevaart, vervoer, GNSS'en, elektriciteitsnetwerken en communicatie.
Deze uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 107, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.
3. De publieke of particuliere entiteiten die ruimteweerdiensten zullen aanbieden, worden geselecteerd door middel van een uitnodiging tot inschrijving.
Artikel 60
Activiteiten met betrekking tot aardscheerders
1. De subcomponenten met betrekking tot aardscheerders kunnen de volgende activiteiten ondersteunen:
a) het in kaart brengen van de capaciteiten van de lidstaten voor het opsporen en monitoren van aardscheerders;
b) het stimuleren van de vorming van netwerken tussen de faciliteiten en onderzoekscentra van de lidstaten;
c) het ontwikkelen van de in lid 2 bedoelde dienst;
d) het ontwikkelen van een routinesnellereactiedienst die nieuw ontdekte aardscheerders kan typeren;
e) het opzetten van een Europese catalogus van aardscheerders.
2. De Commissie kan op haar bevoegdhedengebiedprocedures vaststellen voor het samen met de relevante organen van de Verenigde Naties coördineren van de acties van de Unie en de nationale overheden die belast zijn met civiele bescherming indien wordt geconstateerd dat een aardscheerder op de aarde afkomt.
HOOFDSTUK II
Govsatcom
Artikel 61
Toepassingsgebied van Govsatcom
In het kader van het Govsatcom-onderdeel worden capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie samengebracht in een gemeenschappelijke pool op het niveau van de Unie van capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie, met gepaste beveiligingsvereisten. Dit onderdeel omvat:
a) de ontwikkeling, bouw en exploitatie van de infrastructuur van het grondsegment als bedoeld in artikel 66, en eventueel de ruimte-infrastructuur als bedoeld in artikel 69;
b) de aanbesteding van voor de levering van Govsatcom-diensten benodigde overheids- en commerciële capaciteit, diensten en gebruikersapparatuur op het gebied van satellietcommunicatie;
c) maatregelen die noodzakelijk zijn voor het bevorderen van de interoperabiliteit en normalisatie van Govsatcom-gebruikersapparatuur.
Artikel 62
In het kader van Govsatcom aangeboden capaciteiten en diensten
1. De levering van Govsatcom-capaciteiten en -diensten ▌ wordt gewaarborgd volgens het in lid 3 bedoelde dienstenpakket, overeenkomstig de in lid 2 bedoelde operationele vereisten, de in artikel 34, lid 1, bedoelde specifieke beveiligingsvereisten voor Govsatcom, en binnen de grenzen van de in artikel 65 bedoelde regels voor deling en prioritering. De toegang tot Govsatcom-capaciteiten en -diensten is gratis voor institutionele en overheidsgebruikers, tenzij de Commissie overeenkomstig artikel 65, lid 2, anders besluit.
2. De Commissie stelt, door middel van uitvoeringshandelingen, de operationele vereisten vast voor in het kader van Govsatcom aangeboden diensten, in de vorm van technische specificaties voor usecases met betrekking tot in het bijzonder crisisbeheersing, bewaking en beheer van belangrijke infrastructuur, met inbegrip van diplomatieke communicatienetwerken. Die operationele vereisten worden gebaseerd op een gedetailleerde analyse van de gebruikerseisen en rekening houdend met de vereisten die voortvloeien uit bestaande gebruikersapparatuur en netwerken. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
3. De Commissie stelt, door middel van uitvoeringshandelingen, het dienstenpakket vast voor in het kader van Govsatcom aangeboden diensten, in de vorm van een lijst van categorieën van capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie en de eigenschappen daarvan, met inbegrip van geografische dekking, frequentie, bandbreedte, gebruikersapparatuur en beveiligingsaspecten. Die maatregelen worden regelmatig geactualiseeerd en gebaseerd op de in lid 1 bedoelde operationele en beveiligingsvereisten en geven prioriteit aan diensten die aan gebruikers worden aangeboden overeenkomstig hun relevantie en kritikaliteit. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
3 bis. Het in lid 3 bedoelde dienstenpakket houdt rekening met bestaande commercieel beschikbare diensten om de concurrentie op de interne markt niet te verstoren.
4. Govsatcom-gebruikers krijgen toegang tot de in het dienstenpakket opgenomen capaciteiten en diensten. Die toegang wordt verleend via de in artikel 66 bedoelde Govsatcom-hubs.
Artikel 63
Aanbieders van capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie
In het kader van dit onderdeel kunnen capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie worden aangeboden door de volgende entiteiten:
a) Govsatcom-deelnemers als bedoeld in artikel 67, en
b) rechtspersonen die overeenkomstig de procedure voor beveiligingshomologatie als bedoeld in artikel 36 naar behoren zijn gehomologeerd voor het aanbieden van capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie, hetgeen stoelt op de in artikel 34, lid 1, bedoelde, voor het Govsatcom-onderdeel vastgesteldealgemene beveiligingsvereisten.
Artikel 64
Govsatcom-gebruikers
1. De volgende entiteiten kunnen als Govsatcom-gebruikers optreden, op voorwaarde dat zij zijn belast met taken in verband met het toezicht op en het beheer van voor noodsituaties en de veiligheid kritieke taken, werkzaamheden en infrastructuur:
a) een overheidsinstantie van de Unie of van een lidstaat of een met de uitoefening van openbaar gezag belast orgaan;
b) een natuurlijke of rechtspersoon die namens en onder controle van een onder a) bedoelde entiteit handelt.
2. Govsatcom-gebruikers worden naar behoren door een deelnemer zoals bedoeld in artikel 67 gemachtigd om Govsatcom-capaciteiten en -diensten te gebruiken, en voldoen aan de in artikel 34, lid 1, bedoelde, voor het Govsatcom-onderdeel vastgestelde algemene beveiligingsvereisten.
Artikel 65
Deling en prioritering
1. De in een gezamenlijk pool samengebrachte capaciteiten, diensten en gebruikersapparatuur op het gebied van satellietcommunicatie worden gedeeld en geprioriteerd tussen Govsatcom-deelnemers op basis van een analyse van de veiligheids- en beveiligingsrisico's van de gebruikers. Bij een dergelijke analyse wordt rekening gehouden met de bestaande communicatie-infrastructuur en de beschikbaarheid van bestaande vermogens, alsook hun geografische dekking, op het niveau van de Unie en de lidstaten. Bij deze deling en prioritering wordt voorrang gegeven aan gebruikers overeenkomstig hun relevantie en kritikaliteit.
2. De Commissie stelt, door middel van uitvoeringshandelingen, de nadere regels vast inzake de deling en prioritering van capaciteiten, diensten en gebruikersapparatuur, rekening houdend met de verwachte vraag voor de verschillende usecases, de analyse van de beveiligingsrisico's voor die usecases en, in voorkomend geval, kosten-efficiëntie.
Middels de opname van een prijsbeleid in die regels waarborgt de Commissie dat het aanbieden van Govsatcom-capaciteiten en -diensten niet tot marktverstoringen leidt en dat er geen tekort aan Govsatcom-capaciteiten ontstaat.
Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
3. De deling en prioritering van capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie tussen Govsatcom-gebruikers die door dezelfde Govsatcom-deelnemer zijn gemachtigd, wordt door die deelnemer bepaald en uitgevoerd.
Artikel 66
Infrastructuur en exploitatie van het grondsegment
1. Het grondsegment omvat de benodigde infrastructuur voor het aanbieden van diensten aan de gebruikers overeenkomstig artikel 65, met name de Govsatcom-hubs die in het kader van dit onderdeel worden aangekocht om de Govsatcom-gebruikers in verbinding te stellen met aanbieders van capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie. Het grondsegment en de exploitatie ervan voldoen aan de in artikel 34, lid 1, bedoelde, voor het Govsatcom-onderdeel vastgestelde algemene beveiligingsvereisten.
2. De Commissie stelt, door middel van uitvoeringshandelingen, de locatie van de infrastructuur van het grondsegment vast. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure en laten het recht van een lidstaat onverlet om te beslissen dergelijke infrastructuur niet op zijn grondgebied toe te laten.
Artikel 67
Govsatcom-deelnemers en bevoegde autoriteiten
1. De lidstaten, de Raad, de Commissie en de EDEO zijn Govsatcom-deelnemers in die zin dat zij Govsatcom-gebruikers machtigen, of voorzien in capaciteiten op het gebied van satellietcommunicatie of grondsegmentlocaties of een deel van de grondsegmentfaciliteiten.
Indien de Raad, de Commissie of de EDEO een machtiging aan Govsatcom-gebruikers verleent, of satellietcommunicatiecapaciteiten of lokaties voor grondsegmenten of een deel van de faciliteiten voor grondsegmenten ter beschikking stelt op het grondgebied van een lidstaat, doet deze vergunning of terbeschikkingstelling geen afbreuk aan de bepalingen inzake neutraliteit of ongebonden status in de grondwet van de lidstaat in kwestie.
2. Agentschappen van de Unie kunnen Govsatcom-gebruikers worden, enkel voor zover noodzakelijk voor de uitoefening van hun taken en volgens de gedetailleerde regels die vastgelegd zijn in een administratieve overeenkomst tussen het agentschap in kwestie en de instelling van de Unie die er toezicht op houdt ▌.
3. Elke deelnemer wijst één bevoegde Govsatcom-autoriteit aan.
4. Een bevoegde Govsatcom-autoriteit zorgt ervoor dat
a) het gebruik van diensten in overeenstemming is met de geldende beveiligingsvereisten;
b) de toegangsrechten voor Govsatcom-gebruiker worden vastgesteld en beheerd;
c) de gebruikersapparatuur en de bijbehorende informatie en verbindingen voor elektronische communicatie worden gebruikt en beheerd overeenkomstig de toepasselijke beveiligingsvereisten;
d) er wordt een centraal contactpunt ingesteld om, voor zover nodig, bijstand te verlenen bij het melden van beveiligingsrisico's en dreigingen, met name wat betreft de opsporing van potentieel schadelijke elektromagnetische interferentie die gevolgen heeft voor de diensten in het kader van dit onderdeel.
Artikel 68
Toezicht op vraag en aanbod voor Govsatcom
De Commissie houdt voortdurend toezicht op de ontwikkeling van de vraag naar en het aanbod, inclusief bestaande Govsatcom-capaciteiten in een baan om de aarde voor bundelen en delen, van Govsatcom-capaciteiten en -diensten, waarbij zij rekening houdt met nieuwe risico's en dreigingen, alsook met nieuwe technologische ontwikkelingen, teneinde voor Govsatcom-diensten een optimaal evenwicht tussen vraag en aanbod te bereiken.
▌
TITEL IX
HET AGENTSCHAP VAN DE EUROPESE UNIE VOOR HET RUIMTEVAARTPROGRAMMA
HOOFDSTUK I
Algemene bepalingen betreffende het Agentschap
Artikel 70
Juridische status van het Agentschap
1. Het Agentschap is een orgaan van de Unie. Het heeft rechtspersoonlijkheid.
2. In elk van de lidstaten geniet het Agentschap de meest uitgebreide handelingsbevoegdheid welke aan rechtspersonen krachtens het recht wordt verleend. Het kan in het bijzonder roerende en onroerende goederen verwerven of vervreemden en kan in rechte optreden.
3. Het Agentschap wordt vertegenwoordigd door zijn uitvoerend directeur.
Artikel 71
Zetel van het Agentschap en lokale kantoren
1. De zetel van het Agentschap is gevestigd in Praag (Tsjechië).
2. Het personeel van het Agentschap mag worden ondergebracht in één van de grondinfrastructuurcentra van Galileo of EGNOS als bedoeld in Uitvoeringsbelsuit (EU) 2016/413 of (EU) 2017/1406 met het oog op het uitvoeren van programma-activiteiten als vermeld in de desbetreffende overeenkomst.
3. Overeenkomstig de behoeften van het programma kunnen er lokale kantoren in de lidstaten worden geopend overeenkomstig de procedure van artikel 79, lid 2.
HOOFDSTUK II
Organisatie van het Agentschap
Artikel 72
Administratieve en beheersstructuur
1. De administratieve en beheersstructuur van het agentschap omvat:
a) de raad van bestuur;
b) de uitvoerend directeur;
c) de raad voor de beveiligingshomologatie.
2. De raad van bestuur, de uitvoerend directeur en de raad voor de beveiligingshomologatie ▌ werken samen om de goede werking en de coördinatie van het Agentschap te waarborgen, op de wijze die is vastgesteld door de interne voorschriften van het Agentschap, zoals het reglement van orde van de raad van bestuur, het reglement van orde van de raad voor de beveiligingshomologatie, de op het Agentschap toepasselijke financiële bepalingen, de bepalingen voor de toepassing van het personeelsstatuut en de voorwaarden voor toegang tot de documenten.
Artikel 73
Raad van bestuur
1. De raad van bestuur bestaat uit één vertegenwoordiger per lidstaat en drie vertegenwoordigers van de Commissie, die allen stemrecht hebben. Tot de raad van bestuur behoort tevens een lid zonder stemrecht dat door het Europees Parlement wordt aangewezen.
2. De voorzitter of de vicevoorzitter van de raad voor de beveiligingshomologatie, een vertegenwoordiger van de Raad, een vertegenwoordiger van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en een vertegenwoordiger van het Europees Ruimteagentschap worden uitgenodigd om als waarnemers de vergaderingen van de raad van bestuur bij te wonen voor kwesties die hen direct aangaan, onder de in het reglement van orde van de raad van bestuur vastgestelde voorwaarden.
3. Elk lid van de raad van bestuur heeft een plaatsvervanger. De plaatsvervanger vertegenwoordigt het lid indien het afwezig is.
4. Elke lidstaat draagt een lid van de raad van bestuur en een plaatsvervanger voor rekening houdend met hun kennis op het gebied van de ▌ taken van het Agentschap, met inachtneming van hun relevante bestuurlijke, administratieve en budgettaire vaardigheden. Het Europees Parlement, de Commissie en de lidstaten trachten het verloop van hun vertegenwoordigers in de raad van bestuur te beperken om te zorgen voor continuïteit in de activiteiten. Alle partijen streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de raad van bestuur.
5. De ambtstermijn van de leden van de raad van bestuur en van hun plaatsvervangers bedraagt vier jaar en kan ▌ worden verlengd.
6. Indien nodig, worden de deelname van vertegenwoordigers van derde landen of internationale organisaties en de voorwaarden daarvoor vastgelegd in de in artikel 98 bedoelde overeenkomsten en leven zij het reglement van orde van de raad van bestuur na. Deze vertegenwoordigers hebben geen stemrecht.
Artikel 74
Voorzitter van de raad van bestuur
1. De raad van bestuur kiest uit zijn stemgerechtigde leden een voorzitter en een vicevoorzitter. De vicevoorzitter vervangt de voorzitter automatisch wanneer hij/zij niet in staat is zijn/haar taken uit te voeren.
2. De ambtstermijn van de voorzitter en de vicevoorzitters bedraagt twee jaar en kan eenmaal worden verlengd. De ambtstermijn loopt af wanneer de persoon geen lid meer is van de raad van bestuur.
3. De raad van bestuur is bevoegd om de voorzitter, de vicevoorzitter of beiden te ontslaan.
Artikel 75
Vergaderingen van de raad van bestuur
1. De voorzitter roept de raad van bestuur in vergadering bijeen.
2. De uitvoerend directeur neemt deel aan de beraadslagingen, tenzij de voorzitter anders bepaalt. Hij/zij heeft geen stemrecht.
3. De raad van bestuur houdt regelmatig, ten minste tweemaal per jaar, gewone vergaderingen. Daarnaast komt de raad van bestuur, op initiatief van zijn voorzitter of op verzoek van ten minste een derde van zijn leden, bijeen.
4. De raad van bestuur kan eenieder wiens advies van belang kan zijn, uitnodigen om als waarnemer de vergaderingen bij te wonen. De leden van de raad van bestuur kunnen zich op de door het reglement van orde van de raad bepaalde wijze laten bijstaan door adviseurs of deskundigen.
5. In het geval van discussies over het gebruik van gevoelige nationale infrastructuur ▌ mogen de vertegenwoordigers van de lidstaten en de vertegenwoordigers van de Commissie aan de vergaderingen en de beraadslagingen van de raad van bestuur deelnemen op een "need to know"-basis, maar enkel de vertegenwoordigers van lidstaten die over dergelijke infrastructuur beschikken en een vertegenwoordiger van de Commissie mogen aan de stemming deelnemen. Indien de voorzitter van de raad van bestuur geen lidstaat vertegenwoordigt die over dergelijke infrastructuur beschikt, wordt hij/zij vervangen door een van de vertegenwoordigers van een lidstaat die over dergelijke infrastructuur beschikt. In het reglement van de raad van bestuur staat in welke situaties deze procedure van toepassing is.
6. Het Agentschap vervult de secretariaatstaken voor de raad van bestuur.
Artikel 76
Stemprocedures in de raad van bestuur
1. Tenzij deze verordening anders bepaalt, neemt de raad van bestuur besluiten met meerderheid van de stemmen van zijn stemgerechtigde leden.
Een meerderheid van tweederde van alle stemgerechtigde leden is vereist voor het verkiezen en het ontslaan van de voorzitter en de vicevoorzitter van de raad van bestuur en voor de goedkeuring van de begroting, de werkprogramma's, de regelingen als bedoeld in artikel 98, lid 2, de beveiligingsregels van het Agentschap, het reglement, voor de opening van lokale kantoren en voor de in artikel 92 bedoelde gastlandovereenkomsten.
2. Elke vertegenwoordiger van een lidstaat en van de Commissie heeft één stem. Bij afwezigheid van een stemgerechtigd lid is zijn/haar plaatsvervanger gerechtigd zijn/haar stem uit te brengen. ▌ Besluiten op grond van artikel 77, lid 2, onder a), ▌ met uitzondering van de aangelegenheden die onder titel V, hoofdstuk II vallen, of op grond van artikel 77, lid 5, worden enkel aangenomen met een gunstig standpunt van de vertegenwoordigers van de Commissie.
3. Het reglement van orde van de raad van bestuur bepaalt de nadere bijzonderheden van de stemprocedure, en in het bijzonder onder welke voorwaarden een lid namens een ander lid kan handelen, alsmede de quorumvoorschriften, indien van toepassing.
Artikel 77
Taken van de raad van bestuur
1. De raad van bestuur ziet erop toe dat het Agentschap de aan het Agentschap toevertrouwde taken uitvoert, onder de in deze verordening vastgestelde voorwaarden, en neemt alle besluiten die daartoe nodig zijn, onverminderd de bevoegdheden die aan de raad voor de beveiligingshomologatie zijn toebedeeld voor de activiteiten van titel V, hoofdstuk II.
2. Daarnaast voert de raad van bestuur ook de volgende taken uit:
a) hij stelt uiterlijk op 15 november van elk jaar het werkprogramma van het Agentschap voor het komende jaar vast na er, zonder enige wijziging, het deel in te hebben opgenomen dat de raad voor de beveiligingshomologatie overeenkomstig artikel 80, onder b), heeft opgesteld en na het advies van de Commissie te hebben ontvangen;
x) hij stelt uiterlijk op 30 juni van het eerste jaar van het meerjarig financieel kader als bedoeld in artikel 312 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, het meerjarig werkprogramma van het Agentschap op voor de periode die onder het meerjarig financieel kader valt, na er, zonder enige wijziging, het deel in te hebben opgenomen dat de raad voor de beveiligingshomologatie overeenkomstig artikel 80, onder a), heeft opgesteld en na het advies van de Commissie te hebben ontvangen. Het Europees Parlement wordt over het meerjarig werkprogramma geraadpleegd, op voorwaarde dat dit gebeurt in de vorm van een gedachtewisseling en dat de uitkomst ervan niet bindend is voor het Agentschap.
b) hij verricht de taken met betrekking tot de begroting overeenkomstig artikel 84, leden 5, 6, 10 en 11;
c) hij ziet toe op de exploitatie van het Galileo-centrum voor de beveiligingscontrole als bedoeld in artikel 34, lid 3, onder b);
d) hij stelt de regelingen vast ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie(28), overeenkomstig artikel 94;
e) hij keurt de in artikel 98 bedoelde regelingen goed, na raadpleging van de raad voor de beveiligingshomologatie, over de bepalingen van de regelingen betreffende de beveiligingshomologatie;
f) hij stelt de technische procedures vast die nodig zijn voor de uitvoering van zijn taken;
g) hij stelt het jaarverslag over de activiteiten en de vooruitzichten van het Agentschap vast, na er het deel ongewijzigd in te hebben opgenomen dat de raad voor de beveiligingshomologatie overeenkomstig artikel 80, onder c), heeft opgesteld, en zendt dit uiterlijk op 1 juli toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer;
h) hij geeft het nodige gevolg aan de bevindingen en aanbevelingen van de in artikel 102 bedoelde evaluaties en audits, die van onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), en alle interne en externe auditverslagen en zendt de begrotingsautoriteit alle informatie toe die voor de evaluatieprocedures van belang is;
i) hij wordt geraadpleegd door de uitvoerend directeur over de overeenkomsten inzake financieel kaderpartnerschap als bedoeld in artikel 31, lid 2, en over de overeenkomsten inzake bijdragen als bedoeld in de artikelen 28, lid 2 bis, en 30, lid 5, voordat zij ondertekend worden;
j) hij stelt de in artikel 96 bedoelde beveiligingsvoorschriften van het Agentschap vast;
k) hij stelt, op basis van een voorstel van de uitvoerend directeur, een fraudebestrijdingsstrategie vast;
l) hij stelt, indien nodig en op basis van voorstellen van de uitvoerend directeur, de organisatiestructuur als bedoeld in artikel 77, lid 1, onder n), vast;
▌
n) hij benoemt een rekenplichtige, die de rekenplichtige van de Commissie kan zijn, die onderworpen is aan het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden en volledig onafhankelijk is bij de uitvoering van zijn/haar taken;
o) hij stelt het reglement van orde vast en maakt het bekend.
3. Ten aanzien van het personeel van het Agentschap oefent de raad van bestuur de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag en van het tot het aangaan van overeenkomsten bevoegde gezag uit, die worden verleend door respectievelijk het statuut van de ambtenaren van de Unie ("Statuut van de Ambtenaren") en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie ("de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegd gezag").
Overeenkomstig de procedure van artikel 110 van het Statuut, kan de raad van bestuur op basis van artikel 2, lid 1, van het Statuut en op basis van artikel 6 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, een besluit vaststellen om de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegd gezag te delegeren aan de uitvoerend directeur, en om de voorwaarden vast te stellen waaronder die delegatie kan worden geschorst. De uitvoerend directeur brengt aan de raad van bestuur verslag uit over de uitoefening van die gedelegeerde bevoegdheden. De uitvoerend directeur kan deze bevoegdheid op zijn beurt subdelegeren.
Overeenkomstig de tweede alinea van dit lid kan de raad van bestuur, wanneer uitzonderlijke omstandigheden dat vereisen, een besluit nemen om de delegatie van bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegd gezag aan de uitvoerend directeur en de door hem verleende subdelegatie tijdelijk te schorsen en deze bevoegdheden zelf uitoefenen dan wel delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur.
In afwijking van de tweede alinea is de raad van bestuur verplicht de in de eerste alinea bedoelde bevoegdheden aan de voorzitter van de raad voor de beveiligingshomologatie te delegeren, voor zover het gaat om de aanwerving, evaluatie en herplaatsing van het personeel dat betrokken was bij de activiteiten die vallen onder titel V, hoofdstuk II, alsmede de tegen dat personeel te nemen disciplinaire maatregelen.
De raad van bestuur stelt de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de Ambtenaren en van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie vast overeenkomstig artikel 110 van het Statuut. Wat de werving, evaluatie en herplaatsing van het bij de activiteiten krachtens titel V, hoofdstuk II betrokken personeel en de ten aanzien van dat personeel te nemen disciplinaire maatregelen betreft, raadpleegt hij vooraf de raad voor de beveiligingshomologatie en houdt hij terdege rekening met diens opmerkingen.
Hij stelt ook een besluit houdende voorschriften inzake de detachering van nationale deskundigen bij het Agentschap vast. Voorafgaand aan dat besluit raadpleegt de raad van bestuur, de raad voor de beveiligingshomologatie in verband met de detachering van de bij de in titel V, hoofdstuk II bedoelde activiteiten op het gebied van beveiligingshomologatie betrokken nationale deskundigen, en houdt hij naar behoren rekening met de opmerkingen van deze raad.
4. De raad van bestuur benoemt de uitvoerend directeur en kan diens mandaat overeenkomstig artikel 89 verlengen of beëindigen.
5. De raad van bestuur oefent tuchtrechtelijk toezicht uit op de uitvoerend directeur met betrekking tot diens prestatie, in het bijzonder op het gebied van beveiligingsaangelegenheden die tot de bevoegdheid van het Agentschap behoren, met uitzondering van activiteiten overeenkomstig titel V, hoofdstuk II.
Artikel 78
Uitvoerend directeur
1. Het Agentschap wordt beheerd door zijn uitvoerend directeur. De uitvoerend directeur legt verantwoording af aan de raad van bestuur.
Dit lid is van toepassing onverminderd de autonomie en onafhankelijkheid van de raad voor de beveiligingshomologatie en het personeel van het Agentschap waarop deze toezicht uitoefent overeenkomstig artikel 82, en onverminderd de bevoegdheden die de raad voor de beveiligingshomologatie en de voorzitter daarvan worden verleend overeenkomstig de artikelen 37, respectievelijk 81.
2. Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie en de raad van bestuur, is de uitvoerend directeur onafhankelijk bij de uitvoering van zijn taken en vraagt noch aanvaardt hij instructies van een regering of enige andere instantie.
Artikel 79
Taken van de uitvoerend directeur
1. De uitvoerend directeur voert de volgende taken uit:
a) hij vertegenwoordigt het Agentschap en ondertekent de in artikel 31, lid 2, bedoelde overeenkomst;
b) hij bereidt de werkzaamheden van de raad van bestuur voor en neemt, zonder stemrecht, deel aan de werkzaamheden van de raad van bestuur, met inachtneming van artikel 76, tweede alinea;
c) hij voert de besluiten van de raad van bestuur uit;
d) hij stelt het meerjarige en jaarlijkse werkprogramma van het Agentschap op en legt het voor bij de raad van bestuur, met uitzondering van de delen die overeenkomstig artikel 80, onder a) en b), worden opgesteld en goedgekeurd door de raad voor de beveiligingshomologatie;
e) hij voert het meerjarige en het jaarlijkse werkprogramma uit, met uitzondering van de delen die worden uitgevoerd door de voorzitter van de raad voor de beveiligingshomologatie;
f) hij stelt voor elke vergadering van de raad van bestuur een voortgangsverslag op over de uitvoering van het jaarlijkse werkprogramma en waar nodig van het meerjarige werkprogramma waarin, zonder enige wijziging, het deel is opgenomen dat de voorzitter van de raad voor de beveiligingshomologatie heeft opgesteld;
g) hij stelt het jaarverslag over de activiteiten en de vooruitzichten van het Agentschap op, met uitzondering van het deel dat overeenkomstig artikel 80, onder c), door de raad voor de beveiligingshomologatie over de in titel V bedoelde activiteiten wordt opgesteld en goedgekeurd, en legt dit ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur;
h) hij neemt de dagelijkse leiding van het Agentschap op zich en neemt alle noodzakelijke maatregelen, waaronder de vaststelling van interne administratieve instructies en de bekendmaking van mededelingen, om het functioneren van het Agentschap in overeenstemming met deze verordening te waarborgen;
i) hij stelt overeenkomstig artikel 84 een ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap op en voert overeenkomstig artikel 85 de begroting uit;
j) hij zorgt ervoor dat het Agentschap, als exploitant van het Galileo-centrum voor beveiligingscontrole, gehoor kan geven aan instructies die uit hoofde van Besluit 2014/496/GBVB worden verstrekt en zijn rol als bedoeld in artikel 6 van Besluit nr. 1104/2011/EU kan vervullen;
k) hij zorgt voor de doorstroming van relevante informatie, in het bijzonder wat betreft beveiligingsaangelegenheden, binnen de structuur van het Agentschap als bedoeld in artikel 72, lid 1;
l) hij bepaalt, in nauwe samenwerking met de voorzitter van de raad voor de beveiligingshomologatie, wat betreft de aangelegenheden die verband houden met beveiligingshomologatie krachtens titel V, hoofdstuk II, de organisatiestructuur van het Agentschap en legt die ter goedkeuring aan de raad van bestuur voor. Die structuren weerspiegelen de specifieke kenmerken van de verschillende onderdelen van het programma;
m) hij oefent ten aanzien van het personeel van het Agentschap de in artikel 37, lid 3, eerste alinea, bedoelde bevoegdheden uit, voor zover die bevoegdheden hem zijn verleend overeenkomstig de tweede alinea daarvan;
n) hij zorgt ervoor dat de raad voor de beveiligingshomologatie, de in artikel 37, lid 3, bedoelde organen en de voorzitter van de raad voor de beveiligingshomologatie beschikken over een secretariaat en alle middelen die nodig zijn voor een goede werking;
o) hij bereidt een actieplan voor voor de follow-up van de bevindingen en aanbevelingen van de in artikel 102 bedoelde evaluaties, met uitzondering van de afdeling van het actieplan dat de onder titel V, hoofdstuk II vallende activiteiten betreft, en legt aan de Commissie een halfjaarlijks voortgangsverslag voor, na er, zonder enige wijziging, het door de raad voor beveiligingshomologatie opgestelde deel in te hebben opgenomen, dat tevens ter informatie aan de raad van bestuur wordt voorgelegd;
p) hij neemt de volgende maatregelen om de financiële belangen van de Unie te beschermen:
i) preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, alsmede doeltreffende controlemaatregelen;
ii) hij gaat, wanneer er onregelmatigheden worden ontdekt, over tot invordering van de ten onrechte betaalde bedragen en past zo nodig administratieve en financiële sancties toe die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn;
q) hij ontwikkelt voor het Agentschap een fraudebestrijdingsstrategie die in verhouding staat tot de risico's op fraude, die uitgaat van een kosten-batenanalyse van de uit te voeren maatregelen en die rekening houdt met de bevindingen en aanbevelingen die voortvloeien uit de onderzoeken van OLAF, en legt die ter goedkeuring aan de raad van bestuur voor;
r) op verzoek brengt hij verslag uit aan het Europees Parlement over de uitvoering van zijn taken. De Raad kan de uitvoerend directeur uitnodigen verslag uit te brengen over de uitvoering van zijn taken.
2. De uitvoerend directeur beslist of het voor de efficiënte en effectieve uitvoering van de taken van het Agentschap noodzakelijk is een of meer personeelsleden te vestigen in een of meer lidstaten. Alvorens te beslissen een plaatselijk kantoor te openen, vraagt de uitvoerend directeur de toestemming van de Commissie, de raad van bestuur en de betrokken lidstaat/lidstaten. In het besluit wordt het toepassingsgebied van de in dat lokale kantoor te verrichten activiteiten omschreven, op zodanige wijze dat onnodige kosten en verdubbeling van administratieve functies van het Agentschap worden vermeden. Het kan nodig zijn een gastlandovereenkomst met de betrokken lidstaat/lidstaten te sluiten. Indien mogelijk worden de gevolgen voor de toewijzing van personeel en het budget geïntegreerd in het ontwerp van enig programmeringsdocument als bedoeld in artikel 84, lid 6.
Artikel 80
Beheerstaken van de raad voor de beveiligingshomologatie
Naast de in artikel 37 bedoelde taken, voert de raad voor de beveiligingshomologatie, als onderdeel van het beheer van het Agentschap de volgende taken uit:
a) opstellen en goedkeuren van dat deel van het meerjarig werkprogramma betreffende de operationele activiteiten die onder titel V, hoofdstuk II vallen en betreffende de financiële en personele middelen die noodzakelijk zijn voor de verrichting van die activiteiten, en tijdige indiening van dit deel bij de raad van bestuur zodat het in het meerjarig programma kan worden opgenomen;
b) opstellen en goedkeuren van dat deel van het jaarlijks werkprogramma betreffende de operationele activiteiten die onder titel V, hoofdstuk II vallen en betreffende de financiële en personele middelen die noodzakelijk zijn voor de verrichting van die activiteiten, en tijdige indiening van dit deel bij de raad van bestuur zodat het in het jaarlijks werkprogramma kan worden opgenomen;
c) opstellen en goedkeuren van dat deel van het jaarverslag betreffende de operationele activiteiten en vooruitzichten van het Agentschap die onder titel V, hoofdstuk II vallen en betreffende de financiële en personele middelen die noodzakelijk zijn voor de verrichting van die activiteiten en vooruitzichten, en tijdige indiening van dit deel bij de raad van bestuur zodat het in het jaarverslag kan worden opgenomen;
Artikel 81
De voorzitter van de raad voor de beveiligingshomologatie
1. De raad voor de beveiligingshomologatie kiest uit zijn midden een voorzitter en een vicevoorzitter met een meerderheid van twee derde van alle stemgerechtigde leden. Wanneer geen tweederdemeerderheid is bereikt na twee vergaderingen van de raad voor de beveiligingshomologatie is een gewone meerderheid vereist.
2. De vicevoorzitter vervangt automatisch de voorzitter wanneer deze is verhinderd zijn/haar taken te verrichten.
3. De raad voor de beveiligingshomologatie is bevoegd om de voorzitter, de vicevoorzitter of beiden te ontslaan. Hij neemt het besluit daartoe met een meerderheid van twee derde van zijn leden.
4. De ambtstermijn van de voorzitter en de vicevoorzitter van de raad voor de beveiligingshomologatie bedraagt twee jaar en is eenmaal verlengbaar. Elke ambtstermijn neemt een einde wanneer de persoon zijn hoedanigheid van lid van raad voor de beveiligingshomologatie verliest.
Artikel 82
Organisatorische aspecten van de raad voor de beveiligingshomologatie
1. De raad voor de beveiligingshomologatie beschikt over alle personele en materiële middelen die nodig zijn voor de onafhankelijke uitvoering van zijn taken. Hij heeft toegang tot alle informatie die van nut is voor de uitvoering van zijn taken en waarover de andere organen van het Agentschap beschikken, onverminderd de in artikel 36, onder i), vastgelegde beginselen van autonomie en onafhankelijkheid.
2. De raad voor de beveiligingshomologatie en het personeel van het Agentschap dat onder zijn toezicht is geplaatst, verrichten hun werkzaamheden zo dat autonomie en onafhankelijkheid ten opzichte van de andere activiteiten van het Agentschap gewaarborgd zijn, met name ten opzichte van de operationele activiteiten in samenhang met de exploitatie van de systemen, overeenkomstig de doelstellingen van de verschillende onderdelen van het programma. Geen lid van het personeel van het Agentschap dat onder toezicht van de raad voor de beveiligingshomologatie staat, mag tegelijkertijd andere taken binnen het Agentschap verrichten.
Daartoe wordt binnen het Agentschap een daadwerkelijke organisatorische scheiding tot stand gebracht tussen het personeel dat zich bezighoudt met de activiteiten die onder titel V, hoofdstuk II vallen, en het andere personeel van het Agentschap. De raad voor de beveiligingshomologatie brengt de uitvoerend directeur, de raad van bestuur en de Commissie onmiddellijk op de hoogte van alle omstandigheden die zijn autonomie of onafhankelijkheid in de weg zouden kunnen staan. Indien geen oplossing wordt gevonden binnen het Agentschap, onderzoekt de Commissie de situatie in overleg met de betrokken partijen. Op basis van het resultaat van dat onderzoek stelt de Commissie de door het Agentschap uit te voeren passende risicobeperkende maatregelen vast en brengt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan op de hoogte.
3. De raad voor de beveiligingshomologatie richt speciale ondergeschikte organen op die overeenkomstig zijn instructies specifieke vraagstukken behandelen. In het bijzonder richt de Raad, onder waarborging van de noodzakelijke continuïteit van de werkzaamheden, een panel op dat evaluaties en tests van beveiligingsanalyses uitvoert en risicoverslagen ter zake opstelt om hem bij te staan bij de voorbereiding van zijn besluiten. De raad voor de beveiligingshomologatie kan deskundigengroepen oprichten om een bijdrage te leveren aan de werkzaamheden van het panel en kan deze groepen ook ontbinden.
Artikel 83
Taken van de voorzitter van de raad voor de beveiligingshomologatie
1. De voorzitter van de raad voor de beveiligingshomologatie ziet erop toe dat de Raad zijn beveiligingshomologatieactiviteiten volstrekt onafhankelijk verricht en voert de volgende taken uit:
a) hij beheert de activiteiten in verband met de beveiligingshomologatie onder toezicht van de raad voor de beveiligingshomologatie;
b) hij voert onder toezicht van de raad voor de beveiligingshomologatie het deel van het meerjarig werkprogramma en van het jaarlijks werkprogramma van het Agentschap uit dat onder titel V, hoofdstuk II valt;
c) hij helpt de uitvoerend directeur met het opstellen van een ontwerppersoneelsformatie als bedoeld in artikel 84, lid 4, en de organisatiestructuren van het Agentschap;
d) hij bereidt het onderdeel van het voortgangsverslag voor betreffende de operationele activiteiten die onder titel V, hoofdstuk II vallen, en dient dit deel tijdig in bij de raad voor de beveiligingshomologatie en de uitvoerend directeur zodat het in het voortgangsverslagverslag kan worden opgenomen;
e) hij bereidt het onderdeel van het jaarverslag en van het actieplan voor betreffende de operationele activiteiten die onder titel V, hoofdstuk II vallen, en dient dit deel tijdig in bij de uitvoerend directeur;
f) hij treedt op als vertegenwoordiger van het Agentschap voor de activiteiten en besluiten die onder titel V, hoofdstuk II vallen;
g) hij oefent ten aanzien van het personeel van het Agentschap dat betrokken is bij de activiteiten van titel V, hoofdstuk II de in artikel 77, lid 3, eerste alinea, bedoelde bevoegdheden uit, die hem of haar zijn verleend overeenkomstig artikel 77, lid 3, vierde alinea.
2. Voor de activiteiten die onder titel V, hoofdstuk II vallen, kunnen het Europees Parlement en de Raad de voorzitter van de raad voor de beveiligingshomologatie uitnodigen voor een gedachtewisseling over de werkzaamheden en de vooruitzichten van het Agentschap, mede wat betreft het meerjarige en het jaarlijkse werkprogramma.
HOOFDSTUK III
Financiële bepalingen betreffende het Agentschap
Artikel 84
Begroting van het Agentschap
1. De inkomsten van het Agentschap omvatten, onverminderd andere activa en passiva, ▌een in de algemene begroting van de Unie opgenomen bijdrage van de Unie waarmee de ontvangsten en de uitgaven in evenwicht worden gehouden. Het Agentschap mag ad-hocbijdragen van de begroting van de Unie ontvangen.
2. De uitgaven van het Agentschap omvatten de uitgaven voor personeel, administratie en infrastructuur, de werkingskosten en de uitgaven in verband met de werking van de raad voor de beveiligingshomologatie, met inbegrip van de in de artikelen 37, lid 3, en 82, lid 3, bedoelde organen, alsmede de uitgaven in verband met de contracten en overeenkomsten die door het Agentschap zijn gesloten met het oog op de uitvoering van de hem toevertrouwde taken.
3. De ontvangsten en uitgaven zijn in evenwicht.
4. De uitvoerend directeur stelt, in nauw overleg met de voorzitter van de raad voor de beveiligingshomologatie wat de activiteiten die onder titel V, hoofdstuk II vallen betreft, een ontwerpraming op van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap voor het volgende begrotingsjaar, waarin de elementen van de ontwerpraming die verband houden met beveiligingshomologatie duidelijk worden gescheiden van de andere activiteiten van het Agentschap. De voorzitter van de raad voor de beveiligingshomologatie kan een toelichting bij dat ontwerp opstellen en de uitvoerend directeur zendt de ontwerpraming en deze toelichting tezamen met een ontwerppersoneelsformatie aan de raad van bestuur en de raad voor de beveiligingshomologatie.
5. Elk jaar stelt de raad van bestuur, op basis van de ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven en in nauw overleg met de raad voor de beveiligingshomologatie wat de activiteiten die onder titel V, hoofdstuk II vallen betreft, een ontwerpraming op van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap voor het volgende begrotingsjaar.
6. De raad van bestuur zendt uiterlijk op 31 januari een ontwerp van enig programmeringsdocument, dat onder meer een raming en een ontwerp van personeelsformatie bevat, samen met het voorlopige jaarlijkse werkprogramma toe aan de Commissie en aan de derde landen of internationale organisaties waarmee de Unie overeenkomstig artikel 98, overeenkomsten heeft gesloten.
7. De Commissie zendt de raming van ontvangsten en uitgaven aan het Europees Parlement en de Raad ("de begrotingsautoriteit"), samen met het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie.
8. Op basis van deze raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht met betrekking tot de personeelsformatie en de subsidie ten laste van de algemene begroting op in de ontwerpbegroting van de Europese Unie, die zij overeenkomstig artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voorlegt aan de begrotingsautoriteit.
9. De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de bijdrage aan het Agentschap goed en stelt de personeelsformatie van het Agentschap vast.
10. De begroting wordt vastgesteld door de raad van bestuur. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Europese Unie. De begroting wordt zo nodig dienovereenkomstig aangepast.
11. De raad van bestuur stelt de begrotingsautoriteit zo spoedig mogelijk in kennis van de projecten die hij voornemens is te realiseren en die aanzienlijke financiële gevolgen voor de financiering van de begroting hebben, met name onroerendgoedprojecten zoals de huur of aankoop van gebouwen. De raad van bestuur brengt de Commissie daarvan op de hoogte.
12. Wanneer een tak van de begrotingsautoriteit kennis heeft gegeven van zijn voornemen om een advies te verstrekken, doet hij dit advies aan de raad van bestuur toekomen binnen een termijn van zes weken te rekenen vanaf de kennisgeving van het project.
Artikel 85
Uitvoering van de begroting van het Agentschap
1. De uitvoerend directeur voert de begroting van het Agentschap uit.
2. Elk jaar stelt de uitvoerend directeur de begrotingsautoriteit in kennis van alle informatie die zij nodig heeft voor de uitoefening van haar beoordelingstaken.
Artikel 86
Weergave van de rekeningen van het Agentschap en kwijting
De weergave van de voorlopige en de definitieve rekeningen van het Agentschap en de kwijting gebeuren overeenkomstig de voorschriften en het tijdschema van het Financieel Reglement en de financiële kaderregeling voor de organen als bedoeld in [artikel 70] van het Financieel Reglement.
Artikel 87
Financiële bepalingen betreffende het Agentschap
Na raadpleging van de Commissie stelt de raad van bestuur de financiële voorschriften vast die van toepassing zijn op het Agentschap. Deze voorschriften mogen niet afwijken van de financiële kaderregeling voor de organen als bedoeld in [artikel 70] van het Financieel Reglement tenzij de specifieke vereisten van de werking van het Agentschap dit noodzakelijk maken en mits de Commissie hiermee heeft ingestemd.
HOOFDSTUK V
Personele middelen van het Agentschap
Artikel 88
Personeel van het Agentschap
1. Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie en de regels die gezamenlijk door de instellingen van de Europese Unie zijn vastgesteld ter uitvoering van dat statuut en die regeling, zijn van toepassing op het personeel van het Agentschap.
2. Het personeel van het Agentschap bestaat uit personeelsleden die door het Agentschap worden geworven, al naar gelang zijn werkzaamheden vereisen. Het personeel beschikt over een passende beveiligingsmachtiging voor de graad van rubricering van de informatie die zij verwerken.
3. De interne voorschriften van het Agentschap, zoals het reglement van orde van de raad van bestuur, het reglement van orde van de raad voor de beveiligingshomologatie, de financiële regels die van toepassing zijn op het Agentschap, de bepalingen voor de toepassing van het personeelsstatuut en de voorwaarden voor toegang tot de documenten garanderen de autonomie en de onafhankelijkheid van het personeel dat zich met beveiligingshomologatie bezighoudt ten opzichte van het personeel dat andere activiteiten van het Agentschap verricht, overeenkomstig artikel 36, onder i).
Artikel 89
Benoeming en ambtstermijn van de uitvoerend directeur
1. De uitvoerend directeur wordt aangesteld als tijdelijk functionaris van het Agentschap overeenkomstig artikel 2, onder a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie.
De uitvoerend directeur wordt op grond van verdiensten en van door bewijsstukken gedocumenteerde bestuurlijke en leidinggevende vaardigheden, alsook relevante bekwaamheid en ervaring, door de raad van bestuur benoemd aan de hand van een door de Commissie voorgestelde lijst van ten minste drie kandidaten, na een transparant algemeen vergelijkend onderzoek volgend op de bekendmaking van een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling in het Publicatieblad van de Europese Unie of elders.
De door de raad van bestuur geselecteerde kandidaat voor de functie van uitvoerend directeur kan worden verzocht zo spoedig mogelijk voor het Europees Parlement een verklaring te komen afleggen en vragen van de parlementsleden te beantwoorden.
Voor het aangaan van het contract van de uitvoerend directeur wordt het Agentschap vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur.
De raad van bestuur neemt een besluit tot benoeming van de uitvoerend directeur met een meerderheid van twee derde van zijn leden.
2. De ambtstermijn van de uitvoerend directeur is vijf jaar. Aan het einde van die ambtstermijn verricht de Commissie een beoordeling die de prestaties van de uitvoerend directeur en de toekomstige taken en uitdagingen van het Agentschap in acht neemt.
Op basis van een voorstel van de Commissie, waarin rekening wordt gehouden met de in de eerste alinea bedoelde beoordeling, kan de raad van bestuur de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal met ten hoogste vijf jaar verlengen.
Elk besluit tot verlenging van de ambtstermijn van de uitvoerend directeur wordt met een meerderheid van twee derde van de leden van de raad van bestuur genomen.
Een uitvoerend directeur van wie de ambtstermijn is verlengd, kan na afloop van de verlenging van zijn mandaat niet deelnemen aan een selectieprocedure voor dezelfde functie.
De raad van bestuur stelt het Europees Parlement in kennis van zijn voornemen om de ambtstermijn van de directeur te verlengen. Vóór deze verlenging kan de uitvoerend directeur worden verzocht een verklaring voor de bevoegde commissies van het Europees Parlement te komen afleggen en vragen van leden te beantwoorden.
3. De raad van bestuur kan op voorstel van de Commissie of van een derde van zijn leden de uitvoerend directeur ontslaan door middel van een met een meerderheid van twee derde van zijn leden genomen besluit.
4. Het Europees Parlement en de Raad kunnen de uitvoerend directeur uitnodigen voor een gedachtewisseling over de werkzaamheden en de vooruitzichten van het Agentschap, mede wat betreft het meerjarige en het jaarlijkse werkprogramma. Die gedachtewisseling betreft geen aangelegenheden in verband met de onder titel V, hoofdstuk II vallende activiteiten in verband met beveiligingshomologatie.
Artikel 90
Detachering van nationale deskundigen bij het Agentschap
Het Agentschap kan nationale deskundigen van lidstaten alsook, overeenkomstig artikel 98, lid 2, nationale deskundigen van deelnemende derde landen en internationale organisaties in dienst nemen. Deze deskundigen beschikken over een passende beveiligingsmachtiging voor de graad van rubricering van de informatie die zij verwerken overeenkomstig artikel 42, onder c). Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie zijn niet van toepassing op dit personeel.
HOOFDSTUK VI
Overige bepalingen
Artikel 91
Voorrechten en immuniteiten
Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, is van toepassing op het Agentschap en zijn personeelsleden.
Artikel 92
Zetelovereenkomst en gastlandovereenkomst inzake lokale kantoren
1. De nodige regelingen betreffende de huisvesting van het Agentschap in de lidstaat van vestiging en de voorzieningen die deze lidstaat moet treffen, alsmede de bijzondere regels die in de lidstaat van vestiging van toepassing zijn op de uitvoerend directeur, de leden van de raad van bestuur, de werknemers van het Agentschap en hun gezinsleden, worden vastgelegd in een zetelovereenkomst tussen het Agentschap en de desbetreffende lidstaat van vestiging, die gesloten wordt nadat de raad van bestuur deze heeft goedgekeurd. Indien noodzakelijk voor de werking van het lokale kantoor wordt na goedkeuring door de raad van bestuur een gastlandovereenkomst gesloten tussen het Agentschap en de desbetreffende lidstaat van vestiging van het kantoor.
2. De gastlidstaten waar het Agentschap gevestigd is, bieden de best mogelijke voorwaarden voor het vlot en efficiënt functioneren van het Agentschap, met inbegrip van meertalig, Europees gericht onderwijs en passende vervoersverbindingen.
Artikel 93
Talenregeling voor het Agentschap
1. Op het Agentschap zijn de bepalingen van Verordening nr. 1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap(29) van toepassing.
2. De voor het functioneren van het Agentschap vereiste vertaaldiensten worden geleverd door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.
Artikel 94
Beleid inzake toegang tot de documenten die bij het Agentschap berusten
1. Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op de documenten die bij het Agentschap berusten.
2. De raad van bestuur stelt bepalingen vast voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001.
3. Tegen de beslissingen van het Agentschap uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan een klacht worden ingesteld bij de Ombudsman of een beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, volgens de voorwaarden van respectievelijk artikel 228 en artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Artikel 95
Fraudepreventie door het Agentschap
1. Om de bestrijding van fraude, corruptie en andere illegale handelingen als bedoeld in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad te bevorderen, treedt het Agentschap binnen zes maanden na de datum waarop het operationeel is geworden toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)(30) en stelt het de geschikte, voor alle werknemers van het Agentschap geldende bepalingen vast volgens het model van de bijlage bij dat akkoord.
2. De Europese Rekenkamer is bevoegd om bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die van het Agentschap EU-middelen hebben ontvangen, audits te verrichten, zowel op basis van documenten als ter plaatse.
3. OLAF kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 onderzoeken verrichten, waaronder controles en inspecties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een subsidie of een door het Agentschap gefinancierde overeenkomst.
4. Onverminderd de leden 1, 2 en 3 omvatten de samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten van het Agentschap bepalingen die de Europese Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen dergelijke controles en onderzoeken te verrichten overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.
Artikel 96
Bescherming van gerubriceerde of gevoelige niet-gerubriceerde informatie door het Agentschap
Na overleg met de Commissie stelt het Agentschap eigen beveiligingsvoorschriften vast die gelijkwaardig zijn aan de veiligheidsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (EUCI) en gevoelige niet-gerubriceerde informatie, met inbegrip van voorschriften betreffende de uitwisseling, de verwerking en de opslag van dergelijke informatie, overeenkomstig Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van 13 maart 2015 betreffende veiligheid binnen de Commissie(31) en Besluit 2015/444(32).
Artikel 97
Aansprakelijkheid van het Agentschap
1. De contractuele aansprakelijkheid van het Agentschap wordt beheerst door het recht dat op de betrokken overeenkomst van toepassing is.
2. Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd uitspraak te doen krachtens een arbitragebeding vervat in een door het Agentschap gesloten overeenkomst.
3. In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt het Agentschap in overeenstemming met de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, alle door zijn afdelingen of door zijn personeelsleden bij de uitoefening van hun werkzaamheden veroorzaakte schade.
4. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft rechtsmacht voor geschillen over de vergoeding van schade als bedoeld in lid 3.
5. De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens het Agentschap wordt beheerst door de op hen van toepassing zijnde bepalingen van het Statuut of de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.
Artikel 98
Samenwerking met derde landen en internationale organisaties
1. Het Agentschap staat open voor deelname van derde landen en internationale organisaties die met de Unie internationale overeenkomsten in die zin hebben gesloten.
2. Krachtens de desbetreffende bepalingen van de in lid 1 en artikel 42 bedoelde overeenkomsten worden regelingen uitgewerkt voor met name de aard, de omvang en de werkwijze van de deelname van de betrokken derde landen aan de werkzaamheden van het Agentschap, met inbegrip van bepalingen betreffende de deelname aan initiatieven van het Agentschap, de financiële bijdragen en het personeel. Wat personeelszaken betreft, stroken die afspraken in elk geval met het Statuut van de ambtenaren. In voorkomend geval bevatten ze ook bepalingen over de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde informatie met derde landen en internationale organisaties. Deze bepalingen moeten vooraf door de Commissie worden goedgekeurd.
3. De raad van bestuur stelt een strategie op voor de betrekkingen met derde landen en internationale organisaties, in het kader van de in lid 1 bedoelde internationale overeenkomsten, wat betreft aangelegenheden waarvoor het Agentschap bevoegd is.
4. De Commissie ziet erop toe dat het Agentschap in zijn betrekkingen met derde landen en internationale organisaties handelt binnen zijn mandaat en het bestaande institutionele kader door het sluiten van een passende werkovereenkomst met de uitvoerend directeur.
Artikel 99
Belangenconflicten
1. De leden van de raad van bestuur en van de raad voor de beveiligingshomologatie, de uitvoerend directeur, de gedetacheerde nationale deskundigen en waarnemers leggen een verbintenisverklaring af, alsmede een verklaring over hun belangen waaruit blijkt of zij al dan niet directe of indirecte belangen hebben die als nadelig voor hun onafhankelijkheid kunnen worden beschouwd. Die verklaringen moeten waarheidsgetrouw en volledig zijn. Zij worden schriftelijk afgelegd bij indiensttreding van de betrokken personen en worden jaarlijks vernieuwd. Zij worden bijgewerkt wanneer daartoe aanleiding bestaat, met name in geval van relevante wijzigingen in de persoonlijke situatie van de betrokkenen.
2. De leden van de raad van bestuur en van de raad voor de beveiligingshomologatie, de uitvoerend directeur, de gedetacheerde nationale deskundigen, de waarnemers en de externe deskundigen die zitting hebben in de ad-hocwerkgroepen maken op elke vergadering onverkort en accuraat kenbaar of er al dan niet belangen zijn die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid ten aanzien van elk van de agendapunten, en nemen niet deel aan de bespreking en de stemming betreffende die agendapunten.
3. De raad van bestuur en de raad voor de beveiligingshomologatie leggen in hun reglement van orde de praktische regelingen vast voor de in de leden 1 en 2 bedoelde belangenverklaringen en voor het voorkomen van en omgaan met belangenconflicten.
TITEL X
PROGRAMMERING, MONITORING, EVALUATIE EN CONTROLE
Artikel 100
Werkprogramma
Het programma wordt uitgevoerd via de in artikel 110 van het Financieel Reglement bedoelde werkprogramma's, die specifiek kunnen zijn voor elk onderdeel van het programma. De werkprogramma's bevatten, in voorkomend geval, het algemene voor blendingverrichtingen gereserveerde bedrag.
Artikel 101
Monitoring en verslaglegging
1. Indicatoren om verslag uit te brengen over de door het programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de in artikel 4 vermelde algemene en specifieke doelstellingen zijn in de bijlage vastgesteld.
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 105 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot wijzigingen van de bijlage om indien nodig de indicatoren te herzien en/of aan te vullen.
3. Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van het programma op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig worden verzameld. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van middelen van de Unie en (in voorkomend geval) de lidstaten.
4. Met het oog op lid 1 zijn de ontvangers van middelen van de Unie verplicht de nodige informatie te verstrekken. De gegevens die nodig zijn voor de verificatie van de prestaties worden op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig verzameld.
Artikel 102
Evaluatie
1. De Commissie voert evaluaties van het programma tijdig uit zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.
2. Uiterlijk op 30 juni 2024, en vervolgens om de vier jaar, evalueert de Commissie de uitvoering van het programma.
Die evaluatie heeft betrekking op alle onderdelen en acties van het programma. Beoordeeld worden de prestatie van de verstrekte diensten, de ontwikkeling van de behoeften van de gebruikers en de ontwikkeling van de beschikbare capaciteiten voor delen en bundelen, in het kader van de evaluatie van de uitvoering van SSA en Govsatcom, of van de gegevens en diensten van concurrenten, in het kader van de evaluatie van de uitvoering van Galileo, Copernicus en Egnos. Voor elk onderdeel heeft de evaluatie, op basis van een kosten/baten-analyse, ook betrekking op de gevolgen van die ontwikkelingen, met inbegrip van de noodzaak van het aanpassen van het prijsbeleid of de noodzaak van aanvullende ruimte- of grondinfrastructuur.
Indien nodig gaat de evaluatie vergezeld van een passend voorstel.
▌
4. De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties samen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.
5. De bij de uitvoering van deze verordening betrokken entiteiten voorzien de Commissie van de benodigde gegevens en informatie voor de in lid 1 bedoelde evaluatie.
6. Uiterlijk op 30 juni 2024, en vervolgens om de vier jaar, evalueert de Commissie de prestaties van het Agentschap, in het bijzonder met betrekking tot de doelstellingen, het mandaat en de taken ▌overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie. In de evaluatie wordt met name nagegaan of het noodzakelijk is om het mandaat van het Agentschap te wijzigen, alsmede de financiële implicaties van zo'n wijziging, één en ander op basis van een kosten/baten-analyse. Deze evaluatie betreft ook het beleid van het Agentschap inzake belangenconflicten en de onafhankelijkheid en de autonomie van de raad voor de beveiligingshomologatie. De Commissie mag bij de evaluatie van de prestaties van het Agentschap ook nagaan of het mogelijk is het mandaat uit te breiden met aanvullende taken. Indien nodig gaat de evaluatie vergezeld van een passend voorstel.
Als de Commissie van mening is dat de instandhouding van het Agentschap op grond van de eraan toegekende doelstellingen, mandaat en taken niet langer gerechtvaardigd is, kan zij een voorstel doen tot wijziging van deze verordening.
De Commissie dient een verslag in aangaande de evaluatie van het Agentschap en haar conclusies daarover bij het Europees Parlement, de Raad, de raad van bestuur en de raad voor de beveiligingshomologatie van het Agentschap. De resultaten van de evaluatie worden openbaar gemaakt.
Artikel 103
Audits
Audits naar het gebruik van de bijdrage van de Unie uitgevoerd door personen of entiteiten, daaronder begrepen andere personen of entiteiten dan die welke door de instellingen of organen van de Unie zijn gemachtigd, vormen de basis van de algemene zekerheid in de zin van artikel 127 van het Financieel Reglement.
Artikel 104
Bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer
Elke verwerking van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van de taken en activiteiten krachtens deze verordening, met inbegrip van persoonsgegevens verwerkt door het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma, gebeurt overeenkomstig het toepasselijke recht inzake de bescherming van persoonsgegevens, met name Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad. De raad van bestuur stelt maatregelen vast voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 45/2001 door het Agentschap, onder meer betreffende de benoeming van de functionaris voor gegevensbescherming van het Agentschap. Deze maatregelen worden vastgesteld na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.
TITEL XI
DELEGATIE EN UITVOERINGSMAATREGELEN
Artikel 105
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in de artikelen 52 en 101 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend ▌tot en met 31 december 2028.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 52 en 101 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig de artikelen 52 en 101 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 106
Spoedprocedure
1. ▌ Gedelegeerde handelingen die volgens dit artikelworden vastgesteld, treden onverwijld in werking en zijn van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen gebruik wordt gemaakt van de spoedprocedure.
2. Hetzij het Europees Parlement hetzij de Raad mag overeenkomstig de in artikel 105, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. Indien dit gebeurt, trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
Artikel 107
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
Het comité komt bijeen in de onderstaande specifieke configuraties:
a) Galileo en Egnos;
b) Copernicus;
c) SSA;
d) Govsatcom;
e) beveiligingsconfiguratie: alle beveiligingsaspecten van het programma, onverminderd de rol van de raad voor de beveiligingshomologatie. Vertegenwoordigers van ESA en het Agentschap mogen worden uitgenodigd om deel te nemen als waarnemers. De Europese Dienst voor extern optreden wordt eveneens uitgenodigd om de vergaderingen bij te wonen(33);
f) horizontale configuratie: strategisch overzicht van de uitvoering van het programma, samenhang tussen de verschillende onderdelen van het programma, horizontale maatregelen en toewijzing van begrotingsmiddelen als bedoeld in artikel 11.
1 bis. Het programmacomité richt, overeenkomstig zijn reglement van orde, het "gebruikersforum" op als een werkgroep die het programmacomité adviseert over aspecten in verband met de behoeften van de gebruikers, de ontwikkeling van de diensten en de acceptatie door gebruikers. Het "gebruikersforum" streeft naar een continu en daadwerkelijke betrokkenheid van gebruikers en komt in specifieke configuraties bijeen voor elk onderdeel van het programma.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
4. Overeenkomstig door de Unie gesloten internationale overeenkomsten mogen vertegenwoordigers van derde landen of internationale organisaties worden uitgenodigd om als waarnemers aanwezig te zijn in de vergaderingen van het comité onder de voorwaarden als bedoeld in het reglement van orde van dat comité, met inachtneming van de beveiliging van de Unie.
TITEL XII
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 108
Informatie, communicatie en publiciteit
1. De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren.
2. De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het programma alsmede de acties en de resultaten ervan. De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikel 4 bedoelde doelstellingen.
3. Het Agentschap mag op eigen initiatief communicatieactiviteiten op zijn bevoegdheidsgebied uitvoeren. De toewijzing van middelen voor communicatieactiviteiten mag niet ten koste gaan van de doeltreffende uitvoering van de in artikel 30 vermelde taken. Deze communicatieactiviteiten worden uitgevoerd in overeenstemming met de betrokken, door de raad van bestuur vastgestelde communicatie- en verspreidingsplannen.
Artikel 109
Intrekkingen
1. De Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.
2. Verwijzingen naar de ingetrokken handelingen gelden als verwijzingen naar deze verordening.
Artikel 110
Overgangsbepalingen en continuïteit van de diensten na 2027
1. Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging van de betrokken acties tot de afsluiting ervan op grond van de Verordeningen (EU) nr. 377/2014, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 912/2010 en op basis van Besluit nr. 541/2014/EU, die op de acties van toepassing blijven totdat zij worden afgesloten. Met name het consortium dat uit hoofde van artikel 7, lid 3, van Besluit nr. 541/2014/EU is opgericht biedt SST-diensten tot en met 3 maanden na de ondertekening door de nationale entiteiten van de overeenkomst waarbij het in artikel 57 bedoelde SST-partnerschap wordt gecreëerd.
2. De financiële middelen voor het programma kunnen eveneens de uitgaven dekken voor noodzakelijke technische en administratieve bijstand om de overgang te waarborgen tussen het programma en de maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van de Verordeningen (EU) nr. 377/2014 en (EU) nr. 1285/2013 en op grond van Besluit nr. 541/2014/EU.
3. Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook na 2027 kredieten in de begroting worden opgenomen ter dekking van de uitgaven die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de in artikel 4 ▌bedoelde doelstellingen.
Artikel 111
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
[Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.]
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te ...,
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
SLEUTELINDICATOREN
Er wordt gebruik gemaakt van sleutelindicatoren voor het monitoren van de prestaties van het programma voor het verwezenlijken van de doelstellingen ervan als bedoeld in artikel 4, teneinde de administratieve lasten en de kosten tot een minimum te beperken.
1. Daartoe worden voor de jaarlijkse rapportage gegevens verzameld met betrekking tot de onderstaande reeks sleutelindicatoren waarvoor in de overeenkomsten met de entiteiten waaraan de uitvoering is toevertrouwd tenuitvoerleggingsdetails worden vastgesteld, zoals meeteenheden, cijfers en daaraan gerelateerde nominale waarden en drempels (inclusief kwantitatieve en kwalitatieve cases) overeenkomstig de toepasselijke missievereisten en de verwachte prestatie:
In artikel 4, lid 2, onder a), vastgelegde doelstelling
Indicator 1: Nauwkeurigheid van de navigatie- en timingdiensten die door Galileo, respectievelijk Egnos worden verstrekt
Indicator 2: Beschikbaarheid en continuïteit van de diensten die door Galileo, respectievelijk Egnos worden verstrekt
Indicator 3: Geografische dekking van de Egnos-diensten en het aantal door Egnos gepubliceerde procedures (zoals APV-I, als LPV-200)
Indicator 4: Tevredenheid van EU-gebruikers over de diensten van Galileo en Egnos
Indicator 5: Aandeel van Galileo- en Egnoscompatibele ontvangers van de mondiale en de EU‑markt voor GNSS/SBAS (mondiale satellietnavigatiesystemen/satellietaugmentatiesystemen)
In artikel 4, lid 2, onder b), vastgelegde doelstelling
Indicator 1: Aantal EU-gebruikers van Copernicusdiensten, Copernicusgegevens, en Data and Information Access Systems (DIAS) die, indien mogelijk, informatie verstrekken zoals het soort gebruiker, de geografische spreiding en de activiteitensector
Indicator 1 bis: In voorkomend geval, het aantal verzoeken om activering van Copernicusdiensten dat ontvangen en/of gehonoreerd is
Indicator 1 ter: Tevredenheid van EU-gebruikers over de diensten van Copernicus en DIAS
Indicator 1 quater: Betrouwbaarheid, beschikbaarheid en continuïteit van de Copernicusdiensten en de gegevensstroom van Copernicus
Indicator 2: Aantal nieuwe informatieproducten dat in het portfolio van elke Copernicusdienst wordt verstrekt
Indicator 3: Hoeveelheid gegevens die door de Sentinels wordt gegenereerd
In artikel 4, lid 2, onder c), vastgelegde doelstelling
Indicator 1: Aantal gebruikers van SSA-onderdelen, inclusief, indien mogelijk, informatie over bijvoorbeeld het soort gebruikers, de geografische spreiding en de activiteitensector
Indicator 2: Beschikbaarheid van diensten
In artikel 4, lid 2, onder d), vastgelegde doelstelling
Indicator 1: Aantal EU-gebruikers van Govsatcom, inclusief, indien mogelijk, informatie over bijvoorbeeld het soort gebruikers, de geografische spreiding en de activiteitensector
Indicator 2: Beschikbaarheid van diensten
In artikel 4, lid 2, onder e), vastgelegde doelstelling
Indicator 1: Aantal lanceringen voor het programma (uitgesplitst naar soort lanceerinrichtingen)
In artikel 4, lid 2, onder f), vastgelegde doelstelling
Indicator 1: Aantal en lokatie van de ruimtevaarthubs in de Unie
Indicator 2: Aandeel kleine en middelgrote ondernemingen in de EU uitgedrukt in een percentage van het totale aantal contracten in het kader van het programma
2. Bij de in artikel 102 bedoelde evaluatie wordt rekening houden met bijkomende elementen zoals:
a) De prestaties van concurrenten op de gebieden navigatie en aardobservatie
b) De acceptatie door gebruikers van Galileo- en Egnosdiensten
c) De integriteit van Egnosdiensten
d) De acceptatie van Copernicusdiensten door kerngebruikers van Copernicus
e) Het aantal beleidsterreinen op Unie- en lidstaatniveau dat van Copernicus gebruik maakt of profiteert
f) Analyse van de autonomie van het SST-onderdeel en van de mate van onafhankelijkheid van de EU op dit gebied
g) Stand van zaken op het gebied van networking voor activiteiten met betrekking tot aardscheerders
h) Beoordeling van Govsatcom-capaciteiten wat betreft de behoeften van gebruikers als bedoeld in de artikelen 68 en 69
i) Tevredenheid onder de gebruikers over de SSA- en Govsatcom-diensten
j) Aandeel Ariane- en Vega-lanceringen in de totale markt gebaseerd op openbaar beschikbare gegevens
k) Ontwikkeling van de downstreamsector, indien beschikbaar uitgedrukt in het aantal nieuwe ondernemingen dat van EU-ruimtevaartgegevens, -informatie en -diensten gebruikt maakt, de gecreëerde werkgelegenheid en de omzet, uitgesplitst naar lidstaat, op basis van, indien beschikbaar, gegevens van Eurostat
l) Ontwikkeling van de upstreamsector in de EU, indien beschikbaar uitgedrukt in het aantal gecreëerde banen en de omzet, uitgesplitst naar lidstaat, en het mondiale marktaandeel van de Europese ruimtevaartindustrie, op basis van, indien beschikbaar, gegevens van Eurostat
Standpunt van het Europees Parlement van 17 april 2019. De grijs gemarkeerde tekstdelen vormen niet het voorwerp van het in het kader van de interinstitutionele onderhandelingen bereikt akkoord.
Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).
Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraude en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
Besluit nr. 243/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot vaststelling van een meerjarenprogramma voor het radiospectrumbeleid (PB L 81 van 21.3.2012, blz. 7).
Dit besluit van de Raad zal gebaseerd zijn op het voorstel van de Hoge Vertegenwoordiger tot uitbreiding van het toepassingsgebied van Besluit 2014/496/GBVB van 22 juli 2014 waarover momenteel wordt onderhandeld.
Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/224 van de Commissie van 8 februari 2017 tot vaststelling van de technische en operationele specificaties die nodig zijn om de commerciële dienst die wordt aangeboden door het door het Galileoprogramma ingestelde systeem, de in artikel 2, lid 4, onder c), van Verordening (EU) nr. 1285/2013 van het Europees Parlement en de Raad genoemde functie te laten vervullen (PB L 34 van 9.2.2017, blz. 36).
Verordening (EU) nr. 377/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 tot vaststelling van het Copernicus-programma en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 911/2010 (PB L 122 van 24.4.2014, blz. 44).
Verordening (EU) nr. 911/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 inzake het Europees programma voor monitoring van de aarde (GMES) en zijn initiële operationele diensten (2011-2013) (PB L 276 van 20.10.2010, blz. 1).
Mededeling "Artificial Intelligence for Europe" (Kunstmatige intelligentie voor Europa) (COM(2018)0237), Mededeling "Towards a common European data space" (Naar een gemeenschappelijke Europese gegevensruimte) (COM(2018)0232), Proposal for a Council Regulation on establishing the European High Performance Computing Joint Undertaking (Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de oprichting van de gemeenschappelijke onderneming high performance computing) (COM(2018)0008).
Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire).
Dit besluit van de Raad zal gebaseerd zijn op het voorstel van de Hoge Vertegenwoordiger tot uitbreiding van het toepassingsgebied van Besluit 2014/496/GBVB van 22 juli 2014 waarover momenteel wordt onderhandeld.
Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/413 van de Commissie van 18 maart 2016 tot bepaling van de locaties van de grondinfrastructuur van het door het Galileo-programma ingestelde systeem en tot vaststelling van de maatregelen die nodig zijn om de goede werking ervan te waarborgen, en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2012/117/EU (PB L 74 van 19.3.2016, blz. 45).
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1159/2013 van de Commissie van 12 juli 2013 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 911/2010 van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees programma voor monitoring van de aarde (GMES) en zijn initiële operationele diensten (2011-2013) via de vaststelling van registratie- en vergunningsvoorwaarden voor GMES-gebruikers en de vaststelling van criteria voor het beperken van de toegang tot GMES-specifieke gegevens en GMES-dienstinformatie (PB L 309 van 19.11.2013, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).
Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).
Een verklaring van de Raad en de Commissie over de uitvoering van artikel 107 in verband met de beveiligingsaspecten van het programma moet aan de verordening te worden toegevoegd, bijvoorbeeld als volgt: "De Raad en de Commissie benadrukken dat het, gezien de gevoeligheid van de beveiligingsaspecten van het programma en overeenkomstig artikel 3, lid 4, en artikel 6, lid 2, van Verordening (EU) nr. 182/2011, van bijzonder belang is dat de voorzitter van het programmacomité, wanneer dat bijeenkomt in de beveiligingsconfiguratie, zich bij de werkzaamheden gericht op het vaststellen van ontwerpen van uitvoeringshandelingen met betrekking tot de beveiligingsaspecten van het programma tot het uiterste inspant om tot oplossingen te komen waarvoor in het comité of het comité van beroep zo veel mogelijk draagvlak is."
Programma Digitaal Europa voor de periode 2021-2027 ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Digitaal Europa voor de periode 2021-2027 (COM(2018)0434 – C8-0256/2018 – 2018/0227(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0434),
– gezien artikel 294, lid 2, artikel 172 en artikel 173, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8‑0256/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 oktober 2018(1),
– gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 5 december 2018(2),
– gezien de op 25 januari 2019 door zijn Voorzitter aan de commissievoorzitters gestuurde brief, waarin de aanpak van het Parlement met betrekking tot de sectorale programma's van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) betreffende de periode na 2020 wordt uiteengezet,
– gezien de op 1 april 2019 door de Raad aan de Voorzitter van het Europees Parlement gestuurde brief, waarin de gemeenschappelijke lezing wordt bevestigd waarover de medewetgevers het tijdens de onderhandelingen eens zijn geworden,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie cultuur en onderwijs, de Begrotingscommissie, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie juridische zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8‑0408/2018),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(3);
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) .../... van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Digitaal Europa voor de periode 2021-2027
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 172 en artikel 173, lid 3,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(4),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(5),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(6),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Bij deze verordening worden voor de periode 2021-2027 de financiële middelen vastgelegd voor het programma Digitaal Europa die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van {verwijzing bij te werken overeenkomstig nieuw Interinstitutioneel Akkoord: punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(7)}.
(2) Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad(8) ▌(het "Financieel Reglement") is van toepassing op dit programma. De verordening bevat regels voor de uitvoering van de Uniebegroting, daaronder begrepen regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirecte uitvoering, financiële bijstand, financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties.
(3) Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad(9), Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad(10), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad(11) en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad(12) moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door evenredige maatregelen, daaronder begrepen voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden en fraude, terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig de bepalingen en procedures zoals vastgelegd in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 administratieve onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie (EOM) overgaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad(13). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het EOM en de Europese Rekenkamer alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.
(4) Volgens {verwijzing bij te werken overeenkomstig nieuw besluit betreffende LGO's: artikel 88 van Besluit / /EU van de Raad(14)} komen in landen en gebieden overzee (LGO's) gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft. Hun effectieve deelname aan het programma moet door de Europese Commissie worden gecontroleerd en regelmatig worden geëvalueerd.
(5) Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016(15) moet dit programma worden geëvalueerd op basis van informatie die aan de hand van specifieke monitoringvoorschriften wordt verzameld, van informatie in verband met bestaande behoeften en in overeenstemming met Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad(16), waarbij overregulering en administratieve lasten, met name voor de lidstaten, moeten worden vermeden, daarbij rekening houdend met de bestaande kaders voor meting en benchmarking op digitaal gebied. Deze voorschriften kunnen, wanneer passend, meetbare kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren omvatten op basis waarvan de praktische effecten van het programma worden geëvalueerd.
(5 bis) Het programma moet zorgen voor transparantie en verantwoordingsplicht van innovatieve financieringsinstrumenten en -mechanismen waaraan steun met middelen van de EU-begroting wordt toegekend, in het bijzonder wat betreft hun verwachte en werkelijke bijdrage tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie.
(6) Op de digitale top van Tallinn(17) in september 2017 en in de conclusies van de Europese Raad(18) van 19 oktober 2017 werd erop gewezen dat Europa moet investeren in ▌onze economieën en in het aanpakken van de kloof tussen beschikbare en gevraagde vaardigheden om het Europese concurrentie- en innovatievermogen, onze levenskwaliteit en het sociale weefsel in stand te houden en te verbeteren. De Europese Raad concludeerde dat de digitale transformatie enorme kansen biedt voor innovatie, groei en werkgelegenheid, een bijdrage zal leveren aan onze mondiale concurrentiepositie en de creatieve en culturele diversiteit zal versterken. Om deze kansen te grijpen, moeten we de uitdagingen die voortkomen uit de digitale transformatie gezamenlijk aanpakken en beleid dat met de gevolgen van de digitale transformatie te maken krijgt, herzien.
(6 bis) De opbouw van een sterke Europese digitale economie en samenleving zal baat hebben bij de goede tenuitvoerlegging van de Connecting Europe Facility, Wifi4EU en het Europees wetboek voor elektronische communicatie.
(7) De Europese Raad concludeerde in het bijzonder dat de Unie dringend moet inspelen op nieuwe trends: hiertoe behoren onder meer vraagstukken als kunstmatige intelligentie ▌, waarbij tegelijkertijd een hoog niveau van gegevensbescherming in volledige overeenstemming met Verordening (EU) 2016/679, digitale rechten, grondrechten en ethische normen moet worden gewaarborgd. De Europese Raad heeft de Commissie verzocht uiterlijk begin 2018 een Europese aanpak inzake kunstmatige intelligentie te presenteren, en de Commissie verzocht de nodige initiatieven voor te leggen ter versterking van de randvoorwaarden, teneinde de EU in staat te stellen nieuwe markten te verkennen door middel van risicogebaseerde radicale innovaties en de leidende rol van haar industrie te bevestigen.
(7 quater) Europa moet in de toekomst beslissende investeringen doen en strategische digitale capaciteit opbouwen om van de digitale revolutie te profiteren. Voor dit doel moet op EU-niveau een aanzienlijke begroting (van ten minste 9,2 miljard EUR) worden gewaarborgd en dit bedrag moet worden aangevuld met grote investeringsinspanningen op nationaal en regionaal niveau, namelijk door een consistente, aanvullende link te creëren met de structuurfondsen en het Cohesiefonds.
(8) De mededeling van de Commissie "Een nieuw, modern meerjarig financieel kader voor een Europese Unie die efficiënt haar prioriteiten verwezenlijkt na 2020"(19) omvat opties voor het toekomstige financiële kader, waaronder een programma voor de digitale transformatie van Europa dat "voor een sterke vooruitgang [zou] zorgen wat betreft slimme groei op gebieden zoals hoogwaardige data-infrastructuur, connectiviteit en cyberbeveiliging". Tevens zou Europa een leidende rol kunnen spelen op het gebied van supercomputers, het internet van de volgende generatie, kunstmatige intelligentie, robotica en big data. Dit zou leiden tot een sterkere concurrentiepositie van de industrie en het bedrijfsleven in Europa in de gedigitaliseerde economie. Daarnaast zou dit ook aanzienlijke gevolgen hebben voor het overbruggen en dichten van de vaardigheidskloof in de hele Unie om ervoor zorgen dat de Europese burgers over de nodige vaardigheden en kennis beschikken met het oog op de digitale transformatie.
(9) De mededeling "Naar een gemeenschappelijke Europese gegevensruimte"(20) heeft betrekking op de nieuwe maatregel waarmee een belangrijke stap voorwaarts wordt gezet naar een gemeenschappelijke gegevensruimte in de EU, een naadloze digitale ruimte met een omvang die de ontwikkeling en innovatie van nieuwe producten en diensten op basis van gegevens mogelijk moet maken.
(10) Het algemene doel van het programma moet zijn: ondersteuning geven aan de digitale transformatie van het bedrijfsleven en een betere benutting van het industriële potentieel van het beleid inzake innovatie, onderzoek en technologische ontwikkeling stimuleren, ten bate van bedrijven en burgers in de hele Unie, inclusief de ultraperifere regio's en de regio's met een economische achterstand. Het programma moet worden onderverdeeld in vijf specifieke doelstellingen die een weerspiegeling zijn van de volgende essentiële beleidsterreinen: high-performance computing, ▌kunstmatige intelligentie, cyberbeveiliging, geavanceerde digitale vaardigheden, uitrol, optimaal gebruik van digitale capaciteiten en interoperabiliteit. Voor al deze gebieden moet het programma er ook naar streven het beleid van de Unie, het beleid van de lidstaten en het regionale beleid beter op elkaar af te stemmen, en particuliere en industriële middelen te bundelen teneinde de investeringen te doen toenemen en sterkere synergieën te ontwikkelen. Verder moet het programma het concurrentievermogen en de economische veerkracht van de Unie versterken.
(10 bis) De vijf specifieke doelstellingen zijn autonoom, maar toch onderling afhankelijk. Zo moet kunstmatige intelligentie bijvoorbeeld kunnen vertrouwen op cyberbeveiliging en is krachtige computercapaciteit cruciaal ter ondersteuning van leren in de context van kunstmatige intelligentie, en vereisen al deze capaciteiten geavanceerde digitale vaardigheden. Hoewel afzonderlijke acties in het kader van dit programma betrekking kunnen hebben op één specifieke doelstelling, mogen de doelstellingen niet los van elkaar worden gezien, maar moeten ze de kern vormen van een samenhangend pakket.
(10 ter) Er moet steun worden verleend aan kmo's die van plan zijn hun productieprocessen digitaal te transformeren. Zo kunnen kmo's via een efficiënt gebruik van de middelen bijdragen aan de groei van de Europese economie.
(11) In de uitvoering van het programma moeten de Europese digitale-innovatiehubs een centrale rol spelen en moet de brede invoering van geavanceerde digitale technologieën door het bedrijfsleven, met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) en entiteiten met ten hoogste 3 000 werknemers die geen kmo zijn (midcaps), openbare organisaties en de academische wereld worden gestimuleerd. Om een duidelijker onderscheid te maken tussen digitale-innovatiehubs die voldoen aan de subsidiabiliteitscriteria in het kader van dit programma en digitale-innovatiehubs die zijn opgericht in aansluiting op de mededeling over de digitalisering van het Europese bedrijfsleven (COM(2016)0180) en worden gefinancierd uit andere bronnen, moeten digitale-innovatiehubs die in het kader van dit programma worden gefinancierd, Europese digitale-innovatiehubs worden genoemd. De Europese digitale-innovatiehubs moeten als een gedecentraliseerd netwerk samenwerken. De hubs dienen als toegangspunten tot de meest recente digitale capaciteiten, met inbegrip van high-performance computing (HPC), kunstmatige intelligentie, cyberbeveiliging en andere bestaande innovatieve technologieën, waaronder sleuteltechnologieën, die ook in fablabs of citylabs beschikbaar zijn. De hubs treden op als centrale toegangspunten voor de toegang tot geteste en gevalideerde technologieën, waarbij open innovatie wordt bevorderd. Verder bieden de hubs steun op het gebied van geavanceerde digitale vaardigheden (bijv. door samenwerking met onderwijsaanbieders voor de verstrekking van kortetermijnopleidingen voor werknemers en stages voor studenten). Het netwerk van Europese digitale-innovatiehubs moet een brede geografische spreiding over heel Europa(21) waarborgen en moet ook bijdragen tot de participatie van de ultraperifere regio's in de digitale eengemaakte markt.
(11 bis) Tijdens het eerste jaar van het programma moet een initieel netwerk van Europese digitale-innovatiehubs worden opgericht door entiteiten die via open en vergelijkende procedures door de lidstaten zijn aangewezen.Hierbij moeten de lidstaten de vrijheid hebben om volgens hun nationale procedures en administratieve en institutionele structuren de kandidaten voor te dragen, en moet de Commissie zoveel mogelijk rekening houden met het advies van elke lidstaat vóór de selectie van een Europese digitale-innovatiehub op zijn grondgebied. Entiteiten die in het kader van het initiatief voor de digitalisering van het Europese bedrijfsleven al taken als digitale-innovatiehub uitvoeren, kunnen in het kader van de open en vergelijkende procedures door de lidstaten als kandidaat worden aangewezen. De Commissie kan externe onafhankelijke deskundigen bij het selectieproces betrekken. De Commissie en de lidstaten moeten onnodige overlapping van bevoegdheden en taken op nationaal en EU-niveau vermijden. Daarom moet er voldoende flexibiliteit zijn bij de aanwijzing van de hubs en bij het bepalen van hun werkzaamheden en samenstelling. Om zowel een brede geografische spreiding over heel Europa als een evenwicht tussen technologieën en sectoren te waarborgen, kan het netwerk verder worden uitgebreid via een open en vergelijkende procedure.
(11 ter) De Europese digitale-innovatiehubs moeten passende synergieën ontwikkelen met digitale-innovatiehubs die worden gefinancierd in het kader van Horizon Europa of andere O&I-programma's, het Europees Instituut voor innovatie en technologie, met name het EIT Digital, alsook met gevestigde netwerken zoals het Entreprise Europe Network of de EU-hubs voor investeringen.
(11 quater) Europese digitale-innovatiehubs moeten als facilitator fungeren om enerzijds bedrijven, sectoren en overheden die behoefte hebben aan nieuwe technologieoplossingen, en anderzijds andere bedrijven, die beschikken over marktklare oplossingen, met name start-ups en kmo's, bij elkaar te brengen.
(11 quinquies) Een consortium van juridische entiteiten kan als Europese digitale-innovatiehub worden geselecteerd overeenkomstig artikel 197, lid 2, onder c), van het Financieel Reglement, op grond waarvan entiteiten zonder rechtspersoonlijkheid krachtens het toepasselijke nationale recht kunnen deelnemen aan uitnodigingen tot het indienen van voorstellen, op voorwaarde dat hun vertegenwoordigers bevoegd zijn namens de entiteiten juridische verbintenissen aan te gaan en dat de entiteiten voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie garanties bieden die gelijkwaardig zijn aan de garanties die door rechtspersonen worden geboden.
(11 sexies) Europese digitale-innovatiehubs moeten bijdragen kunnen ontvangen van de lidstaten, deelnemende derde landen of overheidsinstanties daarvan, bijdragen van internationale organen of instellingen, bijdragen van de particuliere sector, met name van leden, aandeelhouders of partners van de Europese digitale-innovatiehubs, inkomsten uit de eigen activa en activiteiten van de Europese digitale innovatiehubs, legaten, schenkingen en bijdragen van personen of financiering in de vorm van subsidies uit het programma en andere programma's van de Unie.
(12) Het programma moet worden uitgevoerd door middel van projecten die essentiële digitale capaciteiten en het brede gebruik ervan versterken. Medefinanciering door de lidstaten en, wanneer nodig, de particuliere sector moeten daarvan deel uitmaken. Het medefinancieringspercentage moet in het werkprogramma worden vastgesteld. Enkel in uitzonderlijke gevallen kan de Uniefinanciering tot 100 % van de subsidiabele kosten dekken. Er moet daarbij met name bij de aanbestedingen een kritieke massa worden bereikt om tot een betere kosteneffectiviteit te komen en te garanderen dat de leveranciers in Europa met het oog op de technologische vooruitgang koploper blijven.
(13) De beleidsdoelstellingen van dit programma zullen tevens worden gerealiseerd via financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties in het kader van ▌het InvestEU-fonds.
(14) De acties in het kader van het programma moeten worden gebruikt om de digitale capaciteiten van de Unie verder te verbeteren en om marktfalen of suboptimale investeringssituaties aan te pakken, waarbij op een evenredige manier te werk moet worden gegaan en moet worden voorkomen dat particuliere investeringen worden gedupliceerd of verdrongen, en waarbij naar een duidelijke Europese meerwaarde moet worden gestreefd.
(15) Teneinde tijdens de volledige looptijd van het programma maximale flexibiliteit te bereiken en synergieën tussen de onderdelen ervan te ontwikkelen, kan elk van de specifieke doelstellingen worden geïmplementeerd via alle instrumenten die in het kader van het Financieel Reglement beschikbaar zijn. De te gebruiken uitvoeringsmechanismen zijn direct beheer en indirect beheer wanneer EU-financiering moet worden gecombineerd met andere bronnen van financiering of wanneer de uitvoering vereist dat er gezamenlijk beheerde structuren worden opgezet. Bovendien kan de Commissie in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure en in overeenstemming het Financieel Reglement, met name om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen en behoeften, bijvoorbeeld nieuwe technologieën, voorstellen om af te wijken van de indicatieve bedragen die zijn vastgesteld in deze verordening.
(15 bis) Om te zorgen voor een efficiënte toewijzing van financiële middelen uit de algemene begroting van de Unie, moet de Europese meerwaarde van alle met het programma uitgevoerde acties en activiteiten, en hun complementariteit met de activiteiten van de lidstaten worden gewaarborgd, terwijl er naar samenhang, complementariteit en synergie moet worden gestreefd door middel van financieringsprogramma's die beleidsterreinen met nauwe onderlinge banden ondersteunen. Terwijl voor direct en indirect beheerde acties de betrokken werkprogramma's een instrument vormen om de samenhang en de samenwerking tussen de Commissie en de betrokken lidstaten te garanderen, moeten er instanties worden opgericht om ook te zorgen voor samenhang en complementariteit tussen de direct of indirect beheerde financiële middelen en financiële middelen in gedeeld beheer.
(16) De capaciteiten betreffende high-performance computing en aanverwante gegevensverwerking in de Unie moeten het mogelijk maken een breder gebruik van high-performance computing door het bedrijfsleven en, in algemenere zin, op gebieden van algemeen belang te waarborgen, zodat de unieke kansen worden aangegrepen die supercomputers voor de maatschappij te bieden hebben op het gebied van gezondheid, milieu en veiligheid, alsmede wat betreft het concurrentievermogen van het bedrijfsleven, en met name van kleine en middelgrote ondernemingen. De verwerving van supercomputers van wereldklasse zal het toeleveringssysteem van de Unie veiligstellen en diensten voor simulatie, visualisering en prototypeontwikkeling helpen ontwikkelen, waarbij wordt gezorgd voor een HPC-systeem dat in overeenstemming is met de waarden en beginselen van de Unie.
(17) De Raad(22) en het Europees Parlement(23) hebben hun steun uitgesproken voor het optreden van de Unie op dit gebied. Bovendien hebben negentien lidstaten in 2017-2018 de EuroHPC-verklaring(24) ondertekend; het betreft een overeenkomst tussen meerdere regeringen waarin deze toezeggen met de Commissie samen te werken aan de opbouw en uitrol van geavanceerde HPC- en data-infrastructuur in Europa die in de hele Unie beschikbaar moet zijn voor wetenschappelijke gemeenschappen alsmede publieke en private partners.
(18) Voor de specifieke doelstelling inzake high-performance computing wordt een gemeenschappelijke onderneming als meest geschikte uitvoeringsmechanisme beschouwd, met name met het oog op de coördinatie van de nationale en EU-strategieën en investeringen in infrastructuur voor high-performance computing en onderzoek en ontwikkeling, het bundelen van publieke en private middelen, en het waarborgen van de economische en strategische belangen van de Unie(25). Daarnaast zullen high-performance computing-kenniscentra, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 4, van Verordening (EU) 2018/1488 van de Raad, in de lidstaten diensten op het gebied van high-performance computing leveren aan het bedrijfsleven, met inbegrip van kmo's en start-ups, de academische wereld en overheden.
(19) Het ontwikkelen van capaciteit met betrekking tot kunstmatige intelligentie is een cruciale motor voor de digitale transformatie van het bedrijfsleven, diensten en de overheidssector. In fabrieken, diepzeetoepassingen, huizen, steden en ziekenhuizen worden steeds meer autonome robots gebruikt. Commerciële platforms voor kunstmatige intelligentie hebben de testfase afgerond en gebruiken nu echte toepassingen in de sectoren gezondheid en milieu; alle grote autofabrikanten ontwikkelen zelfrijdende auto's, en machine-learning vormt de kern van alle belangrijke internetplatforms en "big-data"-toepassingen. Het is voor Europa, wil het internationaal concurrerend zijn, van essentieel belang op alle niveaus de krachten te bundelen. De lidstaten hebben dit door middel van concrete toezeggingen voor samenwerking in een gecoördineerd actieplan bevestigd.
(19 bis) Bibliotheken van algoritmen kunnen een grote hoeveelheid algoritmen omvatten, ook voor eenvoudige oplossingen, zoals algoritmen voor rangschikking, voor neurale netwerken of voor planning of redenering, of voor ingewikkeldere oplossingen, zoals spraakherkenningsalgoritmen, navigatiealgoritmen die zijn ingebed in autonome apparaten zoals drones of autonome auto's, en robots met ingebouwde KI-algoritmen, die kunnen interageren met en zich aanpassen aan hun omgeving. Bibliotheken van algoritmen moeten voor iedereen gemakkelijk toegankelijk worden gemaakt, op eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden.
(19 ter) In zijn resolutie van 1 juni 2017 over de digitalisering van de Europese industrie wees het Europees Parlement op de gevolgen van taalbarrières voor de industrie en de digitalisering ervan. In deze context is de ontwikkeling van grootschalige, op kunstmatige intelligentie gebaseerde taaltechnologieën zoals automatische vertaling, spraakherkenning, "big-data"-tekstanalyse en dialoog- en vraag-en-antwoordsystemen van essentieel belang om de taalkundige verscheidenheid te behouden, inclusiviteit te waarborgen en communicatie tussen mensen onderling, maar ook tussen mens en machine, mogelijk te maken.
(19 quater) Op kunstmatige intelligentie gebaseerde producten en diensten moeten standaard gebruikersvriendelijk zijn, aan alle wettelijke eisen voldoen en consumenten meer keuze en meer informatie bieden, met name inzake de kwaliteit van de producten en diensten.
(20) De beschikbaarheid van grootschalige datasets en test- en experimenteervoorzieningen zijn van groot belang voor de ontwikkeling van kunstmatige intelligentie, met inbegrip van taaltechnologieën.
(21) In zijn resolutie van 1 juni 2017 over de digitalisering van de Europese industrie(26) heeft het Europees Parlement het belang van een gemeenschappelijke Europese aanpak van cyberbeveiliging benadrukt en erkend dat moet worden gezorgd voor meer bewustwording ten aanzien van het verbeteren van de cyberveiligheid. Verder werd benadrukt dat cyberveerkracht alsook de tenuitvoerlegging van beveiliging en privacy door ontwerp, en beveiliging en privacy door standaardinstellingen, een cruciale verantwoordelijkheid is van bedrijfsleiders en degenen die op nationaal en Europees niveau het industrie- en veiligheidsbeleid bepalen.
(22) Cyberbeveiliging is een uitdaging voor de hele Unie die niet ▌alleen kan worden aangepakt door middel van ▌nationale initiatieven. De capaciteit inzake cyberbeveiliging van Europa moet worden versterkt om Europa te voorzien van de capaciteiten die nodig zijn om ▌burgers, overheden en bedrijven te beschermen tegen cyberdreigingen. Bovendien moeten de consumenten worden beschermd bij het gebruik van met het internet verbonden producten die kunnen worden gehackt en hun veiligheid in het gedrang kunnen brengen. Dit moet samen met de lidstaten en de particuliere sector worden bereikt door het ontwikkelen en waarborgen van coördinatie tussen projecten die de capaciteiten op het gebied van cyberbeveiliging van Europa versterken, en te zorgen voor brede uitrol van de meest actuele cyberbeveiligingsoplossingen in de hele economie, alsmede door het bundelen van de bekwaamheden op dit gebied teneinde een kritieke massa tot stand te brengen en uitmuntende prestaties te leveren.
(23) In september 2017 heeft de Commissie een pakket initiatieven gepresenteerd(27) met een allesomvattende benadering van de Unie voor cyberbeveiliging, met als doel versterking van de capaciteiten van Europa om te reageren op cyberaanvallen en -dreigingen en versterking van de technologie en de industriële capaciteit op dit gebied. Dit omvat de verordening inzake het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging (Enisa) en de certificering van de cyberbeveiliging van informatie- en communicatietechnologie ("de cyberbeveiligingsverordening").
(24) De digitale eengemaakte markt werkt alleen als er vertrouwen is. Technologieën betreffende cyberbeveiliging, zoals digitale identiteiten, cryptografie of inbraakdetectie, en de toepassing daarvan op gebieden als financiën, industrie 4.0, energie, vervoer, gezondheidszorg of e-overheid, zijn van essentieel belang voor het waarborgen van de beveiliging en het vertrouwen in het kader van online activiteiten en transacties door burgers, overheden en bedrijven.
(25) In zijn conclusies van 19 oktober 2017 heeft de Raad erop gewezen dat de Unie om met succes een digitaal Europa op te bouwen met name behoefte heeft aan arbeidsmarkten en opleidings- en onderwijsstelsels die aangepast zijn aan het digitale tijdperk en aan investeringen in digitale vaardigheden, teneinde alle Europeanen toe te rusten met de nodige capaciteiten en mogelijkheden.
(26) In zijn conclusies van 14 december 2017 heeft de Europese Raad de lidstaten verzocht werk te maken van de op de sociale top van Göteborg van november 2017 besproken agenda, met inbegrip van de Europese pijler van sociale rechten alsmede onderwijs en opleidingen en de uitvoering van de nieuwe Europese agenda voor vaardigheden. De Europese Raad heeft de Commissie, de Raad en de lidstaten tevens verzocht mogelijke maatregelen te onderzoeken om de uitdagingen inzake vaardigheden op het gebied van digitalisering, cyberbeveiliging, mediageletterdheid en kunstmatige intelligentie aan te pakken en tegemoet te komen aan de behoefte aan een inclusieve, op een leven lang leren gebaseerde en innovatiegerichte aanpak van onderwijs en opleiding. Naar aanleiding daarvan heeft de Commissie op 17 januari 2018 een eerste pakket maatregelen gepresenteerd met betrekking tot kerncompetenties en digitale vaardigheden(28) alsmede gemeenschappelijke waarden en inclusief onderwijs. In mei 2018 is er een tweede pakket maatregelen gepresenteerd die bijdragen tot het opbouwen van een Europese onderwijsruimte tegen 2025, waarin tevens de centrale rol van digitale vaardigheden werd benadrukt.
(26 bis) Onder mediageletterdheid wordt verstaan: de essentiële vaardigheden (kennis, vaardigheden en attitudes) die burgers in staat stellen doeltreffend samen te werken met aanbieders van media en andere informatie, en een kritische geest en vaardigheden voor een leven lang leren te ontwikkelen en zo uit te groeien tot sociale en actieve burgers.
(26 ter) Gezien de behoefte aan een holistische aanpak moet in het programma ook rekening worden gehouden met factoren als inclusie, kwalificatie, opleiding en specialisatie, die, naast de geavanceerde digitale vaardigheden, bepalend zijn voor het creëren van toegevoegde waarde in de kennismaatschappij.
(27) In zijn resolutie van 1 juni 2017 betreffende de digitalisering van de Europese industrie(29) heeft het Europees Parlement gesteld dat onderwijs, opleiding en een leven lang leren de hoekstenen zijn van maatschappelijke cohesie in een digitale maatschappij. Daarnaast heeft het Europees Parlement gevraagd om het genderperspectief op te nemen in alle digitale initiatieven, waarbij werd beklemtoond dat de genderkloof in de ICT-sector moet worden aangepakt, aangezien dit essentieel is voor de groei en welvaart van Europa op de lange termijn.
(28) De geavanceerde digitale technologieën die met dit programma worden ondersteund, waaronder high-performance computing, cyberbeveiliging en kunstmatige intelligentie, zijn nu zo ver ontwikkeld dat deze de onderzoeksfase zijn ontgroeid en op EU-niveau kunnen worden uitgerold en uitgevoerd, en dat schaalvergroting kan plaatsvinden. De uitrol van deze technieken vereist een reactie van de Unie en dat geldt eveneens voor de dimensie vaardigheden. Er moeten in de hele EU meer en betere opleidingsmogelijkheden op het gebied van geavanceerde digitale vaardigheden komen, waaronder ook competenties inzake gegevensbescherming. Indien dat niet gebeurt, kan dat de soepele uitrol van geavanceerde digitale technologieën belemmeren en afbreuk doen aan de algehele concurrentiekracht van de economie van de Unie. De door middel van dit programma ondersteunde acties zijn een aanvulling op de acties die worden ondersteund door middel van de programma's ESF, EFRO, Erasmus+ en Horizon Europa. Zij zullen gericht zijn op de beroepsbevolking, in de particuliere en in de publieke sector, in het bijzonder ICT-professionals en mensen uit andere, gerelateerde beroepen, en op studenten. Daartoe behoren stagiairs en opleiders. Met beroepsbevolking wordt verwezen naar de economisch actieve bevolking; zij omvat zowel werkenden (werknemers en zelfstandigen) als werklozen.
(29) Modernisering van overheden en overheidsdiensten via digitale middelen is van cruciaal belang voor het verlagen van de administratieve lasten voor ▌de burgers ▌, doordat hun contacten met overheidsdiensten sneller, gemakkelijker en goedkoper worden, doordat de efficiëntie, de transparantie en de kwaliteit van de aan de burgers en het bedrijfsleven aangeboden diensten toenemen en doordat tegelijkertijd de doelmatigheid van overheidsuitgaven wordt verhoogd. Aangezien een aantal diensten van algemeen belang reeds over een EU-dimensie beschikt, moet de ondersteuning op EU-niveau van de uitvoering en uitrol ervan waarborgen dat de burgers en bedrijven kunnen profiteren van de toegang tot hoogwaardige meertalige digitale diensten in heel Europa. Bovendien zal de steun van de Unie op dit gebied naar verwachting aanzetten tot hergebruik van overheidsinformatie.
(29 bis) Digitalisering kan onbelemmerde toegankelijkheid voor iedereen, ook voor ouderen, personen met beperkte mobiliteit of een handicap en personen in afgelegen of rurale gebieden, faciliteren en verbeteren.
(30) Met het oog op de digitale transformatie van de gebieden van algemeen belang, zoals gezondheidszorg(30), mobiliteit, justitie, monitoring van de aarde en het milieu, veiligheid, vermindering van de koolstofemissies, energie-infrastructuur, onderwijs, opleiding en cultuur, moeten digitalediensteninfrastructuren worden voortgezet en uitgebreid die de grensoverschrijdende uitwisseling van gegevens mogelijk maken en de ontwikkeling op nationaal niveau bevorderen. Met de coördinatie daarvan in het kader van deze verordening kan het potentieel van synergieën optimaal worden benut.
(30 bis) De uitrol van de nodige digitale technologieën, in het bijzonder in het kader van de specifieke doelstellingen van high-performance computing, kunstmatige intelligentie en cyberbeveiliging en vertrouwen is van essentieel belang om de voordelen van de digitale transformatie te benutten en kan worden aangevuld met andere vooraanstaande en toekomstige technologieën, zoals "distributed ledgers" (bijvoorbeeld blockchain).
(30 ter) De digitale transformatie moet de Europese burgers toegang verlenen tot hun eigen gegevens en hen de kans geven deze veilig te gebruiken en te beheren op grensoverschrijdend niveau, onafhankelijk van de fysieke plaats waar de burgers en de gegevens zich bevinden.
(31) De Raad van de EU heeft in de verklaring van Tallinn van 6 oktober 2017 geconcludeerd dat onze samenlevingen en economieën door de digitale vooruitgang wezenlijk worden veranderd, hetgeen een uitdaging betekent voor beleid dat op een groot aantal gebieden reeds is ontwikkeld en voor de rol en de functie van de overheid in het algeheel. Het is onze plicht op deze uitdagingen te anticiperen en deze aan te pakken teneinde aan de behoeften en verwachtingen van de burgers en bedrijven te voldoen.
(32) De modernisering van Europese overheden is een van de belangrijkste prioriteiten voor de succesvolle uitvoering van de strategie voor de digitale eengemaakte markt. In de tussentijdse evaluatie van de strategie werd de nadruk erop gelegd dat de transformatie van overheden moet worden versterkt en dat moet worden gewaarborgd dat de burgers op gemakkelijke, betrouwbare en naadloze wijze toegang tot overheidsdiensten hebben.
(33) Uit de door de Commissie in 2017 gepubliceerde jaarlijkse groeianalyse(31) blijkt in dat verband dat de kwaliteit van de Europese overheden rechtstreeks van invloed is op het economische klimaat en om die reden cruciaal is voor het stimuleren van de productiviteit, het concurrentievermogen, economische samenwerking, duurzame groei, werkgelegenheid en hoogwaardige banen. Een efficiënt en transparant openbaar bestuur en doeltreffende rechtsstelsels zijn met name nodig om de economische groei te ondersteunen en hoogwaardige diensten voor bedrijven en burgers te kunnen leveren.
(34) De interoperabiliteit van Europese overheidsdiensten betreft alle overheidsniveaus: die van de Unie alsmede het nationale, regionale en lokale niveau. Door middel van interoperabiliteit worden niet alleen belemmeringen weggewerkt die een werkende eengemaakte markt in de weg staan, maar worden ook grensoverschrijdende samenwerking, de bevordering van Europese standaarden en de succesvolle uitvoering van beleidsmaatregelen vergemakkelijkt en ontstaan er veel mogelijkheden om grensoverschrijdende elektronische barrières te voorkomen, waardoor het ontstaan van nieuwe of de consolidatie van zich ontwikkelende overheidsdiensten op EU-niveau verder wordt gewaarborgd. Teneinde een einde te maken aan de versnippering van Europese diensten alsmede fundamentele vrijheden en operationele wederzijdse erkenning in de EU te ondersteunen, moet een allesomvattende sector- en grensoverschrijdende aanpak ten aanzien van interoperabiliteit worden bevorderd op de meest doeltreffende manier, waarbij zoveel mogelijk wordt ingespeeld op de eindgebruikers. Interoperabiliteit moet dus in brede zin worden opgevat, van technische tot juridische lagen, en met inbegrip van de beleidsaspecten op dat gebied.De reikwijdte van de activiteiten moet daarom verder gaan dan de gebruikelijke levensduur van oplossingen en alle interventie-elementen omvatten die de nodige randvoorwaarden voor aanhoudende interoperabiliteit in het algemeen kunnen scheppen. Het programma moet ook kruisbestuiving tussen de verschillende nationale initiatieven bevorderen, wat leidt tot de ontwikkeling van de digitale samenleving.
(34 bis) Ten behoeve van hergebruik, groter vertrouwen en de waarborging van transparantie moet het programma daarom opensourceoplossingen bevorderen. Dit zal een positieve uitwerking hebben op de duurzaamheid van activiteiten die worden gefinancierd.
(35) Het budget dat wordt toegewezen aan specifieke activiteiten met betrekking tot de uitvoering van het interoperabiliteitskader en tot de interoperabiliteit van oplossingen die worden ontwikkeld, bedraagt 194 miljoen EUR.
(36) In de resolutie van het Europees Parlement van 1 juni 2017 betreffende de digitalisering van de Europese industrie(32) wordt het belang van het vrijmaken van toereikende publieke en private financiering voor de digitalisering van de Europese industrie benadrukt.
(37) In april 2016 heeft de Commissie het initiatief betreffende de digitalisering van het Europese bedrijfsleven aangenomen teneinde ervoor te zorgen dat "alle industrieën in Europa, ongeacht hun sector, locatie of omvang, ten volle kunnen profiteren van digitale innovatie". Dit is van bijzonder belang voor kmo's in de culturele en de creatieve sector.
(38) Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft de mededeling betreffende de digitalisering van het Europese bedrijfsleven verwelkomd en ziet de mededeling samen met de bijbehorende documenten "als de eerste stap in het kader van een omvangrijk Europees werkprogramma dat moet worden uitgevoerd in nauwe samenwerking tussen alle publieke en particuliere partijen"(33).
(39) Volgens de mededeling betreffende de digitalisering van het Europese bedrijfsleven(34) kan het voor het bereiken van de doelstellingen nodig zijn het potentieel van aanvullende technologieën op het gebied van netwerken en computing als hefboom te gebruiken; in de mededeling wordt erkend dat "de aanwezigheid van netwerk- en cloudinfrastructuur van wereldklasse" een essentieel bestanddeel van de digitalisering van het bedrijfsleven is.
(40) Verordening (EU) 2016/679 omvat een reeks regels die rechtstreeks van toepassing zijn in de rechtsorde van de lidstaten, garandeert het vrije verkeer van persoonsgegevens tussen de EU-lidstaten en versterkt het vertrouwen en de beveiliging van personen, twee elementen die onontbeerlijk zijn voor een echte digitale eengemaakte markt. Alle acties die in het kader van dit programma worden ondernomen en die betrekking hebben op de verwerking van persoonsgegevens, moeten daarom de toepassing van Verordening (EU) 2016/679 ondersteunen, bijvoorbeeld op het gebied van kunstmatige intelligentie en blockchaintechnologie. Ze moeten de ontwikkeling ondersteunen van digitale technologieën die voldoen aan de verplichting van "gegevensbescherming door ontwerp en door standaardinstellingen".
(41) Bij de uitvoering van het programma moeten het internationale en EU-kader inzake de bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten volledig worden nageleefd. De doeltreffende bescherming van intellectuele eigendom speelt een doorslaggevende rol bij innovatie en is derhalve noodzakelijk voor de doeltreffende uitvoering van het programma.
(42) Instanties die dit programma uitvoeren, moeten in het bijzonder de bepalingen naleven die van toepassing zijn op de EU-instellingen alsmede de nationale wetgeving inzake de behandeling van informatie, in het bijzonder gevoelige niet-gerubriceerde informatie en gerubriceerde EU-informatie. Voor specifieke doelstelling 3 kan het om beveiligingsredenen nodig zijn entiteiten die onder zeggenschap van derde landen staan uit te sluiten van aanbestedingen en oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van dit programma. In uitzonderlijke gevallen kan zo'n uitsluiting ook nodig zijn voor de specifieke doelstellingen 1 en 2. De beveiligingsredenen voor een dergelijke uitsluiting moeten evenredig en naar behoren gerechtvaardigd zijn in relatie tot de risico's die de insluiting van die entiteiten zou opleveren.
(43) Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering, in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs en de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties ten uitvoer te leggen, zal het programma bijdragen aan de integratie van klimaatactie en aan de verwezenlijking van een algemene doelstelling van 25 % van de EU-begroting in het kader van de klimaatdoelstellingen(35). Tijdens de voorbereiding en uitvoering van het programma moeten de relevante acties worden geïdentificeerd, en vervolgens in het kader van de desbetreffende evaluaties en herzieningsprocessen worden herbeoordeeld.
▌
(45) Er moeten werkprogramma's worden vastgesteld om te waarborgen dat de doelstellingen van het programma worden verwezenlijkt in overeenstemming met de prioriteiten van de Unie en de lidstaten, waarbij gezorgd wordt voor samenhang, transparantie en continuïteit van gezamenlijk door de Unie en de lidstaten ondernomen acties. De werkprogramma's moeten in beginsel ▌om de twee jaar of, indien noodzakelijk met het oog op de uitvoering van het programma, op jaarlijkse basis worden vastgesteld. De in deze verordening bedoelde financieringsvormen en uitvoeringsmethoden moeten worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden voor het verwezenlijken van de specifieke doelstellingen van de acties en voor het behalen van resultaten, waarbij met name rekening wordt gehouden met de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Daarbij moet het gebruik van vaste bedragen, forfaits en schalen van eenheidskosten en financiering worden overwogen, alsook niet aan financiering gekoppelde kosten als bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement.
(46) De bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen, moet aan de Commissie worden gedelegeerd met betrekking tot wijzigingen van de bijlagen I en II teneinde de indicatoren te herzien en/of aan te vullen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
(47) Deze verordening is in overeenstemming met de grondrechten en de beginselen vervat in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name die bedoeld in de artikelen 8, 11, 16, 21, 35, 38 en 47 betreffende de bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van meningsuiting en van informatie, de vrijheid van ondernemerschap, het verbod op discriminatie, gezondheidszorg, consumentenbescherming en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en het recht op een onpartijdig gerecht. Deze verordening moet door de lidstaten worden toegepast met eerbiediging van deze rechten en beginselen.
▌
(49) De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, overheidsopdrachten, prijzen, indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op basis van artikel 322 VWEU vastgestelde regels hebben ook betrekking op de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene tekortkomingen ten aanzien van de rechtsstaat in de lidstaten, aangezien de eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële basisvoorwaarde is voor een goed financieel beheer en effectieve EU-financiering.
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Voorwerp
Bij deze verordening wordt het programma Digitaal Europa (hierna "het programma" genoemd) vastgesteld.
In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begroting voor de periode 2021-2027, de vormen van financiering door de Unie alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a) "blendingverrichtingen": door de EU-begroting ondersteunde acties, onder meer in het kader van blendingfaciliteiten overeenkomstig artikel 2, lid 6, van het Financieel Reglement, waarbij niet-terugbetaalbare vormen van steun en/of financieringsinstrumenten uit de EU-begroting worden gecombineerd met terugbetaalbare vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders;
b) "juridische entiteit": elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die is opgericht krachtens en als dusdanig wordt erkend in het nationale recht, het recht van de Unie of het internationale recht, die rechtspersoonlijkheid bezit en die, in eigen naam handelend, rechten en verplichtingen kan hebben, dan wel een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 197, lid 2, onder c), van het Financieel Reglement;
c) "derde land": een land dat geen lid van de Unie is;
d) "met het programma geassocieerd land": een derde land dat partij is bij een overeenkomst met de Unie op grond waarvan het overeenkomstig artikel [10] kan deelnemen aan het programma;
d bis) "internationale organisatie van Europees belang": een internationale organisatie waarvan het merendeel van de leden lidstaten zijn of waarvan de zetel in een lidstaat is gevestigd;
e) "Europese digitale-innovatiehub": een juridische entiteit die in overeenstemming met artikel 16 is ▌geselecteerd om taken in het kader van het programma uit te voeren, en die met name rechtstreeks toegang verleent, of ervoor zorgt, tot technologische expertise en experimenteervoorzieningen, zoals apparatuur en software, teneinde de digitale transformatie van het bedrijfsleven mogelijk te maken en toegang tot financiering te faciliteren.Een Europese digitale-innovatiehub staat open voor alle soorten bedrijven van welke omvang ook, met name kmo's, midcaps, doorgroeiers en overheidsdiensten in de hele Unie;
f) "geavanceerde digitale vaardigheden": vaardigheden en beroepsbekwaamheden waarvoor kennis en ervaring nodig zijn voor het begrijpen, ontwerpen, ontwikkelen, beheren, testen, uitrollen, gebruiken en onderhouden van de technologieën, producten en diensten die door deze verordening worden ondersteund, zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, punten a), b), c) en e);
f bis) "Europees partnerschap": een initiatief als omschreven in [referentie van de verordening KP Horizon Europa invoegen];
f ter) "kleine en middelgrote ondernemingen" of "kmo's": micro-, kleine en middelgrote ondernemingen als omschreven in artikel 2 van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie;
g) "cyberbeveiliging": alle activiteiten die nodig zijn om netwerk- en informatiesystemen, de gebruikers ervan en getroffen personen te beschermen tegen cyberdreigingen;
h) "digitalediensteninfrastructuren": infrastructuren waarmee netwerkdiensten elektronisch kunnen worden geleverd, gewoonlijk via het internet;
i) "excellentiekeurmerk": een gecertificeerd keurmerk als omschreven in [referentie van de verordening KP Horizon Europa invoegen].
Artikel 3
Doelstellingen van het programma
1. De algemene doelstelling van het programma is: de digitale transformatie van de Europese economie, industrie en samenleving ondersteunen en versnellen om de Europese burgers, overheden en bedrijven in de hele Unie hiervan te laten profiteren, en het concurrentievermogen van Europa in de mondiale digitale economie verbeteren en tegelijkertijd bijdragen aan het overbruggen van de digitale kloof in de Unie en aan het versterken van de strategische autonomie van de Unie. Dit vergt een holistische, sectoroverschrijdende en grensoverschrijdende steun en een grotere bijdrage van de Unie. Het programma, dat wordt uitgevoerd in nauwe coördinatie met andere toepasselijke financieringsprogramma's van de Unie, is gericht op:
a) het versterken en bevorderen van de capaciteiten van Europa op belangrijke gebieden van de digitale technologie ▌door middel van grootschalige uitrol;
b) het verruimen van de verspreiding en het gebruik ervan in de particuliere sector en op gebieden van algemeen belang, waarbij de digitale transformatie en de toegang tot digitale technologieën worden bevorderd.
2. Het programma heeft vijf onderling samenhangende specifieke doelstellingen:
a) Specifieke doelstelling 1: High-performance computing
b) Specifieke doelstelling 2: Kunstmatige intelligentie
c) Specifieke doelstelling 3: Cyberbeveiliging en vertrouwen
e) Specifieke doelstelling 5: Uitrol, optimaal gebruik van digitale capaciteiten en interoperabiliteit
Artikel 4
High-performance computing
1. De financiële interventie door de Unie in het kader van specifieke doelstelling 1, high-performance computing, heeft de volgende operationele doelstellingen:
a) een geïntegreerde vraaggerichte en gebruiksgestuurde exaschaal supercomputing- en data-infrastructuur van wereldklasse▌ in de Unie uitrollen, coördineren en gebruiken, die gemakkelijk toegankelijk is voor publieke en particuliere gebruikers, met name kmo's, ongeacht de lidstaat waarin ze gevestigd zijn, en voor door de overheid gefinancierd onderzoek in overeenstemming met de {Verordening tot oprichting van de Europese Gemeenschappelijke Onderneming high-performance computing};
b) gebruiksklare/operationele technologie uitrollen die voortkomt uit onderzoek en innovatie om een geïntegreerd EU-ecosysteem inzake high-performance computing op te bouwen dat diverse aspecten in de segmenten van de wetenschappelijke en industriële waardeketen dekt, in het bijzonder op het gebied van hardware, software, toepassingen, diensten, interconnectie en digitale vaardigheden, met een hoog niveau van beveiliging en gegevensbescherming;
c) een post-exaschaalinfrastructuur▌, met inbegrip van de integratie daarvan ten opzichte van kwantumcomputingtechnologieën, en nieuwe onderzoeksinfrastructuren ten behoeve van de computerwetenschappen uitrollen en gebruiken ▌; de ontwikkeling in de Unie aanmoedigen van de hardware en software die voor deze uitrol nodig zijn.
2. De acties in het kader van specifieke doelstelling 1 worden hoofdzakelijk uitgevoerd via de Gemeenschappelijke Onderneming die is ingesteld bij Verordening (EU) 2018/1488 van de Raad van 28 september 2018 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing(36).
Artikel 5
Kunstmatige intelligentie
1. De financiële interventie door de Unie in het kader van specifieke doelstelling 2, kunstmatige intelligentie, heeft de volgende operationele doelstellingen:
a) opbouwen en versterken van essentiële capaciteiten en kennis op het gebied van kunstmatige intelligentie in de Unie, met inbegrip van hoogwaardige gegevenshulpmiddelen en bijbehorende uitwisselingsmechanismen en bibliotheken van algoritmen, en tegelijk een mensgeoriënteerde en inclusieve benadering garanderen die de Europese waarden naleeft.
In volledige overeenstemming met de wetgeving inzake gegevensbescherming wordt voor op kunstmatige intelligentie gebaseerde beschikbaar gestelde oplossingen en gegevens het beginsel van beveiliging en privacy door ontwerp in acht genomen;
b) het toegankelijk maken van die capaciteiten voor alle bedrijven, met name kmo's en start-ups, maatschappelijke organisaties, organisaties zonder winstoogmerk, onderzoeksinstellingen, universiteiten en overheden, teneinde hun voordelen voor de Europese samenleving en economie te maximaliseren;
c) het versterken en koppelen van ▌voorzieningen voor het testen van en experimenteren met kunstmatige intelligentie in de lidstaten;
c bis) met het oog op de ontwikkeling en versterking van commerciële toepassingen en productiesystemen, de integratie van technologieën in waardeketens en de ontwikkeling van innovatieve bedrijfsmodellen bevorderen en de periode tussen innovatie en industrialisering verkorten, en de invoering van op kunstmatige intelligentie gebaseerde oplossingen op gebieden van algemeen belang en in de samenleving bevorderen.
1 bis. De Commissie specificeert, in overeenstemming met de relevante Unie- en internationale wetgeving, met inbegrip van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en onder meer rekening houdend met de aanbevelingen van de deskundigengroep op hoog niveau inzake kunstmatige intelligentie, de voorwaarden met betrekking tot ethische kwesties in de werkprogramma's in het kader van specifieke doelstelling 2. De oproepen of subsidieovereenkomsten omvatten de desbetreffende voorwaarden zoals neergelegd in de werkprogramma's.
In voorkomend geval voert de Commissie ethische controles uit. De financiering van acties die niet aan de voorwaarden voor ethische kwesties voldoen, kan overeenkomstig het Financieel Reglement te allen tijde worden opgeschort, beëindigd of verkort.
1 ter. De acties in het kader van deze specifieke doelstelling worden hoofdzakelijk via direct beheer uitgevoerd.
De ethische en wettelijke voorschriften van dit artikel zijn van toepassing op alle acties in het kader van specifieke doelstelling 2, ongeacht de wijze van uitvoering.
Artikel 6
Cyberbeveiliging en vertrouwen
1. De financiële interventie door de Unie in het kader van specifieke doelstelling 3, cyberbeveiliging en vertrouwen, heeft de volgende operationele doelstellingen:
a) samen met de lidstaten de opbouw en aanschaf van geavanceerde apparatuur, instrumenten en data-infrastructuur inzake cyberbeveiliging ondersteunen om op Europees niveau een gemeenschappelijk hoog niveau van cyberbeveiliging tot stand te brengen, onder volledige naleving van de wetgeving inzake gegevensbescherming en van de grondrechten, en onder waarborging van de strategische autonomie van de EU;
b) de opbouw en het optimaal gebruik van Europese kennis, capaciteiten en vaardigheden in verband met cyberbeveiliging ondersteunen,en optimale methodes delen en integreren;
c) de brede uitrol van de meest actuele cyberbeveiligingsoplossingen in de hele economie waarborgen,met speciale aandacht voor overheidsdiensten en essentiële economische spelers zoals kmo's;
d) de capaciteiten in de lidstaten en de particuliere sector versterken om deze te helpen te voldoen aan Richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 houdende maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de Unie79, onder meer via maatregelen gericht op het ontwikkelen van een cultuur van cyberbeveiliging binnen organisaties;
d bis) verbetering van het vermogen om cyberaanvallen te weerstaan, verhoging van risicobewustzijn en kennis over fundamentele beveiligingsprocessen bij gebruikers, in het bijzonder overheidsdiensten, kmo's en start-ups, waarborging van een basisniveau van beveiliging van bedrijven, zoals eind-tot-eindencryptie van gegevens, communicatie en software-updates, en aanmoediging van het gebruik van beveiliging door ontwerp en door standaardinstellingen, alsmede kennis van fundamentele beveiligingsprocessen en besef van het belang van cyberhygiëne;
1 bis. De acties in het kader van specifieke doelstelling 3, cyberbeveiliging en vertrouwen, worden hoofdzakelijk ten uitvoer gelegd via het Europees kenniscentrum voor industrie, technologie en onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging en het Cybersecurity Competence Network in overeenstemming met [Verordening … van het Europees Parlement en de Raad(37)].
Artikel 7
Geavanceerde digitale vaardigheden
1. De financiële interventie door de Unie in het kader van specifieke doelstelling 4, geavanceerde digitale vaardigheden, ondersteunt de ontwikkeling van geavanceerde digitale vaardigheden op gebieden die door dit programma worden ondersteund, waardoor wordt bijgedragen tot het vergroten van het reservoir van talent waarover Europa beschikt, de digitale kloof wordt overbrugd en de professionaliteit op voet van gendergelijkheid wordt bevorderd, met name wat betreft high-performance en cloud computing, "big data"-analyse, cyberbeveiliging, "distributed ledger"-technologieën (bijv. blockchain), kwantumtechnologieën, robotica en kunstmatige intelligentie.Om de discrepantie tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden aan te pakken en specialisatie in digitale technologieën en toepassingen aan te moedigen en te verbeteren, heeft de financiële interventie de volgende operationele doelstellingen:
a) ondersteunen van het opzetten en aanbieden van hoogwaardige langdurige opleidingen en cursussen, met inbegrip van blended leren, voor studenten ▌en ▌werknemers;
b) ondersteunen van het opzetten en aanbieden van hoogwaardige korte opleidingen en cursussen voor ▌werknemers, met name bij kmo's en bij de overheid;
c) ondersteunen van hoogwaardige opleidingen op de werkplek, met inbegrip van stageplaatsen voor studenten, ▌en voor werknemers, met name bij kmo's en bij de overheid.
2. De acties in het kader van deze specifieke doelstelling geavanceerde digitale vaardigheden worden hoofdzakelijk via direct beheer uitgevoerd.
Artikel 8
Uitrol, optimaal gebruik van digitale capaciteiten en interoperabiliteit
1. De financiële interventie door de Unie in het kader van specifieke doelstelling 5, uitrol, optimaal gebruik van digitale capaciteiten en interoperabiliteit, heeft de volgende operationele doelstellingen, waarbij de digitale kloof moet worden overbrugd:
a) ondersteunen van de overheidssector en gebieden van algemeen belang, zoals gezondheid en zorg, onderwijs, justitie, douane, vervoer, mobiliteit, energie, milieu en de culturele en creatieve sector, met inbegrip van relevante bedrijven die in de Unie zijn gevestigd, bij de effectieve uitrol van en toegang tot geavanceerde digitale technologieën zoals high-performance computing, kunstmatige intelligentie en cyberbeveiliging;
b) uitrollen, gebruiken en onderhouden van geavanceerde interoperabele digitale-diensteninfrastructuur in de hele Unie (met inbegrip van aanverwante diensten) als aanvulling op nationale en regionale acties;
b bis) ondersteunen van de integratie en het gebruik van trans-Europese digitale-diensteninfrastructuren en van overeengekomen Europese digitale normen in de overheidssector en op gebieden van openbaar belang teneinde een kostenefficiënte uitvoering en interoperabiliteit te faciliteren;
c) vergemakkelijken van de ontwikkeling, het updaten en het gebruik van oplossingen en kaders door Europese overheden, bedrijven en burgers, met inbegrip van open source en het hergebruik van interoperabiliteitsoplossingen en -kaders;
d) de publieke sector en het bedrijfsleven in de Unie, met name kmo's, gemakkelijke toegang bieden tot testvoorzieningen en proefprojecten voor digitale technologie, alsook het gebruik ervan, met inbegrip van grensoverschrijdend gebruik, opdrijven;
e) ondersteunen van de invoering door de publieke sector en het bedrijfsleven van de Unie, met name kmo's en start-ups, van geavanceerde digitale en aanverwante technologieën, met inbegrip van high-performance computing, kunstmatige intelligentie, cyberbeveiliging, en andere vooraanstaande en toekomstige ▌technologieën zoals "distributed ledgers" (bijv. blockchain);
f) ondersteunen van het ontwerp, het testen, de uitvoering, de uitrol en het onderhoud van interoperabele digitale oplossingen, met inbegrip van oplossingen voor de digitale overheid, voor overheidsdiensten op EU-niveau door middel van een platform voor gegevensgestuurde herbruikbare oplossingen, waarbij innovatie wordt bevorderd en gemeenschappelijke kaders worden vastgesteld teneinde het volledige potentieel van de diensten van overheden voor Europese burgers en bedrijven te benutten;
g) ervoor zorgen dat er op EU-niveau steeds voldoende capaciteit is om een toonaangevende rol op het gebied van digitale ontwikkeling te spelen en tegelijkertijd snel ontwikkelende digitale tendensen te observeren en analyseren en zich daaraan aan te passen, alsmede om beste praktijken te delen en te integreren;
h) ondersteunen van samenwerking met als doel een Europees ecosysteem voor betrouwbare datasharing en digitale infrastructuur tot stand te brengen, onder meer door middel van "distributed ledger"-diensten en -toepassingen, met inbegrip van steun voor interoperabiliteit en standaardisering en het stimuleren van de uitrol van grensoverschrijdende applicaties in de EU, gebaseerd op beveiliging en privacy door ontwerp, met inachtneming van de wetgeving op het gebied van consumenten- en gegevensbescherming;
i) opbouwen en versterken van ▌de Europese digitale-innovatiehubs en hun netwerk.
2. De acties in het kader van deze specifieke doelstelling worden hoofdzakelijk via direct beheer uitgevoerd.
Artikel 9
Budget
1. De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2021-2027 bedragen 8 192 391 000 EUR in prijzen van 2018 (9 194 000 000 EUR in lopende prijzen).
2. De indicatieve verdeling van het genoemde bedrag is als volgt:
a) tot 2 404 289 438 EUR in prijzen van 2018 (2 698 240 000 EUR in lopende prijzen) voor specifieke doelstelling 1, high-performance computing
b) tot 2 226 192 703 EUR in prijzen van 2018 (2 498 369 000 EUR in lopende prijzen) voor specifieke doelstelling 2, kunstmatige intelligentie
c) tot 1 780 954 875 EUR in prijzen van 2018 (1 998 696 000 EUR in lopende prijzen) voor specifieke doelstelling 3, cyberbeveiliging en vertrouwen
d) tot 623 333 672 EUR in prijzen van 2018 (699 543 000 EUR in lopende prijzen) voor specifieke doelstelling 4, geavanceerde digitale vaardigheden
e) tot 1 157 620 312 EUR in prijzen van 2018 (1 299 152 000 EUR in lopende prijzen) voor specifieke doelstelling 5, uitrol, optimaal gebruik van digitale capaciteiten en interoperabiliteit
3. Het in lid 1 genoemde bedrag kan ook worden gebruikt voor technische en administratieve bijstand voor het uitvoeren van het programma, zoals werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, met inbegrip van institutionele informatietechnologiesystemen.
4. Vastleggingen in de begroting voor acties waarvan de uitvoering zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, mogen in jaartranches worden verdeeld.
5. Middelen die in gedeeld beheer aan de lidstaten zijn toegewezen, kunnen op hun verzoek naar het programma worden overgeschreven, onder meer om, waar mogelijk, de subsidies voor de acties aan te vullen tot 100 % van de totale subsidiabele kosten, zonder dat hiermee afbreuk wordt gedaan aan het in artikel 190 van het Financieel Reglement bedoelde medefinancieringsbeginsel of aan de voorschriften inzake staatssteun. De Commissie voert die middelen overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder a), van het Financieel Reglement op directe wijze dan wel overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder c), van het Financieel Reglement op indirecte wijze uit. Die middelen worden uitsluitend ten voordele van de betrokken lidstaat gebruikt.
6. Onverminderd het Financieel Reglement kunnen uitgaven voor acties in het kader van projecten die zijn opgenomen in het eerste werkprogramma vanaf 1 januari 2021 in aanmerking komen.
Artikel 10
Met het programma geassocieerde derde landen
▌
1. Het programma staat open voor landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), in overeenstemming met de in de EER-overeenkomst vastgestelde voorwaarden.
2. De volledige of gedeeltelijke associatie met het programma door derde landen die niet in lid 1 worden genoemd, geschiedt op basis van een beoordeling per geval van de specifieke doelstellingen, in overeenstemming met de voorwaarden die zijn vastgesteld in een specifieke overeenkomst betreffende de deelname van het derde land aan programma's van de Unie, op voorwaarde dat deze specifieke overeenkomst volledig aan de volgende criteria beantwoordt:
— de deelname van het derde land is in het belang van de Unie;
— de deelname draagt bij aan de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen;
— de deelname leidt niet tot veiligheidsproblemen en sluit volledig aan bij de desbetreffende veiligheidseisen zoals neergelegd in artikel 12;
— de overeenkomst zorgt voor een billijk evenwicht tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land dat aan de programma's van de Unie deelneemt;
— de overeenkomst stelt de voorwaarden voor deelname aan de programma's vast, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke programma's en de administratieve kosten ervan. Deze bijdragen worden aangemerkt als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van [het nieuwe Financieel Reglement];
— de overeenkomst verleent het derde land geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het programma;
— de overeenkomst waarborgt de rechten van de Unie om te zorgen voor een goed financieel beheer en haar financiële belangen te beschermen.
2 bis. Bij het voorbereiden van de werkprogramma's beoordeelt de Europese Commissie of een ander relevant uitvoerend orgaan op basis van een beoordeling per geval of voor de acties die in de werkprogramma's zijn opgenomen, is voldaan aan de voorwaarden die in de in lid 2 genoemde overeenkomst zijn neergelegd.
▌
Artikel 11
Internationale samenwerking
1. De Unie kan samenwerken met derde landen als bedoeld in artikel 10, met andere derde landen en met in die landen gevestigde internationale organisaties of organen, in het bijzonder in het kader van het Europees-mediterrane Partnerschap en het Oostelijk Partnerschap, en met de buurlanden, met name de landen van de westelijke Balkan en de landen van de Zwarte Zeeregio. Onverminderd artikel 18 worden daarmee verbonden kosten niet door het programma gedekt.
2. Op de samenwerking met derde landen en in lid 1 bedoelde organisaties in het kader van specifieke doelstelling 1, high-performance computing, specifieke doelstelling 2, kunstmatige intelligentie, en specifieke doelstelling 3, cyberbeveiliging en vertrouwen, is artikel 12 van toepassing.
Artikel 12
Veiligheid
1. In het kader van het programma uitgevoerde acties moeten voldoen aan de toepasselijke veiligheidsvoorschriften, met name wat betreft de bescherming van gerubriceerde informatie tegen onbevoegde openbaarmaking, met inbegrip van de naleving van alle relevant nationale en EU-wetgeving. In het geval van buiten de Unie uitgevoerde acties die gerubriceerde informatie gebruiken en/of genereren, moet niet alleen aan de bovenstaande voorschriften worden voldaan, maar moet ook een overeenkomst worden gesloten tussen de Unie en het derde land waarin de activiteit wordt verricht.
2. Wanneer passend omvatten voorstellen en offertes een zelfbeoordeling inzake beveiliging waarin eventuele beveiligingsproblemen worden vermeld en gedetailleerd wordt omschreven hoe die problemen zullen worden aangepakt om naleving van de relevante nationale en EU-wetgeving te waarborgen.
3. Wanneer passend voert de Commissie of het financieringsorgaan een veiligheidscontrole uit in verband met voorstellen die tot veiligheidsproblemen leiden.
4. Wanneer passend voldoen de acties aan Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie(38) en de bijbehorende uitvoeringsvoorschriften.
5. In het werkprogramma kan ook worden bepaald dat juridische entiteiten die in met het programma geassocieerde landen zijn gevestigd en juridische entiteiten die in de EU zijn gevestigd, maar waarover vanuit derde landen zeggenschap wordt uitgeoefend, om naar behoren gemotiveerde veiligheidsredenen niet in aanmerking komen voor deelname aan alle of bepaalde acties in het kader van specifieke doelstelling 3. In dergelijke gevallen worden oproepen tot het indienen van voorstellen en aanbestedingen beperkt tot entiteiten die zijn gevestigd of worden geacht te zijn gevestigd in de lidstaten en waarover de lidstaten en/of ingezeten van de lidstaten zeggenschap hebben.
Om naar behoren gemotiveerde veiligheidsredenen kan in het werkprogramma ook worden bepaald dat de in geassocieerde landen gevestigde juridische entiteiten en in de EU gevestigde juridische entiteiten die onder zeggenschap staan van derde landen, alleen in aanmerking mogen komen voor deelname aan alle of bepaalde acties in het kader van de specifieke doelstellingen 1 en 2 indien zij voldoen aan voorwaarden die betrekking hebben op de vereisten waaraan die juridische entiteiten moeten voldoen om de bescherming van de wezenlijke veiligheidsbelangen van de Unie en haar lidstaten te waarborgen en de bescherming van gerubriceerde documenten te waarborgen. Die voorwaarden worden in het werkprogramma vastgelegd.
5 bis. In voorkomend geval voert de Commissie veiligheidscontroles uit. De financiering van acties die niet aan de voorwaarden voor veiligheidskwesties voldoen, kan overeenkomstig het Financieel Reglement te allen tijde worden opgeschort, beëindigd of verkort.
Artikel 13
Synergieën met andere programma's van de Unie
1. Het programma is zodanig opgezet dat er bij de uitvoering ervan als verder uiteengezet in bijlage III synergieën kunnen plaatsvinden met financieringsprogramma's van de Unie, met name door middel van regelingen voor aanvullende financiering uit EU-programma's, wanneer zulks is toegestaan in het kader van de modaliteiten inzake het beheer, ofwel opeenvolgend, op afwisselende wijze, of door middel van het combineren van middelen, waaronder voor de gezamenlijke financiering van acties. Wanneer de Commissie gebruikmaakt van het hefboomeffect als gevolg van het complementaire karakter van het programma met andere Europese financieringsprogramma's, zorgt zij ervoor dat de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen 1 tot en met 5 niet in het gedrang komt.
2. In samenwerking met de lidstaten garandeert de Commissie de algemene consistentie en complementariteit van het programma met het betrokken beleid en de programma's van de Unie. Daartoe faciliteert de Commissie het opzetten van passende mechanismen voor coördinatie tussen de desbetreffende autoriteiten en tussen autoriteiten en de Europese Commissie, en brengt zij passende toezichtinstrumenten tot stand om stelselmatig voor synergieën tussen het programma en alle relevante financieringsinstrumenten van de EU te zorgen. De regelingen dragen ertoe bij dat dubbel werk wordt voorkomen en zorgen ervoor dat met de uitgaven een maximaal effect wordt behaald.
Artikel 14
Uitvoering en vormen van financiering
1. Het programma wordt uitgevoerd in direct beheer in overeenstemming met het Financieel Reglement of in indirect beheer met organen als bedoeld in artikel 62, lid 1, onder c), ▌van het Financieel Reglement in overeenstemming met de artikelen 4 tot en met 8. Financieringsorganen mogen uitsluitend van de in deze verordening vastgestelde voorschriften inzake deelname en verspreiding afwijken indien zulks is bepaald in de basishandeling waarbij het financieringsorgaan is opgericht en/of waarin er taken tot uitvoering van de begroting aan worden toevertrouwd, of indien zulks in het geval van financieringsorganen overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder c), punt ii), iii) of v), van het Financieel Reglement is bepaald in de bijdrageovereenkomst, en hun specifieke operationele behoeften of de aard van de actie zulks vereisen.
2. In het kader van het programma kan financiering worden verstrekt in een van de vormen als vastgesteld in het Financieel Reglement, inclusief met aanbestedingen als primaire vorm alsmede subsidies en prijzen.
Wanneer de verwezenlijking van een doelstelling van de actie de aanbesteding van innovatieve goederen en diensten vereist, kunnen subsidies enkel worden toegekend aan begunstigden die aanbestedende diensten of aanbestedende instanties zijn als bedoeld in de Richtlijnen 2014/24/EU(39), 2014/25/EU(40) en 2009/81/EG(41).
Wanneer de levering van innovatieve digitale goederen of diensten die nog niet op grote commerciële basis beschikbaar zijn, noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de actie, kan de aanbestedingsprocedure de gunning van meerdere contracten binnen dezelfde procedure toestaan.
Om naar behoren gemotiveerde redenen van openbare veiligheid kan de aanbestedende dienst eisen dat de plaats van uitvoering van het contract op het grondgebied van de Unie gelegen is.
Uit hoofde van het programma kan eveneens financiering worden verstrekt in de vorm van financieringsinstrumenten in het kader van blendingverrichtingen.
3. Bijdragen aan een systeem voor onderlinge verzekeringen kunnen dienen ter dekking van het risico in verband met de terugvordering van door de begunstigden verschuldigde middelen en worden beschouwd als een toereikende garantie in de zin van het Financieel Reglement. De bepalingen van artikel X van Verordening XXX [opvolger van de verordening betreffende het Garantiefonds] zijn van toepassing.
Artikel 15
Europese partnerschappen
Het programma kan worden uitgevoerd door middel van Europese partnerschappen die zijn ingesteld overeenkomstig de verordening Horizon Europa en binnen de strategische planning tussen de Europese Commissie en de lidstaten. Daartoe kunnen met name bijdragen aan bestaande of nieuwe publiek-private partnerschappen in de vorm van overeenkomstig artikel 187 VWEU opgerichte gezamenlijke ondernemingen behoren. Op dergelijke bijdragen zijn de bepalingen inzake Europese partnerschappen overeenkomstig [de verordening betreffende Horizon Europa] van toepassing.
Artikel 16
Digitale-innovatiehubs
1. Tijdens het eerste jaar van de uitvoering van het programma wordt er een initieel netwerk van Europese digitale-innovatiehubs opgericht, bestaande uit ten minste één hub per lidstaat, zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van de leden 2 en 3.
2. Voor de oprichting van het in lid 1 bedoelde netwerk wijst elke lidstaat volgens zijn nationale procedures en administratieve en institutionele structuren kandidaat-entiteiten aan door middel van open en vergelijkende procedures op basis van de volgende criteria:
a) adequate competenties in verband met de in artikel 16, lid 5, vermelde functies van de Europese digitale-innovatiehubs en competenties op een of meer van de in artikel 3, lid 2, onderscheiden gebieden;
b) passende beheerscapaciteiten, voldoende personeel en adequate infrastructuur die nodig zijn voor het vervullen van de in artikel 16, lid 5, genoemde functies;
c) de nodige operationele en juridische middelen om de op Unieniveau vastgestelde administratieve, contractuele en financiële beheersvoorschriften toe te passen;
d) passende financiële levensvatbaarheid die overeenstemt met de omvang van te beheren financiële middelen van de Unie, en die in voorkomend geval wordt aangetoond aan de hand van garanties die bij voorkeur door een overheidsinstantie worden afgegeven. ▌
3. De Commissie stelt volgens de procedure bedoeld in artikel 27 bis, lid 2, een besluit vast inzake de selectie van entiteiten waaruit het initiële netwerk bestaat, en zij houdt daarbij zoveel mogelijk rekening met het advies van elke lidstaat voorafgaand aan de selectie van een Europese digitale-innovatiehub op zijn grondgebied. De Commissie selecteert deze entiteiten uit de door de lidstaten op basis van de in lid 2 vastgestelde criteria aangewezen kandidaat-entiteiten en op basis van de volgende aanvullende criteria:
a) het beschikbare budget voor de financiering van het initiële netwerk;
b) de noodzaak ervoor te zorgen dat het initiële netwerk voldoet aan de behoeften van het bedrijfsleven en gebieden van algemeen belang, dat een brede en evenwichtige geografische spreiding wordt gewaarborgd en dat de convergentie tussen de cohesielanden en de andere lidstaten wordt verbeterd, d.w.z. dat de digitale kloof in geografische zin wordt overbrugd.
4. Volgens een open en vergelijkende procedure en in de hoogst mogelijke mate rekening houdend met het advies van elke lidstaat voorafgaand aan de selectie van een Europese digitale-innovatiehub op zijn grondgebied, selecteert de Commissie indien nodig bijkomende Europese digitale-innovatiehubs in overeenstemming met de procedure bedoeld in artikel 27 bis, lid 2, op een zodanige wijze dat een brede geografische spreiding over heel Europa wordt gewaarborgd. Het aantal entiteiten van het netwerk moet voldoen aan de vraag naar diensten van de hub in een bepaalde lidstaat. Teneinde tegemoet te komen aan de bijzondere beperkingen waarmee de ultraperifere gebieden van de EU worden geconfronteerd, kunnen specifieke entiteiten worden aangewezen die in de behoeften van die gebieden voorzien.
4 bis. Europese digitale-innovatiehubs beschikken over wezenlijke, algehele autonomie om hun organisatie, samenstelling en werkmethoden te bepalen.
5. De Europese digitale-innovatiehubs worden betrokken bij de uitvoering van het programma door het vervullen van de volgende functies in het belang van het bedrijfsleven in de Unie, met name kmo's en midcaps, alsook de publieke sector:
a) de bewustwording vergroten en rechtstreeks toegang verlenen, of ervoor zorgen, tot expertise, knowhow en diensten betreffende digitale transformatie ▌, waaronder voorzieningen voor het uitvoeren van tests en experimenten ▌;
a bis) bedrijven, in het bijzonder kmo's en start-ups, en organisaties helpen bij het vergroten van hun concurrentievermogen en het verbeteren van hun bedrijfsmodellen middels het gebruik van nieuwe technologieën die onder het toepassingsgebied van het programma vallen;
b) mogelijkheden bieden om expertise en knowhow over te dragen tussen regio's, met name door het vormen van netwerken van in één regio gevestigde kmo's, start-ups en midcaps met in andere regio's gevestigde Europese digitale-innovatiehubs die het meest geschikt zijn om relevante diensten aan te bieden; de uitwisseling van vaardigheden, gezamenlijke initiatieven en goede werkwijzen aanmoedigen;
c) toegang verlenen, of ervoor zorgen, tot thematische diensten, met inbegrip van met name diensten in verband met kunstmatige intelligentie, high-performance computing en cyberbeveiliging en vertrouwen, aan overheidsdiensten, overheidsorganisaties, kmo's of midcaps. Europese digitale-innovatiehubs kunnen zich specialiseren in specifieke thematische diensten en zij hoeven niet alle in dit lid genoemde thematische diensten aan te bieden en evenmin deze diensten aan te bieden aan alle in dit lid genoemde categorieën entiteiten;
d) financiële steun verlenen aan derden, in het kader van specifieke doelstelling 4, geavanceerde digitale vaardigheden.
6. Wanneer een Europese digitale-innovatiehub financiering uit hoofde van dit programma ontvangt, wordt deze financiering verleend in de vorm van subsidies.
HOOFDSTUK II
SUBSIDIABILITEIT
Artikel 17
In aanmerking komende acties
1. Uitsluitend acties die bijdragen tot de verwezenlijking van de in artikel 3 en de artikelen 4 tot en met 8 genoemde doelstellingen komen in aanmerking voor financiering.
2. De subsidiabiliteitscriteria voor de acties worden vastgesteld in de werkprogramma's.
Artikel 18
In aanmerking komende entiteiten
▌
1. De volgende juridische entiteiten komen in aanmerking:
a) juridische entiteiten die zijn gevestigd in:
i) een lidstaat of een met een lidstaat verbonden land of gebied overzee;
ii) een overeenkomstig de artikelen 10 en 12 met het programma geassocieerd derde land;
b) elke juridische entiteit die is opgericht krachtens het recht van de Unie of elke internationale organisatie.
2. Juridische entiteiten die zijn gevestigd in een niet met het programma geassocieerd derde land komen bij wijze van uitzondering voor deelname aan specifieke acties in aanmerking voor zover dit noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma. Deze entiteiten dragen de kosten van hun deelname, tenzij anders aangegeven in de werkprogramma's.
3. Natuurlijke personen komen niet in aanmerking, behalve voor subsidies in het kader van specifieke doelstelling 4, geavanceerde digitale vaardigheden.
4. In het in artikel 23 bedoelde werkprogramma kan worden bepaald dat deelname wordt beperkt tot in de lidstaten gevestigde begunstigden, of tot in de lidstaten en in gespecificeerde met het programma geassocieerde landen of andere derde landen gevestigde begunstigden, indien dat om veiligheidsredenen nodig is of acties die rechtstreeks verband houden met de strategische autonomie van de EU. Elke beperking van de deelname van juridische entiteiten die zijn gevestigd in geassocieerde landen moet in overeenstemming zijn met deze verordening en met de voorwaarden van de betrokken overeenkomst.
▌
HOOFDSTUK III
SUBSIDIES
Artikel 19
Subsidies
Subsidies in het kader van het programma worden toegekend en beheerd in overeenstemming met titel VIII van het Financieel Reglement en mogen tot 100 % van de subsidiabele kosten dekken, onverminderd het medefinancieringsbeginsel dat is vastgelegd in artikel 190 van het Financieel Reglement, alsook met de specificaties voor elke doelstelling.
Artikel 20
Toekenningscriteria
1. De toekenningscriteria worden vastgesteld in de werkprogramma's en de oproepen tot het indienen van voorstellen, waarbij ten minste met de volgende elementen rekening wordt gehouden:
a) de rijpheid van de actie in de ontwikkeling van het project;
b) de deugdelijkheid van het voorgestelde uitvoeringsplan;
▌
c) de behoefte om financiële belemmeringen zoals het gebrek aan marktfinanciering te ondervangen.
2. Indien van toepassing, wordt met de volgende elementen rekening gehouden:
a) het positieve effect van de Uniesteun op publieke en private investeringen;
b) ▌het verwachte economische en sociale effect en het verwachte effect op klimaat en milieu;
c) toegankelijkheid en gemakkelijke toegang tot respectieve diensten;
d) ▌een trans-Europese dimensie;
e) ▌een evenwichtige geografische spreiding over de hele Unie, waarbij de geografische kloof wordt overbrugd, ook voor ultraperifere gebieden;
f) ▌de aanwezigheid van een plan inzake de langetermijnduurzaamheid;
g) de vrijheid om de projectresultaten te hergebruiken en te bewerken;
h) synergie en complementariteit met andere programma's van de Unie.
Artikel 20 bis
Evaluatie
Overeenkomstig artikel 150 van het Financieel Reglement worden subsidieaanvragen beoordeeld door een evaluatiecomité dat volledig of gedeeltelijk kan worden samengesteld uit externe onafhankelijke deskundigen.
HOOFDSTUK IV
BLENDINGVERRICHTINGEN EN ANDERE GECOMBINEERDE FINANCIERING
Artikel 21
Blendingverrichtingen
Blendingverrichtingen in het kader van dit programma vinden plaats in overeenstemming met de InvestEU-verordening en titel X van het Financieel Reglement.
Artikel 22
Cumulatieve, aanvullende en gecombineerde financiering
1. Aan een actie waaraan door een ander programma van de Unie een bijdrage is toegekend, met inbegrip van financiële middelen in gedeeld beheer, kan ook een bijdrage worden toegekend uit het programma, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. De voorschriften van elk programma van de Unie waaruit een bijdrage wordt geleverd, zijn van toepassing op de desbetreffende bijdrage aan de actie. De cumulatieve financiering mag niet meer bedragen dan de totale subsidiabele kosten van de actie en de steun uit de verschillende programma's van de Unie kan naar rato worden berekend in overeenstemming met de documenten waarin de voorwaarden voor de steun zijn vastgesteld.
2. Acties die met een excellentiekeurmerk zijn gecertificeerd of die aan de volgende cumulatieve, vergelijkende voorwaarden voldoen:
a) zij zijn beoordeeld bij een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het programma;
b) zij voldoen aan de minimumeisen inzake kwaliteit van die oproep tot het indienen van voorstellen;
c) zij kunnen omwille van budgetbeperkingen niet in het kader van die oproep tot het indienen van voorstellen worden gefinancierd;
kunnen steun ontvangen uit het Europees Fonds voor Regionale ontwikkeling, het Cohesiefonds, het Europees Sociaal Fonds+ of het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, overeenkomstig artikel [67], lid 5, van Verordening (EU) XX [verordening gemeenschappelijke bepalingen] en artikel [8] van Verordening (EU) XX [financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid], mits dergelijke acties in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het desbetreffende programma. De voorschriften van het fonds waaruit steun wordt verleend, zijn van toepassing.
2 bis. Wanneer voor een actie reeds een bijdrage uit een ander programma van de Unie of steun uit een EU-fonds is ontvangen, wordt die bijdrage of steun vermeld in de aanvraag om een bijdrage uit hoofde van het programma.
HOOFDSTUK V
PROGRAMMERING, MONITORING, EVALUATIE EN CONTROLE
Artikel 23
Werkprogramma's
1. Het programma wordt uitgevoerd door middel van werkprogramma's als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement.
2. Deze werkprogramma's worden vastgesteld als meerjarenprogramma's voor het gehele programma. Indien specifieke behoeften inzake de uitvoering dat rechtvaardigen, kunnen deze ook worden vastgesteld als jaarlijkse programma's die van toepassing zijn op een of meer specifieke doelstellingen.
3. De werkprogramma's worden gericht op de in bijlage I vastgestelde activiteiten en waarborgen dat de daardoor gesteunde acties particuliere financiering niet verdringen.
3 bis. De Commissie is bevoegd om in overeenstemming met artikel 27 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I om daarin op een wijze die in overeenstemming is met de in de artikelen 4 tot en met 8 van deze verordening opgenomen doelstellingen activiteiten te herzien of aan te vullen.
4. In de werkprogramma's wordt in voorkomend geval het voor blendingverrichtingen gereserveerde totaalbedrag opgenomen.
Artikel 24
Monitoring en verslaglegging
1. Meetbare indicatoren voor de uitvoering en vorderingen van het programma bij het verwezenlijken van de in artikel 3 genoemde algemene en specifieke doelstellingen zijn vastgesteld in bijlage II.
1 bis. De Commissie stelt een methode vast voor indicatoren waarmee een nauwkeurige beoordeling kan worden uitgevoerd van de vooruitgang die wordt geboekt bij de verwezenlijking van de algemene doelstellingen in artikel 3, lid 1.
2. Teneinde te zorgen voor een effectieve beoordeling van de vorderingen in de richting van de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 27 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage II om indien nodig de meetbare indicatoren te herzien of aan te vullen en tot aanvulling van deze verordening met bepalingen inzake de vaststelling van een kader voor monitoring en evaluatie.
3. Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering ▌van het programma op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig worden verzameld, zodat de resultaten geschikt zijn voor een grondige analyse van de geboekte vooruitgang en de ondervonden moeilijkheden. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van middelen van de Unie en de lidstaten.
4. Er wordt, als contextindicatoren, zo veel mogelijk gebruikgemaakt van officiële EU-statistieken, waaronder periodieke statistische enquêtes inzake ICT. De nationale instituten voor de statistiek worden geraadpleegd over de initiële opzet en daaropvolgende ontwikkeling van de statistische indicatoren die worden gebruikt voor de monitoring en uitvoering van het programma en de bij de digitale transformatie geboekte vooruitgang, en zij werken hierbij samen met Eurostat.
Artikel 25
Evaluatie van het programma
1. Evaluaties worden tijdig uitgevoerd zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen. Zij bevatten een kwalitatieve beoordeling van de vooruitgang bij de verwezenlijking van de algemene doelstellingen van het programma.
2. Naast de regelmatige monitoring van het programma voert de Commissie een tussentijdse evaluatie van het programma uit zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van het programma is begonnen. De tussentijdse evaluatie vormt de grondslag voor de eventueel nodige aanpassing van de uitvoering van het programma, mede gelet op nieuwe relevante technologische ontwikkelingen.
De tussentijdse evaluatie wordt toegezonden aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.
3. Aan het einde van de uitvoering van het programma, doch uiterlijk vier jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, voert de Commissie een eindevaluatie van het programma uit.
In de eindevaluatie worden de effecten op langere termijn en de duurzaamheid van het programma beoordeeld.
4. Het evaluatieverslagleggingssysteem waarborgt dat de gegevens voor de evaluatie van het programma door de ontvangers van EU-middelen op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig worden verzameld met een gepaste mate van granulariteit.
4 bis. De Commissie legt het in lid 3 bedoelde eindevaluatieverslag voor aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.
▌
Artikel 26
Audits
1. Audits naar het gebruik van de bijdrage van de Unie uitgevoerd door personen of entiteiten, daaronder begrepen andere personen of entiteiten dan die welke door de instellingen of organen van de Unie zijn gemachtigd, vormen de basis van de algemene zekerheid in de zin van artikel 127 van het Financieel Reglement.
2. Met het controlesysteem wordt een passend evenwicht tussen vertrouwen en controle gewaarborgd, waarbij rekening wordt gehouden met administratieve en andersoortige kosten van controles op alle niveaus.
3. Audits van de uitgaven worden op consistente wijze uitgevoerd met inachtneming van de beginselen zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid.
4. Als onderdeel van het controlesysteem kan de auditstrategie worden gebaseerd op de financiële audit van een representatieve steekproef van de uitgaven. Deze representatieve steekproef wordt aangevuld met een selectie op basis van een uitgavengerelateerde risicobeoordeling.
5. Acties die cumulatieve financiering uit verschillende programma's van de Unie ontvangen, worden slechts één keer onderworpen aan een audit die betrekking heeft op alle betrokken programma's en de desbetreffende toepasselijke voorschriften.
Artikel 27
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in de artikelen 23 en 24 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2028.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 23 en 24 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig de artikelen 23 en 24 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 27 bis
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door het Coördinatiecomité voor het programma Digitaal Europa. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Artikel 28
Bescherming van de financiële belangen van de Unie
Een derde land dat aan het programma deelneemt door middel van een in het kader van een internationale overeenkomst vastgesteld besluit of op grond van een ander rechtsinstrument verleent de nodige rechten en toegang aan de bevoegde ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer zodat zij hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten deze rechten het recht om onderzoeken, waaronder controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).
HOOFDSTUK VI
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 29
Informatie, communicatie, publiciteit, beleidsondersteuning en verspreiding
1. De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren.
2. De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het programma, de acties en de resultaten ervan. Tevens waarborgt zij dat mogelijke aanvragers van Uniefinanciering in de digitale sector op geïntegreerde wijze worden geïnformeerd en toegang hebben tot de aanvraagprocedures. De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikel 3 genoemde doelstellingen.
3. Het programma verleent steun aan beleidsontwikkeling, voorlichting, bewustmaking en de verspreiding van activiteiten en het bevordert samenwerking en de uitwisseling van ervaringen op de in de artikelen 4 tot en met 8 genoemde gebieden.
Artikel 30
Intrekking
Besluit (EU) 2015/2240 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 tot vaststelling van een programma inzake interoperabiliteitsoplossingen en gemeenschappelijke kaders voor Europese overheidsdiensten, bedrijven en burgers (ISA2-programma) als middel om de overheidssector te moderniseren wordt met ingang van 1 januari 2021 ingetrokken.
Artikel 31
Overgangsbepalingen
1. Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging van de betrokken acties tot de afsluiting ervan op grond van Verordening (EU) nr. 283/2014 van het Europees Parlement en de Raad(42) en van Besluit (EU) 2015/2240(43), die op de betrokken acties van toepassing blijven tot zij worden afgesloten.
2. De financiële middelen voor het programma kunnen ook de uitgaven dekken voor noodzakelijke technische en administratieve uitgaven om de overgang tussen het programma en de maatregelen op grond van Verordening (EU) nr. 283/2014 en Besluit (EU) 2015/2240 te bewerkstelligen.
3. Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook na 2027 kredieten ter dekking van de in artikel 9, lid 4, bedoelde uitgaven in de begroting worden opgenomen.
Artikel 32
Inwerkingtreding
▌Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te ...,
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
BIJLAGE 1
ACTIVITEITEN
Technische beschrijving van het programma: initiële reikwijdte van de activiteiten
De initiële activiteiten van het programma worden uitgevoerd in overeenstemming met de volgende technische omschrijving:
Met het programma wordt de Europese strategie inzake HPC uitgevoerd door ondersteuning van een volledig EU-ecosysteem dat voorziet in de HPC- en datacapaciteiten die nodig zijn om ervoor te zorgen dat Europa wereldwijd kan concurreren. Het doel van de strategie is het uitrollen van HPC- en data-infrastructuur van wereldklasse met exaschaalcapaciteiten tegen 2022-2023 en post-exaschaalvoorzieningen tegen 2026-2027, waardoor de Unie beschikt over eigen onafhankelijke en concurrerende HPC-technologie, uitmuntendheid op het gebied van HPC-toepassingen wordt bereikt en HPC-beschikbaarheid en -gebruik worden verbreed.
Tot de initiële activiteiten behoren:
1. Een gezamenlijk aanbestedingskader dat een benadering op basis van gezamenlijk ontwerpen mogelijk maakt voor de verwezenlijking van een geïntegreerd netwerk van HPC van wereldklasse, met inbegrip van exaschaalsupercomputing (1018-berekeningen per seconde) en data-infrastructuur. Het moet gemakkelijk toegankelijk zijn voor publieke en particuliere gebruikers, met name kmo's, onafhankelijk van de lidstaat waarin ze gevestigd zijn, en voor onderzoeksdoeleinden in overeenstemming met de Verordening tot oprichting van de Europese Gemeenschappelijke Onderneming high-performance computing.
2. Een gezamenlijk aanbestedingskader voor een post-exaschaalsupercomputinginfrastructuur (1021-berekeningen per seconde), met inbegrip van integratie ten opzichte van kwantumcomputingtechnologieën.
3. Coördinatie op EU-niveau en adequate financiële middelen ter ondersteuning van de ontwikkeling, aanschaf en exploitatie van dergelijke infrastructuur.
4. Koppelen van HPC- en datacapaciteiten van de lidstaten en ondersteuning voor lidstaten die HPC-capaciteiten willen moderniseren of nieuwe HPC-capaciteiten willen verwerven.
5. Koppelen van HPC-kenniscentra, ten minste één per lidstaat en gerelateerd aan de nationale supercomputingcentra, teneinde HPC-diensten aan te bieden aan het bedrijfsleven (met name aan kmo's), de academische wereld en overheden.
6. De uitrol van gebruiksklare/operationele technologie: supercomputing als dienst die resulteert uit onderzoek en innovatie om een geïntegreerd Europees HPC-ecosysteem op te bouwen dat alle segmenten van de wetenschappelijke en industriële waardeketen dekt (hardware, software, toepassingen, diensten, interconnectie en digitale vaardigheden).
Het programma dient voor het opbouwen en het versterken van kerncapaciteiten inzake kunstmatige intelligentie in Europa, waaronder gegevensbronnen en registers van algoritmen, en het toegankelijk maken daarvan voor alle bedrijven en overheden, alsmede het versterken en koppelen van bestaande en nieuwe faciliteiten voor het testen van en experimenteren met kunstmatige intelligentie in de lidstaten.
Tot de initiële activiteiten behoren:
1. Creëren van gemeenschappelijke Europese gegevensruimten waarin uit heel Europa, alsook uit het hergebruik van overheidsinformatie, afkomstige openbare informatie wordt gebundeld en die kunnen worden gebruikt als bron van data-input voor KI-oplossingen. Deze ruimten staan ▌open voor de publieke en particuliere sector. Om het gebruik te bevorderen, moeten data binnen een ruimte ▌interoperabel worden gemaakt, met name via dataformats die open, machinaal leesbaar, gestandaardiseerd en gedocumenteerd zijn, zowel voor de interactie tussen de publieke en de particuliere sector als binnen sectoren en tussen sectoren (semantische interoperabiliteit).
2. Ontwikkeling van gemeenschappelijke Europese bibliotheken of interfaces met bibliotheken van algoritmen die voor iedereen gemakkelijk toegankelijk zijn onder eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden. Bedrijven en de publieke sector zijn daardoor in staat vast te stellen welke oplossing het best aansluit bij hun behoeften en die oplossing aan te schaffen.
3. Gezamenlijke investeringen met de lidstaten in referentielocaties van wereldklasse voor het uitvoeren van experimenten en tests in een echte omgeving, gericht op toepassing van KI in essentiële sectoren zoals gezondheid, monitoring van de aarde en het milieu, vervoer en mobiliteit, veiligheid, fabricage of financiën alsmede andere gebieden van algemeen belang. De locaties moeten openstaan voor alle actoren in heel Europa en zijn aangesloten op het netwerk van digitale-innovatiehubs. De locaties moeten zijn uitgerust of verbonden met omvangrijke voorzieningen voor computing en gegevensverwerking en met de meest recente KI-technologieën, met inbegrip van nieuwe gebieden waaronder neuromorfische computing, deep learning en robotica.
Specifieke doelstelling 3: Cyberbeveiliging en vertrouwen
Met het programma worden de versterking, opbouw en verwerving van essentiële capaciteiten ter beveiliging van de digitale economie, de samenleving en de democratie gestimuleerd door versterking van het potentieel en de concurrentiekracht van de cyberbeveiligingssector van de EU, en door verbetering van de capaciteiten van de particuliere en de overheidssector ten aanzien van de bescherming van de Europese burgers en bedrijven tegen cyberdreigingen, onder meer door ondersteuning van de richtlijn netwerk- en informatiebeveiliging.
Tot de initiële activiteiten in het kader van deze doelstelling behoren:
1. Gezamenlijke investeringen met de lidstaten in geavanceerde cyberbeveiligingsapparatuur, ‑infrastructuur en ‑expertise die van essentieel belang zijn voor de bescherming van kritieke infrastructuur en de digitale eengemaakte markt in het algemeen. Tot de mogelijkheden behoren investeringen in kwantumvoorzieningen en gegevensbronnen voor cyberbeveiliging, situationeel bewustzijn in de cyberruimte alsmede andere instrumenten waarover de publieke en de particuliere sector in heel Europa moeten kunnen beschikken.
2. Vergroten van de technologische capaciteiten en koppelen van de kenniscentra in de lidstaten alsmede waarborgen dat deze capaciteiten tegemoetkomen aan de behoeften van de overheidssector en het bedrijfsleven, onder meer wat betreft producten en diensten die de cyberbeveiliging en het vertrouwen in de digitale eengemaakte markt versterken.
3. Zorgen voor een brede uitrol van doeltreffende uiterst geavanceerde oplossingen inzake cyberbeveiliging en vertrouwen in alle lidstaten. Daartoe behoren versterking van beveiliging en veiligheid van producten, van het ontwerp tot de commercialisering ervan.
4. Ondersteuning voor het dichten van de kloof op het gebied van cyberbeveiligingsvaardigheden, bijvoorbeeld door programma's betreffende cyberbeveiligingsvaardigheden op elkaar af te stemmen, deze aan te passen aan de specifieke behoeften van sectoren en de toegang tot gerichte, gespecialiseerde opleidingen te bevorderen.
Het programma ondersteunt opleidingsmogelijkheden met betrekking tot geavanceerde digitale vaardigheden, met name op het gebied van HPC, analyse van big data, KI, "distributed ledger"-technologieën (bijv. blockchain) en cyberbeveiliging ten behoeve van de huidige en toekomstige beroepsbevolking door onder meer studenten, pas afgestudeerden of burgers, van welke leeftijd dan ook, die behoefte hebben aan bijscholing, en bestaande werknemers de mogelijkheden te geven om die vaardigheden te verwerven en te ontwikkelen, ongeacht waar zij zich bevinden.
Tot de initiële activiteiten behoren:
1. Toegang tot opleiding op de werkplek door deelname aan stages in kenniscentra, bedrijven en andere organisaties die geavanceerde digitale technologieën toepassen.
2. Toegang tot opleidingen op het gebied van geavanceerde digitale technologieën die worden aangeboden door instellingen voor hoger onderwijs, onderzoeksinstituten en certificeringsinstellingen voor de beroepssector in samenwerking met de bij het programma betrokken organen (tot de te verwachten onderwerpen behoren onder meer KI, cyberbeveiliging, "distributed ledger"-technologieën (bijv. blockchain), HPC en kwantumtechnologieën).
3. Deelname aan kortlopende, gespecialiseerde en gecertificeerde bijscholingscursussen, bijvoorbeeld op het gebied van cyberbeveiliging.
De acties zijn gericht op geavanceerde digitale vaardigheden met betrekking tot specifieke technologieën.
▌De Europese digitale-innovatiehubs, als omschreven in artikel 16, fungeren als facilitator voor opleidingsmogelijkheden, door contacten te onderhouden met aanbieders van onderwijs en opleiding.
Specifieke doelstelling 5: Uitrol, optimaal gebruik van digitale capaciteiten en interoperabiliteit
I. Tot de initiële activiteiten in verband met de digitale transformatie van gebieden van algemeen belang behoren:
Projecten betreffende uitrol, optimaal gebruik van digitale capaciteiten en interoperabiliteit vormen projecten van gemeenschappelijk belang.
1. Modernisering van de overheidsdiensten:
1.1. Ondersteunen van de lidstaten bij de uitvoering van de beginselen van de verklaring van Tallinn inzake e-overheid op alle beleidsterreinen, waarbij zo nodig de vereiste registers worden gecreëerd en gekoppeld met volledige inachtneming van de algemene verordening gegevensbescherming.
1.2. Ondersteunen van de opzet, de uitvoering van proefprojecten, de uitrol, het onderhoud, de verdere ontwikkeling en de bevordering van een samenhangend ecosysteem van grensoverschrijdende digitale-diensteninfrastructuren en naadloze, "end-to-end", beveiligde, interoperabele en meertalige grens- of sectoroverschrijdende oplossingen en gemeenschappelijke kaders binnen de overheid. Daartoe behoren ook methoden voor het beoordelen van de gevolgen en voordelen.
1.3. Ondersteunen van het beoordelen, actualiseren en bevorderen van bestaande gemeenschappelijke specificaties en normen alsmede het ontwikkelen, vaststellen en bevorderen van nieuwe gemeenschappelijke specificaties en open specificaties en normen door middel van de normalisatieplatforms van de Unie en in voorkomend geval in samenwerking met Europese of internationale normalisatie-instellingen.
1.4. Samenwerking tot stand brengen met als doel een Europees ecosysteem voor betrouwbare infrastructuur op te zetten, mogelijks door middel van "distributed ledger"-diensten en -toepassingen (bijv. blockchain), met inbegrip van steun voor interoperabiliteit en standaardisering en het stimuleren van de toepassing van grensoverschrijdende applicaties in de EU.
2.1. Waarborgen dat de EU-burgers zeggenschap hebben over hun persoonsgegevens en over de grenzen heen en ongeacht hun locatie of de locatie van hun persoonlijke gezondheidsgegevens toegang hebben tot deze gegevens en dat zij deze veilig en op een wijze die hun privacy eerbiedigt kunnen delen, gebruiken en beheren, in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving inzake gegevensbescherming. De digitale diensteninfrastructuur voor e-gezondheid voltooien en deze uitbreiden met nieuwe digitale diensten die betrekking hebben op ziektepreventie, gezondheidszorg en behandeling, en bijdragen tot de uitrol ervan op basis van een brede steun door EU-activiteiten en de lidstaten, met name in het kader van het e-gezondheidsnetwerk, in overeenstemming met artikel 14 van Richtlijn 2011/24/EU.
2.2. Beschikbaar stellen van betere gegevens voor onderzoek, ziektepreventie en gepersonaliseerde gezondheid en zorg. Ervoor zorgen dat Europese onderzoekers op het gebied van gezondheid en artsen toegang hebben tot hulpmiddelen op de nodige schaal (gezamenlijke gegevensruimten, met inbegrip van gegevensopslag en computing, expertise en analytische capaciteiten) teneinde tot doorbraken te komen betreffende belangrijke en zeldzame ziekten. Het doel is tot een cohort op bevolkingsniveau van ten minste tien miljoen burgers te komen. ▌
2.3. Digitale instrumenten beschikbaar stellen teneinde de burgers mondiger te maken en ten behoeve van persoonsgerichte zorg door ondersteuning van de uitwisseling van innovatieve en beste praktijken op het gebied van digitale gezondheid, capaciteitsopbouw en technische bijstand, met name betreffende cyberbeveiliging, KI en HPC.
3. Rechterlijke macht: Naadloze en beveiligde grensoverschrijdende elektronische communicatie binnen de rechterlijke macht en andere bevoegde instanties op het gebied van civiel recht en strafrecht mogelijk maken. Verbeteren van de toegang tot de rechter en tot juridische informatie en procedures voor de burgers, het bedrijfsleven, beoefenaars van juridische beroepen en leden van de rechterlijke macht met semantisch interoperabele koppelingen met ▌databases en registers alsmede vergemakkelijken van buitengerechtelijke beslechting van geschillen via internet. Bevorderen van de ontwikkeling en toepassing van innovatieve technologieën voor rechtbanken en juristen op basis van onder meer oplossingen inzake kunstmatige intelligentie die waarschijnlijk procedures stroomlijnen en versnellen (bijvoorbeeld "legal tech"-toepassingen).
4. Vervoer, mobiliteit, energie en milieu: Uitrollen van gedecentraliseerde oplossingen en infrastructuurvoorzieningen die vereist zijn voor grootschalige digitale toepassingen zoals geconnecteerd geautomatiseerd rijden, onbemande luchtvaartuigen, slimme mobiliteit, slimme steden, slimme plattelandsgebieden of slimme ultraperifere gebieden, ter ondersteuning van het beleid inzake vervoer, energie en milieu, in coördinatie met de acties voor de digitalisering van de sectoren vervoer en energie in het kader van de Connecting Europe Facility.
5. Onderwijs, cultuur en media: Makers, de creatieve industrie en de culturele sector in Europa voorzien van toegang tot de meest recente digitale technologieën, van AI tot geavanceerde computing. Het Europees cultureel erfgoed, inclusief Europeana, benutten als instrument ter ondersteuning van onderwijs en onderzoek en ter bevordering van culturele verscheidenheid, sociale cohesie en de Europese samenleving. De invoering van digitale technologieën in het onderwijs alsmede in particuliere en door de overheid gefinancierde culturele instellingen ondersteunen.
▌
6. Andere activiteiten ter ondersteuning van de digitale eengemaakte markt, bijvoorbeeld het bevorderen van de digitale geletterdheid en mediageletterdheid en bewustmaking van minderjarigen, ouders en leerkrachten over de risico's waarmee minderjarigen online te maken kunnen krijgen en de manieren waarop zij kunnen worden beschermd, en cyberpesten en de verspreiding van online materiaal dat seksueel misbruik van kinderen bevat, tegengaan door het ondersteunen van een pan-Europees netwerk van centra voor een veiliger internet; bevorderen van maatregelen gericht op de opsporing en bestrijding van opzettelijke verspreiding van desinformatie, wat zal leiden tot een grotere algemene weerbaarheid van de Unie; ondersteunen van de oprichting van een EU-waarnemingspost voor de digitale-platformeconomie alsmede studies en voorlichtingsactiviteiten.
Activiteiten als bedoeld onder de punten 1 tot en met 6 kunnen gedeeltelijk worden ondersteund door de Europese digitale-innovatiehubs door middel van de capaciteiten die zijn ontwikkeld om het bedrijfsleven te helpen bij de digitale transformatie (zie punt II).
II. Initiële activiteiten met betrekking tot de digitalisering van het bedrijfsleven:
1. Bijdrage aan het uitbreiden van ▌het netwerk van Europese digitale-innovatiehubs teneinde te waarborgen dat alle bedrijven, en met name kmo's in alle regio's van de EU, toegang hebben tot digitale capaciteiten. Hiertoe behoren met name:
1.1. toegang tot de gemeenschappelijke Europese gegevensruimte, KI-platforms en Europese HPC-voorzieningen voor data-analyse en toepassingen die veel rekenkracht vereisen;
1.2. toegang tot grootschalige testvoorzieningen op het gebied van KI en tot geavanceerde cyberbeveiligingsinstrumenten;
1.3. toegang tot geavanceerde digitale vaardigheden.
2. De activiteiten worden gecoördineerd met en vormen een aanvulling op de innovatie-acties op het gebied van digitale technologieën die met name worden gesteund via het programma Horizon Europa en door middel van investeringen in de Europese digitale-innovatiehubs die worden ondersteund via het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling. Subsidies voor markttoepassing kunnen ook worden verstrekt via het programma Digitaal Europa in overeenstemming met de staatssteunregels. Steun voor toegang tot financiering voor verdere stappen bij de digitale transformatie zal worden verstrekt door middel van financieringsinstrumenten in het kader van de InvestEU-regeling.
2.1 Totaal bedrag aan mede-investeringen in locaties voor experimenten en tests
2.2 Gebruik van gemeenschappelijke Europese bibliotheken of interfaces met bibliotheken van algoritmen, gebruik van gemeenschappelijke Europese gegevensruimten en gebruik van locaties voor experimenten en tests met betrekking tot activiteiten in het kader van deze verordening
2.2 bis Aantal gevallen waarin organisaties als gevolg van het programma besluiten om kunstmatige intelligentie in hun product, processen of diensten te integreren
Specifieke doelstelling 3 – Cyberbeveiliging en vertrouwen
3.1 Aantal gezamenlijk verworven infrastructuurvoorzieningen en/of instrumenten inzake cyberbeveiliging
3.2 Aantal gebruikers en gemeenschappen van gebruikers die toegang hebben tot Europese voorzieningen inzake cyberbeveiliging
4.1 Aantal personen die een opleiding hebben genoten om door het programma gesteunde geavanceerde digitale vaardigheden te verwerven
4.2 Aantal bedrijven, in het bijzonder kmo's, dat moeilijkheden ondervindt bij het aanwerven van ICT-specialisten
4.2 bis Aantal personen dat na afloop van de door het programma ondersteunde opleiding een betere werkgelegenheidssituatie meldt
Specifieke doelstelling 5 – Uitrol, optimaal gebruik van digitale capaciteiten en interoperabiliteit
5.1 Invoering van digitale overheidsdiensten
5.2 Bedrijven met een hoge score inzake digitale intensiteit
5.3 Mate van afstemming van het nationale interoperabiliteitskader op het Europese interoperabiliteitskader
5.4 Aantal bedrijven en overheidsentiteiten die gebruik hebben gemaakt van de diensten van de Europese digitale-innovatiehubs
BIJLAGE 3
Synergieën met andere programma's van de Unie
1. Synergieën met Horizon Europa waarborgen het volgende:
a) Digitaal Europa en Horizon Europa hebben betrekking op meerdere overlappende thematische gebieden, maar het soort te ondersteunen acties, de verwachte resultaten en de interventielogica ervan zijn verschillend en complementair;
b) In het kader van Horizon Europa zal uitgebreide steun worden geboden aan onderzoek, technologische ontwikkeling, demonstratie, proefprojecten, haalbaarheidsstudies, tests en innovatie, met inbegrip van de precommerciële uitrol van innovatieve digitale technologieën, met name via (i) een specifiek budget in de pijler wereldwijde uitdagingen voor "Digitaal en industrie" voor de ontwikkeling van ontsluitende technologieën (kunstmatige intelligentie en robotica, internet van de volgende generatie, high-performance computing en "big data", digitale sleuteltechnologieën, waarbij digitale met andere technologieën worden gecombineerd); (ii) ondersteuning voor e-infrastructuurvoorzieningen in de pijler open wetenschap; (iii) de integratie van digitaal beleid in alle wereldwijde uitdagingen (gezondheid, veiligheid, energie en mobiliteit, klimaat enz.); en (iv) ondersteuning voor de schaalvergroting van baanbrekende innovaties in de pijler open innovatie (waarbij in veel gevallen digitale met fysieke technologieën worden gecombineerd);
c) In het kader van Digitaal Europa wordt geïnvesteerd in (i) digitale capaciteitsopbouw op het gebied van high-performance computing, kunstmatige intelligentie, "distributed ledger"-technologie, cyberbeveiliging en geavanceerde digitale vaardigheden; en (ii) nationale, regionale en lokale uitrol binnen een EU-kader van digitale capaciteiten en de meest recente digitale technologieën op gebieden van algemeen belang (zoals gezondheid, overheden, justitie en onderwijs) of marktfalen (zoals de digitalisering van het bedrijfsleven, en met name van kleine en middelgrote ondernemingen);
d) Capaciteiten en infrastructuurvoorzieningen op basis van Digitaal Europa worden ter beschikking gesteld van de onderzoeks- en innovatiegemeenschap, met inbegrip van activiteiten die door middel van Horizon Europa zijn ondersteund, waaronder tests, experimenten en demonstratieprojecten in alle sectoren en disciplines;
e) Naarmate de ontwikkeling van nieuwe digitale technologieën via Horizon Europa tot rijping komt, zullen deze geleidelijk worden ingevoerd en uitgerold in het kader van Digitaal Europa;
f) Initiatieven van Horizon Europa voor de ontwikkeling van programma's voor de verwerving van vaardigheden en competenties, met inbegrip van initiatieven die worden uitgevoerd in de co-locatiecentra KIC-Digital van het Europees Instituut voor innovatie en technologie, worden aangevuld door capaciteitsopbouw in het kader van Digitaal Europa op het gebied van geavanceerde digitale vaardigheden;
g) Er worden sterke coördinatiemechanismen voor de programmering en uitvoering ingevoerd, waarmee alle procedures voor beide programma's zo veel mogelijk op elkaar worden afgestemd. Bij de beheersstructuren worden alle desbetreffende diensten van de Commissie betrokken.
2. Synergieën met EU-programma's onder gedeeld beheer, met inbegrip van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+), het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV), waarborgen het volgende:
a) Regelingen voor aanvullende financiering uit EU-programma's onder gedeeld beheer en het programma Digitaal Europa worden gebruikt ter ondersteuning van activiteiten die een brug slaan tussen slimme specialisaties en ondersteuning voor de digitale transformatie van de Europese economie en samenleving.
b) Het EFRO draagt bij tot de ontwikkeling en versterking van regionale en lokale ecosystemen inzake innovatie, industriële transformatie en de digitale transformatie van de samenleving en de overheid, en bevordert zo de uitvoering van de verklaring van Tallinn inzake e-overheid. Daartoe behoort ondersteuning voor de digitalisering van het bedrijfsleven en de toepassing van resultaten alsmede de uitrol van nieuwe technologieën en innovatieve oplossingen. Het programma Digitaal Europa is een aanvulling op en biedt ondersteuning aan de transnationale koppeling en het in kaart brengen van digitale capaciteiten teneinde deze toegankelijk te maken voor kleine en middelgrote ondernemingen en interoperabele IT-oplossingen toegankelijk te maken voor alle regio's van de EU.
3. Synergieën met de Connecting Europe Facility (CEF) waarborgen het volgende:
a) Het toekomstige programma Digitaal Europa is gericht op de grootschalige opbouw van digitale capaciteiten en infrastructuur op het gebied van high-performance computing, kunstmatige intelligentie, cyberbeveiliging en geavanceerde digitale vaardigheden, ten behoeve van de brede invoering en uitrol in heel Europa van kritieke bestaande of geteste innovatieve digitale oplossingen binnen een EU-kader op gebieden van algemeen belang of bij marktfalen. Het programma Digitaal Europa wordt hoofdzakelijk uitgevoerd door middel van gecoördineerde en strategische investeringen met de lidstaten, in het bijzonder via gezamenlijke openbare aanbestedingen, in digitale capaciteiten die in heel Europa worden gedeeld en in EU-brede acties ter ondersteuning van interoperabiliteit en normalisatie als onderdeel van de ontwikkeling van een digitale eengemaakte markt.
b) Capaciteiten en infrastructuurvoorzieningen in het kader van Digitaal Europa worden ter beschikking gesteld voor de uitrol van innovatieve nieuwe technologieën en oplossingen op het gebied van mobiliteit en vervoer. De CEF ondersteunt de uitrol en invoering van innovatieve nieuwe technologieën en oplossingen op het gebied van mobiliteit en vervoer.
c) Er worden coördinatiemechanismen opgezet, met name door middel van passende beheersstructuren.
4. Synergieën met InvestEU waarborgen het volgende:
a) Ondersteuning door middel van marktgebaseerde financiering, waartoe behoort dat beleidsdoelstellingen in het kader van dit programma worden nagestreefd overeenkomstig de verordening betreffende het InvestEU-fonds. Dergelijke marktgebaseerde financiering kan worden gecombineerd met de ondersteuning door middel van subsidies.
b) De toegang tot financieringsinstrumenten wordt vergemakkelijkt door de ondersteuning die wordt verstrekt door de digitale-innovatiehubs.
5. Synergieën met Erasmus+ waarborgen het volgende:
a) Het programma ondersteunt de ontwikkeling en verwerving van de geavanceerde digitale vaardigheden die nodig zijn voor de uitrol van geavanceerde technologieën, zoals kunstmatige intelligentie of high-performance computing, in samenwerking met de betrokken sectoren.
b) Het gedeelte van Erasmus+ dat betrekking heeft op geavanceerde vaardigheden is een aanvulling op de acties van Digitaal Europa die zijn gericht op de verwerving van vaardigheden op alle gebieden en op alle niveaus, door middel van mobiliteitservaringen.
5 bis. Synergieën met Creatief Europa waarborgen het volgende:
a) Het subprogramma MEDIA van het programma Creatief Europa ondersteunt initiatieven die een reële impact kunnen genereren voor de culturele en creatieve sector in heel Europa, en helpt zo bij de aanpassing aan de digitale transformatie.
b) Het programma Digitaal Europa voorziet onder andere makers, de creatieve industrie en de culturele sector in Europa van toegang tot de meest recente digitale technologieën, van KI tot geavanceerde computing.
6. Er worden synergieën met andere programma's en initiatieven van de EU inzake competenties/vaardigheden gewaarborgd.
Standpunt van het Europees Parlement van 17 april 2019. De grijs gemarkeerde tekstdelen vormen niet het voorwerp van het in het kader van interinstitutionele onderhandelingen bereikte akkoord.
De verwijzing moet nog worden geactualiseerd: PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1. Het akkoord is te vinden op: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?qid=1528105650641&uri=CELEX:32013Q1220(01)
Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie van 13 april 2016 over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
Effectbeoordeling bij het voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming EuroHPC (https://ec.europa.eu/digital-single-market/en/news/proposal-council-regulation-establishing-eurohpc-joint-undertaking-impact-assessment).
Tot dit pakket behoort het actieplan voor digitaal onderwijs (COM(2018)0022) dat een reeks maatregelen omvat die de lidstaten ondersteunen bij de ontwikkeling van digitale vaardigheden en bekwaamheden in het formele onderwijs.
Verordening tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing. 10594/18. Brussel, 18 september 2018 (OR. en). http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-10594-2018-INIT/nl/pdf
Verordening … van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees kenniscentrum voor industrie, technologie en onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging en het netwerk van nationale coördinatiecentra.
Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).
Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (Voor de EER relevante tekst).
Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (Voor de EER relevante tekst).
Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (Voor de EER relevante tekst).
Verordening (EU) nr. 283/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 betreffende richtsnoeren voor trans-Europese netwerken op het gebied van telecommunicatie-infrastructuur en tot intrekking van Beschikking nr. 1336/97/EG (PB L 86 van 21.3.2014, blz. 14).
Besluit (EU) 2015/2240 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 tot vaststelling van een programma inzake interoperabiliteitsoplossingen en gemeenschappelijke kaders voor Europese overheidsdiensten, bedrijven en burgers (ISA2-programma) als middel om de overheidssector te moderniseren.
COM(2018)0233, mededeling over het mogelijk maken van de digitale transformatie van gezondheid en zorg in de digitale eengemaakte markt; de burger "empoweren" en bouwen aan een gezondere maatschappij.
Fiscalis-programma voor samenwerking op het gebied van belastingen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Fiscalis-programma voor samenwerking op het gebied van belastingen (COM(2018)0443 – C8-0260/2018 – 2018/0233(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0443),
– gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 114 en 197 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0260/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018(1),
– gezien de op 25 januari 2019 door zijn Voorzitter aan de commissievoorzitters gestuurde brief, waarin de aanpak van het Parlement met betrekking tot de sectorale programma's van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) betreffende de periode na 2020 wordt uiteengezet,
– gezien de op 1 april 2019 door de Raad aan de Voorzitter van het Europees Parlement gestuurde brief, waarin de gemeenschappelijke lezing wordt bevestigd waarover de medewetgevers het tijdens de onderhandelingen eens zijn geworden,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Begrotingscommissie (A8-0421/2018),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(2);
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) .../... van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Fiscalis-programma voor samenwerking op het gebied van belastingen
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 114 en 197,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(4),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Het Fiscalis 2020-programma, dat is vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1286/2013 van het Europees Parlement en de Raad(5) en ten uitvoer wordt gelegd door de Commissie in samenwerking met de lidstaten en geassocieerde landen, en de voorlopers van dat programma hebben de samenwerking tussen de belastingautoriteiten in de Unie in grote mate helpen te vergemakkelijken en te intensiveren. De belastingautoriteiten van de deelnemende landen hebben de meerwaarde van deze programma's, met inbegrip van de meerwaarde voor de bescherming van de financiële en economische belangen van de lidstaten van de Unie en van belastingplichtigen, onderkend. Aan de uitdagingen die de komende tien jaar worden verwacht, kan slechts het hoofd worden geboden als de lidstaten verder kijken dan de grenzen van hun eigen bestuursgebieden en nauw samenwerken met hun tegenhangers.
(2) Het Fiscalis 2020-programma biedt de lidstaten een Uniekader waarbinnen zij deze samenwerkingsactiviteiten kunnen ontplooien en dat kosteneffectiever is dan wanneer elke lidstaat afzonderlijk zijn eigen samenwerkingskader op bilaterale of multilaterale basis zou opzetten. Het is derhalve passend de voortzetting van dat programma te waarborgen door op hetzelfde gebied een nieuw programma, het Fiscalis-programma ("het programma") vast te stellen.
(3) Door te voorzien in een actiekader dat de eengemaakte markt ondersteunt, het concurrentievermogen van de Unie bevordert en de financiële en economische belangen van de Unie en haar lidstaten beschermt, moet het programma bijdragen aan: de ondersteuning van het belastingbeleid en de tenuitvoerlegging van het recht van de Unie op het gebied van belastingen;het voorkomen en bestrijden van belastingfraude, belastingontduiking, agressieve belastingplanning en dubbele niet-belastingheffing;de voorkoming en beperking van onnodige administratieve lasten voor burgers en bedrijven bij grensoverschrijdende transacties; de bevordering van eerlijkere en efficiëntere belastingstelsels;de optimale benutting van de mogelijkheden van de eengemaakte markt en de bevordering van eerlijke concurrentie in de Unie;de ondersteuning van een gemeenschappelijk optreden van de Unie in internationale fora en de ondersteuning van de opbouw van administratieve capaciteit van belastingautoriteiten, onder meer door modernisering van de rapportage- en audittechnieken; alsmede aan de ondersteuning van de training van het personeel van de administratieve capaciteit op dit gebied.
(4) In deze verordening worden voor het programma de financiële middelen vastgelegd die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(6).
(5) Ter ondersteuning van het toetredings- en associatieproces van derde landen staat deelname aan het programma ook open voor toetredingslanden en kandidaat-lidstaten alsmede voor potentiële kandidaten en partnerlanden van het Europese nabuurschapsbeleid, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De deelname kan ook openstaan voor andere derde landen in overeenstemming met de voorwaarden die in specifieke overeenkomsten tussen de Unie en die landen zijn vastgesteld met betrekking tot hun deelname aan programma's van de Unie.
(6) Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad(7) (het "Financieel Reglement") is op dit programma van toepassing. Zij bevat regels voor de uitvoering van de Uniebegroting, daaronder begrepen regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen en vergoeding van externe deskundigen.
(7) De acties die konden worden verricht in het kader van het Fiscalis 2020-programma, dienen te worden behouden omdat zij hun waarde hebben bewezen. Om de uitvoering van het programma eenvoudiger en flexibeler te maken en zo de doelstellingen ervan beter te kunnen verwezenlijken, moeten de acties alleen worden gedefinieerd in de vorm van algemene categorieën, met een lijst van voorbeelden ter illustratie van concrete activiteiten, zoals bijeenkomsten en soortgelijke ad-hocevenementen, waaronder, indien van toepassing, aanwezigheid in de administratieve bureaus en deelname aan administratieve onderzoeken, op projecten gebaseerde gestructureerde samenwerking, met inbegrip van, in voorkomend geval, gezamenlijke audits en IT-capaciteitsopbouw, met inbegrip van, in voorkomend geval, de toegang van belastingautoriteiten tot onderling gekoppelde registers. In voorkomend geval moeten de acties ook gericht zijn op de aanpak van prioritaire thema’s om de doelstellingen van het programma te verwezenlijken. Door middel van samenwerking en capaciteitsopbouw moet het Fiscalis-programma ook de benutting en hefboomwerking van innovatie bevorderen en ondersteunen om de kernprioriteiten inzake belastingen nog beter te kunnen verwezenlijken.
(8) Gelet op de toenemende mobiliteit van de belastingplichtigen, het aantal grensoverschrijdende transacties en de internationalisering van financiële instrumenten en het daaruit voortvloeiende verhoogde risico op belastingfraude, belastingontduiking en agressieve belastingplanning, die de grenzen van de Unie ruim overstijgen, kunnen aanpassingen of uitbreidingen van de Europese elektronische systemen tot derde landen die niet met het programma geassocieerd zijn, en tot internationale organisaties van belang zijn voor de Unie of de lidstaten. Zij zouden met name de administratieve lasten en de kosten vermijden die gepaard gaan met de ontwikkeling en de exploitatie van twee soortgelijke elektronische systemen, namelijk voor de uitwisseling van inlichtingen binnen de Unie respectievelijk internationale inlichtingenuitwisseling. Daarom moeten kosten voor aanpassingen of uitbreidingen van Europese elektronische systemen met het oog op samenwerking met derde landen en internationale organisaties, wanneer een dergelijk belang voldoende onderbouwd is, in aanmerking komen voor financiering uit het programma.
(9) Gelet op het belang van de mondialisering en de noodzaak om belastingfraude, belastingontduiking en agressieve belastingplanning te bestrijden, moet het programma de mogelijkheid blijven bieden om een beroep te doen op externe deskundigen in de zin van artikel 238 van het Financieel Reglement. Deze externe deskundigen moeten in hoofdzaak vertegenwoordigers van overheidsinstanties, ook van niet-geassocieerde derde landen, waaronder de minst ontwikkelde landen, en vertegenwoordigers van internationale organisaties, marktdeelnemers, belastingplichtigen en het maatschappelijk middenveld zijn. Onder "minst ontwikkeld land" moet worden verstaan een land of gebied buiten de EU dat in aanmerking komt voor officiële ontwikkelingshulp overeenkomstig de relevante lijst die openbaar beschikbaar is gemaakt door het comité voor ontwikkelingshulp van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling en op basis van de definitie van de Verenigde Naties.De selectie van deskundigen in deskundigengroepen moet worden gebaseerd op het besluit van de Commissie van 30 mei 2016 tot vaststelling van horizontale regels voor de oprichting en het functioneren van haar deskundigengroepen. Wat betreft deskundigen die op persoonlijke titel worden benoemd om onafhankelijk en in het algemeen belang te kunnen optreden, moet worden gewaarborgd dat zij onpartijdig zijn, dat er geen sprake is van een belangenconflict met hun professionele rol en dat informatie over hun selectie en hun deelname openbaar is.
(10) In overeenstemming met haar streven naar samenhang en vereenvoudiging van financieringsprogramma's, dat de Commissie in haar mededeling "De evaluatie van de EU-begroting"(8) van 19 oktober 2010 verwoord heeft, moeten de middelen worden gedeeld met andere financieringsinstrumenten van de Unie wanneer de beoogde acties in het kader van het programma doelstellingen nastreven die verschillende financieringsinstrumenten gemeen hebben, zonder dat deze activiteiten evenwel dubbel kunnen worden gefinancierd. Bij de in het kader van dit programma opgezette acties moet ervoor zorg worden gedragen dat de middelen van de Unie ter ondersteuning van het fiscale beleid en de belastingautoriteiten op samenhangende wijze worden gebruikt.
(10 bis) Met het oog op de kosteneffectiviteit moet worden gestreefd naar synergieën van het Fiscalis-programma met andere Uniemaatregelen op verwante terreinen, zoals het Douane-programma, het fraudebestrijdingsprogramma van de Unie, het programma voor de interne markt en het steunprogramma voor structurele hervormingen.
(11) Het grootste deel van de begroting van het programma zal worden besteed aan acties ten behoeve van capaciteitsopbouw op het gebied van informatietechnologie (IT). Daarom moeten de gemeenschappelijke en de nationale componenten van de Europese elektronische systemen in specifieke bepalingen worden beschreven. Voorts moeten de reikwijdte van de acties en de verantwoordelijkheden van de Commissie en van de lidstaten duidelijk worden omschreven. Voor zover mogelijk moet er interoperabiliteit zijn tussen de gemeenschappelijke en nationale componenten van de Europese elektronische systemen, en moet sprake zijn van synergie met andere elektronische systemen van relevante EU-programma's.
(12) Momenteel bestaat er geen verplichting om een strategisch meerjarenplan voor belastingen (MASP-T) op te stellen met het oog op de totstandbrenging van een samenhangende en interoperabele elektronische omgeving voor belastingen in de Unie. Teneinde de samenhang en de coördinatie van acties ten behoeve van IT-capaciteitsopbouw te waarborgen, moet het programma voorzien in de opstelling van een dergelijk MASP-T, een planningsinstrument dat in overeenstemming moet zijn met en niet verder mag gaan dan de verplichtingen die voortvloeien uit de desbetreffende juridisch bindende handelingen van de Unie.
(13) Deze verordening moet ten uitvoer worden gelegd door middel van werkprogramma's. Gelet op het middellange- tot langetermijnkarakter van de nagestreefde doelstellingen en rekening houdende met de eerder opgedane ervaring moeten de werkprogramma's meerdere jaren kunnen bestrijken. De overschakeling van jaarlijkse naar meerjarige werkprogramma's, elk met een looptijd van maximaal drie jaar, zal de administratieve lasten voor de Commissie en de lidstaten verlichten.
(14) Ter aanvulling van deze verordening moet aan de Commissie de bevoegdheid worden toegekend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen met betrekking tot de vaststelling van jaarlijkse werkprogramma's.
(15) Overeenkomstig punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016(9) moet dit programma worden geëvalueerd op basis van informatie die wordt verzameld door middel van specifieke toezichtsvereisten, waarbij echter overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, worden vermeden. Waar passend kunnen in deze vereisten ook meetbare indicatoren worden opgenomen als basis voor de evaluatie van de effecten van het instrument op het terrein. De tussentijdse en eindevaluaties, die uiterlijk vier jaar na de aanvang van de uitvoering dan wel voltooiing van het programma moeten worden verricht, moeten bijdragen aan het besluitvormingsproces van de volgende meerjarige financiële kaders. In de tussentijdse en eindevaluaties moet ook aandacht worden besteed aan de resterende belemmeringen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma en moeten suggesties voor beste praktijken worden gedaan. Naast de tussentijdse en eindevaluaties, als onderdeel van het systeem voor verslaglegging over prestaties, moeten er jaarlijkse voortgangsverslagen worden opgesteld om de geboekte vooruitgang te volgen. Deze verslagen moeten een samenvatting bevatten van de lessen die zijn geleerd en, in voorkomend geval, van de belemmeringen die zijn ondervonden in het kader van de activiteiten van het programma die in het betrokken jaar hebben plaatsgevonden.
(15 bis) De Commissie moet regelmatig seminars voor belastingdiensten en vertegenwoordigers van de begunstigde lidstaten organiseren om actuele kwesties te bespreken en mogelijke verbeteringen met betrekking tot de doelstellingen van het programma voor te stellen, waaronder de uitwisseling van informatie tussen belastingdiensten.
(16) Om op passende wijze in te spelen op veranderingen in de fiscale beleidsprioriteiten, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om de lijst van indicatoren waarmee de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van het programma wordt gemeten, te wijzigen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
(17) Overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (het "Financieel Reglement"), Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10), Verordening (Euratom, EG) nr. 2988/95 van de Raad(11), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad(12) and Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad(13), moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door evenredige maatregelen, daaronder begrepen voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties.In het bijzonder kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 administratieve onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie ("het EOM") overgaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad(14). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het EOM ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939, en de Europese Rekenkamer, alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.
(17 bis) Derde landen die deel uitmaken van de EER kunnen deelnemen aan programma's van de Unie in het kader van de samenwerking krachtens de EER-overeenkomst, die voorziet in de uitvoering van de programma's bij een besluit uit hoofde van die overeenkomst. Derde landen mogen eveneens deelnemen op grond van andere rechtsinstrumenten. In deze verordening dient een specifieke bepaling te worden opgenomen waarbij aan de bevoegde ordonnateur, OLAF en de Europese Rekenkamer de nodige rechten en toegang worden verleend om hun respectieve bevoegdheden ten volle uit te oefenen.
(18) De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, overheidsopdrachten, prijzen, indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op basis van artikel 322 VWEU vastgestelde regels hebben ook betrekking op de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene tekortkomingen ten aanzien van de rechtsstaat in de lidstaten, aangezien de eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële basisvoorwaarde is voor een goed financieel beheer en effectieve EU-financiering.
(19) De financieringsvormen en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze verordening dienen te worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden om de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten te behalen, met name rekening houdend met de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Daarbij moet het gebruik van vaste bedragen, forfaitaire percentages en eenheidskosten in overweging worden genomen, alsook financiering die niet gekoppeld is aan kosten zoals bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement. De subsidiabele kosten worden bepaald afhankelijk van de aard van de subsidiabele acties. Het is van het grootste belang dat de reis-, accommodatie- en verblijfkosten van deelnemers aan activiteiten of kosten in verband met de organisatie van evenementen worden gedekt, zodat de deelname van nationale deskundigen en de administratie aan gezamenlijke acties gewaarborgd is.
(20) Daar de doelstelling van deze verordening niet voldoende door de afzonderlijke lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
(21) Deze verordening vervangt Verordening (EU) nr. 1286/2013 van het Europees Parlement en de Raad, die derhalve moet worden ingetrokken,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp
1. Bij deze verordening wordt het Fiscalis-programma voor samenwerking op het gebied van belastingen (het "programma") vastgesteld.
2. In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begroting voor de periode 2021 - 2027, de vormen van financiering door de Unie alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(1) "belastingen": aangelegenheden, daaronder begrepen de inrichting, uitvoering, handhaving en naleving, met betrekking tot de volgende belastingen en rechten:
a) belasting over de toegevoegde waarde zoals bepaald in Richtlijn 2006/112/EG van de Raad(15);
b) accijnzen op alcohol zoals bepaald in Richtlijn 92/83/EEG van de Raad(16);
c) accijnzen op tabaksproducten zoals bepaald in Richtlijn 2011/64/EU van de Raad(17);
d) belastingen op energieproducten en elektriciteit zoals bepaald in Richtlijn 2003/96/EG van de Raad(18);
e) andere belastingen en rechten zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a), van Richtlijn 2010/24/EU van de Raad(19), voor zover zij van belang zijn voor de eengemaakte markt en de administratieve samenwerking tussen de lidstaten;
(2) "belastingautoriteiten": de voor belastingheffing of voor belastinggerelateerde taken bevoegde overheden en andere lichamen;
(3) "Europese elektronische systemen": de elektronische systemen die noodzakelijk zijn voor de belastingheffing en voor de uitvoering van de missie van de belastingautoriteiten;
(4) "derde land": een land dat geen lid van de Unie is;
Artikel 3
Doelstellingen van het programma
1. De algemene doelstellingen van het programma bestaan erin de belastingautoriteiten en de belastingheffing te ondersteunen om de werking van de eengemaakte markt te verbeteren, het concurrentievermogen van de Unie en eerlijke concurrentie in de Unie te bevorderen, de financiële en economische belangen van de Unie en haar lidstaten te beschermen, onder meer door het bestrijden van belastingfraude, belastingontduiking en belastingontwijking, en de belastinginning te verbeteren.
2. De specifieke doelstelling van het programma bestaat erin het fiscale beleid en de tenuitvoerlegging van het recht van de Unie op het gebied van belastingen te ondersteunen, de fiscale samenwerking, waaronder de uitwisseling van fiscale informatie te bevorderen en de bestuurlijke capaciteitsopbouw te ondersteunen, daaronder begrepen competentieontwikkeling en ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen.
Artikel 4
Begroting
1. De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2021-2027 bedragen 300 miljoen EUR in prijzen van 2018 ofwel 339 miljoen EUR in lopende prijzen.
2. Het in lid 1 bedoelde bedrag kan onder andere uitgaven dekken voor werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, toezicht, controle, audit en evaluatie alsmede andere werkzaamheden voor het beheer van het programma en de beoordeling van de verwezenlijking van de doelstellingen ervan. Het kan bovendien uitgaven dekken met betrekking tot studies en ander relevant schriftelijk materiaal, vergaderingen van deskundigen, informatie- en communicatieacties, voor zover zij verband houden met de doelstellingen van het programma, alsmede uitgaven in verband met informatietechnologienetwerken voor informatieverwerking en -uitwisseling, daaronder begrepen institutionele informatietechnologie-instrumenten, en andere uitgaven voor technische en administratieve bijstand die nodig is voor het beheer van het programma.
Artikel 5
Met het programma geassocieerde derde landen
Het programma staat open voor deelname van de volgende derde landen:
a) toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;
b) landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen, mits de toepasselijke wetgeving en bestuurlijke methoden in deze landen voldoende zijn aangepast aan die in de Unie;
c) andere derde landen in overeenstemming met de voorwaarden die in een specifieke overeenkomst met betrekking tot de deelname van het derde land aan een programma van de Unie zijn vastgesteld, mits die overeenkomst:
– een billijk evenwicht garandeert tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land dat aan programma's van de Unie deelneemt;
– de voorwaarden voor deelname aan de programma's vaststelt, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan individuele programma's en de administratieve kosten ervan. Deze bijdragen vormen bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het ▌ Financieel Reglement;
– het derde land geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het programma verleent;
– de rechten van de Unie waarborgt om te zorgen voor een goed financieel beheer en haar financiële belangen te beschermen.
Artikel 6
Uitvoering en vormen van EU-financiering
1. Het programma wordt uitgevoerd in direct beheer in overeenstemming met het Financieel Reglement.
2. In het kader van het programma kan financiering worden verstrekt in een van de vormen als vastgesteld in het Financieel Reglement, met name subsidies, prijzen, aanbestedingen en vergoeding van reis- en verblijfkosten van externe deskundigen.
HOOFDSTUK II
SUBSIDIABILITEIT
Artikel 7
In aanmerking komende acties
1. Alleen acties voor de verwezenlijking van de doelstellingen als bedoeld in artikel 3 komen in aanmerking voor financiering.
2. De in lid 1 bedoelde acties omvatten:
a) bijeenkomsten en soortgelijke ad-hocevenementen;
b) projectgebaseerde gestructureerde samenwerking;
c) acties ten behoeve van IT-capaciteitsopbouw, met name de ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen;
d) acties ten behoeve van competentieontwikkeling en capaciteitsopbouw;
e) ondersteunende en andere acties, daaronder begrepen:
(1) studies en ander relevant schriftelijk materiaal;
(2) innoverende activiteiten, met name proof-of-concepts, proefprojecten en prototype-ontwikkeling;
(3) gezamenlijk ontwikkelde communicatieacties;
(4) alle andere relevante acties waarin de in artikel 13 bedoelde werkprogramma's voorzien, die nodig zijn ter verwezenlijking of ter ondersteuning van de in artikel 3 genoemde doelstellingen.
In bijlage I is een niet-uitputtende lijst opgenomen van mogelijke vormen van relevante acties als bedoeld onder a), b) en d).
Een niet-uitputtende lijst van prioritaire thema's is opgenomen in bijlage III.
3. Acties bestaande in de ontwikkeling en exploitatie van aanpassingen of uitbreidingen van de gemeenschappelijke componenten van de Europese elektronische systemen met het oog op samenwerking met derde landen die niet met het programma geassocieerd zijn, of internationale organisaties komen in aanmerking voor financiering wanneer zij van belang zijn voor de Unie. De Commissie treft de nodige administratieve regelingen, die kunnen voorzien in een financiële bijdrage van de betrokken derde partijen aan deze acties.
4. Wanneer een actie ten behoeve van IT-capaciteitsopbouw als bedoeld in lid 2, onder c), betrekking heeft op de ontwikkeling en exploitatie van een Europees elektronisch systeem, komen uitsluitend de kosten in verband met de aan de Commissie toevertrouwde verantwoordelijkheden overeenkomstig artikel 11, lid 2, in aanmerking voor financiering uit het programma. De lidstaten dragen de kosten in verband met de aan hen toevertrouwde verantwoordelijkheden overeenkomstig artikel 11, lid 3.
Artikel 8
Deelname van externe deskundigen
1. Wanneer dit ten goede komt van de verwezenlijking van de acties waarmee de in artikel 3 genoemde doelstellingen ten uitvoer worden gelegd, kunnen vertegenwoordigers van overheidsinstanties, ook van derde landen die niet met het programma geassocieerd zijn overeenkomstig artikel 5, met inbegrip van minst ontwikkelde landen en, in voorkomend geval, vertegenwoordigers van internationale en andere relevante organisaties, van marktdeelnemers en organisaties die marktdeelnemers vertegenwoordigers, en van het maatschappelijk middenveld als externe deskundigen deelnemen aan acties die in het kader van het programma worden opgezet.
2. De kosten van de in lid 1 bedoelde externe deskundigen komen in aanmerking voor vergoeding uit hoofde van het programma in overeenstemming met de bepalingen van artikel 238 van het Financieel Reglement.
3. De externe deskundigen worden door de Commissie op ad-hocbasis en op basis van de behoeften geselecteerd, onder meer uit deskundigen die worden voorgesteld door de lidstaten, op basis van hun vaardigheden, ervaring en kennis met betrekking tot de specifieke actie ▌.
De Commissie beoordeelt onder meer de onafhankelijkheid van deze externe deskundigen, en ziet erop toe dat er geen sprak is van belangenconflicten met hun professionele verantwoordelijkheden.
HOOFDSTUK III
SUBSIDIES
Artikel 9
Toekenning, complementariteit en gecombineerde financiering
1. Subsidies in het kader van het programma worden toegekend en beheerd in overeenstemming met titel VIII van het Financieel Reglement.
2. Aan een actie waaraan in het kader van een ander programma van de Unie een bijdrage is toegekend, kan ook een bijdrage worden toegekend uit hoofde van dit programma, op voorwaarde dat de bijdrage niet dezelfde kosten dekt. De regels van elk programma van de Unie waaruit een bijdrage wordt ontvangen, zijn van toepassing op de desbetreffende bijdrage aan de actie. De cumulatieve financiering mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele kosten van de actie en de steun uit de verschillende programma's van de Unie kan op een pro-ratabasis worden berekend in overeenstemming met de documenten waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.
3. In overeenstemming met artikel 198, onder f), van het Financieel Reglement worden de subsidies toegekend zonder oproep tot het indienen van voorstellen wanneer de in aanmerking komende entiteiten belastingautoriteiten zijn van de lidstaten en van de derde landen die met het programma zijn geassocieerd als bedoeld in artikel 5 van deze verordening, mits aan de in dat artikel gestelde voorwaarden is voldaan.
Artikel 10
Medefinancieringspercentage
1. In afwijking van artikel 190 van het Financieel Reglement kan het programma tot 100 % van de subsidiabele kosten van een actie financieren.
2. Het toepasselijke medefinancieringspercentage wanneer voor acties subsidieverlening vereist is, wordt vastgesteld in de in artikel 13 bedoelde meerjarige werkprogramma's.
HOOFDSTUK IV
SPECIFIEKE BEPALINGEN BETREFFENDE ACTIES VOOR IT-CAPACITEITSOPBOUW
Artikel 11
Verantwoordelijkheden
1. De Commissie en de lidstaten dragen samen zorg voor de ontwikkeling en de exploitatie, daaronder begrepen ontwerp, specificatie, conformiteitsbeoordeling, uitrol, onderhoud, ontwikkeling, beveiliging, kwaliteitsborging en kwaliteitsbewaking, van de Europese elektronische systemen die in het in artikel 12 genoemde strategische meerjarenplan voor belastingen zijn opgenomen.
2. De Commissie draagt met name zorg voor:
a) de ontwikkeling en exploitatie van gemeenschappelijke componenten zoals vastgelegd in het in artikel 12 genoemde strategische meerjarenplan voor belastingen;
b) de algehele coördinatie van de ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen met het oog op de werking, interconnectiviteit en voortdurende verbetering alsook de synchrone implementatie ervan;
c) de coördinatie op Unieniveau van Europese elektronische systemen met het oog op de bevordering en implementatie ervan op nationaal niveau;
d) de coördinatie van de ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen wat betreft de wisselwerking met derde landen, met uitzondering van acties die worden opgezet om aan nationale vereisten te voldoen;
e) de coördinatie van Europese elektronische systemen met andere relevante acties op het gebied van e-overheid op Unieniveau.
3. De lidstaten dragen met name zorg voor:
a) de ontwikkeling en exploitatie van nationale componenten zoals vastgelegd in het in artikel 12 genoemde strategische meerjarenplan voor belastingen;
b) de coördinatie van de ontwikkeling en exploitatie van de nationale componenten van Europese elektronische systemen op nationaal niveau;
c) de coördinatie van Europese elektronische systemen met andere relevante acties op het gebied van e-overheid op nationaal niveau;
d) de regelmatige verstrekking van informatie aan de Commissie over de maatregelen die zij hebben genomen om hun respectieve autoriteiten of marktdeelnemers in staat te stellen ten volle gebruik te maken van de Europese elektronische systemen;
e) de implementatie van Europese elektronische systemen op nationaal niveau.
Artikel 12
Strategisch meerjarenplan voor belastingen (MASP-T)
1. De Commissie en de lidstaten stellen een strategisch meerjarenplan voor belastingen op dat aansluit bij de relevante juridisch bindende handelingen van de Unie, en werken dit regelmatig bij; het plan bevat een lijst van alle taken die van belang zijn voor de ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen, waarbij elk systeem, of onderdeel ervan, is ingedeeld als:
a) een gemeenschappelijke component: een component van de Europese elektronische systemen die op Unieniveau ontwikkeld is en voor alle lidstaten beschikbaar is, dan wel door de Commissie als gemeenschappelijk is aangemerkt om redenen van efficiency, veiligheid en rationalisering;
b) een nationale component: een component van de Europese elektronische systemen die op nationaal niveau ontwikkeld is en beschikbaar is in de lidstaat die hem heeft gecreëerd of daaraan heeft bijgedragen;
c) of een combinatie van beide componenten.
2. Het strategische meerjarenplan voor belastingen omvat ook innovatie- en proefprojecten alsook de ondersteunende methodologieën en instrumenten met betrekking tot de Europese elektronische systemen.
3. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de voltooiing van elke taak die hen in het kader van het in lid 1 bedoelde strategische meerjarenplan voor belastingen is toevertrouwd. Zij brengen ook regelmatig verslag uit bij de Commissie over de vorderingen die zij met hun taken maken.
4. De lidstaten doen de Commissie uiterlijk op 31 maart een jaarlijks voortgangsverslag over de uitvoering van het in lid 1 bedoelde strategische meerjarenplan voor belastingen toekomen over het tijdvak 1 januari - 31 december van het voorgaande jaar. Deze jaarlijkse verslagen worden gebaseerd op een vooraf vastgesteld model.
5. De Commissie stelt uiterlijk op 31 oktober op basis van de in lid 4 bedoelde jaarlijkse verslagen een geconsolideerd verslag op met een evaluatie van de door de lidstaten en de Commissie gemaakte vorderingen bij de uitvoering van het in lid 1 bedoelde plan, en zij maakt dat verslag bekend.
HOOFDSTUK V
PROGRAMMERING, TOEZICHT, EVALUATIE EN CONTROLE
Artikel 13
Werkprogramma
1. Het programma wordt uitgevoerd aan de hand van een meerjarig werkprogramma als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement.
2. De meerjarige werkprogramma's worden door de Commissie vastgesteld door middel van gedelegeerde handelingen. Die gedelegeerde handelingen worden volgens de in artikel 17 bedoelde procedure vastgesteld.
Artikel 14
Toezicht en verslaglegging
1. Indicatoren om verslag uit te brengen over de door het programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de in artikel 3 vermelde specifieke doelstellingen zijn vastgesteld in bijlage II.
2. Om te garanderen dat de door het programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de doelstellingen ervan doeltreffend wordt beoordeeld, is de Commissie bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 17 om bijlage II te wijzigen teneinde zo nodig de indicatoren te herzien of te vervolledigen, en om deze verordening aan te vullen met bepalingen inzake de opstelling van een toezichts- en evaluatiekader.
3. Het prestatierapportagesysteem waarborgt dat de gegevens voor het toezicht op de uitvoering en de resultaten van het programma op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig worden verzameld. Te dien einde moeten evenredige rapportagevereisten worden opgelegd aan de ontvangers van middelen van de Unie.
Artikel 15
Evaluatie
1. Evaluaties worden tijdig verricht zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen. De evaluaties worden door de Commissie openbaar gemaakt.
2. De tussentijdse evaluatie van het programma wordt verricht zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van het programma is begonnen.
3. Aan het einde van de uitvoering van het programma, doch uiterlijk vier jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, verricht de Commissie een eindevaluatie van het programma.
4. De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties tezamen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.
Artikel 16
Bescherming van de financiële belangen van de Unie
Indien een derde land aan het programma deelneemt op grond van een besluit in het kader van een internationale overeenkomst of een ander rechtsinstrument, verleent het derde land de nodige rechten en toegang aan de bevoegde ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten deze rechten het recht om onderzoeken te verrichten, waaronder controles en verificaties ter plaatse als bedoeld in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).
HOOFDSTUK VI
UITOEFENING VAN DE BEVOEGDHEIDSDELEGATIE EN COMITÉPROCEDURE
Artikel 17
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 13, lid 2, en artikel 14, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2028.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 13, lid 2, en artikel 14, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven ▌.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 13, lid 2, en artikel 14, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 18
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité, het "Comité Fiscalis-programma" genoemd. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
HOOFDSTUK VII
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 19
Informatie, communicatie en publiciteit
1. De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren.
2. De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het programma alsmede de acties en de resultaten ervan. De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen.
Artikel 20
Intrekking
Verordening (EU) nr. 1286/2013 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.
Artikel 21
Overgangsbepalingen
1. Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging van de betrokken acties tot de afsluiting ervan op grond van Verordening (EU) nr. 1286/2013, die op de betrokken acties van toepassing blijft totdat zij worden afgesloten.
2. De financiële middelen voor het programma kunnen eveneens de uitgaven dekken voor noodzakelijke technische en administratieve bijstand om de overgang te waarborgen tussen het programma en de maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van het voorgaande programma, Verordening (EU) nr. 1286/2013.
3. Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook na 2027 kredieten ter dekking van de in artikel 4, lid 2, bedoelde uitgaven in de begroting worden opgenomen.
Artikel 22
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel,
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
_______________
BIJLAGE I
Niet-uitputtende lijst van mogelijke vormen van acties als bedoeld in artikel 7, lid 2, eerste alinea, onder a), b) en d)
Acties als bedoeld in artikel 7, lid 2, eerste alinea, onder a), b) en d), kunnen onder meer de volgende vorm aannemen:
a) wat bijeenkomsten en soortgelijke ad-hocevenementen betreft:
– seminars en workshops, waaraan doorgaans alle landen deelnemen, met presentaties, intensieve discussies en activiteiten met betrekking tot een specifiek onderwerp;
– werkbezoeken, die worden opgezet om ambtenaren in staat te stellen deskundigheid of kennis inzake fiscaal beleid te verwerven of te vergroten;
– aanwezigheid in de administratiekantoren en deelname aan administratieve onderzoeken;
b) wat gestructureerde samenwerking betreft:
– projectgroepen, gewoonlijk bestaande uit een beperkt aantal landen, die actief zijn gedurende een beperkte tijd om te streven naar een vooraf bepaald doel met een welomschreven resultaat, daaronder begrepen coördinatie of benchmarking;
– taskforces, die een gestructureerde vorm van samenwerking vormen, met een tijdelijk of permanent karakter, waarin deskundigheid wordt samengebracht om taken op specifieke terreinen uit te voeren of operationele activiteiten te verrichten, eventueel met de steun van onlinesamenwerkingsdiensten, administratieve bijstand en faciliteiten op het gebied van infrastructuur en apparatuur;
– multilaterale of gelijktijdige controle, zijnde de gecoördineerde controle van de belastingsituatie van een of meer verbonden belastingplichtigen door twee of meer staten, inclusief ten minste twee lidstaten, die gemeenschappelijke of complementaire belangen hebben;
– gezamenlijke audit, zijnde de gezamenlijke controle van de belastingsituatie van een of meer verbonden belastingplichtigen door één controleteam van twee of meer staten, inclusief ten minste twee lidstaten, die gemeenschappelijke of complementaire belangen hebben;
– iedere ander vorm van administratieve samenwerking, vastgesteld bij Richtlijn 2011/16/EU, Verordening (EU) nr. 904/2010, Verordening (EU) nr. 389/2012 of Richtlijn 2010/24/EU;
d) wat acties ten behoeve van competentieontwikkeling en capaciteitsopbouw betreft:
– gemeenschappelijke opleiding of ontwikkeling van e-learning ter ondersteuning van de vereiste beroepsbekwaamheid en vakkennis op het gebied van belastingen;
– technische ondersteuning, die ertoe strekt de administratieve procedures te verbeteren, de bestuurlijke capaciteit te versterken en de werkwijzen en processen bij de belastingdiensten te verbeteren door goede praktijken op te zetten en uit te wisselen.
BIJLAGE II
Indicatoren
Specifieke doelstelling: ondersteuning van fiscaal beleid, fiscale samenwerking en bestuurlijke capaciteitsopbouw, daaronder begrepen competentieontwikkeling en ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen.
1. Capaciteitsopbouw (bestuurlijke capaciteit, competenties en IT-capaciteit):
1. index van de toepassing en uitvoering van Unierecht en -beleid (aantal in het kader van het programma op dit gebied opgezette acties en naar aanleiding van deze acties geformuleerde aanbevelingen);
2. leerindex (gebruikte leermodules; aantal ambtenaren dat een opleiding heeft gevolgd; door de deelnemers gegeven kwaliteitsscore);
3. beschikbaarheid van Europese elektronische systemen (uitgedrukt in tijdspercentage);
4. beschikbaarheid van het gemeenschappelijk communicatienetwerk (uitgedrukt in tijdspercentage);
5. vereenvoudigde IT-procedures voor de nationale overheidsdiensten en de marktdeelnemers (aantal geregistreerde marktdeelnemers, aantal aanvragen en aantal raadplegingen in de verschillende, door het programma gefinancierde IT-systemen).
2. Uitwisseling van kennis en networking:
6. index van de degelijkheid van de samenwerking (mate waarin networking heeft plaatsgevonden, aantal face-to-facebijeenkomsten, aantal onlinesamenwerkingsgroepen);
7. index van beste praktijken en richtsnoeren (aantal in het kader van het programma op dit gebied opgezette acties; percentage belastingdiensten dat gebruik heeft gemaakt van een met steun van het programma ontwikkeld(e) werkpraktijk/richtsnoer)
BIJLAGE III
In overeenstemming met de specifieke en algemene doelstelling van het programma kunnen de in artikel 7 bedoelde acties onder meer gericht zijn op de volgende prioritaire thema’s:
a) ondersteuning van de tenuitvoerlegging van het recht van de Unie op het gebied van belastingen, met inbegrip van de opleiding van personeel op dat gebied, en het helpen identificeren van mogelijke manieren om de administratieve samenwerking tussen de belastingautoriteiten te verbeteren, met inbegrip van bijstand bij invordering;
b) ondersteuning van een doeltreffende uitwisseling van gegevens, met inbegrip van groepsverzoeken, de ontwikkeling van standaard IT-formats, de toegang van belastingautoriteiten tot informatie over economisch eigendom en de verbetering van de toepassing van de ontvangen informatie;
c) ondersteuning van een doeltreffende werking van mechanismen voor administratieve samenwerking en de uitwisseling van beste praktijken tussen belastingautoriteiten, onder meer op het gebied van belastinginvordering;
d) ondersteuning van de digitalisering en actualisering van de methodologieën van belastingdiensten;
e) ondersteuning van de uitwisseling van beste praktijken op het gebied van de bestrijding van btw-fraude.
Standpunt van het Europees Parlement van 17 april 2019. De grijs gemarkeerde tekstdelen vormen niet het voorwerp van het in het kader van interinstitutionele onderhandelingen bereikt akkoord.
Verordening (EU) nr. 1286/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een actieprogramma ter verbetering van het functioneren van de belastingstelsels in de Europese Unie voor de periode 2014-2020 (Fiscalis 2020) en tot intrekking van Beschikking nr. 1482/2007/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 25).
Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).
Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie ("EOM") (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).
Richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken (PB L 316 van 31.10.1992, blz. 21).
Richtlijn 2011/64/EU van de Raad van 21 juni 2011 betreffende de structuur en de tarieven van de accijns op tabaksfabricaten (PB L 176 van 5.7.2011, blz. 24).
Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51).
Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen (PB L 84 van 31.3.2010, blz. 1).
Programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1293/2013 (COM(2018)0385 – C8-0249/2018 – 2018/0209(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0385),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 192 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0249/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 oktober 2018(1),
– gezien het advies van het Comité van de Regio's van 9 oktober 2018(2),
– gezien de op 25 januari 2019 door zijn Voorzitter aan de commissievoorzitters gestuurde brief, waarin de aanpak van het Parlement met betrekking tot de sectorale programma's van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) betreffende de periode na 2020 wordt uiteengezet,
– gezien de op 1 april 2019 door de Raad aan de Voorzitter van het Europees Parlement gestuurde brief, waarin de gemeenschappelijke lezing wordt bevestigd waarover de medewetgevers het tijdens de onderhandelingen eens zijn geworden,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8-0397/2018),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(3);
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) .../... van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1293/2013
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(4),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(5),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(6),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Door het beleid en de wetgeving van de Unie inzake milieu, klimaat en, waar relevant, ▌energie is de toestand van het milieu aanzienlijk verbeterd. Er blijven evenwel grote milieu- en klimaatuitdagingen bestaan, die, indien er niets wordt ondernomen, aanzienlijke negatieve gevolgen voor de Unie en het welzijn van haar burgers zullen hebben.
(2) Het programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE), vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1293/2013 van het Europees Parlement en de Raad(7) voor de periode 2014 tot en met 2020, is het recentste van een reeks programma's van de Unie waarmee over een periode van 25 jaar de tenuitvoerlegging van wetgeving en beleidsprioriteiten inzake milieu en klimaat is ondersteund. Bij een recente evaluatie halverwege(8) is het positief beoordeeld, waarbij is opgemerkt dat het goed op koers ligt om doeltreffend, doelmatig en relevant te zijn. Het LIFE-programma voor 2014-2020 moet derhalve worden voortgezet, met inachtneming van bepaalde aanpassingen zoals vastgesteld bij de evaluatie halverwege en daaropvolgende beoordelingen. Voor de periode vanaf 2021 moet daarom een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) ("LIFE-programma") worden vastgesteld.
(3) In het streven naar verwezenlijking van de doelstellingen en streefdoelen van de Unie zoals vastgelegd in wetgeving, beleid, plannen en internationale verplichtingen inzake milieu, klimaat en, waar relevant, ▌energie, moet het LIFE-programma, in overeenstemming met een eerlijke transitie, bijdragen aan de overgang naar een duurzame, circulaire, energie-efficiënte, op hernieuwbare energie gebaseerde, klimaatneutrale en klimaatbestendige economie, aan de bescherming, het herstel en de verbetering van de kwaliteit van het milieu, met inbegrip van lucht, water en bodem, en de gezondheid, en aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, onder meer door het ondersteunen van de tenuitvoerlegging en het beheer van het Natura 2000-netwerk en het tegengaan van de aantasting van ecosystemen, hetzij door rechtstreekse interventies, hetzij door ondersteuning van de integratie van die doelstellingen in ander beleid. Het LIFE-programma moet ook de uitvoering ondersteunen van de overeenkomstig artikel 192, lid 3, VWEU vastgestelde algemene actieprogramma's, zoals het zevende milieuactieprogramma(9).
(4) De Unie is vastberaden te komen tot een alomvattend antwoord op de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties, die het intrinsieke verband tussen het beheer van natuurlijke hulpbronnen om de beschikbaarheid daarvan op de lange termijn te waarborgen, ecosysteemdiensten, de koppeling daarvan met de menselijke gezondheid, en duurzame en sociaal inclusieve economische groei benadrukken. In deze geest moet het LIFE-programma de beginselen van solidariteit weerspiegelen en een substantiële bijdrage leveren aan zowel de economische ontwikkeling als de sociale cohesie.
(4 bis) Met het oog op de bevordering van duurzame ontwikkeling moeten eisen inzake milieu- en klimaatbescherming worden geïntegreerd in de vaststelling en tenuitvoerlegging van alle beleidsmaatregelen en activiteiten van de Unie. Daarom moeten synergieën met en aanvullingen op andere financieringsprogramma's van de Unie worden bevorderd, onder meer door de financiering te vergemakkelijken van activiteiten die een aanvulling vormen op strategische geïntegreerde projecten en strategische natuurprojecten en die de introductie en duplicatie van in het kader van het LIFE-programma ontwikkelde oplossingen ondersteunen. Er is coördinatie nodig om dubbele financiering te voorkomen. De Commissie en de lidstaten dienen stappen te nemen om administratieve overlapping en lasten voor begunstigden van projecten die voortvloeien uit verslagleggingsverplichtingen van verschillende financiële instrumenten, te voorkomen.
(5) Het LIFE-programma moet bijdragen aan duurzame ontwikkeling en aan de verwezenlijking van de doelstellingen en streefdoelen van wetgeving, strategieën, plannen en internationale verplichtingen van de Unie inzake milieu, klimaat en, waar relevant, ▌energie, met name van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties(10), het Verdrag inzake biologische diversiteit(11), de Overeenkomst van Parijs, die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering(12) ("Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering") en, onder meer, het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van de VN/ECE ("Verdrag van Aarhus"), het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand van de VN/ECE, het VN-Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen, en de verwijdering ervan, het VN-Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel en het VN-Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen.
▌
(6 bis) De Unie hecht veel belang aan de duurzaamheid op de lange termijn van de resultaten van LIFE-projecten, met name de capaciteit om deze resultaten veilig te stellen en te behouden nadat het project is uitgevoerd, onder meer door voortzetting, duplicatie en/of overdracht van de projecten.
(7) Om de verplichtingen van de Unie in het kader van de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering na te komen, is het nodig de Unie om te vormen tot een duurzame, circulaire, energie-efficiënte, op hernieuwbare energie gebaseerde, klimaatneutrale en klimaatbestendige samenleving. Dit vereist op zijn beurt acties, in het bijzondere gericht op de sectoren die het meest bijdragen tot het huidige niveau van uitstoot van broeikasgassen en verontreiniging, die energie-efficiëntie en hernieuwbare energie bevorderen en die bijdragen tot de tenuitvoerlegging van het beleidskader voor klimaat en energie 2030 en de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen van de lidstaten, alsmede tot de uitvoering van de klimaat- en energiestrategie van de Unie voor het midden van deze eeuw en voor de lange termijn, overeenkomstig de langetermijndoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. Het LIFE-programma moet ook maatregelen omvatten die bijdragen aan de uitvoering van het beleid van de Unie voor aanpassing aan de klimaatverandering dat tot doel heeft de kwetsbaarheid voor de negatieve gevolgen van klimaatverandering te verminderen.
(7 bis) Projecten in het kader van het subprogramma Overgang naar schone energie van het LIFE-programma moeten gericht zijn op capaciteitsopbouw en verspreiding van kennis, vaardigheden, innovatieve technieken, methoden en oplossingen ter verwezenlijking van de doelstellingen van de wetgeving en het beleid van de Unie inzake de overgang naar hernieuwbare energie en grotere energie-efficiëntie. Dit zijn meestal coördinatie- en ondersteuningsacties met een grote EU-meerwaarde, die beogen marktbelemmeringen die de sociaal-economische overgang naar duurzame energie bemoeilijken, uit de weg te ruimen, doorgaans in samenspraak met kleine en middelgrote belanghebbenden en diverse actoren, zoals lokale en regionale overheden en non-profitorganisaties. Deze acties brengen tal van nevenvoordelen met zich mee, zoals het tegengaan van energiearmoede, een betere luchtkwaliteit binnenshuis, minder plaatselijk verontreinigende stoffen dankzij verbeteringen op het gebied van energie-efficiëntie en meer gedistribueerde hernieuwbare energie, en dragen bij tot positieve lokale economische effecten en meer sociaal inclusieve groei.
(8) Om bij te dragen aan de klimaatmitigatie en de internationale de internationale verbintenissen van de Unie op het gebied van decarbonisatie moet de transformatie van de energiesector worden versneld. Acties voor capaciteitsopbouw ter bevordering van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie, die tot en met 2020 uit Horizon 2020(13) worden gefinancierd, moeten in het subprogramma Overgang naar schone energie van het LIFE-programma worden opgenomen, aangezien zij niet tot doel hebben excellentie te financieren en innovatie te genereren, maar om de overname van reeds beschikbare technologie voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie die zal bijdragen aan klimaatmitigatie, te faciliteren. Bij het LIFE-programma moeten alle belanghebbenden en sectoren worden betrokken die bij een overgang naar schone energie betrokken zijn. De opname in het LIFE-programma van deze activiteiten voor capaciteitsopbouw biedt mogelijkheden voor synergie tussen de subprogramma's en vergroot de algehele samenhang van de financiering door de Unie. Daarom moeten gegevens worden verzameld en verspreid met betrekking tot het overnemen van bestaande onderzoeks- en innovatieresultaten in de LIFE-projecten, met inbegrip van die uit het programma Horizon Europa en de programma's die daaraan voorafgingen.
(9) Volgens ramingen in de effectbeoordeling voor de wijziging van de richtlijn energie-efficiëntie(14) zullen voor de verwezenlijking van de energiestreefcijfers van de Unie voor 2030 in de periode 2021-2030 aanvullende investeringen van 177 miljard EUR per jaar nodig zijn. De grootste tekortkomingen betreffen de investeringen in het koolstofvrij maken van gebouwen (energie-efficiëntie en kleinschalige hernieuwbare energiebronnen), waar kapitaal naar projecten met een sterk gedistribueerd karakter moet worden geleid. Een van de doelstellingen van het subprogramma Overgang naar schone energie, dat betrekking heeft op de snelle inzet van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, is om capaciteit op te bouwen voor het ontwikkelen en bundelen van dergelijke projecten, hetgeen ook bijdraagt tot het opnemen van middelen uit de Europese structuur- en investeringsfondsen en het katalyseren van investeringen in hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, ook met behulp van de financieringsinstrumenten van InvestEU.
(9 bis) Het LIFE-programma is het enige programma dat specifiek gericht is op milieu- en klimaatactie, en speelt bijgevolg een cruciale rol bij de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de wetgeving en het beleid van de Unie op die gebieden.
(10) Synergie met Horizon Europa moet ertoe bijdragen dat de onderzoeks- en innovatiebehoeften die moeten worden vervuld om binnen de EU het hoofd te kunnen bieden aan de uitdagingen op het vlak van milieu, klimaat en energie, in het kader van het strategische onderzoeks- en planningsproces van Horizon Europa in kaart worden gebracht en worden vastgelegd. Het LIFE-programma moet blijven fungeren als katalysator voor de uitvoering van EU-beleidsmaatregelen en ‑wetgeving op het gebied van milieu, klimaat en, waar relevant, energie onder meer door de resultaten van onderzoek en innovatie uit Horizon Europa te benutten en toe te passen, en te helpen deze op grotere schaal in te zetten wanneer dit kan helpen bij de aanpak van kwesties op het vlak van milieu, klimaat of de energieovergang. De Europese Innovatieraad van Horizon Europa kan ondersteuning bieden bij het opschalen en commercialiseren van nieuwe, baanbrekende ideeën die kunnen voortkomen uit de tenuitvoerlegging van LIFE-projecten. Ook synergie met het innovatiefonds in het kader van het emissiehandelssysteem moet in aanmerking worden genomen.
(11) Aan een actie waaraan een bijdrage is toegekend uit het LIFE-programma, kan ook een bijdrage worden toegekend uit andere programma's van de Unie, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. Acties die cumulatieve financiering uit verschillende programma's van de Unie ontvangen, moeten slechts één keer gecontroleerd worden, waarbij alle betrokken programma's en hun respectieve toepasselijke regels worden bestreken.
(12) Uit de recentste mededeling van de Commissie over de evaluatie van de tenuitvoerlegging van het milieubeleid (EIR)(15) blijkt dat er aanzienlijke vooruitgang moet worden geboekt om vaart te zetten achter de tenuitvoerlegging van het milieuacquis van de Unie en ervoor te zorgen dat milieu- en klimaatdoelstellingen beter in ander beleid worden opgenomen en gemainstreamd. Het LIFE-programma moet dan ook als katalysator fungeren om horizontale, systemische uitdagingen aan te pakken, evenals de diepere oorzaken voor tekortkomingen in de uitvoering zoals vastgesteld in de evaluatie van de uitvoering van het milieubeleid, en om de vereiste vooruitgang te kunnen ontwikkelen door nieuwe benaderingen te ontwikkelen, testen en dupliceren; beleidsontwikkeling, toezicht en beoordeling te ondersteunen; de governance inzake milieu, klimaatverandering en de daarmee verband houdende overgang naar energie te verbeteren, onder meer door te streven naar een grotere betrokkenheid van het publiek en belanghebbenden op alle niveaus, naar capaciteitsopbouw, communicatie en bewustmaking; investeringen te mobiliseren binnen het geheel aan investeringsprogramma's van de Unie of andere financieringsbronnen en acties te ondersteunen om de verschillende belemmeringen voor de doeltreffende tenuitvoerlegging van de belangrijkste in de milieuwetgeving voorgeschreven plannen weg te nemen.
(13) Om het biodiversiteitsverlies en de aantasting van ecosystemen, ook in mariene ecosystemen, tot staan te brengen en om te buigen, moet de ontwikkeling, tenuitvoerlegging, handhaving en beoordeling van wetgeving en beleid van de Unie ter zake, waaronder de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020(16), Richtlijn 92/43/EEG van de Raad(17) en Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad(18), en Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad(19), worden ondersteund, met name door de kennisbasis voor de ontwikkeling en uitvoering van beleid uit te bouwen en door beste praktijken en oplossingen, zoals een doeltreffend beheer, op kleine schaal of toegesneden op de specifieke lokale, regionale of nationale situatie, te ontwikkelen, te testen, te demonstreren en toe te passen, met inbegrip van geïntegreerde benaderingen voor de tenuitvoerlegging van de op basis van Richtlijn 92/43/EEG opgestelde prioritaire actiekaders. De Unie en de lidstaten moeten hun biodiversiteitsgerelateerde uitgaven traceren om te voldoen aan hun verslagleggingsverplichtingen uit hoofde van het Verdrag inzake biologische diversiteit. Aan traceringvoorschriften in andere toepasselijke wetgeving van de Unie moet eveneens worden voldaan. De biodiversiteitsgerelateerde uitgaven van de Unie zullen worden getraceerd met behulp van een specifieke reeks indicatoren(20).
(14) Uit recente evaluaties en beoordelingen, met inbegrip van de evaluatie halverwege van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020 en de geschiktheidscontrole van de natuurwetgeving, blijkt gebrek aan adequate financiering een van de belangrijkste oorzaken van de ontoereikende tenuitvoerlegging van de natuurwetgeving van de Unie en de biodiversiteitsstrategie te zijn. De voornaamste financieringsinstrumenten van de Unie, waaronder het [Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij], kunnen ter aanvulling een aanzienlijke bijdrage leveren bij het vervullen van deze behoeften. Het LIFE-programma kan deze mainstreaming nog efficiënter maken door middel van strategische natuurprojecten die tot doel hebben als katalysator te fungeren voor de uitvoering van wetgeving en beleid van de Unie inzake natuur en biodiversiteit, met inbegrip van de acties van de overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG ontwikkelde prioritaire actiekaders. De strategische natuurprojecten moeten actieprogramma's in de lidstaten voor de mainstreaming van relevante doelstellingen op het gebied van natuur en biodiversiteit in ander beleid en andere financieringsprogramma's ondersteunen en er zo voor zorgen dat passende middelen voor de tenuitvoerlegging van dat beleid worden gemobiliseerd. De lidstaten kunnen er binnen het kader van hun strategisch plan voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid voor kiezen een bepaald deel van de toewijzing uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling te gebruiken om financiële steun aan te trekken voor acties die een aanvulling vormen op de strategische natuurprojecten zoals in deze verordening gedefinieerd.
(15) De vrijwillige regeling ten behoeve van biodiversiteit en ecosysteemdiensten in de Europese landen en gebieden overzee en gebieden overzee (BEST) bevordert de instandhouding van biodiversiteit, met inbegrip van mariene biodiversiteit, en het duurzame gebruik van ecosysteemdiensten, met inbegrip van op ecosystemen gebaseerde benaderingen van de mitigatie van en aanpassing aan klimaatverandering, in de ultraperifere gebieden van de Unie en de landen en gebieden overzee. BEST heeft, dankzij de voorbereidende actie BEST die in 2011 is vastgesteld en het programma BEST 2.0 en het project BEST RUP die daarop volgden, bijgedragen aan bewustmaking met betrekking tot het ecologische belang van de ultraperifere gebieden en de landen en gebieden overzee en de sleutelrol die zij vervullen voor het behoud van de wereldwijde biodiversiteit. Volgens de Commissie bedraagt de behoefte aan financiële steun voor acties in die gebieden jaarlijks naar schatting 8 miljoen EUR. In hun ministeriële verklaringen van 2017 en 2018 hebben de landen en gebieden overzee hun waardering geuit voor dit programma voor kleine subsidies ten behoeve van de biodiversiteit. Het is daarom passend dat het LIFE-programma kleine subsidies voor biodiversiteit, met inbegrip van capaciteitsopbouw en acties met een katalysatoreffect, in zowel de ultraperifere gebieden als de landen en gebieden overzee financiert.
(16) Om de circulaire economie en hulpbronnenefficiëntie te bevorderen moet er een verschuiving komen in de manier waarop materialen en producten, waaronder kunststoffen, worden ontworpen, geproduceerd, geconsumeerd, hersteld, hergebruikt, gerecycled en verwijderd, met de nadruk op de gehele levenscyclus van producten. Het LIFE-programma moet bijdragen aan de overgang naar een circulaire economie door middel van financiële steun die gericht is op een veelheid van actoren (ondernemingen, overheden en consumenten), met name door de beste, op de specifieke lokale, regionale of nationale situatie toegesneden, technologieën, praktijken en oplossingen, met inbegrip van geïntegreerde benaderingen voor de toepassing van de afvalhiërarchie en de tenuitvoerlegging van plannen voor afvalbeheer en ‑preventie, toe te passen, te ontwikkelen en te dupliceren. Door de tenuitvoerlegging van de mededeling van de Commissie van 16 januari 2018 over "een Europese strategie voor kunststoffen in een circulaire economie" kunnen maatregelen worden genomen om met name het probleem van zwerfvuil op zee aan te pakken.
(16 bis) Een hoog niveau van milieubescherming is van fundamenteel belang voor de gezondheid en het welzijn van de burgers van de Unie. Het programma moet steun verlenen aan de doelstelling van de Unie om chemische stoffen zodanig te produceren en te gebruiken dat deze een minimaal aantal aanzienlijke schadelijke gevolgen hebben voor de gezondheid van mens en milieu, teneinde de doelstelling van een niet-toxisch milieu in de EU te verwezenlijken. Het programma moet ook activiteiten ondersteunen om de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad(21) te vergemakkelijken, teneinde geluidsniveaus te bewerkstelligen die geen aanzienlijke schadelijke gevolgen en risico's voor de menselijke gezondheid met zich meebrengen.
(17) De langetermijndoelstelling van de Unie voor het beleid inzake luchtkwaliteit is om luchtkwaliteitsniveaus te behalen die geen significante negatieve effecten en risico's voor de menselijke gezondheid en het milieu met zich meebrengen, terwijl tegelijkertijd de synergieën tussen verbeteringen van de luchtkwaliteit en de vermindering van de broeikasgasemissies worden versterkt. Het publieke bewustzijn over luchtvervuiling is sterk ontwikkeld en burgers verwachten dat de overheid optreedt, met name in gebieden waar de bevolking en de ecosystemen worden blootgesteld aan grote hoeveelheden luchtverontreinigende stoffen. In Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad(22) wordt de rol benadrukt die financiering door de Unie kan spelen bij de verwezenlijking van de doelstellingen op het gebied van schone lucht kan spelen. Het LIFE-programma moet daarom projecten, waaronder strategische geïntegreerde projecten, ondersteunen die publieke en particuliere middelen kunnen aantrekken, voorbeelden van goede praktijken kunnen zijn en als katalysator kunnen fungeren voor de uitvoering van plannen en wetgeving inzake luchtkwaliteit op lokaal, regionaal, multiregionaal, nationaal en transnationaal niveau.
(18) Bij Richtlijn 2000/60/EG(23) is een kader vastgesteld voor de bescherming van de oppervlaktewateren, kustwateren en overgangswateren en het grondwater in de Unie. De doelstellingen van die richtlijn worden ondersteund door ▌een betere tenuitvoerlegging en een sterkere integratie van de doelstellingen van het waterbeleid in andere beleidsgebieden. Het LIFE-programma moet daarom steun verlenen aan projecten die bijdragen tot de doeltreffende uitvoering van Richtlijn 2000/60/EG en andere relevante waterwetgeving van de Unie die mede een goede toestand van de waterlichamen van de Unie bewerkstelligen, door beste praktijken toe te passen, te ontwikkelen en te dupliceren en door aanvullende acties in het kader van andere programma's of financieringsbronnen van de Unie te mobiliseren.
(19) De bescherming en het herstel van het mariene milieu is een van de algemene doelstellingen van het milieubeleid van de Unie. Het LIFE-programma moet ten dienste staan van het volgende: het beheer, de instandhouding, het herstel en de monitoring van de biodiversiteit en mariene ecosystemen, met name de mariene gebieden van Natura 2000, en de bescherming van soorten overeenkomstig de krachtens Richtlijn 92/43/EEG ontwikkelde prioritaire actiekaders; het bereiken van een goede milieutoestand in de zin van Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad(24); de bevordering van schone en gezonde zeeën; de tenuitvoerlegging van de mededeling van de Commissie over de strategie voor kunststoffen in een circulaire economie, met name om het probleem van verloren vistuig en zwerfvuil op zee aan te pakken; en de bevordering van de rol van de Unie in de internationale oceaangovernance, die van essentieel belang is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties en voor het veiligstellen van gezonde oceanen voor toekomstige generaties. De strategische geïntegreerde projecten en strategische natuurprojecten van het LIFE-programma moeten relevante acties omvatten die gericht zijn op de bescherming van het mariene milieu.
(20) Verbetering van de governance op het gebied van milieu en klimaatverandering en van daarmee verband houdende kwesties met betrekking tot de energietransitie, vereist betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld dankzij bewustmaking van het publiek, onder andere door middel van een communicatiestrategie waarin rekening wordt gehouden met nieuwe media en sociale netwerken, consumentenparticipatie en een bredere betrokkenheid van belanghebbenden op alle niveaus, met inbegrip van niet‑gouvernementele organisaties, bij het overleg over en de tenuitvoerlegging van aanverwant beleid. Daarom is het passend dat het programma steun verleent aan een breed scala van ngo's en netwerken van entiteiten zonder winstoogmerk die een doelstelling van algemeen belang van de Unie nastreven en die voornamelijk actief zijn op het gebied van milieu of klimaatactie, door op concurrerende en transparante wijze exploitatiesubsidies toe te kennen, teneinde deze ngo's, netwerken en entiteiten te helpen een effectieve bijdrage te leveren aan het beleid van de Unie en hun capaciteit op te bouwen en te versterken om efficiëntere partners te worden.
(21) Hoewel verbetering van de governance op alle niveaus een horizontale doelstelling voor alle subprogramma's van het LIFE-programma moet zijn, moet het LIFE-programma specifiek ook de ontwikkeling, tenuitvoerlegging, handhaving en naleving van het acquis inzake milieu en klimaat, en met name van de horizontale wetgeving inzake milieugovernance ondersteunen, met inbegrip van de wetgeving tot tenuitvoerlegging van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (VN/ECE)(25).
(22) Het LIFE-programma moet marktdeelnemers voorbereiden op en ondersteunen bij de overgang naar een duurzame, circulaire, energie-efficiënte, op hernieuwbare energie gebaseerde, klimaatneutrale en klimaatbestendige economie door nieuwe zakelijke kansen te toetsen, beroepsvaardigheden te verbeteren, de toegang van consumenten tot duurzame producten en diensten te versoepelen, opinie- en smaakmakers over te halen zich voor dit doel in te zetten en hen daartoe de gelegenheid te bieden, en nieuwe methoden te testen voor aanpassing van de bestaande processen en het ondernemingslandschap. Ter ondersteuning van een bredere marktintroductie van duurzame oplossingen moeten maatschappelijk draagvlak en consumentenparticipatie worden gecultiveerd.
(22 bis) Het programma is ontworpen met het oog op het ondersteunen van de demonstratie van technieken, benaderingen en beste praktijken die kunnen worden gedupliceerd en opgeschaald. Innovatieve oplossingen kunnen bijdragen tot de verbetering van de milieuprestaties en duurzaamheid, met name voor de ontwikkeling van duurzame landbouwpraktijken in de gebieden die actief zijn op het gebied van klimaat, water, bodem, biodiversiteit en afval. In dit verband moet de nadruk worden gelegd op synergieën met andere programma's en beleidslijnen, zoals het Europees innovatiepartnerschap voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw en het milieubeheer- en milieuauditsysteem van de EU.
(23) Op het niveau van de Unie worden grote investeringen in milieu- en klimaatacties hoofdzakelijk gefinancierd door de belangrijkste financieringsprogramma's van de Unie (mainstreaming). Daarom is het van cruciaal belang dat de inspanningen voor mainstreaming worden geïntensiveerd om de duurzaamheid, biodiversiteit en de klimaatbestendigheid van andere financieringsprogramma's van de Unie en de integratie van duurzaamheidswaarborgen in alle instrumenten van de Unie te garanderen. In het kader van hun rol als katalysator moeten de in het kader van het LIFE-programma te ontwikkelen strategische geïntegreerde projecten en strategische natuurprojecten als hefboom dienen voor financieringsmogelijkheden die worden geboden door die financieringsprogramma's en andere financieringsbronnen, zoals nationale fondsen, en synergie creëren.
(23 bis) Het succes van strategische natuurprojecten en strategische geïntegreerde projecten hangt af van nauwe samenwerking tussen nationale, regionale en lokale autoriteiten en de niet-overheidsactoren die gevolgen ondervinden van de doelstellingen van het programma. De beginselen van transparantie en openbaarmaking met betrekking tot besluiten betreffende de ontwikkeling, uitvoering, evaluatie en monitoring van projecten moeten daarom worden toegepast, met name in het geval van mainstreaming of wanneer er sprake is van meerdere financieringsbronnen.
(24) Om recht te doen aan het belang van het op gecoördineerde en ambitieuze wijze bestrijden van klimaatverandering overeenkomstig de verbintenissen van de Unie tot uitvoering van de Overeenkomst van Parijs en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties, zal het LIFE-programma bijdragen aan de mainstreaming van klimaatacties en aan het algemene streven dat gedurende de MFK-periode 2021-2027 ten minste 25 % van de EU-begrotingsuitgaven klimaatdoelstellingen ondersteunt, en dat zo spoedig mogelijk, en uiterlijk in 2027, een streefcijfer van 30 % jaarlijks wordt gehaald. Met de acties in het kader van het LIFE-programma zal naar verwachting een bedrag ter waarde van 61 % van de totale financiële middelen van het LIFE-programma worden bijgedragen aan het verwezenlijken van de klimaatdoelen. De desbetreffende acties zullen worden vastgesteld tijdens de voorbereiding en uitvoering van het LIFE-programma en zullen opnieuw worden bekeken in het kader van de toepasselijke beoordelingen en evaluatieprocessen.
(25) Bij de uitvoering van het LIFE-programma moet terdege rekening worden gehouden met de strategie voor ultraperifere gebieden(26) in het licht van artikel 349 VWEU en de specifieke behoeften en kwetsbaarheden van deze gebieden. Ander beleid van de Unie dan beleid inzake milieu, klimaat en, waar relevant, ▌energie moet ook in aanmerking worden genomen.
(26) Ter ondersteuning van de uitvoering van het LIFE-programma moet de Commissie samenwerken met het netwerk van nationale contactpunten (NCP's) van het LIFE-programma, teneinde samenwerking te bevorderen om de diensten van de NCP's in de hele EU te verbeteren en doeltreffender te maken, alsmede om de algemene kwaliteit van de ingediende voorstellen te verhogen, seminars en workshops organiseren, lijsten van in het kader van het LIFE-programma gefinancierde projecten publiceren of andere activiteiten, zoals mediacampagnes, ondernemen teneinde de projectresultaten beter te verspreiden en de uitwisseling van ervaring, kennis en beste praktijken en de duplicatie van projectresultaten in de hele Unie te faciliteren, en zo samenwerking en communicatie te bevorderen. Dergelijke activiteiten moeten met name gericht zijn op lidstaten die de middelen slechts in beperkte mate benutten en moeten de communicatie en samenwerking tussen projectbegunstigden, aanvragers of belanghebbenden van voltooide en lopende projecten op hetzelfde gebied vergemakkelijken. Het is van wezenlijk belang dat deze communicatie- en samenwerkingsactiviteiten op regionale en lokale autoriteiten en belanghebbenden gericht zijn.
(26 bis) Bij het evaluatie- en toewijzingsproces van het LIFE-programma is kwaliteit het criterium. Om de uitvoering van de doelstellingen van het LIFE-programma in de hele Unie te vergemakkelijken en de kwaliteit van de projectvoorstellen te bevorderen, moeten er financiële middelen ter beschikking worden gesteld voor projecten voor technische bijstand voor de effectieve deelname aan het LIFE-programma. Bij de toekenning van LIFE-fondsen moet de Commissie een effectief geografisch evenwicht binnen de Unie nastreven waarbij kwaliteit centraal staat, onder meer door de lidstaten te ondersteunen bij het verhogen van de kwaliteit van de projecten door middel van capaciteitsopbouw. Een specificatie van een lage effectieve deelname aan en de in aanmerking komende activiteiten en toekenningscriteria voor het LIFE-programma zullen in het meerjarig werkprogramma worden vastgesteld op basis van de participatiegraad en het percentage succesvolle aanvragers uit de respectieve lidstaten, onder meer rekening houdend met bevolking en bevolkingsdichtheid, de totale oppervlakte van Natura 2000-gebieden in elke lidstaat, uitgedrukt als percentage van de totale oppervlakte aan Natura 2000-gebieden, en het aandeel van het grondgebied van een lidstaat dat door Natura 2000-gebieden wordt bestreken. Subsidiabele activiteiten moeten van zodanige aard zijn dat zij op het verbeteren van de kwaliteit van de projectaanvragen gericht zijn.
(27) Het netwerk van de Europese Unie voor de implementatie en handhaving van de milieuwetgeving (Impel), het Europees netwerk van openbaar aanklagers voor het milieu (ENPE) en het forum van de Europese Unie van milieurechters (Eufje(27)) zijn opgericht om de samenwerking tussen de lidstaten te vergemakkelijken en spelen een unieke rol in de handhaving van de milieuwetgeving van de Unie. Zij dragen in aanzienlijke mate bij tot een consistentere tenuitvoerlegging en handhaving van de milieuwetgeving van de Unie in de verschillende lidstaten, waardoor concurrentieverstoringen worden voorkomen, helpen door middel van een netwerksysteem op zowel het niveau van de Unie als dat van de lidstaten de kwaliteit van milieu-inspecties en de mechanismen voor wetshandhaving te verbeteren, en zorgen voor uitwisseling van informatie en ervaring op verschillende bestuurlijke niveaus, ook door middel van opleidingen en diepgaande discussies over milieukwesties en handhavingsaspecten, met inbegrip van monitoring- en vergunningsprocedures. Gezien hun bijdrage aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het LIFE-programma is het passend toe te staan dat subsidies zonder oproep tot het indienen van voorstellen worden toegekend aan het Impel, het ENPE en het Eufje, zodat de activiteiten van deze organisaties kunnen blijven worden ondersteund. Daarnaast kan het ook in andere gevallen zo zijn dat er geen oproep nodig is op grond van de algemene vereisten van het Financieel Reglement, bv. voor organen die door de lidstaten zijn aangewezen en die onder hun verantwoordelijkheid vallen, indien in een wetgevingshandeling van de Unie is vastgesteld dat die lidstaten begunstigden van een subsidie zijn.
(28) Het is passend de financiële middelen voor het LIFE-programma vast te leggen die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(28).
(28 bis) De maximale cofinancieringspercentages moeten worden vastgesteld op de niveaus die noodzakelijk zijn om het effectieve niveau van de in het kader van het programma verleende steun te handhaven. Om rekening te houden met het aanpassingsvermogen dat nodig is om op het bestaande scala van acties en entiteiten te kunnen inspelen, zullen specifieke medefinancieringspercentages voor meer zekerheid zorgen en tegelijk een zekere mate van flexibiliteit behouden met het oog op specifieke behoeften of vereisten. Voor de specifieke medefinancieringspercentages moeten altijd de vastgestelde desbetreffende maximale medefinancieringspercentages gelden.
(29) De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen, indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels hebben ook betrekking op de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene tekortkomingen ten aanzien van de rechtsstaat in de lidstaten, aangezien de eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële basisvoorwaarde is voor een goed financieel beheer en effectieve EU-financiering.
(30) Overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad(29) (het Financieel Reglement), Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad(30), Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad(31), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad(32) en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad(33) moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door evenredige maatregelen, daaronder begrepen voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, invordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 administratieve onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.
Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie (EOM) overgaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad(34). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het ▌EOM – wat betreft de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 – en de Europese Rekenkamer, en moeten ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.
(31) De financieringsvormen en de uitvoeringsmethoden moeten worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden voor het vervullen van de specifieke doelstellingen van de acties en voor het behalen van resultaten, waarbij met name rekening wordt gehouden met de kosten van controles, de administratieve lasten en het te verwachten risico op niet-naleving. Wat subsidies betreft, moet dit mede inhouden dat het gebruik van vaste bedragen, forfaits en schalen van eenheidskosten wordt overwogen. De Commissie moet erop toezien dat de uitvoering inzichtelijk blijft en ze moet zorgen voor een reële vereenvoudiging ten behoeve van de initiatiefnemers van de projecten.
(32) In voorkomend geval moeten de beleidsdoelstellingen van het LIFE-programma ook worden gerealiseerd via financiële instrumenten en begrotingsgaranties in het kader van ▌het InvestEU-fonds, onder meer via het toegewezen bedrag van het LIFE-programma zoals vermeld in de meerjarige werkprogramma's uit hoofde van het LIFE-programma.
(33) Volgens artikel 94 van Besluit 2013/755/EU van de Raad(35) komen in landen en gebieden overzee gevestigde entiteiten in aanmerking voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het LIFE-programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft. De deelname van deze entiteiten aan dit LIFE-programma moet vooral gericht zijn op projecten in het kader van het subprogramma Natuur en biodiversiteit.
(34) Het programma moet openstaan voor derde landen in overeenstemming met de overeenkomsten tussen de Unie en die landen waarin de specifieke voorwaarden voor hun deelname zijn vastgesteld.
(35) Derde landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen aan programma's van de Unie deelnemen in het kader van de samenwerking die is ingesteld bij de EER-Overeenkomst, die voorziet in de uitvoering van de programma's door middel van een besluit op grond van die overeenkomst. Derde landen kunnen ook deelnemen op grond van andere rechtsinstrumenten. In deze verordening moet een specifieke bepaling worden opgenomen waarbij de nodige rechten worden toegekend en toegang wordt verleend aan de bevoegde ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen.
(36) Krachtens de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven moet het LIFE-programma worden geëvalueerd op basis van gegevens die uit hoofde van specifieke voorschriften voor toezicht worden verzameld, waarbij echter overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, worden vermeden. Die voorschriften kunnen, in voorkomend geval, meetbare indicatoren omvatten als een basis voor de evaluatie van het effect van het LIFE-programma op het terrein. Het volledige effect van het LIFE-programma ontvouwt zich via indirecte, zich over de lange termijn uitstrekkende en moeilijk meetbare bijdragen aan de verwezenlijking van de volledige reeks milieu- en klimaatdoelstellingen van de Unie. Voor het toezicht op het LIFE-programma moeten de in deze verordening vastgestelde directe outputindicatoren en traceringsvoorschriften worden aangevuld door bundeling van specifieke indicatoren op projectniveau, die in de meerjarige werkprogramma's en oproepen tot het indienen van voorstellen moeten worden beschreven, onder meer met betrekking tot Natura 2000 en emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen.
(36 bis) Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening met betrekking tot de vaststelling van de meerjarige werkprogramma's moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(36). Indien het comité voor het LIFE-programma geen advies over een ontwerpuitvoeringshandeling uitbrengt, mag de Commissie, overeenkomstig artikel 5, lid 4, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011, de ontwerpuitvoeringshandeling niet vaststellen.
(37) Om te waarborgen dat de steun en de tenuitvoerlegging van het programma in overeenstemming zijn met het beleid en de prioriteiten van de Unie, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen teneinde de indicatoren te herzien of deze verordening aan te vullen wat de ▌indicatoren betreft, en om het monitoring- en evaluatiekader vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
(38) Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk bijdragen aan een hoog milieubeschermingsniveau en ambitieuze klimaatactie met goed bestuur en een multistakeholderbenadering, aan duurzame ontwikkeling en aan de verwezenlijking van de doelstellingen en streefdoelen van wetgeving, strategieën, plannen en internationale verplichtingen van de Unie inzake milieu, biodiversiteit, klimaat, circulaire economie en, waar relevant, hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van deze verordening beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
(39) Verordening (EU) nr. 1293/2013 moet derhalve worden ingetrokken,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp
Bij deze verordening wordt een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) ("LIFE-programma") vastgesteld.
In deze verordening worden de doelstellingen van het LIFE-programma, de begroting voor de periode 2021-2027, de vormen van financiering door de Unie alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(1) "strategische natuurprojecten": projecten ter ondersteuning van de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie op het gebied van natuur en biodiversiteit door samenhangende actieprogramma's in de lidstaten ten uitvoer te leggen om deze doelstellingen en prioriteiten in ander beleid en in andere financieringsinstrumenten te mainstreamen, onder meer door middel van een gecoördineerde tenuitvoerlegging van de krachtens Richtlijn 92/43/EEG vastgestelde prioritaire actiekaders;
(2) "strategische geïntegreerde projecten": projecten waarbij, op regionale, multiregionale, nationale of transnationale schaal, door de autoriteiten van de lidstaten ontwikkelde en door specifieke wetgeving en beleidsmaatregelen van de Unie inzake het milieu, het klimaat en, waar relevant, ▌energie voorgeschreven strategieën of actieplannen inzake milieu of klimaat worden uitgevoerd, waarbij wordt gezorgd voor betrokkenheid van de belanghebbenden en waarbij de coördinatie met en het mobiliseren van financiële middelen uit ten minste één andere uniale, nationale of particuliere financieringsbron wordt bevorderd;
(3) "projecten voor technische bijstand": projecten ter ondersteuning van de ontwikkeling van capaciteit voor deelname aan standaardactieprojecten, de voorbereiding van strategische natuurprojecten en strategische geïntegreerde projecten, de voorbereiding voor het verkrijgen van toegang tot andere financieringsinstrumenten van de Unie of andere maatregelen die nodig zijn voor de voorbereiding van het opschalen of dupliceren van de resultaten van andere door het LIFE-programma, door de programma's die eraan voorafgingen, of door andere programma's van de Unie gefinancierde projecten, met het oog op de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen. Deze projecten kunnen ook betrekking hebben op capaciteitsopbouw in verband met de activiteiten van de autoriteiten van de lidstaten voor effectieve deelname aan het LIFE-programma;
(4) "standaardactieprojecten": projecten, anders dan strategische geïntegreerde projecten, strategische natuurprojecten of projecten voor technische bijstand, ter verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van het programma, als vastgesteld in artikel 3, lid 2;
(5) "blendingverrichtingen": door de begroting van de Unie ondersteunde acties, onder meer in het kader van blendingfaciliteiten overeenkomstig artikel 2, lid 6, van Verordening (EU, Euratom) 2018/... (het "Financieel Reglement"), waarbij niet-terugbetaalbare vormen van steun en/of financieringsinstrumenten uit de begroting van de Unie worden gecombineerd met terugbetaalbare vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders;
(6) "juridische entiteit": elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die is opgericht krachtens en als dusdanig wordt erkend in het nationale recht, het recht van de Unie of het internationale recht, die rechtspersoonlijkheid bezit en die, in eigen naam handelend, rechten en verplichtingen kan hebben, dan wel een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 190, lid 2, onder c), van het Financieel Reglement.
Artikel 3
Doelstellingen van het programma
1. De algemene doelstelling van het LIFE-programma is bij te dragen aan de overgang naar een duurzame, circulaire, energie-efficiënte, op hernieuwbare energie gebaseerde, klimaatneutrale en klimaatbestendige economie, ▌de kwaliteit van het milieu, met inbegrip van lucht, water en bodem, te beschermen, te herstellen en te verbeteren en het biodiversiteitsverlies en de aantasting van ecosystemen tot staan te brengen en terug te draaien, onder meer door de uitvoering en het beheer van het Natura 2000-netwerk te ondersteunen, en aldus bij te dragen tot duurzame ontwikkeling. Het LIFE-programma ondersteunt ook de uitvoering van de overeenkomstig artikel 192, lid 3, VWEU vastgestelde algemene actieprogramma's.
2. De specifieke doelstellingen van het LIFE-programma zijn:
a) ontwikkelen, demonstreren en bevorderen van innovatieve technieken, methoden en benaderingen ter verwezenlijking van de doelstellingen van de wetgeving en het beleid van de Unie inzake milieu, met inbegrip van natuur en biodiversiteit, en inzake klimaatactie, met inbegrip van de overgang naar hernieuwbare energie en meer energie-efficiëntie, en bijdragen tot de kennisbasis en de toepassing van ▌beste praktijken, met name op het vlak van natuur en biodiversiteit, onder meer door ondersteuning van het Natura 2000-netwerk;
b) ondersteunen van de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van, het toezicht op en de handhaving van de wetgeving en het beleid van de Unie inzake milieu, met inbegrip van natuur en biodiversiteit, en inzake klimaatactie en de overgang naar hernieuwbare energie of meer energie-efficiëntie, onder meer door de governance op alle niveaus te verbeteren, met name door middel van capaciteitsopbouw onder publieke en private actoren en betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld;
c) als katalysator fungeren voor de grootschalige invoering van succesvolle technische en beleidsmatige oplossingen voor de tenuitvoerlegging van de wetgeving en het beleid van de Unie inzake milieu, met inbegrip van natuur en biodiversiteit, en inzake klimaatactie en de overgang naar hernieuwbare energie of meer energie-efficiëntie, door resultaten te dupliceren, verwante doelstellingen te integreren in andere beleidsgebieden en in de praktijken in de publieke en private sector, investeringen te mobiliseren en de toegang tot financiering te verbeteren.
Artikel 4
Structuur
Het LIFE-programma heeft de volgende structuur:
(1) het gebied Milieu, waaronder vallen:
a) het subprogramma Natuur en biodiversiteit;
b) het subprogramma Circulaire economie en levenskwaliteit;
(2) het gebied Klimaatactie, waaronder vallen:
a) het subprogramma Mitigatie van en aanpassing aan klimaatverandering;
b) het subprogramma Overgang naar schone energie.
Artikel 5
Begroting
1. De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2021 – 2027 bedragen 6 442 000 000 EUR, uitgedrukt in prijzen van 2018 (7 272 000 000 EUR in lopende prijzen).
2. De indicatieve verdeling van het in lid 1 bedoelde bedrag is als volgt:
a) 4 715 000 000 EUR, uitgedrukt in prijzen van 2018 (5 322 000 000 EUR in lopende prijzen, oftewel 73,2 % van het totale bedrag van het programma) voor het gebied Milieu, waarvan
(1) 2 829 000 000 EUR, uitgedrukt in prijzen van 2018 (3 261 420 000 EUR in lopende prijzen, oftewel 44,9 % van het totale bedrag van het programma) voor het subprogramma Natuur en biodiversiteit en
(2) 1 886 000 000 EUR, uitgedrukt in prijzen van 2018 (2 060 580 000 EUR in lopende prijzen, oftewel 28,3 % van het totale bedrag van het programma) voor het subprogramma Circulaire economie en levenskwaliteit;
b) 1 950 000 000 EUR voor het gebied Klimaatactie, waarvan
(1) 950 000 000 EUR voor het subprogramma Mitigatie van en aanpassing aan klimaatverandering en
(2) 1 000 000 000 EUR voor het subprogramma Overgang naar schone energie.
3. De in de leden 1 en 2 bedoelde bedragen gelden onverminderd de toepassing van de bepalingen betreffende flexibiliteit die zijn neergelegd in Verordening (EU) ... van het Europees Parlement en de Raad(37) [de nieuwe Verordening betreffende het meerjarig financieel kader ] en in het Financieel Reglement.
3 bis. Niettegenstaande lid 2 wordt ten minste 60 % van de begrotingsmiddelen die worden besteed aan projecten welke worden gesteund met actiesubsidies in het kader van het gebied Milieu als bedoeld in lid 2, punt a), toegewezen aan projectsubsidies die het in lid 2, punt a), onder i), bedoelde subprogramma Natuur en biodiversiteit steunen.
4. Het LIFE-programma kan financiering verstrekken aan technische en administratieve bijstandsactiviteiten van de Commissie met het oog op de uitvoering van het LIFE-programma, zoals voorbereidings-, monitoring-, controle-, audit- en evaluatie-activiteiten, waaronder institutionele informatietechnologiesystemen, en netwerkactiviteiten ter ondersteuning van de nationale contactpunten van het LIFE-programma, met inbegrip van opleiding, activiteiten inzake wederzijds leren en evenementen om ervaring te delen.
5. Ter verwezenlijking van de in artikel 3 bepaalde doelstellingen kan het programma door de Commissie uitgevoerde activiteiten ter ondersteuning van de voorbereiding, tenuitvoerlegging en mainstreaming van wetgeving en beleidsmaatregelen van de Unie inzake het milieu, het klimaat en, waar relevant, ▌energie financieren. Zulke activiteiten zijn onder meer:
a) informatie en communicatie, met inbegrip van bewustmakingscampagnes. Financiële middelen die in het kader van deze verordening worden toegewezen aan communicatieactiviteiten hebben ook betrekking op institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, evenals over de uitvoerings- en omzettingsstatus van wetgeving van de Unie inzake het milieu, het klimaat en, waar relevant, ▌energie;
b) studies, onderzoeken, modellering en het uitwerken van scenario's;
c) de voorbereiding, tenuitvoerlegging, monitoring, controle en evaluatie van ▌beleidsmaatregelen, programma's en wetgeving, en de beoordeling en analyse van niet door het LIFE-programma gefinancierde projecten, als die de in artikel 3 genoemde doelen dienen;
d) workshops, conferenties en vergaderingen;
e) netwerkvorming en platforms voor beste praktijken;
f) overige activiteiten, zoals prijzen.
Artikel 6
Met het programma geassocieerde derde landen
1. Het programma staat – mits zij aan alle voorschriften en regels ter zake voldoen – open voor deelname van de volgende derde landen:
a) landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), in overeenstemming met de in de EER-overeenkomst vastgestelde voorwaarden;
b) toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;
c) landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;
d) andere derde landen, in overeenstemming met de voorwaarden die zijn vastgesteld in een specifieke overeenkomst betreffende de deelname van het derde land aan programma's van de Unie, op voorwaarde dat de overeenkomst
– een billijk evenwicht waarborgt tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land dat aan de programma's van de Unie deelneemt;
– de voorwaarden voor deelname aan de programma's vaststelt, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke programma's en de administratieve kosten ervan. Deze bijdragen worden aangemerkt als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel [21, lid 5,] van het Financieel Reglement;
– het derde land geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het programma verleent;
– de rechten van de Unie om naar een goed financieel beheer te streven en haar financiële belangen te beschermen, waarborgt.
2. Indien een derde land aan het programma deelneemt op grond van een besluit uit hoofde van een internationale overeenkomst of een ander rechtsinstrument, kent het derde land de nodige rechten toe en verleent het de nodige toegang aan de bevoegde ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten deze rechten het recht om onderzoeken, waaronder controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren, zoals neergelegd in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).
Artikel 6 bis
Internationale samenwerking
Indien dit nodig is voor de verwezenlijking van de in artikel 3 bepaalde algemene doelstellingen is in de loop van de tenuitvoerlegging van het LIFE-programma samenwerking met internationale organisaties, en met hun instellingen en organen mogelijk.
Artikel 7
Synergieën met andere programma's van de Unie
De Commissie faciliteert de consistente tenuitvoerlegging van het LIFE-programma en de Commissie en de lidstaten faciliteren samenhang en coördinatie met het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, Horizon Europa, de Connecting Europe Facility en InvestEU, teneinde synergieën tot stand te brengen, in het bijzonder wat betreft strategische natuurprojecten en strategische geïntegreerde projecten, en het overnemen en dupliceren van in het kader van het LIFE-programma ontwikkelde oplossingen te ondersteunen. De Commissie en de lidstaten streven naar complementariteit op alle niveaus.
Artikel 8
Uitvoering en vormen van financiering door de Unie
1. De Commissie voert het LIFE-programma uit in direct beheer in overeenstemming met het Financieel Reglement of in indirect beheer met organen als bedoeld in artikel [61, lid 1, onder c)], van het Financieel Reglement.
2. In het kader van het LIFE-programma kan financiering worden verstrekt in een van de vormen als vastgesteld in het Financieel Reglement, met name subsidies, prijzen en aanbestedingen. Er kan eveneens financiering worden verstrekt in de vorm van financieringsinstrumenten in het kader van blendingverrichtingen.
2 bis. Ten minste 85 % van de begroting van het LIFE-programma wordt toegewezen aan subsidies zoals bedoeld in artikel 10, leden 2 en 5, aan projecten die met andere vormen van financiering worden gefinancierd, voor zover gespecificeerd in het meerjarige werkprogramma, of in voorkomend geval en voor zover gespecificeerd in het meerjarige werkprogramma als bedoeld in artikel 17, aan financieringsinstrumenten in de vorm van blendingverrichtingen als bedoeld in artikel 8, lid 2. De Commissie ziet erop toe dat de projecten die met andere vormen van financiering worden gefinancierd, volledig beantwoorden aan de doelstellingen van artikel 3 van deze verordening. Het maximumbedrag dat wordt toegewezen aan subsidies als bedoeld in artikel 10, lid 3 ter, is 15 miljoen EUR.
2 ter. De medefinancieringspercentages voor de in aanmerking komende acties bedoeld in artikel 10, lid 2, onder a) tot en met d), bedragen maximaal 60 % van de subsidiabele kosten en maximaal 75 % voor projecten die worden gefinancierd het kader van het subprogramma Natuur en biodiversiteit, met name die welke betrekking hebben op de voor de tenuitvoerlegging van Richtlijn 92/43/EEG prioritaire habitats of soorten, of op de vogelsoorten die als prioritair worden beschouwd voor financiering door het Comité voor de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang dat is ingesteld krachtens artikel 16 van Richtlijn 2009/147/EG indien dit noodzakelijk is voor de instandhoudingsdoelstelling. Voor de in artikel 10, lid 5, bedoelde acties bedraagt het maximale medefinancieringspercentage 70 % van de subsidiabele kosten. Onverminderd de relevante en vastgestelde maximale medefinancieringspercentages worden in het meerjarige werkprogramma als bedoeld in artikel 17 specifieke percentages nader gespecificeerd. Deze kunnen worden aangepast naargelang de vereisten van elk subprogramma, projecttype of type subsidie.
Voor projecten zoals beschreven in artikel 10, lid 3 ter, bedragen de maximale medefinancieringspercentages niet meer dan 95 % van de subsidiabele kosten voor projecten tijdens de looptijd van het eerste meerjarige werkprogramma; voor het tweede meerjarige werkprogramma bedraagt het medefinancieringspercentage, onder voorbehoud van bevestiging in dit werkprogramma, 75 % van de subsidiabele kosten.
2 quater. Bij het evaluatie- en toewijzingsproces van het LIFE-programma is kwaliteit het criterium. Bij de toekenning van LIFE-fondsen streeft de Commissie een effectief geografisch evenwicht binnen de Unie na waarbij kwaliteit centraal staat, onder meer door de lidstaten te ondersteunen bij het verhogen van de kwaliteit van de projecten door middel van capaciteitsopbouw.
HOOFDSTUK II
SUBSIDIABILITEIT
Artikel 9
Subsidies
Subsidies in het kader van het LIFE-programma worden toegekend en beheerd in overeenstemming met titel VIII van het Financieel Reglement.
Artikel 10
In aanmerking komende acties
1. Alleen acties voor de verwezenlijking van de doelstellingen als bedoeld in artikel 3 komen in aanmerking voor financiering.
2. De volgende soorten maatregelen kunnen worden gefinancierd met subsidies:
a) strategische natuurprojecten in het kader van het in artikel 4, punt 1), onder a), bedoelde subprogramma;
b) strategische geïntegreerde projecten in het kader van de in artikel 4, punt 1), onder b), en artikel 4, punt 2), onder a) en b) bedoelde subprogramma's;
c) projecten voor technische bijstand;
d) standaardactieprojecten;
e) andere acties die nodig zijn ter verwezenlijking van de in artikel 3, lid 1, bepaalde algemene doelstelling, met inbegrip van coördinatie- en ondersteuningsacties met het oog op capaciteitsopbouw, verspreiding van informatie en kennis, en bewustmaking ter ondersteuning van de overgang naar hernieuwbare energie en meer energie-efficiëntie.
3. Projecten in het kader van het subprogramma Natuur en biodiversiteit die verband houden met het beheer en herstel van en het toezicht op Natura 2000-gebieden overeenkomstig de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG houden rekening met de prioriteiten in nationale en regionale plannen, strategieën en beleidsmaatregelen inzake de instandhouding van natuur en biodiversiteit, onder meer in krachtens Richtlijn 92/43/EEG vastgestelde prioritaire actiekaders.
3 bis. Projecten voor technische bijstand voor capaciteitsopbouw in verband met de activiteiten van de autoriteiten van de lidstaten om de effectieve deelname aan het LIFE-programma te verbeteren, ondersteunen activiteiten van de lidstaten met een lage effectieve deelname teneinde de diensten van de nationale contactpunten in de hele EU te verbeteren en de algemene kwaliteit van de ingediende voorstellen te verhogen.
4. Activiteiten buiten een lidstaat of buiten een tot deze lidstaat behorend land of gebied overzee kunnen met subsidies worden gefinancierd, voor zover met het project verwezenlijking van milieu- en klimaatdoelstellingen van de Unie wordt nagestreefd en de activiteiten buiten de Unie noodzakelijk zijn om de doeltreffendheid van op het grondgebied van de lidstaten of van een land of gebied overzee verrichte interventies te waarborgen of om internationale overeenkomsten waarbij de Unie partij is te ondersteunen.
5. Met exploitatiesubsidies wordt steun verleend aan het functioneren van entiteiten zonder winstoogmerk die betrokken zijn bij de ontwikkeling, tenuitvoerlegging en handhaving van beleid en wetgeving van de Unie en die hoofdzakelijk actief zijn op het gebied van milieu of klimaatactie, met inbegrip van de energie-overgang, overeenkomstig de in artikel 3 bedoelde doelstellingen van het LIFE-programma.
Artikel 11
In aanmerking komende entiteiten
1. Naast de in artikel [197] van het Financieel Reglement vermelde criteria zijn de in de leden 2 en 3 vastgestelde criteria om in aanmerking te komen van toepassing.
2. De volgende entiteiten komen in aanmerking:
a) juridische entiteiten die gevestigd zijn in een van de volgende landen of gebieden:
(1) een lidstaat of een met een lidstaat verbonden land of gebied overzee;
(2) een met het LIFE-programma geassocieerd derde land;
(3) andere in het in artikel 17 bedoelde meerjarig werkprogramma opgenomen derde landen, onder de in dit artikel, leden 4 tot en met 6, vermelde voorwaarden;
b) elke juridische entiteit die is opgericht krachtens het recht van de Unie of elke internationale organisatie.
3. Natuurlijke personen komen niet in aanmerking.
4. Juridische entiteiten die zijn gevestigd in een niet met het programma geassocieerd derde land komen bij wijze van uitzondering voor deelname in aanmerking voor zover dit noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van een bepaalde actie om de doeltreffendheid van in de Unie verrichte interventies te waarborgen.
5. Juridische entiteiten die deelnemen aan consortia van ten minste drie onafhankelijke entiteiten en die zijn gevestigd in verschillende lidstaten of met die lidstaten verbonden landen of gebieden overzee, in met het programma geassocieerde derde landen of in andere derde landen, komen in aanmerking.
6. Juridische entiteiten die zijn gevestigd in een niet met het programma geassocieerd derde land dragen in beginsel de kosten van hun deelname.
6 bis. Om een doeltreffend gebruik van de middelen van het programma en een efficiënte deelname van de juridische entiteiten als bedoeld in lid 4 te waarborgen, is de Commissie gemachtigd overeenkomstig artikel 21 gedelegeerde handelingen vast te stellen om dit artikel aan te vullen en te bepalen aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om te kunnen oordelen dat deze entiteiten in voldoende mate deelnemen aan het milieu- en klimaatbeleid van de Unie en derhalve in aanmerking komen voor het programma.
Artikel 12
Rechtstreekse toekenning
Onverminderd artikel [188] van het Financieel Reglement, kunnen subsidies zonder oproep tot het indienen van voorstellen worden toegekend aan de in de lijst in bijlage I opgenomen organen.
Artikel 13
Specificatie van toekenningscriteria
De Commissie formuleert in het in artikel 17 bedoelde meerjarig werkprogramma en in de oproepen tot het indienen van voorstellen toekenningscriteria die rekening houden met de volgende beginselen:
a) door het LIFE-programma gefinancierde projecten zijn in het belang van de Unie doordat ze in significante mate bijdragen tot het verwezenlijken van de in artikel 3 bedoelde algemene en specifieke doelstellingen van het LIFE-programma en doen er geen afbreuk aan, en bevorderen waar mogelijk het gebruik van groene overheidsopdrachten;
a bis) de projecten garanderen een kosteneffectieve benadering en zijn technisch en financieel samenhangend;
a ter) er wordt prioriteit toegekend aan projecten met de grootste potentiële bijdrage aan de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 3;
b) ▌aan projecten die positieve neveneffecten opleveren en synergie tussen de in artikel 4 bedoelde subprogramma's bevorderen, wordt bij de evaluatie een bonus toegekend;
c) ▌aan projecten met het grootste potentieel om te worden gedupliceerd en door de publieke of particuliere sector te worden overgenomen, of om de omvangrijkste investeringen of financiële middelen te mobiliseren (katalyserend vermogen), wordt bij de evaluatie een bonus toegekend;
d) de dupliceerbaarheid van de resultaten wordt gewaarborgd;
e) aan projecten die voortbouwen op de resultaten van andere door het LIFE-programma, door de programma's die eraan voorafgingen, of met andere fondsen van de Unie gefinancierde projecten, of die die resultaten opschalen, wordt bij de evaluatie een bonus toegekend;
f) in voorkomend geval wordt bijzondere aandacht gegeven aan projecten in geografische gebieden met specifieke behoeften of kwetsbaarheden, zoals gebieden met specifieke milieuproblemen of natuurlijke beperkingen, grensoverschrijdende gebieden, gebieden met een hoge natuurwaarde of ultraperifere gebieden.
Artikel 14
In aanmerking komende kosten in verband met de aankoop van grond
In aanvulling op de criteria van artikel [186] van het Financieel Reglement komen kosten met betrekking tot de aankoop van grond in aanmerking mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) de aankoop draagt bij aan het verbeteren, behouden en herstellen van de integriteit van het krachtens artikel 3 van Richtlijn 92/43/EEG opgezette Natura 2000-netwerk, onder meer door verbetering van de verbindingen middels het tot stand brengen van corridors, stapstenen of andere groene infrastructuurelementen;
b) de grondaankoop is de enige of kostenefficiëntste manier om de beoogde instandhouding te verwezenlijken;
c) de aangekochte grond is op lange termijn bestemd voor gebruik dat in overeenstemming is met de specifieke doelstellingen van het LIFE-programma;
d) de betrokken lidstaat zorgt er door middel van overdracht of op een andere wijze voor dat deze grond langdurig voor natuurbeschermingsdoeleinden bestemd blijft.
Artikel 15
Cumulatieve, complementaire en gecombineerde financiering
1. Aan een actie waaraan uit een ander programma van de Unie een bijdrage is toegekend, kan ook in het kader van het LIFE-programma een bijdrage worden toegekend, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken en dat de actie de in artikel 3 bedoelde milieu- en klimaatdoelstellingen nastreeft en er geen afbreuk aan doet. De regels van elk programma van de Unie dat een bijdrage levert, zijn van toepassing op de respectievelijke bijdrage ervan aan de actie. De cumulatieve financiering bedraagt niet meer dan de totale subsidiabele kosten van de actie, en de ondersteuning vanuit de verschillende programma's van de Unie kan pro rata worden berekend overeenkomstig de documenten waarin de voorwaarden voor ondersteuning zijn vastgelegd.
2. Acties die het certificaat "Excellentiekeur" hebben ontvangen, of die aan de volgende cumulatieve, vergelijkende voorwaarden voldoen:
a) zij zijn beoordeeld in een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het LIFE-programma;
b) zij voldoen aan de minimumeisen inzake kwaliteit van die oproep tot het indienen van voorstellen;
c) de maatregelen kunnen als gevolg van budgettaire beperkingen niet in het kader van die oproep tot het indienen van voorstellen worden gefinancierd.
kunnen ondersteuning ontvangen uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Cohesiefonds, het Europees Sociaal Fonds+ of Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, overeenkomstig artikel 67, lid 5, van Verordening (EU) XX [verordening gemeenschappelijke bepalingen] en artikel 8 van Verordening (EU) XX [de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid], mits dergelijke acties overeenstemmen met de doelstellingen en de subsidiabiliteitscriteria van het desbetreffende programma. De regels van het fonds waaruit ondersteuning wordt verleend, zijn van toepassing.
HOOFDSTUK III
BLENDINGVERRICHTINGEN
Artikel 16
Blendingverrichtingen
Blendingverrichtingen in het kader van het LIFE-programma vinden plaats in overeenstemming met de ▌InvestEU-verordening ▌en titel X van het Financieel Reglement, met inachtneming van de duurzaamheids- en transparantievereisten.
HOOFDSTUK IV
PROGRAMMERING, MONITORING, VERSLAGLEGGING EN EVALUATIE
Artikel 17
Meerjarig werkprogramma
1. De Commissie stelt, door middel van uitvoeringshandelingen, meerjarige werkprogramma's voor het LIFE-programma vast. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 20 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
2. Elk meerjarig werkprogramma omvat, in overeenstemming met de in artikel 3 vermelde doelstellingen, het volgende:
a) de toewijzing van middelen binnen elk subprogramma tussen de verschillende door dat subprogramma bestreken behoeften en tussen de verschillende soorten financiering, evenals het maximale totaalbedrag dat wordt toegewezen aan subsidies als bedoeld in artikel 10, lid 2, onder a) en b);
a bis) het maximale totaalbedrag voor financiële instrumenten in het kader van blendingverrichtingen uit hoofde van het LIFE-programma, indien van toepassing;
a ter) het maximale totaalbedrag voor subsidies die overeenkomstig artikel 12 worden toegekend aan de in bijlage I vermelde instanties;
b) de projectthema's of specifieke behoeften waarvoor voorlopige toewijzing van financiering geldt voor de in artikel 10, lid 2, onder c) en d), bedoelde projecten;
c) de strategieën en plannen die worden beoogd door strategische geïntegreerde projecten waarvoor financiering kan worden gevraagd voor projecten zoals bedoeld in artikel 10, lid 2, onder b);
d) de maximale subsidiabiliteitsperiode voor de uitvoering van het project;
d bis) indicatieve tijdschema's voor de oproepen tot het indienen van voorstellen voor de door het meerjarig werkprogramma bestreken periode;
d ter) de technische methode voor de procedure voor de indiening en de selectie van projecten en de gunningscriteria in overeenstemming met de in artikel 13 bedoelde elementen;
d quater) de specificatie van de in artikel 8, lid 2 ter, vermelde medefinancieringspercentages;
d quinquies) het maximale medefinancieringspercentages voor de in artikel 10, lid 2, onder e), bedoelde in aanmerking komende acties;
d sexies) gedetailleerde regels met betrekking tot de toepassing van cumulatieve, aanvullende en gecombineerde financiering, indien van toepassing;
d septies) de specificatie van een lage effectieve deelname aan en de in aanmerking komende activiteiten en toekenningscriteria voor projecten voor technische bijstand voor de capaciteitsopbouw in verband met de activiteiten van de autoriteiten van de lidstaten met het oog op de effectieve deelname aan het LIFE‑programma.
2 bis. Het eerste meerjarig werkprogramma heeft een duur van vier jaar en het tweede meerjarig werkprogramma heeft een duur van drie jaar.
2 ter. In het kader van de meerjarige werkprogramma's publiceert de Commissie oproepen tot het indienen van voorstellen voor de bestreken periode. De Commissie zorgt ervoor dat ongebruikte financiële middelen uit een bepaalde oproep tot het indienen van voorstellen worden herverdeeld tussen de verschillende soorten acties als bedoeld in artikel 10, lid 2, op hetzelfde gebied.
2 quater. De Commissie ziet erop toe dat belanghebbenden worden geraadpleegd bij de ontwikkeling van de meerjarige werkprogramma's.
Artikel 18
Monitoring en rapportage
1. De Commissie brengt op basis van de in bijlage II vermelde indicatoren verslag uit ▌over de door het LIFE-programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de in artikel 3 vermelde doelstellingen ▌.
2. Om een doeltreffende beoordeling van de voortgang van het LIFE-programma op weg naar de verwezenlijking van de doelstellingen ervan te waarborgen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 21 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot wijziging van bijlage II om indien nodig de indicatoren te herzien of aan te vullen, ook met het oog op de afstemming daarvan op de voor andere programma's van de Unie vastgestelde indicatoren, en om deze verordening aan te vullen met bepalingen inzake de vaststelling van een kader voor toezicht en evaluatie.
2 bis. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 21 gedelegeerde handelingen vast te stellen om op basis van bijlage II specifieke indicatoren voor elk subprogramma en elke soort projecten vast te stellen.
3. De Commissie ziet erop toe dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van het programma op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig worden verzameld. Daartoe worden aan de hand van relevante methoden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van middelen van de Unie die het mogelijk maken aggregeerbare output- en impactindicatoren op projectniveau te verzamelen voor alle relevante specifieke doelstellingen op het gebied van milieu en klimaatbeleid, ook met betrekking tot Natura 2000 en de emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen waaronder CO2.
4. De Commissie houdt op regelmatige basis toezicht op de mainstreaming van klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen, met inbegrip van het uitgavenbedrag, en brengt er op regelmatige basis verslag over uit. De mate waarin deze verordening helpt de doelstelling om 25 % van de gehele begroting te laten bijdragen aan klimaatdoelstellingen te verwezenlijken, wordt opgevolgd aan de hand van het systeem van klimaatindicatoren van de Unie. De biodiversiteitsgerelateerde uitgaven worden opgevolgd met behulp van een specifieke reeks indicatoren. Deze opvolgingsmethoden worden gebruikt om, op het passende niveau van uitsplitsing, de vastleggingskredieten te berekenen die naar verwachting zullen bijdragen tot de verwezenlijking van respectievelijk de klimaat- en de biodiversiteitsdoelstellingen over het meerjarig financieel kader voor 2021-2027. De uitgaven worden jaarlijks opgegeven in de programmaverklaring bij de begroting. In het kader van evaluaties en het jaarverslag wordt regelmatig verslag uitgebracht over de bijdrage van dit programma tot de verwezenlijking van de klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen van de Unie.
5. De Commissie beoordeelt synergieën tussen het LIFE-programma en andere aanvullende programma's van de Unie en tussen de subprogramma's.
Artikel 19
Evaluatie
1. De Commissie voert tijdig evaluaties uit zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen, met de nodige aandacht voor samenhang, synergieën, EU-meerwaarde en duurzaamheid op lange termijn, en maakt daarbij gebruik van de klimaat- en milieuprioriteiten van de Unie.
2. De Commissie voert de tussentijdse evaluatie van het LIFE-programma uit zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch uiterlijk 42 maanden nadat met de uitvoering van het LIFE-programma is begonnen, en maakt daarbij gebruik van de overeenkomstig bijlage II vastgestelde output- en resultaatindicatoren.
De evaluatie betreft ten minste het volgende:
a) kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van het programma;
b) het efficiënte gebruik van hulpbronnen;
c) de mate waarin de doelstellingen van alle maatregelen zijn bereikt, met vermelding, waar mogelijk, van de resultaten en effecten;
d) het daadwerkelijke of verwachte welslagen van geïntegreerde projecten qua hefboomeffect op andere middelen van de Unie, daarbij in het bijzonder rekening houdend met de voordelen van grotere samenhang met andere financieringsinstrumenten van de Unie;
e) de mate waarin er synergieën tussen de doelstellingen tot stand zijn gebracht en de complementariteit ervan met andere relevante programma's van de Unie;
f) de EU-meerwaarde en de effecten op lange termijn van het LIFE-programma, met het oog op het nemen van een besluit over de verlenging, wijziging of opschorting van de maatregelen;
g) de mate waarin belanghebbenden bij het geheel zijn betrokken;
h) een kwantitatieve en kwalitatieve analyse van de bijdrage van het LIFE-programma aan de staat van instandhouding van habitats en soorten die zijn vermeld in de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG;
i) Een analyse van het geografische evenwicht binnen de Unie als bedoeld in artikel 8, lid 2 quater, en, indien een dergelijk evenwicht niet wordt bereikt, een analyse van de oorzaken daarvan.
3. Aan het einde van de uitvoering van het LIFE-programma, doch uiterlijk vier jaar na afloop van de in artikel 1, tweede alinea, genoemde periode, voert de Commissie een eindevaluatie van het LIFE-programma uit.
4. De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties tezamen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, en zij maakt de resultaten van de evaluaties openbaar.
HOOFDSTUK V
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 20
Informatie, communicatie en publiciteit
1. De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de projecten en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren. Daartoe voorzien de ontvangers in de weergave van het in bijlage II bis afgebeelde logo van het LIFE-programma of, als dat niet doenbaar is, de vermelding van het LIFE-programma bij alle communicatieactiviteiten en op strategische plaatsen op voor het publiek zichtbare mededelingenborden. Alle in het kader van het LIFE-programma verworven duurzame goederen dragen het LIFE-programmalogo, behalve in door de Commissie gespecificeerde gevallen.
2. De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het LIFE-programma en de acties en resultaten ervan. De aan het LIFE-programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen.
Artikel 20 bis
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor het LIFE-programma. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
3. Indien het comité geen advies uitbrengt, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
4. De Commissie brengt jaarlijks verslag uit aan het comité over de algemene vooruitgang bij de uitvoering van de subprogramma's en over specifieke acties, onder meer over blendingverrichtingen die met begrotingsmiddelen uit het LIFE-programma worden uitgevoerd.
Artikel 21
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De bevoegdheid om de in artikel 18, leden 2 en 2 bis, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend tot en met 31 december 2028.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 18, leden 2 en 2 bis, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 18, leden 2 en 2 bis, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 22
Intrekking
Verordening (EU) nr. 1293/2013 wordt met ingang van 1 januari 2021 ingetrokken.
Artikel 23
Overgangsbepalingen
1. Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging van de betrokken acties tot de afsluiting ervan op grond van Verordening (EG) nr. 614/2007 van het Europees Parlement en de Raad(38) en op grond van Verordening (EU) nr. 1293/2013, die op de betrokken projecten van toepassing blijven totdat zij worden afgesloten.
2. De financiële middelen voor het LIFE-programma kunnen eveneens de uitgaven dekken voor technische en administratieve bijstand die nodig zijn om de overgang te waarborgen tussen het LIFE-programma en de maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van de Verordeningen (EG) nr. 614/2007 en (EU) nr. 1293/2013.
3. Zo nodig kunnen voor het beheer van projecten die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook na die datum kredieten ter dekking van de in artikel 5, lid 4, bedoelde uitgaven in de begroting worden opgenomen.
4. Terugvloeiende middelen uit financieringsinstrumenten die zijn ingesteld op grond van Verordening (EU) nr. 1293/2013, kunnen worden geïnvesteerd in de in het kader van [InvestEU-fonds] ingestelde financieringsinstrumenten.
5. De kredieten die overeenkomen met bestemmingsontvangsten uit terugbetalingen van krachtens Verordening (EG) nr. 614/2007 of Verordening (EU) nr. 1293/2013 onverschuldigd betaalde bedragen, worden, overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad(39), gebruikt voor de financiering van het LIFE-programma.
Artikel 24
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te ,
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
BIJLAGE I
Organen waaraan subsidies mogen worden toegekend zonder oproep tot het indienen van voorstellen
1. Netwerk van de Europese Unie voor de implementatie en handhaving van de milieuwetgeving (Impel)
2. Europees netwerk van openbaar aanklagers voor het milieu (ENPE)
3. Forum van de Europese Unie van milieurechters (Eufje)
BIJLAGE II
Indicatoren
1. Outputindicatoren
1.1. Aantal projecten waarin innovatieve technieken en benaderingen worden ontwikkeld, gedemonstreerd en bevorderd
1.2. Aantal projecten waarin beste praktijken met betrekking tot natuur en biodiversiteit worden toegepast
1.3. Aantal projecten voor de ontwikkeling, tenuitvoerlegging, monitoring of handhaving van de wetgeving en het beleid van de Unie ter zake
1.4. Aantal projecten ter verbetering van de governance door versterking van de capaciteiten van publieke en private actoren en de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld
1.5. Aantal projecten, met inbegrip van strategische geïntegreerde projecten en strategische natuurprojecten, voor de tenuitvoerlegging van
– belangrijke plannen of strategieën;
– actieprogramma's voor de mainstreaming van natuur en biodiversiteit
2. Resultaatindicatoren
2.1. Nettoverandering van het milieu en het klimaat, op basis van de bundeling van indicatoren op projectniveau die moeten worden gespecificeerd in de oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van de subprogramma's:
– Natuur en biodiversiteit;
– Circulaire economie en levenskwaliteit, ten minste betrekking hebbende op
— luchtkwaliteit,
— bodem,
— water,
— afval,
— chemicaliën,
— geluidshinder,
— hulpbronnengebruik en -efficiëntie;
– Mitigatie van en aanpassing aan klimaatverandering;
– Overgang naar schone energie
2.2. Door de projecten gestimuleerde cumulatieve investeringen of benutte financiering (miljoen EUR)
2.3. Aantal organisaties die betrokken zijn bij projecten of exploitatiesubsidies ontvangen
2.4. Aandeel van projecten met een katalysatoreffect na de einddatum van het project
Standpunt van het Europees Parlement van 17 april 2019. De grijs gemarkeerde tekstdelen vormen niet het voorwerp van het in het kader van interinstitutionele onderhandelingen bereikte akkoord.
Verordening (EU) nr. 1293/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake de vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (Life) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 614/2007 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 185).
Besluit nr. 1386/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 "Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet" (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 171).
93/626/EEG: Besluit van de Raad van 25 oktober 1993 betreffende de sluiting van het Verdrag inzake biologische diversiteit (PB L 309 van 13.12.1993, blz. 1).
Horizon 2020, deel III, "Veilige, schone en efficiënte energie" (maatschappelijke uitdagingen) (Besluit 2013/743/EU van de Raad van 3 december 2013 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van "Horizon 2020" – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van de Besluiten 2006/971/EG, 2006/972/EG, 2006/973/EG, 2006/974/EG en 2006/975/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 965)).
Richtlijn (EU) 2018/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU van de Raad betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 210).
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – EU-evaluatie van de tenuitvoerlegging van het milieubeleid: Gemeenschappelijke uitdagingen en hoe inspanningen te bundelen om betere resultaten te realiseren (COM(2017)0063).
Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 35).
Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en beheersing van omgevingslawaai – Verklaring van de Commissie in het bemiddelingscomité voor de Richtlijn inzake de evaluatie en beheersing van omgevingslawaai (PB L 189 van 18.7.2002, blz. 12).
Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG (PB L 344 van 17.12.2016, blz. 1).
Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).
Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).
Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie ("LGO-besluit") (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).
Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
Verordening (EG) nr. 614/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 betreffende het financieringsinstrument voor het milieu (LIFE+) (PB L 149 van 9.6.2007, blz. 1).
Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Justitie (COM(2018)0384 – C8-0235/2018 – 2018/0208(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0384),
– gezien artikel 294, lid 2, artikel 81, leden 1 en 2, en artikel 82, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0235/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 oktober 2018(1),
– na raadpleging van het Comité van de Regio’s,
– gezien de op 25 januari 2019 door zijn Voorzitter aan de commissievoorzitters gestuurde brief, waarin de aanpak van het Parlement met betrekking tot de sectorale programma's van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) betreffende de periode na 2020 wordt uiteengezet,
– gezien de op 1 april 2019 door de Raad aan de Voorzitter van het Europees Parlement gestuurde brief, waarin de gemeenschappelijke lezing wordt bevestigd waarover de medewetgevers het tijdens de onderhandelingen eens zijn geworden,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het gezamenlijk overleg van de Commissie juridische zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken overeenkomstig artikel 55 van het Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie begrotingscontrole en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0068/2019),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(2);
2. wijst op zijn resolutie van 14 maart 2018 over het volgende MFK: voorbereiding van het standpunt van het Parlement ten aanzien van het MFK voor de periode na 2020(3); herhaalt zijn steun voor programma's op het gebied van cultuur, onderwijs, media, jeugd, sport, democratie, burgerschap en maatschappelijke organisaties, die duidelijk hun Europese meerwaarde hebben bewezen en populair zijn en blijven onder de begunstigden; herhaalt dat een sterkere en ambitieuzere Unie alleen kan worden verwezenlijkt als er meer financiële middelen voor worden vrijgemaakt; dringt daarom aan op blijvende ondersteuning voor het bestaande beleid, op verhoging van de middelen voor de vlaggenschipprogramma's van de Unie en op het verschaffen van bijkomende financiële middelen voor de bijkomende verantwoordelijkheden;
3. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Justitie
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81, leden 1 en 2, en artikel 82, lid 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(4),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(5),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) In artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt bepaald: "De waarden waarop de Unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Deze waarden hebben de lidstaten gemeen in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen." In artikel 3 wordt voorts bepaald: "De Unie heeft als doel de vrede, haar waarden en het welzijn van haar volkeren te bevorderen” en "De Unie eerbiedigt haar rijke verscheidenheid van cultuur en taal en ziet toe op de instandhouding en de ontwikkeling van het Europese culturele erfgoed". Deze waarden worden bevestigd en verder uitgewerkt in de rechten, vrijheden en beginselen die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna "het Handvest" genoemd).
(2) Deze rechten en waarden moeten voortdurend actief worden gecultiveerd, beschermd, bevorderd en gehandhaafd en onder de burgers en volkeren worden verspreid, ▌en kernwaarden zijn van het Europese project, aangezien een verslechtering van de bescherming van deze rechten en waarden in de lidstaten schadelijke gevolgen kan hebben voor de Unie in haar geheel. Met dat doel voor ogen dient binnen de EU-begroting een nieuw Fonds voor justitie, rechten en waarden te worden ingesteld, waarvan het programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden en het programma Justitie deel uitmaken. Nu de Europese samenlevingen worden geconfronteerd met extremisme, radicalisering en verdeeldheid en een steeds beperktere ruimte voor het onafhankelijk maatschappelijk middenveld, is het belangrijker dan ooit om justitie en rechten en de waarden van de EU, mensenrechten, respect voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid en de rechtsstaat te bevorderen, te versterken en te verdedigen. Dit zal vergaande, rechtstreekse gevolgen hebben voor het politieke, sociale, culturele en economische leven in de EU. De steunverlening via het programma Justitie ten behoeve van de verdere ontwikkeling van een ruimte van recht in de Unie op basis van de rechtsstaat, de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht, wederzijdse erkenning en wederzijds vertrouwen, toegang tot de rechter en grensoverschrijdende samenwerking zal in het kader van het nieuwe fonds worden gehandhaafd. In het programma Burgers, Gelijkheid, rechten en waarden worden het bij Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad(6) vastgestelde programma Rechten, gelijkheid en burgerschap ▌voor de periode 2014–2020 en het bij Verordening (EU) nr. 390/2014 ▌van de Raad(7) vastgestelde programma Europa voor de burger (hierna "voorgaande programma's" genoemd), samengebracht.
(3) Het Fonds voor justitie, rechten en waarden en de twee onderliggende financieringsprogramma's zullen gericht zijn ▌op personen en entiteiten die ertoe bijdragen dat onze gemeenschappelijke waarden, gelijkheid, rechten en rijke diversiteit levendig en dynamisch blijven. Het uiteindelijke doel is om een op rechten gebaseerde, egalitaire, open, pluriforme, inclusieve en democratische samenleving te bevorderen en in stand te houden. Dat betekent dat een levendig en mondig maatschappelijk middenveld als een van de belangrijkste belanghebbenden en de democratische, civiele en sociale participatie van de mensen moeten worden aangemoedigd, en dat de rijke diversiteit van de Europese samenleving, ▌gebaseerd op onze gemeenschappelijke waarden en geschiedenis en ons collectief geheugen, moet worden gecultiveerd. Overeenkomstig artikel 11 van het ▌Verdrag betreffende de Europese Uniezijn de instellingen van de Unie verplicht een open, transparante en regelmatige dialoog met het maatschappelijk middenveld te voeren en de burgers en de representatieve organisaties langs passende wegen de mogelijkheid te bieden hun mening over alle onderdelen van het optreden van de Unie kenbaar te maken en daarover in het openbaar in discussie te treden.
(4) Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, waarin de grondrechten en de verschillende rechtsstelsels en -tradities van de lidstaten worden geëerbiedigd. Eerbiediging en bevordering van de rechtsstaat, de grondrechten en de democratie in de Unie zijn voorwaarden voor de handhaving van alle rechten en plichten die in de Verdragen zijn vastgelegd en voor het opbouwen van het vertrouwen van de bevolking in de Unie. De manier waarop de rechtsstaat in de lidstaten ten uitvoer wordt gelegd, is essentieel voor de waarborging van het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten en tussen hun rechtsstelsels. Daartoe kan de Unie maatregelen vaststellen om de justitiële samenwerking in burgerlijke en strafzaken te ontwikkelen. Eerbiediging van de grondrechten en van gemeenschappelijke beginselen en waarden, zoals non-discriminatie en gelijke behandeling met betrekking tot de in artikel 21 van het Handvest genoemde gronden,solidariteit, daadwerkelijke toegang tot de rechter voor iedereen, de rechtsstaat, democratie en een goed functionerend onafhankelijk rechtsstelsel, moeten bij de verdere ontwikkeling van een Europese rechtsruimte op alle niveaus worden gewaarborgd en bevorderd.
(5) Financiering moet een van de belangrijke instrumenten voor de succesvolle uitvoering van de ambitieuze doelstellingen van de Verdragen blijven. Deze moeten onder meer worden verwezenlijkt door het opzetten van een flexibel en doeltreffend programma Justitie dat de planning en tenuitvoerlegging van die doelstellingen moet ondersteunen. Het programma moet op een gebruiksvriendelijke manier ten uitvoer worden gelegd (d.w.z. met een gebruiksvriendelijke procedure voor aanvragen en verslaglegging) en moet streven naar een evenwichtige geografische dekking. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de toegankelijkheid van het programma voor alle soorten begunstigden.
(6) Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht voor iedereen moet de Unie maatregelen nemen in verband met justitiële samenwerking in burgerlijke en strafzaken die is gebaseerd op het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en beslissingen, dat sinds de Europese Raad van Tampere op 15 en 16 oktober 1999 een hoeksteen is van de justitiële samenwerking in de Unie. Wederzijdse erkenning vereist een hoge mate van wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten. Op verscheidene gebieden werden maatregelen genomen voor de onderlinge aanpassing van de wetgeving van de lidstaten ter bevordering van de wederzijdse erkenning en het wederzijds vertrouwen. Een goed functionerende rechtsruimte – waarin de obstakels voor grensoverschrijdende gerechtelijke procedures en voor de toegang tot de rechter in grensoverschrijdende situaties zijn weggenomen – is ook van essentieel belang om voor economische groei en verdere integratie te zorgen. Een goed functionerende Europese rechtsruimte en doeltreffende, onafhankelijke en kwalitatief hoogwaardige nationale rechtsstelsels, evenals een groter wederzijds vertrouwen, zijn tegelijkertijd noodzakelijk voor een bloeiende interne markt en voor de verdediging van de gemeenschappelijke waarden van de Unie.
(6 bis) Toegang tot de rechter moet in het bijzonder de toegang omvatten tot gerechtelijke instanties, tot alternatieve methoden voor geschillenbeslechting en tot ambtenaren die wettelijk verplicht zijn om partijen onafhankelijk en onpartijdig juridisch advies te verstrekken.
(7) De volledige eerbiediging en bevordering van de rechtsstaat is van essentieel belang voor een hoge mate van wederzijds vertrouwen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, met name voor doeltreffende justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken, die op wederzijdse erkenning is gebaseerd. De rechtsstaat is een van de gemeenschappelijke waarden die zijn neergelegd in artikel 2 VEU en het beginsel van daadwerkelijke rechtsbescherming, dat wordt gewaarborgd krachtens artikel 19, lid 1, VEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, is een concrete uitdrukking van de rechtsstaat. Het bevorderen van de rechtsstaat door ondersteuning van de inspanningen om de onafhankelijkheid, transparantie, aflegging van rekenschap, kwaliteit en efficiëntie van nationale rechtsstelsels te verbeteren, zorgt voor meer wederzijds vertrouwen, dat onontbeerlijk is voor de justitiële samenwerking in burgerlijke en strafzaken. Onafhankelijkheid van de rechters en onpartijdigheid behoren tot de kern van het recht op een eerlijk proces en zijn cruciaal voor de bescherming van de Europese waarden. Voorts komen efficiënte rechtsstelsels met redelijke termijnen voor procedures de rechtszekerheid van alle betrokken partijen ten goede.
(8) Overeenkomstig artikel 81, lid 2, onder h) en artikel 82, lid 1, onder c) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dient de Unie de opleiding van magistraten en justitieel personeel te ondersteunen als instrument ter bevordering van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken en in strafzaken, die berust op het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en beslissingen. De opleiding van justitiële beroepsbeoefenaars is een belangrijk instrument om een gemeenschappelijke visie te ontwikkelen over de beste manier om de rechtsstaat en de grondrechten ten uitvoer te leggen en te handhaven. Zij draagt bij tot de totstandkoming van de Europese rechtsruimte door te voorzien in een gemeenschappelijke justitiële cultuur onder justitiële beroepsbeoefenaars van de lidstaten. Het is van essentieel belang te zorgen voor de niet-discriminerende, correcte en coherente toepassing van het recht van de Unie en voor het wederzijdse vertrouwen en begrip tussen justitiële beroepsbeoefenaars in grensoverschrijdende procedures. De door het programma ondersteunde opleidingsactiviteiten moeten gebaseerd zijn op degelijke beoordelingen van opleidingsbehoeften, gebruik maken van geavanceerde methoden, grensoverschrijdende evenementen voor justitiële beroepsbeoefenaars uit verschillende lidstaten omvatten, alsmede elementen van actief leren en netwerking, en duurzaam zijn. Dergelijke opleidingsactiviteiten moeten juridische terminologie, burgerlijk recht en strafrecht, grondrechten en wederzijdse erkenning en procedurele waarborgen omvatten. De activiteiten moeten opleidingen voor rechters, advocaten en aanklagers omvatten over de uitdagingen en belemmeringen die mensen ondervinden wanneer zij dikwijls gediscrimineerd worden of zich in een kwetsbare situatie bevinden, zoals vrouwen, kinderen, minderheden, LGBTQI's, personen met een handicap, slachtoffers van gendergerelateerd geweld, huiselijk geweld of geweld binnen intieme relaties, en van andere vormen van persoonlijk geweld. De organisaties die deze personen vertegenwoordigen of ondersteunen en, indien mogelijk, deze personen zelf, moeten rechtstreeks bij de organisatie van deze opleidingen worden betrokken. Aangezien vrouwelijke rechters ondervertegenwoordigd zijn in topfuncties, moeten vrouwelijke rechters en leden van het openbaar ministerie, alsook vrouwen in andere juridische beroepen, aangespoord worden om aan de opleidingsactiviteiten deel te nemen.
(8 bis) In deze verordening moet de term "magistraten en justitieel personeel" ruim worden uitgelegd, zodat rechters, leden van het openbaar ministerie en gerechtsmedewerkers eronder vallen, alsmede alle andere beroepsbeoefenaars op justitieel gebied die anderszins betrokken zijn bij de rechtsbedeling, ongeacht de nationale definiëring van hun functie, hun juridische status en hun interne organisatie, zoals advocaten, notarissen, gerechtsdeurwaarders of handhavingsambtenaren, insolventiedeskundigen, bemiddelaars, gerechtstolken en juridisch vertalers, gerechtsdeskundigen, gevangenispersoneel en reclasseringsambtenaren.
(9) Bij justitiële opleiding kunnen verschillende actoren betrokken zijn, waaronder gerechtelijke, justitiële en administratieve autoriteiten, academische instellingen, voor justitiële opleiding verantwoordelijke nationale instanties, opleidingsorganisaties en -netwerken op Europees niveau of netwerken van gerechtscoördinatoren voor Unierecht. Instanties en entiteiten die op het gebied van de opleiding van magistraten een doelstelling van algemeen Europees belang nastreven, zoals het Europees netwerk voor justitiële opleiding (EJTN), de Academie voor Europees Recht (ERA), het Europees Netwerk van Raden voor de rechtspraak (ENCJ), de Vereniging van Raden van State en Hoogste Administratieve Rechtscolleges van de Europese Unie (ACA-Europe), het netwerk van presidenten van de hooggerechtshoven van de Europese Unie (RPCSJUE) en het Europees Instituut voor bestuurskunde (EIPA) moeten hun rol blijven spelen bij de bevordering van opleidingsprogramma's met een wezenlijke Europese dimensie voor magistraten en justitieel personeel, en moeten daarom toereikende financiële steun ontvangen overeenkomstig de procedures en de criteria van de krachtens deze verordening door de Commissie vastgestelde ▌werkprogramma's.
(10) Het programma dient het jaarlijkse werkprogramma van het EJTN, dat een essentiële rol speelt inzake justitiële opleiding, te ondersteunen. Het EJTN bevindt zich in een uitzonderlijke situatie, aangezien het het enige netwerk op EU-niveau is waarin de instanties voor justitiële opleiding van de lidstaten zijn samengebracht. Het bevindt zich in een unieke positie om tussen alle lidstaten informatie-uitwisseling te organiseren voor nieuwe en ervaren rechters en openbare aanklagers en om de werkzaamheden van de nationale instanties voor justitiële opleiding te coördineren wat betreft de organisatie van opleidingsactiviteiten op het gebied van het recht van de Unie en de bevordering van goede praktijken op het gebied van opleiding. Het EJTN biedt ook op het niveau van de Unie opleidingen van uitstekende kwaliteit aan op een kostenefficiënte wijze. Bovendien omvat het de instanties voor justitiële opleiding van de kandidaat-lidstaten als waarnemende leden. Het jaarverslag van het EJTN moet informatie over de aangeboden opleidingen bevatten, die ook naar personeelscategorie is uitgesplitst.
(11) De maatregelen die in het kader van het programma worden genomen, moeten dienen ter ondersteuning van de versterkte wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en beslissingen in burgerlijke en strafzaken, van het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten, en van de noodzakelijke onderlinge aanpassing van de wetgeving om de samenwerking tussen alle bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken, ook in elektronische vorm. Tevens ondersteunt het programma de rechterlijke bescherming van de rechten van het individu in burgerlijke en handelszaken. Het programma moet ook zorgen voor ▌een grotere convergentie in het burgerlijk recht, wat zal bijdragen tot het wegnemen van belemmeringen voor een goede en efficiënte werking van gerechtelijke en buitengerechtelijke procedures in het voordeel van alle partijen bij een geschil in burgerlijke zaken. Met het oog op de ondersteuning van de doeltreffende handhaving en praktische toepassing van het recht van de Unie inzake justitiële samenwerking in burgerlijke zaken, moet het programma ten slotte de werking ondersteunen van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken, dat bij Besluit 2001/470/EG van de Raad is opgericht. Op het gebied van strafzaken dient het programma ter ondersteuning en uitvoering van de regels en procedures waarmee alle soorten vonnissen en rechterlijke beslissingen overal in de Unie erkend worden. Het programma moet de samenwerking vergemakkelijken en ertoe bijdragen dat obstakels die goede samenwerking en wederzijds vertrouwen in de weg staan, worden weggenomen. Ook moet het programma de toegang tot de rechter vergemakkelijken door de rechten van slachtoffers van misdrijven te ondersteunen, alsook de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures.
(12) Overeenkomstig artikel 3, lid 3, van het VEU, artikel 24 van het Handvest en het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind, moet het programma de bescherming van de rechten van het kind ondersteunen en de bevordering van de rechten van het kind opnemen in de uitvoering van alle activiteiten van het programma. Met het oog hierop moet bijzondere aandacht worden geschonken aan maatregelen ter bescherming van de rechten van kinderen in de context van het burgerlijk recht en het strafrecht, waaronder de bescherming van kinderen die verblijven bij hun ouders in hechtenis, kinderen van gedetineerde ouders en kinderen die in strafrechtelijke procedures verdachte of beklaagde zijn.
(13) Het programma voor 2014-2020 heeft op leden van de rechterlijke macht en andere juridische beroepsbeoefenaars gerichte opleidingsactiviteiten over het recht van de Unie, en in het bijzonder over de werkingssfeer en de toepassing van het Handvest, mogelijk gemaakt. In zijn conclusies van 12 oktober 2017 over de toepassing van het Handvest in 2016 heeft de Raad erop gewezen dat het belangrijk is op zowel nationaal als Unieniveau het bewustzijn rond de toepassing van het Handvest te vergroten bij beleidsmakers, juristen en de rechthebbenden zelf. Om de grondrechten consistent te integreren, is het derhalve noodzakelijk om de financiële steun voor bewustmakingsactiviteiten uit te breiden tot andere overheidsinstanties dan de justitiële autoriteiten en beoefenaars van juridische beroepen.
(14) Overeenkomstig artikel 67 VWEU dient de Unie een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te zijn waarin de grondrechten worden geëerbiedigd, en daarbij is niet-discriminerende toegang tot de rechter voor iedereen van cruciaal belang. Om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te vergemakkelijken, en met het oog op de bevordering van het wederzijds vertrouwen dat onontbeerlijk is voor de goede werking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, is het noodzakelijk de financiële steun uit te breiden tot activiteiten van andere autoriteiten dan rechterlijke autoriteiten op nationaal, regionaal en lokaal niveau en juridische beroepsbeoefenaars, alsook van organisaties uit het maatschappelijk middenveld, die tot deze doelstellingen bijdragen. Er moet met name steun worden verleend aan activiteiten die een effectieve en gelijke toegang tot de rechter gemakkelijker maken voor personen die dikwijls gediscrimineerd worden of zich in een kwetsbare situatie bevinden. Ondersteuning van op belangenbehartiging gerichte activiteiten door maatschappelijke organisaties, zoals netwerkvorming, procesvoering, campagnes, communicatie en ander optreden als waakhond, is belangrijk. In dit verband is tevens een belangrijke rol weggelegd voor beroepsbeoefenaars op justitieel gebied die werkzaam zijn bij maatschappelijke organisaties.
(15) Overeenkomstig de artikelen 8 en 10 VWEU moeten ▌doelstellingen inzake gendermainstreaming ▌en de bestrijding van discriminatie worden ondersteund in alle activiteiten van het programma ▌. Ook het UNCRPD bevestigt dat personen met een handicap het recht hebben op volledige handelingsbekwaamheid en toegang tot de rechter. Bij de tussentijdse en de eindevaluatie van het programma moeten de gendereffecten worden geëvalueerd om te beoordelen in hoeverre het programma bijdraagt aan gendergelijkheid en om te beoordelen of het programma geen onbedoelde negatieve gevolgen voor de gendergelijkheid heeft. In deze context en rekening houdend met de verschillende aard en omvang van de activiteiten van de specifieke doelstellingen van het programma, is het belangrijk dat de verzamelde individuele gegevens waar mogelijk worden uitgesplitst naar geslacht. Het is ook belangrijk om aanvragers van subsidies informatie te verstrekken over de wijze waarop rekening moet worden gehouden met gendergelijkheid, onder meer over het gebruik van instrumenten voor gendermainstreaming, zoals genderbudgettering en gendereffectbeoordelingen, indien nodig. Bij de raadpleging van deskundigen en belanghebbenden moet rekening worden gehouden met het genderevenwicht.
(15 bis) Alle activiteiten in het kader van het programma dienen, indien dit relevant is, tevens ter ondersteuning en bescherming van de rechten van slachtoffers, zowel in burgerlijke zaken als in strafzaken. Daartoe dient met name aandacht te worden besteed aan betere tenuitvoerlegging van en coördinatie tussen de diverse instrumenten van de Unie ter bescherming van slachtoffers, alsook aan maatregelen gericht op de uitwisseling van optimale praktijken tussen rechtbanken en juridische beroepsbeoefenaars die geweldszaken behandelen. Tevens dient het Programma verbetering van de kennis en het gebruik van instrumenten voor collectief verhaal te ondersteunen.
(16) De onder deze verordening vallende acties moeten bijdragen tot de totstandbrenging van een Europese rechtsruimte, de onafhankelijkheid en doeltreffendheid van de rechterlijke macht bevorderen, de grensoverschrijdende samenwerking en netwerkvorming vergroten, het wederzijds vertrouwen tussen de gerechtelijke instanties van de lidstaten ondersteunen en zorgen voor de correcte, coherente en consistente toepassing van het recht van de Unie. De financiering van activiteiten moet ook bijdragen tot een gemeenschappelijke visie op de waarden van de Unie, de rechtsstaat, een betere kennis van het recht en het beleid van de Unie, de uitwisseling van kennis en beste praktijken inzake het gebruik van instrumenten voor justitiële samenwerking door alle betrokken belanghebbenden, alsook tot de verspreiding en bevordering van interoperabele digitale oplossingen als grondslag voor een vlotte en efficiënte grensoverschrijdende samenwerking, en moet zorgen voor een degelijke analytische basis voor de ondersteuning van de ontwikkeling, de handhaving, het correcte begrip en de correcte tenuitvoerlegging van het recht en het beleid van de Unie. Het optreden van de Unie maakt het mogelijk deze acties in de hele Unie op consistente wijze uit te voeren en brengt schaalvoordelen mee. Bovendien is de Unie beter dan de lidstaten in staat om in te spelen op grensoverschrijdende situaties en om een Europees platform voor wederzijdse leerprocessen en het delen van goede praktijken te bieden.
(16 bis) Het programma moet er tevens toe bijdragen dat de lidstaten nauwer samenwerken wanneer het recht van de Unie een externe dimensie heeft, waarbij zij rekening houden met de externe gevolgen, dat de toegang tot de rechter verbetert en dat justitiële en procedurele uitdagingen makkelijker kunnen worden aangegaan.
(17) De Commissie moet zorgen voor de algehele samenhang, complementariteit en synergie met het werk van de organen en instanties van de Unie, zoals EUROJUST, FRA, eu-LISA en het Europees Openbaar Ministerie, en moet een balans opmaken van de werkzaamheden van andere nationale en internationale actoren, op de gebieden die onder het programma vallen.
(18) Het is noodzakelijk ervoor te zorgen dat alle acties en activiteiten die in het kader van het programma Justitie worden uitgevoerd, doenlijk zijn, zichtbaar zijn, voldoen aan de essentiële vereiste van een Europese meerwaarde en worden uitgevoerd op basis van goed financieel beheer en dat zij complementair zijn met de activiteiten van de lidstaten en consistent zijn met andere activiteiten van de Unie. Met het oog op een doeltreffende en resultaatgerichte toewijzing van middelen uit de algemene begroting van de Unie, moet worden gestreefd naar samenhang, complementariteit en synergie met financieringsprogramma's ter ondersteuning van sterk met elkaar verbonden beleidsterreinen, meer bepaald in het kader van het Fonds voor justitie, rechten en waarden – en derhalve met het programma Rechten en waarden – en tussen het programma Justitie en het programma voor de interne markt, programma's inzake grensbeheer en veiligheid, met name het Fonds voor asiel en migratie en het Fonds voor interne veiligheid, programma's op het gebied van strategische infrastructuur, met name het programma voor een digitaal Europa, het Europees Sociaal Fonds Plus, het programma Erasmus+, het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, het instrument voor pretoetredingssteun, en de LIFE-verordening(8). De uitvoering van het programma Justitie mag geen afbreuk doen aan en moet worden aangevuld met de wetgeving en beleidsmaatregelen van de Unie met betrekking tot de bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten.
(19) Bij deze verordening worden voor het programma Justitie de financiële middelen vastgelegd die voor het Europees Parlement en de Raad het voornaamste referentiebedrag vormen in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure, in de zin van [punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(9)].
(19 bis) De mechanismen voor het garanderen van een koppeling tussen het financieringsbeleid van de Unie en de waarden van de Unie moeten verder worden verfijnd, waarbij de Commissie een voorstel kan doen aan de Raad om middelen in gedeeld beheer die zijn toegewezen aan een lidstaat, over te hevelen naar het programma, indien tegen deze lidstaat procedures lopen in verband met de waarden van de Unie.Een algemeen mechanisme van de Unie voor de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten moet garanderen dat alle lidstaten geregeld en op gelijke wijze worden geëvalueerd, zodat de nodige informatie wordt verkregen voor het in werking stellen van maatregelen in verband met algemene tekortkomingen op het gebied van de waarden van de Unie in de lidstaten.Teneinde te zorgen voor een uniforme uitvoering en gezien het feit dat de maatregelen die worden opgelegd, verstrekkende financiële gevolgen hebben, moeten uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend aan de Raad, die moet optreden op basis van een voorstel van de Commissie.Om de vaststelling te vergemakkelijken van de besluiten die nodig zijn voor het garanderen van een doeltreffend optreden, moet gebruik worden gemaakt van stemming bij omgekeerde gekwalificeerde meerderheid.
(20) Verordening (EU, Euratom) nr. [het nieuwe FR], hierna "Financieel Reglement" genoemd, is op dit programma van toepassing. De verordening bevat regels voor de uitvoering van de Uniebegroting, daaronder begrepen regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirecte uitvoering, financiële ondersteuning, financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties.
(21) De financieringsvormen en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze begroting moeten worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden voor het vervullen van de specifieke doelstellingen van de acties en voor het behalen van resultaten, waarbij met name rekening wordt gehouden met de kosten van controles, de administratieve lasten, de capaciteit van de betrokken belanghebbenden en de beoogde begunstigden, en het verwachte risico van niet-naleving. Dit houdt mede in het gebruik van vaste bedragen, vaste percentages en eenheidskosten, alsook financiering die niet gekoppeld is aan de kosten, als bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement.
(22) Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad(10),Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad(11), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad(12) en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad(13) moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd met evenredige maatregelen, daaronder begrepen volledige transparantie over de financiering en selectieprocedures van het programma, preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden en fraude, terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder moet het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 administratieve onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 moet het Europees Openbaar Ministerie (EOM) overgaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad(14). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het EOM en de Europese Rekenkamer alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.
(23) Derde landen die lidstaat zijn van de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen deelnemen aan Unieprogramma's in het kader van de samenwerking binnen de EER-overeenkomst, die in de uitvoering van programma's bij een besluit uit hoofde van die overeenkomst voorziet. Derde landen kunnen ook deelnemen op grond van andere rechtsinstrumenten. In deze verordening moet een specifieke bepaling worden opgenomen waarbij de nodige rechten worden toegekend en toegang wordt verleend aan de bevoegde ordonnateur, mensenrechtenorganen en ‑netwerken, inclusief de nationale instanties die bevoegd zijn voor de bescherming van de mensenrechten in elke lidstaat, organen en netwerken die bevoegd zijn voor het beleid inzake non-discriminatie en gelijke kansen, ombudsmannen, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA), het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen en hun synergieën en samenwerking kunnen verbeteren. Het moet mogelijk zijn om derde landen bij het programma te betrekken, met name wanneer hun betrokkenheid de doelstellingen van het programma bevordert, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten.
(24) De horizontale financiële voorschriften die zijn vastgesteld door het Europees Parlement en de Raad uit hoofde van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn van toepassing op deze verordening. Deze in het Financieel Reglement vastgestelde voorschriften betreffen met name de procedure voor de opstelling en de uitvoering van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van de financiële actoren. De regelingen die uit hoofde van artikel 322 VWEU zijn vastgesteld, hebben tevens betrekking op de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten, aangezien de eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële voorwaarde is voor goed financieel beheer en doeltreffende EU-financiering.
(24 bis) Het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten heeft tot doel de Unie in staat te stellen haar begroting beter te beschermen wanneer tekortkomingen in de rechtsstaat afbreuk doen of dreigen te doen aan een goed financieel beheer van de financiële belangen van de Unie. Het moet een aanvulling vormen op het programma Justitie, dat een andere rol heeft, namelijk de ontwikkeling van een Europese rechtsruimte die op de rechtsstaat en wederzijds vertrouwen gebaseerd is, ondersteunen en ervoor zorgen dat mensen hun rechten kunnen uitoefenen.
(25) Krachtens [referentie zo nodig aanpassen overeenkomstig een nieuw besluit inzake LGO: artikel 94 van Besluit 2013/755/EU(15) van de Raad] komen in landen en gebieden overzee gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft. Het is essentieel dat het programma ervoor zorgt dat deze personen en entiteiten voldoende worden geïnformeerd over het feit dat zij eventueel in aanmerking komen voor financiering.
(25 bis) Gezien het belang en de relevantie hiervan moet het programma bijdragen tot het nakomen van de verbintenis van de Unie en haar lidstaten om de duurzameontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken.
(26) Gelet op het belang van de strijd tegen klimaatverandering, overeenkomstig de verplichtingen die de Unie is aangegaan voor de uitvoering van de overeenkomst van Parijs en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties zal dit programma bijdragen tot de integratie van klimaatactie en de verwezenlijking van een algemene doelstelling dat 25% van de uitgaven op de EU-begroting de klimaatdoelstellingen ondersteunt. Bij de voorbereiding en de uitvoering van het programma zullen relevante acties worden vastgesteld en bij de tussentijdse evaluatie zullen deze opnieuw worden beoordeeld.
(27) Overeenkomstig de punten 22 en 23 van het interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 moet dit programma worden geëvalueerd op basis van informatie die is verzameld aan de hand van specifieke monitoringvoorschriften, waarbij overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, moeten worden vermeden. Waar passend kunnen in die voorschriften meetbare indicatoren worden opgenomen op basis waarvan de effecten van het programma op het terrein worden beoordeeld.
(28) Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden gedelegeerd om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de indicatoren die zijn vastgesteld in de artikelen 12 en 14 en in bijlage II. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
(29) Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(16).
(30) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken.
(31) [Overeenkomstig artikel 3 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, heeft Ierland [, bij brief van...,] te kennen gegeven dat het wenst deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze verordening. OF
Overeenkomstig de artikelen 1, 2 en 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat.]
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Hoofdstuk I
Algemene bepalingen
Artikel 1
Onderwerp
Bij deze verordening wordt het programma Justitie vastgesteld (hierna "het programma" genoemd).
In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begroting voor de periode 2021–2027, de vormen van financiering door de Unie alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1. "magistraten en justitieel personeel": rechters, leden van het openbaar ministerie, gerechtsmedewerkers en medewerkers van het openbaar ministerie, alsmede alle andere beroepsbeoefenaars op justitieel gebied ▌.
Artikel 3
Doelstellingen van het programma
1. Het programma heeft als algemeen doel bij te dragen tot de verdere ontwikkeling van een Europese rechtsruimte die gebaseerd is op het beginsel van de rechtsstaat, waaronder de onafhankelijkheid van rechters en de onpartijdigheid van het rechtsstelsel, wederzijdse erkenning, wederzijds vertrouwen en justitiële samenwerking, en zo ook bij te dragen tot de versterking van de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten.
2. De specifieke doelstellingen van het programma zijn ▌:
a) facilitering en ondersteuning van justitiële samenwerking in civiele en strafzaken en bevordering van de rechtsstaat en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, onder meer door ondersteuning van het streven naar effectievere nationale rechtsstelsels en doeltreffender tenuitvoerlegging van beslissingen;
b) ondersteuning en bevordering van opleidingen op justitieel gebied om de totstandkoming van een gemeenschappelijke rechtsstatelijke cultuur te stimuleren, evenals de consistente en doeltreffende uitvoering van de in de context van dit programma relevante rechtsinstrumenten van de Unie;
c) vergemakkelijking van de daadwerkelijke en niet-discriminerende toegang tot de rechter voor iedereen en beschikbaarheid van doeltreffende rechtsmiddelen, onder meer langs elektronische weg (e-justitie), door efficiënte civiel- en strafrechtelijke procedures te bevorderen en door de rechten van alle slachtoffers van misdrijven en de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures te bevorderen en te ondersteunen.
Artikel 3 bis
Mainstreaming
Bij de uitvoering van alle maatregelen in het kader van het programma wordt gestreefd naar bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen en de rechten van het kind, onder meer door middel van kindvriendelijke justitie, de bescherming van slachtoffers en de effectieve toepassing van het beginsel van gelijke rechten en non-discriminatie op basis van de in artikel 21 van het Handvest genoemde gronden, overeenkomstig en binnen de grenzen van artikel 51 van het Handvest.
Artikel 4
Begroting
1. In de zin van [verwijzing die in voorkomend geval moet worden bijgewerkt overeenkomstig het nieuwe interinstitutioneel akkoord] punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer] bedragen de financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2021 – 2027, het voornaamste referentiekader voor de begrotingsautoriteit gedurende de jaarlijkse begrotingsprocedure,316 000 000 EUR in prijzen van 2018 (356 000 000 EUR in lopende prijzen).
2. Het in lid 1 bedoelde bedrag kan worden gebruikt voor technische en administratieve bijstand voor het uitvoeren van het programma, zoals werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, daaronder begrepen institutionele informatietechnologiesystemen.
2 bis. De voor maatregelen ter bevordering van gendergelijkheid toegewezen middelen worden elk jaar vermeld.
3. Onverminderd het Financieel Reglement kunnen uitgaven voor acties die voortvloeien uit in het eerste werkprogramma opgenomen projecten, vanaf 1 januari 2021 in aanmerking komen.
4. Op verzoek van de lidstaten of de Commissie kunnen de aan de lidstaten in gedeeld beheer toegewezen middelen worden overgeschreven naar het programma. De Commissie voert die middelen overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder a), van het Financieel Reglement op directe wijze uit ▌. Indien mogelijk worden die middelen gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.
Artikel 5
Met het programma geassocieerde derde landen
Het programma staat open voor deelname van de volgende derde landen:
a) landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), in overeenstemming met de in de EER-overeenkomst vastgestelde voorwaarden;
b) toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;
c) landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;
d) andere derde landen, in overeenstemming met de voorwaarden die zijn vastgesteld in een specifieke overeenkomst betreffende de deelname van het derde land aan programma's van de Unie, op voorwaarde dat de overeenkomst
— een billijk evenwicht waarborgt tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land dat aan programma's van de Unie deelneemt;
— de voorwaarden voor deelname aan de programma's vaststelt, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke programma's en de administratieve kosten ervan. Deze bijdragen worden aangemerkt als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel [21, lid 5], van [het nieuwe Financieel Reglement];
— het derde land geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het programma verleent;
— de rechten van de Unie om naar een goed financieel beheer te streven en haar financiële belangen te beschermen, waarborgt.
Artikel 6
Uitvoering en vormen van EU-financiering
1. Het programma wordt uitgevoerd in direct beheer in overeenstemming met het Financieel Reglement of in indirect beheer met organen als bedoeld in artikel 62, lid 1, onder c), van het Financieel Reglement.
2. In het kader van het programma kan financiering worden verstrekt in een van de vormen als vastgesteld in het Financieel Reglement.
3. Bijdragen aan een systeem voor onderlinge verzekeringen kan gelden als dekking voor het risico dat is verbonden aan de terugvordering van door ontvangers verschuldigde financiering en wordt als voldoende garantie beschouwd overeenkomstig het Financieel Reglement. De bepalingen van [artikel X van] Verordening XXX [opvolger van de verordening betreffende het Garantiefonds] zijn van toepassing.
Artikel 7
Soorten acties
Acties die bijdragen tot de verwezenlijking van een specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, kunnen in aanmerking komen voor financiering uit hoofde van deze verordening. Met name de in bijlage I genoemde activiteiten komen in aanmerking voor financiering.
Hoofdstuk II
Subsidies
Artikel 8
Subsidies
Subsidies in het kader van het programma worden toegekend en beheerd in overeenstemming met titel VIII van het Financieel Reglement.
Artikel 9
Cumulatieve[, complementaire] en gecombineerde financiering
1. Aan een actie waaraan in het kader van het programma een bijdrage is toegekend, kan ook een bijdrage worden toegekend uit een ander programma van de Unie, met inbegrip van fondsen in gedeeld beheer, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. [De cumulatieve financiering mag de totale subsidiabele kosten van de actie niet overschrijden en de steun uit de verschillende programma's van de Unie kan pro rata worden berekend].
2. Indien via het programma en de fondsen in gedeeld beheer, bedoeld in artikel 1 van Verordening (EU) [XX] [verordening gemeenschappelijke bepalingen] gezamenlijk financiële steun wordt verstrekt aan eenzelfde actie, wordt die actie uitgevoerd volgens de voorschriften van deze verordening, met inbegrip van de voorschriften inzake de terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen.
3. Acties die in aanmerking komen voor subsidie via het programma en aan de voorwaarden van de tweede alinea voldoen, kunnen worden geïdentificeerd met het oog op financiering via de fondsen in gedeeld beheer. In dat geval gelden de medefinancieringspercentages en de subsidiabiliteitsvoorschriften waarin deze verordening voorziet.
Voor de in de eerste alinea bedoelde acties gelden de volgende cumulatieve voorwaarden:
a) de maatregelen zijn beoordeeld in het kader van een oproep tot het indienen van voorstellen voor het programma;
b) de maatregelen voldoen aan de minimumkwaliteitseisen die in het kader van die oproep tot het indienen van voorstellen zijn vastgesteld;
c) de maatregelen kunnen als gevolg van budgettaire beperkingen niet in het kader van die oproep tot het indienen van voorstellen worden gefinancierd.
De acties worden uitgevoerd door de beheersautoriteit bedoeld in artikel [65] van Verordening (EU) [XX] [verordening gemeenschappelijke bepalingen] overeenkomstig de in die verordening en de fondsspecifieke verordeningen opgenomen voorschriften inzake financiële correcties.
Artikel 10
In aanmerking komende entiteiten
1. Naast de in [artikel 197] van het Financieel Reglement vermelde criteria zijn de in de leden 2 en 3 vastgestelde criteria om in aanmerking te komen van toepassing.
2. De volgende entiteiten komen in aanmerking:
a) juridische entiteiten die gevestigd zijn in een van de volgende landen:
— een lidstaat of een met een lidstaat verbonden land of gebied overzee;
— met het programma geassocieerd derde land;
b) een juridische entiteit die is opgericht krachtens het Unierecht, of een internationale organisatie.
3. Het programma dient ter ondersteuning van de uitgaven van het Europees netwerk voor justitiële opleiding die betrekking hebben op het permanente werkprogramma, en eventuele exploitatiesubsidies daartoe worden overeenkomstig het Financieel Reglement toegekend zonder oproep tot het indienen van voorstellen.
Hoofdstuk III
Programmering, monitoring, evaluatie en controle
Artikel 11
Werkprogramma
1. Het programma wordt uitgevoerd door middel van werkprogramma's als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement.
2. Het werkprogramma wordt door de Commissie vastgesteld door middel van een gedelegeerde handeling. Die gedelegeerde handeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 14 bedoelde raadplegingsprocedure.
Artikel 12
Monitoring en verslaglegging
1. Indicatoren om verslag uit te brengen over de door het programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de in artikel 3 vermelde specifieke doelstellingen zijn vastgesteld in bijlage II.
2. Om te zorgen voor een effectieve evaluatie van de voortgang van het programma in de richting van de verwezenlijking van zijn doelstellingen, wordt de Commissie overeenkomstig artikel 14 gemachtigd om gedelegeerde handelingen voor de ontwikkeling van een kader voor monitoring en evaluatie vast te stellen, onder meer door wijziging van bijlage II teneinde de indicatoren waar nodig te herzien en aan te vullen.
3. Het systeem voor verslaglegging over de prestaties waarborgt dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van het programma efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld. Daartoe worden de ontvangers van middelen van de Unie en de lidstaten aan evenredige verslagleggingsvereisten onderworpen.
Artikel 13
Evaluatie
1. Evaluaties worden tijdig uitgevoerd zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.
2. De tussentijdse evaluatie van het programma wordt uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van het programma is begonnen.
3. Aan het einde van de uitvoering van het programma, doch uiterlijk vier jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, voert de Commissie een eindevaluatie van het programma uit.
4. De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties tezamen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.
Artikel 14
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 12 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2027.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 12 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Alvorens een gedelegeerde handeling vast te stellen, raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 12 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt slechts in werking indien noch het Europees Parlement, noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 15
Bescherming van de financiële belangen van de Unie
Indien een derde land aan het programma deelneemt op grond van een besluit uit hoofde van een internationale overeenkomst of een ander rechtsinstrument, kent het derde land de nodige rechten toe en verleent het de nodige toegang aan de bevoegde ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. Wat OLAF betreft, omvatten deze rechten het recht om onderzoeken te verrichten, waaronder controles en verificaties ter plaatse als bedoeld in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).
Hoofdstuk IV
Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 16
Informatie, communicatie en publiciteit
1. De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren.
2. De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het programma alsmede de acties en de resultaten ervan. De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen.
Artikel 17
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 en wordt bijgestaan door relevante maatschappelijke organisaties en mensenrechtenorganisaties. In het comité wordt het genderevenwicht, alsook een gepaste vertegenwoordiging van minderheden en andere uitgesloten groepen gewaarborgd.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Artikel 18
Intrekking
Verordening (EU) nr. 1382/2013 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.
Artikel 19
Overgangsbepalingen
1. Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging van de betrokken acties op grond van Verordening (EU) nr. 1382/2013, die op deze acties van toepassing blijft totdat zij worden afgesloten.
2. De financiële middelen voor het programma kunnen eveneens de uitgaven dekken voor noodzakelijke technische en administratieve bijstand om de overgang te waarborgen tussen het programma en de maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van het voorgaande programma, Verordening (EU) nr. 1382/2013.
3. Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook na 2027 kredieten ter dekking van de in artikel 4, lid 2, bedoelde uitgaven in de begroting worden opgenomen.
Artikel 20
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.
Gedaan te …,
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
BIJLAGE I
Activiteiten in het kader van het programma
De in artikel 3 ▌vastgesteldealgemene en specifieke doelstellingen van het programma worden met name nagestreefd door middel van ondersteuning van de volgende activiteiten:
1. bewustmaking, verspreiding van informatie ter verbetering van de kennis van het beleid en het recht van de Unie, waaronder materieel recht en procesrecht, van instrumenten voor justitiële samenwerking, van de desbetreffende jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, van vergelijkend recht en van Europese en internationale normen, met inbegrip van begrip van de interactie tussen verschillende rechtsgebieden;
2. wederzijdse leerprocessen door uitwisseling van goede praktijken tussen belanghebbenden om de kennis en het wederzijds begrip van het civiele en strafrecht en de rechtsstelsels van de lidstaten, met inbegrip van rechtsstatelijkheid en toegang tot de rechter, te versterken en door het wederzijds vertrouwen te bevorderen;
3. analyse en monitoring(17) ter verbetering van de kennis van en het inzicht in potentiële belemmeringen die de goede werking van een Europese rechtsruimte kunnen schaden en ter verbetering van de tenuitvoerlegging van het recht en het beleid van de Unie in de lidstaten;
4. opleiding van belanghebbenden ter verbetering van de kennis van het recht en het beleid van de Unie, waaronder materieel recht en procesrecht, degrondrechten, van het gebruik van instrumentenvan de Unie voor justitiële samenwerking, van de desbetreffende jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, van het juridisch taalgebruik en van vergelijkend recht;
5. ontwikkeling en onderhoud van informatie- en communicatietechnologie (ICT) en instrumenten voor e-justitie, waarbij rekening wordt gehouden met privacy en gegevensbescherming, ter verbetering van de efficiëntie van de justitiële systemen en hun samenwerking door middel van informatie- en communicatietechnologie, met inbegrip van grensoverschrijdende interoperabiliteit van systemen en toepassingen;
6. ontwikkeling van de capaciteit van belangrijke netwerken op Europees niveau en Europese justitiële netwerken, met inbegrip van krachtens het Unierecht opgerichte netwerken, om te zorgen voor de doeltreffende toepassing en handhaving van het recht van de Unie en om het recht, de beleidsdoelstellingen en de strategieën van de Unie op gebieden die onder het programma vallen, te bevorderen verder te ontwikkelen ▌;
6 bis. het ondersteunen van maatschappelijke organisaties en belanghebbenden in de non-profitsector die actief zijn op de gebieden waarop het programma betrekking heeft, om hun reactievermogen en hun vermogen tot belangenbehartiging te vergroten en te zorgen voor passende toegang tot hun diensten, advies en ondersteuningsactiviteiten voor alle burgers, waardoor tevens wordt bijgedragen aan versterking van de democratie, de rechtsstatelijkheid en de grondrechten;
7. bevordering van de kennis van het programma en van de verspreiding, overdraagbaarheid en transparantie van de resultaten ervan en bevordering van bewustmaking van burgers, onder meer door het organiseren van discussiefora voor belanghebbenden;
BIJLAGE II
Indicatoren
Het programma wordt gemonitord aan de hand van een reeks indicatoren om te meten in hoeverre de algemene en specifieke doelstellingen van het programma zijn verwezenlijkt, mede met het oog op verlichting van de administratieve lasten en de kosten. Daartoe zullen er, met inachtneming van de rechten op het gebied van privacy en gegevensbescherming, gegevens worden vergaard met betrekking tot onderstaande indicatoren:
het aantal magistraten en justitiële personeelsleden dat heeft deelgenomen aan opleidingsactiviteiten (met inbegrip van uitwisseling van personeel, studiebezoeken, workshops en seminars) die worden gefinancierd door het programma, onder meer door de exploitatiesubsidie van het ENJO
het aantal maatschappelijke organisaties dat door het programma wordt ondersteund
het aantal uitwisselingen van informatie in het Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS)
het aantal treffers op het e-justitieportaal/bladzijden dat tegemoet komt aan de behoefte aan informatie over grensoverschrijdende civiele zaken en strafzaken
het aantal personen, naar specifieke doelstelling, dat is bereikt door:
i) activiteiten inzake wederzijds leren en uitwisselen van goede praktijken;
ii) activiteiten inzake bewustmaking, voorlichting en verspreiding
Alle individuele gegevens worden waar mogelijk uitgesplitst naar geslacht; bij de tussentijdse en eindevaluatie van het programma wordt gefocust op elke specifieke doelstelling, waarbij deze evaluaties een gendergelijkheidsperspectief bevatten en de effecten op de gendergelijkheid worden beoordeeld.
Standpunt van het Europees Parlement van 17 april 2019. De grijs gemarkeerde tekstdelen vormen niet het voorwerp van het in het kader van de interinstitutionele onderhandelingen bereikt akkoord.
Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een programma "Rechten, gelijkheid en burgerschap” voor de periode 2014-2020, PB L 354 van 28.12.2013, blz. 62.
Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad van 14 april 2014 tot vaststelling van het programma "Europa voor de burger" voor de periode 2014-2020, (PB L 115 van 17.4.2014, blz. 3).
Verordening (EU) nr. 1293/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake de vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 614/2007 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 185).
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).
Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie ('het EOM') (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (LGO-besluit) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).
Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
Deze activiteiten omvatten bijvoorbeeld het verzamelen van gegevens en statistieken; het ontwikkelen van gemeenschappelijke methoden en, in voorkomend geval, indicatoren of benchmarks; studies, onderzoeken, analyses en enquêtes; evaluaties; effectbeoordeling; het opstellen en publiceren van handleidingen, rapporten en educatief materiaal.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Rechten en waarden (COM(2018)0383 – C8-0234/2018 – 2018/0207(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0383),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 16, lid 2, artikel 19, lid 2, artikel 21, lid 2, en de artikelen 24, 167 en 168 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0234/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 oktober 2018(1),
– gezien het advies van het Comité van de Regio's van 10 oktober 2018(2),
– gezien de op 25 januari 2019 door zijn Voorzitter aan de commissievoorzitters gestuurde brief, waarin de aanpak van het Parlement met betrekking tot de sectorale programma's van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) betreffende de periode na 2020 wordt uiteengezet,
– gezien de op 1 april 2019 door de Raad aan de Voorzitter van het Europees Parlement gestuurde brief, waarin de gemeenschappelijke lezing wordt bevestigd waarover de medewetgevers het tijdens de onderhandelingen eens zijn geworden,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, de Begrotingscommissie, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie juridische zaken en de Commissie constitutionele zaken (A8-0468/2018),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(3);
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) .../... van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 16, lid 2, artikel 19, lid 2, artikel 21, lid 2, artikel 24, artikel 167 en artikel 168,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(4),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(5),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(6),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) In artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt bepaald: "De waarden waarop de Unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Deze waarden hebben de lidstaten gemeen in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen." In artikel 3 wordt voorts bepaald: "De Unie heeft als doel de vrede, haar waarden en het welzijn van haar volkeren te bevorderen" en "De Unie eerbiedigt haar rijke verscheidenheid van cultuur en taal en ziet toe op de instandhouding en de ontwikkeling van het Europese culturele erfgoed". Deze waarden worden bevestigd en verder uitgewerkt in de rechten, vrijheden en beginselen die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna "het Handvest" genoemd).
(2) Deze rechten en waarden moeten voortdurend actief worden gecultiveerd, beschermd, bevorderd, gehandhaafd en verspreid onder de burgers en volkeren, en dienen kernwaarden te zijn van het Europese project, aangezien een verslechtering van de bescherming van deze rechten en waarden in de lidstaten schadelijke gevolgen kan hebben voor de Unie in haar geheel. Met dat doel voor ogen dient binnen de EU-begroting een nieuw Fonds voor justitie, rechten en waarden te worden ingesteld, waarvan het programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden en het programma Justitie deel uitmaken. Nu de Europese samenlevingen worden geconfronteerd met extremisme, radicalisering en verdeeldheid en onafhankelijke maatschappelijke organisaties steeds minder ruimte krijgen, is het belangrijker dan ooit om justitie en rechten en de waarden van de EU, mensenrechten, respect voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid en de rechtsstaat te bevorderen, te versterken en te verdedigen Dit zal vergaande, rechtstreekse gevolgen hebben voor het politieke, sociale, culturele en economische leven in de EU. De steunverlening via het programma Justitie ten behoeve van de verdere ontwikkeling van een ruimte van recht in de Unie op basis van de rechtsstaat, de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht, wederzijdse erkenning en wederzijds vertrouwen, toegang tot de rechter en grensoverschrijdende samenwerking zal in het kader van het nieuwe fonds worden gehandhaafd. In het programma Burgers, Gelijkheid, rechten en waarden worden het bij Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad(7) vastgestelde programma Rechten, gelijkheid en burgerschap voor de periode 2014–2020 en het bij Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad(8) vastgestelde programma Europa voor de burger (hierna "voorgaande programma's" genoemd), samengebracht.
(3) Het Fonds voor justitie, rechten en waarden en de twee onderliggende financieringsprogramma's zullen ▌gericht zijn op personen en entiteiten die ertoe bijdragen dat onze gemeenschappelijke waarden, rechten en gelijkheid, alsmede onze rijke diversiteit levendig en dynamisch blijven Het uiteindelijke doel is om een op rechten gebaseerde, egalitaire, open, pluriforme, inclusieve en democratische samenleving te bevorderen en in stand te houden. Dat betekent dat een levendig en mondig maatschappelijk middenveld en de democratische, civiele en sociale participatie van de mensen moet worden aangemoedigd en dat de rijke diversiteit van de Europese samenleving, gebaseerd op onze gemeenschappelijke waarden en geschiedenis en ons collectief geheugen, moet worden gecultiveerd. Overeenkomstig artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie zijn de instellingen van de Unie verplicht een open, transparante en regelmatige dialoog met het maatschappelijk middenveld te voeren en de burgers en representatieve organisaties langs passende wegen de mogelijkheid te bieden hun mening over alle onderdelen van het optreden van de Unie kenbaar te maken en daarover in het openbaar in discussie te treden.
(3 bis) Een regelmatige, open en transparante dialoog met de begunstigden van het programma en andere belanghebbenden moet worden ingesteld door de oprichting van een groep voor de dialoog met het maatschappelijk middenveld. De groep voor de dialoog met het maatschappelijk middenveld moet een open, informeel discussieforum zijn en moet bijdragen aan de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken, alsook aan de bespreking van beleidsontwikkelingen met betrekking tot de in het programma bestreken gebieden en doelstellingen en daaraan verwante gebieden. De groep voor de dialoog met het maatschappelijk middenveld mag geen verantwoordelijkheid dragen op het gebied van programmabeheer.
(4) Het programma ▌moet het mogelijk maken synergieën te ontwikkelen teneinde de uitdagingen aan te pakken die gemeenschappelijk zijn voor de bevordering en bescherming van de waarden van de Unie en een kritische dimensie te bereiken om tot concrete resultaten te bereiken in het veld. Hiertoe moet worden voortgebouwd op de positieve ervaringen die met de voorgaande programma's zijn opgedaan en moeten deze ervaringen verder worden ontwikkeld. Op deze wijze kunnen potentiële synergieën optimaal worden benut teneinde de bestreken beleidsterreinen doeltreffender te kunnen ondersteunen en hun vermogen te vergroten om personen en het maatschappelijk middenveld te bereiken, waarbij wordt gestreefd naar een evenwichtige geografische verdeling. Om effectief te zijn, dient het programma rekening te gehouden met de specifieke aard van de verschillende beleidsmaatregelen en hun uiteenlopende doelgroepen en specifieke behoeften door middel van een speciaal toegesneden en gerichte benadering.
(4 bis) Volledige eerbiediging en bevordering van de rechtsstaat en de democratie is van fundamenteel belang voor het opbouwen van het vertrouwen van de burgers in de Unie en het garanderen van wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten. Door het bevorderen van rechten en waarden zal het programma bijdragen tot de opbouw van een meer democratische Unie, de eerbiediging van de rechtsstaat en de democratische dialoog, transparantie en goed bestuur, ook in geval van een steeds beperktere ruimte voor het maatschappelijk middenveld.
(5) Om de Europese Unie dichter bij haar burgers te brengen en democratische participatie te bevorderen, zijn allerlei acties en gecoördineerde inspanningen vereist. Het Europees burgerschap en de Europese identiteit moeten worden ontwikkeld en bevorderd door het inzicht van de burgers in het beleidsvormingsproces te stimuleren en de maatschappelijke betrokkenheid bij het optreden van de Unie te bevorderen. Daarnaast wordt door burgers nader tot elkaar te brengen in het kader van stedenbanden of netwerken van gemeenten en steun te verlenen aan maatschappelijke organisaties op lokaal, regionaal, nationaal en transnationaal niveau die actief zijn op de door het programma bestreken gebieden, ▌bijgedragen tot het vergroten van de betrokkenheid van de burgers bij de samenleving en uiteindelijk hun actieve betrokkenheid bij het democratisch bestel van de Unie. Tegelijkertijd wordt door bij te dragen aan activiteiten ter bevordering van wederzijds begrip, interculturele dialoog, culturele en taaldiversiteit, sociale inclusie en respect voor anderen het ontstaan bevorderd van een gevoel tot de Unie te behoren en van een gemeenschappelijk burgerschap in het kader van een Europese identiteit, op basis van een gedeeld begrip van onze gemeenschappelijke Europese waarden, cultuur, geschiedenis en erfgoed. De bevordering van een sterker gevoel van betrokkenheid bij de Unie en de waarden van de Unie is van bijzonder belang ten aanzien van de burgers van de ultraperifere regio's van de EU, gezien hun afgelegen ligging en de grote afstand tot het Europese continent.
(6) Herdenkingsactiviteiten en kritische reflectie op Europa's verleden zijn noodzakelijk om de burgers, met name jongeren, bewust te maken van hun gemeenschappelijke geschiedenis en waarden, als basis voor een gemeenschappelijke toekomst ▌. Bij herdenkingsactiviteiten moet worden nagedacht over de oorzaken van de totalitaire regimes in de moderne Europese geschiedenis – met name het nazisme, dat geleid heeft tot de holocaust; het fascisme, het stalinisme en de totalitaire communistische regimes – en moeten de slachtoffers van hun misdaden worden herdacht. Zij moeten ook activiteiten omvatten in verband met andere beslissende momenten en ijkpunten in de recente Europese geschiedenis. Er dient ook rekening te worden gehouden met de relevantie van historische, sociale, culturele en interculturele aspecten, met het oog op de creatie van een Europese identiteit op basis van gemeenschappelijke waarden en een ▌saamhorigheidsgevoel.
(7) Burgers zouden zich ook beter bewust moeten zijn van de rechten die zij aan het burgerschap van de Unie ontlenen, moeten met een gerust hart kunnen wonen, reizen, studeren, werken en vrijwilligerswerk doen in een andere lidstaat en moeten erop kunnen vertrouwen dat zij al hun burgerschapsrechten kunnen genieten en uitoefenen en er gelijke toegang toe hebben en dat zij zonder discriminatie volledig aanspraak op hun rechten en de bescherming daarvan kunnen maken, ongeacht waar zij zich in de Unie bevinden. Maatschappelijke organisaties moeten steun krijgen voor activiteiten inzake bevordering, bescherming en bewustmaking op het gebied van de ▌waarden van de Unie op grond van artikel 2 VEU en voor het leveren van bijdragen aan de effectieve uitoefening van rechten krachtens het recht van de Unie.
(8) Gendergelijkheid is een fundamentele waarde en een doelstelling van de Europese Unie. De algemene vooruitgang op het gebied van gendergelijkheid is echter gestagneerd. Discriminatie en ongelijke behandeling van vrouwen en meisjes, alsook verschillende vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes, schenden hun grondrechten en belemmeren hun volwaardige politieke, sociale en economische deelname aan de samenleving. Bovendien vormt het bestaan van politieke, structurele en culturele barrières een belemmering voor de verwezenlijking van reële gendergelijkheid. Bevordering van gendergelijkheid en gendermainstreaming bij alle activiteiten van de Unie is derhalve een kerntaak van de Unie en een motor voor economische groei en maatschappelijke ontwikkeling, en moet derhalve door het programma worden ondersteund. Het is bijzonder belangrijk om stereotypen actief te bestrijden en om verzwegen en intersectionele discriminatie aan te pakken. Gelijke toegang tot werk, gelijke participatie op de arbeidsmarkt en het wegnemen van belemmeringen voor loopbaanontwikkeling in alle sectoren, bijvoorbeeld de rechterlijke macht en STEM-sectoren (wetenschap, technologie, engineering en wiskunde), zijn pijlers van gendergelijkheid. Er moet ook aandacht worden besteed aan het evenwicht tussen werk en privéleven en aan de gelijke verdeling tussen mannen en vrouwen van onbetaalde huishoudelijke en zorgtaken voor kinderen, ouderen en andere afhankelijke personen, die pijlers blijven van de gelijke economische onafhankelijkheid en participatie en intrinsiek verband houden met de verwezenlijking van gelijkheid tussen vrouwen en mannen.
(9) Gendergerelateerd geweld en geweld tegen risicogroepen (kinderen, jongeren en andere groepen die een risico lopen, zoals LGBTQI en personen met een handicap) houden een ernstige schending van de grondrechten in en blijven in de hele Unie voorkomen in alle sociale en economische contexten, met ernstige gevolgen voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de slachtoffers en voor de samenleving in haar geheel. Vrouwen zijn de personen die op de meest significante wijze getroffen worden door gendergerelateerd geweld en intimidatie, zowel in de huishoudelijke als in de publieke sfeer; daarom is de bestrijding van dit geweld een essentiële maatregel ter bevordering van gendergelijkheid. In het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (het Verdrag van Istanbul) wordt geweld tegen vrouwen gedefinieerd als "alle vormen van gendergerelateerd geweld die leiden of waarschijnlijk zullen leiden tot fysiek, seksueel of psychologisch letsel of leed of economische schade voor vrouwen, met inbegrip van bedreiging met dit soort geweld, dwang of willekeurige vrijheidsberoving, ongeacht of dit in het openbaar of in de privésfeer geschiedt". De bestrijding van gendergerelateerd geweld vereist een multidimensionale benadering, inclusief een aanpak van de juridische, economische, onderwijs- en gezondheidsaspecten ervan. Het is ook nodig genderstereotypen van jongs af aan actief te bestrijden, alsmede alle vormen van haatzaaiende uitlatingen en onlinegeweld. In deze context blijft het van essentieel belang om vrouwenrechtenorganisaties en andere actoren die op dit gebied actief zijn, te ondersteunen. Kinderen, jongeren en andere groepen die een risico lopen, zoals LGBTQI en personen met een handicap, vertonen ook een verhoogd risico om het slachtoffer te worden van geweld, met name in het gezin en in intieme relaties. Er moeten maatregelen worden genomen om de rechten van personen die een risico lopen,te bevorderen – in het bijzonder de rechten van kinderen (met inbegrip van weeskinderen, kinderen die wees zijn geworden als gevolg van misdrijven binnen het gezin en andere bijzonder kwetsbare groepen kinderen) en om deze te beschermen ▌en ▌hun recht op ontwikkeling ▌bescherming en waardigheid te garanderen. Bestrijding van alle vormen van geweld, met name gendergebaseerd geweld, bevordering van de preventie hiervan en bescherming en ondersteuning van slachtoffers zijn prioriteiten van de Unie die bijdragen aan de verwezenlijking van de grondrechten van natuurlijke personen en bijdragen tot gendergelijkheid. Deze prioriteiten moeten door het programma worden ondersteund.
(10) Om alle vormen van geweld te voorkomen en bestrijden en de slachtoffers te beschermen, zijn een daadkrachtige politieke inzet en gecoördineerde maatregelen vereist op basis van de methoden en resultaten van de eerdere Daphne-programma's, het programma Rechten, gelijkheid en burgerschap en het programma Justitie. Sinds de lancering van het Daphne-programma in 1997 biedt het financiering ter ondersteuning van de slachtoffers van geweld en ter bestrijding van geweld tegen vrouwen, kinderen en jongeren. Deze financiering heeft veel succes gehad, zowel wat betreft de receptie door de belanghebbenden (overheden, academische instellingen en niet-gouvernementele organisaties) als wat betreft de effectiviteit van de gefinancierde projecten. De gefinancierde projecten hadden betrekking op voorlichting, ondersteuning van slachtoffers en ondersteuning van de activiteiten van ▌organisaties van het maatschappelijk middenveld die werkzaam zijn op het terrein. Het programma Daphne was gericht op alle vormen van geweld, zoals huiselijk geweld, seksueel geweld, mensenhandel, belaging en schadelijke traditionele praktijken zoals genitale verminking van vrouwen, alsook nieuwe vormen van geweld, zoals cyberpesten en online-intimidatie.
Het is daarom van belang dat al deze acties worden voortgezet, met opname in de begroting van afzonderlijke kredieten voor Daphne, en dat met de resultaten en de daaruit getrokken lessen terdege rekening wordt gehouden bij de uitvoering van het programma.
(11) Non-discriminatie is een grondbeginsel van de Unie. Artikel 19 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalt dat discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele oriëntatie moet worden bestreden. Non-discriminatie is ook verankerd in artikel 21 van het Handvest. Er moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de verschillende vormen van discriminatie, met inbegrip van directe, indirecte en structurele discriminatie, en ter voorkoming en bestrijding van discriminatie op een of meer gronden moeten parallel passende maatregelen worden uitgewerkt. Via het programma moet steun worden verleend aan acties ter voorkoming en bestrijding van alle vormen van discriminatie, racisme, vreemdelingenhaat, afrofobie, antisemitisme, zigeunerhaat, moslimhaat en andere vormen van onverdraagzaamheid, inclusief homofobie, bifobie, transfobie en interfobie en andere vormen van onverdraagzaamheid op basis van genderidentiteit, zowel online als offline, tegen personen die tot een minderheid behoren, waarbij rekening moet worden gehouden met meerlagige discriminatie. In dit verband moet ook bijzondere aandacht worden besteed aan het voorkomen en bestrijden van alle vormen van geweld, haat, segregatie en stigmatisering, en aan het bestrijden van pesten, intimidatie en onverdraagzame behandeling. Het programma moet samen met andere activiteiten van de Unie die dezelfde doelstellingen op een wederzijds versterkende manier worden uitgevoerd; dit geldt met name voor de activiteiten bedoeld in de mededeling van de Commissie van 5 april 2011 „Een EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020” en de aanbeveling van de Raad van 9 december 2013 over doeltreffende maatregelen voor integratie van de Roma in de lidstaten(9).
(12) Sociale en fysieke drempels en gebrekkige toegankelijkheid vormen een belemmering voor de volledige feitelijke participatie in de samenleving van mensen met een handicap op voet van gelijkheid met anderen. Mensen met een handicap ondervinden hindernissen bij onder andere de toegang tot de arbeidsmarkt, het volgen van inclusief kwaliteitsonderwijs, het voorkomen van armoede en sociale uitsluiting, de toegang tot culturele initiatieven en de media en de uitoefening van politieke rechten. De Unie en alle lidstaten hebben zich er als partij bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap toe verbonden het volledige genot van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid door alle personen met een handicap te bevorderen, te beschermen en te waarborgen. De bepalingen van dit verdrag zijn een integrerend onderdeel geworden van de rechtsorde van de Unie.
(13) Het recht op eerbiediging van het privéleven, het familie- en gezinsleven, de woning en de communicatie (het recht op privacy) is een grondrecht dat is vastgelegd in artikel 7 van het Handvest van de grondrechten. De bescherming van persoonsgegevens is een grondrecht dat is vastgelegd in artikel 8 van het Handvest van de grondrechten en artikel 16 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Op de naleving van de regels voor de bescherming van persoonsgegevens wordt controle uitgeoefend door onafhankelijke toezichthoudende autoriteiten. Het rechtskader van de Unie, en met name Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad(10) en Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad(11), bevatten bepalingen die waarborgen dat het recht op de bescherming van persoonsgegevens doeltreffend wordt beschermd. Bij deze wetgevingsinstrumenten zijn de nationale toezichthoudende autoriteiten voor gegevensbescherming belast met de taak de publieke bekendheid met en het inzicht in de risico's, voorschriften, waarborgen en rechten in verband met de verwerking van persoonsgegevens te bevorderen. Gezien het belang van het recht op de bescherming van persoonsgegevens in tijden van snelle technologische ontwikkelingen moet de Unie in staat worden gesteld voorlichtingsactiviteiten uit te voeren, onder andere door maatschappelijke organisaties te steunen die pleiten voor gegevensbescherming overeenkomstig de normen van de Unie, en studies en andere relevante activiteiten te verrichten.
(14) Op grond van artikel 24 VWEU stellen het Europees Parlement en de Raad bepalingen vast voor de procedures en voorwaarden voor de indiening van een burgerinitiatief in de zin van artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Zij hebben dat gedaan bij Verordening [(EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad(12)]. Het programma moet voorzien in financiering van de technische en organisatorische ondersteuning voor de uitvoering van Verordening [(EU) nr. 211/2011] en zo de grondslag vormen voor de uitoefening door de burgers van hun recht om Europese burgerinitiatieven te organiseren en er steun aan te betuigen.
(15) Conform de artikelen 8 en 10 van het VWEU moeten doelstellingen inzake gendermainstreaming en de bestrijding van discriminatie worden geïntegreerd in alle activiteiten van het programma. Bij de tussentijdse en de eindevaluatie van het programma moeten de gendereffecten worden geëvalueerd om te beoordelen in hoeverre het programma bijdraagt aan gendergelijkheid en om te beoordelen of het programma geen onbedoelde negatieve gevolgen voor de gendergelijkheid heeft. In deze context en rekening houdend met de verschillende aard en omvang van de activiteiten van de diverse onderdelen van het programma, is het belangrijk dat de door de projectpromotoren verzamelde individuele gegevens waar mogelijk worden uitgesplitst naar geslacht. Het is ook belangrijk om aanvragers informatie te verstrekken over de wijze waarop rekening moet worden gehouden met gendergelijkheid, onder meer over het gebruik van instrumenten voor gendermainstreaming, zoals genderbudgettering en gendereffectbeoordelingen, indien nodig. Bij de raadpleging van deskundigen en belanghebbenden moet rekening worden gehouden met het genderevenwicht.
(16) Op grond van artikel 3, lid 3, VEU moet de Unie de bescherming van de rechten van het kind bevorderen, overeenkomstig artikel 24 van het Handvest en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind.
(17) Krachtens handelingen van de Unie inzake gelijke behandeling richten de lidstaten onafhankelijke organen op om gelijke behandeling te bevorderen, doorgaans instanties voor gelijke behandeling genoemd, die tot taak hebben discriminatie op grond van ras, etnische afstamming en geslacht te bestrijden. Veel lidstaten gaan echter verder dan deze vereisten en bepalen dat instanties voor gelijke behandeling ook bevoegd zijn om op te treden tegen discriminatie op andere gronden, zoals taal, leeftijd, geslachtskenmerken, genderidentiteit en genderdiversiteit, seksuele oriëntatie, godsdienst en overtuiging en handicaps. Instanties voor gelijke behandeling spelen een belangrijke rol voor het bevorderen van gelijkheid en effectieve toepassing van de wetgeving inzake gelijke behandeling, door met name onafhankelijke bijstand te verlenen aan slachtoffers van discriminatie, onafhankelijke onderzoeken over discriminatie uit te voeren, onafhankelijke verslagen te publiceren en aanbevelingen te doen over elk onderwerp in verband met discriminatie in het betrokken land. Het is van essentieel belang dat de werkzaamheden van instanties voor gelijke behandeling wat dit betreft op EU-niveau worden gecoördineerd. In 2007 is Equinet opgericht. De leden ervan zijn de nationale instanties voor gelijke behandeling, zoals vastgelegd in de Richtlijnen 2000/43/EG(13) en 2004/113/EG(14) van de Raad en de Richtlijnen 2006/54/EG(15) en 2010/41/EU(16) van het Europees Parlement en de Raad. Op 22 juni 2018 werd door de Commissie een aanbeveling vastgesteld betreffende normen voor organen voor gelijke behandeling. Deze aanbeveling heeft betrekking op het mandaat, de onafhankelijk, de doeltreffendheid en de coördinatie en samenwerking tussen organen voor gelijke behandeling. Equinet neemt een uitzonderlijke positie in, omdat het enige entiteit is die zorgt voor de coördinatie van activiteiten tussen de instanties voor gelijke behandeling. De coördinatieactiviteiten van Equinet zijn van cruciaal belang voor de goede toepassing van de antidiscriminatiewetgeving van de Unie in de lidstaten en moeten worden ondersteund door het programma.
(17 bis) Om een gebruiksvriendelijke toegang tot het programma te vergemakkelijken en onpartijdig advies en praktische informatie met betrekking tot het programma te verstrekken, kunnen in de lidstaten contactpunten worden opgezet om ondersteuning te bieden zowel aan begunstigden als aan aanvragers. De contactpunten voor het programma moeten hun taken onafhankelijk kunnen uitvoeren, zonder inmenging in hun besluitvorming door de overheid. De lidstaten moeten het meest geschikte beheer van de contactpunten voor het programma kunnen kiezen, via overheidsinstanties, maatschappelijke organisaties of consortia daarvan. De contactpunten voor het programma mogen geen verantwoordelijkheden hebben op het gebied van programmabeheer.
(18) Onafhankelijke mensenrechteninstanties en maatschappelijke organisaties spelen een essentiële rol voor de bevordering en bescherming van en de voorlichting over de gemeenschappelijke waarden van de Unie bedoeld in artikel 2 VEU, en leveren een essentiële bijdrage aan het effectieve genot van de rechten die voortvloeien uit het Unierecht, waaronder het Handvest van de grondrechten van de EU. Zoals ook is aangegeven in de resolutie van het Europees Parlement van 19 april 2018 zijn een verhoging van de financiering en voldoende financiële steun van cruciaal belang voor de ontwikkeling van een gunstige en duurzame omgeving waarbinnen maatschappelijke organisaties hun rol kunnen versterken en hun taken onafhankelijk en effectief kunnen uitoefenen. Als aanvulling op de nationale inspanningen dient de financiering door de EU er derhalve toe bij te dragen dat onafhankelijke maatschappelijke organisaties die zich voor waarden en rechten inzetten en waarvan de activiteiten (zoals belangenbehartiging, bijvoorbeeld strategische procesvoering, campagnes, communicatie en ander optreden als waakhond) de strategische handhaving bevorderen van de rechten die voortvloeien uit het Unierecht en het Handvest van de grondrechten van de EU, worden ondersteund, meer mogelijkheden krijgen en hun capaciteit kunnen vergroten, en dat de ▌waarden van de Unie op lokaal, regionaal, nationaal en transnationaal niveau worden beschermd, bevorderd en uitgedragen. Het programma moet op gebruiksvriendelijke manier ten uitvoer worden gelegd, met bijvoorbeeld een gebruiksvriendelijke procedure voor aanvragen en verslaglegging. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de toegankelijkheid ervan voor maatschappelijke organisaties op transnationaal, nationaal, regionaal en lokaal niveau, met inbegrip van lokale maatschappelijke organisaties die dicht bij de mensen staan, en aan de capaciteit van de begunstigden. Dit houdt in dat rekening moet worden gehouden met het gebruik van financiële steun aan derden, indien van toepassing.
(19) De Commissie moet zorgen voor de algehele samenhang, complementariteit en synergie met het werk van de organen en instanties van de Unie, in het bijzonder het Europees Instituut voor gendergelijkheid en het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, en moet de balans opmaken van het werk dat andere nationale en internationale actoren verrichten op de gebieden die onder het programma vallen.
(20) Het programma moet onder bepaalde voorwaarden openstaan voor deelname van de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), alsmede EVA-landen die geen lid zijn van de EER en andere Europese landen. Toetredende landen, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten waarop een pretoetredingsstrategie van toepassing is, dienen eveneens aan het programma te kunnen deelnemen.
(21) Met het oog op een doeltreffende toewijzing van middelen uit de algemene begroting van de Unie is het noodzakelijk om de Europese toegevoegde waarde van alle uitgevoerde acties en hun complementariteit met het optreden van de lidstaten te waarborgen, en toe te zien op de samenhang, complementariteit en synergie met financieringsprogramma's die beleidsterreinen ondersteunen die onderling nauw verbonden zijn, in het bijzonder binnen het kader van het Fonds voor justitie, rechten en waarden – en derhalve het programma Justitie – en het programma Creatief Europa en Erasmus+, teneinde het potentieel van culturele kruisbestuiving op het gebied van cultuur, media, kunst, onderwijs en creativiteit te verwezenlijken. Er dienen synergieën te worden gecreëerd met andere Europese financieringsprogramma's, met name op het gebied van werkgelegenheid en de bestrijding van sociale uitsluiting, met name het Europees Sociaal Fonds+, de eengemaakte markt, ondernemerschap, jeugdzaken, gezondheid, burgerschap, justitie, migratie, veiligheid, onderzoek, innovatie, technologie, industrie, cohesie, toerisme, externe betrekkingen, handel en duurzame ontwikkeling.
(22) Bij deze verordening worden voor het programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden de financiële middelen vastgelegd die voor het Europees Parlement en de Raad het voornaamste referentiebedrag vormen in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure, in de zin van [ punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(17)].
(23) Verordening (EU, Euratom) [nieuw Financieel Reglement], hierna "Financieel Reglement" genoemd, is op dit programma van toepassing. De verordening bevat regels voor de uitvoering van de Uniebegroting, daaronder begrepen regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirecte uitvoering, financiële bijstand, financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties.
(24) De financieringsvormen en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze begroting moeten worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden voor het vervullen van de specifieke doelstellingen van de acties en voor het behalen van resultaten, waarbij met name rekening wordt gehouden met de kosten van controles, de administratieve lasten, de capaciteit van de betrokken belanghebbenden en de beoogde begunstigden, en het verwachte risico van niet-naleving. Dit houdt mede in het gebruik van vaste bedragen, vaste percentages en eenheidskosten, alsook financiering die niet gekoppeld is aan de kosten, als bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement. ▌
(24 bis) Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad(18), Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad(19), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad(20) en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad(21) moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd met evenredige maatregelen, daaronder begrepen preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden en fraude, terugvordering van verloren gegane, onterecht betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 administratieve onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie (EOM) overgaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad(22). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het EOM en de Europese Rekenkamer alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.
(25) Wat de tenuitvoerlegging van de specifieke doelstellingen betreft op het gebied van de bevordering van gendergelijkheid, rechten en de deelname van burgers aan het democratisch bestel van de Unie op lokaal, regionaal, nationaal en transnationaal niveau, alsook op het gebied van de bestrijding van geweld, kunnen derde landen die lidstaat zijn van de Europese Economische Ruimte (EER) ▌deelnemen aan Unieprogramma's in het kader van de samenwerking binnen de EER-overeenkomst, die in de uitvoering van programma's bij een besluit uit hoofde van die overeenkomst voorziet. Derde landen kunnen ook deelnemen op grond van andere rechtsinstrumenten. In deze verordening moet een specifieke bepaling worden opgenomen waarbij de nodige rechten worden toegekend en toegang wordt verleend aan de bevoegde ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen.
(26) De horizontale financiële voorschriften die zijn vastgesteld door het Europees Parlement en de Raad uit hoofde van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn van toepassing op deze verordening. Deze in het Financieel Reglement vastgestelde voorschriften betreffen met name de procedure voor de opstelling en de uitvoering van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van de financiële actoren. De regelingen die uit hoofde van artikel 322 VWEU zijn vastgesteld, hebben tevens betrekking op de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten, aangezien de eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële voorwaarde is voor goed financieel beheer en doeltreffende EU-financiering.
(26 bis) Het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten heeft tot doel de Unie in staat te stellen haar begroting beter te beschermen wanneer tekortkomingen in de rechtsstaat afbreuk doen of dreigen te doen aan een goed financieel beheer of aan de financiële belangen van de Unie. Het is bedoeld als aanvulling van het programma Rechten en waarden, dat een ander doel beoogt aangezien het gericht is op de financiering van beleid op het gebied van grondrechten en Europese waarden, en daarmee op het leven van mensen en hun deelname aan de samenleving.
(27) Volgens [referentie in voorkomend geval bijwerken overeenkomstig een nieuw LGO-besluit:artikel 94 van Besluit 2013/755/EU van de Raad(23)] komen in landen en gebieden overzee (LGO) gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft. Bij de uitvoering van het programma moet rekening worden gehouden met de problemen die rijzen ten gevolge van de afgelegen geografische ligging van de LGO's en moet de daadwerkelijke deelname van deze landen en gebieden aan het programma worden gemonitord en regelmatig worden geëvalueerd.
(28) Gelet op het belang van de strijd tegen klimaatverandering, overeenkomstig de verplichtingen die de Unie is aangegaan voor de uitvoering van de overeenkomst van Parijs en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties zal dit programma bijdragen tot de mainstreaming van klimaatactie en de verwezenlijking van het algemene streefcijfer dat gedurende de MFK-periode 2021-2027 25% van de uitgaven op de EU-begroting de klimaatdoelstellingen ondersteunt, met zo spoedig mogelijk, en uiterlijk in 2027, een jaarlijks streefcijfer van 30 %. Bij de voorbereiding en de uitvoering van het programma zullen relevante acties worden vastgesteld en bij de tussentijdse evaluatie zullen deze opnieuw worden beoordeeld.
(29) Overeenkomstig de punten 22 en 23 van het interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 moet dit programma worden geëvalueerd op basis van informatie die is verzameld aan de hand van specifieke monitoringvoorschriften, waarbij overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, moeten worden vermeden. Waar passend kunnen in die voorschriften meetbare indicatoren worden opgenomen op basis waarvan de effecten van het programma op het terrein worden beoordeeld.
(30) Ter aanvulling van deze verordening, met het oog op de uitvoering van het programma en de waarborging van de doeltreffende evaluatie van de voortgang ervan in de richting van de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden gedelegeerd om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de werkprogramma'sdie zijn vastgesteld in artikel 13 en de indicatoren die zijn vastgesteld in de artikelen 14 en 16 en in bijlage II. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen,
▌
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Hoofdstuk I
Algemene bepalingen
Artikel 1
Onderwerp
Bij deze verordening wordt het programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden ingesteld, hierna "het programma" genoemd.
In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begroting voor de periode 2021–2027, de vormen van financiering door de Unie alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.
Artikel 2
Doelstellingen van het programma
1. De algemene doelstelling van het programma is de bescherming en bevordering van de rechten en waarden die in de EU-Verdragen, het Handvest en de toepasselijke internationale mensenrechtenverdragen zijn verankerd, onder meer door ondersteuning van maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden die actief zijn op lokaal, regionaal, nationaal en transnationaal niveau, en door het aanmoedigen van democratische en burgerparticipatie, met het oog op de instandhouding en verdere ontwikkeling van een open, op rechten gebaseerde, democratische, gelijke en inclusieve samenleving die gebaseerd is op de rechtsstaat.
2. Binnen het kader van de algemene doelstelling als bedoeld in lid 1 heeft het programma de volgende specifieke doelstellingen, die overeenstemmen met de onderdelen ven het programma:
(-a) bescherming en bevordering van de waarden van de Unie (onderdeel Waarden van de Unie)
(a) bevordering van rechten, non-discriminatie en gelijkheid, met inbegrip van gendergelijkheid, en bevordering van de mainstreaming van gender en non-discriminatie (onderdeel Gelijkheid, rechten en gendergelijkheid)
(b) bevordering van de betrokkenheid van de burgers bij en hun participatie in het democratisch bestel van de Unie en van uitwisselingen tussen burgers van verschillende lidstaten en vergroting van de bekendheid van de gemeenschappelijke Europese geschiedenis (onderdeel Betrokkenheid en participatie van de burger)
(c) bestrijding van geweld, waaronder gendergerelateerd geweld (onderdeel Daphne).
Artikel 2 bis
Onderdeel Waarden van de Unie
In het kader van de algemene doelstelling in artikel 2, lid 1, en de specifieke doelstelling in artikel 2, lid 2, onder -a), is het programma vooral gericht op het beschermen, bevorderen en bewustmaken van rechten door financiële steun te verlenen aan organisaties van het maatschappelijk middenveld die op lokaal, regionaal en transnationaal niveau actief zijn met het bevorderen en cultiveren van deze rechten, waarbij tevens de bescherming en de bevordering van de waarden van de Unie en de eerbiediging van de rechtsstaat worden versterkt en een bijdrage wordt geleverd aan de totstandbrenging van een democratischer Unie, de democratische dialoog, de transparantie en goed bestuur.
Artikel 3
Onderdeel Gelijkheid, rechten en gendergelijkheid
In het kader van de algemene doelstelling in artikel 2, lid 1, en de specifieke doelstelling in artikel 2, lid 2, onder a), is het programma vooral gericht op:
(a) het bevorderen van gelijkheid en het voorkomen en bestrijden van ongelijkheid en discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele oriëntatie, en het eerbiedigen van het beginsel van non-discriminatie op de in artikel 21 van het Handvest bedoelde gronden;
(b) het ondersteunen, bevorderen en uitvoeren van alomvattende beleidsmaatregelen:
i) bevordering van de volledige uitoefening van rechten door vrouwen, gendergelijkheid, met inbegrip van het evenwicht tussen werk en privéleven, versterking van de positie van vrouwen en gendermainstreaming;
ii) bevordering van non-discriminatie en de mainstreaming daarvan;
iii) bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat en alle vormen van onverdraagzaamheid, met inbegrip van homofobie, bifobie, transfobie en interfobie en intolerantie op basis van genderidentiteit, zowel online als offline;
iv) bescherming en bevordering van de rechten van het kind;
v) bescherming en bevordering van en toezicht op de rechten van personen met een handicap;
(b bis) bescherming en bevordering van de rechten van burgers van de Unie en het recht op de bescherming van persoonsgegevens.
Artikel 4
Onderdeel Betrokkenheid en participatie van de burger
In het kader van de algemene doelstelling in artikel 2, lid 1, en de specifieke doelstelling in artikel 2, lid 2, onder b), is het programma vooral gericht op:
(a) het ondersteunen van projecten ter herdenking van essentiële gebeurtenissen in de moderne Europese geschiedenis, met inbegrip van de oorzaken en gevolgen van autoritaire en totalitaire regimes, en ter vergroting van het bewustzijn onder de Europese burgers van hun gemeenschappelijke geschiedenis, cultuur, cultureel erfgoed en waarden, om zo hun inzicht in de Unie, haar oorsprong, doel, diversiteit en prestaties en van het belang van wederzijds begrip en verdraagzaamheid;
(b) het bevorderen van de deelname en bijdrage van burgers en representatieve organisaties aan het democratische en maatschappelijke leven van de Unie door hun standpunten kenbaar te maken en publiekelijk uit te wisselen, met betrekking tot alle onderdelen van het optreden van de Unie;
(b bis) het bevorderen van uitwisselingen tussen burgers van verschillende landen, met name via stedenbanden en netwerken van gemeenten, zodat zij de rijkdom en diversiteit van het gemeenschappelijk erfgoed van de Unie praktisch kunnen ervaren en zich bewust kunnen worden van het feit dat deze de basis vormen voor een gemeenschappelijke toekomst.
Artikel 5
Onderdeel Daphne
In het kader van de algemene doelstelling in artikel 2, lid 1, en de specifieke doelstelling in artikel 2, lid 2, onder c), is het programma vooral gericht op:
(-a) het voorkomen en bestrijden op alle niveaus van alle vormen van gendergerelateerd geweld tegen vrouwen en meisjes en van huiselijk geweld, mede door het bevorderen van de normen die zijn vastgesteld in het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (het Verdrag van Istanbul); alsmede
(a) het voorkomen en bestrijden van alle vormen van geweld tegen kinderen en jongeren ▌, alsmede geweld tegen andere groepen die risico lopen, zoals LGBTQI en personen met een handicap;
(b) het ondersteunen en beschermen van alle directe en indirecte slachtoffers van dergelijk geweld, zoals huiselijk geweld binnen het gezin of geweld in intieme relaties, met inbegrip van kinderen die wees zijn geworden als gevolg van misdrijven binnen het gezin, en het ondersteunen en waarborgen van hetzelfde beschermingsniveau in de hele Unie voor slachtoffers van gendergerelateerd geweld.
Artikel 6
Begroting
1. De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2021–2027 bedragen [1 627 000 000] EUR in prijzen van 2018 [1 834 000 000 EUR in lopende prijzen].
2. Van het in lid 1 bedoelde totaal worden de onderstaande indicatieve bedragen toegewezen aan de verschillende doelstellingen:
(-a) 754 062 000 EUR in prijzen van 2018 [850 000 000 EUR in lopende prijzen] (d.w.z. 46,34 % van het totale bedrag) voor de specifieke doelstellingen bedoeld in artikel 2, lid 2, onder -a);
(a) 429 372 000 EUR in prijzen van 2018 [484 000 000 EUR in lopende prijzen] (d.w.z. 26,39 % van het totale bedrag) voor de specifieke doelstellingen bedoeld in artikel 2, lid 2, onder a) en c);
(a) 443 566 000 EUR in prijzen van 2018 [500 000 000 EUR in lopende prijzen] (d.w.z. 27,26 % van het totale bedrag) voor de specifieke doelstellingen bedoeld in artikel 2, lid 2, onder b).
De Commissie wijst ten minste 50 % van de onder -a) en a) bedoelde bedragen toe voor de ondersteuning van activiteiten van maatschappelijke organisaties, waarvan ten minste 65 % aan lokale en regionale maatschappelijke organisaties wordt toegewezen.
De Commissie wijkt ten hoogste met vijf procentpunten af van de in bijlage -I vervatte toegewezen percentages van de financiële middelen. Mocht het nodig blijken deze limiet te overschrijden, dan is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage -I te wijzigen door de toegewezen percentages van de voor het programma uitgetrokken financiële middelen met vijf tot tien procentpunten aan te passen.
3. Het in lid 1 bedoelde bedrag kan worden gebruikt voor technische en administratieve bijstand voor het uitvoeren van het programma, zoals werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, met inbegrip van institutionele informatietechnologiesystemen, studies, bijeenkomsten van deskundigen en mededelingen over prioriteiten en gebieden die verband houden met de algemene doelstellingen van het programma.
4. Onverminderd het Financieel Reglement zijn uitgaven voor acties die voortvloeien uit in het eerste werkprogramma opgenomen projecten vanaf 1 januari 2021 subsidiabel.
5. Op verzoek van de lidstaten of de Commissie kunnen de aan de lidstaten in gedeeld beheer toegewezen middelen worden overgeschreven naar het programma. De Commissie voert die middelen uit overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder a), van het Financieel Reglement op directe wijze ▌ . Indien mogelijk worden die middelen gebruikt ten voordele van de ▌ lidstaat.
Artikel 7
Met het programma geassocieerde derde landen
1. Het programma staat open voor de volgende landen, mits aan de voorwaarden wordt voldaan:
(a) landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), in overeenstemming met de in de EER-overeenkomst vastgestelde voorwaarden;
(b) toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;
(c) landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;
(d) andere derde landen, in overeenstemming met de voorwaarden die zijn vastgesteld in een specifieke overeenkomst betreffende de deelname van het derde land aan programma's van de Unie, op voorwaarde dat de overeenkomst:
— een billijk evenwicht waarborgt tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land dat aan programma's van de Unie deelneemt;
— de voorwaarden voor deelname aan de programma's vaststelt, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke programma's en de administratieve kosten ervan. Deze bijdragen worden aangemerkt als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel [21, lid 5], van [het nieuwe Financieel Reglement];
— het derde land geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het programma verleent;
— de rechten van de Unie om naar een goed financieel beheer te streven en haar financiële belangen te beschermen, waarborgt.
Artikel 8
Uitvoering en vormen van EU-financiering
1. Het programma wordt uitgevoerd in direct beheer in overeenstemming met het Financieel Reglement of in indirect beheer met organen als bedoeld in artikel 62, lid 1, onder c), van het Financieel Reglement.
2. In het kader van het programma kan financiering worden verstrekt in een van de vormen als vastgesteld in het Financieel Reglement.
3. [Bijdragen aan een systeem voor onderlinge verzekeringen kunnen dienen ter dekking van het risico dat verbonden is aan de terugvordering van door de begunstigden verschuldigde middelen en wordt beschouwd als een toereikende garantie krachtens het Financieel Reglement. De bepalingen van [artikel X] van Verordening XXX [opvolger van de verordening inzake het Garantiefonds] zijn van toepassing.]
Artikel 9
Soorten acties
Acties die bijdragen tot de verwezenlijking van een specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 2 kunnen in aanmerking komen voor financiering uit hoofde van deze verordening. Met name de in bijlage I genoemde activiteiten komen in aanmerking voor financiering.
Artikel 9 bis
Groep voor de dialoog met het maatschappelijk middenveld
De Commissie richt een groep voor de dialoog met het maatschappelijk middenveld op om te zorgen voor een regelmatige, open en transparante dialoog met de begunstigden van het programma en andere belanghebbenden, teneinde ervaringen en goede praktijken uit te wisselen en beleidsontwikkelingen te bespreken met betrekking tot de in het programma bestreken gebieden en doelstellingen en daaraan verwante gebieden.
Hoofdstuk II
Subsidies
Artikel 10
Subsidies
1. Subsidies in het kader van het programma worden toegekend en beheerd in overeenstemming met titel VIII van het Financieel Reglement.
2. Het evaluatiecomité kan uit externe deskundigen bestaan.
Artikel 11
Cumulatieve [, complementaire] en gecombineerde financiering
1. Aan een actie waaraan in het kader van het programma een bijdrage is toegekend, kan ook een bijdrage worden toegekend uit een ander programma van de Unie, met inbegrip van fondsen in gedeeld beheer, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. [De cumulatieve financiering mag de totale subsidiabele kosten van de actie niet overschrijden en de steun uit de verschillende programma's van de Unie kan pro rata worden berekend].
2. Indien via het programma en de fondsen in gedeeld beheer, bedoeld in artikel 1 van Verordening (EU) [XX] [verordening gemeenschappelijke bepalingen] gezamenlijk financiële steun wordt verstrekt aan eenzelfde actie, wordt die actie uitgevoerd volgens de voorschriften van deze verordening, met inbegrip van de voorschriften inzake de terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen.
3. Acties die in aanmerking komen voor subsidie via het programma en aan de voorwaarden van de tweede alinea voldoen, kunnen worden geïdentificeerd met het oog op financiering via de fondsen in gedeeld beheer. In dat geval gelden de medefinancieringspercentages en de subsidiabiliteitsvoorschriften waarin deze verordening voorziet.
Voor de in de eerste alinea bedoelde acties gelden de volgende cumulatieve voorwaarden:
a) de maatregelen zijn beoordeeld in het kader van een oproep tot het indienen van voorstellen voor het programma;
b) de maatregelen voldoen aan de minimumkwaliteitseisen die in het kader van die oproep tot het indienen van voorstellen zijn vastgesteld;
c) de maatregelen kunnen als gevolg van budgettaire beperkingen niet in het kader van die oproep tot het indienen van voorstellen worden gefinancierd.
De acties worden uitgevoerd door de beheersautoriteit bedoeld in artikel [65] van Verordening (EU) [XX] [verordening gemeenschappelijke bepalingen] overeenkomstig de in die verordening en de fondsspecifieke verordeningen opgenomen voorschriften inzake financiële correcties.
Artikel 12
In aanmerking komende entiteiten
1. Naast de in artikel [197] van het Financieel Reglement vermelde criteria zijn de in de leden 2 en 3 vastgestelde criteria om in aanmerking te komen van toepassing.
2. De volgende entiteiten komen in aanmerking:
a) juridische entiteiten die gevestigd zijn in een van de volgende landen:
— een lidstaat of een met een lidstaat verbonden land of gebied overzee;
— een met het programma geassocieerd derde land, met uitzondering van de specifieke doelstelling bedoeld in artikel 2, lid 2, onder -a);
b) juridische entiteiten die zijn opgericht krachtens het Unierecht, of internationale organisaties.
3. Zonder oproep tot het indienen van voorstellen kunnen op grond van artikel 6, lid 2, onder a), exploitatiesubsidies worden toegekend aan het Europees netwerk van instanties voor gelijke behandeling Equinet ter dekking van uitgaven die betrekking hebben op het permanente werkprogramma.
Hoofdstuk III
Programmering, monitoring, evaluatie en controle
Artikel 13
Werkprogramma en meerjarenprioriteiten
1. Het programma wordt uitgevoerd door middel van werkprogramma's als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement.
2. ▌De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen door het passende werkprogramma vast te stellen.
Artikel 14
Monitoring en verslaglegging
1. De indicatoren om verslag uit te brengen over de door het programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de in artikel 2 vermelde specifieke doelstellingen zijn vastgesteld in bijlage II.
2. Om te zorgen voor een effectieve evaluatie van de voortgang van het programma in de richting van de verwezenlijking van zijn doelstellingen, wordt de Commissie overeenkomstig artikel 16 gemachtigd om gedelegeerde handelingen voor de ontwikkeling van een kader voor monitoring en evaluatie vast te stellen, onder meer door wijziging van bijlage II teneinde de indicatoren waar nodig te herzien en aan te vullen.
3. Het systeem voor verslaglegging over de prestaties waarborgt dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van het programma op efficiënte, doeltreffend en tijdig worden verzameld. Daartoe worden de ontvangers van middelen van de Unie en de lidstaten aan evenredige verslagleggingsvereisten onderworpen.
Artikel 15
Evaluatie
1. Evaluaties worden tijdig uitgevoerd zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.
2. De tussentijdse evaluatie van het programma wordt uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van het programma is begonnen. Bij de tussentijdse evaluatie wordt rekening gehouden met de evaluaties van het langetermijneffect van de voorgaande programma's (Rechten, gelijkheid en burgerschap en Europa voor de burger).
3. Aan het einde van de uitvoering van het programma, doch uiterlijk vier jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, voert de Commissie een eindevaluatie van het programma uit.
4. De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties tezamen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.
Artikel 16
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend op de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in de artikelen 13 en 14 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2027.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 6, 13 en 14 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Alvorens een gedelegeerde handeling vast te stellen, raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. Burgers en andere belanghebbenden kunnen, overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven, gedurende een periode van vier weken hun mening geven over de ontwerptekst van een gedelegeerde handeling. Het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's worden over de ontwerptekst geraadpleegd op basis van de ervaringen van ngo's en lokale en regionale overheden met de uitvoering van het programma.
6. Een overeenkomstig de artikelen 13 en 14 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt slechts in werking indien noch het Europees Parlement, noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 17
Bescherming van de financiële belangen van de Unie
Indien een derde land aan het programma deelneemt op grond van een besluit uit hoofde van een internationale overeenkomst of een ander rechtsinstrument, kent het derde land de nodige rechten toe en verleent het de nodige toegang aan de bevoegde ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. Wat OLAF betreft, omvatten deze rechten het recht om onderzoeken te verrichten, waaronder controles en verificaties ter plaatse als bedoeld in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).
Hoofdstuk IV
Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 18
Informatie, communicatie en publiciteit
1. De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren.
2. De Commissie zorgt voor informatie en communicatie uit met betrekking tot het programma alsmede de in de kader uitgevoerde acties en de resultaten daarvan. De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikel 2 bedoelde doelstellingen.
Artikel 18 bis
Contactpunten voor het programma
Elke lidstaat kan contactpunten voor het programma oprichten. Zij zijn belast met het verstrekken van onpartijdige richtsnoeren, praktische informatie en bijstand aan aanvragers, belanghebbenden en begunstigden van het programma met betrekking tot alle aspecten ervan, inclusief de aanvraagprocedure, de verspreiding van gebruiksvriendelijke informatie en van programmaresultaten, situaties waar partners worden gezocht, opleiding en andere formaliteiten. De contactpunten voor de programma's voeren taken onafhankelijk uit.
▌
Artikel 20
Intrekking
Verordening (EU) nr. 1381/2013 en Verordening (EU) nr. 390/2014 worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.
Artikel 21
Overgangsbepalingen
1. Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging van de betrokken acties op grond van Verordening (EU) nr. 1381/2013 en Verordening (EU) nr. 390/2014, die op de betrokken acties van toepassing blijven totdat zij worden afgesloten.
2. De financiële middelen voor het programma kunnen eveneens de uitgaven dekken voor noodzakelijke technische en administratieve bijstand om de overgang te waarborgen tussen het programma en de maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van de voorgaande programma's die bij de Verordeningen (EU) nr. 1381/2013 en (EU) nr. 390/2014 zijn vastgesteld.
3. Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook na 2027 kredieten ter dekking van de in artikel 6, lid 3, bedoelde uitgaven in de begroting worden opgenomen.
Artikel 22
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te ...,
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
BIJLAGE -I
De in artikel 6, lid 1, bedoelde beschikbare middelen in het kader van het programma worden als volgt toegewezen:
a) binnen het in artikel 6, lid 2, onder a), bedoelde bedrag:
— ten minste 15 % voor activiteiten ter verwezenlijking van de specifieke doelstelling in artikel 3, onder b), punt i);
— ten minste 40 % voor activiteiten ter verwezenlijking van de specifieke doelstellingen in artikel 5, onder -a); alsmede
— ten minste 45 % voor activiteiten ter verwezenlijking van de specifieke doelstellingen in artikel 3, onder a), b), punt ii) tot en met v), en c), en in artikel 5, onder a) en b); bedoelde specifieke doelstellingen;
b) binnen het in artikel 6, lid 2, onder b), bedoelde bedrag:
— 15 % voor herdenkingsactiviteiten;
— 65 % voor democratische participatie;
— 10 % voor promotieactiviteiten; alsmede
— 10 % voor administratie.
BIJLAGE I
Door het programma ondersteunde activiteiten ▌
De in artikel 2 ▌bedoelde algemene en specifieke doelstellingen van het programma worden met name nagestreefd door het ondersteunen van de volgende activiteiten:
(a) bewustmaking, bevordering en verspreiding van informatie ter verbetering van de bekendheid met rechten en waarden en met beleid binnen de onder het programma vallende gebieden en doelstellingen;
(b) wederzijdse leerprocessen door uitwisseling van goede praktijken tussen belanghebbenden om kennis en wederzijds begrip ▌te bevorderen;
(c) analytische monitoring ter verbetering van het inzicht in de situatie in de lidstaten en op het niveau van de Unie op gebieden die onder het programma vallen, alsmede ter verbetering van de uitvoering van de wetgeving en het beleid van de EU en de waarden van de Unie binnen de lidstaten, met activiteiten als bijvoorbeeld de verzameling van gegevens en statistieken; het ontwikkelen van gemeenschappelijke methoden en, in voorkomend geval, indicatoren of benchmarks; studies, onderzoek, analyses en enquêtes; evaluaties; effectbeoordeling; het opstellen en publiceren van handleidingen, verslagen en educatief materiaal;
(d) opleiding van belanghebbenden ter verbetering van hun kennis van het beleid en hun rechten op de door het programma bestreken gebieden;
(e) ontwikkeling en onderhoud van tools op het gebied van informatie- en communicatietechnologie (ICT);
(e bis) het ondersteunen van maatschappelijke organisaties en belanghebbenden in de non-profitsector die actief zijn op de gebieden waarop het programma betrekking heeft, om hun reactievermogen te vergroten en te zorgen voor passende toegang tot hun diensten, advies en ondersteuningsactiviteiten voor alle burgers;
(e ter) het ondersteunen van maatschappelijke organisaties en belanghebbenden in de non-profitsector die actief zijn op de gebieden waarop het programma betrekking heeft, om activiteiten te ontplooien op het gebied van belangenbehartiging ter bevordering van rechten, waarbij tevens de bescherming en bevordering van de waarden van de Unie en de eerbiediging van de rechtsstaat worden versterkt en een bijdrage wordt geleverd aan de democratische dialoog, transparantie en goed bestuur, ook in geval van een steeds beperktere ruimte voor het maatschappelijk middenveld;
(f) versterking van de bekendheid van de burgers, met name jongeren, met de Europese cultuur, het Europees cultureel erfgoed, de Europese identiteit en de Europese geschiedenis, inclusief met betrekking tot totalitaire en autoritaire regimes en andere beslissende momenten van de recente Europese geschiedenis, ter versterking van herdenking en van het engagement van de Europese burgers ten aanzien van de Unie, en om verdraagzaamheid, wederzijds begrip, interculturele dialoog en respect voor diversiteit aan te moedigen;
(g) burgers van verschillende nationaliteiten en culturen met elkaar in contact brengen door hun de mogelijkheid te bieden deel te nemen aan activiteiten in het kader van stedenbanden en projecten van maatschappelijke organisaties, om zo de voorwaarden te scheppen voor een sterkere bottom-upbenadering en democratische en burgerparticipatie te bevorderen;
(h) aanmoediging en facilitering van actieve en inclusieve deelname aan de opbouw van een meer democratische Unie en versterking van het besef van rechten en waarden door ondersteuning van maatschappelijke organisaties;
(i) versterking van het vermogen van Europese netwerken om het recht, de waarden, de beleidsdoelstellingen en de strategieën van de EU verder te ontwikkelen en te bevorderen ▌;
(j) financiering van de technische en organisatorische ondersteuning voor de uitvoering van Verordening [(EU) nr. 211/2011] en zo de grondslag vormen voor de uitoefening door de burgers van hun recht om Europese burgerinitiatieven te organiseren en er steun aan te betuigen;
(k) bevordering van de kennis van het programma en van de verspreiding en overdraagbaarheid van de resultaten ervan en bevordering van de bewustmaking, onder meer door het opzetten en ondersteunen van ▌contactpunten voor het programma.
BIJLAGE II
Indicatoren
Het programma wordt gemonitord aan de hand van een reeks indicatoren om te meten in hoeverre de algemene en specifieke doelstellingen van het programma zijn verwezenlijkt, mede om de administratieve lasten en de kosten zo laag mogelijk te houden. Daartoe zullen gegevens worden vergaard met betrekking tot onderstaande indicatoren:
Het aantal personen dat is bereikt door:
i) opleidingsactiviteiten;
ii) activiteiten inzake wederzijds leren en uitwisselen van goede praktijken;
iii) activiteiten inzake bewustmaking, voorlichting en verspreiding.
Het aantal maatschappelijke organisaties dat is bereikt door ondersteuning en capaciteitsopbouw.
Het aantal transnationale netwerken en initiatieven inzake Europese herdenking en Europees erfgoed dat via het programma tot stand is gekomen.
Alle individuele gegevens worden waar mogelijk uitgesplitst naar geslacht; bij de tussentijdse en eindevaluatie van het programma wordt gefocust op elk onderdeel en elke activiteit, deze evaluaties omvatten een gendergelijkheidsperspectief en er wordt een beoordeling bij uitgevoerd van de effecten op de gendergelijkheid.
Standpunt van het Europees Parlement van 17 april 2019. De grijs gemarkeerde tekstdelen vormen niet het voorwerp van het in het kader van interinstitutionele onderhandelingen bereikte akkoord.
Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een programma "Rechten, gelijkheid en burgerschap" voor de periode 2014-2020 (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 62).
Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad van 14 april 2014 tot vaststelling van het programma "Europa voor de burger" voor de periode 2014-2020, PB L 115 van 17.4.2014, blz. 3.
Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22).
Richtlijn 2004/113/EG van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37).
Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23).
Richtlijn 2010/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG van de Raad (PB L 180 van 15.7.2010, blz. 1).
[De verwijzing moet worden geactualiseerd: PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1. De overeenkomst is beschikbaar op: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/LSU/?uri=celex:32013Q1220(01) ].
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).
Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie ("EOM") (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie ("LGO-besluit") (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).
Aantal interparlementaire delegaties, delegaties in gemengde interparlementaire commissies en delegaties in parlementaire samenwerkingscommissies en multilaterale parlementaire vergaderingen
124k
50k
Besluit van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het aantal interparlementaire delegaties, delegaties in gemengde parlementaire commissies en delegaties in parlementaire samenwerkingscommissies en multilaterale parlementaire vergaderingen (2019/2698(RSO))
Delegatie voor samenwerking met het Noorden en voor de betrekkingen met Zwitserland en Noorwegen, in de Gemengde Parlementaire Commissie EU-IJsland en in de Gemengde Parlementaire Commissie van de Europese Economische Ruimte (EER)
Delegatie in het Parlementair Stabilisatie- en Associatiecomité (SAPC) EU-Servië
Delegatie in het Parlementair Stabilisatie- en Associatiecomité EU-Albanië
Delegatie in het Parlementair Stabilisatie- en Associatiecomité EU-Montenegro
Delegatie voor de betrekkingen met Bosnië en Herzegovina en Kosovo
(b)
Rusland en de landen van het Oostelijk Partnerschap
Delegatie in de Parlementaire Samenwerkingscommissie EU-Rusland
Delegatie in het Parlementair Associatiecomité EU-Oekraïne
Delegatie in het Parlementair Associatiecomité EU-Moldavië
Delegatie voor de betrekkingen met Belarus
Delegatie in het Parlementair Partnerschapscomité EU-Armenië, de Parlementaire Samenwerkingscommissie EU-Azerbeidzjan en het Parlementair Associatiecomité EU‑Georgië
(c)
Maghreb, Masjrak, Israël en Palestina
Delegaties voor de betrekkingen met:
–
Israël
–
Palestina
–
de Maghreblanden en de Unie van de Arabische Maghreb, met inbegrip van de gemengde parlementaire commissies EU-Marokko, EU-Tunesië en EU-Algerije
–
de Masjraklanden
(d)
Arabisch schiereiland, Irak en Iran
Delegaties voor de betrekkingen met:
–
het Arabisch schiereiland
–
Irak
–
Iran
(e)
Noord-, Zuid- en Midden-Amerika
Delegaties voor de betrekkingen met:
–
Verenigde Staten
–
Canada
–
de Federale Republiek Brazilië
–
de landen in Midden-Amerika
–
de landen van de Andes-Gemeenschap
–
Mercosur
Delegatie in de Gemengde Parlementaire Commissie EU-Mexico
Delegatie in de Gemengde Parlementaire Commissie EU-Chili
Delegatie in de parlementaire commissie Cariforum-EU
(f)
Azië/Stille Oceaan
Delegaties voor de betrekkingen met:
–
Japan
–
de Volksrepubliek China
–
India
–
Afghanistan
–
de Zuid-Aziatische landen
–
de Zuidoost-Aziatische landen en de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten (ASEAN)
–
het Koreaanse schiereiland
–
Australië en Nieuw-Zeeland
Delegatie in de parlementaire samenwerkingscommissies EU-Kazachstan, EU‑Kirgizstan, EU-Oezbekistan en EU-Tadzjikistan, en voor de betrekkingen met Turkmenistan en Mongolië
(g)
Afrika
Delegaties voor de betrekkingen met:
–
Zuid-Afrika
–
het Pan-Afrikaanse Parlement
(h)
Multilaterale vergaderingen
Delegatie in de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU
Delegatie in de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied
Delegatie in de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering
Delegatie in de Parlementaire Vergadering Euronest
Delegatie voor de betrekkingen met de Parlementaire Vergadering van de NAVO;
2. besluit dat de op basis van economische partnerschapsovereenkomsten opgerichte parlementaire commissies uitsluitend samengesteld zullen zijn uit leden van de Commissie internationale handel en de Commissie ontwikkelingssamenwerking met waarborgen betreffende de leidende rol van de Commissie internationale handel als bevoegde commissie en dat zij hun werkzaamheden actief moeten coördineren met de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU;
3. besluit dat de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied, de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering en de Parlementaire Vergadering Euronest uitsluitend samengesteld zullen zijn uit leden van de bilaterale of subregionale delegaties van elke Vergadering;
4. besluit dat de Delegatie voor de betrekkingen met de Parlementaire Vergadering van de NAVO uitsluitend samengesteld zal zijn uit leden van de Subcommissie veiligheid en defensie;
5. besluit dat de Conferentie van delegatievoorzitters na overleg met de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie internationale handel een ontwerp van een halfjaarlijkse activiteitenkalender moet opstellen. Deze kalender moet afgestemd zijn op het halfjaarlijkse vergaderrooster voor commissiedelegaties van de Conferentie van commissievoorzitters, en op het jaarlijkse werkprogramma van de coördinatiegroep democratieondersteuning en verkiezingen, om een consistente aanpak te verzekeren. Dit gezamenlijke ontwerp van een halfjaarlijkse activiteitenkalender moet dan ter goedkeuring bij de Conferentie van voorzitters worden ingediend. De Conferentie van voorzitters kan de voorgestelde ontwerpkalender wijzigen om te reageren op politieke gebeurtenissen en om de samenhang tussen alle externe activiteiten van het Parlement te waarborgen;
6. herinnert eraan dat uitsluitend officiële delegaties die door de Conferentie van voorzitters zijn gemachtigd, namens het Europees Parlement activiteiten mogen verrichten en het officiële standpunt van het Parlement mogen vertegenwoordigen;
7. besluit dat de fracties en de niet-ingeschreven leden voor elk soort delegatie een aantal vaste plaatsvervangers zullen aanwijzen dat niet groter mag zijn dan het aantal vaste leden die de fracties en de niet-ingeschreven leden vertegenwoordigen;
8. besluit dat gewone leden van permanente interparlementaire delegaties gerechtigd zijn deel te nemen aan interparlementaire bijeenkomsten buiten de vergaderplaatsen van het Parlement. Indien een gewoon lid niet aan een bezoek kan deelnemen, kan het lid door een van de vaste plaatsvervangende leden worden vervangen of, indien het plaatsvervangende lid niet beschikbaar is, door een lid van de interparlementaire bijeenkomst waartoe deze delegatie behoort, aangewezen door de fractie waarbij hij/zij is aangesloten. Indien er geen lid beschikbaar is van de interparlementaire bijeenkomst waartoe deze delegatie behoort, kunnen leden van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie internationale handel gemachtigd worden om deel te nemen;
9. is van oordeel dat vóór interparlementaire vergaderingen met tegenhangers (SAPC, GPC, PAC, PSC, IPM enz.) en vóór delegatiereizen nauw overleg moet plaatsvinden met de relevante commissie(s) over mogelijke politieke onderwerpen of kwesties in verband met toetsing van de wetgeving die de door de delegatie behandeld moeten worden in bijeenkomsten met de tegenhangers van de betreffende landen;
10. zal inspanningen leveren opdat in de praktijk ook een of meerdere commissierapporteurs of -voorzitters deel kunnen nemen aan de werkzaamheden van delegaties, gezamenlijk interparlementaire commissies, parlementaire samenwerkingscommissies en multilaterale parlementaire vergaderingen; besluit dat de Voorzitter, op gezamenlijk verzoek van de betreffende delegatie- en commissievoorzitters, toestemming verleent voor dergelijke dienstreizen;
11. besluit dat dit besluit in werking zal treden tijdens de eerste vergaderperiode van de negende zittingsperiode;
12. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Aanpassing van een aantal rechtshandelingen die verwijzen naar de regelgevingsprocedure met toetsing, aan de artikelen 290 en 291 VWEU - deel II ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing van een aantal rechtshandelingen die verwijzen naar de regelgevingsprocedure met toetsing, aan de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (COM(2016)0799 – C8-0148/2019 – 2016/0400B(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0799),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 33, artikel 43, lid 2, artikel 53, lid 1, artikel 62, artikel 64, lid 2, artikel 91, artikel 100, lid 2, artikel 114, artikel 153, lid 2, onder b), artikel 168, lid 4, onder a), artikel 168, lid 4, onder b), artikel 172, artikel 192, lid 1, artikel 207, artikel 214, lid 3, en artikel 338, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0148/2019),
– gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrond,
– gezien artikel 294, lid 3, artikel 43, lid 2, artikel 53, lid 1, artikel 62, artikel 91, artikel 100, lid 2, artikel 114, artikel 153, lid 2, onder b), artikel 168, lid 4, onder a), artikel 168, lid 4, onder b), artikel 192, lid 1, en artikel 338, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 1 juni 2017(1),
– gezien het advies van het Comité van de Regio's van 1 december 2017(2),
– gezien de brieven van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie interne markt en consumentenbescherming,
– gezien het besluit van de Conferentie van voorzitters van 7 maart 2019 om de Commissie juridische zaken toestemming te verlenen om het voornoemde Commissievoorstel te splitsen en op basis daarvan twee afzonderlijke wetgevingsverslagen op te stellen,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0020/2018),
– gezien de artikelen 59 en 39 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de adviezen en het standpunt in de vorm van amendementen van de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8-0190/2019),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie haar voorstel door een nieuwe tekst vervangt, ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aanbrengt of voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) .../... van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing van een aantal rechtshandelingen die verwijzen naar de regelgevingsprocedure met toetsing, aan de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 33, artikel 43, lid 2, artikel 53, lid 1, artikel 62, artikel 64, lid 2, artikel 91, artikel 100, lid 2, artikel 114, artikel 153, lid 2, onder b), artikel 168, lid 4, onder a), artikel 168, lid 4, onder b), artikel 172, artikel 192, lid 1, artikel 207, artikel 214, lid 3, en artikel 338, lid 1,artikel 43, lid 2, artikel 53, lid 1, artikel 62, artikel 91, artikel 100, lid 2, artikel 114, artikel 153, lid 2, onder b), artikel 168, lid 4, onder a), artikel 168, lid 4, onder b), artikel 192, lid 1, en artikel 338, lid 1, [Am. 1]
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(4),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(5),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) HetBij het Verdrag van Lissabon maaktwerd het rechtskader voor de bevoegdheden die door de wetgever aan de Commissie kunnen worden toegekend ingrijpend gewijzigd en werd een duidelijk onderscheid ingevoerd tussen aan de Commissie overgedragen bevoegdheden om niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking vast te stellen ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van een wetgevingshandeling (gedelegeerde handelingen), en aan de Commissie overgedragen bevoegdheden om handelingen vast te stellen teneinde eenvormige voorwaarden ter uitvoering van juridisch bindende handelingen van de Unie te waarborgen (uitvoeringshandelingen). [Am. 2]
(2) De maatregelen waarop de in artikel 290, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bedoelde bevoegdheidsdelegatie betrekking kan hebben, zijn in beginsel dezelfde als die welke vallen onder de regelgevingsprocedure met toetsing die is ingevoerd bij artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG van de Raad(6).
(3) Eerdere voorstellen om wetgeving die verwijst naar de regelgevingsprocedure met toetsing, aan te passen aan het bij het Verdrag van Lissabon(7) ingevoerde rechtskader, zijn ingetrokken(8) wegens de stilstand in de interinstitutionele onderhandelingen.
(4) Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie hebben vervolgens overeenstemming bereikt over een nieuw kader voor gedelegeerde handelingen in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016(9) en hebben erkend dat alle bestaande wetgeving moet worden aangepast aan het bij het Verdrag van Lissabon ingevoerde rechtskader. Met name waren zij het eens over de noodzaak hoge prioriteit te verlenen aan de snelle aanpassing van alle basishandelingen die nog verwijzen naar de regelgevingsprocedure met toetsing. De Commissie heeft zich ertoe verbonden om tegen het einde van 2016 een voorstel voor die aanpassing voor te bereiden.
(5) De meeste bevoegdheidsdelegaties in basishandelingen die verwijzen naar de regelgevingsprocedure met toetsing, voldoen aan de criteria van artikel 290, lid 1, VWEU en moeten aan die bepaling worden aangepast.
(6) Andere bevoegdheidsdelegaties in basishandelingen die verwijzen naar de regelgevingsprocedure met toetsing, voldoen aan de criteria van artikel 291, lid 2, VWEU en moeten aan die bepaling worden aangepast.
(7) Wanneer uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden overgedragen, moeten deze bevoegdheden worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(10).
(8) De bevoegdheidsdelegaties in enkele basishandelingen die verwijzen naar de regelgevingsprocedure met toetsing, zijn inmiddels achterhaald en moeten bijgevolg worden geschrapt.
(8 bis) Het bundelen en presenteren van bevoegdheden die geen nauwe onderlinge samenhang vertonen in één enkele gedelegeerde handeling van de Commissie belemmert de uitoefening door het Parlement van zijn recht van toetsing, daar het Parlement hierdoor gedwongen wordt de volledige gedelegeerde handeling ofwel simpelweg te aanvaarden ofwel te verwerpen, en geen mogelijkheid heeft om ten aanzien van elke afzonderlijke bevoegdheid een standpunt te bepalen. [Am. 3]
(9) Deze verordening mag geen afbreuk doen aan lopende procedures waarin het betrokken comité vóór de inwerkingtreding van deze verordening advies heeft uitgebracht overeenkomstig artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG.
(10) Daar de aanpassingen en wijzigingen alleen betrekking hebben op procedures op het niveau van de Unie, dienen zij in het geval van richtlijnen niet te worden omgezet door de lidstaten.
(11) De betrokken handelingen moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in de bijlage opgenomen handelingen worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage.
Artikel 2
Deze verordening doet geen afbreuk aan lopende procedures waarin een comité reeds advies heeft uitgebracht overeenkomstig artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te ...,
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
BIJLAGE
I. KLIMAATACTIE
1. Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006(11).
Teneinde een snelle technische aanpassing van Richtlijn 2009/31/EG te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijzigingen die nodig zijn om de bijlagen bij de richtlijn aan te passen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2009/31/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 29 wordt vervangen door:
"Artikel 29
Wijziging van de bijlagen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 29 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging van de bijlagen bij deze richtlijn om deze aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.". [Am. 4]
(2) Het volgende artikel 29 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 29 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 29 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 5]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 29 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 29 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) Artikel 30 wordt geschraptvervangen door :.
"Artikel 30
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 26 van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad* ingestelde Comité klimaatverandering. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad**.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing."
___________________
* Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 13).
** Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13)." [Am. 6]
2. Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen(12).
Teneinde een nauwkeurige boekhouding van de transacties in het kader van Beschikking nr. 406/2009/EG te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om die beschikking aan te vullen met voorschriften voor de registers van de lidstaten en de centrale administrateur inzake de behandeling van transacties. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Beschikking nr. 406/2009/EG te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om de jaarlijkse emissieruimte te bepalen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011.
Uit ervaring is gebleken dat geen bevoegdheidsdelegatie vereist is inzake de modaliteiten voor die overdrachten.
Dienovereenkomstig wordt Beschikking nr. 406/2009/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
a) in lid 2 worden de vierde en de vijfde alinea vervangen door:
"Wanneer de relevante herziene en geverifieerde emissiegegevens beschikbaar zijn, bepaalt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen de jaarlijkse emissieruimte voor de periode van 2013 tot en met 2020, uitgedrukt in ton kooldioxide-equivalent. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde procedure.";
b) lid 6 wordt geschrapt.
(2) In artikel 11 wordt lid 3 vervangen door:
"3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 12 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de toepassing van de leden 1 en 2 van dit artikel.".
(3) Het volgende artikel 12 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 12 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 11, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 11, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(4) In artikel 13 wordt lid 2 vervangen door:
"2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad* van toepassing."
_________________________
* Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).". [Am. 7]
3. Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen(13)
Teneinde te waarborgen dat de verbintenissen van de Unie als partij bij het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, worden nagekomen en dat zowel de intra-uniale als de externe handel in ozonafbrekende stoffen en producten en apparaten die deze stoffen bevatten of nodig hebben, goed werkt, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van:
– de wijziging van Verordening (EG) nr. 1005/2009, om bepaalde stoffen op te nemen in deel A en deel B van bijlage II;
– de wijziging van de verordening, om de nodige technische aanpassingen aan te brengen aan bijlage III en aan de maximale hoeveelheden gereguleerde stoffen;
– de wijziging van bijlage V bij de verordening, om te voldoen aan de in het kader van het Protocol van Montreal aangegane verbintenissen;
– de wijziging van bijlage VI bij de verordening;
– de wijziging van de lijst van gegevens in een aanvraag voor een in- of uitvoervergunning;
– de wijziging van bijlage VII bij de verordening, om rekening te houden met nieuwe technologische ontwikkelingen;
– de wijziging van de rapportagevoorschriften;
– de aanvulling van de verordening met een lijst van producten en apparaten waarvoor het technisch en economisch haalbaar moet worden geacht gereguleerde stoffen terug te winnen, dan wel de producten en apparaten te vernietigen zonder voorafgaande terugwinning van gereguleerde stoffen;
– de aanvulling van de verordening met een mechanisme voor het toewijzen van quota aan producenten en importeurs;
– de aanvulling van de verordening met regels inzake vorm en inhoud van de etiketten van houders van bepaalde gereguleerde stoffen;
– de aanvulling van de verordening met betrekking tot de controle op illegale handel;
– de aanvulling van de verordening met betrekking tot het in het vrije verkeer brengen in de Unie van bepaalde producten en apparaten die zijn ingevoerd uit staten die geen partij zijn bij het protocol;
– de aanvulling van de verordening met minimumkwalificatie-eisen;
– de aanvulling van de verordening met een lijst technologieën of praktijken die de ondernemingen dienen te gebruiken om lekkage en emissies van gereguleerde stoffen te voorkomen of tot een minimum te beperken.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1005/2009 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 7, lid 2, wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door voorschriften voor de vorm en de inhoud van het te gebruiken etiket vast te stellen.". [Am. 8]
(2) Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
a) in lid 3 wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door voorschriften voor de vorm en de inhoud van het te gebruiken etiket vast te stellen."; [Am. 9]
b) lid 5 wordt vervangen door:
"5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om op grond van nieuwe gegevens of technische ontwikkelingen of besluiten van de partijen wijzigingen aan te brengen met betrekking tot:
a) bijlage III:
b) de maximale hoeveelheid gereguleerde stoffen die als technische hulpstof mogen worden gebruikt of bij het gebruik ervan als technische hulpstof worden uitgestoten, als bedoeld in lid 4, tweede en derde alinea.".
(3) Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
a) in lid 3 worden de tweede en de derde alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door voorschriften met betrekking tot de vorm en de inhoud van het te gebruiken etiket vast te stellen. [Am. 10]
In de eerste alinea bedoelde gereguleerde stoffen mogen alleen op de markt worden gebracht en verder worden verdeeld onder de in bijlage V omschreven voorwaarden.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage V, teneinde te voldoen aan de in het kader van het protocol aangegane verbintenissen.";
b) in lid 6 wordt de derde alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door voorschriften voor een mechanisme voor het toewijzen van quota aan producenten en importeurs vast te stellen.". [Am. 11]
(4) In artikel 13 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging van bijlage VI inzake wijzigingen en tijdschema’s voor geleidelijke eliminatie van de kritische toepassingen door uiterste data voor nieuwe toepassingen en einddata voor bestaande toepassingen vast te leggen wanneer binnen het tijdschema dat is vastgesteld in deze bijlage, geen technisch en economisch haalbare alternatieven of technologieën beschikbaar zijn die uit milieu- of gezondheidsoogpunt aanvaardbaar zijn, of wanneer dat nodig is om te voldoen aan internationale verplichtingen.".
(5) In artikel 18 wordt lid 9 vervangen door:
"9. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking de tot wijziging van de lijst van de in lid 3 van dit artikel en in bijlage IV genoemde gegevens, om te voldoen aan de in het kader van het protocol aangegane verbintenissen of om de toepassing daarvan te vergemakkelijken.".
(6) Artikel 19 wordt vervangen door:
"Artikel 19
Maatregelen voor controle op illegale handel
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door voorschriften vast te stellen met betrekking tot aanvullende maatregelen voor de controle van gereguleerde stoffen of nieuwe stoffen, alsook producten en apparaten die gereguleerde stoffen bevatten of nodig hebben, die in het douanegebied van de Unie onder tijdelijke opslag, onder douane-entrepot of in een vrije zone worden geplaatst of worden doorgevoerd en vervolgens worden wederuitgevoerd; zij baseert zich daarbij op een inschatting van het mogelijke risico van illegale handel in samenhang met die goederenbewegingen, rekening houdend met de milieuvoordelen en de sociaaleconomische gevolgen van dergelijke maatregelen.". [Am. 12]
(7) In artikel 20 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door de voorschriften vast te stellen voor het in de Unie in het vrije verkeer brengen van producten en apparaten die uit een staat die geen partij is bij het protocol zijn ingevoerd en die met gereguleerde stoffen zijn vervaardigd doch geen stoffen bevatten welke met zekerheid als gereguleerde stoffen kunnen worden geïdentificeerd, mits deze voorschriften in overeenstemming zijn met besluiten van de partijen. De identificatie van dergelijke producten en apparaten geschiedt in overeenstemming met periodieke technische aanwijzingen aan de partijen.". [Am. 13]
(8) Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 3 wordt vervangen door:
"3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage VII, om rekening te houden met nieuwe technologische ontwikkelingen.";
b) in lid 4 worden de tweede en de derde alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door voorschriften vast te stellen met betrekking tot een lijst van producten en apparaten waarvoor het technisch en economisch haalbaar wordt geacht gereguleerde stoffen terug te winnen, dan wel deze producten en apparaten zonder voorafgaande terugwinning van gereguleerde stoffen te vernietigen, in voorkomend geval met opgave van de toe te passen technologieën, mits deze lijst in overeenstemming is met besluiten van de partijen. [Am. 14]
Elk ontwerp van gedelegeerde handeling voor de vaststelling van een dergelijke lijst gaat vergezeld van en wordt ondersteund met een volledige economische kosten-batenanalyse, rekening houdend met de individuele omstandigheden in de lidstaten.";
c) in lid 5 worden de tweede en de derde alinea vervangen door:
"De Commissie beoordeelt de door de lidstaten getroffen maatregelen en is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door voorschriften vast te stellen met betrekking tot die minimumkwalificatie-eisen, in het licht van die beoordeling en van technische en andere van belang zijnde gegevens.". [Am. 15]
(9) Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 4 wordt als volgt gewijzigd:
i) in de eerste alinea wordt de tweede zin vervangen door:
"In het licht van een beoordeling van deze door de lidstaten genomen maatregelen en van technische en andere van belang zijnde gegevens is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door voorschriften met betrekking tot de harmonisatie van die minimumkwalificatie-eisen vast te stellen."; [Am. 16]
ii) de tweede alinea wordt geschrapt;
b) lid 7 wordt vervangen door:
"7. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door een lijst vast te stellen van technologieën of praktijken die de ondernemingen dienen te gebruiken om lekkage en emissies van gereguleerde stoffen te voorkomen of tot een minimum te beperken.". [Am. 17]
(10) In artikel 24 worden de leden 2 en 3 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van deel A van bijlage II om daarin stoffen op te nemen die reeds in deel B van deze bijlage opgenomen zijn, waarvan is vastgesteld dat ze in aanzienlijke hoeveelheden worden uitgevoerd, ingevoerd, geproduceerd of op de markt gebracht en waarvan de wetenschappelijke beoordelingsgroep van het protocol heeft vastgesteld dat zij een significant ozonafbrekend vermogen bezitten, en eventueel tot verlening van vrijstellingen van lid 1.
3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van deel B van bijlage II om daarin andere dan reeds gereguleerde stoffen op te nemen waarvan de wetenschappelijke beoordelingsgroep van het protocol of een andere erkende, even gezaghebbende instantie heeft vastgesteld dat zij een significant ozonafbrekend vermogen bezitten; zij baseert zich hiervoor op relevante wetenschappelijke gegevens.".
(11) Onder de titel van hoofdstuk VII wordt het volgende artikel 24 bis ingevoegd:
"Artikel 24 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 7, lid 2, artikel 8, leden 3 en 5, artikel 10, leden 3 en 6, artikel 13, lid 2, artikel 18, lid 9, artikel 19, artikel 20, lid 2, artikel 22, leden 3, 4 en 5, artikel 23, leden 4 en 7, artikel 24, leden 2 en 3, artikel 26, lid 3, en artikel 27, lid 10, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 18]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7, lid 2, artikel 8, leden 3 en 5, artikel 10, leden 3 en 6, artikel 13, lid 2, artikel 18, lid 9, artikel 19, artikel 20, lid 2, artikel 22, leden 3, 4 en 5, artikel 23, leden 4 en 7, artikel 24, leden 2 en 3, artikel 26, lid 3, en artikel 27, lid 10, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 7, lid 2, artikel 8, leden 3 en 5, artikel 10, leden 3 en 6, artikel 13, lid 2, artikel 18, lid 9, artikel 19, artikel 20, lid 2, artikel 22, leden 3, 4 en 5, artikel 23, leden 4 en 7, artikel 24, leden 2 en 3, artikel 26, lid 3, en artikel 27, lid 10, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het noch Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz.1.".
(12) In artikel 25 wordt lid 3 geschrapt.
(13) In artikel 26 wordt lid 3 vervangen door:
"3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in lid 1 van dit artikel bedoelde rapportagevoorschriften, om te voldoen aan de in het kader van het protocol aangegane verbintenissen of om de toepassing daarvan te vergemakkelijken.".
(14) In artikel 27 wordt lid 10 vervangen door:
"10. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging vanteneinde de in de leden 1 tot en met 7 van dit artikel bedoelde rapportagevoorschriften te wijzigen, om te voldoen aan de in het kader van het protocol aangegane verbintenissen of om de toepassing daarvan te vergemakkelijken.". [Am. 19]
II. Communicatienetwerken, inhoud en technologie
4. Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie)(14)
Teneinde een gelijk niveau van bescherming van fundamentele rechten en vrijheden bij de verwerking van persoonsgegevens in de sector elektronische communicatie te waarborgen en teneinde te zorgen voor het vrije verkeer van dergelijke gegevens en van elektronischecommunicatieapparatuur en -diensten in de Unie, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de aanvulling van Richtlijn 2002/58/EG met betrekking tot de omstandigheden, het formaat en de procedures voor de vereiste informatieverstrekking en kennisgeving. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2002/58/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 4 wordt lid 5 vervangen door:
"5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 14 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze richtlijn aan te vullen met betrekking tot de omstandigheden, het formaat en de procedures voor de vereiste informatieverstrekking en kennisgeving als bedoeld in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel, na raadpleging van het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (ENISA), de groep voor de bescherming van personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens, ingesteld bij artikel 29 van Richtlijn 95/46/EG, en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.". [Am. 20]
(2) Artikel 14 bis wordt geschrapt.
(3) Het volgende artikel 14 ter wordt ingevoegd:
"Artikel 14 ter
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 4, lid 5, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 21]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, lid 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 4, lid 5, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
5. Verordening (EG) nr. 733/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 22 april 2002 betreffende de invoering van het .eu-topniveaudomein(15)(16)
Teneinde de voorwaarden te bepalen voor de invoering van het .eu-landcodetopniveaudomein (ccTLD) dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 733/2002, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot aanvulling van de verordening met de criteria en de procedure voor de aanwijzing van het register, met regels met betrekking tot het overheidsbeleid voor de toepassing en werking van het.eu-topniveaudomein (TLD), en met de beginselen van het overheidsbeleid inzake registratie. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 733/2002 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 3, lid 1, wordt punt a) vervangen door:
"a) voor de vaststelling van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 5 bis, waarin de criteria en de procedure voor de aanwijzing van het register worden vastgelegd.
Indien dit in geval van de vaststelling van de criteria en de procedure voor de aanwijzing van het register om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 5 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
a) in lid 1 wordt de eerste alinea vervangen door:
"Na raadpleging van het register is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 5 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake regels met betrekking tot het overheidsbeleid voor de toepassing en werking van het.eu-topniveaudomein (TLD), en inzake de beginselen van het overheidsbeleid inzake registratie.";
b) in lid 2 wordt de derde alinea vervangen door:
"Wanneer een lidstaat of de Commissie binnen 30 dagen na de bekendmaking bezwaar maakt tegen een naam op een meegedeelde lijst, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 5 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de situatie te verhelpen.".
(3) De volgende artikelen 5 bis en 5 ter worden ingevoegd:
"Artikel 5 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 3, lid 1, en artikel 5, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 1, en artikel 5, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 3, lid 1, en artikel 5, leden 1 en 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 5 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 5 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
___________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(4) In artikel 6 worden de leden 3 en 4 geschrapt.
6. Beschikking nr. 626/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2008 inzake de selectie en machtiging van systemen die mobiele satellietdiensten (MSS) leveren(17)(18)
Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Beschikking nr. 626/2008/EG te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend ten aanzien van passende regelingen voor de gecoördineerde toepassing van de handhavingsregels. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011.
Dienovereenkomstig wordt Beschikking nr. 626/2008/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 9 wordt lid 3 vervangen door:
"3. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen maatregelen ter bepaling van passende regelingen voor de gecoördineerde toepassing van de in lid 2 bedoelde handhavingsregels vaststellen, met inbegrip van de regels voor gecoördineerde opschorting of intrekking van machtigingen vanwege inbreuken op de in artikel 7, lid 2, bedoelde gemeenschappelijke voorwaarden. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 10, lid 3, bedoelde procedure.".
7. Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp(20)
Sinds de vaststelling van de verordening in 1996 heeft de Commissie geen maatregelen overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing hoeven vast te stellen om niet-essentiële onderdelen van Verordening (EG) nr. 1257/96 te wijzigen. Naar verwachting zal dit in de toekomst evenmin noodzakelijk zijn. Daarom moet de mogelijkheid om uitvoeringsmaatregelen vast te stellen overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing, worden geschrapt in Verordening (EG) nr. 1257/96, zonder dat aan de Commissie de bevoegdheid moet worden overgedragen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag gedelegeerde handelingen vast te stellen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1257/96 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 15 wordt lid 1 geschrapt.
(2) In artikel 17 wordt lid 4 geschrapt.
IV. Werkgelegenheid, sociale zaken en inclusie
8. Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk(21)
Teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie, de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de technische wijziging van de bijlage bij Richtlijn 89/391/EEG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 89/391/EEG als volgt gewijzigd:
(1) Het volgende artikel 16 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 16 bis
Wijziging van de bijlage
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 17 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot technische wijzigingen van de bijlage teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie, de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en kennis.".
(2) Artikel 17 wordt geschrapt.
(3) Het volgende artikel 17 ter wordt ingevoegd:
"Artikel 17 ter
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 16 bis bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 22]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 16 bis bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 16 bis vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
____________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
9. Richtlijn 89/654/EEG van de Raad van 30 november 1989 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor arbeidsplaatsen (eerste bijzondere Richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)(22)(23)
Teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie met betrekking tot het ontwerp, de vervaardiging of de constructie van delen van arbeidsplaatsen, alsmede met de technische vooruitgang, internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van arbeidsplaatsen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de technische wijziging van de bijlagen bij Richtlijn 89/654/EEG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 89/654/EEG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 9 wordt vervangen door:
"Artikel 9
Wijziging van de bijlagen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot technische wijzigingen aan de bijlagen teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie met betrekking tot het ontwerp, de vervaardiging of de constructie van delen van arbeidsplaatsen, alsmede met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van arbeidsplaatsen.
Indien dit in geval van mogelijke onmiddellijke risico's voor de gezondheid en veiligheid van werknemers om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 9 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) De volgende artikelen 9 bis en 9 ter worden ingevoegd:
"Artikel 9 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 9 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd een termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 9 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 9 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 9 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 9 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
10. Richtlijn 89/656/EEG van de Raad van 30 november 1989 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor het gebruik op het werk van persoonlijke beschermingsmiddelen door de werknemers (derde bijzondere Richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)(24)(25)
Teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie, de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van persoonlijke beschermingsmiddelen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de technische wijziging van de bijlagen bij Richtlijn 89/656/EEG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 89/656/EEG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 9 wordt vervangen door:
"Artikel 9
Wijziging van de bijlagen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot technische wijzigingen aan de bijlagen teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie, de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van persoonlijke beschermingsmiddelen.
Indien dit in geval van mogelijke onmiddellijke risico's voor de gezondheid en veiligheid van werknemers om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 9 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) De volgende artikelen 9 bis en 9 ter worden ingevoegd:
"Artikel 9 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 9 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 9 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 9 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 9 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 9 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
11. Richtlijn 90/269/EEG van de Raad van 29 mei 1990 betreffende de minimum veiligheids- en gezondheidsvoorschriften voor het manueel hanteren van lasten met gevaar voor met name rugletsel voor de werknemers (vierde bijzondere Richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)(26)(27)
Teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van het manueel hanteren van lasten met gevaar voor met name rugletsel, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de technische wijziging van de bijlagen bij Richtlijn 90/269/EEG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 90/269/EEG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 8 wordt vervangen door:
"Artikel 8
Wijziging van de bijlagen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot technische wijzigingen aan de bijlagen teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van het manueel hanteren van lasten.
Indien dit in geval van mogelijke onmiddellijke risico's voor de gezondheid en veiligheid van werknemers om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 8 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) De volgende artikelen 8 bis en 8 ter worden ingevoegd:
"Artikel 8 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 8 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 8 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 8 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 8 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
12. Richtlijn 90/270/EEG van de Raad van 29 mei 1990 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid met betrekking tot het werken met beeldschermapparatuur (vijfde bijzondere Richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)(28)(29)
Teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van beeldschermapparatuur, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de technische wijziging van de bijlage bij Richtlijn 90/270/EEG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 90/270/EEG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 10 wordt vervangen door:
"Artikel 10
Wijziging van de bijlage
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot technische wijzigingen aan de bijlage teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van beeldschermapparatuur.
Indien dit in geval van mogelijke onmiddellijke risico's voor de gezondheid en veiligheid van werknemers om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 10 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) De volgende artikelen 10 bis en 10 ter worden ingevoegd:
"Artikel 10 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 10 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 10 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 10 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 10 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 10 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
13. Richtlijn 92/29/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid ter bevordering van een betere medische hulpverlening aan boord van schepen(30)(31)
Teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van medische hulpverlening aan boord van schepen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de technische wijziging van de bijlagen bij Richtlijn 92/29/EEG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 92/29/EEG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 8 wordt vervangen door:
"Artikel 8
Wijziging van de bijlagen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot technische wijzigingen aan de bijlagen teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van medische hulpverlening aan boord van schepen.
Indien dit in geval van mogelijke onmiddellijke risico's voor de gezondheid en veiligheid van werknemers om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 8 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) De volgende artikelen 8 bis en 8 ter worden ingevoegd:
"Artikel 8 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 8 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 8 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 8 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 8 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
____________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
14. Richtlijn 92/57/EEG van de Raad van 24 juni 1992 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor tijdelijke en mobiele bouwplaatsen (achtste bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)(32)(33)
Teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie, de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van tijdelijke en mobiele bouwplaatsen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de technische wijziging van bijlage IV bij Richtlijn 92/57/EEG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 92/57/EEG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 13 wordt vervangen door:
"Artikel 13
Wijziging van bijlage IV
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot technische wijzigingen aan bijlage IV teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie, de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van tijdelijke en mobiele bouwplaatsen.
Indien dit in geval van onmiddellijke risico's voor de gezondheid en veiligheid van werknemers om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 13 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) De volgende artikelen 13 bis en 13 ter worden ingevoegd:
"Artikel 13 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 13 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 13 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 13 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 13 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 13 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
15. Richtlijn 92/58/EEG van de Raad van 24 juni 1992 betreffende de minimumvoorschriften voor de veiligheids- en/of gezondheidssignalering op het werk (negende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)(34)(35)
Teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie, de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de technische wijziging van de bijlagen bij Richtlijn 92/58/EEG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 92/58/EEG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 9 wordt vervangen door:
"Artikel 9
Wijziging van de bijlagen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot technische wijzigingen aan de bijlagen teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie op het gebied van het ontwerp en de vervaardiging van middelen of inrichtingen voor de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk, alsmede met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk.
Indien dit in geval van mogelijke onmiddellijke risico's voor de gezondheid en veiligheid van werknemers om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 9 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) De volgende artikelen 9 bis en 9 ter worden ingevoegd:
"Artikel 9 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 9 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 9 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 9 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 9 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 9 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
____________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
16. Richtlijn 92/91/EEG van de Raad van 3 november 1992 betreffende minimumvoorschriften ter verbetering van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers in de winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen (elfde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)(36)
Teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie, de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de technische wijziging van de bijlage bij Richtlijn 92/91/EEG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 92/91/EEG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 11 wordt vervangen door:
"Artikel 11
Wijziging van de bijlage
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot technische wijzigingen aan de bijlage teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie, de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen.
Indien dit in geval van mogelijke onmiddellijke risico's voor de gezondheid en veiligheid van werknemers om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 11 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) De volgende artikelen 11 bis en 11 ter worden ingevoegd:
"Artikel 11 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 11 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 23]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 11 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 11 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 11 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
17. Richtlijn 92/104/EEG van de Raad van 3 december 1992 betreffende de minimumvoorschriften ter verbetering van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers in de winningsindustrieën in dagbouw of ondergronds (twaalfde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)(37)
Teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie, de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van winningsindustrieën in dagbouw of ondergronds, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de technische wijziging van de bijlage bij Richtlijn 92/104/EEG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 92/104/EEG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 11 wordt vervangen door:
"Artikel 11
Wijziging van de bijlage
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot technische wijzigingen aan de bijlage teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie, de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van winningsindustrieën in dagbouw of ondergronds.
Indien dit in geval van mogelijke onmiddellijke risico's voor de gezondheid en veiligheid van werknemers om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 11 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) De volgende artikelen 11 bis en 11 ter worden ingevoegd:
"Artikel 11 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 11 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 24]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 11 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 11 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 11 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
18. Richtlijn 93/103/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het werk aan boord van vissersvaartuigen (dertiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)(38)
Teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie, de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van veiligheid en gezondheid bij het werk aan boord van vissersvaartuigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de technische wijziging van de bijlagen bij Richtlijn 93/103/EG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 93/103/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 12 wordt vervangen door:
"Artikel 12
Wijziging van de bijlagen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 12 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot technische wijzigingen aan de bijlagen teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie inzake bepaalde aspecten in verband met veiligheid en gezondheid aan boord van vissersvaartuigen, alsmede met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van de veiligheid en gezondheid aan boord van vissersvaartuigen.
Indien dit in geval van mogelijke onmiddellijke risico's voor de gezondheid en veiligheid van werknemers om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 12 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) De volgende artikelen 12 bis en 12 ter worden ingevoegd:
"Artikel 12 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 12 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 25]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 12 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 12 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 12 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 12 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
19. Richtlijn 94/33/EG van de Raad van 22 juni 1994 betreffende de bescherming van jongeren op het werk(39)(40)
Teneinde jongeren op het werk adequaat te beschermen en teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de technische wijziging van de bijlage bij Richtlijn 94/33/EG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 94/33/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 15 wordt vervangen door:
"Artikel 15
Wijziging van de bijlage
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot technische wijzigingen aan de bijlage teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van de bescherming van jongeren op het werk.".
(2) Het volgende artikel 15 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 15 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 15 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 15 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 15 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
20. Richtlijn 98/24/EG van de Raad van 7 april 1998 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico's van chemische agentia op het werk (veertiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)(41)(42)
Teneinde werknemers adequaat te beschermen tegen risico's voor hun veiligheid en gezondheid en teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie, de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van chemische agentia, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de technische wijziging van de bijlagen bij Richtlijn 98/24/EG en de aanvulling van de richtlijn door middel van de vaststelling of herziening van indicatieve grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 98/24/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 3, lid 2, wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 12 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de vaststelling of herziening van indicatieve grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling, rekening houdend met de beschikbaarheid van meettechnieken.
De lidstaten houden werknemers- en werkgeversorganisaties op de hoogte van de op Unieniveau vastgestelde grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling.
Indien dit in geval van uitzonderlijke onmiddellijke risico's voor de gezondheid en veiligheid van werknemers om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 12 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit lid vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) In artikel 12 wordt lid 1 vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 12 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot technische wijzigingen aan de bijlagen teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie, de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van chemische agentia.
Indien dit in geval van mogelijke onmiddellijke risico's voor de gezondheid en veiligheid van werknemers om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 12 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(3) De volgende artikelen 12 bis en 12 ter worden ingevoegd:
"Artikel 12 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 3, lid 2, en artikel 12, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 2, en artikel 12, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 12, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 12 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 12 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
21. Richtlijn 1999/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1999 betreffende minimumvoorschriften voor de verbetering van de gezondheidsbescherming en van de veiligheid van werknemers die door explosieve atmosferen gevaar kunnen lopen (vijftiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)(43)
Teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie op het gebied van bescherming tegen explosiegevaar, alsmede met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van voorkoming van en bescherming tegen explosies, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de technische wijziging van de bijlagen bij Richtlijn 1999/92/EG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 1999/92/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 10 wordt vervangen door:
"Artikel 10
Wijziging van de bijlagen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot technische wijzigingen aan de bijlagen teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie op het gebied van bescherming tegen explosiegevaar, alsmede met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van voorkoming van en bescherming tegen explosies.
Indien dit in geval van mogelijke onmiddellijke risico's voor de gezondheid en veiligheid van werknemers om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 10 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) De volgende artikelen 10 bis en 10 ter worden ingevoegd:
"Artikel 10 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 10 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 26]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 10 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 10 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 10 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 10 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
22. Richtlijn 2000/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia op het werk (zevende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)(44)
Teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van blootstelling aan biologische agentia, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de technische wijziging van de bijlagen bij Richtlijn 2000/54/EG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2000/54/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 19 wordt vervangen door:
"Artikel 19
Wijziging van de bijlagen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 19 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot technische wijzigingen aan de bijlagen teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van blootstelling aan biologische agentia.
Indien dit in geval van mogelijke onmiddellijke risico's voor de gezondheid en veiligheid van werknemers om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 19 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) De volgende artikelen 19 bis en 19 ter worden ingevoegd:
"Artikel 19 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 19 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 27]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 19 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 19 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 19 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 19 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
23. Richtlijn 2002/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (trillingen) (zestiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)(45)(46)
Teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie met betrekking tot het ontwerp, de bouw, de vervaardiging of de constructie van arbeidsmiddelen en werkplekken, alsmede met de technische vooruitgang, wijzigingen in geharmoniseerde Europese normen of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van mechanische trillingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de technische wijziging van de bijlage bij Richtlijn 2002/44/EG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2002/44/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 11 wordt vervangen door:
"Artikel 11
Wijziging van de bijlage
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot technische wijzigingen van de bijlage teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie met betrekking tot het ontwerp, de bouw, de vervaardiging of de constructie van arbeidsmiddelen en werkplekken, alsmede met de technische vooruitgang, wijzigingen in geharmoniseerde Europese normen of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van mechanische trillingen.
Indien dit in geval van mogelijke onmiddellijke risico's voor de gezondheid en veiligheid van werknemers om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 11 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) De volgende artikelen 11 bis en 11 ter worden ingevoegd:
"Artikel 11 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 11 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 11 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 11 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 11 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) Artikel 12 wordt geschrapt.
24. Richtlijn 2003/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 februari 2003 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (lawaai) (zeventiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)(47)(48)
Teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie met betrekking tot het ontwerp, de bouw, de vervaardiging of de constructie van arbeidsmiddelen en werkplekken, alsmede met de technische vooruitgang, wijzigingen in geharmoniseerde Europese normen of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van lawaai, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de technische wijziging van Richtlijn 2003/10/EG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2003/10/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 12 wordt vervangen door:
"Artikel 12
Wijziging van de richtlijn
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 12 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot technische wijzigingen aan deze richtlijn teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie met betrekking tot het ontwerp, de bouw, de vervaardiging of de constructie van arbeidsmiddelen en werkplekken, alsmede met de technische vooruitgang, wijzigingen in geharmoniseerde Europese normen of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van lawaai.
Indien dit in geval van mogelijke onmiddellijke risico's voor de gezondheid en veiligheid van werknemers om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 12 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) De volgende artikelen 12 bis en 12 ter worden ingevoegd:
"Artikel 12 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 12 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 12 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 12 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 12 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 12 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) Artikel 13 wordt geschrapt.
25. Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (zesde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid l, van Richtlijn 89/391/EEG)(49)(50)
Teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van carcinogene of mutagene agentia, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de technische wijziging van bijlage II bij Richtlijn 2004/37/EG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2004/37/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 17 wordt vervangen door:
"Artikel 17
Wijziging van bijlage II
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 17 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot technische wijzigingen aan bijlage II teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van carcinogene of mutagene agentia.
Indien dit in geval van mogelijke onmiddellijke risico's voor de gezondheid en veiligheid van werknemers om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 17 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) De volgende artikelen 17 bis en 17 ter worden ingevoegd:
"Artikel 17 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 17 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 17 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 17 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 17 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 17 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
26. Richtlijn 2006/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan risico's van fysische agentia (kunstmatige optische straling) (negentiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)(51)(52)
Teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie met betrekking tot het ontwerp, de bouw, de vervaardiging of de constructie van arbeidsmiddelen en werkplekken, alsmede met de technische vooruitgang, wijzigingen in geharmoniseerde Europese normen of internationale specificaties en nieuwe wetenschappelijke bevindingen op het gebied van beroepsmatige blootstelling aan optische straling, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de technische wijziging van de bijlagen bij Richtlijn 2006/25/EG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2006/25/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 10 wordt vervangen door:
"Artikel 10
Wijziging van de bijlagen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot technische wijzigingen aan de bijlagen teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie met betrekking tot het ontwerp, de bouw, de vervaardiging of de constructie van arbeidsmiddelen en werkplekken, alsmede met de technische vooruitgang, wijzigingen in geharmoniseerde Europese normen of internationale specificaties en nieuwe wetenschappelijke bevindingen op het gebied van beroepsmatige blootstelling aan optische straling.
Indien dit in geval van mogelijke onmiddellijke risico's voor de gezondheid en veiligheid van werknemers om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 10 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) De volgende artikelen 10 bis en 10 ter worden ingevoegd:
"Artikel 10 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 10 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 10 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 10 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 10 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 10 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) Artikel 11 wordt geschrapt.
27. Richtlijn 2009/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats (tweede bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)(53)
Teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie, de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van arbeidsmiddelen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de technische wijziging van de bijlagen I en II bij Richtlijn 2009/104/EG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2009/104/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 11 wordt vervangen door:
"Artikel 11
Wijziging van de bijlagen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot technische wijzigingen aan de bijlagen I en II teneinde rekening te houden met de technische harmonisatie en normalisatie, de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen op het gebied van arbeidsmiddelen.
Indien dit in geval van mogelijke onmiddellijke risico's voor de gezondheid en veiligheid van werknemers om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 11 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) De volgende artikelen 11 bis en 11 ter worden ingevoegd:
"Artikel 11 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 11 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 28]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 11 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 11 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 11 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
___________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
28. Richtlijn 2009/148/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico's van blootstelling aan asbest op het werk(54)(55)
Teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de technische wijziging van bijlage I bij Richtlijn 2009/148/EG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2009/148/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 9 wordt geschrapt.
(2) In artikel 18 wordt lid 2 vervangen door:
"2. Vóór de blootstelling aan stof afkomstig van asbest of asbesthoudende materialen op de arbeidsplaats wordt iedere werknemer in de gelegenheid gesteld een medische keuring te ondergaan.
Deze keuring omvat een specifiek onderzoek van de borstkas. Praktische aanbevelingen die de lidstaten bij de klinische keuring van werknemers als leidraad kunnen nemen, staan in bijlage I. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen met betrekking tot de technische wijziging van bijlage I vast te stellen teneinde deze aan de technische vooruitgang aan te passen.
Indien dit, in geval van mogelijke onmiddellijke risico's voor de gezondheid en veiligheid van werknemers als gevolg van blootstelling aan asbest op het werk, om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 18 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit lid vastgestelde gedelegeerde handelingen.
Zolang de blootstelling duurt, worden de werknemers ten minste eenmaal in de drie jaar in de gelegenheid gesteld zich opnieuw te laten keuren.
Van iedere werknemer wordt in overeenstemming met de nationale wetgeving en/of praktijk een individueel gezondheidsdossier aangelegd.".
(3) De volgende artikelen 18 bis en 18 ter worden ingevoegd:
"Artikel 18 bis
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 18, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 18, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 18, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 18 ter
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 18 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
V. Energie
29. Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG(56)
Teneinde een interne markt voor aardgas te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om Richtlijn 2009/73/EG aan te vullen met de nodige richtsnoeren waarin een aantal procedures inzake regels voor de gasmarkt nader wordt omschreven. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2009/73/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 6 wordt lid 4 vervangen door:
"4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 50 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze richtlijn aan te vullen door richtsnoeren vast te stellen voor regionale samenwerking in een geest van solidariteit.". [Am. 29]
(2) In artikel 11 wordt lid 10 vervangen door:
"10. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 50 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze richtlijn aan te vullen door richtsnoeren vast te stellen met een nadere beschrijving van de procedure voor de toepassing van dit artikel.". [Am. 30]
(3) In artikel 15 wordt lid 3 vervangen door:
"3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 50 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze richtlijn aan te vullen door richtsnoeren vast te stellen om ervoor te zorgen dat de eigenaar van een transmissiesysteem en de opslagsysteembeheerder lid 2 van dit artikel volledig en daadwerkelijk naleven.". [Am. 31]
(4) In artikel 36 wordt lid 10 vervangen door:
"10. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 50 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze richtlijn aan te vullen door richtsnoeren vast te stellen voor de toepassing van de in lid 1 van dit artikel bedoelde voorwaarden en ter omschrijving van de procedure die moet worden gevolgd voor de toepassing van de leden 3, 6, 8 en 9 van dit artikel.". [Am. 32]
(5) In artikel 42 wordt lid 5 vervangen door:
"5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 50 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze richtlijn aan te vullen door richtsnoeren vast te stellen betreffende de omvang van de taken van de regulerende instanties wat hun onderlinge samenwerking en de samenwerking met het Agentschap betreft.". [Am. 33]
(6) In artikel 43 wordt lid 9 vervangen door:
"9. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 50 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze richtlijn aan te vullen door richtsnoeren vast te stellen met een nadere omschrijving van de procedure die door de regulerende instanties, het Agentschap en de Commissie moet worden gevolgd met betrekking tot de overeenstemming van de besluiten van de regulerende instanties met de in dit artikel bedoelde richtsnoeren.". [Am. 34]
(7) In artikel 44 wordt lid 4 vervangen door:
"4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 50 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze richtlijn aan te vullen door richtsnoeren vast te stellen waarin de methoden en regelingen voor het bijhouden van gegevens en de vorm en inhoud van bedoelde verslagen worden omschreven.". [Am. 35]
(8) Het volgende artikel 50 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 50 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 6, lid 4, artikel 11, lid 10, artikel 15, lid 3, artikel 36, lid 10, artikel 42, lid 5, artikel 43, lid 9, en artikel 44, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 36]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de bevoegdheidsdelegatie als bedoeld in artikel 6, lid 4, artikel 11, lid 10, artikel 15, lid 3, artikel 36, lid 10, artikel 42, lid 5, artikel 43, lid 9, en artikel 44, lid 4, te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 6, lid 4, artikel 11, lid 10, artikel 15, lid 3, artikel 36, lid 10, artikel 42, lid 5, artikel 43, lid 9, en artikel 44, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(9) In artikel 51 wordt lid 3 geschrapt.
30. Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1775/2005(57)
Teneinde voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om Verordening (EG) nr. 715/2009 aan te vullen met de nodige procedurele richtsnoeren, maatregelen inzake uiterst complexe technische regelingen en maatregelen waarin sommige bepalingen van de verordening nader worden omschreven. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 715/2009 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 3 wordt lid 5 vervangen door:
"5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 27 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze richtlijn aan te vullen door richtsnoeren vast te stellen met een nadere beschrijving van de procedure voor de toepassing van de leden 1 en 2 van dit artikel.". [Am. 37]
(2) In artikel 6, lid 11, wordt de tweede alinea vervangen door:
"Als de Commissie op eigen initiatief voorstelt een netcode goed te keuren, raadpleegt de Commissie gedurende een termijn van ten minste twee maanden het Agentschap, het ENTSB voor gas en alle betrokken belanghebbende partijen over de ontwerpnetcode. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 27 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze richtlijn aan te vullen door dergelijke netcodes aan te nemen.". [Am. 38]
(3) In artikel 7 wordt lid 3 vervangen door:
"3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 27 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om, rekening houdend met de voorstellen van het Agentschap, elke overeenkomstig artikel 6 aangenomen netcode te wijzigen.".
(4) In artikel 12 wordt lid 3 vervangen door:
"3. Met het oog op de verwezenlijking van de in de leden 1 en 2 van dit artikel vastgestelde doelen is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 27 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen omteneinde deze richtlijn aan te vullen door, rekening houdend met de bestaande regionale samenwerkingsstructuren, het geografische gebied af te bakenen dat door elke regionale samenwerkingsstructuur wordt bestreken. Daartoe raadpleegt de Commissie het Agentschap en het ENTSB voor gas. [Am. 39]
Iedere lidstaat mag de samenwerking in meer dan één geografisch gebied bevorderen.".
(5) In artikel 23, lid 2, wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 27 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen omteneinde deze richtlijn aan te vullen door richtsnoeren betreffende de in lid 1 van dit artikel genoemde onderwerpen aanvast te nemenstellen en omteneinde de in de punten a), b) en c) daarvan bedoelde richtsnoeren te wijzigen.". [Am. 40]
(6) Het volgende artikel 27 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 27 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 3, lid 5, artikel 6, lid 11, artikel 7, lid 3, artikel 12, lid 3, en artikel 23, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 41]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 5, artikel 6, lid 11, artikel 7, lid 3, artikel 12, lid 3, en artikel 23, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 3, lid 5, artikel 6, lid 11, artikel 7, lid 3, artikel 12, lid 3, en artikel 23, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(7) Artikel 28 wordt geschrapt.
31. Verordening (EG) nr. 1222/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere essentiële parameters(58)(59)
Teneinde de nodige technische aanpassingen aan te brengen aan Verordening (EG) nr. 1222/2009, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de bijlagen bij de verordening te wijzigen in het licht van de technische vooruitgang. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1222/2009 als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 11 wordt vervangen door:
"Artikel 11
Wijzigingen en aanpassingen aan de technische vooruitgang
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 12 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening te wijzigen met betrekking tot:
(a) de invoering van informatievereisten met betrekking tot de gripklassen voor C2- en C3-banden, op voorwaarde dat passende geharmoniseerde testmethoden beschikbaar zijn;
(b) de aanpassing, voor zover van toepassing, van de gripklasse aan de specifieke technische kenmerken van banden die als voornaamste doelstelling hebben om bij het rijden op ijs of sneeuw, of allebei, betere prestaties te leveren dan normale banden, met name wat het in beweging brengen en houden van een voertuig, of het tot stilstand brengen ervan betreft;
(c) de aanpassing van de bijlagen I tot en met V aan de technische vooruitgang.".
(2) Het volgende artikel 12 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 12 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 11 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 11 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_______________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) Artikel 13 wordt geschrapt.
VI. Milieu
32. Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater(60)
Teneinde Richtlijn 91/271/EEG aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van bijlage I bij de richtlijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 91/271/EEG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 3 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De in lid 1 genoemde opvangsystemen moeten voldoen aan de eisen van afdeling A van bijlage I.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 17 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de eisen te wijzigen.".
(2) In artikel 4 wordt lid 3 vervangen door:
"3. Lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties als bedoeld in de leden 1 en 2 moeten voldoen aan de toepasselijke eisen van afdeling B van bijlage I.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 17 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de eisen te wijzigen.".
(3) In artikel 5 wordt lid 3 vervangen door:
"3. Lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties als bedoeld in lid 2 moeten voldoen aan de toepasselijke eisen van afdeling B van bijlage I.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 17 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de eisen te wijzigen.".
(4) In artikel 11 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De voorschriften en bijzondere vergunningen dienen te voldoen aan de eisen van afdeling C van bijlage I.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 17 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de eisen te wijzigen.".
(5) In artikel 12 wordt lid 3 vervangen door:
"3. In voorafgaande voorschriften en bijzondere vergunningen worden voor lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties overeenkomstig lid 2 in agglomeraties met 2 000 tot 10 000 i.e. ten aanzien van lozingen in zoet water en estuaria, en in agglomeraties van 10 000 i.e. of meer ten aanzien van alle lozingen, de nodige voorwaarden gesteld voor het naleven van de toepasselijke eisen van afdeling B van bijlage I.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 17 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de eisen te wijzigen.".
(6) Het volgende artikel 17 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 17 bis
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 3, lid 2, artikel 4, lid 3, artikel 5, lid 3, artikel 11, lid 2, en artikel 12, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 42]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 2, artikel 4, lid 3, artikel 5, lid 3, artikel 11, lid 2, en artikel 12, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 3, lid 2, artikel 4, lid 3, artikel 5, lid 3, artikel 11, lid 2, en artikel 12, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
___________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(7) In artikel 18 wordt lid 3 geschrapt.
33. Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen(61)
Teneinde Richtlijn 91/676/EEG aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van de bijlagen bij de richtlijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 91/676/EEG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 8 wordt vervangen door:
"Artikel 8
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.".
(2) Het volgende artikel 8 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 8 bis
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 8 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 43]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 8 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
____________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) In artikel 9 wordt lid 3 geschrapt.
34. Richtlijn 94/63/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende de beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS) als gevolg van de opslag van benzine en de distributie van benzine vanaf terminals naar benzinestations(62)(63)
Teneinde te waarborgen dat de specificaties die in Richtlijn 94/63/EG zijn vastgesteld voor installaties voor vulling langs de onderzijde, in voorkomend geval worden herzien en teneinde de bijlagen aan te passen aan de technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van de bijlagen bij de richtlijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 94/63/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 4, lid 1, wordt de zesde alinea vervangen door:
"Alle terminals met installaties voor het laden van tankwagens zijn uitgerust met minstens één laadportaal dat beantwoordt aan de in bijlage IV vastgestelde specificaties voor installaties voor vulling langs de onderzijde. De Commissie toetst deze specificaties op gezette tijden en is bevoegd overeenkomstig artikel 7 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage IV te wijzigen in het licht van de resultaten van die toetsing.".
(2) Artikel 7 wordt vervangen door:
"Artikel 7
Aanpassing aan de technische vooruitgang
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 7 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de technische vooruitgang, behalve inzake de in bijlage II, punt 2, vastgestelde grenswaarden.".
(3) Het volgende artikel 7 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 7 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 4, lid 1, en artikel 7 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, lid 1, en artikel 7 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 4, lid 1, en artikel 7 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1. ".
(4) Artikel 8 wordt geschrapt.
35. Richtlijn 96/59/EG van de Raad van 16 september 1996 betreffende de verwijdering van polychloorbifenylen en polychloorterfenylen (PCB's/PCT's)(64)
Teneinde aanvullende technische normen vast te stellen voor de verwijdering van PCB's en PCT's op grond van Richtlijn 96/59/EG, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de richtlijn aan te vullen door:
– referentiemeetmethoden vast te stellen voor het bepalen van het gehalte aan PCB's;
– voor bepaalde doeleinden vast te stellen wat andere minder gevaarlijke vervangingsproducten van PCB's zijn;
– voor bepaalde doeleinden technische normen vast te stellen voor de andere methoden voor verwijdering van PCB's.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 96/59/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 10 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze richtlijn aan te vullen voor de volgende doelen: [Am. 44]
a) om de referentiemeetmethoden vast te stellen voor het bepalen van het gehalte aan PCB's van verontreinigde materialen;
b) om zo nodig, uitsluitend met het oog op artikel 9, lid 1, onder b) en c), te bepalen wat andere minder gevaarlijke vervangingsproducten van PCB's zijn;
c) om technische normen aan te nemen voor de andere methoden voor verwijdering van PCB's waarnaar wordt verwezen in artikel 8, lid 2, tweede zin.
Voor de toepassing van de eerste alinea, onder a), blijven de metingen die vóór de vaststelling van de referentiemethoden zijn verricht, geldig.".
(2) In artikel 10 bis wordt lid 3 geschrapt.
(3) Het volgende artikel 10 ter wordt ingevoegd:
"Artikel 10 ter
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 10, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 45]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 10, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 10, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
__________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
36. Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water(65)
Teneinde Richtlijn 98/83/EG aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van de bijlagen II en III bij de richtlijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
De in bijlage I, deel C, opmerking 10, bedoelde bevoegdheidsdelegatie om controlefrequenties en -methodes voor radioactieve stoffen te bepalen, is overbodig geworden door de vaststelling van Richtlijn 2013/51/Euratom van de Raad(66).
Wat de in bijlage III, deel A, tweede lid, bedoelde bevoegdheidsdelegatie betreft, is de mogelijkheid om bijlage III te wijzigen door middel van gedelegeerde handelingen al vastgelegd in artikel 11, lid 2, van Richtlijn 98/83/EG.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 98/83/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 11 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen II en III waar nodig te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.".
(2) Het volgende artikel 11 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 11 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 11, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 46]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 11, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
___________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) In artikel 12 wordt lid 3 geschrapt.
(4) In bijlage I wordt deel C als volgt gewijzigd:
a) in de tabel wordt het deel "Radioactiviteit" geschrapt;
b) de opmerkingen 8, 9 en 10 worden geschrapt.
(5) In bijlage III, deel A, wordt de tweede alinea geschrapt.
37. Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken(67)
Teneinde ervoor te zorgen dat Richtlijn 2000/53/EG actueel blijft en teneinde aanvullende technische maatregelen met betrekking tot autowrakken aan te nemen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot:
– wijziging van de bijlagen bij de richtlijn;
– aanvulling van de richtlijn met minimumeisen voor het certificaat van vernietiging;
– aanvulling van de richtlijn met gedetailleerde voorschriften om na te gaan of de lidstaten voldoen aan de streefcijfers en normen voor het coderen van onderdelen en materiaal.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2000/53/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 4, lid 2, wordt punt b) vervangen door:
"b) De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage II geregeld te wijzigen teneinde deze aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang aan te passen, met name door:
i) in voorkomend geval, maximumconcentratiewaarden vast te leggen waaronder de onder a) bedoelde stoffen in specifieke materialen en onderdelen van voertuigen moeten worden getolereerd;
ii) bepaalde materialen en onderdelen van voertuigen vrij te stellen van de toepassing van het bepaalde onder a), indien het gebruik van genoemde stoffen onvermijdelijk is;
iii) materialen en onderdelen uit bijlage II te schrappen, indien het gebruik van genoemde stoffen kan worden vermeden;
iv) krachtens het bepaalde onder i) en ii) materialen en onderdelen aan te wijzen die vóór verdere verwerking in aanmerking komen voor selectieve demontage, en te eisen dat deze materialen en onderdelen daartoe worden gemerkt of op een andere passende wijze herkenbaar worden gemaakt. ".
(2) In artikel 5 wordt lid 5 vervangen door:
"5. De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat de bevoegde instanties de in andere lidstaten overeenkomstig lid 3 afgegeven certificaten van vernietiging erkennen en aanvaarden.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze richtlijn aan te vullen door minimumeisen vast te stellen voor het certificaat van vernietiging.". [Am. 47]
(3) In artikel 6 wordt lid 6 vervangen door:
"6. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage I te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.".
(4) In artikel 7, lid 2, wordt de derde alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze richtlijn aan te vullen door de gedetailleerde voorschriften vast te stellen om na te gaan of de lidstaten voldoen aan de in de eerste alinea vastgestelde streefcijfers. Bij het voorbereiden van dergelijke voorschriften houdt de Commissie rekening met alle relevante factoren, onder meer de beschikbaarheid van gegevens en de kwestie van de in- en uitvoer van autowrakken.". [Am. 48]
(5) In artikel 8 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze richtlijn aan te vullen door de in lid 1 bedoelde normen vast te stelln. Bij het voorbereiden van dergelijke normen houdt de Commissie rekening met het werk dat op dit gebied wordt verricht in de bevoegde internationale fora en draagt zij daaraan op passende wijze bij.". [Am. 49]
(6) Het volgende artikel 9 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 9 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 4, lid 2, onder b), artikel 5, lid 5, artikel 6, lid 6, artikel 7, lid 2, en artikel 8, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 50]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, lid 2, onder b), artikel 5, lid 5, artikel 6, lid 6, artikel 7, lid 2, en artikel 8, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder b), artikel 5, lid 5, artikel 6, lid 6, artikel 7, lid 2, en artikel 8, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
___________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(7) In artikel 11 wordt lid 3 geschrapt.
38. Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid(68)
Teneinde Richtlijn 2000/60/EG aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang en teneinde aanvullende technische voorschriften aan te nemen die noodzakelijk zijn voor maatregelen van de Unie betreffende het waterbeleid, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om:
– de bijlagen I en III, alsmede punt 1.3.6. van bijlage V bij de richtlijn te wijzigen;
– de richtlijn aan te vullen met technische specificaties en gestandaardiseerde methoden voor analyse en monitoring van de watertoestand;
– de richtlijn aan te vullen door de resultaten van de intercalibratie en de waarden voor de klassen van het monitoringssysteem van elke lidstaat vast te stellen.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2000/60/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 8 wordt lid 3 vervangen door:
"3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze richtlijn aan te vullen door technische specificaties en gestandaardiseerde methoden vast te stellen voor analyse en monitoring van de watertoestand.". [Am. 51]
(2) In artikel 20, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen I en III, alsmede punt 1.3.6 van bijlage V te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, met inachtneming van de termijnen voor toetsing en bijstelling van de stroomgebiedsbeheersplannen, zoals vermeld in artikel 13.".
(3) Het volgende artikel 20 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 20 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 8, lid 3, artikel 20, lid 1, eerste alinea, en bijlage V, punt 1.4.1, x), bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 52]
3. De in artikel 8, lid 3, artikel 20, lid 1, eerste alinea, en bijlage V, punt 1.4.1, ix), bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan door het Europees Parlement of de Raad te allen tijde worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 8, lid 3, artikel 20, lid 1, eerste alinea, en bijlage V, punt 1.4.1, ix), vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
______________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1. ".
(4) In artikel 21 wordt lid 3 geschrapt.
(5) In bijlage V, punt 1.4.1, wordt ix) vervangen door:
"ix) De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze richtlijn aan te vullen door de resultaten van de intercalibratie en door de waarden te bepalen van de klassen van het monitoringssysteem van elke lidstaatde lidstaten overeenkomstig de punten i) tot en met viii). Deze worden bekendgemaakt binnen zes maanden na de voltooiing van de intercalibratie.". [Am. 53]
39. Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai(69)(70)
Teneinde Richtlijn 2002/49/EG aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van de bijlagen bij de richtlijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2002/49/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 2 wordt vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 12 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage II te wijzigen teneinde gemeenschappelijke methoden aan te nemen voor het bepalen van Lden en Lnight.";
b) in lid 3 wordt de volgende tweede alinea toegevoegd:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 12 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage III te wijzigen teneinde gemeenschappelijke methoden aan te nemen voor het bepalen van schadelijke effecten.".
(2) Artikel 12 wordt vervangen door:
"Artikel 12
Aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 12 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage I, punt 3, en de bijlagen II en III te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.".
(3) Het volgende artikel 12 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 12 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 6, leden 2 en 3, en artikel 12 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6, leden 2 en 3, en artikel 12 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 6, leden 2 en 3, en artikel 12 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(4) In artikel 13 wordt lid 3 geschrapt.
(5) In bijlage III wordt de eerst zin van de inleiding vervangen door:
"De dosis/effectrelaties die in het kader van toekomstige herzieningen van deze bijlage zullen worden opgenomen, hebben vooral betrekking op:".
40. Richtlijn 2004/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 inzake de beperking van emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen in bepaalde verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen, en tot wijziging van Richtlijn 1999/13/EG(71)(72)
Teneinde ervoor te zorgen dat moderne analysemethoden worden gebruikt voor de controle op de naleving van de grenswaarden voor het gehalte aan vluchtige organische stoffen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om bijlage III bij Richtlijn 2004/42/EG te wijzigen in het licht van de technische vooruitgang. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2004/42/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 11 wordt vervangen door:
"Artikel 11
Aanpassing aan de technische vooruitgang
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage III te wijzigen teneinde deze aan de technische vooruitgang aan te passen.".
(2) Het volgende artikel 11 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 11 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 11 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 11 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) In artikel 12 wordt lid 3 geschrapt.
41. Richtlijn 2004/107/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende arseen, cadmium, kwik, nikkel en polycyclische aromatische koolwaterstoffen in de lucht(73)
Teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van Richtlijn 2004/107/EG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2004/107/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 4 wordt lid 15 vervangen door:
"15. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 5 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om dit artikel, deel II van respectievelijk bijlage II, III, IV en V, en deel V van bijlage V te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.
Deze wijzigingen mogen echter geen directe of indirecte wijzigingen van de streefwaarden tot gevolg hebben.".
(2) Het volgende artikel 5 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 5 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 4, lid 15, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 54]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, lid 15, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 4, lid 15, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_______________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) In artikel 6 wordt lid 3 geschrapt.
(4) In bijlage V wordt deel V vervangen door:
"Er kunnen momenteel geen referentietechnieken voor luchtkwaliteitsmodellen worden gespecificeerd.".
42. Richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit en tot intrekking van Richtlijn 76/160/EEG(74)
Teneinde Richtlijn 2006/7/EG aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot:
– wijziging van bijlage I bij de richtlijn, wat betreft de analysemethoden voor de in die bijlage genoemde parameters;
– wijziging van bijlage V bij de richtlijn;
– aanvulling van de richtlijn, door de EN/ISO-norm inzake de gelijkwaardigheid van microbiologische methoden te specificeren.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2006/7/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 15 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen:
a) deteneinde deze richtlijn aan te vullen door de EN/ISO-norm inzake de gelijkwaardigheid van microbiologische methoden voor de toepassing van artikel 3, lid 9, te specificeren; [Am. 55]
b) om waar nodig in het licht van de wetenschappelijke en technische vooruitgang, bijlage I te wijzigen met betrekking tot de analysemethoden voor de in die bijlage genoemde parameters; [Am. niet van toepassing op de Nederlandse versie.]
c) om waar nodig in het licht van de wetenschappelijke en technische vooruitgang, bijlage V te wijzigen.". [Am. niet van toepassing op de Nederlandse versie.]
(2) Het volgende artikel 15 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 15 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 15, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 58]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 15, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 15, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) In artikel 16 wordt lid 3 geschrapt.
43. Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën en houdende wijziging van Richtlijn 2004/35/EG(75)
Teneinde de technische bepalingen van Richtlijn 2006/21/EG verder te ontwikkelen en de richtlijn aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om:
– de bijlagen bij de richtlijn te wijzigen in het licht van de wetenschappelijke en technische vooruitgang;
– de richtlijn aan te vullen met technische voorschriften voor de toepassing van artikel 13, lid 6;
– de richtlijn aan te vullen met technische voorschriften voor afvalkarakterisering in bijlage II; de richtlijn aan te vullen met een interpretatie van de definitie in artikel 3, punt 3;
– de richtlijn aan te vullen met criteria voor de classificatie van afvalvoorzieningen overeenkomstig bijlage III;
– de richtlijn aan te vullen met geharmoniseerde normen voor de benodigde steekproef- en analysemethoden.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2006/21/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 22 worden de leden 2 en 3 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 22 bis gedelegeerde handelingen ter aanvulling van deze richtlijn vast te stellen die nodig zijn met het oog op : [Am. 59]
a) de uitwerkinghet uitwerken van de technische voorschriften voor de toepassing van artikel 13, lid 6, met inbegrip van technische voorschriften inzake de definitie van in zwak zuur scheidbaar cyanide en de meetmethode hiervoor; [Am. 60]
b) de aanvullinghet aanvullen van de technische voorschriften voor de afvalkarakterisering in bijlage II; [Am. 61]
c) dehet verstrekken van een interpretatie van de definitie in artikel 3, punt 3; [Am. 62]
d) het bepalen van de criteria voor de classificatie van afvalvoorzieningen overeenkomstig bijlage III; [Am. niet van toepassing op de Nederlandse versie.]
e) de vastlegginghet vastleggen van geharmoniseerde normen voor de benodigde steekproef- en analysemethoden voor de technische uitvoering van deze richtlijn. [Am. 64]
Bij de uitoefening van de in de eerste alinea bedoelde bevoegdheidsdelegatie geeft de Commissie voorrang aan de onder b), c), en d) genoemde activiteiten.
3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 22 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang. Deze wijzigingen worden aangebracht teneinde een hoog niveau van milieubescherming te bereiken.".
(2) Het volgende artikel 22 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 22 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 22, leden 2 en 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 65]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 22, leden 2 en 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 22, leden 2 en 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) In artikel 23 wordt lid 3 geschrapt.
44. Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand(76)
Teneinde Richtlijn 2006/118/EG aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de bijlagen II, III en IV bij de richtlijn te wijzigen en nieuwe verontreinigende stoffen en indicatoren toe te voegen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2006/118/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 8 wordt vervangen door:
"Artikel 8
Technische aanpassingen
1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de delen A en C van bijlage II, en de bijlagen III en IV te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, met inachtneming van de termijnen voor toetsing en bijstelling van de stroomgebiedsbeheersplannen, zoals vermeld in artikel 13, lid 7, van Richtlijn 2000/60/EG.
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om deel B van bijlage II te wijzigen teneinde nieuwe verontreinigende stoffen en indicatoren toe te voegen.".
(2) Het volgende artikel 8 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 8 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 8 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 66]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 8 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) Artikel 9 wordt geschrapt.
45. Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad(77)(78)
Teneinde Verordening (EG) nr. 166/2006 aan te passen aan de technische vooruitgang en aan internationaalrechtelijke ontwikkelingen, en teneinde te zorgen voor betere rapportage, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de bijlagen II en III bij de verordening te wijzigen in het licht van de wetenschappelijke en technische vooruitgang of als gevolg van wijzigingen van de bijlagen bij het protocol zoals besloten op de bijeenkomst van de partijen bij het VN-ECE-Protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, alsmede om de verordening aan te vullen met bepalingen om een begin te maken met de rapportage inzake de uitstoot van relevante verontreinigende stoffen vanuit een of meer diffuse bronnen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 166/2006 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 8 wordt lid 3 vervangen door:
"3. Wanneer zij vaststelt dat er geen gegevens over de uitstoot vanuit diffuse bronnen bestaan, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om een begin te maken met de rapportage inzake de uitstoot van relevante verontreinigende stoffen vanuit een of meerdere diffuse bronnen, in voorkomend geval met gebruikmaking van internationaal aanvaarde methodologieën.".
(2) Artikel 18 wordt vervangen door:
"Artikel 18
Wijziging van de bijlagen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen II en III te wijzigen met het oog op:
(a) de aanpassing van deze bijlagen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang;
b) de aanpassing van deze bijlagen als gevolg van wijzigingen van de bijlagen bij het protocol zoals besloten op de bijeenkomst van de partijen bij het protocol.".
(3) Het volgende artikel 18 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 18 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 8, lid 3, en artikel 18 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8, lid 3, en artikel 18 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 8, lid 3, en artikel 18 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(4) In artikel 19 wordt lid 3 geschrapt.
46. Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (INSPIRE)(79)
Teneinde de technische voorschriften voor de infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Unie, zoals vastgesteld in Richtlijn 2007/2/EG, te actualiseren en te ontwikkelen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om:
– de beschrijving van de bestaande thematische categorieën in de bijlagen I, II en III bij de richtlijn te wijzigen;
– de richtlijn aan te vullen met de technische voorschriften voor de interoperabiliteit en, waar uitvoerbaar, de harmonisatie van verzamelingen gegevens en diensten;
– de richtlijn aan te vullen met technische specificaties voor bepaalde diensten en minimumprestatiecriteria voor diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens;
– de richtlijn aan te vullen met bepaalde verplichtingen;
– de richtlijn aan te vullen met geharmoniseerde voorwaarden voor toegang tot verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2007/2/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 4 wordt lid 7 vervangen door:
"7. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 21 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de beschrijving van de bestaande thematische categorieën in de bijlagen I, II en III te wijzigen teneinde rekening te houden met de ontwikkeling van de behoeften aan ruimtelijke gegevens ter ondersteuning van beleidsmaatregelen van de Unie die van invloed zijn op het milieu.".
(2) In artikel 7 wordt lid 1 vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 21 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen omteneinde deze richtlijn aan te vullen door technische voorschriften aanvast te nemenstellen voor de interoperabiliteit en, waar uitvoerbaar, de harmonisatie van verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens. Bij het opstellen van die voorschriften wordt rekening gehouden met gebruikerseisen, bestaande initiatieven en internationale normen om verzamelingen ruimtelijke gegevens te harmoniseren, alsmede met de haalbaarheid en het kosten-batenaspect. [Am. 67]
Ingeval internationaalrechtelijke organisaties normen hebben vastgesteld met het oog op interoperabiliteit of harmonisatie van verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens, worden deze normen geïntegreerd en wordt, in voorkomend geval, in de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handelingen naar de bestaande technische middelen verwezen.".
(3) Artikel 16 wordt vervangen door:
"Artikel 16
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 21 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot uitvoeringsbepalingen ter aanvulling van dit hoofdstuk dieteneinde deze richtlijn aan te vullen door met name het volgende betreffen te bepalen : [Am. 68]
a) technische specificaties voor de in de artikelen 11 en 12 vermelde diensten en minimumprestatiecriteria voor deze diensten, rekening houdende met de bestaande rapportagevoorschriften en de in het kader van de milieuwetgeving van de Unie aangenomen aanbevelingen, de bestaande e-commercediensten en de technologische vooruitgang;
b) de in artikel 12 vermelde verplichtingen.".
(4) In artikel 17 wordt lid 8 vervangen door:
"8. De lidstaten verlenen de instellingen en organen van de Unie overeenkomstig geharmoniseerde voorwaarden toegang tot verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 21 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen omteneinde deze richtlijn aan te vullen door de uitvoeringsbepalingen voor die voorwaarden aanvast te nemenstellen. Deze uitvoeringsbepalingen zijn volledig in overeenstemming met de beginselen van de leden 1, 2 en 3.". [Am. 69]
(5) Het volgende artikel 21 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 21 bis
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 4, lid 7, artikel 7, lid 1, artikel 16 en artikel 17, lid 8, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 70]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, lid 7, artikel 7, lid 1, artikel 16 en artikel 17, lid 8, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 4, lid 7, artikel 7, lid 1, artikel 16 en artikel 17, lid 8, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie vóór het verstrijken van deze termijn hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(6) In artikel 22 wordt lid 3 geschrapt.
47. Richtlijn 2007/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 over beoordeling en beheer van overstromingsrisico’s(80)
Teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van de bijlage bij Richtlijn 2007/60/EG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2007/60/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 11 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlage te wijzigen teneinde deze aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang aan te passen, rekening houdend met de in artikel 14 vastgestelde termijnen voor toetsing en bijstelling.".
(2) Het volgende artikel 11 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 11 bis
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 11, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 71]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 11, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) In artikel 12 wordt lid 3 geschrapt.
48. Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa(81)
Teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de bijlagen I tot en met VI, VIII, IX, X en XV bij Richtlijn 2008/50/EG te wijzigen in het licht van de technische vooruitgang. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2008/50/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
a) de titel wordt vervangen door:
"Wijzigingen en uitvoeringsmaatregelen";
b) in lid 1 wordt de eerste alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 28 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen I tot en met VI, VIII, IX, X en XV te wijzigen teneinde deze aan de technische vooruitgang aan te passen.".
(2) Het volgende artikel 28 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 28 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 28, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 72]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 28, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 28, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) In artikel 29 wordt lid 3 geschrapt.
49. Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie)(82)
Teneinde Richtlijn 2008/56/EG aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, te zorgen voor consistentie en een vergelijking mogelijk te maken tussen mariene regio's of subregio's, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de bijlagen III, IV en V bij de richtlijn te wijzigen en om de richtlijn aan te vullen met door de lidstaten te gebruiken criteria en methodologische standaarden en specificaties en gestandaardiseerde methoden voor monitoring en beoordeling. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2008/56/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 9 wordt lid 3 vervangen door:
"3. De Commissie is bevoegd uiterlijk op 15 juli 2010 overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aannemingteneinde deze richtlijn aan te vullen door het vaststellen van de door de lidstaten te gebruiken criteria en methodologische standaarden op basis van de bijlagen I en III, omwille van de consistentie en om te kunnen vergelijken in welke mate in mariene regio's en subregio's de goede milieutoestand wordt bereikt. [Am. 73]
Voordat de Commissie dergelijke criteria en standaarden voorstelt, raadpleegt zij alle betrokken partijen, inclusief de regionale zeeverdragen.".
(2) In artikel 11 wordt lid 4 vervangen door:
"4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze richtlijn aan te vullen door specificaties en methodologische standaarden vast te stellen inzake monitoring en beoordeling die rekening houden met de bestaande verplichtingen en de vergelijkbaarheid tussen de monitoring- en beoordelingsresultaten garanderen.". [Am. 74]
(3) In artikel 24 wordt lid 1 vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen III, IV en V te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, rekening houdend met de in artikel 17, lid 2, vastgestelde termijnen voor toetsing en actualisering van de mariene strategieën.".
(4) Het volgende artikel 24 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 24 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 9, lid 3, artikel 11, lid 4, en artikel 24, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 75]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 9, lid 3, artikel 11, lid 4, en artikel 24, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 9, lid 3, artikel 11, lid 4, en artikel 24, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(5) In artikel 25 wordt lid 3 geschrapt.
50. Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006(83)(84)
Teneinde ervoor te zorgen dat Verordening (EG) nr. 1272/2008 geregeld wordt bijgewerkt, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om:
– bijlage VI bij de verordening te wijzigen met het oog op de harmonisatie van de indeling en etikettering van stoffen;
– de verordening te wijzigen door een bijlage betreffende respons in noodgevallen toe te voegen;
– bepaalde voorschriften van de verordening en de bijlagen I tot en met VIII bij de verordening te wijzigen in het licht van de technische en wetenschappelijke vooruitgang.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1272/2008 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 37 wordt lid 5 vervangen door:
"5. Indien de Commissie de harmonisatie van de indeling en etikettering van de desbetreffende stof juist acht, stelt zij overeenkomstig artikel 53 bis onverwijld gedelegeerde handelingen tot wijziging van bijlage VI vast door die stof op te nemen in tabel 3.1 van deel 3 van bijlage VI, samen met de bijbehorende indeling en etiketteringselementen en, in voorkomend geval, de specifieke concentratiegrenzen of M-factoren.
Tot en met 31 mei 2015 wordt onder dezelfde voorwaarden een overeenkomstige vermelding opgenomen in tabel 3.2 van deel 3 van bijlage VI.
Indien dit in geval van de harmonisatie van de indeling en etikettering van stoffen om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 53 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit lid vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) In artikel 45 wordt lid 4 vervangen door:
"4. Uiterlijk op 20 januari 2012 verricht de Commissie een evaluatie om te beoordelen of de in lid 1 bedoelde informatie kan worden geharmoniseerd, onder meer door een formaat vast te stellen voor het indienen van informatie door de importeurs en downstreamgebruikers bij de aangewezen organen. Op basis van deze evaluatie en na overleg met de belanghebbende partijen, zoals de Europese vereniging van antigifcentra en klinisch toxicologen (European Association of Poison Centres and Clinical Toxicologists - EAPCCT), is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 53 bis een gedelegeerde verordening vast te stellen om deze verordening te wijzigen door een bijlage toe te voegen.".
(3) In artikel 53 wordt lid 1 vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 53 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om artikel 6, lid 5, artikel 11, lid 3, de artikelen 12 en 14, artikel 18, lid 3, onder b), artikel 23, de artikelen 25 tot en met 29, artikel 35, lid 2, tweede en derde alinea, en de bijlagen I tot en met VIII te wijzigen teneinde deze aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang aan te passen, waarbij zij terdege rekening houdt met de verdere ontwikkelingen betreffende het GHS op het niveau van de Verenigde Naties, met name VN-wijzigingen met betrekking tot het gebruik van informatie over soortgelijke mengsels, en waarbij zij de ontwikkelingen in het kader van internationaal erkende chemische programma's en de gegevens uit ongevallendatabases in acht neemt.
Indien dit om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 53 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit lid vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(4) De volgende artikelen 53 bis en 53 ter worden ingevoegd:
"Artikel 53 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 37, lid 5, artikel 45, lid 4, en artikel 53, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 37, lid 5, artikel 45, lid 4, en artikel 53, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 37, lid 5, artikel 45, lid 4, en artikel 53, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 53 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 53 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(5) In artikel 54 worden de leden 3 en 4 geschrapt.
51. Richtlijn 2009/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 inzake fase II-benzinedampterugwinning tijdens het bijtanken van motorvoertuigen in benzinestations(85)(86)
Teneinde te zorgen voor overeenstemming met de relevante normen die door het Europees Comité voor normalisatie (CEN) zijn vastgelegd, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om sommige bepalingen van Richtlijn 2009/126/EG te wijzigen in het licht van de technische vooruitgang. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2009/126/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 8 wordt vervangen door:
"Artikel 8
Technische aanpassingen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de artikelen 4 en 5 te wijzigen teneinde deze waar nodig aan de technische vooruitgang aan te passen met het oog op overeenstemming met relevante, door het Europees Comité voor normalisatie (CEN) vastgelegde normen.
De in lid 1 bedoelde bevoegdheidsdelegatie geldt niet voor het benzinedampafvangrendement en de damp/benzineverhouding die zijn vastgelegd in artikel 4, noch voor de in artikel 5 vastgestelde termijnen.".
(2) Het volgende artikel 8 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 8 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 8 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 8 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) Artikel 9 wordt geschrapt.
52. Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand(87)
Teneinde Richtlijn 2009/147/EG aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van de bijlagen I en V bij de richtlijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2009/147/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 15 wordt vervangen door:
"Artikel 15
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen I en V te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.".
(2) Het volgende artikel 15 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 15 bis
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 15 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 76]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 15 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 15 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) Artikel 16 wordt geschrapt.
53. Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van Verordening (EG) nr. 761/2001 en van de Beschikkingen 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie(88)
Teneinde Verordening (EG) nr. 1221/2009 bij te werken en evaluatieprocedures aan te nemen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen bij de verordening en tot aanvulling van de verordening met procedures voor de collegiale toetsing van de bevoegde EMAS-instanties en om sectorale referentiedocumenten en richtsnoeren te verstrekken met betrekking tot de registratie van organisaties en harmonisatieprocedures. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. [Am. 77]
Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1221/2009 te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de harmonisatie van bepaalde procedures en met betrekking tot sectorale referentiedocumenten. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011. [Am. 78]
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1221/2009 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 16 wordt lid 4 vervangen door:
"4. Door het forum van bevoegde instanties goedgekeurde documenten die richtsnoeren bevatten in verband met harmonisatieprocedures, worden door de Commissie vastgesteld door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 49, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 48 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door de vaststelling van door het forum van bevoegde instanties goedgekeurde documenten die richtsnoeren bevatten in verband met harmonisatieprocedures. [Am. 79]
Deze documenten worden openbaar gemaakt.".
(2) In artikel 17 wordt lid 3 vervangen door:
"3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 48 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door de procedures vast te stellen voor de uitvoering van de collegiale toetsing van de bevoegde EMAS-instanties, met inbegrip van passende beroepsprocedures tegen als gevolg van de collegiale toetsing genomen besluiten.". [Am. 80]
(3) In artikel 30 wordt lid 6 vervangen door:
"6. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen documenten is bevoegd overeenkomstig artikel 48 bis gedelegeerde handelingen vast die richtsnoeren bevatten in verband mette stellen teneinde deze verordening aan te vullen door de vaststelling van door het forum van de accreditatie- en vergunningsinstanties goedgekeurde harmonisatieprocedures. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 49, lid 2, bedoelde procedure vastgestelddocumenten die richtsnoeren bevatten in verband met harmonisatieprocedures. [Am. 81]
Deze documenten worden openbaar gemaakt. ".
(4) In artikel 46 wordt lid 6 vervangen door:
"6. De in lid 1 bedoelde sectorale referentiedocumenten en de in lid 4 bedoelde gids worden door de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen vastgesteld overeenkomstig de in artikel 49, lid 2,De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 48 bis gedelegeerde handelingenvast te stellenteneinde deze verordening aan te vullen door de in lid 1 bedoelde sectorale referentiedocumenten en de in lid 4 bedoelde procedure gids aan te nemen.". [Am. 82]
(5) Artikel 48 wordt vervangen door:
"Artikel 48
Wijziging van de bijlagen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 48 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen te wijzigen, indien passend, in het licht van de ervaring die met de werking van EMAS wordt opgedaan, naar aanleiding van een vastgestelde behoefte aan richtsnoeren betreffende EMAS-eisen en in het licht van eventuele veranderingen op het stuk van internationale normen of nieuwe normen die relevant zijn voor het doeltreffend functioneren van deze verordening.".
(6) Het volgende artikel 48 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 48 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 16, lid 4, artikel 17, lid 3, artikel 30, lid 6, artikel 46, lid 6, en artikel 48 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel16, lid 4, artikel 17, lid 3, artikel 30, lid 6, artikel 46, lid 6, en artikel 48 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel16, lid 4, artikel 17, lid 3, artikel 30, lid 6, artikel 46, lid 6, en artikel 48 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. [Am. 83]
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(7) In artikel 49 wordt lid 3 geschrapt.
54. Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur(89)
Teneinde Verordening (EG) nr. 66/2010 bij te werken en teneinde voor de EU-milieukeur vereiste aanvullende technische voorschriften te bepalen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om:
– de bijlagen bij de verordening te wijzigen;
– de verordening aan te vullen met maatregelen om bepaalde uitzonderingen te verlenen;
– de verordening aan te vullen met maatregelen tot vaststelling van specifieke criteria voor de EU-milieukeur.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
De Commissie heeft in 2011 een studie gepubliceerd over de haalbaarheid van de ontwikkeling van EU-milieukeurcriteria voor voedings- en voederproducten. Rekening houdend met het eindverslag over deze haalbaarheidsstudie en het advies van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie heeft de Commissie momenteel geen plannen om EU-milieukeurcriteria voor voedings- en voederproducten te ontwikkelen. Bijgevolg is het niet nodig aan de Commissie de bevoegdheid toe te kennen om te bepalen voor welke voedings- en voederproducten de ontwikkeling van milieukeurcriteria haalbaar is.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 66/2010 als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
a) in lid 5 wordt de tweede alinea geschrapt;
b) lid 7 wordt vervangen door:
"7. Voor bepaalde productcategorieën die de in lid 6 bedoelde stoffen bevatten, en alleen wanneer het technisch niet mogelijk is deze als zodanig of via gebruik van alternatieve materialen of alternatieve ontwerpen te vervangen, of wanneer het producten betreft met een significant hogere algemene milieuprestatie in vergelijking tot andere producten van dezelfde categorie, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 15 bis uitzonderingengedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door maatregelen vast te stellen om uitzonderingen te verlenen opverlenen met betrekking tot het bepaalde in lid 6. [Am. 84]
Er worden geen uitzonderingen verleend voor stoffen die beantwoorden aan de criteria van artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006, die zijn vastgesteld volgens de procedure van artikel 59, lid 1, van die verordening, en die aanwezig zijn in mengsels, in een artikel of in een homogeen deel van een samengesteld artikel in een concentratie van meer dan 0,1 % (gewichtsprocent).".
(2) In artikel 8 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen omteneinde deze verordening aan te vullen door uiterlijk negen maanden na raadpleging van het BMEU maatregelen aanvast te nemenstellen tot vaststelling van specifieke EU-milieukeurcriteria voor elke productgroep. Die maatregelen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. [Am. 85]
Bij de uitoefening van de gedelegeerde bevoegdheid als bedoeld in de eerste alinea, houdt de Commissie rekening met de opmerkingen van het BMEU en geeft zij met een toelichting en documentatie duidelijk aan wat de redenen zijn voor eventuele veranderingen in het definitieve voorstel ten opzichte van het ontwerp die na de raadpleging van het BMEU zijn aangebracht.".
(3) Artikel 15 wordt vervangen door:
"Artikel 15
Wijziging van de bijlagen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen te wijzigen.
Wat wijzigingen van de maximumvergoedingen als bedoeld in bijlage III betreft, houdt de Commissie rekening met de noodzaak van vergoedingen die de kosten van de werking van het milieukeurprogramma dekken.".
(4) Het volgende artikel 15 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 15 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 6, lid 7, artikel 8, lid 2, en artikel 15 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 86]
3. De in artikel 6, lid 7, artikel 8, lid 2, en artikel 15 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 6, lid 7, artikel 8, lid 2, en artikel 15 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(5) Artikel 16 wordt geschrapt.
VII. Eurostat
55. Verordening (EEG) nr. 3924/91 van de Raad van 19 december 1991 betreffende de totstandbrenging van een communautaire enquête naar de industriële productie(90)
Teneinde Verordening (EEG) nr. 3924/91 aan te passen aan de technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de verordening aan te vullen door:
– de Prodcom-lijst en de voor elke rubriek ingewonnen informatie bij te werken;
– toepassingsbepalingen voor artikel 3, lid 3, aan te nemen;
– te beslissen dat voor bepaalde rubrieken van de Prodcom-lijst maandelijkse of driemaandelijkse gegevens moeten worden opgetekend;
– de bepalingen inzake de inhoud van de vragenlijsten aan te nemen, alsmede de wijze waarop de lidstaten de ingevulde vragenlijsten of informatie uit andere bronnen moeten verwerken.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EEG) nr. 3924/91 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 2 wordt lid 6 vervangen door:
"6. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen omteneinde deze verordening aan te vullen door de Prodcom-lijst en de voor elke rubriek ingewonnen informatie bij te werken.". [Am. 87]
(2) In artikel 3 wordt lid 5 vervangen door:
"5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door toepassingsbepalingen voor lid 3 van dit artikel vast te stellen, ookonder meer met het oog op de aanpassing aan de technische vooruitgang.". [Am. 88]
(3) In artikel 4 wordt de tweede alinea vervangen door:
"Voor bepaalde rubrieken van de Prodcom-lijst is de Commissie evenwel bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen mitsteneinde deze verordening aan te vullen door te bepalen dat maandelijkse of driemaandelijkse gegevens moeten worden opgetekend.". [Am. 89]
(4) In artikel 5 wordt lid 1 vervangen door:
"1. De benodigde informatie wordt door de lidstaten ingewonnen via vragenlijsten waarvan de inhoud in overeenstemming is met bepalingen die door de Commissie worden vastgesteld. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door die bepalingen vast te stellen.". [Am. 90]
(5) Artikel 6 wordt vervangen door:
"Artikel 6
Resultaatverwerking
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot deteneinde deze verordening aan te vullen door gedetailleerde voorschriften vast te stellen volgens welke de lidstaten de in artikel 5, lid 1, bedoelde ingevulde vragenlijsten of de in artikel 5, lid 3, bedoelde informatie uit andere bronnen moeten verwerken.". [Am. 91]
(6) Het volgende artikel 9 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 9 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 2, lid 6, artikel 3, lid 5, artikel 4, artikel 5, lid 1, en artikel 6 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 92]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 2, lid 6, artikel 3, lid 5, artikel 4, artikel 5, lid 1, en artikel 6 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 2, lid 6, artikel 3, lid 5, artikel 4, artikel 5, lid 1, en artikel 6 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(7) In artikel 10 wordt lid 3 geschrapt.
56. Verordening (EEG) nr. 696/93 van de Raad van 15 maart 1993 inzake de statistische eenheden voor waarneming en analyse van het productiestelsel in de Gemeenschap(91)
Teneinde Verordening (EEG) nr. 696/93 aan te passen aan de economische en technische ontwikkelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de statistische eenheden van het productiestelsel, de gehanteerde criteria en de in de bijlage bij de verordening opgenomen definities te wijzigen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EEG) nr. 696/93 als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 6 wordt vervangen door:
"Artikel 6
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 6 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van met name de statistische eenheden van het productiestelsel, de gehanteerde criteria en de in de bijlage gegeven definities teneinde deze aan te passen aan economische en technische ontwikkelingen.". [Am. 93]
(2) Het volgende artikel 6 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 6 bis
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 6 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 94]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 6 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
______________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) In artikel 7 wordt lid 3 geschrapt.
57. Verordening (EG) nr. 1165/98 van de Raad van 19 mei 1998 inzake kortetermijnstatistieken(92)
Teneinde Verordening (EG) nr. 1165/98 aan te passen aan wetenschappelijke en technische ontwikkelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om:
– de bijlagen bij de verordening te wijzigen teneinde de lijst van variabelen, de definities en de juiste vorm van de ingediende variabelen bij te werken;
– de lijst van activiteiten te wijzigen;
– de verordening aan te vullen met betrekking tot de goedkeuring en toepassing van de Europese steekproefprogramma’s;
– de verordening aan te vullen met de criteria voor de kwaliteitsmetingmeting van de kwaliteit van de variabelen; [Am. 95]
– de verordening aan te vullen met bepalingen over hoe de nodige gegevenskwaliteit kan worden gewaarborgd;
– de verordening aan te vullen door de voorwaarden voor de toepassing van een Europees steekproefprogramma te bepalen;
– de verordening aan te vullen met het gebruik van andere eenheden van waarneming;
– de verordening aan te vullen met de lijst van variabelen die moeten worden ingediend in de vorm van voor aantal werkdagen gecorrigeerde gegevens;
– de verordening aan te vullen met de voorwaarden voor de toewijzing van een Europees steekproefprogramma.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Diverse bevoegdheidsdelegaties die alleen nodig waren voor overgangsmaatregelen, zijn inmiddels overbodig.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1165/98 als volgt gewijzigd:
(1) Aan artikel 3 wordt het volgende lid 3 toegevoegd:
"3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen met het oog op de bijwerking van de lijst van variabelen, de definities en de juiste vorm van de ingediende variabelen.".
(2) In artikel 4, lid 2, eerste alinea, onder d), wordt de tweede alinea vervangen door : [Am. 96]
"De in de eerste alinea genoemde programma’s worden uitgewerkt in de bijlagen. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door de goedkeuring en toepassing van die programma's nader te omschrijven.". [Am. 97]
(3) Aan artikel 10 wordt het volgende lid 5 toegevoegd:
"5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door de criteria voor de kwaliteitsmeting meting van de kwaliteit van de variabelen nader te omschrijven.". [Am. 98]
(4) Artikel 17 wordt geschrapt.
(4 bis) In artikel 18 wordt lid 3 geschrapt; [Am. 99]
(5) Het volgende artikel 18 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 18 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 3, lid 3, artikel 4, lid 2, eerste alinea, onder d), tweede alinea, artikel 10, lid 5, bijlage A, onder a), onder b), punt 3, onder c), punten 2 en 10, onder d), punt 2, en onder f), punten 8 en 9, bijlage B, onder b), punt 4, en onder d), punt 2, bijlage C, onder b), punt 2, onder d), punt 2, en onder g), punt 2, en bijlage D, onder b), punt 2, en onder d), punt 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 100]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 3, artikel 4, lid 2, eerste alinea, onder d), tweede alinea, artikel 10, lid 5, bijlage A, onder a), onder b), punt 3, onder c), punten 2 en 10, onder d), punt 2, en onder f), punten 8 en 9, bijlage B, onder b), punt 4, en onder d), punt 2, bijlage C, onder b), punt 2, onder d), punt 2, en onder g), punt 2, en bijlage D, onder b), punt 2, en onder d), punt 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. [Am. 101]
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 3, lid 3, artikel 4, lid 2, eerste alinea, onder d), tweede alinea, artikel 10, lid 5, bijlage A, onder a), onder b), punt 3, onder c), punten 2 en 10, onder d), punt 2, en onder f), punten 8 en 9, bijlage B, onder b), punt 4, en onder d), punt 2, bijlage C, onder b), punt 2, onder d), punt 2, en onder g), punt 2, en bijlage D, onder b), punt 2, en onder d), punt 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van tweedrie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met tweedrie maanden verlengd. [Am. 102]
____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1. ".
(6) Bijlage A wordt als volgt gewijzigd:
i) het bepaalde onder a) wordt vervangen door:
"a) Deze bijlage is van toepassing op alle activiteiten die zijn opgenomen in de secties B tot en met E van de NACE Rev. 2 of, in voorkomend geval, op alle producten die zijn opgenomen in de secties B tot en met E van de CPA. De informatie is niet vereist voor 37, 38.1, 38.2 en 39 van de NACE Rev. 2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de lijst van activiteiten.";
ii) onder b) wordt punt 3 vervangen door:
"3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot hetteneinde deze verordening aan te vullen door te voorzien in de mogelijkheid om gebruik te maken van andere eenheden van waarneming."; [Am. 103]
iii) onder c) wordt punt 2 vervangen door:
"2. De informatie over afzetprijzen buitenlandse markt (nr. 312) en invoerprijzen (nr. 340) kan worden opgesteld op basis van de eenheidsprijzen voor producten afkomstig uit de buitenlandse handel of andere bronnen, maar alleen als er geen significant kwaliteitsverlies is ten opzichte van specifieke prijsinformatie. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot bepalingen over hoe de nodige gegevenskwaliteit kan worden gewaarborgdteneinde deze verordening aan te vullen door de voorwaarden te bepalen voor het waarborgen van de nodige gegevenskwaliteit." [Am. 104]
iv) onder c) wordt punt 4 vervangen door:
"4. Vanaf het begin van de eerste referentieperiode kan de informatie over het aantal werkzame personen (nr. 210) als benadering vervangen worden door het aantal werknemers (nr. 211). Deze benadering is toegestaan voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van de verordening.";
v) onder c) wordt punt 10 vervangen door:
"10. De informatie over de afzetprijzen en de invoerprijzen (nr. 310, 311, 312 en 340) is niet vereist voor de volgende groepen of klassen van de NACE Rev. 2, respectievelijk de CPA: 07.21, 24.46, 25.4, 30.1, 30.3, 30.4 en 38.3. Bovendien is de informatie over de invoerprijzen (nr. 340) niet vereist voor de afdelingen 09, 18, 33 en 36 van de CPA. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de lijst van activiteiten te wijzigen.";
vi) onder d) wordt punt 2 vervangen door:
"2. Bovendien worden de variabelen productie (nr. 110) en aantal gewerkte uren (nr. 220) in de vorm van voor aantal werkdagen gecorrigeerde gegevens verstrekt. Wanneer andere variabelen door het aantal werkdagen worden beïnvloed, mogen de lidstaten deze variabelen eveneens in de vorm van voor aantal werkdagen gecorrigeerde gegevens verstrekken. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging van de lijst van variabelen die in de vorm van voor aantal werkdagen gecorrigeerde gegevens moeten worden verstrekt."; [Am. 105]
vii) onder f) wordt punt 8 vervangen door:
"8. Wat de invoerprijzenvariabele (nr. 340) betreft, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het bepalen vanteneinde deze verordening aan te vullen door de voorwaarden te bepalen voor de toepassing van een Europees steekproefprogramma zoals omschreven in artikel 4, lid 2, eerste alinea, onder d)."; [Am. 106]
viii) onder f) wordt punt 9 vervangen door:
"9. Bij de verstrekking van de variabelen voor de buitenlandse markten (nrs. 122 en 312) moet onderscheid worden gemaakt tussen eurolandeneuro- en niet-eurolandenniet-eurozone. Dat onderscheid moet worden gemaakt voor de totale nijverheid, gedefinieerd als de secties B tot en met E van de NACE Rev. 2, de BIG's, en het sectie- (1 letter) en afdelingsniveau (2 cijfers) van de NACE Rev. 2. Voor variabele 122 is de informatie over de secties D en E van de NACE Rev. 2 niet vereist. Ook bij de verstrekking van de variabele invoerprijzen (nr. 340) moet onderscheid worden gemaakt tussen eurolandeneuro- en niet-eurolandenniet-eurozone. Dat onderscheid moet worden gemaakt voor de totale nijverheid, gedefinieerd als de secties B tot en met E van de CPA, de BIG's, en het sectie- (1 letter) en afdelingsniveau (2 cijfers) van de CPA. Wat het onderscheid tussen eurolandeneuro- en niet-eurolandenniet-eurozone betreft, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het bepalen vanteneinde deze verordening aan te vullen door de voorwaarden te bepalen voor de toepassing van een Europees steekproefprogramma zoals omschreven in artikel 4, lid 2, eerste alinea, onder d). Het Europese steekproefprogramma kan de reikwijdte van de variabele invoerprijzen beperken tot de invoer van producten uit niet-eurolandenlanden van deniet-eurozone. Lidstaten die een andere munteenheid dan de euro hanteren, hoeven voor de variabelen 122, 312 en 340 geen onderscheid tussen eurolandeneuro- en niet-eurolandenniet-eurozone te maken". [Am. 107]
(7) Bijlage B wordt als volgt gewijzigd:
i) onder b) wordt punt 4 vervangen door:
"4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot hetteneinde deze verordening aan te vullen door te voorzien in de mogelijkheid om gebruik te maken van andere eenheden van waarneming." [Am. 108]
ii) onder c) wordt punt 3 vervangen door:
"3. Vanaf het begin van de eerste referentieperiode kan de informatie over het aantal werkzame personen (nr. 210) als benadering vervangen worden door het aantal werknemers (nr. 211). Deze benadering is toegestaan voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van de verordening.";
iii) onder c) wordt in punt 6 de vierde alinea geschrapt;
iv) onder d) wordt punt 2 vervangen door:
"2. Bovendien worden de variabelen voor de productie (nrs. 110, 115, 116) en het aantal gewerkte uren (nr. 220) in de vorm van voor aantal werkdagen gecorrigeerde gegevens verstrekt.
Wanneer andere variabelen door het aantal werkdagen worden beïnvloed, mogen de lidstaten deze variabelen eveneens in de vorm van voor aantal werkdagen gecorrigeerde gegevens verstrekken. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging van de lijst van variabelen die in de vorm van voor aantal werkdagen gecorrigeerde gegevens moeten worden verstrekt." [Am. 109]
(9) Bijlage C wordt als volgt gewijzigd:
i) onder b) wordt punt 2 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het teneinde deze verordening aan te vullen door te voorzien in de mogelijkheid om gebruik te maken van andere eenheden van waarneming."; [Am. 110]
ii) onder c) wordt punt 3 vervangen door:
"3. Vanaf het begin van de eerste referentieperiode kan de informatie over het aantal werkzame personen (nr. 210) als benadering vervangen worden door het aantal werknemers (nr. 211). Deze benadering is toegestaan voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van de verordening.";
iii) onder c) wordt in punt 4 de laatstederde alinea geschrapt; [Am. 111]
iv) onder d) wordt punt 2 vervangen door:
"2. De variabelen voor de omzet (nr. 120) en het verkoopvolume (nr. 123) worden tevens in de vorm van voor aantal werkdagen gecorrigeerde gegevens verstrekt. Wanneer andere variabelen door het aantal werkdagen worden beïnvloed, mogen de lidstaten deze variabelen eveneens in de vorm van voor aantal werkdagen gecorrigeerde gegevens verstrekken. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging van de lijst van variabelen die in de vorm van voor aantal werkdagen gecorrigeerde gegevens moeten worden verstrekt."; [Am. 112]
v) onder g) wordt punt 2 vervangen door:
"2. De variabelen nrs. 120 (omzet) en 330/123 (deflator van de verkoop/volume van de verkoop) worden binnen één maand met de onder f), punt 3, van deze bijlage vastgestelde mate van gedetailleerdheid verstrekt. Een lidstaat kan opteren voor deelname aan de variabelen nrs. 120 (omzet) en 330/123 (deflator van de verkoop/volume van de verkoop) met bijdragen op basis van de toewijzing van een Europees steekproefprogramma zoals omschreven in artikel 4, lid 2, eerste alinea, onder d). De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door de voorwaarden te bepalen voor de toewijzing van een Europees steekproefprogramma.". [Am. 113]
(10) Bijlage D wordt als volgt gewijzigd:
i) onder b) wordt punt 2 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot hetteneinde deze verordening aan te vullen door te voorzien in de mogelijkheid om gebruik te maken van andere eenheden van waarneming."; [Am. 114]
ii) onder c) wordt punt 2 vervangen door:
"2. Vanaf het begin van de eerste referentieperiode kan de informatie over het aantal werkzame personen (nr. 210) als benadering vervangen worden door het aantal werknemers (nr. 211). Deze benadering is toegestaan voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van de verordening.";
iii) onder c) wordt in punt 4 de derde alinea geschrapt;
iv) onder d) wordt punt 2 vervangen door:
"2. De variabele voor de omzet (nr. 120) wordt tevens in de vorm van voor aantal werkdagen gecorrigeerde gegevens verstrekt. Wanneer andere variabelen door het aantal werkdagen worden beïnvloed, mogen de lidstaten deze variabelen eveneens in de vorm van voor aantal werkdagen gecorrigeerde gegevens verstrekken. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging van de lijst van variabelen die in de vorm van voor aantal werkdagen gecorrigeerde gegevens moeten worden verstrekt."; [Am. 115]
v) onder e) wordt de vierde alinea geschrapt;
vi) onder f) wordt punt 6 geschrapt.
58. Verordening (EG) nr. 530/1999 van de Raad van 9 maart 1999 betreffende structuurstatistieken van lonen en loonkosten(93)
Teneinde Verordening (EG) nr. 530/1999 af te stemmen op economische en technische aanpassingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot aanvulling van de verordening met de definitie en indeling van de te verstrekken gegevens en de criteria voor de kwaliteitsbeoordelingbeoordeling van de kwaliteit van de statistieken. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. [Am. 116]
Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 530/1999 te waarborgen inzake het technische formaat voor de indiening van de resultaten, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 530/1999 als volgt gewijzigd:
(1) Aan artikel 6 wordt het volgende lid 3 toegevoegd:
"3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door de definitie en indeling van de op grond van de leden 1 en 2 te verstrekken gegevens vast te stellen. Deze gedelegeerde handelingen worden vastgesteld voor iedere referentieperiode ten minste negen maanden voor het begin ervan.". [Am. 117]
(2) Artikel 9 wordt vervangen door:
"Artikel 9
Indiening van de resultaten
De resultaten worden bij de Commissie (Eurostat) ingediend binnen een termijn van 18 maanden vanaf het einde van het referentiejaar. De Commissie stelt het juiste technische formaat voor de indiening van de resultaten vast door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde procedure.".
(3) Aan artikel 10 wordt het volgende lid 3 toegevoegd:
"3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door de criteria voor de kwaliteitsbeoordelingbeoordeling van de kwaliteit van de statistieken. Deze gedelegeerde handelingen worden vastgesteld voor iedere referentieperiode ten minste negen maanden voor het begin ervan.". [Am. 118]
(4) Het volgende artikel 10 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 10 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 6, lid 3, en artikel 10, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 119]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6, lid 3, en artikel 10, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 6, lid 3, en artikel 10, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar hebben gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met tweedrie maanden verlengd. [Am. 120]
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(5) Artikel 11 wordt geschrapt.
(6) In artikel 12 wordt lid 3 geschrapt.
59. Verordening (EG) nr. 2150/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2002 betreffende afvalstoffenstatistieken(94)
Teneinde Verordening (EG) nr. 2150/2002 bij te werken met het oog op de aanpassing ervan aan de economische en technische ontwikkelingen op het gebied van verzameling en statistische verwerking van afvalstoffenstatistieken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om:
– de verordening te wijzigen in het licht van de economische en technische ontwikkelingen op het gebied van verzameling en statistische verwerking van gegevens;
– de verordening te wijzigen op het gebied van de verwerking en de toezending van resultaten, en de in de bijlagen I, II en III genoemde specificaties aan te passen;
– de verordening aan te vullen door het minimale percentage voor de dekking als bedoeld in punt 1 van sectie 7 van de bijlagen I en II, vast te stellen;
– de verordening aan te vullen door een equivalentietabel op te stellen tussen de statistische nomenclatuur van bijlage III bij de verordening en de bij Beschikking 2000/532/EG van de Commissie(95) vastgestelde lijst van afvalstoffen, en door de kwaliteits- en nauwkeurigheidseisen vast te stellen.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Bepalingen betreffende overgangsmaatregelen zijn achterhaald.
Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 2150/2002 te waarborgen inzake de opstelling van resultaten, het passende formaat voor de indiening van de resultaten en de inhoudstructuur van de kwaliteitsverslagen en de precieze voorwaarden waaraan deze moeten voldoen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011. [Am. 121]
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 2150/2002 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 1 wordt lid 5 vervangen door:
"5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 5 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de opstalling vanteneinde deze verordening aan te vullen door een equivalentietabel tussen de statistische nomenclatuur van bijlage III bij deze verordening en de bij Beschikking 2000/532/EG van de Commissie* vastgestelde lijst van afvalstoffen vast te stellen. [Am. 122]
____________________
* Beschikking van de Commissie van 3 mei 2000 tot vervanging van Beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PB L 226 van 6.9.2000, blz. 3). ".
(2) Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
a) in lid 1 wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 5 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het definiëren vanteneinde deze verordening aan te vullen door kwaliteits- en nauwkeurigheidseisen te definiëren."; [Am. 123]
b) aan lid 4 wordt de volgende alinea toegevoegd:
"Voor elke in bijlage I, sectie 8 (Activiteiten en huishoudens), alsmede voor de kenmerken genoemd in sectie 3 en voor elk volgnummer van de soorten activiteit genoemd in sectie 8, punt 2, van bijlage II, vermelden de lidstaten het percentage dat de verstrekte statistieken vertegenwoordigen in de totale onder het desbetreffende volgnummer vallende hoeveelheid afval. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 5 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door het minimale dekkingspercentage te bepalen.".
(3) De artikelen 4 en 5 worden geschrapt;
(4) De volgende artikelen 5 bis en 5 ter worden ingevoegd:
"Artikel 5 bis
Aanpassing aan economische en technische ontwikkelingen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 5 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de aanpassingteneinde deze verordening aan te vullen door te voorzien door deze aan te passen aan economische en technische ontwikkelingen op het gebied van de verzameling en de statistische verwerking van gegevens, alsmede de verwerking en de indiening van resultaten, en de aanpassing vandoor de specificaties in de bijlagen aan te passen. [Am. 124]
Artikel 5 ter
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 1, lid 5, artikel 3, leden 1 en 4, en artikel 5 bis bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 125]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 1, lid 5, artikel 3, leden 1 en 4, en artikel 5 bis bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 1, lid 5, artikel 3, leden 1 en 4, en artikel 5 bis vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(5) Artikel 6 wordt vervangen door:
"Artikel 6
Uitvoeringsbepalingen
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van deze verordening, met name met betrekking tot:
a) het opstellen van resultaten overeenkomstig artikel 3, leden 2, 3 en 4, met inachtneming van de economische structuren en de technische omstandigheden in een lidstaat. Deze uitvoeringshandelingen kunnen inhouden dat een lidstaat geen gegevens hoeft over te leggen voor bepaalde punten van de classificatie, mits aangetoond is dat het effect daarvan op de kwaliteit van de statistieken beperkt is. Wanneer een vrijstelling wordt verleend, moet steeds de totale hoeveelheid afvalstoffen worden gegeven voor ieder volgnummer, genoemd in sectie 2, punt 1, en sectie 8, punt 1, van bijlage I;
b) het bepalen van het passende formaat waarin de resultaten door de lidstaten moeten worden toegezonden, binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening;
c) het bepalen van de inhoudstructuur van de kwaliteitsverslagen en de precieze voorwaarden waaraan deze moeten voldoen, bedoeld in sectie 7 van bijlage I en sectie 7 van bijlage II. [Am. 126]
Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 7, lid 2, bedoelde procedure.".
(6) In artikel 7 wordt lid 3 geschrapt.
(7) In artikel 8 worden de leden 2 en 3 geschrapt.
(8) In bijlage I wordt punt 1 van sectie 7 geschrapt.
(9) In bijlage II wordt punt 1 van sectie 7 geschrapt.
60. Verordening (EG) nr. 437/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 27 februari 2003 betreffende de statistische registratie van het passagiers-, vracht- en postvervoer door de lucht(96)
Teneinde Verordening (EG) nr. 437/2003 bij te werken om rekening te houden met economische en maatschappelijke ontwikkelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om verordening te wijzigen op het gebied van de kenmerken van de te verzamelen gegevens en de specificaties in de bijlagen, en om de verordening aan te vullen met andere nauwkeurigheidsnormen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 437/2003 te waarborgen inzake te verzenden gegevensbestanden, de beschrijving van de gegevenscodes en de drager voor het verzenden van gegevens, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 437/2003 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 3 wordt lid 1 vervangen door:
"1. Iedere lidstaat verzamelt statistische gegevens over de volgende variabelen:
a) passagiers;
b) vracht en post;
c) etappes;
d) beschikbare passagiersstoelen;
e) vliegtuigbewegingen.
De statistische variabelen op elk gebied, de nomenclaturen voor de indeling daarvan, de frequentie van waarneming en de definities staan vermeld in de bijlagen.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de kenmerken van de te verzamelen gegevens en de specificaties in de bijlagen.".
(2) Artikel 5 wordt vervangen door:
"Artikel 5
Nauwkeurigheid van de statistieken
De gegevens worden verzameld door middel van volledige registratie.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de aanneming vanteneinde deze verordening aan te vullen door andere nauwkeurigheidsnormen vast te stellen.". [Am. 127]
(3) In artikel 7 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De resultaten worden verstrekt overeenkomstig de in bijlage I opgenomen gegevensbestanden waarvoor de beschrijving door de Commissie wordt vastgesteld door middel van uitvoeringshandelingen.
Voorts specificeert de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen de beschrijving van de gegevenscodes en van de drager voor het verzenden van de gegevens.
Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde procedure.".
(4) Artikel 10 wordt geschrapt.
(5) Het volgende artikel 10 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 10 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 3, lid 1, en artikel 5 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 128]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 1, en artikel 5 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 3, lid 1, en artikel 5 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(6) In artikel 11 wordt lid 3 geschrapt.
61. Verordening (EG) nr. 450/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 27 februari 2003 betreffende de loonkostenindex(97)
Teneinde Verordening (EG) nr. 450/2003 bij te werken om rekening te houden met economische en maatschappelijke ontwikkelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om:
– de verordening te wijzigen door de technische specificaties van de index te herdefiniëren en de wegingstructuur te herzien, aan de hand van de opname van bepaalde economische activiteiten;
– de verordening aan te vullen door te bepalen naar welke economische activiteiten de gegevens, respectievelijk de index moeten/moet worden uitgesplitst;
– de verordening aan te vullen door afzonderlijke kwaliteitscriteria en de methoden voor het koppelen van de indexcijfers aan te nemen.
– deze verordening aan te vullen door het vaststellen van maatregelen met betrekking tot het verstrekken van de gegevens naar aanleiding van de resultaten van de haalbaarheidsstudies. [Am. 129]
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 450/2003 te waarborgen inzake de inhoudstructuuren de gedetailleerde regelingen van het kwaliteitsverslag, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011. [Am. 130]
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 450/2003 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 2 wordt lid 4 vervangen door:
"4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot wijzigingentot wijziging van de bijlage om de technische specificatie van de index te herdefiniëren en de wegingsstructuur te herzien.". [Am. 131]
(2) In artikel 3 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot wijzigingen met het oog optot wijziging van deze verordening vast te stellen betreffende de opname van in secties O tot en met S van de NACE Rev. 2 gedefinieerde economische activiteiten in het toepassingsgebied van deze verordening, rekening houdend met de in artikel 10 bedoelde haalbaarheidsstudies.”. [Am. 132]
(3) Artikel 4 wordt vervangen door:
"Artikel 4
Uitsplitsing van de variabelen
1. Rekening houdend met de bijdrage aan de totale werkgelegenheid en aan de loonkosten op Unieniveau en op nationaal niveau, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen met betrekking tot het bepalende uitsplitsing van in de secties en verdere onderverdelingengegevens naar economische activiteit in secties van de NACE Rev. 2 gedefinieerde economische activiteitenen verdere onderverdelingen daarvan, tot ten hoogste het niveau van de NACE Rev. 2-afdelingen (niveau met twee cijfers) of groepen afdelingen, waarnaarwaarbij de gegevens worden uitgesplitst met inachtneming van economische en maatschappelijke ontwikkelingen. [Am. 133]
De indexcijfers van de loonkosten worden afzonderlijk verstrekt voor de volgende categorieën loonkosten:
a) loonkosten, totaal;
b) lonen, vastgesteld aan de hand van element D.11 in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1726/1999;
c) sociale premies ten laste van werkgevers plus door de werkgever betaalde belastingen, minus door de werkgever ontvangen subsidies, vastgesteld als de som van de elementen D.12 en D.4 minus element D.5 in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1726/1999.
2. Er wordt een index gemaakt voor de raming van de totale loonkosten, exclusief premies, voor zover deze premies zijn vastgesteld aan de hand van element D.11112 in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1726/1999; deze index wordt uitgesplitst naar economische activiteit, zoals vastgesteld door de Commissie, en is gebaseerd op de nomenclatuur van de NACE Rev. 2.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het bepalen vanteneinde deze verordening aan te vullen door deze economische activiteiten te bepalen, rekening houdend met de in artikel 10 bedoelde haalbaarheidsstudies. [Am. 134]
3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door de methoden voor het koppelen van de indexcijfers vast te stellen.". [Am. 135]
(4) Artikel 8 wordt vervangen door:
"Artikel 8
Kwaliteit
1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de aanneming vanteneinde deze verordening aan te vullen door afzonderlijke kwaliteitscriteria vast te stellen. De ingediende actuele en oude gegevens moeten beantwoorden aan deze kwaliteitscriteria. [Am. 136]
2. De lidstaten moeten vanaf 2003 jaarlijks een verslag over de kwaliteit aan de Commissie voorleggen. De inhoudstructuur van en de gedetailleerde regelingenvoor deze verslagen wordtworden vastgesteld door de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde procedure.". [Am. 137]
(4 bis) Artikel 9 wordt geschrapt. [Am. 138]
(5) Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 5 wordt vervangen door:
"5. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen maatregelenis bevoegd overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast naar aanleiding van de resultaten van de haalbaarheidsstudies. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 12, lid 2,te stellen teneinde deze verordening aan te vullen met betrekking tot de in lid 2 van dit artikel bedoelde verstrekking van gegevens, naar aanleiding van de resultaten van de in dit artikel bedoelde procedure vastgesteldhaalbaarheidsstudies. Deze maatregelengedelegeerde handelingen stroken met het beginsel van de kosteneffectiviteit als omschreven in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 223/2009, met inbegrip van een zo groot mogelijke beperking van de last voor de respondenten." [Am. 139]
b) lid 6 wordt geschrapt.
(6) Artikel 11 wordt geschrapt.
(7) Het volgende artikel 11 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 11 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 2, lid 4, artikel 3, lid 2, en artikel 4, leden 1, 2 en3, artikel8, lid 1, en artikel 10, lid 5, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 140]
3. De in artikel 2, lid 4, artikel 3, lid 2, en artikel 4, leden 1, 2 en3, artikel8, lid 1, en artikel 10, lid 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. [Am. 141]
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 2, lid 4, artikel 3, lid 2, en artikel 4, leden 1, 2 en3, artikel8, lid 1, en artikel 10, lid 5, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van tweedrie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met tweedrie maanden verlengd. [Am. 142]
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(8) In artikel 12 wordt lid 3 geschrapt.
(9) In de bijlage wordt punt 3 geschrapt.
62. Verordening (EG) nr. 808/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende communautaire statistieken over de informatiemaatschappij(98)
Teneinde Verordening (EG) nr. 808/2004 aan te passen aan economische en technische ontwikkelingen, met name met betrekking tot de inhoud van de modules, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de aanvulling van de modules inzake selectie en specificatie, de aanpassing en wijziging van de onderwerpen en de kenmerken daarvan, de dekking, de referentieperioden en de onderverdelingen van de kenmerken, de periodiciteit en het tijdschema voor de verstrekking van de gegevens en de termijnen voor de toezending van de resultaten.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 808/2004 als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 8 wordt vervangen door:
"Artikel 8
Gedelegeerde bevoegdheden
1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de aanvulling van de modules van deze verordening die betrekking hebben op de selectie en specificatie, de aanpassing en wijziging van de onderwerpen en de kenmerken daarvan, de dekking, de referentieperioden en de onderverdelingen van de kenmerken, de periodiciteit en het tijdschema voor de verstrekking van de gegevens en de termijnen voor de toezending van de resultaten.
In die gedelegeerde handelingen wordt rekening gehouden met economische en technische veranderingen en met de middelen van de lidstaten, de last die op de respondenten rust, de technische en methodologische haalbaarheid en de betrouwbaarheid van de resultaten.
2. De gedelegeerde handelingen worden ten minste negen maanden vóór het begin van een verzamelperiode vastgesteld.".
(2) Het volgende artikel 8 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 8 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 8, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 143]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 8, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) Artikel 9 wordt geschrapt.
(4) In bijlage I wordt punt 3 vervangen door:
"3. Duur en periodiciteit van de gegevensverstrekking
De statistieken worden gedurende ten hoogste 15 referentiejaren vanaf 20 mei 2004 jaarlijks verstrekt. Niet elk kenmerk hoeft noodzakelijkerwijs elk jaar aan bod te komen; de periodiciteit van de verstrekking van gegevens over elk afzonderlijk kenmerk zal in het kader van de in artikel 8, lid 1, bedoelde gedelegeerde handelingen worden gespecificeerd en overeengekomen.".
(5) In bijlage II wordt punt 3 vervangen door:
"3. Duur en periodiciteit van de gegevensverstrekking
De statistieken worden gedurende ten hoogste 15 referentiejaren vanaf 20 mei 2004 jaarlijks verstrekt. Niet elk kenmerk hoeft noodzakelijkerwijs elk jaar aan bod te komen; de periodiciteit van de verstrekking van gegevens over elk afzonderlijk kenmerk zal in het kader van de in artikel 8, lid 1, bedoelde gedelegeerde handelingen worden gespecificeerd en overeengekomen.".
63. Verordening (EG) nr. 1161/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 betreffende de opstelling van niet-financiële kwartaalrekeningen per institutionele sector(99)
Teneinde de kwaliteit van de in het kader van Verordening (EG) nr. 1161/2005 opgestelde niet-financiële kwartaalrekeningen voor de Europese Unie en de eurozone te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om:
– de verordening te wijzigen om het tijdschema voor de indiening van bepaalde posten aan te passen;
– de verordening te wijzigen om het aandeel van het Unietotaal aan te passen; [Am. niet van toepassing op de Nederlandse versie.]
– de verordening aan te vullen met een tijdschema voor de indiening van bepaalde in de bijlage gespecificeerde posten, met besluiten om een indeling van de in de bijlage opgenomen transacties naar partnersector te verlangen en met gemeenschappelijke kwaliteitsnormen.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1161/2005 als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 2 wordt vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 7 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door het tijdschema voor de indiening van de posten P.1, P.2, D.42, D.43, D.44, D.45 en B.4G en met betrekking tot een eventueel besluit om een indeling van de in de bijlage opgenomen transacties naar partnersector te verlangen. Een dergelijk besluitdergelijke gedelegeerde handeling wordt pas genomenvastgesteld nadat de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag heeft uitgebracht over de uitvoering van deze verordening, overeenkomstig artikel 9."; [Am. 145]
b) lid 4 wordt vervangen door:
"4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 7 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van lid 3 teneinde de daar genoemde indieningstermijn met maximaal vijf dagen aan te passen.".
b bis) lid 5 wordt geschrapt; [Am. 146]
(2) In artikel 3 wordt lid 3 vervangen door:
"3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 7 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van lid 1 van dit artikel watom het aandeel van het Unietotaal betreft(1%) aan te passen." [Am. 147]
(3) In artikel 6 wordt lid 1 vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 7 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de aanneming vanteneinde deze verordening aan te vullen door gemeenschappelijke kwaliteitsnormen vast te stellen." [Am. 148]
De lidstaten nemen alle maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de verstrekte gegevens in de loop van de tijd verbetert om in overeenstemming te zijn met deze gemeenschappelijke kwaliteitsnormen.".
(4) Het volgende artikel 7 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 7 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 2, leden 2 en 4, artikel 3, lid 3, en artikel 6, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 149]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 2, leden 2 en 4, artikel 3, lid 3, en artikel 6, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 2, leden 2 en 4, artikel 3, lid 3, en artikel 6, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van tweedrie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee driemaanden verlengd. [Am. 150]
______________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(5) In artikel 8 wordt lid 3 geschrapt.
64. Verordening (EG) nr. 1552/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de statistiek van bij- en nascholing in ondernemingen(100)
Teneinde Verordening (EG) nr. 1552/2005 bij te werken om rekening te houden met economische en technische ontwikkelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om tot aanvulling van de verordening:
– de definitie van statistische eenheid te verruimen;
– de eisen vast te stellen in verband met de steekproeftrekking en de nauwkeurigheid, de omvang van de steekproef die nodig is om aan deze eisen te beantwoorden, en de specificaties van de op grond van de NACE Rev. 2 en van de omvang vastgestelde categorieën waarin de resultaten kunnen worden ingedeeld;
– de specifieke gegevens te bepalen die moeten worden verzameld voor ondernemingen die scholing geven en ondernemingen die dit niet doen en voor de verschillende vormen van bij- en nascholing;
– kwaliteitsvereisten te specificeren voor de gegevens die moeten worden verzameld en ingediend met het oog op het opstellen van Europese statistieken over bij- en nascholing in ondernemingen, alsmede maatregelen te specificeren om de kwaliteit van de gegevens te beoordelen of te verbeteren;
– het eerste referentiejaar en de maatregelen te bepalen voor het verzamelen, verzenden en verwerken van de gegevens.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1552/2005 te waarborgen inzake de structuur van de kwaliteitsverslagen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1552/2005 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 5 wordt lid 2 vervangen door:
"2. Rekening houdend met de specifieke grootteverdeling van ondernemingen in de lidstaten en de evolutie van de beleidsbehoeften, kunnen de lidstaten de definitie van de statistische eenheid in hun land verruimen.
Bovendien is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de verruiming van dieteneinde deze verordening aan te vullen door een ruimere definitie vast te stellen, als een dergelijke verruiming de representativiteit en de kwaliteit van de enquête in de betrokken lidstaten in belangrijke mate verbetert.". [Am. 151]
(2) In artikel 7 wordt lid 3 vervangen door:
"3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het bepalen vanteneinde deze verordening aan te vullen door de eisen te bepalen in verband met de steekproeftrekking en de nauwkeurigheid, de omvang van de steekproef die nodig is om aan deze eisen te beantwoorden, en de specificaties van de op grond van de NACE Rev. 2 en van de omvang vastgestelde categorieën waarin de resultaten kunnen worden ingedeeld.". [Am. 152]
(3) In artikel 8 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door de specifieke gegevens te bepalen die moeten worden verzameld voor ondernemingen die scholing geven en ondernemingen die dit niet doen, en voor de verschillende vormen van bij- en nascholing.". [Am. 153]
(4) Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 4 wordt vervangen door:
"4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door de kwaliteitsvereisten vast te stellen voor de gegevens die moeten worden verzameld en ingediend met het oog op het opstellen van Europese statistieken over bij- en nascholing in ondernemingen, en met betrekking tot maatregelendoor maatregelen vast te stellen om de kwaliteit van de gegevens te beoordelen of te verbeteren."; [Am. 154]
b) het volgende lid 5 wordt toegevoegd:
"5. De Commissie bepaalt de structuurBij het opstellen van de in lid 2 bedoelde kwaliteitsverslagen nemen de lidstaten de overeenkomstig lid 4 vastgestelde kwaliteitsvereisten en overige maatregelen in acht. Om de kwaliteit van de verstrekte gegevens te beoordelen, maken zij gebruik van het door de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen vastgestelde formaat. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde procedure.". [Am. 155]
(5) In artikel 10 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het bepalen van teneinde deze verordening aan te vullen door het eerste referentiejaar te bepalen waarvoor gegevens moeten worden verzameld.". [Am. 156]
(6) In artikel 13 wordt de eerste alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen teneinde rekening te houden met economische en technische ontwikkelingen op het gebied van verzameling, verzending en verwerking van gegevens.".
(7) Het volgende artikel 13 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 13 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 5, lid 2, artikel 7, lid 3, artikel 8, lid 2, artikel 9, lid 4, artikel 10, lid 2, en artikel 13 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 157]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, lid 2, artikel 7, lid 3, artikel 8, lid 2, artikel 9, lid 4, artikel 10, lid 2, en artikel 13 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 5, lid 2, artikel 7, lid 3, artikel 8, lid 2, artikel 9, lid 4, artikel 10, lid 2, en artikel 13 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(8) In artikel 14 wordt lid 3 geschrapt.
65. Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden(101)(102)
Teneinde Verordening (EG) nr. 1893/2006 aan te passen aan technologische en economische ontwikkelingen en teneinde NACE Rev. 2 in lijn te brengen met andere economische en sociale classificaties, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van de bijlage bij die verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1893/2006 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 6 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 6 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlage te wijzigen teneinde rekening te houden met technologische of economische ontwikkelingen of teneinde deze in lijn te brengen met andere economische en sociale classificaties.".
(2) Het volgende artikel 6 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 6 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 6, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 6, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) In artikel 7 wordt lid 3 geschrapt.
66. Verordening (EG) nr. 458/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 25 april 2007 betreffende het Europees systeem van geïntegreerde statistieken voor de sociale bescherming (Essobs)(103)
Teneinde Verordening (EG) nr. 458/2007 aan te passen aan technische en economische ontwikkelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de verordening te wijzigen door de voorschriften inzake verspreiding bij te werken, door te bepalen in welk jaar voor het eerst volledige gegevens moeten worden verzameld en door maatregelen aan te nemen inzake de gedetailleerde indeling van de gegevens in kwestie en de te gebruiken definities. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 458/2007 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 5 wordt lid 2 geschrapt.
(2) In artikel 7 wordt lid 3 vervangen door:
"3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 7 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen voor eht bepalen vanteneinde deze verordening aan te vullen door het jaar te bepalen waarvoor voor het eerst volledige gegevens moeten worden verzameld, en vandoor maatregelen vast te stellen inzake de gedetailleerde indeling van de gegevens in kwestie en de te gebruiken definities. [Am. 158]
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 7 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening te wijzigen teneinde de voorschriften inzake verspreiding bij te werken.".
(3) Het volgende artikel 7 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 7 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 7, lid 3, en punt 1.1.2.4 van bijlage I bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.[Am. 159]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7, lid 3, en punt 1.1.2.4 van bijlage I bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 7, lid 3, en punt 1.1.2.4 van bijlage I vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar hebben gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(4) In artikel 8 wordt lid 3 geschrapt.
(5) In bijlage I wordt punt 1.1.2.4. "Overige ontvangsten" vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 7 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake de verstrekking van de betrokken gegevens (met betrekking tot de gedetailleerde indeling).".
67. Verordening (EG) nr. 716/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de communautaire statistiek van de structuur en de activiteit van buitenlandse filialen(104)
Teneinde Verordening (EG) nr. 716/2007 aan te passen aan de economische en technische ontwikkelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de definities in de bijlagen I en II en de mate van gedetailleerdheid in bijlage III te wijzigen en om de verordening aan te vullen met maatregelen inzake statistieken van buitenlandse filialen in het binnenland en in het buitenland en gemeenschappelijke kwaliteitsnormen. [Am. 160]
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 716/2007 te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om de inhoud en de frequentie van de kwaliteitsverslagen vast te stellen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 716/2007 als volgt gewijzigd:
(1) Aan artikel 2 worden de volgende alinea's toegevoegd:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de definities in de bijlagen I en II en de mate van gedetailleerdheid in bijlage III te wijzigen.
Bijzondere aandacht wordt besteed aan het beginsel dat de baten van dergelijke maatregelen groter moeten zijn dan de kosten, alsook aan het beginsel dat eventuele extra financiële lasten voor lidstaten of ondernemingen binnen redelijke grenzen moeten blijven.".
(2) In artikel 5 wordt lid 4 vervangen door:
"4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door de vereiste maatregelen vast te stellen inzake statistieken van buitenlandse filialen in het binnenland en in het buitenland, op basis van de conclusies van de proefstudies. [Am. 161]
Bijzondere aandacht wordt besteed aan het beginsel dat de baten van dergelijke maatregelen groter moeten zijn dan de kosten, alsook aan het beginsel dat eventuele extra financiële lasten voor lidstaten of ondernemingen binnen redelijke grenzen moeten blijven.".
(3) In artikel 6 wordt lid 3 vervangen door:
"3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door gemeenschappelijke kwaliteitsnormen vast te stellen.". [Am. 162]
(4) Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 1 wordt als volgt gewijzigd:
i) tussen de punten a) en b) wordt het woord "en" geschrapt;
ii) het volgende punt c) wordt ingevoegd:
"c) vaststelling van de inhoudstructuur, de gedetailleerde regelingen en de frequentie van de kwaliteitsrapportenin artikel 6, lid 2, bedoelde kwaliteitsverslagen."; [Am. 163]
b) lid 2 wordt geschrapt.
(5) Het volgende artikel 9 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 9 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 2, artikel 5, lid 4, en artikel 6, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibus wijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 164]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 2, tweede alinea, artikel 5, lid 4, en artikel 6, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. [Am. 165]
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 2, tweede alinea, artikel 5, lid 4, en artikel 6, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van tweedrie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met tweedrie maanden verlengd. [Am. 166]
___________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(6) In artikel 10 wordt lid 3 geschrapt.
68. Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 311/76 van de Raad betreffende de opstelling van statistieken over buitenlandse werknemers(105)
Teneinde Verordening (EG) nr. 862/2007 aan te passen aan technische en economische ontwikkelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de verordening te wijzigen door bepaalde definities bij te werken, door de verordening aan te vullen aan de hand van het groeperen van gegevens en verdere uitsplitsingen, en door regels inzake nauwkeurigheids- en kwaliteitsnormen aan te nemen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 862/2007 als volgt gewijzigd:
(1) Het volgende artikel 9 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 9 bis
Gedelegeerde handelingen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de definities in artikel 2, lid 1, te wijzigen.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen met betrekking tot: [Am. 167]
a) de definitie van de categorieën groepen voor geboortelanden, groepen voor landen van vorige of volgende gewone verblijfplaats en groepen voor staatsburgerschap, zoals bepaald in artikel 3, lid 1;
b) de definitie van de categorieën redenen voor verlening van een verblijfsvergunning, zoals bepaald in artikel 6, lid 1, onder a);
c) de definitie van de verdere uitsplitsingen en het op de variabelen toe te passen uitsplitsingsniveau, zoals bepaald in artikel 8;
d) de vaststelling van de regels inzake nauwkeurigheids- en kwaliteitsnormen.".
(2) In artikel 10 wordt lid 2 geschrapt.
(3) Het volgende artikel 10 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 10 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 9 bis bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 168]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 9 bis bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 9 bis vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(4) In artikel 11 wordt lid 3 geschrapt.
69. Verordening (EG) nr. 1445/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor de levering van basisgegevens over koopkrachtpariteiten en voor de berekening en verspreiding van deze pariteiten(106)
Teneinde Verordening (EG) nr. 1445/2007 bij te werken om rekening te houden met economische en technische veranderingen inzake de berekening en de verspreiding van koopkrachtpariteiten, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de verordening te wijzigen door de definities aan te passen, de elementaire posten in bijlage II te wijzigen en de verordening aan te vullen met kwaliteitscriteria. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1445/2007 te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om de structuur van de kwaliteitsverslagen vast te stellen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1445/2007 als volgt gewijzigd:
(1) Aan artikel 3 wordt de volgende alinea toegevoegd:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in de eerste alinea genoemde definities te wijzigen en de lijst van de elementaire posten in bijlage II te wijzigen teneinde rekening te houden met economische en technische veranderingen, voor zover dit voor de lidstaten geen onevenredige kostenstijging met zich meebrengt."[Am. 169]
(2) Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 4 wordt vervangen door:
"4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door gemeenschappelijke criteria vast te stellen waarop de in lid 1 bedoelde kwaliteitscontrole berust."; [Am. 170]
b) het volgende lid 5 wordt toegevoegd:
"5. De Commissie stelt de structuur en de gedetailleerde regelingen van de kwaliteitsverslagen, als bedoeld in lid 3 en als vermeld in punt 5.3 van bijlage I,bedoelde kwaliteitsverslagen vast door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.". [Am. 171]
(3) Het volgende artikel 10 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 10 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 3, tweede alinea, en artikel 7, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 172]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, tweede alinea, en artikel 7, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. [Am. 173]
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 3, tweede alinea, en artikel 7, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van tweedrie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar hebben gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met tweedrie maanden verlengd. [Am. 174]
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(4) In artikel 11 wordt lid 3 geschrapt.
(5) In artikel 12 wordt lid 3 geschrapt.
70. Verordening (EG) nr. 177/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor ondernemingsregisters voor statistische doeleinden en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2186/93 van de Raad(107)
Teneinde Verordening (EG) nr. 177/2008 aan te passen aan de economische en technische ontwikkelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de in de bijlage bij de verordening opgenomen lijst van registerkenmerken en de desbetreffende definities en continuïteitsregels te wijzigen, om de verordening aan te vullen met gemeenschappelijke kwaliteitsnormennormen inzake de kwaliteit van ondernemingsregisters en voorschriften voor de bijwerking van de registers, en om te bepalen in hoeverre bepaalde ondernemingen en ondernemingsgroepen moeten worden opgenomen in de registers, en hoe in dat verband de met de eenheden voor landbouwstatistieken overeenkomende eenheden moeten worden gedefinieerd. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. [Am. 175]
Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 177/2008 te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de inhoud en de frequentie van de kwaliteitsverslagen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 177/2008 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 3 wordt lid 6 vervangen door:
"6. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 bis gedelegeerde handelingen teneinde deze verordening aan te vullen door vast te stellen om bepalen in hoeverre ondernemingen die minder dan een halve werknemer in dienst hebben en ondernemingengroepen die geheel in één land zijn gevestigd en geen statistisch belang voor de lidstaten hebben, in de registers moeten worden opgenomen en hoe de met de eenheden voor landbouwstatistieken overeenkomende eenheden moeten worden gedefinieerd.". [Am. 176]
(2) In artikel 5 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlage met het oog op de bijwerking van de lijst van registerkenmerken en van de desbetreffende definities en continuïteitsregels, waarbij rekening wordt gehouden met het beginsel dat de baten van de bijwerking groter moeten zijn dan de kosten, en met het beginsel dat de extra middelen die worden ingezet zowel voor de lidstaten als voor de ondernemingen redelijk moeten blijven.".
(3) In artikel 6 wordt lid 3 vervangen door:
"3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen met betrekking tot gemeenschappelijke kwaliteitsnormengemeenschappelijke normen inzake de kwaliteit van ondernemingsregisters als bedoeld in lid 1. [Am. 177]
De Commissie stelt besluiten met betrekking tot de inhoudstructuur en de frequentie van de in lid 2 bedoelde kwaliteitsrapporten vast door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 16, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld. [Am. 178]
De Commissie houdt rekening met de kosten van het opstellen van de gegevens.".
(4) In artikel 8 wordt lid 3 vervangen door:
"3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door de voorschriften voor de bijwerking van de registers vast te stellen.". [Am. 179]
(5) In artikel 15 wordt lid 1 geschrapt.
(6) Het volgende artikel 15 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 15 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 3, lid 6, artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 3, en artikel 8, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 180]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 6, artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 3, en artikel 8, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 3, lid 6, artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 3, en artikel 8, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van tweedrie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd. [Am. 181]
___________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(6) In artikel 16 wordt lid 3 geschrapt.
71. Verordening (EG) nr. 295/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 betreffende structurele bedrijfsstatistieken(108)
Teneinde Verordening (EG) nr. 295/2008 aan te passen aan economische en technische ontwikkelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de verordening aan te vullen:
– met betrekking tot het toepassingsgebied, de lijst van kenmerken, de referentieperiode, de bestreken activiteiten en de kwaliteitsvereisten van de flexibele module;
– met de op basis van de evaluatie van de modelstudies noodzakelijk geachte maatregelen;
– met de nationale resultaten die door de lidstaten worden geproduceerd;
– met betrekking tot de referentieperiode voor bepaalde modules;
– door herziening van de voorschriften voor de CETO-markering en de groepsindeling van lidstaten;
– door bijwerking van de lijsten van kenmerken en de voorlopige resultaten;
– met betrekking tot de frequentie voor de opstelling van de statistieken;
– met betrekking tot het eerste referentiejaar voor de opstelling van de statistieken;
– met de toezendingstermijn voor voorlopige resultaten of schattingen, wat afdeling 66 van de NACE Rev. 2 betreft;
– met betrekking tot de uitsplitsing van de resultaten, in het bijzonder de te gebruiken classificaties en de combinaties van de grootteklassen;
– door wijziging van de termijnen voor de indiening van de gegevens;
– door aanpassing van de indeling van activiteiten aan wijzigingen of herzieningen van de NACE, door aanpassing van de uitsplitsing van producten aan wijzigingen of herzieningen van de CPA, door wijziging van de ondergrens voor referentiepopulaties;
– met criteria voor de kwaliteitsbeoordeling.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 295/2008 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 3, lid 4, wordt de eerste alinea vervangen door:
"Het gebruik van de flexibele module als bedoeld in lid 2, onder j), wordt gepland in nauwe samenwerking met de lidstaten. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door het vaststellen van het toepassingsgebied van de flexibele module, de lijst van kenmerken, de referentieperiode, de bestreken activiteiten en de kwaliteitsvereisten. Deze gedelegeerde handelingen worden ten minste twaalf maanden voor het begin van de referentieperiode vastgesteld. [Am. 182]
De Commissie specificeert tevens de behoeften aan informatie alsook de gevolgen van de gegevensverzameling voor de belasting voor de ondernemingen en de kosten voor de lidstaten.".
(2) In artikel 4 wordt lid 4 vervangen door:
"4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door de op basis van de evaluatie van de modelstudies noodzakelijk geachte maatregelen vast te stellen.". [Am. 183]
(3) In artikel 7 wordt lid 2 vervangen door:
"2. OmMet het oog op de berekening van Unie-aggregaten mogelijk te maken, produceren de lidstaten nationale resultaten overeenkomstig de niveaus van de NACE Rev. 2, als aangegeven in de bijlagen, dan wel als bepaald in gedelegeerde handelingen. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 ter dergelijke gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door de desbetreffende niveaus van de NACE Rev. 2. te bepalen.". [Am. 184]
(4) Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 2 wordt vervangen door:
"2. De resultaten worden in een daartoe dienstig geacht technisch formaat bij Eurostat ingediend binnen een vanaf het einde van de referentieperiode berekende termijn. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door de referentieperiode voor de modules bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a) tot en met h), en onder j) bedoelde modules te bepalen, met dien verstande dat deze periode niet langer is dan 18 maanden. Voor de in artikel 3, lid 2, onder i), bedoelde module bedraagt de termijn ten hoogste 30 maanden of 18 maanden zoals bepaald in bijlage IX, sectie 9. Voorts wordt een klein aantal op schatting berustende voorlopige resultaten ingediend binnen een vanaf het einde van de referentieperiode berekende termijn.die voor de modules bedoeldDe Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door deze termijn voor de in artikel 3, lid 2, a) tot en met g), volgens die procedure wordt vastgesteld en die vanaf het einde van de referentieperiodebedoelde modules te bepalen, met dien verstande dat deze termijn ten hoogste tien maanden bedraagt. [Am. 185]
Voor de in artikel 3, lid 2, onder i), bedoelde module bedraagt de termijn voor de voorlopige resultaten ten hoogste 18 maanden.";
b) in lid 3 wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de herzieningteneinde deze verordening aan te vullen door – uiterlijk op 29 april 2013 en vervolgens om de vijf jaar – de voorschriften voor de CETO-markering en de groepsindeling van lidstaten te herzien.". [Am. 186]
(5) In artikel 11 wordt lid 2 geschrapt.
(6) De volgende artikelen 11 bis en 11 ter worden ingevoegd:
"Artikel 11 bis
Gedelegeerde handelingen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen met betrekking tot: [Am. 187]
a) het bijwerken van de lijsten van kenmerken en de voorlopige resultaten, voor zover dit bijwerken na een kwantitatieve beoordeling niet leidt tot een toename van het aantal bevraagde eenheden of een belasting voor de eenheden die niet in verhouding staat tot de verwachte resultaten (artikelen 4 en 8 en bijlage I, sectie 6, bijlage II, sectie 6, bijlage III, sectie 6, en bijlage IV, sectie 6);
b) de frequentie waarmee deze statistieken worden opgesteld (artikel 3);
c) het eerste referentiejaar voor de opstelling van de resultaten (artikel 8 en bijlage I, sectie 5);
d) de uitsplitsing van de resultaten, in het bijzonder de te gebruiken classificaties en de combinaties van de grootteklassen (artikel 7 en bijlage VIII, sectie 4, punten 2 en 3, bijlage IX, sectie 8, punten 2 en 3, en bijlage IX, sectie 10);
e) het bijstellen van de termijnen voor de indiening van de gegevens (artikel 8, bijlage I, sectie 8, punt 1, en bijlage VI, sectie 7 );
f) de aanpassing van de indeling van de activiteiten aan wijzigingen of herzieningen van de NACE en de aanpassing van de uitsplitsing van producten aan wijzigingen of herzieningen van de CPA;
g) het wijzigen van de ondergrens voor de referentiepopulatie (bijlage VIII, sectie 3);
h) de criteria voor de kwaliteitsbeoordeling (artikel 6 en bijlage I, sectie 6, bijlage II, sectie 6, bijlage III, sectie 6 en bijlage IV, sectie 6).".
Artikel 11 ter
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 3, lid 4, artikel 4, lid 4, artikel 7, lid 2, artikel 8, leden 2 en 3, artikel 11 bis, bijlage I, secties 5 en 6 en sectie 8, punten 1 en 2, sectie 6 van de bijlagen II, III en IV, bijlage VI, sectie 7, bijlage VIII, sectie 3 en sectie 4, punten 2 en 3, en bijlage IX, sectie 8, punten 2 en 3, en sectie 10, punt 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 188]
3. De in artikel 3, lid 4, artikel 4, lid 4, artikel 7, lid 2, artikel 8, leden 2 en 3, artikel 11 bis, bijlage I, secties 5 en 6 en sectie 8, punten 1 en 2, sectie 6 van de bijlagen II, III en IV, bijlage VI, sectie 7, bijlage VIII, sectie 3 en sectie 4, punten 2 en 3, en bijlage IX, sectie 8, punten 2 en 3, en sectie 10, punt 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan door het Europees Parlement of de Raad te allen tijde worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 3, lid 4, artikel 4, lid 4, artikel 7, lid 2, artikel 8, leden 2 en 3, artikel 11 bis, bijlage I, secties 5 en 6 en sectie 8, punten 1 en 2, sectie 6 van de bijlagen II, III en IV, bijlage VI, sectie 7, bijlage VIII, sectie 3 en sectie 4, punten 2 en 3, en bijlage IX, sectie 8, punten 2 en 3, en sectie 10, punt 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van tweedrie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met tweedrie maanden verlengd. [Am. 189]
____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(7) In artikel 12 wordt lid 3 geschrapt.
(8) Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:
a) de secties 5 en 6 worden vervangen door:
"SECTIE 5
Eerste referentiejaar
Het eerste referentiejaar waarvoor de statistieken worden opgesteld, is het kalenderjaar 2008. De gegevens worden opgesteld volgens de indeling in sectie 9. De Commissie is echter bevoegd overeenkomstig artikel 11 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door het eerste referentiejaar te bepalen waarvoor statistieken moeten worden opgesteld over de activiteitsklassen die vallen onder de NACE Rev. 2-groepen 64.2, 64.3 en 64.9 en afdeling 66. [Am. 190]
SECTIE 6
Verslag over de kwaliteit van de statistieken
Voor elk van de hoofdkenmerken geven de lidstaten de mate van nauwkeurigheid die overeenkomt met een betrouwbaarheidsniveau van 95 %. De Commissie licht dit toe in het in artikel 13 bedoelde verslag, daarbij rekening houdend met de toepassing van genoemd artikel in iedere lidstaat. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door de hoofdkenmerken vast te stellen."; [Am. 191]
b) sectie 8 wordt als volgt gewijzigd:
i) punt 1 wordt vervangen door:
"1. De resultaten worden toegezonden binnen een termijn van 18 maanden gerekend vanaf het einde van het kalenderjaar van de referentieperiode, behalve voor de NACE Rev. 2-activiteitsklassen 64.11 en 64.19. Voor de NACE Rev. 2-activiteitsklassen 64.11 en 64.19 is de toezendingstermijn tien maanden. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door de toezendingstermijn voor de resultaten voor de activiteitsklassen die vallen onder de NACE Rev. 2-groepen 64.2, 64.3 en 64.9 en afdeling 66 vast te stellen."; [Am. 192]
ii) in lid 2 wordt de laatste alinea vervangen door:
"Deze voorlopige resultaten of schattingen worden uitgesplitst op het NACE Rev. 2-niveau met drie cijfers (groepen). De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door de toezendingstermijn voor voorlopige resultaten of schattingen voor afdeling 66 van de NACE Rev. 2 vast te stellen.". [Am. 193]
(9) In bijlage II wordt sectie 6 vervangen door:
"SECTIE 6
Verslag over de kwaliteit van de statistieken
Voor elk hoofdkenmerk geven de lidstaten de mate van nauwkeurigheid die overeenkomt met een betrouwbaarheidsniveau van 95 %. De Commissie licht dit toe in het in artikel 13 bedoelde verslag, daarbij rekening houdend met de toepassing van genoemd artikel in iedere lidstaat. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot deteneinde deze verordening aan te vullen door deze hoofdkenmerken vast te stellen.". [Am. 194]
(10) In bijlage III wordt sectie 6 vervangen door:
"SECTIE 6
Verslag over de kwaliteit van de statistieken
Voor elk hoofdkenmerk geven de lidstaten de mate van nauwkeurigheid die overeenkomt met een betrouwbaarheidsniveau van 95 %. De Commissie licht dit toe in het in artikel 13 bedoelde verslag, daarbij rekening houdend met de toepassing van genoemd artikel in iedere lidstaat. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot deteneinde deze verordening aan te vullen door deze hoofdkenmerken vast te stellen.". [Am. 195]
(11) In bijlage IV wordt sectie 6 vervangen door:
"SECTIE 6
Verslag over de kwaliteit van de statistieken
Voor elk hoofdkenmerk geven de lidstaten de mate van nauwkeurigheid die overeenkomt met een betrouwbaarheidsniveau van 95 %. De Commissie licht dit toe in het in artikel 13 bedoelde verslag, daarbij rekening houdend met de toepassing van genoemd artikel in iedere lidstaat. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot deteneinde deze verordening aan te vullen door deze hoofdkenmerken vast te stellen.". [Am. 196]
(12) In bijlage VI wordt sectie 7 vervangen door:
"SECTIE 7
Toezending van de resultaten
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door de termijn voor toezending van de resultaten vast te stellen, die niet meer bedraagt dan tien maanden, gerekend vanaf het einde van het referentiejaar.". [Am. 197]
(13) Bijlage VIII wordt als volgt gewijzigd:
a) in sectie 3 wordt de vijfde zin vervangen door:
"De Commissie is bevoegd om, op basis van dat onderzoek, overeenkomstig artikel 11 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening te wijzigen door de wijzigingondergrens van de ondergrensreferentiepopulatie te wijzigen." [Am. 198]
b) in de punten 2 en 3 van sectie 4, wordt in de tabel, bij "Specificatie van de omzet naar type product", de zin in de kolom "Opmerking" vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het bepalen vanteneinde deze verordening aan te vullen door de uitsplitsing van de producten vast te stellen.". [Am. 199]
(14) Bijlage IX wordt als volgt gewijzigd:
a) in sectie 8 worden de leden 2 en 3 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door te bepalen dat sommige resultaten die tevens moeten worden uitgesplitst naar grootteklasse overeenkomstig de in sectie 10 gespecificeerde mate van gedetailleerdheid, behalve voor de secties L, M en N van de NACE Rev. 2, waarvoor de resultaten alleen naar groep moeten worden uitgesplitst. [Am. 200]
3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door te bepalen dat sommige resultaten die tevens moeten worden uitgesplitst naar rechtsvorm overeenkomstig de in sectie 10 gespecificeerde mate van gedetailleerdheid, behalve voor de secties L, M en N van de NACE Rev. 2, waarvoor de resultaten alleen naar groep moeten worden uitgesplitst."; [Am. 201]
b) in sectie 10, aan het eind van punt 2, wordt de subsectie "Speciale aggregaten" vervangen door:
"Speciale aggregaten
Met het oog op de opstelling van Uniestatistieken over de bedrijvendemografie voor de sector informatie- en communicatietechnologie is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 11 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door een aantal toe te zenden speciale aggregaten van de NACE Rev. 2." vast te stellen. [Am. 202]
72. Verordening (EG) nr. 451/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een nieuwe statistische classificatie van producten gekoppeld aan activiteiten (CPA) en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3696/93 van de Raad(109)(110)
Teneinde Verordening (EG) nr. 451/2008 aan te passen aan technologische en economische ontwikkelingen en in lijn te brengen met andere economische en sociale classificaties, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van de bijlage bij die verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 451/2008 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 6 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 6 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlage:
a) om rekening te houden met technologische of economische ontwikkelingen;
b) om deze in lijn brengen met andere economische en sociale classificaties.".
(2) Het volgende artikel 6 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 6 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 6, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van[datum van inwerkingtreding van deze omnibus]. [Am. 204]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 6, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) In artikel 7 wordt lid 3 geschrapt.
73. Verordening (EG) nr. 452/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 betreffende de productie en ontwikkeling van statistieken over onderwijs en een leven lang leren(111)
Teneinde Verordening (EG) nr. 452/2008 aan te passen aan beleids- of technische ontwikkelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de verordening aan te vullen door middel van het selecteren en specificeren van de onderwerpen van de statistieken en de kenmerken ervan, de uitsplitsing van de kenmerken, de observatieperiode, de termijnen voor de toezending van resultaten en de kwaliteitsvereisten, waaronder de vereiste precisie. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 452/2008 te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot het kader voor de kwaliteitsrapportage. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 452/2008 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 6 wordt lid 1 vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 6 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen met betrekking tot: [Am. 203]
a) de selectie en specificatie van door de deelgebieden bestreken onderwerpen en de kenmerken ervan, in reactie op beleids- of technische behoeften;
b) de uitsplitsing van de kenmerken;
c) de observatieperiode en de termijnen voor de toezending van de resultaten;
d) de kwaliteitsvereisten, waaronder de vereiste precisie.
Indien de gedelegeerde handelingen hetzij een aanzienlijke uitbreiding van bestaande gegevensverzamelingen, hetzij nieuwe gegevensverzamelingen of enquêtes vergen, worden de gedelegeerde handelingen gebaseerd op een kosten-batenanalyse als onderdeel van een alomvattende analyse van de gevolgen en de implicaties, waarbij rekening wordt gehouden met de baten van de maatregelen, de kosten voor de lidstaten en de last voor de respondenten.
De Commissie stelt maatregelen betreffende het kader voor de kwaliteitsrapportage vast door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 7, lid 2, bedoelde procedure.".
(2) Het volgende artikel 6 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 6 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 6, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibus wijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 204]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 6, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) In artikel 7 wordt lid 3 geschrapt.
74. Verordening (EG) nr. 453/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kwartaalstatistieken van vacatures in de Gemeenschap(112)
Teneinde Verordening (EG) nr. 453/2008 bij te werken met het oog op de regelmatige verstrekking van kwartaalstatistieken van vacatures, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de verordening aan te vullen door de begrippen "daadwerkelijk stappen ondernemen om een geschikte kandidaat te vinden" en "bepaalde termijn" te definiëren, door bepaalde referentiedata te bepalen, door het kader voor haalbaarheidsstudies te scheppen en door op basis van de resultaten van deze studies passende handelingen aan te nemen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 453/2008 te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot het formaat voor de indiening van gegevens en metagegevens. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 453/2008 als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
a) punt 1 wordt vervangen door:
"1. "vacature": een betaalde arbeidsplaats die hetzij nieuw gecreëerd is, hetzij onbezet is, dan wel binnenkort vrijkomt, waarbij de werkgever:
a) daadwerkelijk stappen onderneemt en bereid is meer stappen te ondernemen om een geschikte kandidaat buiten de betrokken onderneming te vinden, en
b) van plan is deze onmiddellijk of binnen een bepaalde termijn in te vullen.
In de verstrekte statistieken wordt op vrijwillige basis onderscheid gemaakt tussen vacatures voor banen van bepaalde duur en vacatures voor vaste banen.";
b) de volgende tweede alinea wordt toegevoegd:
"Voor de toepassing van punt 1 van de eerste alinea is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het definiëren vanteneinde deze verordening aan te vullen door de begrippen "daadwerkelijk stappen ondernemen om een geschikte kandidaat te vinden" en "bepaalde termijn te definiëren.". [Am. 205]
(2) In artikel 3 wordt lid 1 vervangen door:
"1. De lidstaten stellen de kwartaalgegevens op onder verwijzing naar specifieke referentiedata. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen omteneinde deze verordening aan te vullen door deze specifieke referentiedata te bepalen.". [Am. 206]
(3) In artikel 5 wordt lid 1 vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen omteneinde deze verordening aan te vullen door de datum van het eerste referentiekwartaal alsmede de voor de lidstaten geldende indieningstermijnen te bepalen. Eventuele herzieningen van kwartaalgegevens voor voorafgaande kwartalen worden tegelijkertijd ingediend. [Am. 207]
De lidstaten dienen de gegevens en metagegevens bij de Commissie (Eurostat) in onder vermelding van de herkomst van die gegevens, in een technisch formaat dat door de Commissie is vastgesteld door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 9, lid 3, bedoelde procedure.".
(4) In artikel 7 worden de leden 1, 2 en 3 vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door het passende kader voor een reeks haalbaarheidsstudies te scheppen.
Deze studies worden uitgevoerd door de lidstaten die problemen hebben met het verstrekken van gegevens over: [Am. 208]
a) eenheden met minder dan tien werknemers, en/of
b) de volgende activiteiten:
i) openbaar bestuur en defensie, verplichte sociale verzekeringen;
ii) onderwijs;
iii) menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening;
iv) kunst, amusement en recreatie;
v) verenigingen, reparatie van computers en consumentenartikelen en overige persoonlijke diensten.
2. De lidstaten die haalbaarheidsstudies uitvoeren, dienen elk binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen een verslag in over de resultaten van deze studies.
3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de verordening aan te vullen door zo spoedig mogelijk nadat de resultaten van de haalbaarheidsstudies beschikbaar zijn gekomen en in overleg met de lidstaten en binnen een redelijke termijn de noodzakelijk geachte maatregelen aan te nemen.".
(5) Het volgende artikel 8 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 8 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 2, artikel 3, lid 1, artikel 5, lid 1, en artikel 7, leden 1 en 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 209]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 2, artikel 3, lid 1, artikel 5, lid 1, en artikel 7, leden 1 en 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 2, artikel 3, lid 1, artikel 5, lid 1, en artikel 7, leden 1 en 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(6) In artikel 9 wordt lid 2 geschrapt.
75. Verordening (EG) nr. 763/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende volks- en woningtellingen(113)
Teneinde Verordening (EG) nr. 763/2008 bij te werken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de verordening aan te vullen door de volgende referentiejaren te bepalen alsmede het programma van de statistische gegevens en metagegevens aan te nemen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 763/2008 als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 1 wordt vervangen door:
"1. Iedere lidstaat bepaalt een referentiedatum. De referentiedatum valt in een jaar dat gespecificeerd is op basis van deze verordening (referentiejaar). Het eerste referentiejaar is 2011.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 7 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het bepalen vanteneinde deze verordening aan te vullen door de volgende referentiejaren te bepalen. De referentiejaren vallen aan het begin van elk decennium."; [Am. 210]
b) lid 3 wordt vervangen door:
"3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 7 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door de aannemingvaststelling van een programma van statistische gegevens en metagegevens die moeten worden toegezonden om aan de voorschriften van deze verordening te voldoen.". [Am. 211]
(2) In artikel 7 wordt lid 2 geschrapt.
(3) Het volgende artikel 7 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 7 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 5, leden 1 en 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 212]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, leden 1 en 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 5, leden 1 en 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(4) In artikel 8 wordt lid 3 geschrapt.
76. Verordening (EG) nr. 1099/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende energiestatistieken(114)
Teneinde Verordening (EG) nr. 1099/2008 aan te passen aan de technische vooruitgang en nieuwe behoeften, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om:
– de verordening te wijzigen wat de lijst van gegevensbronnen en de toepasselijke toelichtingen en definities betreft;
– de verordening te wijzigen wat de regelingen voor de indiening van de nationale gegevens betreft;
– de verordening aan te vullen met de jaarstatistieken over kernenergie;
– de verordening aan te vullen met de statistieken over hernieuwbare energie en de statistieken over het eindgebruik van energie.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1099/2008 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 3 wordt lid 3 vervangen door:
"3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de lijst van gegevensbronnen te wijzigen.".
(2) In artikel 4 worden de leden 2 en 3 vervangen door:
"2. In de afzonderlijke bijlagen en in bijlage A (Toelichting op de terminologie) worden de gebruikte technische termen, waar toepasselijk, toegelicht of gedefinieerd.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening wijzigen om de terminologie verder te verduidelijken door NACE-codes toe te voegen wanneer een herziening van de NACE-classificatie in werking is getreden. [Am. 213]
3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de te verstrekken gegevens en de toepasselijke toelichtingen en definities te wijzigen.".
(3) In artikel 5 wordt lid 3 vervangen door:
"3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de regelingen voor de indiening van de nationale statistieken te wijzigen.".
(4) In artikel 8 wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door de reeks jaarstatistieken over kernenergie vast te stellen.". [Am. 214]
(5) Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 2 wordt vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door de reeks statistieken over hernieuwbare energie en de reeks statistieken over het eindgebruik vast te stellen."; [Am. 215]
b) lid 3 wordt geschrapt.
(6) In artikel 10 wordt lid 1 geschrapt.
(7) Het volgende artikel 10 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 10 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 3, lid 3, artikel 4, leden 2 en 3, artikel 5, lid 3, artikel 8 en artikel 9, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibus wijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 216]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 3, artikel 4, leden 2 en 3, artikel 5, lid 3, artikel 8 en artikel 9, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 3, lid 3, artikel 4, leden 2 en 3, artikel 5, lid 3, artikel 8 en artikel 9, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(8) In artikel 11 wordt lid 2 geschrapt.
(9) In bijlage A wordt de opmerking ("NB") in punt 2 geschrapt.
77. Verordening (EG) nr. 1338/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende communautaire statistieken over de volksgezondheid en de gezondheid en veiligheid op het werk(115)
Teneinde de toepassing van Verordening (EG) nr. 1338/2008 te versterken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de verordening aan te vullen door de variabelen, definities en classificaties van de onderwerpen in de bijlagen I tot en met V te bepalen, alsmede de desbetreffende uitsplitsing en referentieperiodes, frequentie en termijnen voor de verstrekking van gegevens en metagegevens. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1338/2008 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 6 wordt lid 2 vervangen door:
"2. Wanneer wordt overwogen een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 9 bis vast te stellen, wordt er een kosten-batenanalyse opgesteld waarin rekening wordt gehouden met de voordelen van de beschikbaarheid van de gegevens in verhouding tot de kosten van het verzamelen van gegevens en de belasting voor de lidstaten.".
(2) In artikel 7 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De lidstaten dragen de op grond van deze verordening vereiste gegevens en metagegevens over in elektronische vorm, volgens een tussen de Commissie (Eurostat) en de lidstaten overeengekomen uitwisselingsstandaard.
De gegevens worden versterkt binnen de termijnen, met de frequentie en met betrekking tot de referentieperiodes als vastgesteld in de bijlagen of in gedelegeerde handelingen. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis dergelijke gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen.". [Am. 217]
(3) In artikel 9 wordt lid 1 vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door het volgende te bepalen : [Am. 218]
a) de kenmerken, namelijk variabelen, definities en classificaties van de onderwerpen in de bijlagen I tot en met V;
b) de uitsplitsing van die kenmerken;
c) de referentieperiodes, frequentie en termijnen voor de gegevensverstrekking;
d) de verstrekking van metagegevens.
In deze handelingen wordt in het bijzonder rekening gehouden met het bepaalde in artikel 5, artikel 6, leden 2 en 3, en artikel 7, lid 1, evenals met de beschikbaarheid, de geschiktheid en de juridische context van bestaande gegevensbronnen van de Unie, na bestudering van alle bronnen die verband houden met de respectieve gebieden en onderwerpen.".
(4) Het volgende artikel 9 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 9 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 6, lid 2, artikel 7, lid 2, artikel 9, lid 1, en in de punten c), d) en e), van de bijlagen I tot en met V bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibus wijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 219]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6, lid 2, artikel 7, lid 2, artikel 9, lid 1, en in de punten c), d) en e), van de bijlagen I tot en met V bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 6, lid 2, artikel 7, lid 2, artikel 9, lid 1, en overeenkomstig de punten c), d) en e), van de bijlagen I tot en met V vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(5) In artikel 10 wordt lid 2 geschrapt.
(6) Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:
a) punt c) wordt vervangen door:
"c) Referentieperiodes, frequentie en termijnen voor de gegevensverstrekking
De statistieken worden elke vijf jaar verstrekt uit het EHIS; voor andere gegevensverzamelingen, zoals over morbiditeit of ongelukken en verwondingen, en voor een aantal specifieke enquêtemodules, is wellicht een andere frequentie nodig. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door voorschriften vast te stellen met betrekking tot de maatregelen voor het eerste referentiejaar, de frequentie en de termijnen voor de gegevensverstrekking."; [Am. 220]
b) in punt d) wordt de tweede alinea vervangen door:
"Het is niet noodzakelijk dat elke keer dat gegevens worden verstrekt, alle onderwerpen aan de orde komen. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door voorschriften vast te stellen met betrekking tot de maatregelen inzake de kenmerken, namelijk variabelen, definities en classificaties van bovenstaande onderwerpen en de uitsplitsing van de kenmerken."; [Am. 221]
c) punt e) wordt vervangen door:
"e) Metagegevens
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door voorschriften vast te stellen met betrekking tot de maatregelen inzake de verstrekking van metagegevens, ook over kenmerken van enquêtes en andere gebruikte bronnen, onderzochte bevolking, alsmede informatie over alle nationale bijzonderheden die nodig zijn voor de uitlegging en de opstelling van vergelijkbare statistieken en indicatoren.". [Am. 222]
(7) Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:
a) punt c) wordt vervangen door:
"c) Referentieperiodes, frequentie en termijnen voor de gegevensverstrekking
De statistieken worden jaarlijks verstrekt. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door voorschriften vast te stellen met betrekking tot de maatregelen voor het eerste referentiejaar, de frequentie en de termijnen voor de gegevensverstrekking."; [Am. 223]
b) in punt d) wordt de vierde alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door voorschriften vast te stellen met betrekking tot de maatregelen inzake de kenmerken, namelijk variabelen, definities en classificaties van bovenstaande onderwerpen en de uitsplitsing van de kenmerken."; [Am. 224]
c) punt e) wordt vervangen door:
"e) Metagegevens
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door voorschriften vast te stellen met betrekking tot de maatregelen inzake de verstrekking van metagegevens, ook over kenmerken van bronnen en gebruikte compilaties, onderzochte bevolking, alsmede informatie over alle nationale bijzonderheden die nodig zijn voor de uitlegging en de opstelling van vergelijkbare statistieken en indicatoren.". [Am. 225]
(8) Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:
a) punt c) wordt vervangen door:
"c) Referentieperiodes, frequentie en termijnen voor de gegevensverstrekking
De statistieken worden jaarlijks verstrekt. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door voorschriften vast te stellen met betrekking tot de maatregelen betreffende het eerste referentiejaar. De gegevens worden uiterlijk 24 maanden na het referentiejaar ingediend. In afwachting hiervan mogen voorlopige gegevens of schattingen worden ingediend. Bij bijzondere voorvallen op het gebied van de volksgezondheid kunnen als aanvulling speciale gegevensverzamelingen worden vastgesteld, hetzij voor alle sterfgevallen, hetzij voor specifieke doodsoorzaken."; [Am. 226]
b) de vierde alinea van punt d) wordt vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door voorschriften vast te stellen met betrekking tot de maatregelen inzake de kenmerken, namelijk variabelen, definities en classificaties van bovenstaande onderwerpen en de uitsplitsing van de kenmerken."; [Am. 227]
c) punt e) wordt vervangen door:
"e) Metagegevens
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door voorschriften vast te stellen met betrekking tot de maatregelen inzake de verstrekking van metagegevens, ook over onderzochte bevolking, alsmede informatie over alle nationale bijzonderheden die nodig zijn voor de uitlegging en de opstelling van vergelijkbare statistieken en indicatoren.". [Am. 228]
(9) Bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:
a) punt c) wordt vervangen door:
"c) Referentieperiodes, frequentie en termijnen voor de gegevensverstrekking
De statistieken worden jaarlijks verstrekt. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door voorschriften vast te stellen met betrekking tot de maatregelen betreffende het eerste referentiejaar. De gegevens worden uiterlijk 18 maanden na het referentiejaar ingediend."; [Am. 229]
b) in punt d) wordt de vierde alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door voorschriften vast te stellen met betrekking tot de maatregelen inzake de kenmerken, namelijk variabelen, definities en classificaties van bovenstaande onderwerpen en de uitsplitsing van de kenmerken."; [Am. 230]
c) punt e) wordt vervangen door:
"e) Metagegevens
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door voorschriften vast te stellen met betrekking tot de maatregelen inzake de verstrekking van metagegevens, ook over onderzochte bevolking, de aangiftepercentages voor arbeidsongevallen en, voor zover relevant, kenmerken van de steekproeven, alsmede informatie over alle nationale bijzonderheden die nodig zijn voor de uitlegging en de opstelling van vergelijkbare statistieken en indicatoren.". [Am. 231]
(10) Bijlage V wordt als volgt gewijzigd:
a) punt c) wordt vervangen door:
"c) Referentieperiodes, frequentie en termijnen voor de gegevensverstrekking
Voor beroepsziekten worden de statistieken jaarlijks en uiterlijk 15 maanden na het referentiejaar ingediend. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door voorschriften vast te stellen met betrekking tot de maatregelen voor de referentieperiodes, frequentie en termijnen voor de verstrekking van de overige gegevensverzamelingen."; [Am. 232]
b) in punt d) wordt de vierde alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door de maatregelen vast te stellen inzake de kenmerken, namelijk variabelen, definities en classificaties van bovenstaande onderwerpen en de uitsplitsing van de kenmerken."; [Am. 233]
c) punt e) wordt vervangen door:
"e) Metagegevens
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door voorschriften vast te stellen met betrekking tot de maatregelen inzake de verstrekking van metagegevens, ook over onderzochte bevolking, alsmede informatie over alle nationale bijzonderheden die nodig zijn voor de uitlegging en de opstelling van vergelijkbare statistieken en indicatoren. [Am. 234]
78. Verordening (EG) nr. 1185/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende statistieken over pesticiden(116)
Teneinde Verordening (EG) nr. 1185/2009 bij te werken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de eisen betreffende de verstrekking van de kwaliteitsverslagen zoals beschreven in sectie 6 van de bijlagen I en II, tot wijziging van de lijst op te nemen stoffen en de indeling ervan in categorieën van producten en chemische klassen zoals aangegeven in bijlage III, en tot aanvulling van de verordening met een definitie van "behandeld areaal" zoals bedoeld in sectie 2 van bijlage II. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1185/2009 als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
a) in lid 1 wordt de tweede alinea geschrapt;
b) het volgende lid 1 bis wordt ingevoegd:
"1 bis. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 5 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de eisen betreffende de verstrekking van de kwaliteitsverslagen zoals beschreven in sectie 6 van de bijlagen I en II.";
c) de leden 2 en 3 worden vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 5 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van sectie 2 van bijlage II met betrekking tot de definitie van "behandeld areaal".
3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 5 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om regelmatig en minstens om de vijf jaar de lijst op te nemen stoffen en de indeling ervan in categorieën van producten en chemische klassen zoals aangegeven in bijlage III, te wijzigen.".
(2) Het volgende artikel 5 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 5 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 5, leden 1 bis, 2 en 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibus wijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 235]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, leden 1 bis, 2 en 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 5, leden 1 bis, 2 en 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_______________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) In artikel 6 wordt lid 3 geschrapt.
VIII. Financiële stabiliteit, financiële diensten en kapitaalmarktenunie
79. Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen(117)
Teneinde te besluiten over de toepasbaarheid in de Unie van door de International Accounting Standards Board opgestelde internationale standaarden voor jaarrekeningen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 1606/2002. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1606/2002 als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 1 wordt vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 5 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door de toepasbaarheid in de Unie te bepalen van internationale standaarden voor jaarrekeningen (goedgekeurde internationale standaarden voor jaarrekeningen). [Am. 236]
Indien dit in geval van mogelijke onmiddellijke risico's voor de stabiliteit van de financiële markten om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 5 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit lid vastgestelde gedelegeerde handelingen.; [Am. 237]
b) lid 3 wordt geschrapt.
(1 bis) In artikel 4 wordt alinea 1 vervangen door:
"Voor elk boekjaar, beginnend op of na 1 januari 2005, stellen ondernemingen die onder het recht van een lidstaat vallen hun geconsolideerde jaarrekening op overeenkomstig de internationale standaarden voor jaarrekeningen die overeenkomstig artikel 3, lid 1, zijn goedgekeurd, indien hun effecten op de balansdatum zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 21 van Richtlijn 2014/65/EU." [Am. 238]
(1 ter) Artikel 5 wordt vervangen door: staat niet in COM proposal
"Artikel 5
Keuzemogelijkheden aangaande jaarrekeningen en niet-beursgenoteerde ondernemingen
De lidstaten kunnen:
a) de in artikel 4 bedoelde ondernemingen toestaan of verplichten hun jaarrekening op te stellen,
b) andere dan de in artikel 4 bedoelde ondernemingen toestaan of verplichten hun geconsolideerde jaarrekening en/of hun jaarrekening op te stellen, overeenkomstig de internationale standaarden voor jaarrekeningen die overeenkomstig artikel 3, lid 1, zijn goedgekeurd." [Am. 239]
(2) De volgende artikelen 5 bis en 5 ter worden ingevoegd:
"Artikel 5 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 3, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibus wijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 240]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 3, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met tweedrie maanden verlengd. [Am. 241]
Artikel 5 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 5 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt. [Am. 242]
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) De artikelenArtikel 6 en 7 wordenwordt geschrapt. [Am. 243]
(3 bis) Artikel 7 wordt vervangen door:
"Artikel 7
Rapportage en coördinatie
1. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad regelmatig in kennis van de status van feitelijke IASB-projecten en alle daarmee verband houdende stukken die door de IASB zijn opgesteld, teneinde standpunten te coördineren en besprekingen over de goedkeuring van standaarden die uit deze projecten en documenten zouden kunnen voortvloeien, te vergemakkelijken.
2. De Commissie brengt naar behoren en tijdig verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad, indien zij voornemens is de goedkeuring van een standaard niet voor te stellen." [Am. 244]
80. Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG(118)
TeneindeIn artikel 14 van Richtlijn 2009/110/EG aan te passen om rekening te houden met inflatie of technologische en marktontwikkelingen, en teneinde te zorgen voor een geharmoniseerde toepassing van bepaalde vrijstellingen in het kader van de richtlijn, moetwordt aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragentoegekend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingenvolgens de regelgevingsprocedure met toetsing maatregelen vast te stellen tot wijziging van de richtlijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingendie noodzakelijk zijn om de bepalingenvan derichtlijnbijte werken "teneinde met inflatie of technologische en marktontwikkelingen rekening te houden". Deze bevoegdheidsdelegatie zou, indien zij zonder verdere wijzigingen wordt aangepast aan een bevoegdheidsdelegatie voor de vaststelling van gedelegeerde handelingen, niet voldoen aan de vereisten van artikel 290 VWEU wat betreft de uitdrukkelijke afbakening van de doelstellingen, de inhoud en de strekking van de bevoegdheidsdelegatie. Rekening houdend met het feit dat de Commissie tot op heden geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheidsdelegatie, moet deze worden geschrapt. [Am. 245]
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2009/110/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 14 wordt vervangen door:geschrapt.
"Artikel 14
Gedelegeerde handelingen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 14 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om:
a) de richtlijn te wijzigen teneinde rekening te houden met inflatie of technologische en marktontwikkelingen;
b) artikel 1, leden 4 en 5, te wijzigen om te zorgen voor de geharmoniseerde toepassing van de in die bepalingen bedoelde vrijstellingen.". [Am. 246]
(2) Het volgende artikel 14 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 14 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 14 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 14 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 14 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.". [Am. 247]
(3) Artikel 15 wordt geschrapt.
IX. Interne markt, industrie, ondernemerschap en midden- en kleinbedrijf
81. Richtlijn 75/324/EEG van de Raad van 20 mei 1975 inzake onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende aërosols(119)
Teneinde rekening te houden met nieuwe ontwikkelingen in de aerosoltechnologie en teneinde een hoog veiligheidsniveau te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om Richtlijn 75/324/EEG te wijzigen in het licht van de technische vooruitgang. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 75/324/EEG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 5 wordt vervangen door:
"Artikel 5
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlage te wijzigen teneinde deze aan de technische vooruitgang aan te passen.".
(2) De artikelen 6 en 7 worden geschrapt;
(3) In artikel 10, lid 3, wordt de eerste alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van deze richtlijn om te zorgen voor de nodige technische aanpassingen betreffende de risicoanalyse, de technische kenmerken van aerosols, de fysische en chemische eigenschappen van de inhoud, de voorschriften inzake etikettering en ontvlambaarheid en de testmethoden en -procedures voor aerosols.".
(4) Het volgende artikel 10 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 10 bis
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 5 en artikel 10, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibus wijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 248]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, en artikel 10, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 5 en artikel 10, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar hebben gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met tweedrie maanden verlengd. [Am. 249]
_______________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
82. Richtlijn 76/211/EEG van de Raad van 20 januari 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het voorverpakken naar gewicht of volume van bepaalde producten in voorverpakkingen(120)(121)
Teneinde Richtlijn 76/211/EEG aan te passen aan de technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de bijlagen I en II bij de richtlijn te wijzigen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 76/211/EEG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 6 wordt vervangen door:
"Artikel 6
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 6 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen I en II te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de technische vooruitgang.".
(2) Het volgende artikel 6 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 6 bis
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 6 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 6 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_______________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
83. Richtlijn 80/181/EEG van de Raad van 20 december 1979 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten op het gebied van de meeteenheden, en tot intrekking van Richtlijn 71/354/EEG(122)
Teneinde Richtlijn 80/181/EEG aan te passen aan de technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de bijlage bij de richtlijn te wijzigen en om aanvullende aanduidingen aan de richtlijn toe te voegen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 80/181/EEG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 6 bis wordt vervangen door:
"Artikel 6 bis
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 6 quater gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze richtlijn aan te vullen door aanvullende aanduidingen vast te stellen. [Am. 250]
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 6 quater gedelegeerde handelingen vast te stellen om hoofdstuk I van de bijlage te wijzigen teneinde dit aan de technische vooruitgang aan te passen.".
(2) Het volgende artikel 6 quater wordt ingevoegd:
"Artikel 6 quater
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 6 bis bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 251]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6 bis bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 6 bis vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van tweedrie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met tweedrie maanden verlengd. [Am. 252]
_______________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
84. Richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst(123)
Teneinde een snelle technische aanpassing van de normen voor de dienstkwaliteit te waarborgen, met name wat de verzendingsduur, de regelmaat en de betrouwbaarheid van grensoverschrijdende diensten betreft, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de bijlagen bij Richtlijn 97/67/EG te wijzigen in het licht van de technische vooruitgang en om de richtlijn aan te vullen met gestandaardiseerde voorwaarden voor de controle van de prestaties. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 97/67/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 16 worden de derde en de vierde alinea vervangen door:
"Deze normen worden vastgesteld door:
a) de lidstaten voor de binnenlandse diensten;
b) het Europees Parlement en de Raad voor de grensoverschrijdende diensten binnen de Unie (zoals omschreven in bijlage II).
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 21 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de normen voor grensoverschrijdende diensten binnen de Unie aan te passen aan de technische vooruitgang of de ontwikkeling van de markt.
Er wordt ten minste eenmaal per jaar onder gestandaardiseerde voorwaarden een onafhankelijke controle van de prestaties uitgevoerd door externe instanties die geen band hebben met de leveranciers van de universele dienst, en over deze controle wordt ten minste eenmaal per jaar verslag uitgebracht.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 21 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen omteneinde deze richtlijn aan te vullen door deze gestandaardiseerde voorwaarden te specificeren.". [Am. 253]
(2) De titel van hoofdstuk 8 wordt vervangen door:
"Gedelegeerde en uitvoeringshandelingen".
(3) Onder de titel van hoofdstuk 8 wordt het volgende artikel 20 bis ingevoegd:
"Artikel 20 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 16 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 254]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 16 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 16 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(4) In artikel 21 wordt de tweede alinea geschrapt.
85. Richtlijn 2000/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 mei 2000 inzake de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten betreffende de geluidsemissie in het milieu door materieel voor gebruik buitenshuis(124)(125)
Teneinde Richtlijn 2000/14/EG aan te passen aan de technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om bijlage III bij de richtlijn te wijzigen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2000/14/EG als volgt gewijzigd:
(1) Het volgende artikel 17 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 17 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 18 bis bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus wijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 18 bis bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 18 bis vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(2) In artikel 18 wordt lid 2 geschrapt.
(3) Artikel 18 bis wordt vervangen door:
"Artikel 18 bis
Wijziging van bijlage III
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 17 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage III te wijzigen teneinde deze aan de technische vooruitgang aan te passen. De gedelegeerde handelingen mogen niet van invloed zijn op het gemeten geluidsvermogensniveau van het in artikel 12 genoemde materieel, in het bijzonder door de opneming van verwijzingen naar bestaande toepasselijke Europese normen.".
(4) In artikel 19 wordt punt b) geschrapt.
86. Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 inzake meststoffen(126)
Teneinde de nodige technische aanpassingen aan te brengen aan Verordening (EG) nr. 2003/2003, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I tot en met IV bij de verordening om de meet-, bemonsterings- en analysemethoden aan te passen en te moderniseren, de controlemaatregelen nader uit te werken en in bijlage I nieuwe typen meststoffen op te nemen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 2003/2003 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 29 wordt lid 4 vervangen door:
"4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 31 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I tot en met IV teneinde de meet-, bemonsterings- en analysemethoden aan te passen en te moderniseren, waar mogelijk aan de hand van Europese normen.
De Commissie is tevens bevoegd overeenkomstig artikel 31 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I tot en met IV teneinde de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel en in de artikelen 8, 26 en 27 bedoelde controlemethoden nader uit te werken. Deze handelingen betreffen met name de frequentie waarmee tests moeten worden herhaald alsmede maatregelen om te garanderen dat de in de handel gebrachte meststof dezelfde is als de geteste meststof.".
(2) Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 1 wordt vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 31 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om nieuwe typen meststoffen op te nemen.";
b) lid 4 wordt geschrapt.
(3) Het volgende artikel 31 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 31 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 29, lid 4, en artikel 31, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 255]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 29, lid 4, en artikel 31, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 29, lid 4, en artikel 31, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar hebben gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
87. Richtlijn 2004/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake de inspectie en de verificatie van de goede laboratoriumpraktijken (GLP)(127)(128)
Teneinde de nodige technische aanpassingen aan te brengen aan Richtlijn 2004/9/EG, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om:
— de richtlijn te wijzigen met het oog op het oplossen van geschillen in verband met de naleving van de GLP;
— de bevestigingsformule in de richtlijn te wijzigen;
— bijlage I bij de richtlijn te wijzigen om rekening te houden met de technische vooruitgang.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2004/9/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 6 wordt lid 3 vervangen door:
"3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 6 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de richtlijn te wijzigen teneinde de in lid 1 bedoelde kwesties op te lossen.".
(2) Het volgende artikel 6 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 6 bis
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 6, lid 3, en artikel 8, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6, lid 3, en artikel 8, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 6, lid 3, en artikel 8, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar hebben gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) In artikel 7 wordt lid 3 geschrapt.
(4) In artikel 8 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 6 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van:
a) de formule in artikel 2, lid 2;
b) bijlage I, om rekening te houden met de technische vooruitgang.".
88. Richtlijn 2004/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de toepassing van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken en het toezicht op de toepassing ervan voor tests op chemische stoffen(129)
Teneinde de nodige technische aanpassingen aan te brengen aan Richtlijn 2004/10/EG, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I bij de richtlijn teneinde deze aan te passen aan de technische vooruitgang op het gebied van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken, en tot wijziging van de richtlijn teneinde de nodige technische aanpassingen aan te brengen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2004/10/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 3 bis wordt vervangen door:
"Artikel 3 bis
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 3 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage I te wijzigen teneinde deze aan de technische vooruitgang aan te passen, met inachtneming van de GLP-beginselen".
(2) Het volgende artikel 3 ter wordt ingevoegd:
"Artikel 3 ter
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 3 bis en artikel 5, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 256]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3 bis, en artikel 5, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 3 bis, en artikel 5, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar hebben gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) Artikel 4 wordt geschrapt.
(4) In artikel 5, lid 2, worden de derde en vierde alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 3 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen om de richtlijn te wijzigen teneinde de nodig technische aanpassingen aan te brengen.".
89. Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende machines en tot wijziging van Richtlijn 95/16/EG(130)(131)
Teneinde rekening te houden met nieuwe ontwikkelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de indicatieve lijst van veiligheidscomponenten in bijlage V bij Richtlijn 2006/42/EG te wijzigen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Richtlijn 2006/42/EG te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot noodzakelijk geachte maatregelen voor potentieel gevaarlijke machines. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2006/42/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 8 wordt lid 1 vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 21 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage V te wijzigen teneinde de lijst van veiligheidscomponenten te actualiseren.".
(2) In artikel 9, lid 3, worden de tweede en derde alinea vervangen door:
"Naar behoren rekening houdend met het resultaat van deze raadpleging, neemt de Commissie de noodzakelijke maatregelen door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 22, lid 3, bedoelde procedure.".
(3) Het volgende artikel 21 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 21 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 8, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. De in artikel 8, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 8, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(4) In artikel 22 wordt lid 3 vervangen door:
"3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad* van toepassing.
____________________
* Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).".
90. Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt(132)
Teneinde een snelle technische aanpassing van Richtlijn 2006/123/EG te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de richtlijn aan te vullen met gemeenschappelijke criteria en bepaalde termijnen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2006/123/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 23 wordt lid 4 vervangen door:
"4. Ter uitvoering van lid 1 kan de Commissie volgens de procedure van artikel 40, lid 2, een lijst van diensten met de in lid 1 van onderhavig artikel bedoelde kenmerken opstellen.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 39 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze richtlijn aan te vullen door gemeenschappelijke criteria vast te stellen aan de hand waarvan kan worden bepaald of de in lid 1 van dit artikel bedoelde verzekering of waarborgen met het oog op de aard en omvang van het risico geschikt zijn.". [Am. 257]
(2) Artikel 36 wordt vervangen door:
"Artikel 36
Gedelegeerde en uitvoeringshandelingen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 39 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het specificeren vanteneinde deze richtlijn aan te vullen door de in de artikelen 28 en 35 bedoelde termijnen te specificeren. [Am. 258]
De Commissie stelt voorts door middel van uitvoeringshandelingen de praktische regels voor de elektronische uitwisseling van informatie tussen de lidstaten vast, en met name de bepalingen inzake de interoperabiliteit van de informatiesystemen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 40, lid 2, bedoelde procedure.".
(3) Het volgende artikel 39 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 39 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 23, lid 4, en artikel 36 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 259]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 23, lid 4, en artikel 36 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 23, lid 4, en artikel 36 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van tweedrie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met tweedrie maanden verlengd. [Am. 260]
_______________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(4) In artikel 40 wordt lid 3 geschrapt.
91. Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie(133)
Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden toegekend overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen met betrekking tot:
– de wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006, teneinde het percentage voor nalevingscontrole geselecteerde dossiers te wijzigen en teneinde de selectiecriteria te wijzigen of aan te vullen;
– de wijziging van de bijlagen bij de verordening in bepaalde gevallen; [Am. 261]
– de aanvulling van de verordening met voorschriften inzake testmethoden.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1907/2006 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 13 worden de leden 2 en 3 vervangen door:
"2. De in lid 1 bedoelde methoden moeten regelmatig worden herzien en verbeterd om het aantal proeven op gewervelde dieren en het aantal betrokken dieren te verminderen. Indien nodig zal de Commissie na raadpleging van de belanghebbenden Verordening (EG) nr. 440/2008 van de Commissie* en de bijlagen bij deze verordening zo spoedig mogelijk wijzigen om dierproeven te vervangen, in aantal te verminderen of te verfijnen. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 131 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de genoemde verordening van de Commissie en de bijlagen bij deze verordening te wijzigen.
3. Indien proeven op stoffen nodig zijn om informatie over de intrinsieke eigenschappen van stoffen te verkrijgen, worden die uitgevoerd overeenkomstig de testmethoden die zijn vastgesteld in een verordening van de Commissie of overeenkomstig andere internationale testmethoden die door de Commissie of het Agentschap als passend zijn erkend.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 131 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming van testmethodenteneinde deze verordening aan te vullen door testmethodes vast te stellen. [Am. 262]
Informatie over de intrinsieke eigenschappen van stoffen kan overeenkomstig andere testmethoden worden verkregen, mits aan de voorwaarden van bijlage XI wordt voldaan.
____________________
* Verordening (EG) nr. 440/2008 van de Commissie van 30 mei 2008 houdende vaststelling van testmethoden uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (PB L 142 van 31.5.2008, blz. 1).".
(2) In artikel 41 wordt lid 7 vervangen door:
"7. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 131 bis, en na raadpleging van het Agentschap, gedelegeerde handelingen vast te stellen om, na raadpleging van het Agentschap,teneinde deze verordening te wijzigen door het percentage geselecteerde dossiers te wijzigen en door de criteria in lid 5 bij te wijzigenwerken of aan te vullen.". [Am. 263]
(3) Artikel 58 wordt als volgt gewijzigd:
a) in lid 1 wordt de inleiding vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 131 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage XIV te wijzigen teneinde er in artikel 57 bedoelde stoffen in op te nemen. In deze handelingen worden van elke stof de volgende gegevens vermeld:";
b) lid 8 wordt vervangen door:
"8. De Commissie stelt overeenkomstig artikel 131 bis gedelegeerde handelingen vast tot wijziging van bijlage XIV teneinde daarin stoffen te schrappen die blijkens nieuwe informatie niet meer voldoen aan de criteria van artikel 57.".
(4) In artikel 68 worden de leden 1 en 2 vervangen door:
"1. De Commissie stelt overeenkomstig artikel 131 bis gedelegeerde handelingen vast om bijlage XVII te wijzigen teneinde overeenkomstig de procedure van de artikelen 69 tot en met 73 nieuwe beperkingen in te voeren of bestaande beperkingen aan te passen voor de vervaardiging, het gebruik of het in de handel brengen van stoffen als zodanig of in mengsels of voorwerpen, wanneer aan de vervaardiging, het gebruik of het in de handel brengen van deze stoffen een onaanvaardbaar risico voor de gezondheid van de mens of voor het milieu is verbonden dat een aanpak op Unieniveau vereist. Voor een dergelijk besluit wordt rekening gehouden met het sociaaleconomische effect van de beperking, met inbegrip van de beschikbaarheid van alternatieven.
De eerste alinea is niet van toepassing op het gebruik van een stof als locatiegebonden geïsoleerd tussenproduct.
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 131 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage XVII met betrekking tot beperkingen op het gebruik van een stof als zodanig, in een mengsel of in een voorwerp, die voldoet aan de criteria voor indeling in de gevarenklassen kankerverwekkend, mutageen in geslachtscellen of giftig voor de voortplanting, categorie 1A of 1B, en die door consumenten zou kunnen worden gebruikt. De artikelen 69 tot en met 73 zijn niet van toepassing.".
(4 bis) In artikel 73 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 131 bis een gedelegeerde handeling vast te stellen, teneinde deze verordening aan te vullen met het uiteindelijke besluit tot wijziging van bijlage XVII." [Am. 264]
(5) Artikel 131 wordt vervangen door:
"Artikel 131
Wijziging van de bijlagen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 131 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen te wijzigen.".
(6) Het volgende artikel 131 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 131 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 13, leden 2 en 3, artikel 41, lid 7, artikel 58, leden 1 en 8, artikel 68, leden 1 en 2, artikel 73, lid 2, artikel 131 en artikel 138, lid 9, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 13, leden 2 en 3, artikel 41, lid 7, artikel 58, leden 1 en 8, artikel 68, leden 1 en 2, artikel73, lid 2, artikel 131 en artikel 138, lid 9, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven*.van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 13, leden 2 en 3, artikel 41, lid 7, artikel 58, leden 1 en 8, artikel 68, leden 1 en 2, artikel73, lid 2, artikel 131 en artikel 138, lid 9, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. [Am. 265]
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(7) In artikel 133 wordt lid 4 geschrapt.
(8) Artikel 138 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 5 wordt geschrapt;
b) in lid 9 wordt de tweede zin vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 131 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de vereisten voor testmethoden op grond van die evaluatie te wijzigen, mits daarbij een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu wordt gegarandeerd.".
92. Richtlijn 2009/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende voor meetmiddelen en metrologische controlemethoden geldende algemene bepalingen(134)(135)
Teneinde de nodige technische aanpassingen aan te brengen aan Richtlijn 2009/34/EG, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de bijlagen bij de richtlijn te wijzigen in het licht van de technische vooruitgang. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Met betrekking tot de bevoegdheidsdelegatie als bedoeld in artikel 5, lid 3 – op grond waarvan een lidstaat die een EG-modelgoedkeuring van beperkte strekking heeft verleend, een verzoek moet indienen om de bijlagen I en II aan te passen aan de technische vooruitgang – zij erop gewezen dat deze beperkte EG-modelgoedkeuring niet meer bestaat. De bevoegdheidsdelegatie in artikel 5, lid 3, dient derhalve te worden geschrapt.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2009/34/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 5 wordt lid 3 geschrapt.
(2) Artikel 16 wordt vervangen door:
"Artikel 16
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 16 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen I en II te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de technische vooruitgang.".
(3) Het volgende artikel 16 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 16 bis
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 16 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 16 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 16 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(4) Artikel 17 wordt geschrapt.
93. Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap(136)(137)
Teneinde ervoor te zorgen dat de lijst van defensiegerelateerde producten in de bijlage bij Richtlijn 2009/43/EG strikt overeenkomt met de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om deze bijlage te wijzigen en die richtlijn te wijzigen wat betreft de omstandigheden waarin de lidstaten de overdracht van defensiegerelateerde producten kunnen vrijstellen van de verplichte voorafgaande toestemming. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2009/43/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 4 wordt lid 3 vervangen door:
"3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde, op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, lid 2 te wijzigen om de volgende gevallen op te nemen:
a) de overdracht vindt plaats onder voorwaarden die de openbare orde of de openbare veiligheid niet in het gedrang brengen;
b) de verplichte voorafgaande toestemming is niet langer verenigbaar met internationale verplichtingen die de lidstaten na de aanneming van deze richtlijn zijn aangegaan;
c) wanneer zulks noodzakelijk is voor intergouvernementele samenwerking als bedoeld in artikel 1, lid 4.".
(2) Artikel 13 wordt vervangen door:
"Artikel 13
Wijziging van de bijlage
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de lijst van defensiegerelateerde producten in de bijlage zodanig te wijzigen dat ze strikt overeenkomt met de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen.
Indien dit om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 13 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(3) De volgende artikelen 13 bis en 13 ter worden ingevoegd:
"Artikel 13 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 4, lid 3, en artikel 13 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, lid 3, en artikel 13 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 4, lid 3, en artikel 13 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 13 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 13 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(4) Artikel 14 wordt geschrapt.
94. Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de veiligheid van speelgoed(138)
Teneinde de veiligheidsniveaus van speelgoed in de gehele Unie te harmoniseren en belemmeringen voor de handel in speelgoed tussen de lidstaten weg te nemen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van:
– bijlage I, bijlage II, deel III, punten 11 en 13, en bijlage V bij Richtlijn 2009/48/EG, met het oog op de aanpassing aan technische ontwikkelingen;
– aanhangsel C in bijlage II bij de richtlijn om specifieke grenswaarden te bepalen voor chemische stoffen die worden gebruikt in speelgoed bestemd voor gebruik door kinderen jonger dan 36 maanden of in ander speelgoed dat bedoeld is om in de mond genomen te worden;
– aanhangsel A in bijlage II bij de richtlijn om te bepalen welke stoffen en mengsels die uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1272/2008 als kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting in categorie 1A, 1B of 2 zijn ingedeeld, in speelgoed mogen worden gebruikt.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2009/48/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 46 wordt vervangen door:
"Artikel 46
Wijziging van de bijlagen
1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 46 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage I, bijlage II, deel III, punten 11 en 13, en bijlage V te wijzigen teneinde deze aan te passen aan technische en wetenschappelijke ontwikkelingen.
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 46 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van aanhangsel C in bijlage II teneinde specifieke grenswaarden te bepalen voor chemische stoffen die worden gebruikt in speelgoed bestemd voor gebruik door kinderen jonger dan 36 maanden of in ander speelgoed dat bedoeld is om in de mond genomen te worden, daarbij rekening houdende met de voorschriften inzake voedselverpakkingen in Verordening (EG) nr. 1935/2004 en de daarmee samenhangende specifieke maatregelen voor speciale materialen, en met de verschillen tussen speelgoed en materialen die in contact komen met voedsel.
3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 46 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van aanhangsel A in bijlage II om besluiten te nemen over het toegestane gebruik in speelgoed van stoffen of mengsels die uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1272/2008 als kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting in categorie 1A, 1B of 2 zijn ingedeeld en die zijn geëvalueerd door het betrokken wetenschappelijk comité.".
(2) Het volgende artikel 46 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 46 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 46 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 266]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 46 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 46 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van tweedrie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met tweedrie maanden verlengd. [Am. 267]
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) Artikel 47 wordt geschrapt.
95. Verordening (EG) nr. 79/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 14 januari 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen op waterstof en tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG(139)(140)
Teneinde Verordening (EG) nr. 79/2009 met betrekking tot de veiligheid van motorvoertuigen op waterstof aan te passen aan de technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de verordening aan te vullen met technische voorschriften voor dergelijke voertuigen alsook met bestuursrechtelijke bepalingen, modellen voor administratieve documenten en modellen voor merktekens. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 79/2009 als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 12 wordt vervangen door:
"Artikel 12
Gedelegeerde bevoegdheden
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 12 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen in het licht van de technische vooruitgang, met betrekking tot:
a) gedetailleerde regels voor de testprocedures vermeld in de bijlagen II tot en met V;
b) gedetailleerde regels voor de in bijlage VI genoemde voorschriften voor de installatie van waterstofsystemen en onderdelen daarvan;
c) gedetailleerde regels voor de voorschriften voor de veilige en betrouwbare werking van waterstofsystemen en onderdelen daarvan bedoeld in artikel 5;
d) specificaties voor voorschriften inzake:
i) het gebruik van zuivere waterstof of een mengsel van waterstof en aardgas/biomethaan;
ii) nieuwe vormen van waterstofopslag en -gebruik;
iii) de botsbeveiliging van voertuigen wat betreft de integriteit van de waterstofsystemen en de onderdelen daarvan;
iv) voorschriften voor geïntegreerde systeemveiligheid, die ten minste de lekdetectie en voorschriften inzake reinigingsgas omvatten;
v) elektrische isolatie en elektrische veiligheid;
e) bestuursrechtelijke bepalingen voor de EG-typegoedkeuring van voertuigen wat de waterstofaandrijving ervan betreft, en van waterstofsystemen en onderdelen daarvan;
f) regels inzake de informatie die fabrikanten moeten verstrekken voor de typegoedkeuring en de inspectie bedoeld in artikel 4, leden 4 en 5;
g) gedetailleerde regels voor de in punt 16 van bijlage VI bedoelde etikettering of andere wijzen om waterstofvoertuigen duidelijk en snel te identificeren;
en
h) andere maatregelen die nodig zijn voor de toepassing van de verordening.".
(2) Het volgende artikel 12 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 12 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 12 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 12 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 12 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) Artikel 13 wordt geschrapt.
96. Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG(141)(142)
Teneinde Richtlijn 2009/81/EG aan te passen aan de snelle ontwikkelingen op technisch, economisch en regelgevingsgebied, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de drempelbedragen voor opdrachten teneinde deze in overeenstemming te brengen met die in Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad(143), tot wijziging van de verwijzingen naar de gemeenschappelijke woordenlijst overheidsopdrachten (CPV-nomenclatuur) en tot wijziging van bepaalde codes van de CPV-nomenclatuur en de regels voor de verwijzing in de aankondigingen naar specifieke CPV-rubrieken. Tevens moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om de technische aspecten en kenmerken van de middelen voor elektronische ontvangst te wijzigen teneinde deze, zoals vereist, aan te passen aan de technologische ontwikkelingen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2009/81/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 68 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:
a) de tweede alinea wordt vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 66 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de drempels overeenkomstig de eerste alinea te wijzigen.";
b) de volgende derde alinea wordt toegevoegd:
"Indien de drempels overeenkomstig de eerste alinea moeten worden herzien en de procedure van artikel 66 bis wegens tijdsgebrek niet kan worden toegepast, en dit derhalve om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 66 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit lid vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) In artikel 69 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 66 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van:
a) de in de bijlagen I en II vermelde codenummers van de CPV-nomenclatuur, voor zover hierdoor het materiële toepassingsgebied van deze richtlijn niet wordt gewijzigd, en de regels voor de verwijzing in de aankondigingen naar specifieke CPV-posten binnen de in die bijlagen vermelde categorieën diensten;
b) de technische aspecten en kenmerken van de middelen voor elektronische ontvangst als bedoeld in bijlage VIII, punten a), f) en g).".
(3) De volgende artikelen 66 bis en 66 ter worden ingevoegd:
"Artikel 66 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 68, lid 1, en artikel 69, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 68, lid 1, en artikel 69, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 68, lid 1, en artikel 69, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 66 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 66 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
_________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(6) In artikel 67 worden de leden 3 en 4 geschrapt.
97. Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten(144)
Teneinde de milieueffecten van energiegerelateerde producten te verminderen en energiebesparingen te realiseren, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om Richtlijn 2009/125/EG aan te vullen met specifieke voorschriften inzake ecologisch ontwerp voor geselecteerde milieuaspecten die een significant milieueffect hebben. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2009/125/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 1 wordt vervangen door:
"1. Wanneer een product voldoet aan de criteria zoals opgesomd in lid 2, dient daarop een gedelegeerde handeling of een zelfreguleringsmaatregel overeenkomstig lid 3, onder b), van toepassing te zijn.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis dergelijke gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze richtlijn aan te vullen. [Am. 268]
b) lid 3 wordt vervangen door:
"3. Wanneer de Commissie een gedelegeerde handeling opstelt, houdt zij rekening met:
a) milieuprioriteiten van de Unie, zoals die welke vermeld staan in Besluit 1600/2002/EG of in het Europees programma inzake klimaatverandering van de Commissie (ECCP);
b) relevante wetgeving van de Unie en zelfreguleringsmaatregelen, zoals vrijwillige overeenkomsten waarmee, na een beoordeling overeenkomstig artikel 17, verwacht wordt de beleidsdoelstellingen sneller of tegen lagere kosten te bereiken dan met dwingende voorschriften.";
c) lid 10 wordt vervangen door:
"10. In voorkomend geval gaat een gedelegeerde handeling tot vaststelling van voorschriften inzake ecologisch ontwerp vergezeld van bepalingen betreffende het afwegen van verschillende milieuaspecten. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis dergelijke gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze richtlijn aan te vullen." [Am. 269]
(2) In artikel 16, lid 2, wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis dergelijke gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze richtlijn aan te vullen." [Am. 270]
(3) Het volgende artikel 18 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 18 bis
Gedelegeerde handelingen
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 15, lid 1, en artikel 16, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 271]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 15, lid 1, en artikel 16, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 15, lid 1, en artikel 16, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(6) In artikel 19 wordt de derde alinea geschrapt.
98. Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden(145)
Teneinde Verordening (EG) nr. 661/2009 aan te passen aan de technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van bepaalde grenswaarden en van bijlage IV, en tot aanvulling van de verordening met technische voorschriften voor motorvoertuigen en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden, alsook met bestuursrechtelijke bepalingen, modellen voor administratieve documenten en modellen voor merktekens. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 661/2009 als volgt gewijzigd:
(1) De titel van hoofdstuk IV wordt vervangen door:
"Bevoegdheidsdelegatie".
(2) Artikel 14 wordt vervangen door:
"Artikel 14
Gedelegeerde bevoegdheden
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 14 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening te wijzigen in het licht van de technische vooruitgang door de vaststelling van:
a) maatregelen tot wijziging van de in deel B en deel C van bijlage II vastgestelde grenswaarden voor de rolweerstand en het rolgeluid, voor zover zulks noodzakelijk is als gevolg van veranderingen in de testprocedures en zonder dat daarmee het niveau van milieubescherming wordt verlaagd;
b) maatregelen tot wijziging van bijlage IV teneinde daarin de VN/ECE-reglementen op te nemen die bindend zijn ingevolge artikel 4, lid 4, van Besluit 97/836/EG.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 14 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen in het licht van de technische vooruitgang door de vaststelling van:
a) gedetailleerde regels voor de specifieke procedures, tests en technische voorschriften voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde onderdelen en technische eenheden, met betrekking tot het bepaalde in de artikelen 5 tot en met 12;
b) gedetailleerde regels voor de specifieke veiligheidsvoorschriften voor voertuigen die bestemd zijn voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg in of tussen de lidstaten, met inaanmerkingneming van VN/ECE-reglement 105;
c) een meer nauwkeurige omschrijving van de fysieke eigenschappen die een band moet bezitten en de prestatie-eisen waaraan een band moet voldoen om als „band voor speciaal gebruik”, „professionele terreinband”, „versterkte band”, „band met een hoger draagvermogen”, „winterband”, „reserveband voor tijdelijk gebruik van het T-type” of „tractieband” te worden gedefinieerd overeenkomstig de punten 8 tot en met 13 van artikel 3, tweede alinea;
d) maatregelen tot wijziging van de in deel B en deel C van bijlage II vastgestelde grenswaarden voor de rolweerstand en het rolgeluid, voor zover zulks noodzakelijk is als gevolg van veranderingen in de testprocedures en zonder dat daarmee het niveau van milieubescherming wordt verlaagd;
e) gedetailleerde regels voor de procedure ter vaststelling van de in punt 1 van deel C van bijlage II bedoelde geluidsniveaus;
f) maatregelen tot wijziging van bijlage IV teneinde daarin de VN/ECE-reglementen op te nemen die bindend zijn ingevolge artikel 4, lid 4, van Besluit 97/836/EG;
g) bestuursrechtelijke bepalingen voor de specifieke procedures, tests en technische voorschriften voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde onderdelen en technische eenheden, met betrekking tot het bepaalde in de artikelen 5 tot en met 12;
h) maatregelen tot vrijstelling van bepaalde voertuigen of klassen van voertuigen van de categorieën M2, M3, N2 en N3 van de verplichting om de in artikel 10 genoemde geavanceerde voertuigsystemen te installeren, indien op basis van een kosten-batenanalyse en gelet op alle relevante veiligheidsaspecten blijkt dat de toepassing van deze systemen niet geschikt is voor de betrokken voertuigen of klassen van voertuigen;
i) andere maatregelen die nodig zijn voor de toepassing van de verordening.". [Am. 272]
(2) Het volgende artikel 14 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 14 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 14 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. ]. [Am. 273]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 14 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 14 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van tweedrie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met tweedrie maanden verlengd. [Am. 274]
____________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) Artikel 15 wordt geschrapt.
99. Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten(146)
Teneinde ervoor te zorgen dat Verordening (EG) nr. 1223/2009 aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang wordt aangepast, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen:
– tot wijziging van de definitie van nanomaterialen in de verordening;
– tot wijziging van de verordening ten aanzien van de kennisgevingseisen;
– tot wijziging van de verordening om het toepassingsgebied van bijlage IV uit te breiden tot haarkleuringsproducten;
– tot wijziging van de bijlagen bij de verordening met betrekking tot stoffen die kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting zijn;
– tot wijziging van de kennisgevingsinformatie in de verordening en tot wijziging van de bijlagen II en III met betrekking tot nanomaterialen;
– tot wijziging van de bijlagen II tot en met VI van de verordening indien zich als gevolg van het gebruik van bepaalde stoffen in cosmetische producten een mogelijk risico voor de volksgezondheid voordoet dat voor de gehele Unie moet worden aangepakt;
– tot wijziging van de bijlagen III tot en met VI en bijlage VIII bij de verordening om deze aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang;
– tot aanvulling van de verordening met een lijst van gemeenschappelijke criteria voor beweringen.
– tot aanvulling van deze verordening door vrijstellingen toe te staan op het verbod op dierproeven ingeval ernstige bezorgdheid rijst over de veiligheid van een bestaand cosmetisch ingrediënt. [Am. 275]
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Teneinde eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de tenuitvoerlegging van de betrokken bepalingen van Verordening (EG) nr. 1223/2009 inzake vrijstellingen met betrekking tot dierproeven, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend teneinde besluiten vast te stellen om vrijstelling van het verbod op dierproeven te verlenen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011. [Am. 276]
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1223/2009 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 2 wordt lid 3 vervangen door:
"3. Gezien de uiteenlopende definities van nanomaterialen die door diverse organen worden gepubliceerd, en de constante technische en wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van nanotechnologie, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 31 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om lid 1, onder k), te wijzigen teneinde dat punt bij te stellen en aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang en aan de definities die op grond daarvan op internationaal niveau worden overeengekomen.".
(2) In artikel 13 wordt lid 8 vervangen door:
"8. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 31 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de leden 1 tot en met 7 van dit artikel door voorschriften toe te voegen, rekening houdend met de technische en wetenschappelijke vooruitgang en met specifieke behoeften in verband met het markttoezicht.".
(3) In artikel 14 wordt lid 2 vervangen door:
"2. Behoudens een besluit van de Commissie om het toepassingsgebied van bijlage IV tot haarkleuringsproducten uit te breiden, mogen deze producten geen andere kleurstoffen bevatten die voor het kleuren van de haren zijn bestemd, dan de in bijlage IV genoemde, noch kleurstoffen die voor het kleuren van de haren zijn bestemd die niet overeenkomstig de in die bijlage vastgestelde voorwaarden worden gebruikt.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 31 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om, met het oog op de aanneming van het in de eerste alinea bedoelde besluit, bijlage IV te wijzigen.".
(4) Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 1 wordt vervangen door:
"1. Het gebruik in cosmetische producten van stoffen die als CMR van categorie 2 zijn ingedeeld in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008, wordt verboden.
Een stof die in categorie 2 is ingedeeld, mag echter in cosmetische producten worden gebruikt, indien zij door het WCCV werd beoordeeld en veilig werd bevonden voor gebruik in cosmetische producten.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 31 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om, met het oog op de toepassing van dit lid, de bijlagen te wijzigen.";
b) in lid 2 worden de vierde en de vijfde alinea vervangen door:
"Met het oog op de toepassing van dit lid is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 31 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen bij deze verordening te wijzigen, mits zij dit doet binnen 15 maanden na de laatste opname van de desbetreffende stoffen in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008.
Indien dit in geval van een mogelijk risico voor de volksgezondheid als gevolg van het gebruik van bepaalde stoffen in cosmetische producten, om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 31 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(5) Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
a) de leden 6 en 7 worden vervangen door:
"6. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 31 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen II en III, rekening houdend met het advies van het WCCV, te wijzigen in geval van een potentieel risico voor de volksgezondheid, ook wanneer er onvoldoende gegevens beschikbaar zijn.
7. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 31 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om lid 3 te wijzigen door, rekening houdend met de technische en wetenschappelijke vooruitgang, voorschriften toe te voegen.";
b) lid 8 wordt geschrapt;
c) lid 9 wordt vervangen door:
"9. Indien dit in geval van een mogelijk risico voor de volksgezondheid als gevolg van het gebruik van bepaalde stoffen in cosmetische producten, om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 31 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig de leden 6 en 7 vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(6) In artikel 18, lid 2, wordt de negende alinea vervangen door:
"De in de zesde alinea bedoelde maatregelen worden vastgesteld door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 32, lid 2, bedoelde procedure.Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 31 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door vrijstellingen toe te staan als bedoeld in de zesde alinea." [Am. 277]
(7) In artikel 20, lid 2, wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 31 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om, teneinde deze verordening aan te vullen door na raadpleging van het WCCV of andere relevante instanties en rekening houdend met het bepaalde in Richtlijn 2005/29/EG, een lijst van gemeenschappelijke criteria aanvast te nemenstellen voor beweringen die ten aanzien van cosmetische producten mogen worden gebruikt.". [Am. 278]
(8) Artikel 31 wordt vervangen door:
"Artikel 31
Wijziging van de bijlagen
1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 31 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om, na raadpleging van het WCCV, de bijlagen II tot en met VI te wijzigen indien zich als gevolg van het gebruik van bepaalde stoffen in cosmetische producten een mogelijk risico voor de volksgezondheid voordoet dat voor de gehele Unie moet worden aangepakt.
Indien dit in geval van een mogelijk risico voor de volksgezondheid als gevolg van het gebruik van bepaalde stoffen in cosmetische producten, om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 31 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit lid vastgestelde gedelegeerde handelingen.
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 31 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om, na raadpleging van het WCCV, de bijlagen III tot en met VI en bijlage VIII te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.
3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 31 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om, na raadpleging van het WCCV, bijlage I te wijzigen wanneer dit nodig blijkt om de veiligheid van op de markt gebrachte cosmetische producten te waarborgen.".
(9) De volgende artikelen 31 bis en 31 ter worden ingevoegd:
"Artikel 31 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 2, lid 3, artikel 13, lid 8, artikel 14, lid 2, artikel 15, leden 1 en 2, artikel 16, leden 8 en 9, artikel18, lid 2, artikel 20, lid 2, en artikel 31, leden 1, 2 en 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 2, lid 3, artikel 13, lid 8, artikel 14, lid 2, artikel 15, leden 1 en 2, artikel 16, leden 8 en 9, artikel18, lid 2, artikel 20, lid 2, en artikel 31, leden 1, 2 en 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven*.van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 2, lid 3, artikel 13, lid 8, artikel 14, lid 2, artikel 15, leden 1 en 2, artikel 16, leden 8 en 9, artikel18, lid 2, artikel 20, lid 2, en artikel 31, leden 1, 2 en 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. [Am. 279]
Artikel 31 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 31 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(10) In artikel 32 worden de leden 3 en 4 geschrapt.
X. Justitie en Consumentenzaken
100. Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)(147)(148)
Teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, veranderingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe kennis, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de technische wijziging van bijlage I bij Richtlijn 92/85/EEG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 92/85/EEG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 13 wordt lid 1 vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot technische wijzigingen aan bijlage I teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, veranderingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe kennis.
Indien dit, in geval van mogelijke onmiddellijke risico's voor de gezondheid of veiligheid van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie, om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 13 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit lid vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) De volgende artikelen 13 bis en 13 ter worden ingevoegd:
"Artikel 13 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 13, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 13, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 13, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 13 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 13 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
____________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
101. Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad(149)(150)
Teneinde Richtlijn 2008/48/EG bij te werken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de richtlijn teneinde er aanvullende hypothesen voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage aan toe te voegen of de bestaande hypothesen te wijzigen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2008/48/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 19 wordt lid 5 vervangen door:
"5. Zo nodig kan voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage worden uitgegaan van de in bijlage I genoemde aanvullende hypothesen.
Indien de in dit artikel en in deel II van bijlage I genoemde hypothesen niet voldoende zijn om het jaarlijkse kostenpercentage op uniforme wijze te berekenen of niet meer aangepast zijn aan de commerciële marktsituatie, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van dit artikel en van bijlage I teneinde de noodzakelijk geachte aanvullende hypothesen voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage toe te voegen of de bestaande te wijzigen.".
(2) Het volgende artikel 24 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 24 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 19, lid 5, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 19, lid 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 19, lid 5, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) Artikel 25 wordt geschrapt.
XI. Mobiliteit en Vervoer
102. Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart(151)
Teneinde Verordening (EEG) nr. 3922/91 aan te passen aan de economische en technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om bijlage III bij de verordening te wijzigen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EEG) nr. 3922/91 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 11 wordt lid 1 vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage III te wijzigen teneinde deze aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang aan te passen.
Indien dit om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 11 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit lid vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) De volgende artikelen 11 bis en 11 ter worden ingevoegd:
"Artikel 11 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 11, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening]De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 280]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 11, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 11 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 12 ter, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) In artikel 12 worden de leden 3 en 4 geschrapt.
103. Richtlijn 95/50/EG van de Raad van 6 oktober 1995 betreffende uniforme procedures voor de controle op het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg(152)(153)
Teneinde Richtlijn 95/50/EG aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen bij de richtlijn, met name om rekening te houden met wijzigingen in Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad(154). Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 95/50/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 9 bis wordt vervangen door:
"Artikel 9 bis
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang op de onder deze richtlijn vallende gebieden, met name om rekening te houden met wijzigingen in Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad*.
_______________
* Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (PB L 260 van 30.9.2008, blz. 13).".
(2) Het volgende artikel 9 bis bis wordt ingevoegd:
"Artikel 9 bis bis
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 9 bis bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze ].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 9 bis bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 9 bis vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) Artikel 9 ter wordt geschrapt.
104. Richtlijn 97/70/EG van de Raad van 11 december 1997 betreffende de invoering van een geharmoniseerde veiligheidsregeling voor vissersvaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt(155)
Teneinde Richtlijn 97/70/EG aan te passen aan de ontwikkeling van het internationaal recht, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de richtlijn te wijzigen met het oog op de toepassing van latere wijzigingen van het Protocol van Torremolinos en om de richtlijn te wijzigen door voorschriften vast te stellen voor een geharmoniseerde interpretatie van de voorschriften van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos, voor zover die aan het oordeel van de overheden van de afzonderlijke verdragsluitende partijen is overgelaten.
Teneinde te waarborgen dat de Unie-normen worden beschermd, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van deze richtlijn teneinde wijzigingen van het Protocol van Torremolinos uit te sluiten van het toepassingsgebied van deze richtlijn indien uit een beoordeling door de Commissie blijkt dat er een duidelijk risico bestaat dat een dergelijke internationale wijziging het in de maritieme wetgeving van de Unie vastgelegde niveau van maritieme veiligheid, voorkoming van verontreiniging door schepen en bescherming van de leef- en werkomstandigheden aan boord verlaagt of daarmee onverenigbaar is.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. [Am. 281]
Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Richtlijn 97/70/EG te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om voorschriften vast te stellen ten behoeve van een geharmoniseerde interpretatie van de voorschriften van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos, voor zover die aan het oordeel van de overheden van de afzonderlijke verdragsluitende partijen is overgelaten en voor zover die nodig is voor de consistente toepassing in de Unie. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011.[Am. 282]
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 97/70/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 8 wordt vervangen door:
"Artikel 8
Gedelegeerde en uitvoeringshandelingen
1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de artikelen 2, 3, 4, 6 en 7 en de bijlagen met het oog op de toepassing, in het kader van deze richtlijn, van latere wijzigingen van het Protocol van Torremolinos.
2. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingenis bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze richtlijn aan te vullen met als doel het vaststellen van een geharmoniseerde interpretatie vaststellen van de voorschriften van de bijlage bij het Protocol van Torremolinos, voor zover die aan het oordeel van de overheden van de afzonderlijke verdragsluitende partijen is overgelaten. en voor zover die nodig is voor de consistente toepassing in de Unie. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 9, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld. [Am. 283]
3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze richtlijn te wijzigen met als doel wijzigingen van het in artikel 2, lid 4, bedoelde internationale instrument kunnenuit te sluiten van het toepassingsgebied van deze richtlijn, worden uitgesloten krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad*indien uit een beoordeling door de Commissie blijkt dat er een duidelijk risico bestaat dat de internationale wijziging het in de maritieme wetgeving van de Unie vastgelegde niveau van maritieme veiligheid, voorkoming van verontreiniging door schepen en bescherming van de leef- en werkomstandigheden aan boord verlaagt of daarmee onverenigbaar is. [Am. 284]
__________________
* Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende de oprichting van het Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS) en houdende wijziging van de verordeningen op het gebied van maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (PB L 324 van 29.11.2002, blz. 1).".
(2) Het volgende artikel 8 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 8 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 8, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibus wijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.. [Am. 285]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. [Am. 286]
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 8, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. [Am. 287]
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) In artikel 9 wordt lid 3 geschrapt.
105. Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen(156)
Teneinde de bij Richtlijn 2000/59/EG getroffen regeling te verbeteren en de richtlijn aan te passen aan de ontwikkeling van andere instrumenten van de Unie en internationale instrumenten, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om:
– de richtlijn te wijzigen met het oog op de aanpassing van de verwijzingen naar instrumenten van de Unie en de IMO teneinde deze in overeenstemming te brengen met maatregelen van de Unie of de IMO die van kracht zijn geworden;
– de bijlagen bij de richtlijn te wijzigen.
Teneinde te waarborgen dat de Unienormen worden beschermd, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van deze richtlijn om wijzigingen van Marpol 73/78 uit te sluiten van het toepassingsgebied van deze richtlijn indien uit een beoordeling door de Commissie blijkt dat er een duidelijk risico bestaat dat internationale wijziging het in de maritieme wetgeving van de Unie vastgelegde niveau van maritieme veiligheid, voorkoming van verontreiniging door schepen en bescherming van de leef- en werkomstandigheden aan boord verlaagt of daarmee onverenigbaar is. [Am. 288]
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2000/59/EG als volgt gewijzigd:
(1) Het volgende artikel 13 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 13 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 15 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 289]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 15 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 15 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(2) Artikel 14 wordt geschrapt.
(3) Artikel 15 wordt vervangen door:
"Artikel 15
Wijzigingen
1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in de richtlijn opgenomen verwijzingen naar instrumenten van de Unie en de IMO teneinde deze in overeenstemming te brengen met maatregelen van de Unie of de IMO die van kracht zijn geworden, voor zover deze wijzigingen het toepassingsgebied van de richtlijn niet verruimen.
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen wanneer dat nodig is om de bij deze richtlijn getroffen regeling te verbeteren, voor zover deze wijzigingen het toepassingsgebied van de richtlijn niet verruimen.
3. De Commissieis bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze richtlijn te wijzigen met als doel wijzigingen van dehet in artikel 2 bedoelde internationale instrumenten kunneninstrument uit te sluiten van het toepassingsgebied van de richtlijn worden uitgesloten krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad*. deze richtlijn, indien uit een beoordeling door de Commissie blijkt dat er een duidelijk risico bestaat dat de internationale wijziging het in de maritieme wetgeving van de Unie vastgelegde niveau van maritieme veiligheid, voorkoming van verontreiniging door schepen en bescherming van de leef- en werkomstandigheden aan boord verlaagt of daarmee onverenigbaar is. [Am. 290]
_______________________
* Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende de oprichting van het Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS) en houdende wijziging van de verordeningen op het gebied van maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (PB L 324 van 29.11.2002, blz. 1).".
106. Richtlijn 2001/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2001 tot vaststelling van geharmoniseerde voorschriften en procedures voor veilig laden en lossen van bulkschepen(157)
Teneinde Richtlijn 2001/96/EG aan te passen aan de ontwikkeling van regelgeving van de Unie en van internationale regelgeving en teneinde de geldende procedures te verbeteren, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de richtlijn met betrekking tot:
– bepaalde definities;
– de verwijzingen naar internationale verdragen en codes en naar resoluties en circulaires van de IMO, de verwijzingen naar ISO-normen, de verwijzingen naar instrumenten van de Unie, en de bijlagen daarbij;
– de procedures voor de samenwerking tussen bulkschepen en terminals;
– bepaalde verslagleggingsverplichtingen.
Teneinde te waarborgen dat de Unienormen worden beschermd, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van deze richtlijn om wijzigingen van de in artikel 3 van deze richtlijn bedoelde internationale instrumenten uit te sluiten van het toepassingsgebied van deze richtlijn indien uit een beoordeling door de Commissie blijkt dat er een duidelijk risico bestaat dat internationale wijziging het in de maritieme wetgeving van de Unie vastgelegde niveau van maritieme veiligheid, voorkoming van verontreiniging door schepen en bescherming van de leef- en werkomstandigheden aan boord verlaagt of daarmee onverenigbaar is. [Am. 291]
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2001/96/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 14 wordt geschrapt.
(2) Artikel 15 wordt vervangen door:
"Artikel 15
Wijzigingen
1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de definities in de punten 1 tot en met 6 en 15 tot en met 18 van artikel 3, de verwijzingen naar internationale verdragen en codes en naar resoluties en circulaires van de IMO, de verwijzingen naar ISO-normen en de verwijzingen naar instrumenten van de Unie teneinde deze in overeenstemming te brengen met de internationale instrumenten en de instrumenten van de Unie die na de vaststelling van deze richtlijn worden aangenomen, worden gewijzigd of in werking treden, mits het toepassingsgebied van deze richtlijn daardoor niet wordt verruimd.
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van artikel 8 met betrekking tot de procedures voor de samenwerking tussen bulkschepen en terminals en de verslagleggingsverplichtingen als bedoeld in artikel 11, lid 2, en de bijlagen, mits het toepassingsgebied van deze richtlijn daardoor niet wordt verruimd.
3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze richtlijn te wijzigen met als doel wijzigingen van dehet in artikel 3 bedoelde internationale instrumenten kunneninstrument uit te sluiten van het toepassingsgebied van de richtlijn worden uitgesloten krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2099/2002."deze richtlijn, indien uit een beoordeling door de Commissie blijkt dat er een duidelijk risico bestaat dat de internationale wijziging het in de maritieme wetgeving van de Unie vastgelegde niveau van maritieme veiligheid, voorkoming van verontreiniging door schepen en bescherming van de leef- en werkomstandigheden aan boord verlaagt of daarmee onverenigbaar is. [Am. 292]
____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.". [Am. 293]
(3) Het volgende artikel 15 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 15 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 15 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 294]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 15 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 15 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
107. Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad(158)(159)
Teneinde Richtlijn 2002/59/EG aan te passen aan de ontwikkeling van regelgeving van de Unie en van internationale regelgeving en aan de met de uitvoering van de richtlijn opgedane ervaring, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van:
– de in de richtlijn opgenomen verwijzingen naar instrumenten van de Unie en de IMO, om deze in overeenstemming te brengen met de bepalingen van het recht van de Unie of het internationaal recht;
– bepaalde in de richtlijn opgenomen definities, om deze in overeenstemming te brengen met de bepalingen van het Unierecht of het internationaal recht;
– de bijlagen I, III en IV bij de richtlijn, in het licht van de technische vooruitgang en de met de uitvoering van de richtlijn opgedane ervaring.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2002/59/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 27 wordt vervangen door:
"Artikel 27
Wijzigingen
1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 27 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om in de richtlijn opgenomen verwijzingen naar instrumenten van de Unie en de IMO, alsmede definities in bijlage 3 en de bijlagen te wijzigen teneinde deze in overeenstemming te brengen met bepalingen van het Unierecht of het internationaal recht die zijn vastgesteld, gewijzigd of in werking getreden, voor zover deze wijzigingen het toepassingsgebied van de richtlijn niet verruimen.
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 27 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I, III en IV in het licht van de technische vooruitgang en de met deze richtlijn opgedane ervaring, voor zover deze wijzigingen het toepassingsgebied van de richtlijn niet verruimen.".
(2) Het volgende artikel 27 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 27 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 27 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze ].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 27 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 27 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) Artikel 28 wordt geschrapt.
108. Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende de oprichting van het Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS) en houdende wijziging van de verordeningen op het gebied van maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen(160)(161)
Teneinde de in Verordening (EG) nr. 2099/2002 opgenomen lijst van handelingen van de Unie die verwijzen naar het Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS), bij te werken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de verordening te wijzigen door een verwijzing op te nemen naar de in werking getreden handelingen van de Unie op grond waarvan bepaalde bevoegdheden aan het COSS worden verleend. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 2099/2002 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 3 wordt lid 3 geschrapt.
(2) Artikel 7 wordt vervangen door:
"Artikel 7
Bevoegdheden van het COSS en wijzigingen
Het COSS oefent de bevoegdheden uit die krachtens de geldende wetgeving van de Unie aan dit comité worden verleend.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 7 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van artikel 2, lid 2, teneinde een verwijzing op te nemen naar handelingen van de Unie die na de vaststelling van deze verordening in werking zijn getreden en op grond waarvan bepaalde bevoegdheden worden verleend aan het COSS.".
(3) Het volgende artikel 7 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 7 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 7 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze ].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 7 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
109. Richtlijn 2003/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 april 2003 betreffende specifieke stabiliteitsvereisten voor ro-ro-passagiersschepen(162)(163)
Teneinde Richtlijn 2003/25/EG aan te passen aan de technische vooruitgang, aan ontwikkelingen op internationaal niveau en aan de met de uitvoering van de richtlijn opgedane ervaring, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen bij de richtlijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2003/25/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 10 wordt vervangen door:
"Artikel 10
Wijziging van de bijlagen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen teneinde rekening te houden met ontwikkelingen op internationaal niveau, met name bij de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), en teneinde de doeltreffendheid van deze richtlijn in het licht van de ervaring en de technische vooruitgang te verbeteren.".
(2) Het volgende artikel 10 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 10 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 10 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 10 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 10 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) Artikel 11 wordt geschrapt.
110. Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad en Richtlijn 91/439/EEG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 76/914/EEG van de Raad(164)(165)
Teneinde Richtlijn 2003/59/EG aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van de bijlagen I en II bij de richtlijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2003/59/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 11 wordt vervangen door:
"Artikel 11
Aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen I en II te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.".
(2) Het volgende artikel 11 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 11 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 11 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze ].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 11 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) Artikel 12 wordt geschrapt.
111. Verordening (EG) nr. 782/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 14 april 2003 houdende een verbod op organische tinverbindingen op schepen(166)
Teneinde de controle op schadelijke aangroeiwerende systemen op schepen verder te ontwikkelen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om:
– de verwijzingen naar de AFS-Conventie, het AFS-certificaat, de AFS-verklaring en de AFS-verklaring van overeenstemming in Verordening (EG) nr. 782/2003 te wijzigen;
– de bijlagen bij de verordening, met inbegrip van de relevante IMO-richtsnoeren ten aanzien van artikel 11 van de AFS-Conventie, te wijzigen teneinde rekening te houden met de ontwikkelingen op internationaal niveau en met name binnen de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), of teneinde de doeltreffendheid van de verordening in het licht van de opgedane ervaring te verbeteren;
– de verordening aan te vullen met een geharmoniseerde keurings- en certificatieregeling voor bepaalde schepen.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 782/2003 als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 1 wordt als volgt gewijzigd:
i) punt b) wordt vervangen door:
"b) Schepen met een lengte van 24 m of meer, maar met een brutotonnage van minder dan 400 ton, met uitzondering van vaste of drijvende platforms, FSU's en FPSO's, moeten in het bezit zijn van een AFS-verklaring als bewijs van overeenstemming met de artikelen 4 en 5.";
ii) de volgende tweede alinea wordt toegevoegd:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de vaststelling vanteneinde deze verordening aan te vullen door een geharmoniseerde keurings- en certificatieregeling vast te stellen voor onder b) van de eerste alinea van dit lid bedoelde schepen, indien nodig."; [Am. 295]
b) lid 3 wordt geschrapt.
(2) In artikel 7 wordt de tweede alinea geschrapt.
(3) Artikel 8 wordt vervangen door:
"Artikel 8
Wijzigingen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de verwijzingen naar de AFS-Conventie, het AFS-certificaat, de AFS-verklaring en de AFS-verklaring van overeenstemming, en tot wijziging van de bijlagen bij de verordening, met inbegrip van de relevante IMO-richtsnoeren ten aanzien van artikel 11 van de AFS-Conventie, teneinde rekening te houden met de ontwikkelingen op internationaal niveau en met name binnen de IMO, of teneinde de doeltreffendheid van de verordening in het licht van de opgedane ervaring te verbeteren.".
(4) Het volgende artikel 8 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 8 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 6, lid 1, en artikel 8 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibus wijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 296]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6, lid 1, en artikel 8 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 6, lid 1, en artikel 8 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
______________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(5) Artikel 9 wordt geschrapt.
112. Richtlijn 2004/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de interoperabiliteit van elektronische tolheffingssystemen voor het wegverkeer in de Gemeenschap(167)
Teneinde bepaalde technische specificaties voor elektronische tolheffingssystemen aan te passen en verder te ontwikkelen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om:
– de bijlage bij Richtlijn 2004/52/EG te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de technische vooruitgang;
– de richtlijn aan te vullen met besluiten inzake de definiëring van de Europese elektronische tolheffingsdienst en technische besluiten inzake de totstandbrenging van deze dienst.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2004/52/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 2 wordt vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 4 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlage te wijzigen teneinde deze aan de technische vooruitgang aan te passen.";
b) de leden 4 en 5 worden vervangen door:
"4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 4 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de definiëring vanteneinde deze verordening aan te vullen door de Europese elektronische tolheffingsdienst te definiëren. Deze besluiten worden alleen genomen indien alle op basis van passende studies geëvalueerde voorwaarden aanwezig zijn om vanuit alle oogpunten, ook technisch, juridisch en commercieel, interoperabiliteit mogelijk te maken. [Am. 297]
5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 4 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze richtlijn aan te vullen door technische besluiten inzake de totstandbrenging van de Europese elektronische tolheffingsdienst vast te stellen.". [Am. 298]
(2) Het volgende artikel 4 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 4 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 4, leden 2, 4 en 5, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 299]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, leden 2, 4 en 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 4, leden 2, 4 en 5, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) In artikel 5 wordt lid 2 geschrapt.
113. Richtlijn 2004/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake minimumveiligheidseisen voor tunnels in het trans-Europese wegennet(168)
Teneinde Richtlijn 2004/54/EG aan te passen aan de technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van de bijlagen bij de richtlijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2004/54/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 16 wordt vervangen door:
"Artikel 16
Wijziging van de bijlagen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 16 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlage te wijzigen teneinde deze aan de technische vooruitgang aan te passen.".
(2) Het volgende artikel 16 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 16 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 16 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 300]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 16 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 16 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) In artikel 17 wordt lid 3 geschrapt.
114. Verordening (EG) nr. 725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten(169)
Teneinde Verordening (EG) nr. 725/2004 aan te passen aan de ontwikkeling van het internationaal recht, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de verordening te wijzigen met het oog op de opname van wijzigingen van internationale instrumenten en om de verordening aan te vullen door geharmoniseerde procedures vast te stellen voor de toepassing van de verplichte bepalingen van de ISPS-code, mits het toepassingsgebied van de verordening daardoor niet wordt verruimd. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. [Am. 301]
Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 725/2004 te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om geharmoniseerde procedures vast te stellen voor de toepassing van de verplichte bepalingen van de ISPS-code, mits het toepassingsgebied van de verordening daardoor niet wordt verruimd. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011. [Am. 302]
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 725/2004 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 10 worden de leden 2 en 3 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van deze verordening met het oog op de opname van wijzigingen van de in artikel 2 bedoelde internationale instrumenten met betrekking tot onder deze verordening vallende voor binnenlandse reizen gebruikte schepen en havenfaciliteiten waar zij worden afgehandeld, voor zover deze handelingen een technische actualisering van de bepalingen van het SOLAS-Verdrag en de ISPS-code inhouden.
Indien dit in geval van de in de vorige alinea bedoelde maatregelen om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 10 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit lid vastgestelde gedelegeerde handelingen. De in lid 5 van dit artikel vastgelegde conformiteitscontroleprocedure is in deze gevallen niet van toepassing.
3. De Commissie steltis bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen met als het doel geharmoniseerde procedures vast te stellen voor de toepassing van de verplichte bepalingen van de ISPS-code, mits het toepassingsgebied van deze verordening daardoor niet wordt verruimd. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde procedure.". [Am. 303]
(2) De volgende artikelen 10 bis en 10 ter worden ingevoegd:
"Artikel 10 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 10, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 304]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 10, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 10, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 10 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 10 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) In artikel 11 worden de leden 4 en 5 geschrapt.
115. Verordening (EG) nr. 785/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de verzekeringseisen voor luchtvervoerders en exploitanten van luchtvaartuigen(170)(171)
Teneinde Verordening (EG) nr. 785/2004 aan te passen aan de ontwikkeling van het internationaal recht, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om bepaalde waarden in de verordening te wijzigen in het licht van wijzigingen van internationale verdragen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 785/2004 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 6 wordt lid 5 vervangen door:
"5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde waarden wanneer wijzigingen van toepasselijke internationale verdragen dit noodzakelijk maken.".
(2) In artikel 7 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in lid 1 van dit artikel bedoelde waarden wanneer wijzigingen van toepasselijke internationale verdragen dit noodzakelijk maken.".
(3) Het volgende artikel 8 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 8 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 6, lid 5, en artikel 7, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze ].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6, lid 5, en artikel 7, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 6, lid 5, en artikel 7, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(4) In artikel 9 wordt lid 3 geschrapt.
116. Verordening (EG) nr. 789/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de overdracht van vracht- en passagiersschepen tussen registers binnen de Gemeenschap en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 613/91 van de Raad(172)(173)
Teneinde Verordening (EG) nr. 789/2004 aan te passen aan ontwikkelingen op internationaal niveau, met name bij de Internationale Maritieme Organisatie, en teneinde de doeltreffendheid van de verordening in het licht van de opgedane ervaring en de technische vooruitgang te verbeteren, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van bepaalde definities in de verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 789/2004 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 7 wordt lid 3 geschrapt.
(2) In artikel 9 wordt lid 1 vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de definities in artikel 2 teneinde rekening te houden met ontwikkelingen op internationaal niveau, met name bij de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), en teneinde de doeltreffendheid van de verordening in het licht van de ervaring en de technische vooruitgang te verbeteren, mits het toepassingsgebied van de verordening door deze wijzigingen niet wordt verruimd.".
(3) Het volgende artikel 9 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 9 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 9, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze ].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 9, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 9, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
117. Verordening (EG) nr. 868/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende bescherming tegen aan communautaire luchtvaartmaatschappijen schade toebrengende subsidiëring en oneerlijke tariefpraktijken bij de levering van luchtdiensten vanuit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap(174)
Teneinde de vaststelling van oneerlijke tariefpraktijken te verbeteren, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om Verordening (EG) nr. 868/2004 aan te vullen met een uitvoerige methodologie voor het constateren van oneerlijke tariefpraktijken. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 868/2004 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 5 wordt lid 3 vervangen door:
"3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 14 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door een uitvoerige methodologie vast te stellen voor het constateren van oneerlijke tariefpraktijken. Deze methodologie heeft onder meer betrekking op de manier waarop normale concurrerende tarifering, werkelijke kosten en redelijke winstmarges moeten worden beoordeeld in de specifieke context van de luchtvaartsector.". [Am. 305]
(2) Het volgende artikel 14 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 14 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 5, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 306]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 5, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) In artikel 15 wordt lid 4 geschrapt.
118. Richtlijn 2005/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende geharmoniseerde River Information Services (RIS) op de binnenwateren in de Gemeenschap(175)(176)
Teneinde Richtlijn 2005/44/EG aan te passen aan de technische vooruitgang en rekening te houden met de ervaring die bij de toepassing ervan is opgedaan, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de bijlagen I en II bij de richtlijn te wijzigen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2005/44/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 10 wordt vervangen door:
"Artikel 10
Wijziging van de bijlagen I en II
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen I en II te wijzigen teneinde rekening te houden met de ervaring die bij de toepassing van deze richtlijn is opgedaan, en teneinde die bijlagen aan de technische vooruitgang aan te passen.".
(2) Het volgende artikel 10 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 10 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 10 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 10 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 10 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) In artikel 11 wordt lid 4 geschrapt.
119. Richtlijn 2005/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende het verhogen van de veiligheid van havens(177)(178)
Teneinde de technische maatregelen die vereist zijn om voor de nodige havenveiligheid te zorgen, geregeld bij te werken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van de bijlagen I tot en met IV bij Richtlijn 2005/65/EG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2005/65/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 14 wordt vervangen door:
"Artikel 14
Wijziging van de bijlagen I tot en met IV
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 14 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen I tot en met IV te wijzigen teneinde deze aan de bij de toepassing ervan opgedane ervaring aan te passen, zonder daarbij evenwel het toepassingsgebied van de richtlijn uit te breiden.
Indien dit in geval van de voor de aanpassing van de bijlagen I tot en met IV noodzakelijke wijzigingen, om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 14 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) De volgende artikelen 14 bis en 14 ter worden ingevoegd:
"Artikel 14 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 14 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze ].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 14 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 14 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 14 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 14 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) Artikel 15 wordt geschrapt.
120. Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 betreffende de vaststelling van een communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod binnen de Gemeenschap is opgelegd en het informeren van luchtreizigers over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij, en tot intrekking van artikel 9 van Richtlijn 2004/36/EG(179)(180)
Teneinde Verordening (EG) nr. 2111/2005 aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang en teneinde de geldende procedures nader uit te werken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de bijlage bij de verordening te wijzigen en de verordening aan te vullen met uitvoeringsmaatregelen voor bepaalde procedures. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 2111/2005 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 3 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De op de geldende veiligheidsnormen gebaseerde gemeenschappelijke criteria voor het opleggen van een exploitatieverbod aan een luchtvaartmaatschappij staan vermeld in de bijlage en worden hierna "gemeenschappelijke criteria" genoemd.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 14 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlage teneinde de gemeenschappelijke criteria op grond van wetenschappelijke en technische ontwikkelingen te wijzigen.".
(2) Artikel 8 wordt vervangen door:
"Artikel 8
Uitvoeringsmaatregelen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 14 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming van uitvoeringsmaatregelen voor de in dit hoofdstuk bedoelde procedures, rekening houdend met de noodzaak van snelle besluitvorming bij de aanpassing van de communautaire lijst.
Indien dit in geval van de in lid 1 bedoelde maatregelen om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 14 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(3) De volgende artikelen 14 bis en 14 ter worden ingevoegd:
"Artikel 14 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 3, lid 2, en artikel 8 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze ].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 2, en artikel 8 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 8 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met een maand verlengd.
Artikel 14 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 14 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(4) In artikel 15 wordt lid 4 geschrapt.
121. Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs(181)
Teneinde de maatregelen die nodig zijn om de beveiliging van het rijbewijs te waarborgen, te versterken, de interoperabiliteit in de toekomst te garanderen en Richtlijn 2006/126/EG aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de bijlagen I tot en met VI bij de richtlijn te wijzigen en de richtlijn aan te vullen met specificaties voor beveiliging tegen vervalsing.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2006/126/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 2 wordt vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze richtlijn aan te vullen door de specificaties voor de microchip als bedoeld in bijlage I vast te stellen. Deze specificaties vereisen een EG-typegoedkeuring die slechts kan worden toegekend wanneer is aangetoond dat deze microchip bestand is tegen pogingen tot manipulatie of verandering van de gegevens. [Am. 307]
Onverminderd de voorschriften inzake gegevensbescherming mogen de lidstaten, zodra deze gedelegeerde handelingen van kracht zijn, bepalen dat in het rijbewijs een opslagmedium (microchip) wordt ingebouwd.";
b) in lid 3 wordt de derde alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I teneinde de interoperabiliteit in de toekomst te waarborgen.".
(2) In artikel 3 wordt lid 2 vervangen door:
"2. Het materiaal dat gebruikt wordt voor het rijbewijs als bedoeld in bijlage I, wordt beveiligd tegen vervalsing.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze richtlijn aan te vullen door passende maatregelen vast te stellen om vervalsing tegen te gaan. [Am. 308]
De lidstaten mogen extra veiligheidskenmerken invoeren.".
(3) Artikel 8 wordt vervangen door:
"Artikel 8
Wijziging van de bijlagen I tot en met VI
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen I tot en met VI te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.".
(4) Het volgende artikel 8 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 8 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 1, leden 2 en 3, artikel 3, lid 2, en artikel 8 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 309]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 1, leden 2 en 3, artikel 3, lid 2, en artikel 8 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 1, leden 2 en 3, artikel 3, lid 2, en artikel 8 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(5) Artikel 9 wordt geschrapt.
122. Verordening (EG) nr. 336/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 inzake de implementatie van de Internationale Veiligheidsmanagementcode in de Gemeenschap en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 3051/95 van de Raad(182)(183)
Teneinde de bepalingen inzake de implementatie van de Internationale Veiligheidsmanagementcode bij te werken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 336/2006. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 336/2006 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 11 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage II teneinde rekening te houden met ontwikkelingen op internationaal niveau, met name bij de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), of teneinde de doeltreffendheid van deze verordening te verbeteren in het licht van de ervaring die met de toepassing ervan is opgedaan.".
(2) Het volgende artikel 11 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 11 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 11, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 11, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) In artikel 12 wordt lid 3 geschrapt.
123. Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen(184)
Teneinde de voor de goede werking van Richtlijn 2007/59/EG vereiste technische maatregelen aan te nemen en de richtlijn aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de bijlagen bij de richtlijn in het licht van de wetenschappelijke en technische vooruitgang te wijzigen en om de richtlijn aan te vullen:
– door het model voor de vergunning, het bevoegdheidsbewijs en het gewaarmerkte afschrift van het bevoegdheidsbewijs vast te stellen en de fysieke kenmerken daarvan te bepalen, rekening houdend met maatregelen die vervalsing moeten tegengaan;
– door de communautaire codes voor de verschillende types in categorie A en B vast te stellen;
– door de basisparameters van de registers aan te passen aan de vooruitgang;
– door de gemeenschappelijke criteria voor het definiëren van de vakbekwaamheid en het beoordelen van het personeel vast te stellen;
– door Uniecriteria voor de keuze van examinatoren en examens vast te stellen;
– door technische en functionele specificaties voor chipkaarten vast te stellen.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2007/59/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 4 wordt lid 4 vervangen door:
"4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 31 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om, teneinde deze richtlijn aan te vullen door, op basis van een door het Bureau opgestelde ontwerptekst, een communautair model voor de vergunning, het bevoegdheidsbewijs en het gewaarmerkte afschrift van het bevoegdheidsbewijs aanvast te nemenstellen en de fysieke kenmerken daarvan te bepalen, rekening houdend met maatregelen die vervalsing moet tegengaan. [Am. 310]
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 31 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen omteneinde deze richtlijn aan te vullen door, op basis van een aanbeveling door het Bureau, de communautaire codes vast te bepalenstellen voor de verschillende types in categorie A en B als bedoeld in lid 3 van dit artikel.". [Am. 311]
(2) In artikel 22, lid 4, wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 31 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen omteneinde deze richtlijn aan te vullen door, op basis van een door het Bureau uitgewerkte ontwerptekst, de basisparameters vast te bepalenstellen van de aan te leggen registers, zoals de te registreren gegevens, hun opmaak, alsmede het protocol voor gegevensuitwisseling, toegangsrechten, bewaartermijn van gegevens en in geval van faillissement te volgen procedures. ". [Am. 312]
(3) In artikel 23 wordt lid 3 als volgt gewijzigd:
a) punt b) wordt vervangen door:
"b) ofwel met de criteria die zijn voorgesteld door het Bureau in het kader van artikel 36 van Verordening (EU) 2016/796.";
b) de volgende tweede alinea wordt toegevoegd:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 31 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze richtlijn aan te vullen door die criteria vast te stellen.". [Am. 313]
(4) In artikel 25 wordt lid 5 vervangen door:
"5. De keuze van de examinatoren en de examens kan geschieden op grond van Uniecriteria. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 31 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze richtlijn aan te vullen door die Uniecriteria vast te stellen op grond van een door het Bureau voorbereide ontwerptekst. [Am. 314]
Indien dit in geval van de vaststelling van de Uniecriteria voor de keuze van examinatoren en examens om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 31 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.
Ontbreken dergelijke Uniecriteria, dan stellen de bevoegde autoriteiten nationale criteria vast.".
(5) In artikel 31 wordt lid 1 vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 31 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.
Indien dit in geval van de bijlagen die aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang moeten worden aangepast, om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 31 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(6) De volgende artikelen 31 bis en 31 ter worden ingevoegd:
"Artikel 31 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 4, lid 4, artikel 22, lid 4, artikel 23, lid 3, artikel 25, lid 5, artikel 31, lid 1, en artikel 34 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 315]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, lid 4, artikel 22, lid 4, artikel 23, lid 3, artikel 25, lid 5, artikel 31, lid 1, en artikel 34 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 4, lid 4, artikel 22, lid 4, artikel 23, lid 3, artikel 25, lid 5, artikel 31, lid 1, en artikel 34 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 31 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 31 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
______________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(7) In artikel 32 worden de leden 3 en 4 geschrapt.
(8) In artikel 34 wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 31 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze richtlijn aan te vullen doorde technische en functionele specificaties voor deze chipkaarten vast te stellen.". [Am. 316]
124. Verordening (EG) nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer(185)
Teneinde de nodige maatregelen vast te stellen om Verordening (EG) nr. 1371/2007 aan te passen aan de technische vooruitgang en aan de ervaring die met de toepassing ervan is opgedaan, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om:
– de bijlagen II en III bij de verordening te wijzigen;
– de verordening te wijzingen door de financiële bedragen aan te passen aan de inflatie;
– de verordening aan te vullen met passende maatregelen indien door de lidstaten toegekende vrijstellingen worden geacht niet met de bepalingen van artikel 2 te stroken;
– de verordening aan te vullen met technische specificaties voor de interoperabiliteit van telematicatoepassingen voor reizigers;
– de verordening aan te vullen met maatregelen om ervoor te zorgen dat spoorwegondernemingen zich behoorlijk verzekeren of gelijkwaardige voorzieningen treffen om hun aansprakelijkheid uit hoofde van de verordening te dekken.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1371/2007 als volgt gewijzigd:
(1) De artikelen 33 en 34 worden vervangen door:
"Artikel 33
Wijziging van de bijlagen II en III
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 34 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen II en II te wijzigen in het licht van de ervaring die met de toepassing van de verordening is opgedaan.
Artikel 34
Gedelegeerde handelingen
1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 34 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door de in de artikelen 2, 10 en 12 bedoelde maatregelen vast te stellen. [Am. 317]
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 34 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de verordening te wijzigen door de daarin opgenomen financiële bedragen, afgezien van die in bijlage I, aan te passen aan de inflatie.".
(2) Het volgende artikel 34 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 34 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in de artikelen 33 en 34 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 318]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 33 en 34 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig de artikelen 33 en 34 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) Artikel 35 wordt geschrapt.
125. Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land(186)(187)
Teneinde Richtlijn 2008/68/EG aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van de bijlagen bij de richtlijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2008/68/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 8 wordt lid 1 vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, waaronder het gebruik van technologieën voor tracking en tracing, op de door deze richtlijn bestreken gebieden, met name om rekening te houden met wijzigingen van de ADR, het RID en de ADN.".
(2) Het volgende artikel 8 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 8 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 8, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 8, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) In artikel 9 wordt lid 3 geschrapt.
126. Richtlijn 2008/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende het beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur(188)
Teneinde Richtlijn 2008/96/EG aan te passen aan de technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de bijlagen bij de richtlijn te wijzigen en om de richtlijn aan te vullen door gemeenschappelijke criteria te bepalen voor de verslagen over de ernst van ongevallen.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2008/96/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 7 wordt het volgende lid 1 bis ingevoegd:
"1 bis. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 12 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het bepalen vanteneinde deze richtlijn aan te vullen door gemeenschappelijke criteria vast te stellen aan de hand waarvan verslag moet worden uitgebracht over de ernst van het ongeval, het aantal dodelijke slachtoffers en gewonden.". [Am. 319]
(2) In artikel 11 wordt lid 2 geschrapt.
(3) Artikel 12 wordt vervangen door:
"Artikel 12
Wijziging van de bijlagen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 12 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen te wijzigen teneinde deze aan de technische vooruitgang aan te passen.".
(4) Het volgende artikel 12 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 12 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 7, lid 1 bis, en artikel 12 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 320]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7, lid 1 bis, en artikel 12 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 7, lid 1 bis, en artikel 12 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(5) Artikel 13 wordt geschrapt.
(6) In bijlage IV wordt punt 5 vervangen door:
"5. ernst van het ongeval;".
127. Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002(189)
Teneinde de inhoud en de werking te verbeteren van de gemeenschappelijke basisnormen voor de bescherming van de burgerluchtvaart tegen wederrechtelijke daden die een gevaar vormen voor de veiligheid van de burgerluchtvaart, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om:
– Verordening (EG) nr. 300/2008 te wijzigen door een aanvullende bijlage inzake de specificaties van het nationale kwaliteitscontroleprogramma aan te nemen;
– de verordening aan te vullen met algemene maatregelen inzake bepaalde elementen van de gemeenschappelijke basisnormen;
– de verordening aan te vullen met criteria om de lidstaten toe te staan af te wijken van de gemeenschappelijke basisnormen.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 300/2008 als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 2 wordt als volgt gewijzigd:
i) de eerste alinea wordt vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze verordening aan te vullen door bepaalde onderdelen van de gemeenschappelijke kwaliteitsnormen vast te stellen."; [Am. 321]
ii) de derde alinea wordt vervangen door:
"Indien dit, in geval van de vaststelling van algemene maatregelen inzake bepaalde gemeenschappelijke basisnormen, om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 18 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.";
b) in lid 4 worden de eerste en de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze verordening aan te vullen door criteria vast te stellen om de lidstaten toe te staan af te wijken van de in lid 1 bedoelde gemeenschappelijke basisnormen en op basis van een plaatselijke risicobeoordeling alternatieve beveiligingsmaatregelen te bepalen die een passend beschermingsniveau bieden. Deze alternatieve maatregelen worden gemotiveerd met redenen die te maken hebben met de grootte van het luchtvaartuig, of met redenen die te maken hebben met de aard, de schaal of de frequentie van de luchtvaart- of andere relevante activiteiten. [Am. 322]
Indien dit, in geval van de vaststelling van criteria om de lidstaten toe te staan af te wijken van de in lid 1 bedoelde gemeenschappelijke basisnormen, om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 18 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit lid vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) In artikel 11, lid 2, worden de eerste en de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de verordening te wijzigen door een bijlage betreffende de specificaties voor het nationale kwaliteitscontroleprogramma toe te voegen.
Indien dit in geval van de specificaties voor het nationale kwaliteitscontroleprogramma om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 18 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit lid vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(3) De volgende artikelen 18 bis en 18 ter worden ingevoegd:
"Artikel 18 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 4, leden 2 en 4, en artikel 11, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 323]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, leden 2 en 4, en artikel 11, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 4, leden 2 en 4, en artikel 11, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 18 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 18 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(4) In artikel 19 worden de leden 3 en 4 geschrapt.
128. Richtlijn 2009/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties(190)(191)
Teneinde Richtlijn 2009/15/EG aan te passen aan de ontwikkeling van ter zake relevante internationale instrumenten en teneinde de maximumbedragen voor het schadeloos stellen van de gelaedeerden te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de richtlijn met het oog op:
– de opname van in werking getreden latere wijzigingen van internationale verdragen, protocollen, codes en daarmee samenhangende resoluties;
– de wijziging van de daarin genoemde bedragen.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2009/15/EG als volgt gewijzigd:
(1) Het volgende artikel 5 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 5 bis
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 7, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze ].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 7, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(2) In artikel 6 wordt lid 3 geschrapt.
(3) In artikel 7 wordt lid 1 vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 5 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de richtlijn, zonder dat het toepassingsgebied wordt uitgebreid, te wijzigen met het oog op:
a) de opname, in het kader van deze richtlijn, van in werking getreden latere wijzigingen van de internationale verdragen, protocollen, codes en resoluties als bedoeld in artikel 2, onder d), artikel 3, lid 1, en artikel 5, lid 2;
b) de wijziging van de bedragen vermeld in artikel 5, lid 2, onder b), ii) en iii).".
129. Richtlijn 2009/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van de grondbeginselen voor het onderzoek van ongevallen in de zeescheepvaartsector en tot wijziging van de Richtlijn 1999/35/EG van de Raad en Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad(192)
Teneinde Richtlijn 2009/18/EG aan te passen aan de ontwikkeling van regelgeving van de Unie en van internationale regelgeving, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om:
– de richtlijn te wijzigen met het oog op de aanpassing van definities en verwijzingen naar instrumenten van de Unie en de IMO teneinde deze in overeenstemming te brengen met maatregelen van de Unie of de IMO die van kracht zijn geworden;
– de bijlagen bij de richtlijn te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de technische vooruitgang en aan de ervaring die bij de toepassing ervan is opgedaan;
– de richtlijn aan te vullen met de gemeenschappelijke methodologie voor het onderzoek naar ongevallen en incidenten op zee.
Teneinde te waarborgen dat de Unienormen worden beschermd, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van deze richtlijn om wijzigingen van de IMO-code voor onderzoek naar ongevallen en incidenten op zee uit te sluiten van het toepassingsgebied van deze richtlijn indien uit een beoordeling door de Commissie blijkt dat er een duidelijk risico bestaat dat internationale wijziging het in de maritieme wetgeving van de Unie vastgelegde niveau van maritieme veiligheid, voorkoming van verontreiniging door schepen en bescherming van de leef- en werkomstandigheden aan boord verlaagt of daarmee onverenigbaar is. [Am. 324]
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2009/18/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 5 wordt lid 4 vervangen door:
"4. Bij het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken volgt de onderzoeksinstantie de gemeenschappelijke methodologie voor het onderzoek naar ongevallen en incidenten op zee. Onderzoekers mogen in specifieke gevallen van die methodologie afwijken wanneer dit, naar hun professioneel oordeel, noodzakelijk is, en voor zover zulks nodig is om de onderzoeksdoelstellingen te bereiken.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze richtlijn aan te vullen door de gemeenschappelijke methodologie vast te stellen voor het onderzoek naar ongevallen en incidenten op zee, rekening houdend met eventuele relevante lessen getrokken uit veiligheidsonderzoeken.". [Am. 325]
(2) Het volgende artikel 18 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 18 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 5, lid 4, en artikel 20 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 326]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, lid 4, en artikel 20 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 5, lid 4, en artikel 20 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) In artikel 19 wordt lid 3 geschrapt.
(4) Artikel 20 wordt vervangen door:
"Artikel 20
Wijzigingsbevoegdheden
1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in de richtlijn opgenomen definities en verwijzingen naar instrumenten van de Unie en de IMO teneinde deze in overeenstemming te brengen met maatregelen van de Unie of de IMO die van kracht zijn geworden, zulks met inachtneming van de door deze richtlijn gestelde grenzen.
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen bij de richtlijn te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de technische vooruitgang en aan de ervaring die bij de toepassing ervan is opgedaan.
3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze richtlijn te wijzigen met als doel wijzigingen van de IMO-code voor onderzoek naar ongevallen en incidenten op zee kunnen overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2099/2002 buiten het toepassingsgebied van de onderhavige richtlijn worden gehouden."uit te sluiten van het toepassingsgebied van de richtlijn indien uit een beoordeling door de Commissie blijkt dat er een duidelijk risico bestaat dat de internationale wijziging het in de maritieme wetgeving van de Unie vastgelegde niveau van maritieme veiligheid, voorkoming van verontreiniging door schepen en bescherming van de leef- en werkomstandigheden aan boord verlaagt of daarmee onverenigbaar is. [Am. 327]
130. Richtlijn 2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen(193)
Teneinde Richtlijn 2009/33/EG aan te passen aan de inflatie en de technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlage bij de richtlijn om de gegevens voor de berekening van de operationele levensduurkosten van wegvoertuigen aan te passen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2009/33/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 7 wordt vervangen door:
"Artikel 7
Wijziging van de bijlage
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 8 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlage om de gegevens voor de berekening van de operationele levensduurkosten van wegvoertuigen aan te passen aan de inflatie en de technische vooruitgang.".
(2) Het volgende artikel 8 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 8 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 7 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 328]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 7 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) Artikel 9 wordt geschrapt.
131. Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties(194)(195)
Teneinde Verordening (EG) nr. 391/2009 te vervolledigen en aan te passen aan de ontwikkeling van de internationale regelgeving, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen:
– tot wijziging van de minimumcriteria in bijlage I bij de verordening, met inachtneming van met name de relevante IMO-besluiten;
– tot aanvulling van de verordening met criteria voor het meten van de doeltreffendheid van de voorschriften en procedures, alsmede van de prestaties van erkende organisaties op het gebied van veiligheid van hun geklasseerde schepen en voorkoming van verontreiniging door die schepen, met name rekening houdend met de gegevens die zijn overgelegd in het kader van het Memorandum van Overeenstemming van Parijs betreffende havenstaatcontrole en/of andere soortgelijke regelingen;
— tot aanvulling van de verordening met criteria om te bepalen wanneer dergelijke prestaties geacht moeten worden een onaanvaardbare bedreiging te vormen voor de veiligheid of het milieu, waarbij rekening kan worden gehouden met specifieke omstandigheden die van invloed zijn op kleinere of hooggespecialiseerde organisaties;
— tot aanvulling van de verordening met nadere voorschriften betreffende geldboeten en dwangsommen en de intrekking van de erkenning van de met inspectie en controle van schepen belaste organisaties.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 391/2009 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 12 wordt lid 4 geschrapt.
(2) In artikel 13 wordt lid 1 vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 14 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde bijlage I, zonder dat het toepassingsgebied ervan wordt uitgebreid, te wijzigen met het oog op het actualiseren van de daarin opgenomen minimumcriteria, met inachtneming van met name de relevante IMO-besluiten.".
(3) In artikel 14 worden de leden 1 en 2 vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 14 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:
a) criteria voor het meten van de doeltreffendheid van de voorschriften en procedures, alsmede van de prestaties van erkende organisaties op het gebied van veiligheid van hun geklasseerde schepen en voorkoming van verontreiniging door die schepen, met name rekening houdend met de gegevens die zijn overgelegd in het kader van het Memorandum van Overeenstemming van Parijs betreffende havenstaatcontrole en/of andere soortgelijke regelingen;
b) criteria om te bepalen wanneer dergelijke prestaties geacht moeten worden een onaanvaardbare bedreiging te vormen voor de veiligheid of het milieu, waarbij rekening kan worden gehouden met specifieke omstandigheden die van invloed zijn op kleinere of hooggespecialiseerde organisaties.
2. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 14 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot nadere voorschriften inzake het opleggen van boetes en dwangsommen overeenkomstig artikel 6, en zo nodig inzake de intrekking van de erkenning van de met inspectie en controle van schepen belaste organisaties overeenkomstig artikel 7.".
(4) Het volgende artikel 14 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 14 bis
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 13, lid 1, en artikel 14, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 13, lid 1, en artikel 14, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 13, lid 1, en artikel 14, leden 1 en 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
132. Verordening (EG) nr. 392/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de aansprakelijkheid van vervoerders van passagiers over zee bij ongevallen(196)(197)
Teneinde Verordening (EG) nr. 392/2009 aan te passen aan andere regelgeving van de Unie en internationale regelgeving, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om:
– bijlage I bij de verordening te wijzigen om er wijzigingen van de bepalingen van het Verdrag van Athene in op te nemen;
– de grenswaarden in bijlage I bij de verordening te wijzigen voor schepen van Klasse B overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2009/45/EG van het Europees Parlement en de Raad(198);
– bijlage II bij de verordening te wijzigen om er wijzigingen van de IMO-richtsnoeren in op te nemen.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 392/2009 als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 9 wordt vervangen door:
"Artikel 9
Wijziging van de bijlagen
1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage I bij de verordening te wijzigen met het oog op de opname van wijzigingen van de grenswaarden die zijn vastgesteld in artikel 3, lid 1, artikel 4 bis, lid 1, artikel 7, lid 1, en artikel 8 van het Verdrag van Athene teneinde rekening te houden met de ingevolge artikel 23 van dat Verdrag genomen besluiten.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen op basis van een passende effectbeoordeling teneinde de in bijlage I bij deze verordening neergelegde aansprakelijkheidsgrenzen voor schepen die overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2009/45/EG van het Europees Parlement en de Raad* overeenstemmen met Klasse B, te wijzigen, waarbij, voor de periode tot en met 31 december 2016, rekening wordt gehouden met de invloed op de prijzen van biljetten en met het vermogen van de markt om een betaalbare verzekering op het vereiste niveau te verkrijgen, in het licht van een op versterking van de passagiersrechten gericht beleid en het seizoengebonden karakter van sommige verbindingen.
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage II om er wijzigingen van de bepalingen van de IMO-richtsnoeren in op te nemen.
_____________________
* Richtlijn 2009/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen (PB L 163 van 25.6.2009, blz. 1).".
(2) Het volgende artikel 9 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 9 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 9, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze ].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 9, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 9, leden 1 en 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) Artikel 10 wordt geschrapt.
133. Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad(199)
Teneinde de ernst van bepaalde inbreuken op de toepasselijke voorschriften te beoordelen en Verordening (EG) nr. 1071/2009 aan te passen aan de technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de bijlagen I, II en III bij de verordening te wijzigen en de verordening aan te vullen door een lijst op te stellen van de categorieën, de aard en de zwaarte van ernstige inbreuken op de Unieregelgeving die, naast die welke zijn vastgesteld in bijlage IV, tot verlies van de betrouwbaarheidsstatus kunnen leiden. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Diverse bevoegdheden die in het kader van Verordening (EG) nr. 1071/2009 aan de Commissie zijn verleend om uitstelmaatregelen vast te stellen, zijn niet langer nodig.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1071/2009 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 6, lid 2, onder b), worden de eerste en de tweede alinea vervangen door:
"is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze verordening aan te vullen door een lijst vast te stellen van categorieën en soorten ernstige inbreuken op de Unieregelgeving, met inbegrip van de zwaarte daarvan die, naast die welke zijn vastgesteld in bijlage IV, kunnen leiden tot verlies van de betrouwbaarheidsstatus. De lidstaten houden bij het stellen van prioriteiten voor controles uit hoofde van artikel 12, lid 1, rekening met de informatie over deze inbreuken, met inbegrip van de informatie hierover van andere lidstaten.". [Am. 329]
(2) In artikel 8 wordt lid 9 vervangen door:
"9. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen I, II en III te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de technische vooruitgang.".
(3) In artikel 11, lid 4, wordt de derde alinea geschrapt.
(4) In artikel 12, lid 2, wordt de tweede alinea geschrapt.
(5) In artikel 16 wordt lid 7 geschrapt.
(6) Het volgende artikel 24 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 24 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 6, lid 2, en artikel 8, lid 9, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 330]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6, lid 2, en artikel 8, lid 9, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 6, lid 2, en artikel 8, lid 9, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar hebben gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(7) In artikel 25 wordt lid 3 geschrapt.
134. Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg(200)
Teneinde Verordening (EG) nr. 1072/2009 aan te passen aan de technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de bijlagen I, II en III bij de verordening te wijzigen en om de verordening te wijzigen met betrekking tot de geldigheidsduur van de communautaire vergunning.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1072/2009 als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
a) in lid 2 wordt de derde alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 14 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van deze verordening teneinde de geldigheidsduur van de communautaire vergunning aan te passen aan de technische vooruitgang, met name de nationale elektronische registers van wegvervoerondernemingen bedoeld in artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1071/2009.";
b) in lid 4 wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 14 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I en II teneinde deze aan te passen aan de technische vooruitgang.".
(2) In artikel 5 wordt lid 4 vervangen door:
"4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 14 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage III teneinde deze aan te passen aan de technische vooruitgang.".
(3) Onder de titel van hoofdstuk V wordt het volgende artikel 14 bis ingevoegd:
"Artikel 14 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 4, leden 2 en 4, en artikel 5, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 331]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, leden 2 en 4, en artikel 5, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 4, leden 2 en 4, en artikel 5, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(4) Artikel 15 wordt geschrapt.
135. Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006(201)
Teneinde Verordening (EG) nr. 1073/2009 aan te passen aan de technische vooruitgang en teneinde de technische maatregelen aan te nemen die voor de goede werking van de verordening vereist zijn, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de bijlagen I en II bij de verordening te wijzigen en om de verordening aan te vullen door middel van de vaststelling van:
– de procedures voor het meedelen van de namen van ondernemingen voor de exploitatie van ongeregeld vervoer en van de overstapplaatsen onderweg;
– het model van de attesten voor vervoer voor eigen rekening;
– het model van de vergunningen voor geregelde diensten;
– het model van de aanvragen voor dergelijke vergunningen;
– het model van het reisblad en van het reisbladenboekje en de wijze waarop deze worden gebruikt;
– het model van de tabel die moet worden gebruikt voor de mededeling van statistische gegevens over het aantal vergunningen dat is afgegeven voor cabotagevervoer in het kader van geregeld vervoer dat wordt uitgevoerd door een niet in de lidstaat van ontvangst gevestigde vervoerder, in het kader van een internationale geregelde dienst.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1073/2009 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 4, lid 2, wordt de derde alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 25 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I en II teneinde deze aan te passen aan de technische vooruitgang.".
(2) Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
a) in lid 3 wordt de vijfde alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 25 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door de procedure vast te stellen voor het meedelen van de namen van dergelijke vervoerders en van de overstapplaatsen onderweg aan de bevoegde instanties van de betrokken lidstaten."; [Am. 332]
b) in lid 5 wordt de derde alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 25 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door het model van de attesten vast te stellen.". [Am. 333]
(3) In artikel 6 wordt lid 4 vervangen door:
"4. "De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 25 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door het model van de vergunningen vast te stellen.". [Am. 334]
(4) In artikel 7 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 25 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door het model van de aanvragen vast te stellen.". [Am. 335]
(5) In artikel 12 wordt lid 5 vervangen door:
"5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 25 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door het model van het reisblad en van het reisbladenboekje en de wijze waarop deze worden gebruikt vast te stellen.". [Am. 336]
(6) Het volgende artikel 25 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 25 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 4, lid 2, artikel 5, leden 3 en 5, artikel 6, lid 4, artikel 7, lid 2, artikel 12, lid 5, en artikel 28, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibus wijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 337]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, lid 2, artikel 5, leden 3 en 5, artikel 6, lid 4, artikel 7, lid 2, artikel 12, lid 5, en artikel 28, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 4, lid 2, artikel 5, leden 3 en 5, artikel 6, lid 4, artikel 7, lid 2, artikel 12, lid 5, en artikel 28, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(7) Artikel 26 wordt geschrapt.
(8) In artikel 28 wordt lid 3 vervangen door:
"3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 25 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door het model van de tabel voor de mededeling van de in lid 2 bedoelde statistieken vast te stellen.". [Am. 338]
XII. Gezondheid en Voedselveiligheid
136. Richtlijn 89/108/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake voor menselijke voeding bestemde diepvriesproducten(202)
Teneinde de doelstellingen van Richtlijn 89/108/EEG te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot aanvulling van de richtlijn met de zuiverheidscriteria voor koelmiddelen, de monsternemingsprocedures voor diepvriesproducten en de procedures om de temperatuur van diepvriesproducten en de temperaturen in de middelen van vervoer en opslag te controleren. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 89/108/EEG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 4 wordt de derde alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze richtlijn aan te vullen door de zuiverheidscriteria te bepalen waaraan deze koelmiddelen moeten voldoen.". [Am. 339]
(2) Artikel 11 wordt vervangen door:
"Artikel 11
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze richtlijn aan te vullen door de monsternemingsprocedures voor diepvriesproducten en de procedures om de temperatuur van diepvriesproducten en de temperaturen in de middelen van vervoer en opslag te controleren te bepalen.". [Am. 340]
(3) Het volgende artikel 11 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 11 bis
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in de artikelen 4 en 11 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 341]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 4 en 11 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig de artikelen 4 en 11 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.".
________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(4) Artikel 12 wordt geschrapt.
137. Richtlijn 1999/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 februari 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de behandeling van voedsel en voedselingrediënten met ioniserende straling(203)
Teneinde de doelstellingen van Richtlijn 1999/2/EG te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de richtlijn te wijzigen voor zover dat nodig is om de bescherming van de volksgezondheid te waarborgen, en om de richtlijn aan te vullen met betrekking tot uitzonderingen inzake de maximale stralingsdosis voor levensmiddelen en de aanvullende eisen voor installaties. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. [Am. 342]
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 1999/2/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 5 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen omteneinde deze richtlijn aan te vullen door uitzonderingen op lid 1 toe te staan, rekening houdend met de beschikbare wetenschappelijke kennis en de toepasselijke internationale normen.". [Am. 343]
(2) In artikel 7 wordt lid 2 vervangen door:
"2. Erkenning wordt slechts verleend, indien de installatie:
– voldoet aan de door de Gemengde FAO/WHO-Commissie voor de Codex Alimentarius aanbevolen internationale richtlijnen voor de praktijk voor de exploitatie van doorstralingsinstallaties in gebruik voor de behandeling van levensmiddelen (ref. FAO/WHO CAC/Vol. XV, ed. 1) en aan alle eventuele aanvullende eisen die door de Commissie worden vastgesteld;
– een persoon aanwijst die instaat voor de naleving van alle eisen die voor de toepassing van het procedé noodzakelijk zijn.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze richtlijn aan te vullen doorvoorschriftenvast te stellen met betrekking tot de aanvullende eis als bedoeld in het eerste streepje van de eerste alinea van dit artikel, rekening houdend met eisen inzake de doeltreffendheid en veiligheid van de gebruikte behandeling en inzake goede hygiënepraktijken voor de verwerking van levensmiddelen.". [Am. 344]
(3) De volgende artikelen 11 bis en 11 ter worden ingevoegd:
"Artikel 11 bis
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 5, lid 2, artikel 7, lid 2, en artikel 14, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 345]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, lid 2, artikel 7, lid 2, en artikel 14, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 5, lid 2, artikel 7, lid 2, en artikel 14, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 11 ter
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 11 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
_______________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(4) In artikel 12 worden de leden 3, 4 en 5 geschrapt.
(5) In artikel 14 wordt lid 3 vervangen door:
"3. "De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de richtlijn te wijzigen voor zover dat nodig is om de bescherming van de volksgezondheid te waarborgen en mits de wijziging beperkt blijft tot bepalingen die een verbod of beperking ten opzichte van de vorige wettelijke regeling inhouden.
Indien dit om dwingende redenen van urgentie die verband houden met de menselijke gezondheid, vereist is, is de in artikel 11 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit lid vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
138. Verordening (EG) nr. 141/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1999 inzake weesgeneesmiddelen(204)(205)
Teneinde de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 141/2000 te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de verordening aan te vullen met een definitie van "vergelijkbaar geneesmiddel" en "klinische superioriteit". Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 141/2000 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 8 wordt lid 4 vervangen door:
"4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen om de verordening aan te vullen door een definitie van "vergelijkbaar geneesmiddel" en "klinische superioriteit" aan te nemen.".
(2) In artikel 10 bis wordt lid 3 geschrapt.
(3) Het volgende artikel 10 ter wordt ingevoegd:
"Artikel 10 ter
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 8, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 8, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_______________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
139. Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad(206)(207)
Teneinde de doelstellingen van Richtlijn 2001/18/EG te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de bijlagen bij de richtlijn te wijzigen en om de richtlijn aan te vullen met:
– criteria en informatievoorschriften inzake afwijkingen van de kennisgeving voor het in de handel brengen van bepaalde soorten GGO's;
– minimumdrempels waar beneden producten waarin onvoorziene of technisch niet te voorkomen sporen van toegelaten GGO's niet vallen uit te sluiten, niet hoeven te worden geëtiketteerd als GGO's;
– lagere drempelwaarden dan 0,9 %, waar beneden de etiketteringsvoorschriften van de richtlijn niet van toepassing zijn op sporen van GGO's in producten die bestemd zijn voor rechtstreekse be- of verwerking;
– specifieke etiketteringsvoorschriften voor GGO's die niet in de handel worden gebracht in de zin van deze richtlijn.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2001/18/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
a) in lid 2 wordt de eerste alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 29 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming van de in lid 1 bedoelde criteria en informatievoorschriften alsook van passende voorschriften voor een samenvatting van het dossier, na raadpleging van het bevoegde wetenschappelijke comité. De criteria en informatievoorschriften moeten een hoog veiligheidsniveau voor de gezondheid van de mens en het milieu waarborgen en moeten gebaseerd worden op beschikbaar wetenschappelijk bewijs over die veiligheid en de ervaring die met de introductie van vergelijkbare GGO's is opgedaan.";
b) lid 3 wordt vervangen door:
"3. Alvorens gedelegeerde handelingen krachtens lid 2 vast te stellen, stelt de Commissie het betrokken voorstel ter beschikking van het publiek. Het publiek kan gedurende 60 dagen opmerkingen aan de Commissie doen toekomen. De Commissie zendt deze opmerkingen, samen met een analyse, door aan de in artikel 29 bis, lid 4, bedoelde deskundigen.".
(2) Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 2 wordt vervangen door:
"2. Met betrekking tot producten waarin onvoorziene of technisch niet te voorkomen sporen van toegelaten GGO’s niet vallen uit te sluiten, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 29 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming van de minimumdrempels waar beneden die producten niet hoeven te worden geëtiketteerd overeenkomstig lid 1 van dit artikel. De drempelwaarden worden vastgesteld naargelang van het betrokken product.";
b) in lid 3 wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 29 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde drempelwaarden.".
(3) In artikel 26 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 29 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage IV door specifieke etiketteringsvoorschriften als bedoeld in lid 1 aan te nemen zonder dat deze overlappen met of in strijd zijn met de etiketteringsvoorschriften in de bestaande Uniewetgeving. Daarbij wordt naar behoren rekening gehouden met de etiketteringsvoorschriften die de lidstaten overeenkomstig de Uniewetgeving hebben vastgesteld.".
(4) Artikel 27 wordt vervangen door:
"Artikel 27
Aanpassing van de bijlagen aan de technische vooruitgang
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 29 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage II, delen C en D, de bijlagen III tot en met VI, alsmede bijlage VII, deel C, teneinde deze aan te passen aan de technische vooruitgang.".
(5) Het volgende artikel 29 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 29 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 16, lid 2, artikel 21, leden 2 en 3, artikel 26, lid 2, en artikel 27 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 16, lid 2, artikel 21, leden 2 en 3, artikel 26, lid 2, en artikel 27 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 16, lid 2, artikel 21, leden 2 en 3, artikel 26, lid 2, en artikel 27 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(6) In artikel 30 wordt lid 3 geschrapt.
140. Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik(208)(209)
Teneinde de doelstellingen van Richtlijn 2001/83/EG te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om:
– de richtlijn te wijzigen met betrekking tot een van de voorwaarden waaraan homeopathische geneesmiddelen moeten voldoen om in aanmerking te komen voor een speciale vereenvoudigde registratieprocedure, indien nieuwe wetenschappelijke kennis dit rechtvaardigt;
– de richtlijn te wijzigen met betrekking tot de soorten verrichtingen die worden beschouwd als vervaardiging van als grondstoffen gebruikte werkzame stoffen, teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang;
– bijlage I bij de richtlijn te wijzigen om rekening te houden met de technische en wetenschappelijke vooruitgang;
– de richtlijn aan te vullen met passende regelingen voor het onderzoek van wijzigingen van de voorwaarden van vergunningen voor het in de handel brengen die in overeenstemming met de richtlijn zijn verleend;
– de richtlijn aan te vullen door de beginselen en richtsnoeren inzake goede praktijken bij het vervaardigen van geneesmiddelen vast te stellen.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2001/83/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 14, lid 1, wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 121 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om het bepaalde in de eerste alinea, derde streepje, te wijzigen indien nieuwe wetenschappelijke kennis dit rechtvaardigt.".
(2) In artikel 23 ter wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 121 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming van de in lid 1 bedoelde regelingen.".
(3) In artikel 46 bis wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 121 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om lid 1 te wijzigen in het licht van de wetenschappelijke en technische vooruitgang.".
(4) In artikel 47 wordt de eerste alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 121 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming van de beginselen en richtsnoeren inzake goede praktijken bij het vervaardigen van geneesmiddelen bedoeld in artikel 46, onder f).".
(5) Artikel 120 wordt vervangen door:
"Artikel 120
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 121 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage I te wijzigen in het licht van de wetenschappelijke en technische vooruitgang.".
(6) In artikel 121 wordt lid 2 bis geschrapt.
(7) Artikel 121 bis wordt vervangen door:
"Artikel 121 bis
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 14, lid 1, artikel 22 ter, artikel 23 ter, artikel 46 bis, artikel 47, artikel 52 ter, artikel 54 bis en artikel 120 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze ].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 14, lid 1, artikel 22 ter, artikel 23 ter, artikel 46 bis, artikel 47, artikel 52 ter, artikel 54 bis en artikel 120 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 14, lid 1, artikel 22 ter, artikel 23 ter, artikel 46 bis, artikel 47, artikel 52 ter, artikel 54 bis en artikel 120 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(8) De artikelen 121 ter en 121 quater worden geschrapt.
141. Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën(210)
Teneinde de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 999/2001 te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen bij de verordening en tot aanvulling van de verordening door middel van:
– het goedkeurenactualiseren van de lijst van toegestane snelle tests,
– het wijzigen van de leeftijd van runderen die vallen onder de jaarlijkse programma's voor toezicht,
– het aannemenactualiseren van de lijst van criteria om verbetering van de epidemiologische situatie van het land aan te tonen, en het opnemen van deze criteria in de bijlage,
– het nemen van besluiten om het voederen van jonge dieren van herkauwende soorten met van vis afkomstige eiwitten toe te staan,
Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden toegekend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot aanvulling van de verordening door middel van:
– het aannemen van nadere criteria voor de verlening van een dergelijke vrijstelling van verbodsbepalingen in verband met diervoeding,
– het nemen van besluiten om voor onbeduidende hoeveelheden dierlijke eiwitten in diervoeders een tolerantieniveau te introduceren indien deze hoeveelheden het gevolg zijn van incidentele en technisch niet vermijdbare besmetting,
– het nemen van besluiten over de leeftijd,
– het aannemen van regels voor het verlenen van vrijstellingen van de verplichting om gespecificeerd risicomateriaal te verwijderen en te vernietigen,
– het goedkeuren van productieprocessen,
– het nemen van besluiten om bepaalde voorschriften uit te breiden tot andere diersoorten,
– het nemen van besluiten om bepaalde voorschriften uit te breiden tot andere producten van dierlijke oorsprong,
– het bepalen van de methode om de aanwezigheid van BSE bij schapen en geiten te bevestigen. [Am. 346]
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 999/2001 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 5, lid 3, wordt de derde alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen tot goedkeuring van de in de tweede alinea bedoelde snelle tests. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage X, hoofdstuk C, punt 4, te wijzigen teneinde de daardaarin opgenomen lijst van toegestane snelle tests te actualiseren.". [Am. 347]
(2) Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
a) in lid 1 wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen tot goedkeuring vanom bijlage X te wijzigen teneinde de daartoe bestemde toegestane snelle tests in de lijst. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage X teneinde deze tests daar op te nemen."; [Am. 348]
b) in lid 1 ter worden de eerste en de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van lid 1 bis, onder a) en c), teneinde de daar vastgestelde leeftijd aan te passen aan de wetenschappelijke vooruitgang, na raadpleging van de EFSA.
Op verzoek van een lidstaat die kan aantonen dat de epidemiologische situatie in het land is verbeterd, kunnen de jaarlijkse programma's voor toezicht voor die lidstaat worden herzien. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage III, hoofdstuk A, deel I, punt 7, te wijzigen, teneinde
a) tot aanneming van bepaaldede criteria vast te stellen op grond waarvan de verbetering van de epidemiologische situatie van het land moet worden beoordeeld met het oog op de herziening van de programma's voor toezicht.
b) tot wijziging van bijlage III, hoofdstuk A, deel I, punt 7, met het oog op de opname van de onder a), bedoelde criteria.". [Am. 349]
(3) Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
a) in lid 3 wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage IV om het voederen van jonge dieren van herkauwende soorten met van vis afkomstige eiwitten toe te staan, rekening houdend met:
a) een wetenschappelijke beoordeling van de voedingsbehoeften van jonge herkauwers;
b) de bepalingen die voor de tenuitvoerlegging van dit artikel als vermeld in lid 5 van dit artikel zijn goedgekeurd;
c) een beoordeling van de controleaspecten van deze afwijking.";
b) in lid 4 wordt de derde alinea vervangen door:
"Op verzoek van een lidstaat of een derde land kan volgens de procedure van artikel 24, lid 2, worden besloten om individuele vrijstellingen van de beperkingen van dit lid te verlenen. Bij elke vrijstelling wordt rekening gehouden met de bepalingen in lid 3 van dit artikel. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze verordening aan te vullen door gedetailleerde criteria vast te stellen voor de verlening van een dergelijke vrijstelling."; [Am. 350]
c) lid 4 bis wordt vervangen door:
"4 bis. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze verordening aan te vullen door een tolerantieniveau vast te stellen voor onbeduidende hoeveelheden dierlijke eiwitten die als gevolg van incidentele en technisch niet vermijdbare besmetting in diervoeders aanwezig zijn, waarbij wordt uitgegaan van een gunstige risicoanalyse waarin ten minste de hoeveelheid en de mogelijke bron van besmetting en de uiteindelijke bestemming van de zending in aanmerking worden genomen.". [Am. 351]
(4) Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 1 wordt vervangen door:
"1. Gespecificeerd risicomateriaal wordt verwijderd overeenkomstig bijlage V bij deze verordening en Verordening (EG) nr. 1069/2009. Het wordt niet in de Unie ingevoerd. De lijst gespecificeerd risicomateriaal als bedoeld in bijlage V omvat ten minste de hersenen, het ruggenmerg, de ogen en de amandelen van runderen ouder dan 12 maanden en de wervelkolom van runderen boven een leeftijd die door de Commissie wordt bepaald. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen omteneinde deze verordening aan te vullen door die leeftijd te bepalen. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de lijst gespecificeerd risicomateriaal in bijlage V, met inachtneming van de verschillende risicocategorieën als vastgesteld in artikel 5, lid 1, eerste alinea, en de vereisten van artikel 6, lid 1 bis en lid 1 ter, onder b)."; [Am. 352]
b) in lid 2 wordt de eerste alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen tot goedkeuringom bijlage X te wijzigen teneinde de daarin opgenomen lijst van een dergelijketoegestane alternatieve testtests om BSE vóór het slachten op te sporen, en tot wijziging van de lijst in bijlage Xte actualiseren. Lid 1 van dit artikel is niet van toepassing op weefsels van dieren die negatief gereageerd hebben op de alternatieve test, mits deze volgens de voorwaarden van bijlage V is uitgevoerd."; [Am. 353]
c) lid 5 wordt vervangen door:
"5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze verordening aan te vullen door regels vast te stellen inzake vrijstelling van de leden 1 tot en met 4 van dit artikel, met betrekking tot de datum van de daadwerkelijke handhaving van het in artikel 7, lid 1, bedoelde voederverbod of, voor zover van toepassing in derde landen of gebieden daarvan waar een gecontroleerd BSE-risico bestaat, met betrekking tot de datum van de daadwerkelijke handhaving van het verbod op het gebruik van van herkauwers afkomstige eiwitten in de voeding van herkauwers, teneinde de verplichtingen tot verwijdering en vernietiging van gespecificeerd risicomateriaal te beperken tot dieren die in de betrokken landen of gebieden vóór die datum geboren zijn.". [Am. 354]
(5) Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 1 wordt vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen tot goedkeuring vanteneinde deze verordening aan te vullen door productieprocessen voor de vervaardiging van in bijlage VI vermelde producten van dierlijke oorsprong goed te keuren."; [Am. 355]
b) lid 3 wordt vervangen door:
"3. De leden 1 en 2 zijn, wat de criteria van bijlage V, punt 5, betreft, niet van toepassing op herkauwers die negatief gereageerd hebben op de in artikel 8, lid 2, bedoelde en in bijlage X opgenomen alternatieve test.".
(6) In artikel 15 wordt lid 3 vervangen door:
"3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van de verordening teneinde deze verordening aan te vullen door de bepalingen van de leden 1 en 2 uit te breiden tot andere diersoorten.". [Am. 356]
(7) In artikel 16, lid 7, wordt de eerste zin vervangen door:
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van de verordening teneinde deze verordening aan te vullen door de bepalingen van de leden 1 tot en met 6 uit te breiden tot andere producten van dierlijke oorsprong.". [Am. 357]
(8) In artikel 20, lid 2, wordt de tweede zin vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze verordening aan te vullen door de methode om de aanwezigheid van BSE bij schapen en geiten te bevestigen.". [Am. 358]
(9) Artikel 23 wordt vervangen door:
"Artikel 23
Wijziging van de bijlagen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen te wijzigen. De wijzigingen zijn bedoeld om de in die bijlagen opgenomen bepalingen aan te passen aan de ontwikkeling van de epidemiologische situatie, van de beschikbare wetenschappelijke kennis, van de ter zake relevante internationale normen, van de beschikbare analysemethoden voor officiële controles of van de resultaten van controles of studies inzake de toepassing van die bepalingen, en houden rekening met de volgende criteria:
(i) in voorkomend geval, de conclusies van het beschikbare EFSA-advies;
(ii) de noodzaak om een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier in de Unie te handhaven.".
(10) Artikel 23 bis wordt geschrapt.
(11) Het volgende artikel 23 ter wordt ingevoegd:
"Artikel 23 ter
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 5, lid 3, artikel 6, leden 1 en 1 ter, artikel 7, leden 3, 4 en 4 bis, artikel 8, leden 1, 2 en 5, artikel 9, leden 1 en 3, artikel 15, lid 3, artikel 16, lid 7, artikel 20, lid 2, en artikel 23 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 359]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, lid 3, artikel 6, leden 1 en 1 ter, artikel 7, leden 3, 4 en 4 bis, artikel 8, leden 1, 2 en 5, artikel 9, leden 1 en 3, artikel 15, lid 3, artikel 16, lid 7, artikel 20, lid 2, en artikel 23 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 5, lid 3, artikel 6, leden 1 en 1 ter, artikel 7, leden 3, 4 en 4 bis, artikel 8, leden 1, 2 en 5, artikel 9, leden 1 en 3, artikel 15, lid 3, artikel 16, lid 7, artikel 20, lid 2, en artikel 23 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
__________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(12) In artikel 24 wordt lid 3 geschrapt.
142. Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding(211)(212)
Teneinde de doelstellingen van Richtlijn 2002/32/EG te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I en II bij de richtlijn teneinde deze aan te passen aan de technische vooruitgang en de richtlijn aan te vullen met criteria voor de aanvaardbaarheid van zuiveringsprocedés. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2002/32/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 7, lid 2, wordt de eerste alinea vervangen door:
"2. Er wordt onverwijld besloten of de bijlagen I en II dienen te worden gewijzigd. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om die bijlagen te wijzigen.
Indien dit in geval van deze wijzigingen om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 11 bis neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 1 wordt vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen I en II te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische ontwikkelingen.
Indien dit in geval van deze wijzigingen om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 10 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.";
b) in lid 2 wordt het tweede streepje vervangen door:
"- is bevoegd overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming van criteria voor de aanvaardbaarheid van zuiveringsprocedés als aanvulling op de criteria voor producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren en dergelijke procedés hebben ondergaan.".
(3) De volgende artikelen 10 bis en 10 ter worden ingevoegd:
"Artikel 10 bis
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 7, lid 2, en artikel 8, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze ].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7, lid 2, en artikel 8, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 7, lid 2, en artikel 8, leden 1 en 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 10 ter
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 10 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
_________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(4) In artikel 11 worden de leden 3 en 4 geschrapt.
143. Richtlijn 2002/46/EG van de Raad van 10 juni 2002 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake voedingssupplementen(213)
Teneinde de doelstellingen van Richtlijn 2002/46/EG te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I en II bij de richtlijn teneinde deze aan te passen aan de technische vooruitgang, en tot aanvulling van de richtlijn met betrekking tot de zuiverheidscriteria voor in bijlage II opgenomen stoffen en met betrekking tot de minimumhoeveelhedenminimum- en maximumhoeveelheden voor vitaminen en mineralen in voedingssupplementen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. [Am. 360]
Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Richtlijn 2002/46/EG te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de vaststelling van maximumhoeveelheden voor vitaminen en mineralen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011. [Am. 361]
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2002/46/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 2 wordt vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 12 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze richtlijn aan te vullen door de zuiverheidscriteria vast te stellen voor de in bijlage II opgenomen stoffen, tenzij dergelijke criteria van toepassing zijn krachtens lid 3."; [Am. 362]
b) lid 5 wordt vervangen door:
"5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 12 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de lijsten in de bijlagen I en II teneinde deze aan te passen aan de technische vooruitgang.
Indien dit, in geval van schrapping van een vitamine of een mineraal van de in lid 1 van dit artikel bedoelde lijsten, om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 12 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) In artikel 5 wordt lid 4 vervangen door:
"4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 12 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het bepalenteneinde deze richtlijn aan te vullen doorhet vaststellen van:
a) de minimumhoeveelheden voor vitaminen en mineralen als bedoeld in lid 3 van dit artikel; en
b) De Commissie stelt de maximumhoeveelheden voor vitaminen en mineralen als bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel vast door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde procedure.". [Am. 363]
(3) In artikel 12 wordt lid 3 geschrapt vervangen door.
"3. Om aan de in lid 1 genoemde problemen het hoofd te bieden en de bescherming van de gezondheid van de mens te waarborgen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 12 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn.
Lidstaten die vrijwaringsmaatregelen hebben vastgesteld, kunnen deze in dat geval handhaven totdat dergelijke gedelegeerde handelingen zijn vastgesteld." [Am. 364]
(4) De volgende artikelen 12 bis en 12 ter worden ingevoegd:
"Artikel 12 bis
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 4, leden 2 en 5, en artikel 5, lid 4, en artikel 12, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, leden 2 en 5, en artikel 5, lid 4, en artikel 12, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven* .van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 4, leden 2 en 5, en artikel 5, lid 4, en artikel 12, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. [Am. 365]
Artikel 12 ter
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 13 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
_______________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(5) In artikel 13 worden de leden 3 en 4 geschrapt.
144. Richtlijn 2002/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het inzamelen, testen, bewerken, opslaan en distribueren van bloed en bloedbestanddelen van menselijke oorsprong en tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG van de Raad(214)
Teneinde de doelstellingen van Richtlijn 2002/98/EG te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I tot en met IV bij de richtlijn teneinde deze aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, en tot aanvulling van de richtlijn met bepaalde technische voorschriften. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van artikel 29, tweede alinea, onder i), van Richtlijn 2002/98/EG te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met het oog op de vaststelling van de procedure voor het melden van ernstige ongewenste bijwerkingen en voorvallen en de wijze van melding. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011. [Am. 366]
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2002/98/EG als volgt gewijzigd:
(1) Onder de titel van hoofdstuk IX worden de volgende artikelen 27 bis en 27 ter ingevoegd:
"Artikel 27 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 29, eerste en derde alinea, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 367]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 29, eerste en derde alinea, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 29, eerste en derde alinea, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 27 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 28 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(2) In artikel 28 worden de leden 3 en 4 geschrapt.
(3) Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:
a) de eerste alinea wordt vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 27 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot wijzigingenwijziging van de technische voorschriften in de bijlagen I tot en met IV teneinde deze aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.
Indien dit in geval van de technische voorschriften in de bijlagen III en IV om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 27 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen."; [Am. 368]
b) in de tweede alinea wordt punt i) geschrapt; [Am. 369]
c) de derde en vierde alinea worden vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 27 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van de richtlijn met betrekking tot de in de tweede alinea bedoelde technische voorschriften.
Indien dit in geval van de in de tweede alinea, onder b) tot en met g), bedoelde technische voorschriften om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 27 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.";
d) de volgende vijfde alinea wordt toegevoegd:
"De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de procedure voor het melden van ernstige ongewenste bijwerkingen en voorvallen vast, alsmede de wijze van melding . Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.".[Am. 370]
145. Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden(215)(216)
Teneinde de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 178/2002 te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de verordening wat betreft het aantal en de namen van de wetenschappelijke panels, en tot aanvulling van de verordening met de procedure die de Autoriteit moet toepassen op de verzoeken om een wetenschappelijk advies, met de criteria voor de opname van een instelling op de lijst van door de lidstaten aangewezen bevoegde organisaties, en met de regelingen voor geharmoniseerde kwaliteitseisen en de financiële regels voor de eventuele financiële steun.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 178/2002 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 28, lid 4, wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 57 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de eerste alinea, met betrekking tot het aantal en de namen van de wetenschappelijke panels, te wijzigen in het licht van de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen en op verzoek van de Autoriteit.".
(2) Artikel 29, lid 6, wordt vervangen door:
"6. Voor de toepassing van dit artikel gaat de Commissie na raadpleging van de Autoriteit over tot de vaststelling van:
a) gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 57 bis met betrekking tot de procedure die de Autoriteit toepast op de verzoeken om een wetenschappelijk advies;
b) uitvoeringshandelingen tot vaststelling van de richtsnoeren voor de wetenschappelijke beoordeling van stoffen, producten of procedés waarvoor de communautaire wetgeving voorafgaande toestemming of plaatsing op een positieve lijst verplicht stelt, in het bijzonder in gevallen waarin de communautaire wetgeving voorschrijft of toestaat dat de aanvrager hiertoe een dossier indient. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 58, lid 2, bedoelde procedure.".
(3) In artikel 36, lid 3, wordt de eerste alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 57 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming van de criteria voor de opname van een instelling op de lijst van door de lidstaten aangewezen bevoegde organisaties, de regelingen voor geharmoniseerde kwaliteitseisen en de financiële regels voor de eventuele financiële steun.".
(4) In hoofdstuk V wordt de titel van afdeling 1 vervangen door:
"AFDELING 1
BEVOEGDHEIDSDELEGATIE, UITVOERINGSPROCEDURE EN BEMIDDELINGSPROCEDURE".
(5) Het volgende artikel 57 bis wordt ingevoegd na de titel van afdeling 1:
"Artikel 57 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 28, lid 4, artikel 29, lid 6, en artikel 36, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 28, lid 4, artikel 29, lid 6, en artikel 36, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 28, lid 4, artikel 29, lid 6, en artikel 36, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(6) In artikel 58 wordt lid 3 geschrapt.
146. Richtlijn 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bewaking van zoönoses en zoönoseverwekkers en houdende wijziging van Beschikking 90/424/EEG van de Raad en intrekking van Richtlijn 92/117/EEG van de Raad(217)
Teneinde de doelstellingen van Richtlijn 2003/99/EG te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I bij de richtlijn met het oog op de actualisering van de daar opgenomen lijst van zoönoses of zoönoseverwekkers, tot wijziging van de bijlagen II, III en IV bij de richtlijn en tot aanvulling van de richtlijn met gecoördineerde bewakingsprogramma’s voor één of meer zoönoses of zoönoseverwekkers. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2003/99/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 4 wordt lid 4 vervangen door:
"4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I met het oog op de actualisering van de lijst van zoönoses of zoönoseverwekkers, met name op grond van de volgende criteria:
a) het vóórkomen ervan bij dierpopulaties en menselijke populaties, in diervoeders en levensmiddelen;
b) de ernst ervan voor de mens;
c) de economische gevolgen op het gebied van de dierlijke en menselijke gezondheidszorg, en voor levensmiddelen- en diervoederbedrijven;
d) de epidemiologische tendensen bij dierpopulaties en menselijke populaties, alsmede in diervoeders en levensmiddelen.
Indien dit in geval van de bescherming van de menselijke gezondheid om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 11 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) In artikel 5 wordt lid 1 vervangen door:
"1. Indien de via routinebewaking overeenkomstig artikel 4 verzamelde gegevens ontoereikend zijn, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze richtlijn aan te vullen door gecoördineerde bewakingsprogramma' s voor een of meer zoönoses en/of zoönoseverwekkers. Deze gedelegeerde handelingen worden met name vastgesteld wanneer specifieke behoeften worden geconstateerd en wanneer er behoefte is aan het beoordelen van risico's of het vaststellen van referentiewaarden met betrekking tot zoönoses of zoönoseverwekkers op het niveau van de lidstaten of van de Unie.". [Am. 371]
(2 bis) in artikel 11 wordt de titel vervangen door:
"Wijziging van de bijlagen en uitvoeringsmaatregelen" [Am. 372]
(3) In artikel 11 worden de eerste en de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen II, III en IV te wijzigen met inachtneming van met name de volgende criteria:
a) het vóórkomen van zoönoses, zoönoseverwekkers en antimicrobiële resistentie in dierlijke en menselijke populaties, diervoeders, levensmiddelen en het milieu,
b) de beschikbaarheid van nieuwe instrumenten voor bewaking en rapportage,
c) de behoeften die aanwezig moeten zijn met het oog op het beoordelen van tendensen op nationaal, Europees of mondiaal niveau.".
(3 bis) in artikel 11 wordt de derde alinea vervangen door:
"Voorts kunnen uitvoeringmaatregelen worden vastgesteld volgens de in 12, lid 2, bedoelde comitéprocedure."; [Am. 373]
(4) De volgende artikelen 11 bis en 11 ter worden ingevoegd:
"Artikel 11 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 4, lid 4, artikel 5, lid 1, en artikel 11 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 374]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, lid 4, artikel 5, lid 1, en artikel 11 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 4, lid 4, artikel 5, lid 1, en artikel 11 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 11 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 11 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(5) In artikel 12 worden de leden 3 en 4 geschrapt.
147. Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders(218)
Teneinde de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 1829/2003 te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlage bij de verordening in het licht van de technische vooruitgang, en tot aanvulling van de verordening doorte bepalen welke levensmiddelen en diervoeders binnen het toepassingsgebied van de verschillende afdelingen van de verordening vallen, door passende lagere drempelwaarden voor de aanwezigheid van ggo's in levensmiddelen en diervoeders vast te stellen waar beneden de etiketteringsvoorschriften niet van toepassing zijn mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan, door maatregelen vast te stellen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de exploitanten voldoen aan de eisen van de bevoegde autoriteiten en aan de etiketteringsvoorschriften, alsmede door specifieke regels te bepalen inzake de informatie die moet worden verstrekt door cateringbedrijven die de eindgebruiker op grote schaal levensmiddelen aanbieden. [Am. 375]
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1829/2003 te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de exploitanten voldoen aan de eisen van de bevoegde autoriteiten en aan de etiketteringsvoorschriften, en met betrekking tot regels ter vergemakkelijking van een uniforme toepassing van bepaalde bepalingen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011. [Am. 376]
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1829/2003 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 3 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen besluiten of een bepaalde soort levensmiddel onder het toepassingsgebied van deze afdeling valt. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 35, lid 2, bedoelde procedure.is bevoegd overeenkomstig artikel 34 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door te bepalen of een bepaalde soort levensmiddel onder het toepassingsgebied van deze afdeling valt.". [Am. 377]
(2) In artikel 12 wordt lid 4 vervangen door:
"4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 34 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door passende lagere drempelwaarden te bepalen, met name voor levensmiddelen die geheel of gedeeltelijk uit ggo's bestaan, of teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang.". [Am. 378]
(3) Artikel 14 wordt vervangen door:
"Artikel 14
Gedelegeerde en uitvoeringsbevoegdheden
1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 34 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen voorteneinde deze verordening aan te vullen door het vaststellen van:
a) maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de exploitanten voldoen aan de eisen van de bevoegde autoriteiten, zoals bedoeld in artikel 12, lid 3;
b) maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de exploitanten voldoen aan de in artikel 13 genoemde etiketteringsvoorschriften; en
c) het bepalen van specifieke regels inzake de informatie die moet worden verstrekt door instellingen die de eindgebruiker levensmiddelen aanbieden. Om rekening te houden met de specifieke situatie van deze instellingen, kunnen deze regels voorzien in aanpassing van de voorschriften van artikel 13, lid 1, onder e).
2. De Commissie steltkan door middel van uitvoeringshandelingen het volgende vast:
a) maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de exploitanten voldoen aan de eisen van de bevoegde autoriteiten, zoals bedoeld in artikel 12, lid 3;
b) maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de exploitanten voldoen aan de in artikel 13 genoemde etiketteringsvoorschriften;
c) nadere bepalingen ter bevordering van een uniforme toepassing van artikel 13.
Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 35, lid 2, bedoelde procedure.". [Am. 379]
(4) In artikel 15 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen besluitenis bevoegd overeenkomstig artikel 34 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door te bepalen of een bepaalde soort diervoeder onder het toepassingsgebied van deze afdeling valt. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 35, lid 2, bedoelde procedure.". [Am. 380]
(5) In artikel 24 wordt lid 4 vervangen door:
"4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 34 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door passende lagere drempelwaarden te bepalen, met name voor diervoeders die geheel of gedeeltelijk uit ggo's bestaan, of teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang.". [Am. 381]
(6) Artikel 26 wordt vervangen door:
"Artikel 26
Gedelegeerde en uitvoeringsbevoegdheden
1. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingenis bevoegd overeenkomstig artikel 34 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door het vaststellen van: volgende vast:
a) maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de exploitanten voldoen aan de eisen van de bevoegde autoriteiten, zoals bedoeld in artikel 24, lid 3;
b) maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de exploitanten voldoen aan de in artikel 25 genoemde etiketteringsvoorschriften;
c) nadere bepalingen ter bevordering van een uniforme toepassing van artikel 25.
2. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen nadere voorschriften vaststellen ter bevordering van de uniforme toepassing van artikel 25. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 35, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.". [Am. 382]
(7) In artikel 32 wordt de zesde alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 34 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlage te wijzigen teneinde deze aan de technische vooruitgang aan te passen.".
(8) Het volgende artikel 34 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 34 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel3, lid 2, artikel 12, lid 4, artikel 14, lid 1, artikel 15, lid 2, artikel 24, lid 4, artikel 26, lid 1, en artikel 32, zesde alinea, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel3, lid 2, artikel 12, lid 4, artikel 14, lid 1, artikel 15, lid 2, artikel 24, lid 4, artikel 26, lid 1, en artikel 32, zesde alinea, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven*. van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel3, lid 2, artikel 12, lid 4, artikel 14, lid 1, artikel 15, lid 2, artikel 24, lid 4, artikel 26, lid 1, en artikel 32, zesde alinea, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. [Am. 383]
____________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(9) In artikel 35 wordt lid 3 geschrapt.
(10) In artikel 47 wordt lid 3 geschrapt.
148. Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG(219)(220)
Teneinde de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 1830/2003 te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de verordening aan te vullen door een systeem aan te nemen voor de ontwikkeling van eenduidige identificatienummers en de toekenning ervan aan genetisch gemodificeerde organismen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1830/2003 als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 8 wordt vervangen door:
"Artikel 8
Eenduidige identificatienummers
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming en aanpassing van een systeem voor de ontwikkeling en toekenning van eenduidige identificatienummers voor GGO's, waarbij rekening wordt gehouden met de ontwikkelingen in de internationale fora.".
(2) Het volgende artikel 9 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 9 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 8 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 8 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) In artikel 10 wordt lid 2 geschrapt.
(4) In artikel 13, lid 2, wordt de eerste alinea geschrapt.
149. Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding(221)(222)
Teneinde de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 1831/2003 te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I tot en met IV bij de verordening teneinde deze aan te passen aan de technische vooruitgang, en tot aanvulling van de verordening met voorschriften die vereenvoudigde regelingen voor het verlenen van vergunningen mogelijk maken voor toevoegingsmiddelen die zijn toegestaan voor gebruik in levensmiddelen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1831/2003 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 3 wordt lid 5 vervangen door:
"5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 21 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage IV teneinde de daarin opgenomen algemene gebruiksvoorwaarden aan te passen aan de technologische vooruitgang of aan wetenschappelijke ontwikkelingen.".
(2) In artikel 6 wordt lid 3 vervangen door:
"3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 21 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I teneinde categorieën toevoegingsmiddelen voor diervoeding en functionele groepen aan te passen aan de technologische vooruitgang of aan wetenschappelijke ontwikkelingen.".
(3) In artikel 7, lid 5, wordt de derde alinea vervangen door:
"5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 21 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de aanneming van voorschriften die vereenvoudigde regelingen voor het verlenen van vergunningen mogelijk maken voor toevoegingsmiddelen die zijn toegestaan voor gebruik in levensmiddelen.".
(4) In artikel 16 wordt lid 6 vervangen door:
"6. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 21 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage III om rekening te houden met de technologische vooruitgang en wetenschappelijke ontwikkelingen.".
(5) In artikel 21 wordt de vierde alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 21 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage II.".
(6) Het volgende artikel 21 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 21 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 3, lid 5, artikel 6, lid 3, artikel 7, lid 5, artikel 16, lid 6, en artikel 21 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 5, artikel 6, lid 3, artikel 7, lid 5, artikel 16, lid 6, en artikel 21 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 3, lid 5, artikel 6, lid 3, artikel 7, lid 5, artikel 16, lid 6, en artikel 21 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_______________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(7) In artikel 22 wordt lid 3 geschrapt.
150. Verordening (EG) nr. 2065/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 10 november 2003 inzake in of op levensmiddelen gebruikte of te gebruiken rookaroma's(223)(224)
Teneinde de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 2065/2003 te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de bijlagen bij de verordening te wijzigen nadat de Autoriteit om wetenschappelijke en/of technische bijstand is verzocht, en om de verordening aan te vullen met kwaliteitseisen voor gevalideerde analysemethoden. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 2065/2003 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 17 wordt lid 3 vervangen door:
"3. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot kwaliteitscriteria voor gevalideerde analysemethoden als bedoeld in punt 4 van bijlage II, inclusief te meten stoffen. In die gedelegeerde handelingen wordt rekening gehouden met beschikbaar wetenschappelijk bewijs.".
(2) In artikel 18 wordt lid 1 vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen te wijzigen nadat de Autoriteit om wetenschappelijke en/of technische bijstand is verzocht.".
(3) Het volgende artikel 18 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 18 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 17, lid 3, en artikel 18, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze ].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 17, lid 3, en artikel 18, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 17, lid 3, en artikel 18, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar hebben gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_____________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(4) In artikel 19 wordt lid 3 geschrapt.
151. Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers(225)
Teneinde de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 2160/2003 te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I, II en III bij de verordening en tot aanvulling van de verordening met betrekking tot de doelstellingen van de Unie voor het verminderen van de prevalentie van zoönoses en zoönoseverwekkers, specifieke bestrijdingsmethoden, specifieke voorschriften inzake de criteria voor de invoer uit derde landen, de verantwoordelijkheden en taken van de referentielaboratoria van de Unie, goedkeuring van testmethoden, en met betrekking tot bepaalde verantwoordelijkheden en taken van de nationale referentielaboratoria. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. [Am. 384]
Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de goedkeuring van testmethoden. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011. [Am. 385]
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 2160/2003 als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 1 wordt vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen met betrekking tot de doelstellingen van de Unie voor het verminderen van de prevalentie van de in bijlage I, kolom 1, genoemde zoönoses en zoönoseverwekkers bij de dierpopulaties die zijn opgenomen in bijlage I, kolom 2, met inachtneming van met name: [Am. 386]
a) de ervaring die is opgedaan in het kader van de bestaande nationale maatregelen; en
b) de informatie die aan de Commissie of de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid is verstrekt uit hoofde van de bestaande voorschriften van de Unie, in het bijzonder in het kader van de informatie als bedoeld in Richtlijn 2003/99/EG, met name artikel 5.";
b) in artikel 6 wordt punt a) vervangen door:
"a) De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I met het oog op de onder b), vermelde doelstellingen, in het bijzonder rekening houdende met de onder c), vermelde criteria.";
c) lid 7 wordt vervangen door:
"7. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage III te wijzigen teneinde criteria toe te voegen om te bepalen welke serotypen salmonella van belang zijn voor de volksgezondheid.".
(2) In artikel 5 wordt lid 6 vervangen door:
"6. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage II te wijzigen teneinde de daarin vastgestelde eisen en minimumbemonsteringsvoorschriften aan te passen, in het bijzonder rekening houdende met de in artikel 4, lid 6, onder c), vermelde criteria.".
(3) In artikel 8 wordt lid 1 vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door het vaststellen van: [Am. 387]
a) specifieke bestrijdingsmethoden die kunnen of moeten worden toegepast met het oog op het verminderen van de prevalentie van zoönoses en zoönoseverwekkers in het stadium van de primaire dierlijke productie en in andere stadia van de voedselketen;
b) voorschriften voor de wijze waarop de onder a) bedoelde methoden mogen worden gebruikt;
c) uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de nodige documenten en procedures, alsmede minimumeisen voor de onder a) bedoelde methoden; en
d) bepaalde specifieke bestrijdingsmethoden die niet in het kader van de bestrijdingsprogramma's mogen worden gebruikt.".
(4) In artikel 9 wordt lid 4 vervangen door:
"4. Onverminderd het bepaalde in artikel 5, lid 6, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door de voorschriften vast te stellen betreffende het aannemen van de in artikel 5, lid 5, en in lid 2 van onderhavig artikel bedoelde criteria door de lidstaten.". [Am. 388]
(5) In artikel 10, lid 5, worden de tweede en de derde zin vervangen door:
"De toestemming kan worden ingetrokken volgens dezelfde procedure en onverminderd het bepaalde in artikel 5, lid 6, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze verordening aan te vullen door specifieke voorschriften vast te stellen inzake dergelijke criteria.". [Am. 389]
(6) Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 2 wordt vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen omteneinde deze verordening aan te vullen door de verantwoordelijkheden en taken van de referentielaboratoria van de Unie te bepalen, in het bijzonder wat betreft de coördinatie van hun werkzaamheden met die van de nationale referentielaboratoria."; [Am. 390]
b) lid 4 wordt vervangen door:
"4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen omteneinde deze verordening aan te vullen door de verantwoordelijkheden en taken van de nationale referentielaboratoria te bepalen, in het bijzonder wat betreft de coördinatie van hun werkzaamheden met die van de overeenkomstig artikel 12, lid 1, onder a), aangewezen relevante laboratoria in de lidstaten.". [Am. 391]
(7) In artikel 12, lid 3, wordt de derde alinea vervangen door:
"3. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen andere testmethoden als bedoeld in lid 3 vaststellen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde procedureis bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door andere testmethoden goed te keuren dan die als bedoeld in de eerste en tweede alinea van dit lid.". [Am. 392]
(7 bis) in artikel 13 wordt de titel vervangen door:
"Gedelegeerde en uitvoeringsbevoegdheden" [Am. 393]
(8) In artikel 13 wordt de eerste alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging vandeze verordening aan te vullen door elementen inzake de desbetreffende gezondheidscertificaten te wijzigen.". [Am. 394]
(8 bis) in artikel 13 wordt de tweede alinea vervangen door:
"Voorts kunnen uitvoeringsmaatregelen worden vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure." [Am. 395]
(9) Het volgende artikel 13 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 13 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 3, leden 1, 6 en 7, artikel 5, lid 6, artikel 8, lid 1, artikel 9, lid 4, artikel 10, lid 5, artikel 11, leden 2 en 4, artikel 12, lid 3, derde alinea, en artikel 13 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, leden 1, 6 en 7, artikel 5, lid 6, artikel 8, lid 1, artikel 9, lid 4, artikel 10, lid 5, artikel 11, leden 2 en 4, artikel 12, lid 3, derde alinea, en artikel 13 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven*. van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 3, leden 1, 6 en 7, artikel 5, lid 6, artikel 8, lid 1, artikel 9, lid 4, artikel 10, lid 5, artikel 11, leden 2 en 4, artikel 12, lid 3, derde alinea, en artikel 13 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. [Am. 396]
___________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(9) In artikel 14 wordt lid 3 geschrapt.
152. Richtlijn 2004/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het doneren, verkrijgen, testen, bewerken, bewaren en distribueren van menselijke weefsels en cellen(226)
Om de doelstellingen van Richtlijn 2004/23/EG te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot aanvulling vanteneinde de richtlijn metaan te vullen door traceerbaarheidsvereisten vast te stellen voor weefsels en cellen alsmede voor producten en materialen die met weefsels en cellen in contact komen en gevolgen hebben voor de kwaliteit ervan, en veiligheid ervan,door procedures vast te stellen om de traceerbaarheid te waarborgen en om na te gaan of er sprake is van gelijkwaardige kwaliteits- en veiligheidsnormen voor ingevoerde weefsels en cellen, en teneinde tot aanvulling de richtlijn aan te vullen met bepaalde technische voorschriften. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. [Am. 397]
Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Richtlijn 2004/23/EG te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van procedures om de traceerbaarheid te waarborgen en om na te gaan of er sprake is van gelijkwaardige kwaliteits- en veiligheidsnormen voor ingevoerde weefsels en cellen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011. [Am. 398]
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2004/23/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 8 worden de leden 5 en 6 vervangen door:
"5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 28 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om traceerbaarheidsvereistenteneinde deze richtlijn aan te vullen door traceerbaarheidsvereisten vast te stellennemen voor weefsels en cellen alsmede voor producten en materialen die in contact komen met deze weefsels en cellen en gevolgen hebben voor de kwaliteit en veiligheid ervan, alsook door procedures vast te stellen om de traceerbaarheid op Unieniveau te waarborgen. [Am. 399]
6. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de procedures vast om de traceerbaarheid op Unieniveau te waarborgen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde procedure.". [Am. 400]
(2) In artikel 9 wordt lid 4 vervangen door:
"4. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingenis bevoegd overeenkomstig artikel 28 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze richtlijn aan te vullen door de proceduresprocedure vast te stellen om na te gaan of er sprake is van gelijkwaardige kwaliteits- en veiligheidsnormen zoals bedoeld in lid 1. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde procedure.". [Am. 401]
(3) In artikel 28 worden de tweede en de derde alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 28 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze richtlijn aan te vullen met betrekking tot de technische voorschriften als bedoeld in de eerste alinea, onder a) tot en met i). [Am. 402]
Indien dit in geval van de in de eerste alinea, onder d) en e), bedoelde technische voorschriften om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 28 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(4) De volgende artikelen 28 bis en 28 ter worden ingevoegd:
"Artikel 28 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 8, lid 5, artikel 9, lid 4, en artikel 28, tweede alinea, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8, lid 5, artikel 9, lid 4, en artikel 28, tweede alinea, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven*van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 8, lid 5, artikel 9, lid 4, en artikel 28, tweede alinea, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. [Am. 403]
Artikel 28 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 28 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(5) In artikel 29 worden de leden 3 en 4 geschrapt.
153. Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne(227)
Teneinde de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 852/2004 te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I en II bij de verordening en tot aanvulling van de verordening met betrekking tot specifieke hygiënevoorschriften, voorschriften voor de erkenning van exploitanten van levensmiddelenbedrijven en specifieke bepalingen voor de toepassing van de voorschriften van de verordening op specifieke levensmiddelen om specifieke risico's of nieuwe gevaren in verband met de volksgezondheid aan te pakken, en met betrekking tot afwijkingen van de bijlagen bij de verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 852/2004 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 4 wordt lid 4 vervangen door:
"4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door de in lid 3 bedoelde specifieke hygiënevoorschriften, met name inzake: [Am. 404]
a) de vaststelling van microbiologische criteria en de bijbehorende bemonsterings- en analysemethoden;
b) de invoering van specifieke voorschriften betreffende temperatuurbeheersing en handhaving van het koelcircuit; en
c) de vaststelling van specifieke microbiologische doelstellingen.".
(2) In artikel 6, lid 3, wordt punt c) vervangen door:
"c) een gedelegeerde handeling, tot de vaststelling waarvan de Commissie overeenkomstig artikel 13 bis bevoegd is, die deze verordening aanvult.". [Am. 405]
(3) Artikel 12 wordt vervangen door:
"Artikel 12
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door specifieke bepalingen vast te stellen voor de toepassing van de voorschriften van de verordening op specifieke levensmiddelen om specifieke risico's of nieuwe gevaren in verband met de volksgezondheid aan te pakken.". [Am. 406]
(4) In artikel 13 worden de leden 1 en 2 vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I en II. De wijzigingen zijn bedoeld om de verwezenlijking van de doelstellingen van de verordening te waarborgen en te bevorderen, met inachtneming van de relevante risicofactoren, en worden gerechtvaardigd op basis van:
a) de ervaring die exploitanten van levensmiddelenbedrijven en/of bevoegde autoriteiten hebben opgedaan, met name met de toepassing van de HACCP-systemen en de op HACCP-beginselen gebaseerde procedures overeenkomstig artikel 5;
b) de door de Commissie opgedane ervaring, met name inzake de resultaten van haar audits;
c) technologische ontwikkelingen en de praktische gevolgen ervan en de verwachtingen van de consument ten aanzien van de samenstelling van levensmiddelen;
d) nieuw wetenschappelijk advies, met name nieuwe risicobeoordelingen;
e) microbiologische criteria en temperatuurcriteria voor levensmiddelen.
De wijzigingen als bedoeld in de eerste alinea hebben betrekking op:
a) hygiënevoorschriften voor de primaire productie en de daarmee verband houdende bewerkingen;
b) voorschriften inzake bedrijfsruimten voor levensmiddelen en de uitrusting daarvan;
c) bepalingen die van toepassing zijn op levensmiddelen, met inbegrip van vervoer, onmiddellijke verpakking en verpakking;
d) warmtehandeling voor levensmiddelen;
e) het hanteren van levensmiddelenafval;
f) voorschriften voor watervoorziening;
g) hygiëne en opleiding van personen die werkzaam zijn in ruimtes waar levensmiddelen worden gehanteerd.
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen houdendeteneinde deze verordening aan te vullen afwijkingen van de bijlagen I en II toe te staan, met name om de tenuitvoerlegging van artikel 5 voor kleine ondernemingen te vereenvoudigen, mits daarbij rekening wordt gehouden met de relevante risicofactoren en mits deze afwijkingen geen gevolgen hebben voor het bereiken van de volgende doelstellingen van de verordening:
a) de tenuitvoerlegging van artikel 5 voor kleine ondernemingen vereenvoudigen;
b) inrichtingen voor de vervaardiging, hantering of verwerking van grondstoffen die bestemd zijn voor de productie van in hoge mate geraffineerde levensmiddelen die een behandeling hebben ondergaan welke de veiligheid ervan waarborgt.". [Am. 407]
(6) Het volgende artikel 13 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 13 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 4, lid 4, artikel 6, lid 3, onder c), artikel 12 en artikel 13, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, lid 4, artikel 6, lid 3, onder c), artikel 12 en artikel 13, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven*. van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 4, lid 4, artikel 6, lid 3, onder c), artikel 12 en artikel 13, leden 1 en 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. [Am. 408]
_____________________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(5) In artikel 14 wordt lid 3 geschrapt.
154. Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong(228)(229)
Teneinde de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 853/2004 te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen II en III bij de verordening en tot aanvulling van de verordening met betrekking tot het gebruik van andere stoffen dan drinkwater om de buitenkant van producten van dierlijke oorsprong te reinigen, met betrekking tot wijzigingen van de bijzondere waarborgen voor het in de handel brengen van producten van dierlijke oorsprong in Zweden of Finland, en met betrekking tot afwijkingen van de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 853/2004. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 853/2004 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 3 wordt lid 2 vervangen door:
"2. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven gebruiken geen andere stoffen dan drinkwater — of, indien Verordening (EG) nr. 852/2004 of de onderhavige verordening het gebruik daarvan toestaat, schoon water — om de buitenkant van producten van dierlijke oorsprong te reinigen, tenzij het gebruik van de betrokken stof door de Commissie is goedgekeurd. De Commissie is bevoegd om hiertoe overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven nemen tevens alle gebruiksvoorwaarden in acht die volgens dezelfde procedure worden vastgesteld. Het gebruik van een goedgekeurde stof doet niets af aan de plicht van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf om te voldoen aan de voorschriften van deze verordening.".
(2) In artikel 8, lid 3, wordt punt a) vervangen door:
"a) De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen [tot wijziging van de leden 1 en 2 met het oog op de actualisering van de in die leden vastgestelde voorschriften], rekening houdend met wijzigingen in de controleprogramma's van de lidstaten of met de aanneming van microbiologische criteria overeenkomstig Verordening (EG) nr. 852/2004.".
(3) Artikel 9 wordt geschrapt.
(4) In artikel 10 worden de leden 1 en 2 vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen II en III. De wijzigingen zijn bedoeld om de verwezenlijking van de doelstellingen van de verordening te waarborgen en te bevorderen, met inachtneming van de relevante risicofactoren, en worden gerechtvaardigd op basis van:
a) de ervaring die exploitanten van levensmiddelenbedrijven en/of bevoegde autoriteiten hebben opgedaan, met name met de toepassing van de op HACCP gebaseerde systemen overeenkomstig artikel 5;
b) de door de Commissie opgedane ervaring, met name inzake de resultaten van haar audits;
c) technologische ontwikkelingen en de praktische gevolgen ervan en de verwachtingen van de consument ten aanzien van de samenstelling van levensmiddelen;
d) wetenschappelijk advies, met name nieuwe risicobeoordelingen;
e) microbiologische criteria en temperatuurcriteria voor levensmiddelen;
f) veranderingen in de consumptiepatronen.
De wijzigingen als bedoeld in de eerste alinea hebben betrekking op:
a) de bepalingen betreffende de identificatiemerken voor producten van dierlijke oorsprong;
b) de doelstellingen van de op HACCP gebaseerde procedures;
c) de voorschriften inzake de informatie over de voedselketen;
d) de specifieke hygiënevoorschriften voor de inrichtingen, inclusief vervoermiddelen, waar producten van dierlijke oorsprong worden geproduceerd, gehanteerd, verwerkt, opgeslagen of gedistribueerd;
e) de specifieke hygiënevoorschriften voor de bewerkingen die verband houden met het produceren, hanteren, verwerken, opslaan, vervoeren of distribueren van producten van dierlijke oorsprong;
f) de regels voor het vervoer van vlees terwijl het nog warm is;
g) de gezondheidsnormen of -controles wanneer wetenschappelijk is aangetoond dat die nodig zijn om de volksgezondheid te beschermen;
h) de uitbreiding van bijlage III, sectie VII, hoofdstuk IX, tot andere levende tweekleppige weekdieren dan pectinidae;
i) de criteria om te bepalen uit welke epidemiologische gegevens blijkt dat een visgrond, wat de aanwezigheid van parasieten betreft, geen gevaar voor de gezondheid oplevert en de bevoegde autoriteit exploitanten van levensmiddelenbedrijven bijgevolg mag toestaan visserijproducten niet in te vriezen, zoals bepaald in bijlage III, sectie VIII, hoofdstuk III, punt D;
j) de aanvullende gezondheidsnormen voor levende tweekleppige weekdieren, in samenwerking met het betrokken referentielaboratorium van de Unie, waaronder:
i) grenswaarden en analysemethoden voor andere mariene biotoxines;
ii) procedures voor de opsporing van virussen, alsmede virologische normen;
en
iii) bemonsteringsschema’s, analysemethoden en -toleranties om na te gaan of aan de gezondheidsnormen wordt voldaan.
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen houdende afwijkingen van de bijlagen II en III, mits daarbij rekening wordt gehouden met de relevante risicofactoren en mits deze afwijkingen geen gevolgen hebben voor het bereiken van de volgende doelstellingen van de verordening:
a) de tenuitvoerlegging voor kleine ondernemingen vereenvoudigen;
b) het voortgezette gebruik van traditionele methoden in alle stadia van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen mogelijk maken;
c) tegemoetkomen aan de behoeften van levensmiddelenbedrijven die gelegen zijn in regio's met bijzondere geografische beperkingen;
d) inrichtingen voor de vervaardiging van grondstoffen die bestemd zijn voor de productie van in hoge mate geraffineerde levensmiddelen die een behandeling hebben ondergaan welke de veiligheid ervan waarborgt.".
(5) Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
a) de inleidende zin wordt vervangen door:
"Onverminderd de algemene toepassing van artikel 9 en artikel 10, lid 1, kan de Commissie de volgende maatregelen vaststellen door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.";
b) de leden 1, 5, 6, 7 en 8 worden geschrapt.
(6) Het volgende artikel 11 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 11 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 3, lid 2, artikel 8, lid 3, onder a), en artikel 10, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze ].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 2, artikel 8, lid 3, onder a), en artikel 10, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 3, lid 2, artikel 8, lid 3, onder a), en artikel 10, leden 1 en 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_______________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(7) In artikel 12 wordt lid 3 geschrapt.
155. Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong(230)
Teneinde de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 854/2004 te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de bijlagen I tot en met VI bij de verordening te wijzigen en om de verordening aan te vullen door afwijkingen van die bijlagen toe te staan. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 854/2004 als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 16 wordt geschrapt.
(2) In artikel 17 worden de leden 1 en 2 vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I tot en met VI. De wijzigingen zijn bedoeld om de verwezenlijking van de doelstellingen van de verordening te waarborgen en te bevorderen, met inachtneming van de relevante risicofactoren, en worden gerechtvaardigd op basis van:
a) de ervaring die exploitanten van levensmiddelenbedrijven en/of bevoegde autoriteiten hebben opgedaan, met name met de toepassing van de op HACCP gebaseerde systemen overeenkomstig artikel 5;
b) technologische ontwikkelingen en de praktische gevolgen ervan en de verwachtingen van de consument ten aanzien van de samenstelling van levensmiddelen;
i) wetenschappelijk advies, met name nieuwe risicobeoordelingen;
ii) veranderingen in de consumptiepatronen.
De wijzigingen als bedoeld in de eerste alinea hebben betrekking op:
a) de taken van de bevoegde autoriteiten;
b) de organisatie van officiële controles, en met name de frequentie en verdeling van verantwoordelijkheden;
c) de betrokkenheid van het slachthuispersoneel bij officiële controles;
d) maatregelen naar aanleiding van controles;
e) specifieke voorschriften voor de inspectie van vlees;
f) voorschriften inzake specifieke gevaren;
g) specifieke voorschriften inzake het opnemen van in derde landen gelegen inrichtingen op de lijst;
h) criteria om te bepalen wanneer, op basis van een risicoanalyse, de officiële dierenarts niet tijdens de antemortem- of de postmortemkeuring in het slachthuis of de wildverwerkingsinrichting aanwezig hoeft te zijn;
i) omstandigheden waarin bepaalde specifieke postmortemkeuringen omschreven in bijlage I, sectie IV, niet nodig zijn, afhankelijk van het bedrijf, de regio of het land van oorsprong, gebaseerd op de beginselen van de risicoanalyse;
j) regels voor de inhoud van de tests voor officiële dierenartsen en officiële assistenten;
k) regels voor laboratoriumtests;
l) analytische grenswaarden voor de in bijlage III bedoelde officiële controles op visserijproducten, onder meer wat betreft parasieten en uit het milieu afkomstige contaminanten.
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen houdendeteneinde deze verordening aan te vullen door afwijkingen toe te staan van de bijlagen I tot en met VI, mits daarbij rekening wordt gehouden met de relevante risicofactoren en mits deze afwijkingen geen gevolgen hebben voor het bereiken van de volgende doelstellingen van de verordening teneinde:
i) de toepassing van de in de bijlagen opgenomen voorschriften vereenvoudigen voor kleine bedrijven te vereenvoudigen;
ii) het voortgezette gebruik van traditionele methoden in alle stadia van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen mogelijk maken;
iii) tegemoetkomentegemoet te komen aan de behoeften van levensmiddelenbedrijven die gelegen zijn in regio's met bijzondere geografische beperkingen.". [Am. 409]
(3) Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
a) de inleidende zin wordt vervangen door:
"Onverminderd de algemene toepassing van artikel 16 en artikel 17, lid 1, kanis de Commissie de volgende maatregelen vaststellen door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld." bevoegd overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door de volgende maatregelen vast te stellen:" [Am. 410]
b) de leden 3, 4, 7, 8 en 15 worden geschrapt.
(4) Het volgende artikel 18 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 18 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 17, leden 1 en 2, en artikel 18 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 17, leden 1 en 2, en artikel 18 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven*.van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 17, leden 1 en 2, en artikel 18 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. [Am. 411]
__________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(5) In artikel 19 wordt lid 3 geschrapt.
156. Verordening (EG) Nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne(231)(232)
Teneinde de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 183/2005 te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I, II en III bij de verordening teneinde deze aan te passen aan de technische vooruitgang, en tot aanvulling van de verordening door de specifieke microbiologische criteria en doelstellingen te bepalen, door inrichtingen van diervoederbedrijven te erkennen en door afwijkingen van de bijlagen I, II en II bij de verordening toe te staan. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 183/2005 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 5, lid 3, wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 30 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het bepalen van de onder a) en b) bedoelde criteria en doelen.".
(2) In artikel 10 wordt punt 3 vervangen door:
"3. erkenning vereist is krachtens een gedelegeerde handeling, tot de vaststelling waarvan de Commissie overeenkomstig artikel 30 bis bevoegd is.".
(3) In artikel 27 wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 30 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I, II en III.".
(4) Artikel 28 wordt vervangen door:
"Artikel 28
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 30 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde om bijzondere redenen afwijkingen van de bijlagen I, II en III toe te staan, mits deze afwijkingen geen gevolgen hebben voor het bereiken van de doelstellingen van de verordening.".
(5) Het volgende artikel 30 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 30 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 5, lid 3, artikel 10, lid 3, en de artikelen 27 en 28 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, lid 3, artikel 10, lid 3, en de artikelen 27 en 28 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 5, lid 3, artikel 10, lid 3, en de artikelen 27 en 28 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
__________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(6) In artikel 31 wordt lid 3 geschrapt.
157. Verordening (EG) nr. 1901/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1768/92, Richtlijn 2001/20/EG, Richtlijn 2001/83/EG en Verordening (EG) nr. 726/2004(233)
Teneinde de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 1901/2006 te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de verordening aan te vullen:
– door de voorwaarden voor de verlening van opschorting van de aanvang of de voltooiing van bepaalde maatregelen nader te specificeren, en
– met bepalingen betreffende het opleggen van financiële sancties.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1901/2006 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 20 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 50 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere specificeringteneinde deze verordening aan te vullen door van de voorwaarden voor de verlening van opschorting, op grond van de ervaringen met de toepassing van lid 1 nader te specificeren.". [Am. 412]
(2) In artikel 49 wordt lid 3 vervangen door:
"3. De Commissie kan financiële sancties in de vorm van boetes of dwangsommen opleggen in geval van schending van de bepalingen van deze verordening of van de op grond van deze verordening vastgestelde uitvoeringsbepalingen betreffende geneesmiddelen die volgens de procedure van Verordening (EG) nr. 726/2004 zijn toegelaten.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 50 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming van teneinde deze verordening aan te vullen met: [Am. 413]
a) een lijst van de verplichtingen uit hoofde van deze verordening die, in geval van inbreuken ertegen, aanleiding geven tot financiële sancties;
b) procedures voor de uitoefening van de bevoegdheid tot het opleggen van boetes of dwangsommen, met inbegrip van regels over de inleiding van de procedure, de maatregelen van instructie, de rechten van verdediging, de toegang tot het dossier, de vertegenwoordiging in rechte en de vertrouwelijkheid;
c) regels over de duur van de procedure en de verjaringstermijnen;
d) elementen die de Commissie in aanmerking moet nemen bij het bepalen van de hoogte van de boetes en dwangsommen, de betrokken maximumbedragen, alsmede de voorwaarden en de methode voor het innen ervan.
Voor het voeren van het onderzoek kan de Commissie samenwerken met de bevoegde nationale autoriteiten en doet zij een beroep op middelen die door het bureau worden verstrekt.
Het Hof van Justitie heeft volledige rechtsmacht om besluiten van de Commissie tot het opleggen van een financiële sanctie te herzien. Het Hof kan de opgelegde boete of dwangsom nietig verklaren, verlagen of verhogen.".
(3) de titel van afdeling 2 van hoofdstuk 1 wordt vervangen door:
"Afdeling 2
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie".
(4) na de titel van afdeling 2 van hoofdstuk 1 wordt het volgende artikel 50 bis ingevoegd:
"Artikel 50 bis
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 20, lid 2, en artikel 49, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 414]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 20, lid 2, en artikel 49, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 20, lid 2, en artikel 49, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar hebben gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_______________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(5) Artikel 51 wordt geschrapt.
158. Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen(234)
Teneinde de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 1924/2006 te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de bijlage bij de verordening in het licht van de technische vooruitgang te wijzigen en om de verordening aan te vullen met betrekking tot:
– de voedingswaarde-informatie voor niet-voorverpakte levensmiddelen die aan eindverbruikers of grootkeukens worden aangeboden, en voor levensmiddelen die op verzoek van de koper op de plaats van verkoop worden verpakt, of die met het oog op onmiddellijke verkoop worden voorverpakt;
– afwijkingen van de vergunningsprocedures in verband met het gebruik van handelsmerken, merknamen of fantasienamen;
– afwijkingen met betrekking tot nutriënten die niet in voldoende hoeveelheden voorkomen in een evenwichtige, gevarieerde voeding;
– specifieke voedingsprofielen waaraan levensmiddelen of bepaalde categorieën levensmiddelen moeten voldoen om van voedings- of gezondheidsclaims voorzien te mogen zijn;
– maatregelen ter bepaling van de levensmiddelen of categorieën levensmiddelen waarvoor voedings- of gezondheidsclaims beperkt of verboden moeten worden.
– de vaststelling van de Unielijst van toegestane gezondheidsclaims die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen gaan, en de voorwaarden voor het gebruik ervan, wijzigingen of aanvullingen van die lijst, en definitieve besluiten op aanvragen voor een vergunning voor gezondheidsclaims. [Am. 415]
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1924/2006 te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de vaststelling van de Unielijst van toegestane gezondheidsclaims die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen gaan, de voorwaarden voor het gebruik van deze claims en wijzigingen of aanvullingen van deze lijst, alsmede met betrekking tot definitieve besluiten ten aanzien van aanvragen voor vergunningen voor claims. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011. [Am. 416]
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1924/2006 als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
a) in lid 2 wordt de tweede alinea vervangen door:
"In het geval van niet-voorverpakte levensmiddelen (met inbegrip van verse producten zoals fruit, groenten of brood) die aan eindverbruikers of grootkeukens worden aangeboden en levensmiddelen die op verzoek van de koper op de plaats van verkoop worden verpakt, of die met het oog op onmiddellijke verkoop worden voorverpakt, zijn de bepalingen van artikel 7 en artikel 10, lid 2, onder a) en b), niet van toepassing. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen met betrekking tot de etiketteringsinformatie voor deze niet-voorverpakte levensmiddelen. De nationale bepalingen kunnen blijven gelden totdat deze gedelegeerde handelingen worden vastgesteld."; [Am. 417]
b) lid 4 wordt vervangen door:
"4. Voor generieke omschrijvingen (benamingen) die traditioneel worden gebruikt om een eigenschap aan te geven van een categorie levensmiddelen of dranken en die een effect op de gezondheid impliceren, kunnen de betrokken exploitanten van levensmiddelenbedrijven een verzoek tot afwijking van lid 3 indienen. Het verzoek wordt ingediend bij de bevoegde nationale instantie van een lidstaat, die het onverwijld aan de Commissie doorstuurt. De Commissie bepaalt en publiceert de regels voor het indienen van een verzoek door exploitanten van levensmiddelenbedrijven, om te waarborgen dat het verzoek transparant en binnen een redelijke termijn wordt behandeld. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen met betrekking tot afwijkingen van lid 3.". [Am. 418]
(2) Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
a) in de tweede alinea wordt punt d) vervangen door:
"d) stellen, suggereren of impliceren dat een evenwichtige, gevarieerde voeding in het algemeen geen toereikende hoeveelheden nutriënten kan bieden;";
b) de volgende alinea wordt toegevoegd:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot afwijkingteneinde deze verordening aan te vullen door afwijkingen toe te staan van punt d) van de tweede alinea van onderhavig artikel in het geval van nutriënten die niet in voldoende hoeveelheden voorkomen in een evenwichtige, gevarieerde voeding; de gedelegeerde handelingen omvatten de voorwaarden voor de toepassing van de afwijkingen, met inachtneming van de bijzondere omstandigheden in lidstaten;". [Am. 419]
(3) Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 1 wordt als volgt gewijzigd:
i) de eerste alinea wordt vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis uiterlijk op 19 januari 2009 gedelegeerde handelingen vast te stellen omteneinde deze verordening aan te vullen door specifieke voedingsprofielen aanvast te nemen stellen, met inbegrip van uitzonderingen, waaraan levensmiddelen of bepaalde categorieën levensmiddelen moeten voldoen om van voedings- of gezondheidsclaims voorzien te mogen zijn, evenals de voorwaarden voor het gebruik van voedings- of gezondheidsclaims voor levensmiddelen of bepaalde categorieën levensmiddelen met betrekking tot de voedingsprofielen."; [Am. 420]
ii) de zesde alinea wordt vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het bijwerken vanteneinde deze verordening aan te vullen door de voedingsprofielen en de voorwaarden voor het gebruik ervan bij te werken, teneinde rekening te houden met relevante wetenschappelijke ontwikkelingen. Met het oog daarop wordt overleg gepleegd met de belanghebbende partijen, met name exploitanten van levensmiddelenbedrijven en consumentenorganisaties."; [Am. 421]
b) lid 5 wordt vervangen door:
"5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen met maatregelen ter bepaling van andere dan de in lid 3 van onderhavig artikel bedoelde levensmiddelen of categorieën levensmiddelen waarvoor voedings- of gezondheidsclaims beperkt of verboden moeten worden in het licht van wetenschappelijk bewijs.". [Am. 422]
(4) In artikel 8 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlage te wijzigen na raadpleging van de Autoriteit, indien van toepassing. Zo nodig consulteert de Commissie de belanghebbende partijen, met name exploitanten van levensmiddelenbedrijven en consumentenorganisaties, om de perceptie en de duidelijkheid van de claims te beoordelen.".
(5) In artikel 13 worden de leden 3 en 4 vervangen door:
"3. Na raadpleging van de Autoriteit stelt de Commissie overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast teneinde deze verordening aan te vullen door uiterlijk op 31 januari 2010 door middel van uitvoeringshandelingen een Unielijst van in lid 1 bedoelde toegestane claims vast, alsmedeeen communautaire lijst op te stellen van toegestane claims zoals bedoeld in lid 1, en van alle noodzakelijke voorwaarden voor het gebruik van deze claims. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld. [Am. 423]
4. Na raadpleging van de Autoriteit stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaat wijzigingen van de in lid 3 bedoelde lijst vast op basis van algemeen aanvaard wetenschappelijk bewijs. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure."overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast teneinde deze verordening aan te vullen door de in lid 1 bedoelde lijst te wijzigen op basis van algemeen aanvaard wetenschappelijk bewijs. [Am. 424]
(6) In artikel 17 wordt lid 3 als volgt gewijzigd:
a) de eerste alinea wordt vervangen door:
"De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen een definitief besluit over de aanvraag vast. Dezeuitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure."is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen met het definitieve besluit ten aanzien van de aanvraag. [Am. 425]
b) in de tweede alinea wordt punt b) vervangen door:
"b) steltis de Commissie bevoegd om, mits de claim nog steeds aan de voorwaarden van deze verordening voldoet, vóór afloop van de periode van vijf jaar door middel van uitvoeringshandelingen maatregelen vast voor de vergunning voor de claim zonder een gebruiksbeperking. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure."overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door maatregelen vast te stellen voor de vergunning voor de claim zonder een gebruiksbeperking. [Am. 426]
(7) In artikel 18 wordt lid 5 als volgt gewijzigd:
a) de eerste alinea wordt vervangen door:
"Als het advies van de Autoriteit de opneming van de claim in de in lid 4 bedoelde lijst niet ondersteunt, stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een besluit over de aanvraag vast. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgensDe Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen met betrekking tot haar besluit over de aanvraag, als het advies van de Autoriteit de opneming van de claim in de in artikel 25, lid 24, bedoelde procedurelijst niet ondersteunt.". [Am. 427]
b) in de tweede alinea wordt punt b) vervangen door:
"b) stelt de Commissie, mits de claim nog steeds aan de voorwaarden van deze verordening voldoet, vóór afloop van de periode van vijf jaar door middel van uitvoeringshandelingen maatregelenovereenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast voorteneinde deze verordening aan te vullen wat betreft de vergunning voor de claim zonder een gebruiksbeperking.". Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure. [Am. 428]
(8) Het volgende artikel 24 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 24 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 1, leden 2 en 4, artikel 3, artikel 4, leden 1 en 5, en artikel 8, lid 2, artikel 13, leden 3 en 4, artikel 17, leden 3 en 4, artikel 18, lid 5, en artikel 28, lid 6, onder a) bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 1, leden 2 en 4, artikel 3, artikel 4, leden 1 en 5, en artikel 8, lid 2, artikel 13, leden 3 en 4, artikel 17, leden 3 en 4, artikel 18, lid 5, en artikel 28, lid 6, onder a), bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven* van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 1, leden 2 en 4, artikel 3, artikel 4, leden 1 en 5, en artikel 8, lid 2,artikel 13, leden 3 en 4, artikel 17, leden 3 en 4, artikel 18, lid 5, en artikel 28, lid 6, onder a), vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. [Am. 429]
_______________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(9) In artikel 25 wordt lid 3 geschrapt.
(10) Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
a) in lid 4 wordt punt b) geschrapt;
b) in lid 6, onder a), wordt punt ii) vervangen door:
"ii) na raadpleging van de Autoriteit stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een besluitovereenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast teneinde deze verordening aan te vullen door met betrekking tot de gezondheidsclaims vast te leggen waarvoor op die manier een vergunning werd verleend. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure.". [Am. 430]
159. Verordening (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen(235)
Teneinde de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 1925/2006 te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I en II bij de verordening in het licht van de technische en wetenschappelijke vooruitgang en tot wijziging van bijlage III bij de verordening om het gebruik van vitaminen, mineralen en bepaalde andere stoffen waarvoor een verbod of een beperking geldt, of die door de Unie worden onderzocht, toe te staan, en tot aanvulling van de verordening door de lijst levensmiddelen of categorieën levensmiddelen waaraan geen vitaminen en mineralen mogen worden toegevoegd, uit te breiden, door de zuiverheidscriteria voor vitamineformuleringen en mineraalverbindingen te bepalen, en door te bepalen welke minimumhoeveelheden vitaminen of mineralen, in afwijking van de significante hoeveelheid, aanwezig moeten zijn, alsmede door de maximumhoeveelheden aan levensmiddelen toegevoegde vitaminen of mineralen vast te stellen, en door de voorwaarden te bepalen voor het beperken of verbieden van de toevoeging van een specifieke vitamine of een specifiek mineraal. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. [Am. 431]
Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1925/2006 te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de hoeveelheden vitaminen of mineralen die aan levensmiddelen worden toegevoegd, en met betrekking tot het beperken of verbieden van de toevoeging van een specifieke vitamine of een specifiek mineraal. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011.[Am. 432]
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1925/2006 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 3 wordt lid 3 vervangen door:
"3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de lijsten in de bijlagen I en II teneinde deze aan te passen aan de technische vooruitgang.
Indien dit, in geval van schrapping van een vitamine of een mineraal van de in lid 1 van dit artikel bedoelde lijsten, om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 13 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.
Alvorens dergelijke wijzigingen vast te stellen, pleegt de Commissie overleg met de belanghebbende partijen, met name met de exploitanten van levensmiddelenbedrijven en de consumentenorganisaties.".
(2) In artikel 4 wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door maatregelen vast te stellen om de lijst van levensmiddelen of categorieën levensmiddelen waaraan geen vitaminen en mineralen mogen worden toegevoegd, uit te breiden in het licht van wetenschappelijk bewijs en met inachtneming van de voedingswaarde.". [Am. 433]
(3) In artikel 5 wordt lid 1 vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door maatregelen vast te stellen voor het bepalen van de zuiverheidscriteria voor in bijlage II opgenomen vitamineformuleringen en mineraalverbindingen, tenzij dergelijke criteria van toepassing zijn krachtens lid 2 van onderhavig artikel.". [Am. 434]
(4) Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
a) de leden 1 en 2 worden vervangen door:
"1. Wanneer een vitamine of mineraal aan levensmiddelen wordt toegevoegd, bedraagt de totale hoeveelheid van die vitamine of dat mineraal die voor ongeacht welk doel in het verkochte levensmiddel aanwezig is, niet meer dan de maximumhoeveelheden. De Commissie stelt deze hoeveelheden vast door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde procedure vastgesteldovereenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast teneinde deze verordening aan te vullen wat betreft die maximumhoeveelheden. Met het oog hierop kan de Commissie uiterlijk op 19 januari 2009 een ontwerp van de maatregelen in verband met de maximumhoeveelheden voorleggen. Voor geconcentreerde en gedehydrateerde producten zijn de maximumhoeveelheden de hoeveelheden die aanwezig zijn in de volgens de aanwijzingen van de fabrikant voor consumptie bereide levensmiddelen. [Am. 435]
2. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eventuele voorwaardenovereenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast teneinde deze verordening aan te vullen door de voorwaarden te bepalen voor het beperken of verbieden vanom de toevoeging van een specifieke vitamine of een specifiek mineraal aan een levensmiddel of een categorie levensmiddelen te beperken of te verbieden. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.". [Am. 436]
b) lid 6 wordt vervangen door:
"6. Na toevoeging van een vitamine of mineraal aan een levensmiddel is die vitamine of dat mineraal in het levensmiddel aanwezig in ten minste een significante hoeveelheid, indien die is bepaald overeenkomstig bijlage XIII, deel A, punt 2, van Verordening (EU) nr. 1169/2011. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen met betrekking tot maatregelen om voor specifieke levensmiddelen of categorieën van levensmiddelen de minimumhoeveelheden vitaminen of mineralen in de levensmiddelen te bepalen, met inbegrip van lagere hoeveelheden die afwijken van de significante hoeveelheden.". [Am. 437]
(5) In artikel 7 wordt lid 1 vervangen door:
"1. De etikettering en presentatie van en de reclame voor levensmiddelen waaraan vitaminen en mineralen zijn toegevoegd, mogen geen vermelding bevatten waarin gesteld of geïmpliceerd wordt dat een evenwichtige, gevarieerde voeding geen toereikende hoeveelheden nutriënten kan leveren. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om ten aanzien van een specifieke nutriënt af te wijken van deze regelteneinde deze verordening aan te vullen door afwijkingen van deze regel toe te staan ten aanzien van een specifieke nutriënt.". [Am. 438]
(6) Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 2 wordt vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd om, op eigen initiatief of op basis van informatie van de lidstaten, overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage III teneinde daarin de stof of het ingrediënt als bedoeld in lid 1 van onderhavig artikel op te nemen. Deze gedelegeerde handeling wordt in elk geval opgesteld met inachtneming van een beoordeling van de beschikbare informatie door de Autoriteit en voldoet aan de volgende voorwaarden:
a) indien een schadelijk effect op de gezondheid is vastgesteld, wordt die stof en/of het ingrediënt dat die stof bevat:
i) opgenomen in deel A van bijlage III en wordt de toevoeging ervan aan levensmiddelen en het gebruik ervan bij de vervaardiging van levensmiddelen verboden, of
ii) opgenomen in deel B van bijlage III en is de toevoeging ervan aan levensmiddelen en het gebruik ervan bij de vervaardiging van levensmiddelen slechts toegestaan onder de daar vermelde voorwaarden;
b) indien de mogelijkheid van schadelijke gevolgen voor de gezondheid is vastgesteld, maar hieromtrent nog wetenschappelijke onzekerheid bestaat, wordt de stof opgenomen in deel C van bijlage III.
Indien dit, in geval van opname van een stof of ingrediënt in deel A of deel B van bijlage III, om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 13 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.";
b) lid 5 wordt vervangen door:
"5. De Commissie is bevoegd om binnen vier jaar na de datum waarop een stof in deel C van bijlage III is opgenomen, met inachtneming van het advies van de Autoriteit over overeenkomstig lid 4 van dit artikel ter beoordeling ingediende dossiers, overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage III om het gebruik van een in deel C van bijlage III opgenomen stof toe te staan, of om die stof in deel A of deel B van bijlage III op te nemen, naargelang van het geval.
Indien dit, in geval van opname van een stof of ingrediënt in deel A of deel B van bijlage III, om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 13 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(7) De volgende artikelen 13 bis en 13 ter worden ingevoegd:
"Artikel 13 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 3, lid 3, artikel 4, artikel 5, lid 1, artikel 6, lidleden 1, 2 en 6, artikel 7, lid 1, en artikel 8, leden 2 en 5, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 3, artikel 4, artikel 5, lid 1, artikel 6, lidleden 1, 2 en 6, artikel 7, lid 1, en artikel 8, leden 2 en 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven*. van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 3, lid 3, artikel 4, artikel 5, lid 1, artikel 6, lidleden 1, 2 en 6, artikel 7, lid 1, en artikel 8, leden 2 en 5, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. [Am. 439]
Artikel 13 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 13 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(8) In artikel 14 worden de leden 3 en 4 geschrapt.
160. Verordening (EG) nr. 1394/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende geneesmiddelen voor geavanceerde therapie en tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG en Verordening (EG) nr. 726/2004(236)(237)
Teneinde de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 1394/2007 te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de bijlagen bij de verordening te wijzigen in het licht van de technische en wetenschappelijke vooruitgang. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1394/2007 als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 24 wordt vervangen door:
"Artikel 24
Wijziging van de bijlagen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 25 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, na raadpleging van het bureau.".
(2) Het volgende artikel 25 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 25 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 24 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze ].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 24 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 24 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_______________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) In artikel 26 wordt lid 3 geschrapt.
161. Richtlijn 2009/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het gebruik van extractiemiddelen bij de productie van levensmiddelen en bestanddelen daarvan(238)
Teneinde de doelstellingen van Richtlijn 2009/32/EG te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I bij de richtlijn teneinde deze aan te passen aan de technische vooruitgang, en tot aanvulling van de richtlijn met betrekking tot de analysemethoden die nodig zijn voor de controle op de naleving van de zuiverheidseisen, de bij de monsterneming te volgen procedure, de methoden voor de analyse van de in bijlage I bij de richtlijn genoemde extractiemiddelen, en de grenswaarden voor kwik en cadmium in die middelen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2009/32/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 4 wordt vervangen door:
"Artikel 4
1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 5 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging van bijlage I in het licht van de wetenschappelijke en technische vooruitgang op het gebied van het gebruik van extractiemiddelen, de gebruiksvoorwaarden daarvoor en de maximale restgehalten.
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 5 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming van teneinde deze verordening aan te vullen met: [Am. 440]
a) de analysemethoden die nodig zijn voor de controle op de naleving van de in artikel 3 bedoelde algemene en specifieke zuiverheidseisen;
b) de bij de monsterneming te volgen procedure en de methoden voor kwalitatieve en kwantitatieve analyse van de in bijlage I genoemde extractiemiddelen, welke in levensmiddelen en bestanddelen daarvan zijn gebruikt;
c) indien nodig, de specifieke zuiverheidseisen voor de in bijlage I genoemde extractiemiddelen, met name grenswaarden voor kwik en cadmium in de extractiemiddelen.
3. Indien dit met het oog op de bescherming van de volksgezondheid om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 5 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig lid 1 en lid 2, onder c), vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) In artikel 5 wordt lid 3 vervangen door:
"3. Indien dit om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 5 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot wijzigingen van deze richtlijn die noodzakelijk worden geacht om de in lid 1 bedoelde moeilijkheden op te lossen en de bescherming van de volksgezondheid te waarborgen.
De lidstaat die beschermende maatregelen heeft genomen, mag deze in dat geval handhaven tot de wijzigingen op zijn grondgebied in werking treden.".
(3) De volgende artikelen 5 bis en 5 ter worden ingevoegd:
"Artikel 5 bis
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 4 en artikel 5, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 441]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, en artikel 5, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 4 en artikel 5, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar hebben gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 5 ter
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 5 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
_______________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) In artikel 6 worden de leden 3 en 4 geschrapt.
162. Richtlijn 2009/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen(239)
Teneinde de doelstellingen van Richtlijn 2009/41/EG te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen bij de richtlijn teneinde deze aan te passen aan de technische vooruitgang en teneinde de typen GGM's te bepalen waarop de richtlijn niet van toepassing is, mits overeenkomstig de in de richtlijn opgenomen criteria is vastgesteld dat zij veilig zijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2009/41/EG als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 19 wordt vervangen door:
"Artikel 19
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 19 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van:
a) de bijlagen II tot en met V, teneinde deze aan te passen aan de technische vooruitgang;
b) deel C van bijlage II, met het oog op de vaststelling en bijwerking van de lijst van typen GGM's als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder b).".
(2) Het volgende artikel 19 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 19 bis
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 19 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 442]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 19 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 19 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
_______________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(3) In artikel 20 wordt lid 2 geschrapt.
(4) In bijlage II, deel B, wordt punt 1 vervangen door:
"1. Inleiding
Typen GGM's die overeenkomstig artikel 19 in deel C worden opgenomen, worden van het toepassingsgebied van de richtlijn uitgesloten. GGM's worden uitsluitend individueel aan de lijst toegevoegd en de uitsluiting geldt alleen voor het duidelijk geïdentificeerde GGM. Deze uitsluiting geldt alleen wanneer het gebruik van het GGM voldoet aan de voorwaarden van ingeperkt gebruik. De uitsluiting geldt niet voor de doelbewuste introductie van GGM's. Een GGM kan alleen in deel C worden opgenomen indien is aangetoond dat het aan onderstaande criteria voldoet.".
(5) Bijlage II, deel C, wordt vervangen door:
"DEEL C
Typen GGM's die voldoen aan de criteria van deel B:
... (in te vullen overeenkomstig artikel 19).".
163. Richtlijn 2009/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de exploitatie en het in de handel brengen van natuurlijk mineraalwater(240)
Teneinde de doelstellingen van Richtlijn 2009/54/EG te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de richtlijn om de bescherming van de volksgezondheid te waarborgen, en tot aanvulling van de richtlijn met betrekking tot:
– grenswaarden voor de concentraties aan bestanddelen van natuurlijk mineraalwater;
– eventuele bepalingen die nodig zijn om hoge concentraties aan bepaalde bestanddelen op de etikettering te vermelden;
– de voorwaarden voor het gebruik van met ozon verrijkte lucht voor de behandeling van natuurlijk mineraalwater, informatie over de behandeling van natuurlijkmineraalwater;
– analysemethoden om vast te stellen dat natuurlijk mineraalwater niet verontreinigd is;
– bemonsteringsprocedures en analysemethoden die nodig zijn om de microbiologische kenmerken van natuurlijk mineraalwater te controleren.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2009/54/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 4, lid 1, wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze richtlijn aan te vullen door voorschriften vast te stellen met betrekking tot de maatregelen bedoeld in de eerste alinea, punt b), onder i), en punt c), onder i).". [Am. 443]
(2) In artikel 9, lid 4, wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze richtlijn aan te vullen door voorschriften vast te stellen met betrekking tot de maatregelen bedoeld in de eerste alinea, punt d).". [Am. 444]
(3) In artikel 11, lid 4, worden de eerste en de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de richtlijn te wijzigen teneinde de bescherming van de volksgezondheid te waarborgen.
Indien dit om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 13 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(4) In artikel 12 wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze richtlijn aan te vullen door voorschriften vast te stellen met betrekking tot de maatregelen bedoeld in de eerste alinea, punten a) tot en met f).". [Am. 445]
(5) De volgende artikelen 13 bis en 13 ter worden ingevoegd:
"Artikel 13 bis
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 4, lid 1, artikel 9, lid 4, artikel 11, lid 4, en artikel 12 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 446]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, lid 1, artikel 9, lid 4, artikel 11, lid 4, en artikel 12 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 4, lid 1, artikel 9, lid 4, artikel 11, lid 4, en artikel 12 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 13 ter
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 13 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(6) Artikel 14 wordt geschrapt.
164. Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden(241)(242)
Teneinde een kader tot stand te brengen voor actie van de Unie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I tot en met IV bij Richtlijn 2009/128/EG in het licht van de wetenschappelijke en technische vooruitgang. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Dienovereenkomstig wordt Richtlijn 2009/128/EG als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 5 wordt lid 3 vervangen door:
"3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang.".
(2) In artikel 8 wordt lid 7 vervangen door:
"7. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage II teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang.".
(3) In artikel 14, lid 4, wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage III teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang.".
(4) In artikel 15, lid 1, wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage IV teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang.".
(5) Het volgende artikel 20 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 20 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 5, lid 3, artikel 8, lid 7, artikel 14, lid 4, en artikel 15, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze omnibus].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, lid 3, artikel 8, lid 7, artikel 14, lid 4, en artikel 15, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 5, lid 3, artikel 8, lid 7, artikel 14, lid 4, en artikel 15, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
165. Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad(243)
Teneinde de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 470/2009 te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot aanvulling vanteneinde de verordening aan te vullen met wetenschappelijke methoden voor de vaststelling van actiedrempels, actiedrempels voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen, voorschriften voor maatregelen bij geconstateerde aanwezigheid van een verboden of niet-toegelaten stof, alsook de methodologische beginselen voor de risicobeoordeling en aanbevelingen inzake risicomanagement en voorschriften om maximumwaarden voor residuen die zijn vastgesteld voor een farmacologisch werkzame stof in een bepaald levensmiddel, toe te passen op een ander levensmiddel dat afkomstig is van dezelfde diersoort, of om maximumwaarden voor residuen die zijn vastgesteld voor een farmacologisch werkzame stof in voor een of meer diersoorten, toe te passen op andere diersoorten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. [Am. 447]
Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van de betrokken bepalingen van Verordening (EG) nr. 470/2009 te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot actiedrempels voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011. [Am. 448]
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 470/2009 als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 13, lid 2, wordt vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door de aannemingvaststelling van: [Am. 449]
a) de methodologische beginselen voor de risicobeoordeling en aanbevelingen inzake risicomanagement als bedoeld in de artikelen 6 en 7, met inbegrip van technische voorschriften volgens internationaal overeengekomen normen;
b) voorschriften om maximumwaarden voor residuen die zijn vastgesteld voor een farmacologisch werkzame stof in een bepaald levensmiddel, toe te passen op een ander levensmiddel dat afkomstig is van dezelfde diersoort, of om maximumwaarden voor residuen die zijn vastgesteld voor een farmacologisch werkzame stof in voor een of meer diersoorten, toe te passen op andere diersoorten, als bedoeld in artikel 5. In deze voorschriften wordt bepaald op welke wijze en onder welke voorwaarden wetenschappelijke gegevens over residuen in een bepaald levensmiddel of in een of meer diersoorten kunnen worden gebruikt voor de vaststelling van maximumwaarden voor residuen in andere levensmiddelen of andere diersoorten.".
(2) Artikel 18 wordt vervangen door:
"Artikel 18
Actiedrempels
Wanneer dit met het oog op de uitvoering van controles op ingevoerde of in de handel gebrachte levensmiddelen van dierlijke oorsprong overeenkomstig Verordening (EG) nr. 882/2004 noodzakelijk wordt geacht, kanis de Commissie door middel van uitvoeringshandelingenbevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door actiedrempels vaststellenvast te stellen voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen die niet overeenkomstig artikel 14, lid 2, onder a), b) of c), zijn ingedeeld. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.
De actiedrempels worden regelmatig opnieuw bezien in het licht van nieuwe wetenschappelijke gegevens in verband met voedselveiligheid, het resultaat van de in artikel 24 bedoelde controles en analyses, en de technologische vooruitgang.
Om naar behoren gemotiveerde dwingende urgente redenen die verband houden met de bescherming van de gezondheid van de mens, kan de Commissie onmiddellijk toepasbare uitvoeringshandelingen vaststellen overeenkomstig de procedure als bedoeld in artikel 26, lid 2 bis. Indien dit in geval van risico's voor de gezondheid van de mens om dwingende urgente redenen vereist is, is de in artikel 24 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen." [Am. 450]
(3) In artikel 19, lid 3, wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen door de methodologische beginselen en wetenschappelijke methoden voor de vaststelling van actiedrempels.". [Am. 451]
(4) In artikel 24 wordt lid 4 vervangen door:
"4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking totteneinde deze verordening aan te vullen wat betreft de toepassing van dit artikel.". [Am. 452]
(5) In titel V wordt het volgende artikel 24 bis ingevoegd:
"Artikel 24 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 13, lid 2, artikel18, artikel 19, lid 3, en artikel 24, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 13, lid 2, artikel18, artikel 19, lid 3, en artikel 24, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven*. van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 13, lid 2, artikel18, artikel 19, lid 3, en artikel 24, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. [Am. 453]
________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(5 bis) Het volgende artikel 24 ter wordt ingevoegd:
"Artikel 24 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 24 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt." [Am. 454]
(6) In artikel 25 wordt lid 3 geschrapt.
(7) Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:
a) het volgende lid 2 bis wordt ingevoegd:
"Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad* van toepassing, in samenhang met artikel 5 van die verordening.
___________________________
* Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).";
b) de leden 3 en 4 worden geschrapt.
166. Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie(244)
Teneinde de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 767/2009 te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen bij de verordening in het licht van de technische vooruitgang, tot bijwerking van de lijst met bestemmingen, tot vaststelling van het maximumgehalte van chemische onzuiverheden als omschreven in punt 1 van bijlage I, en eveneens tot aanvulling van de verordening met een lijst van categorieën voedermiddelen en opheldering over de vraag welke producten als diervoeder moeten worden aangemerkt. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. [Am. 455]
Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 767/2009 te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om te verduidelijken of een product een diervoeder is, om de lijst van bestemmingen bij te werken en om het maximumgehalte aan chemische onzuiverheden te bepalen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011. [Am. 456]
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 767/2009 als volgt gewijzigd:
(1) In artikel 6, lid 2, worden de tweede en de derde alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 27 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage III.
Indien dit om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 27 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.".
(2) In artikel 7 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellenis bevoegd overeenkomstig artikel 27 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen om te verduidelijken of een product een diervoeder in de zin van deze verordening is. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 3, bedoelde procedure vastgesteld.". [Am. 457]
(3) In artikel 10 wordt lid 5 vervangen door:
"5. Binnen zes maanden nadat zij een geldig verzoek heeft ontvangen of, in voorkomend geval, nadat zij advies van de Autoriteit heeft ontvangen, stelt de Commissie uitvoeringshandelingenovereenkomstig artikel 27 bis gedelegeerde handelingen vast teneinde deze verordening aan te vullen doortot bijwerking van de lijst van bestemmingen bij te werken, mits voldaan is aan de in lid 2 genoemde voorwaarden. Deze uitvoeringshandelingengedelegeerde handelingen worden volgens de in artikel 28, lid 3,27 bis, bedoelde procedure vastgesteld.". [Am. 458]
(4) In artikel 17, lid 4, wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 27 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de aanneming vanteneinde deze verordening aan te vullen door de lijst van categorieën voedermiddelen als bedoeld in lid 2, onder c), vast te stellen.". [Am. 459]
(5) In artikel 20, lid 2, wordt de tweede alinea vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 27 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage VIII.".
(6) In artikel 26 wordt lid 3 vervangen door:
"3. Door middel van uitvoeringshandelingen worden wijzigingen vastgesteld inDe Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 27 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de communautaire catalogus voor wat betreft het bepalen van het maximumgehalte van chemische onzuiverheden als bedoeld in bijlage I, punt 1, of de gehalten aan botanische zuiverheden als bedoeld in bijlage I, punt 2, of het vochtgehalte als bedoeld in bijlage I, punt 6, of gegevens ter vervanging van de verplichte vermelding als bedoeld in artikel 16, lid 1, onder b). Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 28, lid 3, bedoelde procedure vastgesteld.". [Am. 460]
(7) In artikel 27 wordt lid 1 vervangen door:
"1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 27 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.".
(8) De volgende artikelen 27 bis en 27 ter worden ingevoegd:
"Artikel 27 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 6, lid 2, artikel7, lid 2, artikel 10, lid 5, artikel 17, lid 4, artikel 20, lid 2, artikel 26, lid 3, en artikel 27, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 461]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6, lid 2, artikel 17, lid 4, artikel 20, lid 2, en artikel 27, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 6, lid 2, artikel 17, lid 4, artikel 20, lid 2, en artikel 27, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 27 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 27 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
_________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(9) In artikel 28 worden de leden 4, 5 en 6 geschrapt.
(10) In artikel 32 wordt lid 4 geschrapt.
167. Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten)(245)
Teneinde de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 1069/2009 te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen teneinde die verordening te wijzigen met betrekking tot een eindpunt in de productieketen, en die aanvulling vande verordening aan te vullen met betrekking tot: [Am. 462]
— een eindpunt in de productieketen; [Am. 463]
– de vaststelling van ernstige overdraagbare ziekten;
– de voorwaarden om de verspreiding van op mens of dier overdraagbare ziekten te voorkomen;
– de risicocategorieën, teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke vooruitgang met betrekking tot de beoordeling van het risiconiveau;
– controles op het gebruik van dierlijke bijproducten en afgeleide producten, en voorwaarden voor het voederen;
– afwijkingen ten behoeve van onderzoek en andere specifieke doeleinden;
– bepaalde maatregelen inzake verzameling, vervoer en verwijdering;
– toelating van alternatieve methoden voor het gebruik of de verwijdering van dierlijke bijproducten of afgeleide producten;
– bepaalde maatregelen inzake verzamelen en identificeren;
– bepaalde maatregelen inzake categorieën en vervoer;
– bepaalde maatregelen inzake verzameling, vervoer en traceerbaarheid;
– bepaalde maatregelen inzake registratie en erkenning;
– het in de handel brengen van dierlijke bijproducten en afgeleide producten voor vervoedering aan landbouwhuisdieren;
– het in de handel brengen en het gebruik van organische meststoffen en bodemverbeteraars;
– bepaalde maatregelen inzake andere afgeleide producten;
– bepaalde maatregelen inzake invoer en doorvoer van producten;
– doeleinden voor de uitvoer van categorie 1-materiaal, categorie 2-materiaal en daarvan afgeleide producten;
– controles bij de verzending naar andere lidstaten.
Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot bepaalde documenten, parameters voor het productieproces, voorschriften voor het testen van het eindproduct, modellen voor de gezondheidscertificaten, handelsdocumenten en verklaringen waarvan de zendingen vergezeld moeten gaan, met specificering van de voorwaarden waaronder kan worden gesteld dat de dierlijke bijproducten of afgeleide producten in kwestie overeenkomstig de voorschriften van deze verordening zijn verzameld of vervaardigd. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011.
Dienovereenkomstig wordt Verordening (EG) nr. 1069/2009 als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
a) in lid 1 wordt de vierde alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 51 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van het eindpunt in de productieketen van de producten bedoeld onder a) en b) van de derde alinea van dit lid, rekening houdend met wetenschappelijke en technische ontwikkelingen.
Indien dit om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 51 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van het eindpunt in de productieketen van de producten bedoeld onder a) en b) van de derde alinea van dit lid, rekening houdend met wetenschappelijke en technische ontwikkelingen.";
b) in lid 2 wordt de derde alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 51 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening te wijzigen met betrekking tot een eindpunt in de productieketen, waarna de vereisten van deze verordening niet langer van toepassing zijn op de in dit lid bedoelde afgeleide producten.". [Am. 464]
(2) Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
a) in lid 1 wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 51 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door voorschriften vast te stellen met betrekking tot de maatregelen bedoeld in de eerste alinea, onder b), ii)."; [Am. 465]
b) in lid 2 wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 51 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door voorschriften vast te stellen met betrekking tot de in de eerste alinea bedoelde maatregelen.". [Am. 466]
(3) In artikel 7 wordt lid 4 vervangen door:
"4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 51 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door voorschriften vast te stellen met betrekking tot de in de leden 2 en 3 bedoelde maatregelen.". [Am. 467]
(4) In artikel 11 wordt lid 2 als volgt gewijzigd:
a) in de eerste alinea wordt de inleidende zin vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 51 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze verordening aan te vullen door maatregelen vast te stellen met betrekking tot:"; [Am. 468]
b) de tweede alinea wordt geschrapt.
(5) Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
a) de titel wordt vervangen door:
"Gedelegeerde bevoegdheden";
b) lid 1 wordt als volgt gewijzigd:
i) in de eerste alinea wordt de inleidende zin vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 51 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze verordening aan te vullen door maatregelen vast te stellen met betrekking tot:"; [Am. 469]
ii) de tweede alinea wordt geschrapt.
(6) In artikel 17, lid 2, wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 51 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde voorwaarden vast te stellen.". [Am. 470]
(7) In artikel 18 wordt lid 3 als volgt gewijzigd:
a) in de eerste alinea wordt de inleidende zin vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 51 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze verordening aan te vullen door maatregelen vast te stellen met betrekking tot:"; [Am. 471]
b) de tweede alinea wordt geschrapt.
(8) In artikel 19 wordt lid 4 als volgt gewijzigd:
a) in de eerste alinea wordt de inleidende zin vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 51 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze verordening aan te vullen door maatregelen vast te stellen met betrekking tot:"; [Am. 472]
b) de tweede alinea wordt geschrapt.
(9) In artikel 20 wordt lid 11 als volgt gewijzigd:
a) in de eerste alinea wordt de inleidende zin vervangen door:
"De Commissie is bevoegd om na ontvangst van het advies van de EFSA overeenkomstig artikel 51 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 51 bisteneinde deze verordening aan te vullen met betrekking tot:"; [Am. 473]
b) de tweede alinea wordt geschrapt.
(10) In artikel 21 wordt lid 6 als volgt gewijzigd:
a) in de eerste alinea wordt de inleidende zin vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 51 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze verordening aan te vullen door maatregelen vast te stellen met betrekking tot:"; [Am. 474]
b) de tweede alinea wordt geschrapt.
(11) Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:
a) de titel van artikel 27 wordt vervangen door:
"Gedelegeerde bevoegdheden";
b) in de eerste alinea wordt de inleidende zin vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 51 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door voorschriften vast te stellen met betrekking tot de volgende maatregelen in verband met deze afdeling en afdeling 1 van dit hoofdstuk:"; [Am. 475]
c) de tweede alinea wordt geschrapt.
(12) In artikel 31 wordt lid 2 vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 51 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen doorvoorschriftenvast te stellen met betrekking tot maatregelen in verband met de volksgezondheids- en diergezondheidsvoorwaarden voor het verzamelen, verwerken en behandelen van dierlijke bijproducten en afgeleide producten als bedoeld in lid 1.". [Am. 476]
(13) In artikel 32 wordt lid 3 als volgt gewijzigd:
a) in de eerste alinea wordt de inleidende zin vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 51 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming van teneinde deze verordening aan te vullen door maatregelen vast te stellen met betrekking tot:"; [Am. 477]
b) de tweede alinea wordt geschrapt.
(14) Artikel 40 wordt vervangen door:
"Artikel 40
Gedelegeerde en uitvoeringsbevoegdheden
1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 51 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen, met betrekking tot de voorwaarden voor: [Am. 478]
a) het in de handel brengen van geïmporteerd voeder voor gezelschapsdieren of voeder voor gezelschapsdieren dat is vervaardigd uit geïmporteerd materiaal, afkomstig van categorie 1-materiaal als bedoeld in artikel 8, onder c);
b) veilige bevoorrading en veilig vervoer van materiaal dat bestemd is om te worden gebruikt onder voorwaarden die risico’s voor de volksgezondheid en de diergezondheid uitsluiten;
c) het veilige gebruik van afgeleide producten die een risico voor de volksgezondheid of de diergezondheid inhouden.
2. De Commissie stelt uitvoeringshandelingenis bevoegd overeenkomstig artikel 51 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening te wijzigen met betrekking tot: [Am. 479]
a) in artikel 37, lid 2, eerste alinea, bedoelde documenten;
b) parameters voor het in artikel 38, eerste alinea, bedoelde productieproces, met name wat de fysische of chemische behandeling van het gebruikte materiaal betreft;
c) voorschriften voor het testen van het eindproduct.
Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 3, bedoelde procedure.". [Am. 480]
(15) Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:
a) in lid 1 wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot aanneming van de voorwaarden als bedoeld in de eerste alinea, onder b). Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 3,is bevoegd overeenkomstig artikel 51 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea onder b) bedoelde procedurevoorwaarden vast te stellen.". [Am. 481]
b) in lid 3 wordt de derde alinea vervangen door:
"De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot aanneming van de voorwaarden als bedoeld in de eerste alinea. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 3,is bevoegd overeenkomstig artikel 51 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde procedurevereisten vast te stellen.". [Am. 482]
(16) Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd:
a) de titel wordt vervangen door:
"Gedelegeerde en uitvoeringsbevoegdheden";
b) lid 2 wordt vervangen door:
"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 51 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze verordening aan te vullen met : [Am. 483]
a) voorwaarden voor de invoer en doorvoer van categorie 1-materiaal en categorie 2-materiaal en daarvan afgeleide producten;
b) beperkingen met het oog op de volksgezondheid of de diergezondheid die gelden voor ingevoerd categorie 3-materiaal of ingevoerde daarvan afgeleide producten, en die kunnen worden vastgesteld onder verwijzing naar de lijsten van derde landen of delen van derde landen die zijn opgesteld overeenkomstig artikel 41, lid 4, of voor andere doeleinden in verband met de volksgezondheid of de diergezondheid;
c) voorwaarden voor de vervaardiging van dierlijke bijproducten of afgeleide producten in inrichtingen of bedrijven in derde landen; daarbij kunnen gedetailleerde voorschriften worden vastgesteld voor controles van deze inrichtingen en bedrijven door de betrokken bevoegde autoriteit, en kunnen bepaalde soorten inrichtingen en bedrijven die dierlijke bijproducten of afgeleide producten hanteren, worden vrijgesteld van erkenning of registratie als bedoeld in artikel 41, lid 3, tweede alinea, onder b).
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot aanneming van modellen voor de gezondheidscertificaten, handelsdocumenten en verklaringen waarvan de zendingen vergezeld moeten gaan, met specificering van de voorwaarden waaronder kan worden gesteld dat de dierlijke bijproducten of afgeleide producten in kwestie overeenkomstig de voorschriften van deze verordening zijn verzameld of vervaardigd. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 3, bedoelde procedure.".
(17) In artikel 43, lid 3, wordt de tweede alinea vervangen door:
"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 51 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door voorschriften vast te stellen met betrekking tot de in de eerste alinea bedoelde voorschriften.". [Am. 484]
(18) In artikel 45 wordt lid 4 vervangen door:
"4. De Commissie kan uitvoeringshandelingengedelegeerde handelingen vaststellen tot aannemingvaststelling van uitvoeringsbepalingen voornadere voorschriften ter aanvulling van dit artikel, met inbegrip van bepalingenwaaronder voorschriften inzake de referentiemethoden voor de microbiologische analyses. Deze uitvoeringshandelingengedelegeerde handelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 3, 51 bis bedoelde procedure.". [Am. 485]
(19) In artikel 48 worden de leden 7 en 8 vervangen door:
"7. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 51 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanneming vanteneinde deze verordening aan te vullen met: [Am. 486]
a) een gespecifieerde tijdsspanne voor het in lid 1 bedoelde besluit van de bevoegde autoriteit;
b) aanvullende voorwaarden voor de verzending van dierlijke bijproducten of afgeleide producten als bedoeld in lid 4;
c) modellen voor de gezondheidscertificaten waarvan zendingen overeenkomstig lid 5 vergezeld moeten gaan.
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot aanneming van de voorwaarden waaronder dierlijke bijproducten of afgeleide producten die bestemd zijn voor gebruik voor tentoonstellingen, artistieke activiteiten, diagnose, onderwijs of onderzoek, naar andere lidstaten mogen worden verzonden, in afwijking van de leden 1 tot en met 5 van dit artikel. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 52, lid 3, bedoelde procedure vastgesteld.
8. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 51 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot specificering vanteneinde deze verordening aan te vullen door de voorwaarden te speicifieren waaronder de bevoegde autoriteiten afwijkingen van de leden 1 tot en met 4 kunnen toestaan met betrekking tot: [Am. 487]
a) de verzending van mest die wordt vervoerd tussen twee plaatsen op hetzelfde landbouwbedrijf of tussen landbouwbedrijven in grensgebieden van lidstaten met een gemeenschappelijke grens;
b) de verzending van andere dierlijke bijproducten die worden vervoerd tussen inrichtingen of bedrijven in grensgebieden van lidstaten met een gemeenschappelijke grens; en
c) het vervoer van een dood gezelschapsdier voor verbranding naar een inrichting of bedrijf in het grensgebied van een aangrenzende lidstaat.".
(20) De volgende artikelen 51 bis en 51 ter worden ingevoegd:
"Artikel 51 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 5, leden 1 en 2, artikel 6, leden 1 en 2, artikel 7, lid 4, artikel 11, lid 2, artikel 15, lid 1, artikel 17, lid 2, artikel 18, lid 3, artikel 19, lid 4, artikel 20, lid 11, artikel 21, lid 6, artikel 27, artikel 31, lid 2, artikel 32, lid 3, artikel 40, leden 1 en 2, artikel 41, lid 1, tweede alinea, en lid 3, derde alinea, artikel 42, lid 2, eerste alinea, artikel 43, lid 3, enartikel 45, lid 4, artikel 48, lid 7, eerste alinea, en lid 8, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van ... [datum van inwerkingtreding van deze omnibuswijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, leden 1 en 2, artikel 6, leden 1 en 2, artikel 7, lid 4, artikel 11, lid 2, artikel 15, lid 1, artikel 17, lid 2, artikel 18, lid 3, artikel 19, lid 4, artikel 20, lid 11, artikel 21, lid 6, artikel 27, artikel 31, lid 2, artikel 32, lid 3, artikel 40, leden 1 en 2, artikel 41, lid 1, tweede alinea, en lid 3, derde alinea, artikel 42, lid 2, eerste alinea, artikel 43, lid 3, enartikel 45, lid 4, artikel 48, lid 7, eerste alinea, en lid 8, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 5, leden 1 en 2, artikel 6, leden 1 en 2, artikel 7, lid 4, artikel 11, lid 2, artikel 15, lid 1, artikel 17, lid 2, artikel 18, lid 3, artikel 19, lid 4, artikel 20, lid 11, artikel 21, lid 6, artikel 27, artikel 31, lid 2, artikel 32, lid 3, artikel 40, leden 1 en 2, artikel 41, lid 1, tweede alinea, en lid 3, derde alinea, artikel 42, lid 2, eerste alinea, artikel 43, lid 3, enartikel 45, lid 4, artikel 48, lid 7, eerste alinea, en lid 8, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. [Am. 488]
Artikel 51 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 51 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
__________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.".
(21) In artikel 52 worden de leden 4, 5 en 6 geschrapt.
XIII. BELASTINGEN EN DOUANE-UNIE
168. Beschikking nr. 70/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende een papierloze omgeving voor douane en bedrijfsleven(246)(247)
Krachtens artikel 15 van Beschikking nr. 70/2008/EG is de Commissie bevoegd om bepaalde termijnen te verlengen in overeenstemming met Besluit 1999/468/EG van de Raad(248). Die bevoegdheidsdelegatie is nooit uitgeoefend en is niet langer nodig. Daarom is het niet nodig deze aan te passen aan artikel 290 van het Verdrag. In de plaats daarvan moet de bevoegdheidsdelegatie worden ingetrokken en moeten de artikelen 15 en 16 van de beschikking worden geschrapt.
Dienovereenkomstig worden de artikel 15 en 16 geschrapt in Beschikking nr. 70/2008/EG.
Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23).
Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
Richtlijn 2013/51/Euratom van de Raad van 22 oktober 2013 tot vaststelling van voorschriften voor de bescherming van de volksgezondheid tegen radioactieve stoffen in voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 296 van 7.11.2013, blz. 12).
Beschikking van de Commissie van 3 mei 2000 tot vervanging van Beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PB L 226 van 6.9.2000, blz. 3).
Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).
Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (PB L 260 van 30.9.2008, blz. 13).
Richtlijn 2009/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen (PB L 163 van 25.6.2009, blz. 1).
Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23).
Aanpassing van een aantal rechtshandelingen die verwijzen naar de regelgevingsprocedure met toetsing, aan de artikelen 290 en 291 VWEU – deel I ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing van een aantal rechtshandelingen die verwijzen naar de regelgevingsprocedure met toetsing, aan de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (COM(2016)0799 – C8-0524/2016 – 2016/0400A(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0799),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 33, artikel 43, lid 2, artikel 53, lid 1, artikel 62, artikel 64, lid 2, artikel 91, artikel 100, lid 2, artikel 114, artikel 153, lid 2, onder b), artikel 168, lid 4, onder a), artikel 168, lid 4, onder b), artikel 172, artikel 192, lid 1, artikel 207, artikel 214, lid 3, en artikel 338, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0524/2016),
– gezien het advies van de Commissie juridische zaken over de voorgestelde rechtsgrond,
– gezien artikel 294, lid 3, en artikel 33, artikel 43, lid 2, artikel 53, lid 1, artikel 62, artikel 91, artikel 100, lid 2, artikel 114, artikel 153, lid 2, onder b), artikel 168, lid 4, onder b, artikel 172, artikel 192, lid 1, artikel 207, lid 2, artikel 214, lid 3, en artikel 338, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 1 juni 2017(1),
– gezien het advies van het Comité van de Regio's van 1 december 2017(2),
– gezien de brieven van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie interne markt en consumentenbescherming,
– gezien gezien het besluit van de Conferentie van voorzitters van 7 maart 2019 om de Commissie juridische zaken toestemming te geven om het voornoemde Commissievoorstel te splitsen en op basis daarvan twee afzonderlijke wetgevingsverslagen op te stellen,
– gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 27 februari 2019 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0190/2019),
– gezien de artikelen 59 en 39 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de adviezen en het standpunt in de vorm van amendementen van de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8-0020/2018),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. hecht zijn goedkeuring aan de gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;
3. neemt kennis van de verklaring van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;
4. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing van een aantal rechtshandelingen die voorzien in het gebruik van de regelgevingsprocedure met toetsing, aan de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/1243.)
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
Gemeenschappelijke verklaring van het Parlement, de Raad en de Commissie
In punt 27 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven erkennen de drie instellingen de noodzaak om alle bestaande wetgeving aan te passen aan het bij het Verdrag van Lissabon ingevoerde rechtskader, en met name de noodzaak om hoge prioriteit te verlenen aan de snelle aanpassing van alle basishandelingen die nog verwijzen naar de regelgevingsprocedure met toetsing. Naar aanleiding van het daartoe strekkende voorstel van de Commissie komt deze verordening aan die behoefte tegemoet door te voorzien in de aanpassing van de regelgevingsprocedure met toetsing in een belangrijk aantal handelingen die in dat voorstel zijn vervat. De drie instellingen zullen blijven werken aan de aanpassing van de resterende handelingen van dat voorstel.
Verklaring van de Commissie
De Commissie neemt nota van de keuze van de wetgevers om te voorzien in een beperkte geldigheidsduur van alle bevoegdheidsdelegaties waarbij de regelgevingsprocedure met toetsing door middel van deze verordening onderling wordt afgestemd, gekoppeld aan een rapportageverplichting en een stilzwijgende verlenging van de bevoegdheidsdelegatie. Met name gezien het grote aantal verslagen dat met regelmatige tussenpozen zou moeten worden ingediend en gezien het feit dat informatie over het gebruik van de bevoegdheden gemakkelijk beschikbaar is via het register van gedelegeerde handelingen, benadrukt de Commissie dat zij over een discretionaire bevoegdheid beschikt ten aanzien van de wijze waarop zij aan de rapportageverplichting zal voldoen. In voorkomend geval kan de Commissie daarom de verslagen die op grond van verschillende basishandelingen moeten worden ingediend, in één document samenbrengen.
Aanpassing van een aantal rechtshandelingen op het gebied van justitie die verwijzen naar de regelgevingsprocedure met toetsing, aan artikel 290 VWEU ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing van een aantal rechtshandelingen op het gebied van justitie die verwijzen naar de regelgevingsprocedure met toetsing, aan artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (COM(2016)0798 – C8-0525/2016 – 2016/0399(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0798),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 81, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0525/2016),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0012/2018),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) .../... van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing van een aantal rechtshandelingen op het gebied van justitie die verwijzen naar de regelgevingsprocedure met toetsing, aan artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Bij het Verdrag van Lissabon maaktwerd het rechtskader voor de bevoegdheden die door de wetgever aan de Commissie kunnen worden toegekend ingrijpend gewijzigd en werd een onderscheid ingevoerd tussen aan de Commissie overgedragen bevoegdheden om niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking vast te stellen ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van een wetgevingshandeling (gedelegeerde handelingen), en aan de Commissie overgedragen bevoegdheden om handelingen vast te stellen teneinde eenvormige voorwaarden ter uitvoering van juridisch bindende handelingen van de Unie te waarborgen (uitvoeringshandelingen). [Am. 1]
(2) De maatregelen waarop de in artikel 290, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bedoelde bevoegdheidsdelegatie betrekking kan hebben, zijn in beginsel dezelfde als die welke vallen onder de regelgevingsprocedure met toetsing die is ingevoerd bij artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG van de Raad(2).
(3) Eerdere voorstellen om wetgeving die verwijst naar de regelgevingsprocedure met toetsing, aan te passen aan het bij het Verdrag van Lissabon(3) ingevoerde rechtskader, zijn ingetrokken(4) wegens de stilstand in de interinstitutionele onderhandelingen.
(4) Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie hebben vervolgens overeenstemming bereikt over een nieuw kader voor gedelegeerde handelingen in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016(5) en hebben erkend dat alle bestaande wetgeving moet worden aangepast aan het bij het Verdrag van Lissabon ingevoerde rechtskader. Met name waren zij het eens over de noodzaak hoge prioriteit te verlenen aan de snelle aanpassing van alle basishandelingen die nog verwijzen naar de regelgevingsprocedure met toetsing. De Commissie heeft zich ertoe verbonden om tegen het einde van 2016 een voorstel voor die aanpassing voor te bereiden.
(5) Andere bevoegdheidsdelegaties in basishandelingen die verwijzen naar de regelgevingsprocedure met toetsing, voldoen aan de criteria van artikel 290 VWEU en moeten aan die bepaling worden aangepast.
(5 bis) Het bundelen en presenteren van bevoegdheden die geen nauwe onderlinge samenhang vertonen in één enkele gedelegeerde handeling van de Commissie belemmert de uitoefening door het Parlement van zijn recht van toetsing, daar het Parlement hierdoor gedwongen wordt de volledige gedelegeerde handeling ofwel simpelweg te aanvaarden ofwel te verwerpen, en geen mogelijkheid heeft om ten aanzien van elke afzonderlijke bevoegdheid een standpunt te bepalen. [Am. 2]
(6) Deze verordening doet geen afbreuk aan lopende procedures waarin het betrokken comité vóór de inwerkingtreding van deze verordening advies heeft uitgebracht overeenkomstig artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG.
(7) De betrokken handelingen moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in de bijlage opgenomen handelingen worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage.
Artikel 2
Deze verordening doet geen afbreuk aan lopende procedures waarin een comité reeds advies heeft uitgebracht overeenkomstig artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te ...,
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
BIJLAGE
1. Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken(6)
Teneinde Verordening (EG) nr. 1206/2001 bij te werken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlage bij die verordening om de daarin opgenomen modelformulieren bij te werken of technisch aan te passen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Verordening (EG) nr. 1206/2001 wordt dienovereenkomstig als volgt gewijzigd:
1) Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
a) de titel wordt vervangen door:
"Handleiding";
b) lid 2 wordt geschrapt.
2) De volgende artikelen 19 bis en 19 ter worden ingevoegd:
"Artikel 19 bis
Gedelegeerde handelingen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 19 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlage om de daarin opgenomen modelformulieren bij te werken of technisch aan te passen.
Artikel 19 ter
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 19 bis bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van de... [datum van inwerkingtreding van deze verordeningwijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 3]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 19 bis bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 19 bis vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van tweedrie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. [Am. 4]
_________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.";
3) Artikel 20 wordt geschrapt.
2. Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen(7)
Teneinde Verordening (EG) nr. 805/2004 bij te werken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen bij die verordening om de daarin opgenomen standaardformulieren bij te werken. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Verordening (EG) nr. 805/2004 wordt dienovereenkomstig als volgt gewijzigd:
1) Artikel 31 wordt vervangen door:
"Artikel 31
Wijziging van de bijlagen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 31 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen om de daarin opgenomen standaardformulieren bij te werken.".
2) Het volgende artikel 31 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 31 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 31 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van de... [datum van inwerkingtreding van deze verordeningwijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 5]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 31 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 31 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van tweedrie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. [Am. 6]
________________________
* PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.";
3) Artikel 32 wordt geschrapt.
3. Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken ("de betekening en de kennisgeving van stukken"), en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad(8)
Teneinde Verordening (EG) nr. 1393/2007 bij te werken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I en II bij die verordening om de daarin opgenomen modelformulieren bij te werken of technisch aan te passen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Verordening (EG) nr. 1393/2007 wordt dienovereenkomstig als volgt gewijzigd:
1) Artikel 17 wordt vervangen door:
"Artikel 17
Wijziging van de bijlagen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 17 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I en II om de daarin opgenomen modelformulieren bij te werken of technisch aan te passen.".
2) Het volgende artikel 17 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 17 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 17 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar met ingang van de... [datum van inwerkingtreding van deze verordeningwijzigingsverordening].De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 7]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 17 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016*.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 17 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van tweedrie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. [Am. 8]
Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23).
Uitvoering en financiering van de algemene begroting van de Unie voor 2019 in verband met de terugtrekking van het VK uit de Unie ***
111k
47k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het ontwerp van verordening van de Raad houdende maatregelen voor de uitvoering en de financiering van de algemene begroting van de Unie in 2019 in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie (06823/1/2019 – C8-0155/2019 – 2019/0031(APP))
– gezien het ontwerp van verordening van de Raad (06823/1/2019),
– gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 203 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (C8-0155/2019),
– gezien artikel 99, leden 1 en 4, van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling van de Begrotingscommissie (A8-0197/2019),
1. hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van verordening van de Raad;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Overeenkomst EU-Rusland voor samenwerking op wetenschappelijk en technologisch gebied ***
114k
48k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement 17 april 2019 over het ontwerp van besluit van de Raad tot vernieuwing van de overeenkomst voor samenwerking op wetenschappelijk en technologisch gebied tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Russische Federatie (07683/2019 – C8-0153/2019 – 2019/0005(NLE))
– gezien het ontwerp van besluit van de Raad (07683/2019),
– gezien de Overeenkomst voor samenwerking op wetenschappelijk en technologisch gebied tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Russische Federatie(1),
– gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger Federica Mogherini namens de EU over de Autonome Republiek Krim en de stad Sebastopol van 20 maart 2019,
– gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 186 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), punt v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8‑0153/2019),
– gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A8‑0188/2019),
1. hecht zijn goedkeuring aan de verlenging van de overeenkomst;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Rusland.
Wijziging van de statuten van de Europese Investeringsbank *
111k
47k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van de statuten van de Europese Investeringsbank (07651/2019 – C8-0149/2019 – 2019/0804(CNS))
– gezien het voorstel van de Europese Investeringsbank aan de Raad tot wijziging van de statuten van de Europese Investeringsbank (07651/2019),
– gezien artikel 308 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0149/2019),
– gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en het advies van de Begrotingscommissie (A8-0189/2019),
1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel;
2. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
3. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, aan de Commissie, aan de Europese Investeringsbank, alsmede aan de nationale parlementen.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een verordening betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van Gemeenschappelijk Optreden 98/700/JBZ van de Raad, Verordening (EU) nr. 1052/2013 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0631 – C8-0406/2018 – 2018/0330A(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0631),
– gezien artikel 294, lid 2, artikel 77, lid 2, onder b) en d), en artikel 79, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0406/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 december 2018(1),
– gezien het advies van het Comité van de Regio's van 6 februari 2019(2),
– gezien het besluit van de Conferentie van voorzitters van 21 maart 2019 om de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken toestemming te geven om voornoemd Commissievoorstel te splitsen en op basis daarvan twee afzonderlijke wetgevingsverslagen op te stellen,
– gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 1 april 2019 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Begrotingscommissie (A8-0076/2019),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. neemt kennis van de gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;
3. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1052/2013 en Verordening (EU) 2016/1624
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/1896.)
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
Gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad over de mogelijke mechanismen om de aantrekkelijkheid van het Europees Grens- en kustwachtagentschap te garanderen
Verwacht wordt dat het Europees Grens- en kustwachtagentschap de komende jaren, gezien de uitzonderlijke behoeften, moeilijkheden zal ondervinden om gekwalificeerd personeel met een zo breed mogelijke geografische spreiding aan te werven, op te leiden en te behouden. Gezien het mandaat van het Agentschap en het grote aantal personen dat daar werkzaam is, is het essentieel om naar mechanismen te zoeken die de aantrekkelijkheid van het Agentschap als werkgever kunnen waarborgen door de beloning van het personeel van het Agentschap in Warschau in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht aan te passen.
Het Europees Parlement en de Raad roepen de Commissie dan ook op de grondslag en modaliteiten van een dergelijk passend mechanisme te beoordelen, met name bij het indienen van voorstellen voor de herziening van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie, vervat in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad(3). Dergelijke mechanismen zijn in verhouding tot het belang van de nagestreefde doelstellingen en geven geen aanleiding tot een ongelijke behandeling van het personeel van de instellingen, agentschappen en organen van de Unie als deze instellingen, agentschappen en organen van de Unie te maken krijgen met een soortgelijke situatie.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 810/2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (COM(2018)0252 – C8-0114/2018 – 2018/0061(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0252),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 77, lid 2, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0114/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 september 2018(1),
– gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 20 februari 2019 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0434/2018),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(2);
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 810/2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode)
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/1155.)
Dit standpunt vervangt de amendementen die zijn aangenomen op 11 december 2018 (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0495).
Instandhoudings- en controlemaatregelen die van toepassing zijn in het gereglementeerde gebied van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van instandhoudings- en controlemaatregelen die van toepassing zijn in het gereglementeerde gebied van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2115/2005 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1386/2007 van de Raad (COM(2018)0577 – C8-0391/2018 – 2018/0304(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0577),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0391/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 23 januari 2019(1),
– gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 15 februari 2019 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie visserij (A8-0017/2019),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van instandhoudings- en handhavingsmaatregelen die van toepassing zijn in het gereglementeerde gebied van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1627 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2115/2005 en (EG) nr. 1386/2007 van de Raad
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/833.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van regels ter vergemakkelijking van het gebruik van financiële en andere informatie voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van bepaalde strafbare feiten en tot intrekking van Besluit 2000/642/JBZ (COM(2018)0213 – C8-0152/2018 – 2018/0105(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0213),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 87, lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0152/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 juli 2018(1),
– gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 20 februari 2019 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0442/2018),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. hecht zijn goedkeuring aan zijn als bijlage bij onderhavige resolutie gevoegde verklaring, die samen met de definitieve wetgevingstekst in de L-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie zal worden bekendgemaakt;
3. neemt kennis van de verklaring van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd en die samen met de definitieve wetgevingstekst in de L-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie zal worden bekendgemaakt;
4. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van regels ter vergemakkelijking van het gebruik van financiële en andere informatie voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van bepaalde strafbare feiten, en tot intrekking van Besluit 2000/642/JBZ van de Raad
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn (EU) 2019/1153.)
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
Verklaring van het Europees Parlement betreffende artikel 9
Het Europees Parlement betreurt het dat de richtlijn, in tegenstelling tot het oorspronkelijke voorstel, geen regels bevat over precieze termijnen en IT-kanalen voor de uitwisseling van informatie tussen financiële-inlichtingeneenheden van verschillende lidstaten. Het Europees Parlement betreurt ook dat het toepassingsgebied van dit artikel is beperkt tot gevallen van terrorisme en aan terrorisme verbonden georganiseerde criminaliteit, en geen betrekking heeft op – zoals oorspronkelijk voorgesteld – alle soorten ernstige strafbare feiten, die ook ernstige nadelige gevolgen voor onze samenlevingen kunnen hebben. Het Europees Parlement dringt er bij de Commissie op aan deze kwestie opnieuw te onderzoeken in het kader van haar verslagen over de tenuitvoerlegging en evaluatie van deze richtlijn en de antiwitwasrichtlijn, en in het bijzonder in het kader van haar beoordeling uit hoofde van artikel 21. Het Europees Parlement zal deze verslagen en beoordelingen nauwgezet volgen en analyseren en zo nodig met eigen aanbevelingen komen.
Verklaring van de Commissie
Wat artikel 9 van de richtlijn betreft, betreurt de Commissie het dat de richtlijn, in tegenstelling tot haar oorspronkelijke voorstel, geen regels bevat inzake precieze termijnen en IT-kanalen voor de uitwisseling van informatie tussen financiële-inlichtingeneenheden van verschillende lidstaten. De Commissie betreurt het ook dat het toepassingsgebied van dit artikel is beperkt tot gevallen van terrorisme en georganiseerde misdaad in verband met terrorisme en niet alle soorten ernstige strafbare feiten omvat, zoals oorspronkelijk voorgesteld. De Commissie zal zich verder buigen over de samenwerking tussen financiële-inlichtingeneenheden onderling, met name als onderdeel van haar verslagen over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn en van de antiwitwasrichtlijn.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees kenniscentrum voor industrie, technologie en onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging en het netwerk van nationale coördinatiecentra (COM(2018)0630 – C8-0404/2018 – 2018/0328(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0630),
– gezien artikel 294, lid 2, artikel 173, lid 3, en artikel 188, alinea 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0404/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 23 januari 2019(1),
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en het advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0084/2019),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(2);
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees kenniscentrum voor industrie, technologie en onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging en het netwerk van nationale coördinatiecentra
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 173, lid 3, en artikel 188, eerste alinea,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),
Gezien het advies van het Comité van de Regio’s(4),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(5),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) NuMeer dan 80 % van de bevolking van de Unie is verbonden met het internet en we steunen als burgers in ons dagelijkse leven en in onze economieën steeds meer op digitale technologieën steunen, stijgtwaarbij ook het risico op ernstige cyberincidenten stijgt. Om de veiligheid in de toekomst te waarborgen, zal de Unie zich onder meer beter meer de algemene weerbaarheid moeten kunnen weren tegen cyberdreigingen op technologisch en industrieel gebiedverbeteren en moeten zorgen voor meer technologische en industriële capaciteit om de Unie te beschermen tegen de permanent evoluerende cyberdreigingen, aangezien zowel civiele infrastructuur als militaire capaciteitenbeveiligingscapaciteiten afhankelijk zijn van veilige digitale systemen. Deze beveiliging kan worden bewerkstelligd door het bewustzijn over cyberbeveiligingsdreigingen te verhogen en door in de hele Unie competenties, capaciteiten en vaardigheden te ontwikkelen, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de onderlinge samenhang van hardware- en software-infrastructuur, netwerken, producten en processen, en de maatschappelijke en ethische implicaties en bezwaren. [Am. 1]
(1 bis) Cybercriminaliteit is een snel groeiende dreiging voor de Unie, haar burgers en haar economie.In 2017 heeft 80 % van de Europese bedrijven te maken gehad met minstens één cyberincident.De WannaCry-aanval in mei 2017 trof meer dan 150 landen en 230 000 IT-systemen en had aanzienlijke gevolgen voor cruciale infrastructuur, zoals ziekenhuizen.Dit onderstreept het feit dat de hoogste cyberbeveiligingsnormen en alomvattende cyberbeveiligingsoplossingen nodig zijn, die betrekking hebben op mensen, processen en technologie in de Unie, alsook leiderschap van de Unie ter zake en digitale autonomie. [Am. 2]
(2) Als gevolg van de strategie inzake cyberbeveiliging(6) van 2013, die tot doel heeft een betrouwbaar, veilig en open cyber-ecosysteem tot stand te brengen, heeft de Unie haar activiteiten met betrekking tot de toenemende uitdagingen op het gebied van cyberbeveiliging stelselmatig uitgebreid. In 2016 heeft de Unie de eerste maatregelen op het gebied van cyberbeveiliging vastgesteld in Richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad(7) voor de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen.
(3) De Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid hebben in september 2017 een gezamenlijke mededeling(8) voorgesteld over "Weerbaarheid, afschrikking en defensie: bouwen aan sterke cyberbeveiliging voor de EU" om de weerbaarheid, het afschrikkingseffect en het reactievermogen van de EU ten opzichte van cyberaanvallen te versterken.
(4) De staatshoofden en regeringsleiders hebben op de digitale top van Tallinn in september 2017 opgeroepen om van Europa uiterlijk in 2025 een leider in cyberbeveiliging te maken, zodat de burgers, consumenten en bedrijven vol vertrouwen online kunnen gaan en bescherming genieten, en zodat een vrij, veiliger en aan het recht onderworpen internet mogelijk wordt, en verklaard meer gebruik te zullen maken van open-sourceoplossingen en/of open normen bij het (om)bouwen van informatie- en communicatietechnologie-systemen en -oplossingen (ICT) (onder meer om afhankelijkheid van één leverancier (vendor lock-in) te voorkomen), met inbegrip van degenen die zijn ontwikkeld en/of bevorderd door EU-programma's voor interoperabiliteit en normalisatie, zoals ISA2". [Am. 3]
(4 bis) Het Europees kenniscentrum voor industrie, technologie en onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging ("het kenniscentrum") moet de weerbaarheid en betrouwbaarheid van de infrastructuur van netwerk- en informatiesystemen, met inbegrip van het internet en andere kritieke infrastructuur voor de werking van de maatschappij, zoals vervoer, gezondheidszorg en banksystemen, helpen vergroten. [Am. 4]
(4 ter) Het kenniscentrum moet bij zijn activiteiten rekening houden met de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) 2019/XXX [herschikking van Verordening (EG) nr. 428/2009, zoals voorgesteld in COM(2016)0616](9). [Am. 5]
(5) Ernstige verstoringen van netwerk- en informatiesystemen kunnen gevolgen hebben voor individuele lidstaten en voor de Unie als geheel. De hoogste mate van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de hele Unie is daarom essentieel zowel voor de goede werking vande interne marktmaatschappij als voordeeconomie. Voor cyberbeveiliging is de Unie momenteel afhankelijk van niet-Europese aanbieders. Het is echter in het strategische belang van de Unie om essentiële technologische capaciteiten en mogelijkheden op het gebied van cyberbeveiliging te behouden en te ontwikkelen voor de beveiliging van de digitale eengemaakte markt, en met name de bescherming van kritieke netwerken en informatiesystemenbescherming van gegevens en kritieke netwerken en informatiesystemen van Europese burgers en bedrijven, waaronder kritieke infrastructuur voor het functioneren van de maatschappij zoals vervoerssystemen, gezondheidsstelsels en banken, en de digitale eengemaakte markt, alsook voor de verlening van essentiële diensten op het gebied van cyberbeveiliging. [Am. 6]
(6) In de Unie is er een schat aan deskundigheid en ervaring als het gaat om onderzoek, technologie en industriële ontwikkeling op het gebied van cyberbeveiliging, maar de inspanningen van de industrie- en onderzoeksgemeenschappen zijn versnipperd, zijn onvoldoende op elkaar afgestemd en hebben geen gezamenlijke missie, hetgeen het concurrentievermogen en de effectieve bescherming van kritieke gegevens, netwerken en systemen op dit gebied belemmert. Deze inspanningen en deskundigheid moeten op een efficiënte manier worden gebundeld, onderling verbonden en gebruikt om bestaande onderzoeks-, technologische en industriële capaciteitencapaciteiten op het gebied van onderzoek, technologie, vaardigheden en industrie op Unieniveau en nationaal niveau te versterken en aan te vullen. Aangezien de ICT-sector voor belangrijke uitdagingen staat, zoals voorzien in haar behoefte aan geschoolde arbeidskrachten, kan zij er baat bij hebben om de diversiteit van de samenleving als geheel te weerspiegelen en te zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging op het gebied van gender, voor etnische diversiteit en voor de non-discriminatie van personen met een handicap, alsmede om de toegang te faciliteren tot kennis en opleiding voor toekomstige deskundigen op het gebied van cyberbeveiliging, met inbegrip van hun opleiding in niet-formele contexten, bijvoorbeeld in projecten op het gebied van gratis en opensource-software, civieltechnische projecten, start-ups en micro-ondernemingen. [Am. 7]
(6 bis) Kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) zijn cruciale spelers in de cyberbeveiligingssector van de Unie, die dankzij hun flexibiliteit kunnen voorzien in geavanceerde oplossingen.Kmo's die niet in cyberbeveiliging gespecialiseerd zijn, zijn echter ook vatbaar voor een grotere kwetsbaarheid voor cyberincidenten, door de grote investeringen en kennis die vereist zijn om effectieve cyberbeveiligingsoplossingen te realiseren.Daarom moeten het kenniscentrum en het kennisnetwerk (het "netwerk") voor cyberbeveiliging kmo's bijzondere steun verlenen door hun toegang tot kennis en opleiding te vergemakkelijken, zodat zij zichzelf voldoende kunnen beveiligen en zodat kmo's die actief zijn op het gebied van cyberbeveiliging kunnen bijdragen tot de leidende positie van de Unie op dit vlak. [Am. 8]
(6 ter) Er bestaat expertise buiten de context van industrie en onderzoek. Niet-commerciële en precommerciële projecten, bekend onder de noemer "civieltechnische projecten", maken gebruik van open normen, open data en gratis en opensource-software, om het maatschappelijk en algemeen belang te dienen. Zij dragen bij tot de weerbaarheid, het bewustzijn en de ontwikkeling van vaardigheid op het gebied van cyberbeveiliging en spelen een belangrijke rol bij de opbouw van capaciteit voor de industrie en het onderzoek op dit gebied. [Am. 9]
(6 quater) De term "belanghebbenden" verwijst in de context van deze verordening onder meer naar de industrie, overheidsinstanties en andere entiteiten die zich bezighouden met operationele en technische aangelegenheden op het gebied van cyberbeveiliging, alsook het maatschappelijk middenveld, onder meer vakbonden, consumentenorganisaties, de gemeenschap voor gratis en opensource-software en de academische en onderzoeksgemeenschap. [Am. 10]
(7) In de in november 2017 aangenomen conclusies van de Raad werd de Commissie verzocht om een snelle effectbeoordeling van de mogelijke opties om tegelijk met het Europees onderzoeks- en kenniscentrum een netwerk van kenniscentra voor cyberbeveiliging op te richten en medio 2018 het relevante rechtsinstrument voor te stellen.
(8) Het kenniscentrum moet het belangrijkste instrument van de Unie zijn om investeringen in onderzoek, technologie en industriële ontwikkeling op het gebied van cyberbeveiliging te bundelen en om samen met het kennisnetwerk voor cyberbeveiliging relevante projecten en initiatieven uit te voeren. Het kenniscentrum moet voor cyberbeveiliging financiële steun uit de programma's Horizon Europa en Digitaal Europa, evenals uit het Europees Defensiefonds voor acties en administratieve kosten met betrekking tot defensie, verstrekken en in voorkomend geval ook beschikbaar zijn voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en andere programma’s. Deze aanpak moet bijdragen tot synergieën en coördinatie van financiële steun voor EU-initiatieven op het gebied van onderzoek en ontwikkeling, innovatie, technologie en industriële ontwikkeling op het gebied van cyberbeveiliging en moet vermijden dat er dubbel werk wordt verricht. [Am. 11]
(8 bis) De "ingebouwde beveiliging", het principe waarin voorzien is in de gezamenlijke mededeling van 13 september 2017 getiteld "Weerbaarheid, afschrikking en defensie: bouwen aan sterke cyberbeveiliging voor de EU", omvat geavanceerde methoden voor het verbeteren van de beveiliging in alle levensfasen van een product of dienst, te beginnen bij veilige ontwerp- en ontwikkelingsmethoden, beperking van de aangrijpingsmogelijkheden en de invoering van gepaste veiligheidstesten en ‑controles. Zolang producten worden gebruikt en onderhouden, moeten fabrikanten of leveranciers onverwijld updates beschikbaar stellen om nieuwe kwetsbaarheden of dreigingen aan te pakken, gedurende de verwachte levensduur van een product, alsook daarna. Dit kan ook worden gerealiseerd door derden de mogelijkheid te verlenen om deze updates te creëren en te verstrekken. De verstrekking van updates is met name nodig in geval van veelgebruikte infrastructuren, producten en processen. [Am. 12]
(8 ter) Gezien de omvang van de uitdaging op het gebied van cyberbeveiliging en gezien de investeringen die in cyberbeveiligingscapaciteiten en -mogelijkheden worden gedaan in andere delen van de wereld, moeten de Unie en haar lidstaten hun financiële steun voor onderzoek, ontwikkeling en invoering op dit gebied opvoeren.Om schaalvoordelen te realiseren en een vergelijkbaar niveau van bescherming in de gehele Unie te bereiken, moeten de lidstaten hun inspanningen in een Europees kader plaatsen door waar nodig te investeren via het mechanisme van het kenniscentrum. [Am. 13]
(8 quater) Het kenniscentrum en de kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging moeten, ter bevordering van het concurrentievermogen van de Unie en de hoogste cyberbeveiligingsnormen op internationaal niveau, streven naar uitwisseling van cyberbeveiligingsoplossingen, -producten en -normen met de internationale gemeenschap. Technische normen zijn onder meer de creatie van referentieimplementaties, die worden gepubliceerd in het kader van open standaardlicenties. Het veilige ontwerp van met name referentie-implementaties is cruciaal voor de algehele betrouwbaarheid en weerbaarheid van veelgebruikte netwerk- en informatiesystemen zoals het internet en kritieke infrastructuur. [Am. 14]
(9) Rekening houdend met het feit dat de doelstellingen van dit initiatief het best kunnen worden bereikt als alle of zoveel mogelijk lidstaten deelnemenbijdragen, en om de lidstaten aan te moedigen deel te nemen, moeten alleen lidstaten die financieel bijdragen aan de administratieve en operationele kosten van het kenniscentrum, stemrecht hebben. [Am. 15]
(10) De financiële bijdrage van de deelnemende lidstaten moet in verhouding staan tot de financiële bijdrage van de Unie aan dit initiatief.
(11) Het kenniscentrum moet de werkzaamheden van het kennisnetwerk voor cyberbeveiliging ("het netwerk"), dat bestaat uit nationale coördinatiecentra in elke lidstaat, vergemakkelijken en helpen coördineren. Nationale coördinatiecentra moeten directe financiële steun van de Unie ontvangen, met inbegrip van subsidies die zonder oproep tot het indienen van voorstellen worden toegekend, om activiteiten uit te voeren die verband houden met deze verordening.
(12) De nationale coördinatiecentra moeten door de lidstaten worden geselecteerd. Naast de noodzakelijke administratieve capaciteit moeten de centra beschikken over, of directe toegang hebben tot, technologische expertise op het gebied van cyberbeveiliging, met name op gebieden als cryptografie, ICT-beveiligingsdiensten, indringerdetectie, systeembeveiliging, netwerkbeveiliging, beveiliging van software en toepassingen, of de menselijkeen, ethische, maatschappelijke aspectenen milieuaspecten van beveiliging en privacy. Zij moeten ook over de capaciteit beschikken om effectief in dialoog te gaan en samen te werken met de industrie, de onderzoeksgemeenschap en de overheidssector, met inbegrip van overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad(10) aangewezen autoriteiten, teneinde een permanente dialoog tussen overheid en samenleving over cyberbeveiliging tot stand te brengen.Bovendien moet het grote publiek door middel van passende communicatiemiddelen bewuster worden gemaakt van cyberbeveiliging. [Am. 16]
(13) Wanneer financiële steun wordt verleend aan nationale coördinatiecentra om derden op nationaal niveau te ondersteunen, gebeurt dit via overeenkomsten voor de doorgifte van subsidies aan de betrokken belanghebbenden.
(14) Opkomende technologieën, zoals kunstmatige intelligentie (KI), het internet der dingen, high-performance computing (HPC) en kwantumcomputers, blockchain enalsook concepten zoals veilige digitale identiteiten, bieden oplossingenbrengen nieuwe cyberbeveiligingsuitdagingen met zich mee en brengenleiden tegelijk nieuwe cyberbeveiligingsuitdagingen met zich meeook tot de creatie van producten en processen. Om de robuustheid van bestaande of toekomstige ICT-systemen te beoordelen en te valideren, zullen beveiligingsoplossingenbeveiligingsproducten en -processen voor aanvallen op HPC- en kwantumcomputers moeten worden getest. Het kenniscentrum, het netwerk, de Europese digitale-innovatiehubs en de kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging moeten bijdragen aan de bevordering en verspreiding van de nieuwste cyberbeveiligingsoplossingen. Tegelijkertijdcyberbeveiligingsproducten en -processen, inclusief voor tweeërlei gebruik, in het bijzonder degene die organisaties helpen om constant bezig te zijn met capaciteitsopbouw, weerbaarheid en passende governance . Het kenniscentrum en het netwerk moeten de hele innovatiecyclus stimuleren en bijdragen aan het kenniscentrumoverbruggen van de vallei des doods op het gebied van innovatie met betrekking tot cyberbeveiligingstechnologieënen-diensten. Tegelijkertijd moeten het kenniscentrum, en het netwerk en de gemeenschap ten dienste staan van ontwikkelaars en exploitanten in kritieke sectoren zoals vervoer, energie, gezondheidszorg, financiën, telecommunicatie, maakindustrie, defensie en ruimtevaart, en hen helpen hun uitdagingen op het gebied van cyberbeveiliging op te lossen en de diverse oorzaken van aanvallen op de integriteit van netwerken en informatiesystemen te onderzoeken, bijvoorbeeld misdaad, bedrijfsspionage, laster en desinformatie. [Am. 17]
(14 bis) Vanwege de snel veranderende aard van cyberdreigingen en cyberbeveiliging moet de Unie in staat zijn om zich snel en voortdurend aan te passen aan nieuwe ontwikkelingen op dit gebied.Het kenniscentrum, het netwerk en de kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging moeten daarom flexibel genoeg zijn om het vereiste reactievermogen te waarborgen.Zij moeten oplossingen vergemakkelijken die entiteiten helpen in staat te zijn continu capaciteit op te bouwen om hun weerbaarheid en die van de Unie te vergroten. [Am. 18]
(14 ter) Het kenniscentrum moet als doel hebben de leidende rol van de Unie en expertise op het gebied van cyberbeveiliging te vestigen, en daarmee de hoogste beveiligingsnormen in de Unie te waarborgen, de bescherming van gegevens, informatiesystemen, netwerken en kritieke infrastructuur in de Unie te garanderen, nieuwe hoogwaardige banen in de sector te creëren, hersenvlucht van Europese deskundigen op het gebied van cyberbeveiliging naar derde landen tegen te gaan en Europese waarde aan de reeds bestaande nationale cyberbeveiligingsmaatregelen toe te voegen. [Am. 19]
(15) Het kenniscentrum moet verschillende sleutelfuncties hebben. Ten eerste moet het kenniscentrum de werkzaamheden van het Europees netwerk bevorderen en helpen coördineren, alsook de kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging vooruithelpen. Het kenniscentrum moet een drijvende kracht zijn achter de agenda voor cyberbeveiligingstechnologie en de toegang tot de bij het netwerk en de kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging verzamelde knowhow en tot cyberbeveiligingsinfrastructuur bundelen, delen en vergemakkelijken. Ten tweede moet het uitvoering geven aan de desbetreffende onderdelen van de programma’s Digitaal Europa en Horizon Europa door subsidies toe te kennen, doorgaans na een oproep tot het indienen van voorstellen. Ten derde moet het kenniscentrum gezamenlijke investeringen door de Unie, de lidstaten en/of de industrie vergemakkelijken, alsook gezamenlijke opleidingsmogelijkheden en bewustmakingsprogramma's overeenkomstig het programma Digitaal Europa om burgers en bedrijven te helpen de vaardigheidskloof te dichten.Het moet bijzondere aandacht besteden aan de mogelijkheden van kmo's op het gebied van cyberbeveiliging. [Am. 20]
(16) Het kenniscentrum moet een stimulans geven en ondersteuning bieden voor langdurige strategische samenwerking en coördinatie van de activiteiten van de kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging, die bestaat uit een grote, open, interdisciplinaire en diverse groep Europese actoren die zich met cyberbeveiligingstechnologie bezighouden. Die kennisgemeenschap moet met name onderzoeksorganen, inclusief organen die zich bezighouden met ethiek op het gebied van cyberbeveiliging, industrieën aan de aanbod- en vraagzijde, inclusief kmo's, en de publieke sector omvatten. De kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging moet input leveren voor de activiteiten en het werkplan van het kenniscentrum en moet ook profiteren van de gemeenschapsvormende activiteiten van het kenniscentrum en het netwerk, maar mag verder geen voorkeursbehandeling krijgen bij oproepen tot het indienen van voorstellen en aanbestedingen. [Am. 21]
(16 bis) Het kenniscentrum moet het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa) passende steun verlenen bij zijn taken zoals gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2016/1148 ("NIS-richtlijn") en Verordening (EU) 2019/XXX van het Europees Parlement en de Raad(11) ("cyberbeveiligingsverordening").Daarom moet het Enisa relevante input aan het kenniscentrum verschaffen bij zijn taak om financieringsprioriteiten vast te stellen. [Am. 22]
(17) Om tegemoet te komen aan de behoeften van de publieke sector en de industrieën aan zowel de vraag- als de aanbodzijde, moet het kenniscentrum zich bij de uitvoering van zijn taak om de publieke sector en industrieën kennis en technische bijstand op het gebied van cyberbeveiliging te verlenen, zowel richten op ICT-producten, -processen en -diensten als op alle andere industriële en technologische producten en oplossingenprocessen waarin cyberbeveiligingstechnologie wordt ingebouwd. Het kenniscentrum moet met name zorgen voor het vergemakkelijken van de aanwending van dynamische oplossingen op ondernemingsniveau die zijn gericht op capaciteitsopbouw van complete organisaties, met inbegrip van mensen, processen en technologie, om de organisaties effectief te beschermen tegen voortdurend veranderende cyberdreigingen. [Am. 23]
(17 bis) Het kenniscentrum moet bijdragen tot de ruime aanwending van geavanceerde cyberbeveiligingsproducten en -oplossingen, met name die welke internationaal worden erkend. [Am. 24]
(18) Terwijl het kenniscentrum en het netwerk moeten streven naar synergieën en coördinatie op het vlak van cyberbeveiliging tussen de civiele en de defensie-industrie, worden de in het kader van het programma Horizon Europa gefinancierde projecten uitgevoerd overeenkomstig Verordening XXX [Verordening Horizon Europa], waarin is bepaald dat onderzoeks- en innovatieactiviteiten in het kader van Horizon Europa op civiele toepassingen zijn gericht. [Am. 25]
(19) Om te zorgen voor gestructureerde en duurzame samenwerking moeten de relaties tussen het kenniscentrum en de nationale coördinatiecentra op een op het niveau van de Unie geharmoniseerde contractuele overeenkomst worden gebaseerd. [Am. 26]
(20) Er moet worden voorzien in passende regelingen inzake de aansprakelijkheid en de transparantie van het kenniscentrum en de ondernemingen die financiering ontvangen. [Am. 27]
(20 bis) De uitvoering van uitrolprojecten - met name projecten met betrekking tot infrastructuur en capaciteiten die op Europees niveau of via een gezamenlijke aanbestedingsprocedure worden aangewend - kan in verschillende fasen worden verdeeld, zoals afzonderlijke aanbestedingen voor de architectuur van hardware en software, de productie ervan en de werking en het onderhoud ervan, waarbij bedrijven elk slechts in één fase kunnen deelnemen en met de eis dat de begunstigden in een of meer van die fasen aan bepaalde voorwaarden wat betreft Europese eigendom of zeggenschap voldoen. [Am. 28]
(20 ter) Aangezien het Enisa het specifieke cyberbeveiligingsagentschap van de Unie is, moet het kenniscentrum de grootst mogelijke synergieën ermee nastreven en moet de raad van bestuur het Enisa raadplegen vanwege zijn praktische ervaring met alle kwesties op het gebied van cyberbeveiliging, in het bijzonder met betrekking tot onderzoeksgerelateerde projecten. [Am. 29]
(20 quater) Bij het proces inzake de benoeming van de vertegenwoordiger in de raad van bestuur moet het Europees Parlement nadere gegevens over het mandaat verstrekken, inclusief de verplichting om regelmatig verslag uit te brengen aan het Europees Parlement of de bevoegde commissies. [Am. 30]
(21) Zowel het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van de Commissie als het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa) moeten, gezien hun respectieve expertise op het gebied van cyberbeveiliging en om zo groot mogelijke synergieën te garanderen, een actieve rol spelen in de kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging en in het industrieel en wetenschappelijk adviescomité. HetEnisa moet zijn strategische doelstellingen blijven verwezenlijken, met name op het gebied van cyberbeveiligingscertificering zoals gedefinieerd in Verordening (EU) 2019/XXX [cyberbeveiligingsverordening](12), terwijl het kenniscentrum moet optreden als een operationeel orgaan op het gebied van cyberbeveiliging. [Am. 31]
(22) Wanneer zij een financiële bijdrage uit de algemene begroting van de Unie ontvangen, moeten de nationale coördinatiecentra en de entiteiten die deel uitmaken van de kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging, bekendmaken dat de respectieve activiteiten in het kader van dit initiatief worden ondernomen.
(23) De bijdrage van de Unie aan het kenniscentrum moet de helft van de kosten van de activiteiten met betrekking tot de oprichting, administratie en coördinatie ervan financieren. Om dubbele financiering te vermijden, mogen deze activiteiten niet tegelijkertijd genieten van een bijdrage uit andere programma’s van de Unie.
(24) De raad van bestuur van het kenniscentrum, die is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en van de Commissie, moet de algemene richting van de werkzaamheden van het kenniscentrum vaststellen en garanderen dat het zijn taken overeenkomstig deze verordening uitvoert. De raad van bestuur dient de noodzakelijke bevoegdheden toegewezen te krijgen voor de vaststelling van de begroting, de controle op de uitvoering ervan, de vaststelling van passende financiële regels, de opstelling van transparante werkprocedures voor besluitvorming door het kenniscentrum, de goedkeuring van het werkplan en het strategisch meerjarenplan van het kenniscentrum waarin de prioriteiten voor de verwezenlijking van de doelen en taken van het kenniscentrum hun weerslag vinden, de vaststelling van het reglement van orde, de benoeming van de uitvoerend directeur en de besluitvorming over de verlenging van de ambtstermijn van de uitvoerend directeur en de beëindiging ervan. Om synergieën te realiseren moet het Enisa een permanente waarnemer in de raad van bestuur zijn en aan de werkzaamheden van het kenniscentrum bijdragen, onder andere door advies te geven over het strategisch meerjarenplan, het werkplan en de lijst met acties die geselecteerd zijn voor financiering. [Am. 32]
(24 bis) De raad van bestuur moet actie ondernemen om het kenniscentrum in de hele wereld te promoten, teneinde de aantrekkelijkheid ervan te vergroten en er een instelling voor cyberbeveiliging van wereldklasse van te maken. [Am. 33]
(25) Omwille van de goede en doeltreffende werking van het kenniscentrum moeten de Commissie en de lidstaten erop toezien dat personen die worden benoemd tot lid van de raad van bestuur over passende professionele deskundigheid en ervaring op functionele gebieden beschikken. De Commissie en de lidstaten dienen zich tevens in te spannen om het verloop onder hun respectievelijke vertegenwoordigers in de raad van bestuur te beperken om de continuïteit van zijn werk zeker te stellen en dienen actie ondernemen om te zorgen voor een genderevenwicht. [Am. 34]
(25 bis) Het gewicht van de stem van de Commissie in de besluiten van de raad van bestuur moet in overeenstemming zijn met de bijdrage van de begroting van de Unie aan het kenniscentrum, overeenkomstig de verantwoordelijkheid van de Commissie om te zorgen voor goed beheer van de begroting van de Unie in het belang van de Unie, zoals vastgelegd in de Verdragen. [Am. 35]
(26) Voor een goede werking van het kenniscentrum is het noodzakelijk dat de uitvoerend directeur op transparante wijze wordt benoemd op grond van zowel verdiensten en aantoonbare administratieve en bestuurskundige vaardigheden, als van bekwaamheid en ervaring die relevant is voor cyberbeveiliging; daarnaast dient hij of zij de taken op volledig onafhankelijke wijze uit te voeren. [Am. 36]
(27) Het kenniscentrum moet beschikken over een industrieel en wetenschappelijk adviescomité als adviserend orgaan teneinde regelmatig en voldoende transparant overleg met de private sector, consumentenorganisaties en andere relevante belanghebbenden te waarborgen. Het moet tevens de uitvoerend directeur en de raad van bestuur onafhankelijk advies verstrekken over uitrol en aankoop. Het industrieel en wetenschappelijk adviescomité moet zich richten op kwesties die relevant zijn voor de belanghebbenden en deze onder de aandacht van de raad van bestuur van het kenniscentrum brengen. Dankzij de samenstelling van het industrieel en wetenschappelijk adviescomité en de daaraan toegewezen taken, zoals advies geven over het werkplan, moeten de belanghebbenden voldoende vertegenwoordigd zijn bij de werkzaamheden van het kenniscentrum. Er moet een minimumaantal zetels worden toegewezen aan elke categorie belanghebbenden uit de sector, met bijzondere aandacht voor de vertegenwoordiging van kmo's. [Am. 37]
(28) Het kenniscentrum en zijn activiteiten moeten, via het industrieel en wetenschappelijk adviescomité, profiteren van de specifieke deskundigheid en de brede en relevante vertegenwoordiging van belanghebbenden die gedurende de looptijd van Horizon 2020 is opgebouwd, alsook van de proefprojecten in het kader van Horizon 2020 inzake het kennisnetwerk voor cyberbeveiliging, door middel van het contractuele publiek-private partnerschap voor cyberbeveiliging. Het kenniscentrum en het industrieel en wetenschappelijk adviescomité moeten in voorkomend geval imitaties overwegen van bestaande structuren, bijvoorbeeld met werkgroepen. [Am. 38]
(28 bis) Het kenniscentrum en zijn organen moeten gebruikmaken van de ervaring en bijdragen uit eerdere en lopende initiatieven, zoals het contractuele publiek-private partnerschap (cPPP) voor cyberbeveiliging, de Europese cyberveiligheidsorganisatie (European Cyber Security Organisation, ECSO) en het proefproject en de voorbereidende actie inzake Free and Open Source Software Audits (EU FOSSA). [Am. 39]
(29) In het kenniscentrum moeten er regels gelden ter voorkoming, vaststelling en beheersingoplossing van belangenconflicten met betrekking tot zijn leden, organen en personeel, de raad van bestuur, alsook het industrieel en wetenschappelijk adviescomité en de kennisgemeenschap. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat belangenconflicten met betrekking tot de nationale coördinatiecentra worden voorkomen, vastgesteld en opgelost. Het kenniscentrum moet verder de relevante bepalingen van de Unie inzake publieke toegang tot documenten toepassen, zoals uiteengezet in Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad(13). Op de verwerking van persoonsgegevens door het kenniscentrum is Verordening (EU) nr. XXX/2018 van het Europees Parlement en de Raad van toepassing. Het kenniscentrum dient in het bijzonder de bepalingen na te leven die van toepassing zijn op de EU-instellingen alsmede de nationale wetgeving inzake de behandeling van informatie, in het bijzonder gevoelige niet-gerubriceerde informatie en gerubriceerde EU-informatie. [Am. 40]
(30) De financiële belangen van de Unie en de lidstaten moeten gedurende de gehele uitgavencyclus worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, waaronder preventie, opsporing en onderzoek van onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of oneigenlijk gebruikte bedragen en, indien nodig, administratieve en financiële sancties overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) XXX van het Europees Parlement en de Raad(14) ("Financieel Reglement").
(31) Het kenniscentrum dient op een open en transparante manier te functioneren door alle relevantevolledige informatie tijdig ter beschikking te stellen en zijn activiteiten, waaronder informatie- en verspreidingsactiviteiten, bij het bredere publiek te bevorderen.Het dient het publiek en alle belanghebbenden lijst te verstrekken van de leden van de kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging en dient de belangenverklaringen openbaar te maken die zij overeenkomstig artikel 42 hebben ingediend. Het reglement van orde van de organen van het kenniscentrum moet openbaar worden gemaakt. [Am. 41]
(31 bis) Het is raadzaam dat zowel het kenniscentrum als de nationale coördinatiecentra de internationale normen zoveel mogelijk monitoren en volgen, om de ontwikkeling in de richting van mondiale beste praktijken te stimuleren. [Am. 42]
(32) De intern controleur van de Commissie moet ten aanzien van het kenniscentrum dezelfde bevoegdheden uitoefenen als die welke hij met betrekking tot de Commissie uitoefent.
(33) De Commissie, het kenniscentrum, de Rekenkamer en het Europees Bureau voor fraudebestrijding moeten toegang krijgen tot alle nodige informatie en alle locaties om audits en onderzoeken uit te voeren met betrekking tot de subsidies, contracten en overeenkomsten die door het kenniscentrum zijn ondertekend.
(33 bis) Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van het bepalen van de inhoud van contractuele overeenkomsten tussen het kenniscentrum en de nationale coördinatiecentra en ten aanzien van het specificeren van criteria voor de beoordeling en accreditatie van entiteiten als leden van de kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden passend overleg pleegt, onder meer op deskundigenniveau, en dat bij dit overleg de beginselen worden geëerbiedigd die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven(15). Met name ontvangen het Europees Parlement en de Raad, om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen. [Am. 43]
(34) Aangezien deDe doelstellingen van deze verordening, namelijk het vergroten van het concurrentievermogen en de capaciteiten van de Unie op het gebied van cyberbeveiliging door middel van, en het verminderen van de digitale afhankelijkheid van de Unie door het gebruik te vergroten van binnen de Unie ontwikkelde cyberbeveiligingsproducten, -processen en -diensten, het behouden en verder ontwikkelen van de technologische en industriële capaciteiten van de Unie op het gebied van cyberbeveiliging, het vergroten van het concurrentievermogen van de cyberbeveiligingsbranche van de Unie en het omzetten van cyberbeveiliging in een concurrentievoordeel voor andere bedrijfstakken in de Unie, kunnen niet in voldoende mate door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt omdat de bestaande, beperkte middelen versnipperd zijn en omdat de benodigde investeringen aanzienlijk zijn, maar kunnen beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt omdat zo dubbel werk wordt vermeden, er een kritische massa van investeringen kan worden bereikt en de overheidsfinanciering optimaal wordt benut, kan. Bovendien kunnen alleen acties op het niveau van de Unie de hoogste mate van cyberbeveiliging in alle lidstaten waarborgen en bijgevolg in sommige lidstaten bestaande leemten in de beveiliging die tot leemten voor de hele Unie leiden, dichten. De Unie kan derhalve maatregelen treffen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. [Am. 44]
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN EN BEGINSELEN VAN HET KENNISCENTRUM EN HET NETWERK
Artikel 1
Voorwerp
1. Bij deze verordening worden het Europees kenniscentrum voor industrie, technologie en onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging (het "kenniscentrum") en het netwerk van nationale coördinatiecentra (het "netwerk"), opgericht en worden regels vastgesteld voor de aanwijzing van nationale coördinatiecentra en voor de oprichting van de kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging (de “gemeenschap"). Het kenniscentrum en het netwerk dragen bij tot de algehele weerbaarheid en bewustmaking in de Unie ten aanzien van dreigingen op het gebied van cyberbeveiliging, waarbij grondig rekening wordt gehouden met de maatschappelijke implicaties. [Am. 45]
2. Het kenniscentrum draagt bij aan de uitvoering van het onderdeel cyberbeveiliging van het bij Verordening XXX(16) vastgestelde programma Digitaal Europa, en met name aan acties met betrekking tot artikel 6 van Verordening (EU) XXX [programma Digitaal Europa], alsook van het bij Verordening XXX(17) vastgestelde programma Horizon Europa, en met name punt 2.2.6 van pijler II van bijlage I bij Besluit nr. XXX tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie [referentienummer van het specifieke programma].
3. De zetel van het kenniscentrum bevindt zich in [Brussel, België]. [Am. 46]
4. Het kenniscentrum heeft rechtspersoonlijkheid. In elke lidstaat bezit het de ruimste handelingsbevoegdheid die door de wetgeving van de betrokken lidstaat aan rechtspersonen wordt verleend. Het kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden. [Am. 47]
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1) "cyberbeveiliging": de bescherming vanalle activiteiten die nodig zijn om netwerk- en informatiesystemen, de gebruikers ervan en anderegetroffen personen te beschermen tegen cyberdreigingen; [Am. 48]
1 bis) "cyberdefensie" en "defensieaspecten van cyberbeveiliging": uitsluitend defensieve en reactieve cyberdefensietechnologie die tot doel heeft kritieke infrastructuur, militaire netwerken en informatiesystemen, hun gebruikers en getroffen personen te beschermen tegen cyberdreigingen, waaronder situationeel bewustzijn, dreigingsdetectie en digitaal forensisch onderzoek; [Am. 183]
2) "cyberbeveiligingsproducten en -oplossingenproducten en processen": ICT-producten, -diensten of -processen met het specifieke doel om gegevens, netwerk- en informatiesystemen, de gebruikers ervan en getroffenandere personen tegen cyberdreigingendreigingen op het gebied van cyberbeveiliging te beschermen; [Am. 49]
2 bis) "cyberdreiging": elke potentiële omstandigheid, gebeurtenis of actie die netwerk- en informatiesystemen, de gebruikers ervan en getroffen personen kan schaden, kan verstoren of op andere wijze negatief kan beïnvloeden; [Am. 50]
3) "overheidsinstantie": elke regering of andere overheidsdienst, met inbegrip van publieke adviesorganen, op nationaal, regionaal of lokaal niveau, of elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die overeenkomstig het nationale rechten Unierecht publieke bestuursfuncties vervult, met inbegrip van specifieke taken; [Am. 51]
4) "deelnemendebijdragende lidstaat": een lidstaat die vrijwillig financieel bijdraagt aan de administratieve en operationele kosten van het kenniscentrum; [Am. 52]
4 bis) "Europese digitale-innovatiehubs": een juridische entiteit als gedefinieerd in Verordening (EU) 2019/XXX van het Europees Parlement en de Raad(18). [Am. 53]
Artikel 3
Opdracht van het kenniscentrum en het netwerk
1. Het kenniscentrum en het netwerk helpen de Unie om:
a) de technologische en industriële capaciteiten op het gebied van cyberbeveiligingde cyberbeveiligingscapaciteiten en -mogelijkheden op technologisch, industrieel, maatschappelijk, academisch en onderzoeksgebied die nodig zijn voor de beveiliging van de digitale eengemaakte markt, te behouden en te ontwikkelenontwikkelen en de gegevens van burgers, bedrijven en overheidsdiensten van de Unie beter te beschermen; [Am. 54]
a bis) de weerbaarheid en betrouwbaarheid te verbeteren van netwerk- en informatiesystemen, inclusief, kritieke infrastructuur, het internet en veelgebruikte hardware en software in de Unie; [Am. 55]
b) het concurrentievermogen van de cyberbeveiligingsbranche in de Unie te vergroten en van cyberbeveiliging een concurrentievoordeel te maken voor andere industrieën in de Unie. [Am. 56. Niet van toepassing op de Nederlandse versie]
b bis) het bewustzijn met betrekking tot cyberbeveiligingsdreigingen en de daarmee verband houdende maatschappelijke en ethische implicaties en bezwaren in de Unie te vergroten en de kloof op het gebied van cyberbeveiligingsvaardigheden in de Unie te dichten; [Am. 57]
b ter) de leidende rol van de Unie op het gebied van cyberbeveiliging te ontwikkelen en de hoogste cyberbeveiligingsnormen in de gehele Unie te waarborgen; [Am. 58]
b quater) het concurrentievermogen en de capaciteit van de Unie te vergroten en haar digitale afhankelijkheid te verminderen door het gebruik van binnen de Unie ontwikkelde cyberbeveiligingsproducten, -processen en -diensten te vergroten; [Am. 59]
b quinquies) het vertrouwen van burgers, consumenten en bedrijven in de digitale wereld te versterken en zodoende bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie inzake de digitale eengemaakte markt; [Am. 60]
2. In voorkomend geval voert het kenniscentrum zijn taken uit in samenwerking met het netwerk van nationale coördinatiecentra en met een kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging.
Artikel 4
Doelstellingen en taken van het kenniscentrum
Het kenniscentrum heeft de volgende doelstellingen en bijbehorende taken:
1. de werkzaamheden van hethet in artikel 6 bedoelde netwerk van nationale coördinatiecentra ("het netwerk") en de in artikel 8 bedoelde kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging vergemakkelijken en helpen coördinerencreëren, beherenenondersteunen; [Am. 61]
2. bijdragen aan de uitvoering van het onderdeel cyberbeveiliging van het bij Verordening XXX(19) vastgestelde programma Digitaal Europa, en met name aan acties met betrekking tot artikel 6 van Verordening (EU) XXX [programma Digitaal Europa], alsook van het bij Verordening XXX(20) vastgestelde programma Horizon Europa, en met name punt 2.2.6 van pijler II van bijlage I bij Besluit nr. XXX tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie [referentienummer van het specifieke programma], en vancoördineren,alsmede andere programma's van de Unie coördineren, indien hierin wordt voorzien in rechtshandelingen van de Unie, en bijdragen aan de tenuitvoerlegging van de acties die gefinancierd worden door het bij Verordening (EU) 2019/XXX opgerichte Europees Defensiefonds; [Am. 62]
3. de weerbaarheid, de mogelijkheden, de capaciteit, de kennis en de infrastructuur op het gebied van cyberbeveiliging verbeteren ten behoeve van de maatschappij, de industrie, de publieke sector en de onderzoeksgemeenschappen, door de volgende taken uit te voeren, waarbij rekening wordt gehouden met de geavanceerde industriële en onderzoeksinfrastructuren en aanverwante diensten op het gebied van cyberbeveiliging: [Am. 63]
a) wat de geavanceerde industriële en onderzoeksinfrastructurende voorzieningen en aanverwante diensten op het gebied van cyberbeveiliging betreft, dergelijke infrastructuren en aanverwante dienstenvan het kenniscentrum op billijke, open en transparante wijze aankopen, upgraden, exploiteren en beschikbaar stellen aan een grote groep gebruikers uit de publieke sector, de onderzoeks- en wetenschapsgemeenschap en de industrie, waaronder het MKBmet name kmo's, in de hele Unie; [Am. 64]
b) wat de geavanceerde industriële en onderzoeksinfrastructuren en aanverwante diensten op het gebied van cyberbeveiliging betreft, ondersteuning bieden, ook financieel, aan andere entiteiten om dergelijke infrastructurendeze voorzieningen en aanverwante diensten aan te kopen, te upgraden, te exploiteren en beschikbaar te stellen aan een grote groep gebruikers uit de publieke sector, de onderzoeks- en wetenschapsgemeenschap en de industrie, waaronder het MKBmet name kmo's, in de hele Unie; [Am. 65]
b bis) financiële steun en technische bijstand bieden aan start-ups, kmo's, micro-ondernemingen, verenigingen, individuele deskundigen en civieltechnische projecten op het gebied van cyberbeveiliging; [Am. 66]
b ter) financieren van audits van de beveiligingscode van software en van verbeteringen in verband hiermee voor projecten op het gebied van gratis en opensource-software die veel voor infrastructuur, producten en processen gebruikt worden; [Am. 67]
c) kennishet delen van kennis over cyberbeveiliging verstrekkenvergemakkelijken en technische bijstand leveren aan onder meer maatschappelijke organisaties, de industrie, overheidsinstanties en overheidsinstantiesde wetenschappelijke en onderzoeksgemeenschap, met name door steun te verlenen aan maatregelen voor een gemakkelijkere toegang tot de in het netwerk en de kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging beschikbare expertise, teneinde de weerbaarheid op het gebied van cyberbeveiliging in de Unie te vergroten; [Am. 68]
c bis) "ingebouwde beveiliging" bevorderen als principe bij de ontwikkeling, het onderhoud, de exploitatie en het updaten van infrastructuur, producten en diensten, met name door geavanceerde veilige ontwikkelingsmethoden, adequate veiligheidstests en veiligheidsaudits te ondersteunen en door te voorzien in een verbintenis van de producent of de aanbieder om onverwijld updates beschikbaar te maken om nieuwe kwetsbaarheden of bedreigingen te remediëren, ook na de geschatte levensduur van het product, of een derde in staat te stellen deze updates te creëren en te verstrekken; [Am. 69]
c ter) assisteren bij het beleid inzake bijdragen aan de broncode en de ontwikkeling hiervan, met name voor overheden waar gebruik wordt gemaakt van projecten op het gebied van gratis en opensource-software; [Am. 70]
c quater) belanghebbenden uit de industrie, vakbonden, de academische wereld, onderzoeksinstellingen en publieke entiteiten bijeenbrengen met het oog op langdurige samenwerking voor het ontwikkelen en implementeren van cyberbeveiligingsproducten en -processen, waaronder indien nodig het bundelen en delen van middelen en informatie ten aanzien van deze producten en processen; [Am. 71]
4. bijdragen tot de ruime aanwending van geavanceerde en duurzame cyberbeveiligingsproducten en -oplossingenprocessen in de hele economieUnie, door: [Am. 72]
a) onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging, ontwikkeling en aanwending van cyberbeveiligingsproducten en -oplossingenholistische processen gedurende de gehele innovatiecyclus in de Unie door overheidsinstanties, de industrie en verwerkende industrieënde markt te stimuleren; [Am. 73]
b) overheidsinstanties, industrieën aan de vraagzijde en andere gebruikers te helpen om de meest recente cyberbeveiligingsoplossingenhun weerbaarheid te vergroten door veelgebruikte, geavanceerde cyberbeveiligingsproducten en ‑processen te gebruiken en te integreren; [Am. 74]
c) ondersteuning te bieden aan met name overheidsinstanties bij het plaatsen van overheidsopdrachten, of namens overheidsinstanties opdrachten voor geavanceerde cyberbeveiligingsproducten en -oplossingenprocessen te plaatsen, inclusief ondersteuning bij opdrachten om de veiligheid en de voordelen als gevolg van overheidsinvesteringen te vergroten; [Am. 75]
d) startende, kleine en middelgrote ondernemingenbedrijven, kmo's, micro-ondernemingen en individuele deskundigen in de cyberbeveiligingsbranche, alsook projecten op het gebied van veelgebruikte gratis en opensource-software en civieltechnische projecten financieel en technisch bij te staan zodat zij meer deskundigheid op het gebied van cyberbeveiliging verwerven, aansluiting vinden bij potentiële markten, toepassingsmogelijkheden vinden en investeringen aantrekken; [Am. 76]
5. zorgen voor een beter begrip van cyberbeveiliging en helpen om het gebrek aan cyberbeveiligingsvaardigheden in de Unie aan te pakken en het niveau van de cyberbeveiligingsvaardigheden in de Unie te verhogen door: [Am. 77]
-a) waar nodig, de verwezenlijking te ondersteunen van specifieke doelstelling 4 van het programma Digitaal Europa, geavanceerde digitale vaardigheden, in samenwerking met de Europese digitale-innovatiehubs; [Am. 78]
a) de verdere ontwikkeling, de verdere bundeling en het verdere delen van cyberbeveiligingsvaardigheden op alle niveaus van het onderwijs op dit gebied te ondersteunen, de doelstelling te ondersteunen om een genderevenwicht te realiseren, een gemeenschappelijk hoog niveau van kennis op het gebied van cyberbeveiliging te faciliteren en bij te dragen tot de weerbaarheid van de gebruikers en de infrastructuur in de hele Unie, in samenwerking met het netwerk en, in voorkomend geval, hiervoor samen te werken met de relevante EU-agentschappen en -organen, waaronder het Enisa; [Am. 79]
6. bijdragen aan de versterking van het onderzoek en de ontwikkeling op het gebied van cyberbeveiliging in de Unie door:
a) financiële steun te verlenen voor onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging, op basis van een gemeenschappelijkegemeenschappelijk, voortdurend geëvalueerde en verbeterde meerjarige strategische, industriële, agendageëvalueerd en verbeterd meerjarig strategisch, industrieel, plan voor technologie en onderzoek als bedoeld in artikel 13; [Am. 80]
b) in samenwerking met de industrie, de academische en onderzoeksgemeenschap, de publieke sector en overheidsinstanties, waaronder het netwerk en de gemeenschap, steun te verlenen aan grootschalige onderzoeks- en demonstratieprojecten voor technologische vermogens op het gebied van cyberbeveiliging van de volgende generatie; [Am. 81]
b bis) eerbiediging te garanderen van de grondrechten en regels inzake ethisch gedrag in het kader van onderzoeksprojecten op het gebied van cyberbeveiliging die door het kenniscentrum worden ondersteund; [Am. 82]
b ter) meldingen van door de gemeenschap ontdekte kwetsbaarheden te controleren en de bekendmaking van kwetsbaarheden, de ontwikkeling van patches, fixes en oplossingen en de distributie hiervan te faciliteren; [Am. 83]
b quater) de onderzoeksresultaten met betrekking tot zelflerende algoritmen voor kwaadwillige cyberactiviteiten te controleren in samenwerking met het Enisa, ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van Richtlijn (EU) 2016/1148; [Am. 84]
b quinquies) onderzoek op het gebied van cybercriminaliteit te ondersteunen; [Am. 85]
b sexies) de ontwikkeling te ondersteunen van producten en processen die vrijelijk kunnen worden onderzocht, gedeeld en uitgebouwd, met name op het gebied van geverifieerde en verifieerbare hardware en software, in nauwe samenwerking met de industrie, het netwerk en de gemeenschap; [Am. 86]
c) steun te verlenen aan onderzoek en innovatie op het gebied van de formele en niet-formele standaardisatie en certificering van cyberbeveiligingstechnologie, rekening houdend met reeds verricht werk en in voorkomend geval in nauwe samenwerking met de Europese normalisatieorganisaties, certificeringsinstanties en het Enisa; [Am. 87]
c bis) bijzondere ondersteuning te bieden aan kmo's door hun toegang tot kennis en opleiding te vergemakkelijken via op maat gesneden toegang tot de resultaten van onderzoek en ontwikkeling, versterkt door het kenniscentrum en het netwerk om het concurrentievermogen te vergroten; [Am. 88]
7. de samenwerking tussen de civiele en de defensie-industrie verbeteren als het gaat om cyberbeveiligingstechnologieën en -toepassingen voor tweeërlei gebruik, door uitvoering van de volgende taken, die reactieve en defensieve cyberdefensietechnologie, -toepassingen en -diensten omvatten: [Am. 184]
a) de lidstaten en belanghebbenden uit het bedrijfsleven en de onderzoekswereld te ondersteunen op het vlak van onderzoek, ontwikkeling en aanwending;
b) bij te dragen aan de samenwerking tussen de lidstaten door middel van steun voor onderwijs, opleiding en oefeningen;
c) belanghebbenden samen te brengen om synergieën te bevorderen tussen civiel en militair cyberbeveiligingsonderzoek en de civiele en de militaire cyberbeveiligingsmarkt;
8. de synergieën tussen de civiele en de defensiedimensie van cyberbeveiliging versterken in verband met het Europees Defensiefonds, door uitvoering van de volgende taken, die reactieve en defensieve cyberdefensietechnologie, -toepassingen en -diensten omvatten: [Am. 185]
a) advies te verstrekken, expertise te delen en samenwerking te bevorderen tussen relevante belanghebbenden;
b) op verzoek van de lidstaten multinationale cyberdefensieprojecten te beheren en op die manier op te treden als projectmanager in de zin van Verordening XXX [Verordening tot oprichting van het Europees Defensiefonds].
b bis) de Commissie bij te staan en te adviseren over de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) 2019/XXX [herschikking van Verordening (EG) nr. 428/2009, zoals voorgesteld in COM(2016)0616]. [Am. 89]
8 bis. bijdragen aan de inspanningen van de Unie om de internationale samenwerking op het gebied van cyberbeveiliging te verbeteren door:
a) het faciliteren van de deelname van het kenniscentrum aan internationale conferenties en gouvernementele organisaties, alsmede van bijdragen aan internationale normalisatieorganisaties;
b) samen te werken met derde landen en internationale organisaties binnen relevante internationale samenwerkingsverbanden. [Am. 90]
Artikel 5
Investeringen in en gebruik van infrastructuur, capaciteit, producten of oplossingenprocessen [Am. 91]
1. Terwijl het kenniscentrum financiering voor infrastructuur, capaciteit, producten of oplossingenprocessen overeenkomstig artikel 4, punten 3 en 4, verstrekt in de vorm van een overheidsopdracht, een subsidie of een prijs, kan in het werkplan van het kenniscentrum met name het volgende worden gespecificeerd: [Am. 92]
a) specifieke regels voor de exploitatie van infrastructuur of capaciteit, waarbij eventueel de exploitatie aan een onderbrengende entiteit kan worden toevertrouwd op basis van door het kenniscentrum te bepalen criteria; [Am. 93]
b) regels voor de toegang tot en het gebruik van infrastructuur of capaciteit;
b bis) specifieke regels voor verschillende uitvoeringsfasen; [Am. 94]
b ter) dat, als gevolg van de bijdrage van de Unie, de toegang zo vrij is als mogelijk en zo beperkt als nodig en hergebruik mogelijk is. [Am. 95]
2. Het kenniscentrum kan verantwoordelijk zijn voor de algemene uitvoering van relevante gezamenlijke aanbestedingsacties, waaronder precommerciële aanbestedingen, namens leden van het netwerk, leden van de kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging, of andere derde partijen die gebruikers van cyberbeveiligingsproducten en -oplossingen vertegenwoordigen. Daartoe kan het kenniscentrum worden bijgestaan door een of meer nationale coördinatiecentra,of leden van de kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging of relevante Europese digitale-innovatiehubs. [Am. 96]
Artikel 6
Aanwijzing van nationale coördinatiecentra
-1. In elke lidstaat wordt één nationaal coördinatiecentrum opgericht. [Am. 97]
1. Uiterlijk op [datum] wijst elke lidstaat de entiteit aan die optreedt als nationaal coördinatiecentrum voor de toepassing van deze verordening en stelt de lidstaat de Commissie hiervan in kennis.
2. Op basis van een beoordeling van de vraag of die entiteit aan de in lid 4 vastgelegde criteria voldoet, besluit de Commissie binnen zes maanden na de aanwijzing door de lidstaat of de entiteit geaccrediteerd wordt als nationaal coördinatiecentrum, dan wel of de aanwijzing wordt afgewezen. De Commissie maakt de lijst van nationale coördinatiecentra bekend.
3. De lidstaten kunnen te allen tijde een nieuwe entiteit als nationaal coördinatiecentrum aanwijzen voor de toepassing van deze verordening. De leden 1 en 2 zijn van toepassing op de aanwijzing van elke nieuwe entiteit.
4. Het aangewezen nationale coördinatiecentrum beschikt over het vermogen om het kenniscentrum en het netwerk te ondersteunen bij de uitvoering van hun taken als bedoeld in artikel 3 van deze verordening. Het beschikt over of heeft rechtstreekse toegang tot technologische expertise op het gebied van cyberbeveiliging en kan effectief in dialoog gaan en samenwerken met de industrie, de overheidssector, de academische en de onderzoeksgemeenschaponderzoeksgemeenschap en burgers.De Commissie stelt richtsnoeren op waarin de beoordelingsprocedure verder wordt gepreciseerd en de toepassing van de criteria wordt uitgelegd.. [Am. 98]
5. De betrekkingen tussen het kenniscentrum en de nationale coördinatiecentra worden onderhouden op basis van een contractuele overeenkomststandaardovereenkomst tussen het kenniscentrum en elk van de nationale coördinatiecentra. De overeenkomst omvatbestaat uit identieke, geharmoniseerde algemene bepalingen met de regels voor de betrekkingen en de verdeling van taken tussen het kenniscentrum en elk nationaal coördinatiecentrum, en bijzondere bepalingen voor elk nationaal coördinatiecentrum afzonderlijk. [Am. 99]
5 bis. De Commissie stelt overeenkomstig artikel 45 bis gedelegeerde handelingen vast om deze verordening aan te vullen door de in lid 5 van dit artikel bedoelde geharmoniseerde algemene bepalingen van de contractuele overeenkomsten vast te stellen, met inbegrip van de vorm ervan. [Am. 100]
6. Het netwerk van nationale coördinatiecentra bestaat uit alle door de lidstaten aangewezen nationale coördinatiecentra.
Artikel 7
Taken van de nationale coördinatiecentra
1. De nationale coördinatiecentra vervullen de volgende taken:
a) ze ondersteunen het kenniscentrum bij de verwezenlijking van zijn doelstellingen en in het bijzonder bij de creatie en coördinatie van de kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging; [Am. 101]
b) ze bevorderen, stimuleren en vergemakkelijken op lidstaatniveau de deelname van maatschappelijke organisaties, de industrie (met name start-ups en kmo's), de wetenschappelijke en onderzoeksgemeenschap en andere actoren aan grensoverschrijdende projecten; [Am. 102]
b bis) in samenwerking met andere entiteiten die soortgelijke taken verrichten, fungeren ze als one-stop-shop voor cyberbeveiligingsoplossingen en -processen die worden gefinancierd door andere programma's van de Unie zoals InvestEU of het internemarktprogramma, met name voor kmo's; [Am. 103]
c) samen met het kenniscentrum dragen ze bij aan de identificatie en de aanpak van sectorspecifieke industriële uitdagingen op het gebied van cyberbeveiliging; [Am. 104]
c bis) ze werken nauw samen met de nationale normalisatieorganisaties om het gebruik te bevorderen van de bestaande normen en alle relevante belanghebbenden, met name kmo's, te betrekken bij de vaststelling van nieuwe normen; [Am. 105]
d) ze treden op nationaal niveau op als contactpunt voor de kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging en voor het kenniscentrum;
e) ze streven naar synergieën met relevante activiteiten op nationaal en regionaal, regionaalen lokaal niveau; [Am. 106]
f) ze voeren specifieke acties uit waaraan het kenniscentrum subsidies heeft toegekend, bijvoorbeeld door middel van financiële steun aan derden overeenkomstig artikel 204 van Verordening XXX [nieuw Financieel Reglement] onder de in de betrokken subsidieovereenkomsten gespecificeerde voorwaarden;
f bis) ze bevorderen en verspreiden een gemeenschappelijk minimumprogramma voor het onderwijs over cyberbeveiliging in samenwerking met de relevante organen in de lidstaten; [Am. 107]
g) ze bevorderen en verspreiden de relevante resultaten van de werkzaamheden van het netwerk, de kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging en het kenniscentrum op nationaal, regionaal of regionaallokaal niveau; [Am. 108]
h) ze beoordelen verzoeken van eenentiteiten en personen die in dezelfde lidstaat als het coördinatiecentrum opgerichte entiteitgevestigd of woonachtig zijn om deel te gaan uitmaken van de kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging. [Am. 109]
2. Voor de toepassing van punt f) kan de financiële steun aan derden in een van de in artikel 125 van Verordening XXX [nieuw Financieel Reglement] genoemde vormen worden verleend, ook in de vorm van vaste bedragen.
3. Nationale coördinatiecentra kunnen overeenkomstig artikel 195, onder d), van Verordening XXX [nieuw Financieel Reglement] van de Unie een subsidie ontvangen voor de uitvoering van de in dit artikel omschreven taken.
4. De nationale coördinatiecentra werken waar nodig via het netwerk samen om de in lid 1, onder a), b), c), e) en g)en metde relevante Europese digitale-innovatiehubs om de in lid1 bedoelde taken uit te voeren. [Am. 110]
Artikel 8
De kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging
1. De kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging draagt bij aan de in artikel 3 vastgelegde opdracht van het kenniscentrum en versterkt, bundelt, deelt en verspreidt expertise over cyberbeveiliging in de hele Unie en verleent technisch advies. [Am. 111]
2. De kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging bestaat uit industriëlemaatschappelijke organisaties, industrieën aan de aanbod- en vraagzijde, waaronder kmo's, de academische organisaties, onderzoeksorganisaties zonder winstoogmerk,en onderzoeksgemeenschap, gebruikersverenigingen, individuele deskundigen, de relevante Europese normalisatieorganisaties en uitandere verenigingen, alsmede publieke en andere entiteiten die zich bezighouden met operationele en technische aangelegenheden op het gebied van cyberbeveiliging. De kennisgemeenschap brengt de voornaamste partijen bijeen die belang hebben bij de technologische en industriële, industriële, academischeenonderzoeks-, alsmede maatschappelijke capaciteit en mogelijkheden op het gebied van cyberbeveiliging in de Unie. Nationale coördinatiecentra, Europese digitale-innovatiehubs en instellingen en organen van de Unie met relevante deskundigheid zoals bedoeld in artikel 10 van deze verordening worden erbij betrokken. [Am. 112]
3. Alleen entiteiten en personen die in de Unie, de Europese Economische Ruimte (EER) of de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) gevestigd of woonachtig zijn, kunnen als lid van de kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging worden geaccrediteerd. ZijKandidaten tonen aan dat zij over deskundigheid op het gebied van cyberbeveiliging beschikkenkunnen verstrekken met betrekking tot ten minste één van de volgende domeinen: [Am. 113]
a) academische expertise of onderzoek; [Am. 114]
b) industriële ontwikkeling;
c) opleiding en onderwijs;
c bis) ethiek; [Am. 115]
c ter) formele en technische normalisatie en specificaties. [Am. 116]
4. Het kenniscentrum accrediteert entiteiten die naar nationaal recht zijn opgericht, alsook personen als lid van de kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging, nadat het kenniscentrum, het nationaal coördinatiecentrum van de lidstaat waar de entiteit isof persoon gevestigd of woonachtig is, een geharmoniseerde beoordeling heeft geoordeeld overuitgevoerd met betrekking tot de vraag of die entiteit voldoet aan de criteria van lid 3. Een accreditatie is niet in de tijd beperkt, maar kan te allen tijde door het kenniscentrum worden ingetrokken als het relevante nationale coördinatiecentrum of het kenniscentrum zelf van oordeel is dat de entiteit of persoon niet aan de criteria van lid 3 voldoet of onder de relevante bepalingen van artikel 136 van Verordening XXX [nieuw financieel reglement] valt. De nationale coördinatiecentra van de lidstaten streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van belanghebbenden in de gemeenschap door actief de deelname te stimuleren van ondervertegenwoordigde categorieën, met name kmo's, en groepen personen. [Am. 117]
4 bis. De Commissie stelt overeenkomstig artikel 45 bis gedelegeerde handelingen vast om deze verordening aan te vullen door de in lid 3 van dit artikel bedoelde criteria aan de hand waarvan kandidaten worden geselecteerd, alsmede de procedures voor de beoordeling en accreditatie van de entiteiten die aan de in lid 4 van dit artikel bedoelde criteria voldoen, te specificeren. [Am. 118]
5. Het kenniscentrum accrediteert de relevante organen, agentschappen en bureaus van de Unie als leden van de kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging, nadat het heeft beoordeeld of die entiteit aan de criteria van lid 3 voldoet. Een accreditatie is niet in de tijd beperkt, maar kan te allen tijde door het kenniscentrum worden ingetrokken als het van oordeel is dat de entiteit niet aan de criteria van lid 3 voldoet of onder de relevante bepalingen van artikel 136 van Verordening XXX [nieuw financieel reglement] valt.
6. De vertegenwoordigers van de Commissie kunnen aan de werkzaamheden van de kennisgemeenschap deelnemen.
Artikel 9
Taken van de leden van de kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging
De leden van de kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging:
1) ondersteunen het kenniscentrum bij de verwezenlijking van de in de artikelen 3 en 4 genoemde opdracht en doelstellingen, en werken hiertoe nauw samen met het kenniscentrum en de betrokken nationale coördinatiecentra;
2) nemen deel aan activiteiten die door het kenniscentrum en de nationale coördinatiecentra worden gepromoot;
3) nemen in voorkomend geval deel aan werkgroepen die door de raad van bestuur van het kenniscentrum zijn opgericht voor de uitvoering van specifieke activiteiten zoals voorzien in het werkplan van het kenniscentrum;
4) bieden waar relevant ondersteuning aan het kenniscentrum en de nationale coördinatiecentra bij de promotie van specifieke projecten;
5) bevorderen en verspreiden de relevante resultaten van de binnen de gemeenschap uitgevoerde activiteiten en projecten.
5 bis) ondersteunen het kenniscentrum door kwetsbaarheden te melden en openbaar te maken, te helpen kwetsbaarheden te verminderen en advies te verlenen over de manier om ze te beperken, onder meer door middel van certificering in het kader van de regelingen die zijn vastgesteld overeenkomstig Verordening (EU) 2019/XXX [de cyberbeveiligingsverordening]. [Am. 119]
Artikel 10
Samenwerking van het kenniscentrum met instellingen, organen, bureaus en agentschappen van de Unie
1. Het kenniscentrumMet het oog op samenhang en complementariteit werkt het kenniscentrum samen met relevante instellingen, organen, bureaus en agentschappen van de Unie, waaronder het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiligingEnisa, het computercrisisresponsteam (CERT-EU), de Europese Dienst voor extern optreden, het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie, het Uitvoerend Agentschap onderzoek, het Uitvoerend Agentschap innovatie en netwerken, relevante Europese digitale-innovatiehubs, het Europees Centrum voor de bestrijding van cybercriminaliteit bij Europol en het Europees Defensieagentschap, met betrekking tot projecten, -diensten, -vaardigheden voor tweeërlei gebruik. [Am. 120]
2. Dergelijke samenwerking vindt plaats op basis van werkafspraken. Deze afspraken worden vooraf tervastgesteld door de raad van bestuur na vooarafgaande goedkeuring aandoor de Commissie voorgelegd. [Am. 121]
HOOFDSTUK II
ORGANISATIE VAN HET KENNISCENTRUM
Artikel 11
Lidmaatschap en structuur
1. De leden van het kenniscentrum zijn de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, en de lidstaten.
2. De structuur van het kenniscentrum omvat:
a) een raad van bestuur, die de in artikel 13 vastgestelde taken uitoefent;
b) een uitvoerend directeur, die de in artikel 16 vastgestelde taken uitoefent;
c) een industrieel en wetenschappelijk adviescomité, dat de in artikel 20 vastgestelde taken uitvoert.
AFDELING I
RAAD VAN BESTUUR
Artikel 12
Samenstelling van de raad van bestuur
1. De raad van bestuur bestaat uit één vertegenwoordiger van elke lidstaat, één vertegenwoordiger die wordt aangewezen door het Europees Parlement als waarnemer en vijfvier vertegenwoordigers van de Commissie namens de Unie, waarbij wordt gestreefd naar een genderevenwicht tussen de raadsleden en hun plaatsvervangers. [Am. 122]
2. Elk lid van de raad van bestuur heeft een plaatsvervanger om het lid te vertegenwoordigen in geval van afwezigheid.
3. De leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers worden benoemd op grond van hun kennis op het gebied van technologiecyberbeveiliging en op grond van hun relevante bestuurlijke, administratieve en budgettaire vaardigheden. De Commissie en de lidstaten spannen zich ter wille van de continuïteit van het werk van de raad van bestuur in om het verloop onder hun vertegenwoordigers in de raad van bestuur te beperken. De Commissie en de lidstaten streven naar een evenwichtige deelname van mannen en vrouwen in de raad van bestuur. [Am. 123]
4. De ambtstermijn van de leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers bedraagt vier jaar. Die termijn kan worden verlengd.
5. De leden van de raad van bestuur handelen onafhankelijk en op transparante wijze in het belang van het kenniscentrum en staan in voor de doelstellingen, opdracht, identiteit, autonomie en samenhang ervan.
6. De Commissieraad van bestuur kan indien nodig waarnemers uitnodigen, waaronder vertegenwoordigers van relevante organen, bureaus en agentschappen van de Unie en leden van de gemeenschap, om deel te nemen aan de vergaderingen van de raad van bestuur. [Am. 124]
7. Het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa)is eenen het industrieel en wetenschappelijk adviescomité zijn permanente waarnemerwaarnemers in de raad van bestuur, als adviseur zonder stemrecht.De raad van bestuur houdt terdege rekening met de door de permanente waarnemers uiteengezette standpunten. [Am. 125]
Artikel 13
Taken van de raad van bestuur
1. De raad van bestuur draagt de volledige verantwoordelijkheid voor de strategische koers en de werkzaamheden van het kenniscentrum en houdt toezicht op de uitvoering van zijn activiteiten.
2. De raad van bestuur stelt zijn reglement van orde vast. Dat reglement voorziet in specifieke procedures om belangenconflicten te identificeren en te voorkomen en de vertrouwelijkheid van alle gevoelige informatie te waarborgen.
3. De raad van bestuur neemt de noodzakelijke strategische besluiten en moet met name:
a) een strategisch meerjarenplan vaststellen dat een overzicht bevat van de belangrijkste prioriteiten en geplande initiatieven van het kenniscentrum, met inbegrip van een raming van de financieringsbehoeften en -bronnen, rekening houdend met het advies van het Enisa; [Am. 126]
b) op basis van een voorstel van de uitvoerend directeur het werkplan, de jaarrekeningen en balans, alsook het jaarlijks activiteitenverslag van het kenniscentrum vaststellen, rekening houdend met het advies van het Enisa; [Am. 127]
c) de specifieke financiële regels van het kenniscentrum vaststellen overeenkomstig [artikel 70 van het Financieel Reglement];
d) een procedure voor de benoeming van de uitvoerend directeur vaststellen;
e) de criteria en procedures vaststellen voor de beoordeling en accreditatie van de entiteiten als leden van de kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging; [Am. 128]
e bis) de in artikel 10, lid 2, bedoelde werkafspraken vaststellen; [Am. 129]
f) de uitvoerend directeur benoemen, ontslaan, zijn of haar ambtstermijn verlengen, hem of haar begeleiden en toezicht houden op zijn of haar prestaties, en de rekenplichtige benoemen;
g) de jaarlijkse begroting van het kenniscentrum goedkeuren, met inbegrip van de daarmee overeenstemmende personeelsformatie waarin, uitgedrukt in voltijdsequivalenten, het aantal tijdelijke ambten per functiegroep en per rang, het aantal arbeidscontractanten en het aantal gedetacheerde nationale deskundigen is aangegeven;
g bis) transparantiebepalingen voor het kenniscentrum vaststellen; [Am. 130]
h) regels inzake belangenconflicten vaststellen;
i) werkgroepen oprichten met leden van de kennisgemeenschap voor cyberbeveiliging, rekening houdend met het advies van de permanente waarnemers; [Am. 131]
j) leden van het industrieel en wetenschappelijk adviescomité benoemen;
k) in overeenstemming met Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie(21) een interne auditfunctie oprichten;
l) het kenniscentrum in de hele wereld promoten om de aantrekkelijkheid ervan te vergroten en ervoor te zorgen dat het een instelling voor cyberbeveiliging van wereldklasse wordtde samenwerking van het kenniscentrum met mondiale actoren bevorderen;; [Am. 132]
m) het communicatiebeleid van het kenniscentrum vaststellen op aanbeveling van de uitvoerend directeur;
n) er toezicht op houden dat passend gevolg wordt gegeven aan de conclusies van evaluaties achteraf;
o) in voorkomend geval, regels vaststellen ter uitvoering van het Statuut en de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie overeenkomstig artikel 31, lid 3;
p) in voorkomend geval, regels vaststellen voor de detachering van nationale deskundigen naar het kenniscentrum en voor het inzetten van stagiairs overeenkomstig artikel 32, lid 2;
q) beveiligingsvoorschriften voor het kenniscentrum vaststellen;
r) een fraudebestrijdingsstrategiefraudebestrijdings- en corruptiebestrijdingsstrategie vaststellen die in verhouding staat tot de frauderisico’sfraude- en corruptierisico's, rekening houdend met een kosten-batenanalyse van de uit te voeren maatregelen, alsmede alomvattende beschermingsmaatregelen vaststellen voor personen die inbreuken op het recht van de Unie melden overeenkomstig de toepasselijke wetgeving van de Unie; [Am. 133]
s) deeen uitgebreide definitie van financiële bijdragen van de lidstaten vaststellen alsook een methode voor de berekening van het bedrag van de financiële bijdragevrijwillige bijdragen van de lidstaten vaststellendie volgens deze definitie als financiële bijdragen kunnen worden beschouwd, waarbij deze berekening wordt uitgevoerd aan het einde van elk begrotingsjaar; [Am. 134]
t) de verantwoordelijkheid dragen voor elke taak die niet specifiek aan een bepaald orgaan van het kenniscentrum is toegewezen; de raad van bestuur kan dergelijke taken opdragen aan iedere persoon in het kenniscentrum.
Artikel 14
Voorzitter en vergaderingen van de raad van bestuur
1. De raad van bestuur kiest onder zijn stemgerechtigde leden een voorzitter en een vicevoorzitter voor een periode van twee jaar, waarbij wordt gestreefd naar een genderevenwicht. De raad van bestuur kan ertoe besluiten het mandaat van de voorzitter en de vicevoorzitter eenmaal te verlengen. Indien hun lidmaatschap van de raad van bestuur echter tijdens hun ambtstermijn afloopt, loopt hun ambtstermijn automatisch op diezelfde datum af. De vicevoorzitter vervangt ambtshalve de voorzitter wanneer deze is verhinderd zijn of haar taken te verrichten. De voorzitter neemt aan de stemming deel. [Am. 135]
2. De raad van bestuur belegt ten minste driemaal per jaar een gewone vergadering. De raad van bestuur kan buitengewone vergaderingen beleggen op verzoek van de Commissie, op verzoek van een derde van al zijn leden, op verzoek van de voorzitter of op verzoek van de uitvoerend directeur met het oog op de vervulling van zijn of haar taken.
3. De uitvoerend directeur neemt deel aan de beraadslagingen, tenzij de raad van bestuur daar anders over beslist, maar heeft geen stemrecht. De raad van bestuur kan per geval andere personen uitnodigen om de vergaderingen als waarnemers bij te wonen. [Am. 136]
4. Op uitnodiging van de voorzitter kunnen leden van het industrieel en wetenschappelijk adviescomité zonder stemrecht deelnemen aan de vergaderingen van de raad van bestuur. [Am. 137]
5. De leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers kunnen zich overeenkomstig de bepalingen van het reglement van orde tijdens de vergaderingen laten bijstaan door adviseurs of deskundigen.
6. Het kenniscentrum vervult de secretariaatstaken voor de raad van bestuur.
Artikel 15
Stemprocedure in de raad van bestuur
1. De Unie heeft een aandeel van 50 % in de stemmen. De stemrechten van de Unie zijn ondeelbaar.
2. Elke deelnemende lidstaat heeft één stem.
3. De raad van bestuur neemt besluiten met een meerderheid van ten minste 75 % van alle stemmen, met inbegrip van de stemmen van de afwezige leden, die ten minste 75 % van de totale financiële bijdragen aan het kenniscentrum vertegenwoordigt. De financiële bijdrage wordt berekend op basis van de door de lidstaten voorgestelde geraamde uitgaven, als bedoeld in artikel 17, lid 2, onder c), en gebaseerd op het in artikel 22, lid 5, bedoelde verslag over de hoogte van de bijdragen van de deelnemende lidstaten.
4. Alleen de vertegenwoordigers van de Commissie en de vertegenwoordigers van de deelnemende lidstaten hebben stemrecht.
5. De voorzitter neemt aan de stemming deel. [Am. 138]
Artikel 15 bis
Stemprocedure in de raad van bestuur
1. Besluiten waarover gestemd wordt, kunnen betrekking hebben op:
a) bestuur en organisatie van het kenniscentrum en het netwerk;
b) toewijzing van middelen aan het kenniscentrum en het netwerk;
c) gezamenlijke acties van diverse lidstaten, eventueel aangevuld met middelen van de Unie als gevolg van een toewijzingsbesluit overeenkomstig punt b).
2. De raad van bestuur neemt zijn besluiten op basis van ten minste 75 % van de stemmen van alle leden. De stemrechten van de Unie worden vertegenwoordigd door de Commissie en zijn ondeelbaar.
3. Voor besluiten overeenkomstig lid 1, onder a), worden alle lidstaten vertegenwoordigd en hebben zij gelijke stemrechten. Voor de resterende stemmen tot 100 % moet de Unie ten minste 50 % van de stemrechten hebben in overeenstemming met haar financiële bijdrage.
4. Voor besluiten die vallen onder lid 1, onder b) of c), of elk ander besluit dat niet valt onder een andere categorie van lid 1, heeft de Unie ten minste 50 % van de stemrechten in overeenstemming met haar financiële bijdrage. Alleen de bijdragende lidstaten hebben stemrechten en deze stemmen overeen met de financiële bijdrage van elke lidstaat.
5. Als de voorzitter gekozen is uit de vertegenwoordigers van de lidstaten, neemt de voorzitter aan de stemming deel als vertegenwoordiger van zijn lidstaat. [Am. 139]
AFDELING II
UITVOEREND DIRECTEUR
Artikel 16
Benoeming, ontslag of verlenging van de ambtstermijn van de uitvoerend directeur
1. De uitvoerend directeur beschikt over grote deskundigheid en heeft een goede reputatie op de gebieden waarop het kenniscentrum opereert.
2. De uitvoerend directeur wordt in dienst genomen als een tijdelijke functionaris van het kenniscentrum overeenkomstig artikel 2, onder a), van de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden.
3. De uitvoerend directeur wordt na een openen transparante, transparanteen niet-discriminerende selectieprocedure door de raad van bestuur aangesteld uit een lijst van door de Commissie voorgedragen kandidaten, met voordrachten die gericht zijn op een genderevenwicht van de lidstaten. [Am. 140]
4. Voor de sluiting van het contract met de uitvoerend directeur wordt het kenniscentrum vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur.
5. De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt viervijf jaar. Aan het eind van deze termijn voert de Commissie een beoordeling uit waarin rekening wordt gehouden met de evaluatie van de prestaties van de uitvoerend directeur en de toekomstige taken en uitdagingen van het kenniscentrum. [Am. 141]
6. Op voorstel van de Commissie, die rekening houdt met de in lid 5 bedoelde beoordeling, kan de raad van bestuur de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal verlengen met ten hoogste viervijf jaar. [Am. 142]
7. Een uitvoerend directeur wiens ambtstermijn is verlengd, mag niet deelnemen aan een andere selectieprocedure voor dezelfde betrekking.
8. De uitvoerend directeur wordt uitsluitend uit zijn of haar functie ontheven bij besluit van de raad van bestuur op voorstel van de raadsleden of van de Commissie. [Am. 143]
Artikel 17
Taken van de uitvoerend directeur
1. De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor de werkzaamheden en de dagelijkse leiding en is de wettelijke vertegenwoordiger van het kenniscentrum. De uitvoerend directeur legt verantwoording af aan de raad van bestuur en verricht zijn of haar taken in alle onafhankelijkheid binnen de grenzen van de hem of haar verleende bevoegdheden.
2. De uitvoerend directeur voert op onafhankelijke wijze met name de volgende taken uit:
a) de besluiten van de raad van bestuur uitvoeren;
b) de werkzaamheden van de raad van bestuur ondersteunen, het secretariaat van de vergaderingen verzorgen en alle informatie verstrekken die voor de vervulling van de taken van de raad van bestuur nodig is;
c) na overleg met de raad van bestuur, het industrieel en wetenschappelijk adviescomité, het Enisa en de Commissie, het ontwerp van strategisch meerjarenplan en het ontwerp van jaarlijks werkplan van het kenniscentrum opstellen en ter goedkeuring voorleggen aan de raad van bestuur, en in dat werkplan een omschrijving geven van het toepassingsgebied van de oproepen tot het indienen van voorstellen, de oproepen tot het indienen van blijken van belangstelling en de aanbestedingen die nodig zijn voor de uitvoering van het werkplan en de bijbehorende uitgavenramingen, zoals voorgesteld door de lidstaten en de Commissie; [Am. 144]
d) de ontwerpjaarbegroting opstellen en ter goedkeuring voorleggen aan de raad van bestuur, met inbegrip van de bijbehorende personeelsformatie, waarin het aantal tijdelijke aanstellingen per functiegroep en per rang en het aantal contractmedewerkers en gedetacheerde nationale deskundigen wordt vermeld, uitgedrukt in voltijdequivalenten;
e) het werkplan uitvoeren en hierover verslag uitbrengen aan de raad van bestuur;
f) het ontwerp van jaarlijks activiteitenverslag van het kenniscentrum, met daarin de informatie over de overeenkomstige uitgaven, opstellen;
g) zorgen voor de uitvoering van doeltreffende toezichts- en evaluatieprocedures met betrekking tot de prestaties van het kenniscentrum;
h) een actieplan opstellen voor de follow-up van de conclusies van de beoordelingen achteraf, en om de twee jaar aan de Commissie en het Europees Parlement verslag uitbrengen over de geboekte vooruitgang; [Am. 145]
i) de overeenkomsten met de nationale coördinatiecentra voorbereiden, erover onderhandelen en deze sluiten;
j) de verantwoordelijkheid dragen voor administratieve en financiële zaken en personeelsaangelegenheden, met inbegrip van de uitvoering van de begroting van het kenniscentrum, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met het advies van de interne auditfunctie, binnen de grenzen van de delegatie door de raad van bestuur;
k) de uitschrijving van oproepen tot het indienen van voorstellen goedkeuren en beheren in overeenstemming met het werkplan, en de subsidieovereenkomsten en -besluiten administreren;
l) na overleg met het industrieel en wetenschappelijk adviescomité en het Enisa, de lijst met acties goedkeuren die voor financiering zijn geselecteerd op basis van de door een panel van onafhankelijke deskundigen opgestelde ranglijst; [Am. 146]
m) de uitschrijving van aanbestedingen goedkeuren en beheren in overeenstemming met het werkplan, en de contracten administreren;
n) de voor financiering geselecteerde offertes goedkeuren;
o) het ontwerp van jaarrekening en jaarbalans voorleggen aan de interne auditfunctie, en vervolgens aan de raad van bestuur;
p) ervoor zorgen dat risicoanalyses en risicobeheer worden toegepast;
q) afzonderlijke subsidieovereenkomsten, besluiten en contracten ondertekenen;
r) contracten voor opdrachten ondertekenen;
s) een actieplan opstellen voor de follow-up van de conclusies van interne of externe auditverslagen, alsook van onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), en verslag uitbrengen over de geboekte vooruitgang, tweemaal per jaar aan de Commissie en het Europees Parlement, en op regelmatige tijdstippen aan de raad van bestuur; [Am. 147]
t) een ontwerp van financiële regeling opstellen die van toepassing is op het kenniscentrum;
u) een doeltreffend en efficiënt internecontrolesysteem instellen, toezien op de werking ervan en elke ingrijpende wijziging aan de raad van bestuur melden;
v) zorgen voor doeltreffende communicatie met de instellingen van de Unie en op verzoek verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad; [Am. 148]
w) alle andere maatregelen nemen die nodig zijn voor de beoordeling van de voortgang die het kenniscentrum boekt bij de verwezenlijking van zijn opdracht en de in de artikelen 3 en 4 van deze verordening vastgestelde doelstellingen;
x) alle andere taken uitvoeren die de raad van bestuur aan hem of haar heeft toevertrouwd of gedelegeerd.
AFDELING III
INDUSTRIEEL EN WETENSCHAPPELIJK ADVIESCOMITÉ
Artikel 18
Samenstelling van het industrieel en wetenschappelijk adviescomité
1. Het industrieel en wetenschappelijk adviescomité bestaat uit maximaal 1625 leden. De raad van bestuur kiest de leden uit de vertegenwoordigers van de entiteiten van de kennisgemeenschap voor cyberbeveiliginggemeenschap of zijn eigen leden. Alleen vertegenwoordigers van entiteiten die niet onder de zeggenschap vallen van een derde land of een entiteit uit een derde land, met uitzondering van EER-landen en EVA-landen, komen in aanmerking. De aanstelling geschiedt volgens een open, transparante en niet-discriminerende procedure. Bij de samenstelling van de raad van bestuur wordt gestreefd naar het realiseren van een genderevenwicht en voorzien in een evenwichtige vertegenwoordiging van de groepen belanghebbenden uit het bedrijfsleven, de academische gemeenschap en het maatschappelijk middenveld. [Am. 149]
2. De leden van het industrieel en wetenschappelijk adviescomité beschikken over deskundigheid met betrekking tot onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging, industriële ontwikkeling,of het aanbieden, uitvoeren of aanwenden van professionele diensten of de aanwending daarvanproducten. De vereisten met betrekking tot dergelijke deskundigheid worden nader gespecificeerd door de raad van bestuur. [Am. 150]
3. De procedures voor de benoeming van de leden door de raad van bestuur en de werking van het adviescomité worden vastgesteld in het reglement van orde van het kenniscentrum en worden openbaar gemaakt.
4. De ambtstermijn van de leden van het industrieel en wetenschappelijk adviescomité bedraagt drie jaar. Die termijn kan worden verlengd.
5. Vertegenwoordigers van de Commissie en van het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging kunnen deelnemenEnisaworden uitgenodigd om deel te nemen en ondersteuning te verlenen aan de werkzaamheden van het industrieel en wetenschappelijk adviescomité. Het comité kan indien nodig per geval extra vertegenwoordigers uit de gemeenschap uitnodigen als waarnemer, adviseur of deskundige. [Am. 151]
Artikel 19
Werking van het industrieel en wetenschappelijk adviescomité
1. Het industrieel en wetenschappelijk adviescomité komt ten minste tweemaaldriemaal per jaar bijeen. [Am. 152]
2. Het industrieel en wetenschappelijk adviescomité kandoet de raad van bestuur adviserensuggesties over de oprichting van werkgroepen voor specifieke kwesties die van belang zijn voor de werkzaamheden van het kenniscentrum, wanneer deze kwesties vallen onder de in artikel 20 genoemde taken en bevoegdheden, waarbij een of meer leden van het industrieel en wetenschappelijk adviescomité eventueel instaan voor de algemene coördinatie. [Am. 153]
3. Het industrieel en wetenschappelijk adviescomité kiest zijn voorzitter.
4. Het industrieel en wetenschappelijk adviescomité stelt haar reglement van orde vast, met daarin onder meer de regels voor de benoeming van de vertegenwoordigers die het adviescomité vertegenwoordigen, alsook de duur van hun benoeming.
Artikel 20
Taken van het industrieel en wetenschappelijk adviescomité
Het industrieel en wetenschappelijk adviescomité geeft het kenniscentrum regelmatig advies met betrekking tot de uitoefening van de activiteiten van het kenniscentrum en heeft ook de volgende taken: [Am. 154]
1) het biedt de uitvoerend directeur en de raad van bestuur strategisch advies en input voor de aanwending door en de oriëntatie en werkzaamheden van het kenniscentrum met betrekking tot industrie en wetenschap, en voor het opstellen van het werkplan en het strategisch meerjarenplan binnen de door de raad van bestuur vastgestelde termijnen; [Am. 155]
1 bis) het adviseert de raad van bestuur over het instellen van werkgroepen over specifieke kwesties die van belang zijn voor de activiteiten van het kenniscentrum; [Am. 156]
2) het organiseert openbare raadplegingen waaraan alle publieke en private belanghebbenden op het gebied van cyberbeveiliging kunnen deelnemen, teneinde de input voor het in lid 1 bedoelde strategische advies te verzamelen;
3) het bevordert het werkplan en het strategische meerjarenplan van het kenniscentrum en verzamelt er feedback over en het adviseert de raad van bestuur over de manier om de strategische oriëntatie en de werkzaamheden van het kenniscentrum te verbeteren. [Am. 157]
HOOFDSTUK III
FINANCIËLE BEPALINGEN
Artikel 21
Financiële bijdrage van de Unie
1. De bijdrage van de Unie voor de administratieve en operationele kosten van het kenniscentrum omvat:
a) 1 780 954 875 EUR in prijzen van 2018 (1 998 696 000 EUR in lopende prijzen) uit het programma Digitaal Europa, waaronder tot 21 385 465 EUR in prijzen van 2018 (23 746 000 EUR in lopende prijzen) voor administratieve kosten; [Am. 158]
b) een bedrag uit het programma Horizon Europa, onder meer voor administratieve kosten, dat moet worden bepaald met inachtneming van het strategische planningsproces dat moet worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 6, lid 6, van Verordening XXX [Verordening Horizon Europa];
b bis) een bedrag uit het Europees Defensiefonds voor defensiegerelateerde acties van het kenniscentrum, waaronder alle hiermee verband houdende administratieve kosten zoals kosten die het kenniscentrum kan maken wanneer het optreedt als projectmanager voor in het kader van het Europees Defensiefonds uitgevoerde acties. [Am. 159]
2. De maximale bijdrage van de Unie wordt betaald uit de kredieten van de algemene begroting van de Unie die zijn toegewezen aan het [programma Digitaal Europa], aan het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa, vastgesteld bij Besluit XXX., aan het Europees Defensiefonds en aan andere programma's en projecten die op het activiteitengebied van het kenniscentrum en het netwerk vallen. [Am. 160]
3. Het kenniscentrum voert overeenkomstig artikel 62, onder c), punt iv), van Verordening (EU, Euratom) XXX(22) [het Financieel Reglement] maatregelen uit van [het programma Digitaal Europa] en [het programma Horizon Europa] op het gebied van cyberbeveiliging.
4. De financiële bijdrage van de Unie uit de programma's Digitaal Europa en Horizon Europa dekt de in artikel 4, lid 8, onder b), bedoelde taken niet. Deze kunnen worden gedekt door financiële bijdragen uit het Europees Defensiefonds. [Am. 161]
Artikel 22
Bijdragen van de deelnemende lidstaten
1. De deelnemende lidstaten leveren een totale bijdrage aan de operationele en administratieve kosten van het kenniscentrum van ten minste dezelfde hoogte als genoemd in artikel 21, lid 1, van deze verordening.
2. Voor de beoordeling van de in lid 1 en artikel 23, lid 3, onder b), punt ii), bedoelde bijdragen worden de kosten vastgesteld overeenkomstig de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van de desbetreffende lidstaten, overeenkomstig de boekhoudkundige normen die van toepassing zijn in de lidstaat en overeenkomstig de van toepassing zijnde internationale boekhoudnormen en internationale normen voor financiële verslaglegging (IFRS). De kosten worden gecertificeerd door een onafhankelijke externe auditor die is aangewezen door de betrokken lidstaat. De waarderingsmethode van de bijdragen kan door het kenniscentrum worden geverifieerd indien er enige onduidelijkheid is ontstaan door de certificering.
3. Wanneer een deelnemende lidstaat zijn verplichtingen in verband met zijn financiële bijdrage niet nakomt, maakt de uitvoerend directeur daarvan schriftelijk melding en stelt hij een redelijke termijn vast waarbinnen de betalingsachterstand moet worden weggewerkt. Indien de betalingsachterstand niet binnen die termijn is weggewerkt, roept de uitvoerend directeur een vergadering van de raad van bestuur bijeen om te besluiten of het stemrecht van de in gebreke blijvende lidstaat moet worden ingetrokken, dan wel of andere maatregelen moeten worden genomen tot deze zijn verbintenissen wel nakomt. Het stemrecht van de in gebreke blijvende lidstaat wordt opgeschort totdat zijn betalingsachterstand is weggewerkt.
4. De Commissie kan de financiële bijdrage van de Unie aan het kenniscentrum beëindigen, evenredig verlagen of schorsen, indien de deelnemende lidstaten de in lid 1 bedoelde bijdragen niet,of slechts gedeeltelijk of te laat verstrekkenverstrekken.De beëindiging, verlaging of schorsing door de Commissie van de financiële bijdrage van de Unie is evenredig qua bedrag en duur met de verlaging, beëindiging of schorsing van de bijdragen van de lidstaten. [Am. 162]
5. De deelnemende lidstaten brengen jaarlijks uiterlijk op 31 januari aan de raad van bestuur verslag uit over de hoogte van de bijdragen die zij in elk van de voorgaande begrotingsjaren overeenkomstig lid 1 hebben geleverd.
Artikel 23
Kosten en middelen van het kenniscentrum
1. Het kenniscentrum wordt door de Unie en de lidstaten gezamenlijk gefinancierd door middel van in tranches betaalde financiële bijdragen en bijdragen die bestaan uit kosten die door de nationale coördinatiecentra en begunstigden worden gemaakt bij de uitvoering van acties die niet door het kenniscentrum worden vergoed.
2. De administratieve kosten van het kenniscentrum bedragen niet meer dan [getal] EUR en worden bekostigd uit financiële bijdragen die op jaarbasis gelijkelijk worden verdeeld over de Unie en de deelnemende lidstaten. Indien een deel van de bijdragen voor de administratieve kosten niet wordt gebruikt, kan het ter beschikking worden gesteld om de operationele kosten van het kenniscentrum te dekken.
3. De operationele kosten van het kenniscentrum worden gedekt door:
a) de financiële bijdrage van de Unie;
b) bijdragen van de deelnemende lidstaten in de vorm van:
i) financiële bijdragen; en
ii) in voorkomend geval, bijdragen in natura van de deelnemende lidstaten bestaande uit de kosten die door de nationale coördinatiecentra en de begunstigden worden gemaakt bij de uitvoering van indirecte acties, verminderd met de bijdrage van het kenniscentrum en andere bijdragen van de Unie in die kosten;
4. De in de begroting van het kenniscentrum opgenomen middelen bestaan uit de volgende bijdragen:
(a) de financiële bijdragen van de Unie en de deelnemende lidstaten aan de administratieve kosten; [Am. 163]
(b) de financiële bijdragen van de Unie en de deelnemende lidstaten aan de operationele kosten; [Am. 164]
(c) alle inkomsten die door het kenniscentrum worden gegenereerd;
(d) alle andere financiële bijdragen, middelen en inkomsten.
5. Intresten op de bijdragen die door de deelnemende lidstaten aan het kenniscentrum worden betaald, gelden als inkomsten.
6. Alle middelen van het kenniscentrum en zijn activiteiten zijn erop gericht de in artikel 4 genoemde doelstellingen te bereiken.
7. Het kenniscentrum is eigenaar van alle activa die het genereert of die eraan zijn overgedragen voor de verwezenlijking van zijn doelstellingen.
8. Behalve bij ontbinding van het kenniscentrum, worden de inkomsten, voor zover zij meer bedragen dan de uitgaven, niet aan de deelnemende leden van het kenniscentrum uitbetaald.
8 bis. Het kenniscentrum werkt nauw samen met andere instellingen, agentschappen en organen van de Unie om synergieën te realiseren en indien nodig de administratieve kosten te beperken. [Am. 165]
Artikel 24
Financiële verbintenissen
De financiële verbintenissen van het kenniscentrum mogen het bedrag van de beschikbare of door zijn leden voor zijn begroting vastgelegde financiële middelen niet overschrijden.
Artikel 25
Begrotingsjaar
Het begrotingsjaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december.
Artikel 26
Opstelling van de begroting
1. De uitvoerend directeur stelt jaarlijks een ontwerpraming op van de ontvangsten en uitgaven van het kenniscentrum voor het volgende begrotingsjaar en zendt die, samen met een ontwerpoverzicht van de personeelsformatie, aan de raad van bestuur. De ontvangsten en uitgaven zijn in evenwicht. De uitgaven van het kenniscentrum omvatten de personele, administratieve, infrastructurele en operationele uitgaven. De administratieve uitgaven worden tot een minimum beperkt.
2. De raad van bestuur stelt jaarlijks de raming van de ontvangsten en uitgaven van het kenniscentrum voor het volgende begrotingsjaar vast op basis van de in lid 1 bedoelde opgestelde ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven.
3. Uiterlijk op 31 januari van elk jaar stuurt de raad van bestuur de in lid 2 bedoelde raming, die deel uitmaakt van het ontwerp van het enig programmeringsdocument, naar de Commissie.
4. Op basis van deze raming voert de Commissie in het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie, dat zij overeenkomstig de artikelen 313 en 314 VWEU bij het Europees Parlement en de Raad indient, de ramingen op die zij nodig acht voor het overzicht van de personeelsformatie en voor de bijdrage ten laste van de algemene begroting.
5. Het Europees Parlement en de Raad keuren de kredieten voor de bijdrage aan het kenniscentrum goed.
6. Het Europees Parlement en de Raad stellen de personeelsformatie van het kenniscentrum vast.
7. De raad van bestuur stelt, samen met het werkplan, de begroting van het kenniscentrum vast. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie. Voor zover van toepassing past de raad van bestuur de begroting en het werkplan van het kenniscentrum aan in overeenstemming met de algemene begroting van de Unie.
Artikel 27
Indiening van de rekeningen van het kenniscentrum en kwijting
De indiening van de voorlopige en definitieve rekeningen van het kenniscentrum en de kwijting verlopen volgens de regels en het tijdschema van het Financieel Reglement en de overeenkomstig artikel 29 vastgestelde financiële regels.
Artikel 28
Operationele en financiële verslaglegging
1. De uitvoerend directeur brengt jaarlijks verslag uit aan de raad van bestuur over de uitvoering van zijn/haar taken in overeenstemming met de financiële regels van het kenniscentrum.
2. Binnen twee maanden na de sluiting van elk begrotingsjaar legt de uitvoerend directeur de raad van bestuur ter goedkeuring een jaarlijks activiteitenverslag voor over de door het kenniscentrum in het voorafgaande kalenderjaar gemaakte vorderingen, met name in vergelijking met het werkplan voor dat jaar. Dit verslag bevat informatie over onder meer de volgende zaken:
a) uitgevoerde operationele acties en de daarmee verband houdende uitgaven;
b) de ingediende acties, met inbegrip van een opsplitsing per soort deelnemer, waaronder kmo's, en per lidstaat;
c) de voor financiering aangewezen acties, met inbegrip van een opsplitsing per soort deelnemer, waaronder kmo's, en per lidstaat, met vermelding van de bijdrage van het kenniscentrum aan de afzonderlijke deelnemers en acties;
d) vorderingen met de verwezenlijking van de in artikel 4 omschreven doelstellingen, en voorstellen voor verdere noodzakelijke werkzaamheden ter verwezenlijking van die doelstellingen.
3. Na goedkeuring door de raad van bestuur wordt het jaarlijkse activiteitenverslag openbaar gemaakt.
Artikel 29
Financiële regels
Het kenniscentrum stelt zijn specifieke financiële regels vast overeenkomstig artikel 70 van Verordening XXX [nieuw Financieel Reglement].
Artikel 30
Bescherming van de financiële belangen
1. Het kenniscentrum neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van deze verordening gefinancierde acties, de financiële belangen van de Unie via de toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten worden beschermd door middel van regelmatige en doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van de onverschuldigd betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende, evenredige en afschrikkende bestuurlijke sancties. [Am. 166]
2. Het kenniscentrum verleent personeelsleden van de Commissie en andere door haar gemachtigde personen alsmede de Rekenkamer toegang tot zijn terreinen en gebouwen en tot alle informatie, ook in elektronisch formaat, die benodigd is voor het verrichten van hun controles.
3. Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan overeenkomstig de bepalingen en procedures vastgesteld in Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad(23) en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad(24) onderzoeken, waaronder controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een direct of indirect uit hoofde van deze verordening gefinancierde subsidieovereenkomst dan wel een contract.
4. Onverminderd de leden 1, 2 en 3 van dit artikel bevatten de contracten en subsidieovereenkomsten die uit de toepassing van deze verordening voortvloeien, bepalingen die de Commissie, het kenniscentrum, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid geven dergelijke controles en onderzoeken binnen hun respectieve bevoegdheden te verrichten. Wanneer de uitvoering van een actie geheel of gedeeltelijk uitbesteed of verder gedelegeerd wordt, of wanneer hiervoor een overheidsopdracht moet worden geplaatst of financiële steun moet worden verleend aan een derde, wordt in het contract of de subsidieovereenkomst bepaald dat de contractant of de begunstigde ervan verplicht is van elke betrokken derde te verlangen dat deze uitdrukkelijk de bevoegdheid van de Commissie, het kenniscentrum, de Rekenkamer en OLAF aanvaardt.
HOOFDSTUK IV
PERSONEEL VAN HET KENNISCENTRUM
Artikel 31
Personeel
1. Het Statuut van de ambtenaren en de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad(25) ("het Statuut" en "de Regeling die van toepassing is op andere personeelsleden"), en de door de instellingen van de Europese Unie gezamenlijk vastgestelde regelingen ter uitvoering van het Statuut en de Regeling die van toepassing is op andere personeelsleden, zijn van toepassing op het personeel van het kenniscentrum.
2. De raad van bestuur oefent met betrekking tot het personeel van het kenniscentrum de bevoegdheden tot aanstelling uit die krachtens het Statuut aan het tot aanstelling bevoegde gezag zijn toegekend en de bevoegdheden krachtens de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden zijn toegekend aan het tot het sluiten van arbeidscontracten bevoegde gezag (de "bevoegdheden tot aanstelling").
3. Overeenkomstig artikel 110 van het Statuut stelt de raad van bestuur, op grond van artikel 2, lid 1, van het Statuut en van artikel 6 van de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, een besluit vast om de bevoegdheden tot aanstelling te delegeren aan de uitvoerend directeur en de voorwaarden vast te stellen waaronder die delegatie kan worden geschorst. De uitvoerend directeur mag deze bevoegdheid op zijn beurt subdelegeren.
4. Indien uitzonderlijke omstandigheden dit vereisen, kan de raad van bestuur een besluit nemen om de delegatie van de bevoegdheden tot aanstelling aan de uitvoerend directeur en elke door deze laatste verleende subdelegatie tijdelijk te schorsen. In een dergelijk geval oefent de raad van bestuur de bevoegdheden tot aanstelling zelf uit of worden deze gedelegeerd aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid van het kenniscentrum dan de uitvoerend directeur.
5. De raad van bestuur stelt overeenkomstig artikel 110 van het Statuut bepalingen vast voor de tenuitvoerlegging van het Statuut en de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden.
6. De personele middelen worden bepaald in de personeelsformatie van het kenniscentrum, waarin het aantal tijdelijke aanstellingen per functiegroep en per rang alsmede het aantal arbeidscontractanten worden vermeld uitgedrukt in voltijdequivalenten, in overeenstemming met de jaarbegroting van het kenniscentrum.
7. Het kenniscentrum streeft naar een genderevenwicht in zijn personeelsbestand. Het personeel vanhetkenniscentrum bestaat uit tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten. [Am. 167]
8. Alle personeelskosten zijn ten laste van het kenniscentrum.
Artikel 32
Gedetacheerde nationale deskundigen en andere personeel
1. Het kenniscentrum kan gebruikmaken van gedetacheerde nationale deskundigen of ander personeel dat niet in dienst is van het kenniscentrum.
2. In overleg met de Commissie stelt de raad van bestuur een besluit vast met regels voor de detachering van nationale deskundigen bij het kenniscentrum.
Artikel 33
Voorrechten en immuniteiten
Protocol nr. 7 inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, is van toepassing op het kenniscentrum en zijn personeelsleden.
HOOFDSTUK V
GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN
Artikel 34
Beveiligingsvoorschriften
1. Artikel 12, lid 7, van Verordening (EU) XXX [programma Digitaal Europa] is van toepassing bij deelname aan alle door het kenniscentrum gefinancierde acties.
2. Voor uit Horizon Europa gefinancierde acties gelden de volgende specifieke beveiligingsvoorschriften:
a) voor de toepassing van artikel 34, lid 1 [Eigendom en bescherming] van Verordening (EU) XXX [Horizon Europa] kan, indien het werkplan hierin voorziet, de verlening van niet-exclusieve licenties worden beperkt tot derde partijen die zijn gevestigd of geacht worden te zijn gevestigd in de lidstaten en waarover door lidstaten en/of onderdanen van lidstaten zeggenschap wordt uitgeoefend;
b) voor de toepassing van artikel 36, lid 4, onder b), [Overdracht en licentieverlening] van Verordening (EU) XXX [Horizon Europa], is de overdracht of licentieverlening aan een in een geassocieerd land of in de Unie gevestigde juridische entiteit waarover vanuit derde landen zeggenschap wordt uitgeoefend, ook een grond om bezwaar te maken tegen de overdracht van de eigendom van resultaten of tegen de verlening van een exclusieve licentie voor resultaten;
c) voor de toepassing van artikel 37, lid 3 [Toegangsrechten] van Verordening (EU) XXX [Horizon Europa] kan, indien het werkplan hierin voorziet, de verlening van toegang tot resultaten en background alleen worden beperkt tot juridische entiteiten die zijn gevestigd of geacht worden te zijn gevestigd in de lidstaten en waarover door lidstaten en/of onderdanen van lidstaten zeggenschap wordt uitgeoefend;
c bis) de artikelen 22 [Eigendom van resultaten], 23 [Eigendom van resultaten] en 30 [Toepassing van de voorschriften inzake gerubriceerde informatie] van Verordening (EU) nr. 2019/XXX [Europees Defensiefonds] zijn van toepassing op deelname aan alle defensiegerelateerde acties door het kenniscentrum, indien het werkplan hierin voorziet, en de verlening van niet-exclusieve licenties kan worden beperkt tot derde partijen die zijn gevestigd of geacht worden te zijn gevestigd in de lidstaten en waarover door lidstaten en/of onderdanen van lidstaten zeggenschap wordt uitgeoefend. [Am. 168]
Artikel 35
Transparantie
1. Het kenniscentrum verricht zijn werkzaamheden met een hogede hoogste mate van transparantie. [Am. 169]
2. Het kenniscentrum ziet erop toe dat geïnteresseerden en alle belanghebbenden tijdig van uitgebreide, passende, objectieve, betrouwbare en gemakkelijk toegankelijke informatie worden voorzien, in het bijzonder met betrekking tot de resultaten van zijnde werkzaamheden van het kenniscentrum, het netwerk, het industrieel en wetenschappelijk adviescomité en de gemeenschap. Tevens maakt het de overeenkomstig artikel 4142 afgelegde belangenverklaringen openbaar. [Am. 170]
3. De raad van bestuur kan op voorstel van de uitvoerend directeur belanghebbenden toestemming geven om de uitvoering van activiteiten van het kenniscentrum te observeren.
4. Het kenniscentrum legt in zijn reglement van orde de praktische regelingen voor de toepassing van de in de leden 1 en 2 bedoelde transparantiebepalingen vast. Voor uit Horizon Europa gefinancierde acties zal hiervoor naar behoren rekening worden gehouden met de bepalingen van bijlage III bij de verordening betreffende Horizon Europa.
Artikel 36
Beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde informatie en gevoelige niet-gerubriceerde informatie
1. Onverminderd artikel 35 onthult het kenniscentrum aan derden geen verwerkte of ontvangen informatie waarvoor een met redenen omkleed verzoek om gehele of gedeeltelijke vertrouwelijke behandeling is ingediend.
2. De leden van de raad van bestuur, de uitvoerend directeur, de leden van het industrieel en wetenschappelijk adviescomité, de externe deskundigen die deelnemen aan ad-hocwerkgroepen en de personeelsleden van het kenniscentrum houden zich ook na het beëindigen van hun functie aan de geheimhoudingsplicht uit hoofde van artikel 339 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
3. De raad van bestuur van het kenniscentrum stelt, na goedkeuring door de Commissie, de beveiligingsvoorschriften van het kenniscentrum vast op basis van de beginselen en regels die zijn vastgelegd in de beveiligingsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (EUCI) en gevoelige niet-gerubriceerde informatie, waaronder voorschriften betreffende de verwerking en opslag van dergelijke informatie, zoals omschreven in Besluiten (EU, Euratom) 2015/443(26) en 2015/444(27).
4. Het kenniscentrum kan alle nodige maatregelen nemen om de uitwisseling van voor zijn taken relevante informatie met de Commissie en de lidstaten en, indien van toepassing, de relevante agentschappen en organen van de Unie, te vergemakkelijken. Voor elke administratieve regeling inzake het delen van EUCI of, bij het ontbreken van een dergelijke regeling, voor elke uitzonderlijke ad-hocvrijgave van EUCI is voorafgaande toestemming van de Commissie vereist.
Artikel 37
Toegang tot documenten
1. Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op de documenten die bij het kenniscentrum berusten.
2. De raad van bestuur stelt binnen zes maanden na de oprichting van het kenniscentrum regelingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast.
3. Tegen besluiten van het kenniscentrum uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan een klacht bij de ombudsman worden ingediend uit hoofde van artikel 228 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of een beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Unie worden ingesteld uit hoofde van artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Artikel 38
Toezicht, evaluatie en toetsing
1. Het kenniscentrum zorgt ervoor dat zijn activiteiten, met inbegrip van de activiteiten die door de nationale coördinatiecentra en het netwerk worden beheerd, onderworpen zijn aan permanent en systematisch toezicht en periodieke evaluatie. Het kenniscentrum zorgt ervoor dat de gegevens voor het toezicht op de uitvoering en de resultaten van het programma efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld en dat evenredige verslagleggingsvereisten worden opgelegd aan de ontvangers van middelen van de Unie en de lidstaten. De resultaten van de evaluatie worden bekendgemaakt.
2. Zodra voldoende informatie over de uitvoering van deze verordening beschikbaar is, maar uiterlijk drie jaar nadat met de uitvoering ervan is begonnen, voert de Commissie een tussentijdse evaluatie van het kenniscentrum uit. De Commissie stelt een verslag over die evaluatie op en zendt dat uiterlijk op 31 december 2024 aan het Europees Parlement en de Raad toe. Het kenniscentrum en de lidstaten verstrekken de Commissie de informatie die zij voor de opstelling van dat verslag nodig heeft.
3. De in lid 2 bedoelde evaluatie omvat een beoordeling van de door het kenniscentrum behaalde resultaten met betrekking tot zijn doelstellingen, mandaat en taken, alsmede zijn effectiviteit en efficiëntie. Indien de Commissie van oordeel is dat de voortzetting van het kenniscentrum gezien de daaraan toegewezen doelstellingen, taken en mandaat gerechtvaardigd is, kan zij voorstellen de in artikel 46 genoemde looptijd van het mandaat van het kenniscentrum te verlengen. [Am. 171]
4. Op grond van de conclusies van de in lid 2 bedoelde tussentijdse evaluatie kan de Commissie handelen in overeenstemming met [artikel 22, lid 5,] of andere passende maatregelen treffen.
5. Het toezicht, de evaluatie, de uitfasering en de verlenging van de bijdrage uit Horizon Europa gebeuren overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 8, 45 en 47 en bijlage III van de verordening betreffende Horizon Europa en de overeengekomen uitvoeringsbepalingen.
6. Het toezicht, de verslaglegging en de evaluatie van de bijdrage uit Digitaal Europa gebeuren overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 24 en 25 van het programma Digitaal Europa.
7. In geval van ontbinding van het kenniscentrum verricht de Commissie binnen zes maanden na de ontbinding van het kenniscentrum, maar niet later dan twee jaar na de inleiding van de in artikel 46 van deze verordening bedoelde ontbindingsprocedure, een eindevaluatie van het kenniscentrum. De resultaten van deze eindevaluatie worden bij het Europees Parlement en de Raad ingediend.
Artikel 38 bis
Rechtspersoonlijkheid van het kenniscentrum
1. Het kenniscentrum heeft rechtspersoonlijkheid.
2. In elke lidstaat bezit het kenniscentrum de ruimste handelingsbevoegdheid die door de wetgeving van de betrokken lidstaat aan rechtspersonen wordt verleend. Het kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden. [Am. 172]
Artikel 39
Aansprakelijkheid van het kenniscentrum
1. De contractuele aansprakelijkheid van het kenniscentrum valt onder het recht dat van toepassing is op de overeenkomst, het besluit of het contract in kwestie.
2. In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt het kenniscentrum, overeenkomstig de algemene beginselen die de wetgevingen van de lidstaten gemeen hebben, alle schade die door zijn personeel bij de uitoefening van hun taken is veroorzaakt.
3. Elke betaling door het kenniscentrum in verband met de aansprakelijkheid als bedoeld in de leden 1 en 2 en de daarmee verband houdende kosten en uitgaven worden beschouwd als uitgaven van het kenniscentrum en worden door zijn middelen gedekt.
4. Het kenniscentrum is als enige verantwoordelijk voor het nakomen van zijn verplichtingen.
Artikel 40
Bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Unie en toepasselijk recht
1. Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd uitspraak te doen:
1) wanneer door het kenniscentrum gesloten overeenkomsten, besluiten en contracten een arbitragebeding bevatten;
2) in geschillen over de vergoeding van schade die door personeelsleden van het kenniscentrum wordt veroorzaakt bij de uitoefening van hun taken;
3) in elk geschil tussen het kenniscentrum en zijn personeel binnen de grenzen en onder de voorwaarden vastgelegd in het Statuut.
2. In alle aangelegenheden die niet bij deze verordening of bij andere rechtshandelingen van de Unie zijn geregeld, is het recht van de lidstaat waar de zetel van het kenniscentrum zich bevindt, van toepassing.
Artikel 41
Aansprakelijkheid van leden en verzekering
1. De financiële aansprakelijkheid van de leden voor de schulden van het kenniscentrum is beperkt tot de door hen reeds betaalde bijdrage aan de administratieve kosten.
2. Het kenniscentrum sluit de nodige verzekeringen af en houdt deze aan.
Artikel 42
Belangenconflicten
De raad van bestuur van het kenniscentrum kan regels vaststellen om belangenconflicten met betrekking tot zijn leden, zijn organen en zijn personeel te voorkomen en te beheersen. Deze regels omvatten de bepalingen ter voorkoming van belangenconflicten met betrekking tot de vertegenwoordigers van de leden die zitting hebben in, inclusiefde uitvoerend directeur, de raad van bestuur, alsook in het industrieel en wetenschappelijk adviescomité, overeenkomstig Verordening XXX [nieuw Financieel Reglement]en de kennisgemeenschap te voorkomen, vast te stellen en op te lossen. [Am. 173]
De lidstaten zorgen ervoor dat belangenconflicten met betrekking tot de nationale coördinatiecentra worden voorkomen, vastgesteld en opgelost. [Am. 174]
De in de eerste alinea bedoelde regels moeten voldoen aan Verordening (EU, Euratom) 2018/1046. [Am. 175]
Artikel 43
Bescherming van persoonsgegevens
1. Op de verwerking van persoonsgegevens door het kenniscentrum is Verordening (EU) XXX/2018 van het Europees Parlement en de Raad van toepassing.
2. De raad van bestuur stelt uitvoeringsvoorschriften als bedoeld in artikel xx, lid 3, van Verordening (EU) xxx/2018 vast. De raad van bestuur kan aanvullende maatregelen vaststellen met het oog op de toepassing van Verordening (EU) xxx/2018 door het kenniscentrum.
Artikel 44
Zetel en ondersteuning door de onderbrengende lidstaat [Am. 176]
De zetel van het kenniscentrum wordt bepaald aan de hand van een procedure waarbij democratische verantwoording wordt afgelegd, waarbij gebruikgemaakt wordt van transparante criteria en die in overeenstemming is met het recht van de Unie. [Am. 177]
De onderbrengende lidstaat verschaft de best mogelijke voorwaarden om een behoorlijke werking van het kenniscentrum te waarborgen, met inbegrip van één locatie en andere voorwaarden, bijvoorbeeld de bereikbaarheid van de passende onderwijsvoorzieningen voor de kinderen van personeelsleden en passende toegang tot de arbeidsmarkt, sociale zekerheid en medische zorg zowel voor de kinderen als voor de partners. [Am. 178]
Tussen het kenniscentrum en de lidstaat [België]onderbrengende lidstaat waar zijn zetel zich bevindt, kanwordt een administratieve overeenkomst worden gesloten betreffende voorrechten, immuniteiten en andere ondersteuning die door die lidstaat aan het kenniscentrum worden verleend. [Am. 179]
HOOFDSTUK VI
SLOTBEPALINGEN
Artikel 45
Initiële acties
1. De Commissie is belast met de oprichting en de initiële werking van het kenniscentrum totdat het over voldoende operationele capaciteit beschikt om zijn eigen begroting uit te voeren. Overeenkomstig het recht van de Unie betrekt de Commissie de bevoegde organen van het kenniscentrum bij de uitvoering van alle nodige maatregelen.
2. Voor de toepassing van lid 1 kan de Commissie, totdat de uitvoerend directeur zijn of haar taken opneemt na zijn of haar benoeming door de raad van bestuur in overeenstemming met artikel 16, een tijdelijk uitvoerend directeur aanstellen en de taken waarmee de uitvoerend directeur belast is uitvoeren; deze kan worden bijgestaan door een beperkt aantal ambtenaren van de Commissie. De Commissie kan tijdelijk een beperkt aantal van haar ambtenaren toewijzen.
3. De tijdelijk uitvoerend directeur kan alle betalingen binnen de kredieten van de jaarbegroting van het kenniscentrum goedkeuren wanneer deze zijn goedgekeurd door de raad van bestuur, en kan besluiten aannemen en overeenkomsten en contracten sluiten, met inbegrip van personeelscontracten, wanneer de personeelsformatie van het kenniscentrum is vastgesteld.
4. De tijdelijk uitvoerend directeur bepaalt in samenspraak met de uitvoerend directeur van het kenniscentrum en na goedkeuring door de raad van bestuur op welke datum het kenniscentrum de capaciteit heeft om zijn eigen begroting uit te voeren. Vanaf dat moment onthoudt de Commissie zich van het aangaan van verbintenissen en het uitvoeren van betalingen voor de activiteiten van het kenniscentrum.
Artikel 45 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in de artikel 6, lid 5 bis en artikel 8, lid 4 ter, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend voor onbepaalde tijd met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze verordening].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6, lid 5 bis, en artikel 8, lid 4 ter, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een intrekkingsbesluit beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Voordat de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, raadpleegt zij de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, geeft zij daarvan gelijktijdig kennis aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 6, lid 5 bis en artikel 8, lid 4 ter, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Deze termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. [Am. 180]
Artikel 46
Duur
1. Het kenniscentrum wordt opgericht voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2029.
2. Aan het einde van deze periode wordt de ontbindingsprocedure ingeleid, tenzij door een herziening van deze verordening anders wordt besloten. De ontbindingsprocedure wordt automatisch ingeleid ingeval de Unie zich uit het kenniscentrum terugtrekt of ingeval alle deelnemende lidstaten dat doen.
3. Voor de uitvoering van de procedure tot ontbinding van het kenniscentrum benoemt de raad van bestuur een of meer vereffenaars die handelen volgens de besluiten van de raad van bestuur.
4. Wanneer het kenniscentrum wordt ontbonden, worden zijn activa gebruikt ter voldoening van zijn verplichtingen en voor de uitgaven in verband met zijn ontbinding. Een eventueel overschot wordt verdeeld over de Unie en de deelnemende lidstaten in verhouding tot hun financiële bijdragen aan het kenniscentrum. Een eventueel overschot dat de Unie toevalt, wordt teruggeboekt naar de begroting van de Unie.
Artikel 47
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement en de Raad: Strategie inzake cyberbeveiliging van de Europese Unie: een open, veilige en beveiligde cyberspace (JOIN(2013)0001 final).
Richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 houdende maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de Unie (PB L 194 van 19.7.2016, blz. 1).
Gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement en de Raad "Weerbaarheid, afschrikking en defensie: bouwen aan sterke cyberbeveiliging voor de EU" (JOIN(2017)0450 final).
Verordening (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad van ... tot instelling van een EU-regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel, de technische bijstand en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik (PB L ..., ..., blz. ...).
Richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 houdende maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de Unie (PB L 194 van 19.7.2016, blz. 1).
Verordening (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad van... inzake Enisa, het agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging, tot intrekking van Verordening (EU) nr. 526/2013, en inzake de certificering van de cyberbeveiliging van informatie- en communicatietechnologie ("de cyberbeveiligingsverordening") (PB L ...) (2017/0225(COD)).
Verordening (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad van... inzake Enisa, het agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging, tot intrekking van Verordening (EU) nr. 526/2013, en inzake de certificering van de cyberbeveiliging van informatie- en communicatietechnologie ("de cyberbeveiligingsverordening") (PB L ...) (2017/0225(COD)).
Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).
Verordening (EU) 2019/XXX van het Europees Parlement en de Raad van … tot vaststelling van het programma Digitaal Europa voor de periode 2021-2027 (PB L ...) (2018/0227(COD)).
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42).
Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).
Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de Connecting Europe Facility en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014 (COM(2018)0438 – C8-0255/2018 – 2018/0228(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0438),
– gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 172 en 194 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8‑0255/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 september 2018(1),
– gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 10 oktober 2018(2),
– gezien de op 25 januari 2019 door zijn Voorzitter aan de commissievoorzitters gestuurde brief, waarin de aanpak van het Parlement met betrekking tot de sectorale programma's van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) betreffende de periode na 2020 wordt uiteengezet,
– gezien de op 1 april 2019 door de Raad aan de Voorzitter van het Europees Parlement gestuurde brief, waarin de gemeenschappelijke lezing wordt bevestigd waarover de medewetgevers het tijdens de onderhandelingen eens zijn geworden,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het gezamenlijke overleg van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie vervoer en toerisme overeenkomstig artikel 55 van het Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie vervoer en toerisme en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Begrotingscommissie, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie regionale ontwikkeling (A8‑0409/2018),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(3);
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de Connecting Europe Facility en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 172 en 194,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(4),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(5),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(6),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Om slimme, duurzame en inclusieve groei te creëren en het scheppen van banen te bevorderen, en om de langetermijnverbintenissen op het gebied van decarbonisatie te eerbiedigen, heeft de Unie behoefte aan een moderne, multimodale hoogwaardige vervoers-, digitale en energie-infrastructuur die alle regio's, met inbegrip van afgelegen, ultraperifere, insulaire, perifere, bergachtige en dunbevolkte regio's, van de Unie met elkaar verbindt en integreert. Die verbindingen moeten het vrij verkeer van personen, goederen, kapitaal en diensten ten goede komen. De trans-Europese netwerken moeten grensoverschrijdende verbindingen faciliteren, voor een sterkere economische, maatschappelijke en territoriale cohesie zorgen en bijdragen aan een meer concurrerende en duurzamere sociale markteconomie en aan de strijd tegen de klimaatverandering.
(2) De Connecting Europe Facility (CEF, "het programma") heeft tot doel de investeringen in trans-Europese netwerken te versnellen en via een hefboomeffect financiële middelen uit de publieke en particuliere sector aan te trekken; tegelijk moet de CEF meer rechtszekerheid bieden en het beginsel van technologische neutraliteit in acht nemen. Het programma moet ervoor zorgen dat synergieën tussen de vervoers-, energie- en digitale sector optimaal worden benut, waardoor het EU-optreden meer effect sorteert en de uitvoeringskosten kunnen worden geoptimaliseerd.
(3) Het programma moet eveneens bijdragen tot het EU-optreden tegen klimaatverandering, de ondersteuning van milieuvriendelijke en sociaal duurzame projecten en, in voorkomend geval, acties voor matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering. Met name de bijdrage van het programma aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, de voorgestelde klimaat- en energiedoelstellingen voor 2030 en de langetermijndoelstelling op het gebied van decarbonisatie moet worden versterkt.
(3 bis) Het programma moet een hoog niveau van transparantie waarborgen en ervoor zorgen dat de bevolking wordt geraadpleegd, conform de toepasselijke communautaire en nationale wetgeving.
(4) Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering, in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs en de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties ten uitvoer te leggen, moeten klimaatmaatregelen in deze verordening worden geïntegreerd met het oog op de algemene doelstelling om 25 % van de EU-begroting te spenderen aan maatregelen die bijdragen tot de klimaatdoelstellingen(7). Acties in het kader van dit programma moeten ertoe bijdragen dat 60 % van de begroting van het programma wordt besteed aan klimaatdoelstellingen, onder meer op basis van de volgende Rio-indicatoren: (i) 100 % van de uitgaven voor spoorweginfrastructuur, oplaadinfrastructuur, alternatieve en duurzame brandstoffen, schoon stadsvervoer, transport en opslag van elektriciteit, slimme netwerken, CO2-transport en hernieuwbare energie; (ii) 40 % van de uitgaven voor de binnenvaart en multimodaal vervoer, en gasinfrastructuur die meer mogelijkheden creëert om gebruik te maken van hernieuwbare waterstof of biomethaan. De betrokken acties zullen tijdens de voorbereiding en de uitvoering van het programma worden vastgesteld en opnieuw worden beoordeeld in het kader van de relevante evaluatie- en herzieningsprocedures. Om te voorkomen dat infrastructuur kwetsbaar is voor de langetermijneffecten van de klimaatverandering en ervoor te zorgen dat in de economische evaluatie van een project rekening wordt gehouden met de kosten van broeikasgasemissies die dat project genereert, moeten door het programma gesteunde projecten aan een klimaattoets worden onderworpen overeenkomstig richtsnoeren die door de Commissie moeten worden ontwikkeld in samenhang met de voor andere EU-programma's opgestelde richtsnoeren.
(5) Om te voldoen aan de rapportageverplichtingen van artikel 11, onder c) van Richtlijn (EU) 2016/2284 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG, met betrekking tot de besteding van EU-middelen voor de ondersteuning van de maatregelen om aan de doelstellingen van die richtlijn te voldoen, wordt een overzicht bijgehouden van de uitgaven voor het terugdringen van de uitstoot of luchtverontreiniging in het kader van deze richtlijn.
(6) Een belangrijke doelstelling van dit programma is meer synergieën en complementariteit tot stand brengen tussen de vervoers-, energie- en digitale sector. Daartoe moet het programma voorzien in de vaststelling van werkprogramma's met een focus op specifieke gebieden zoals geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteit of duurzame alternatieve brandstoffen. Digitale communicatie zou een integraal onderdeel kunnen zijn van een project van gemeenschappelijk belang op het gebied van energie en vervoer. Voorts zou het programma binnen elke sector moeten toestaan dat synergetische componenten uit een andere sector in aanmerking worden genomen wanneer een dergelijke aanpak ervoor zorgt dat de investering meer sociaaleconomische voordelen oplevert. Synergieën tussen sectoren moeten worden aangemoedigd door de gunningscriteria voor de selectie van acties, evenals door hogere medefinancieringspercentages.
(7) In de bij Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad(8) vastgestelde TEN-T-richtsnoeren (hierna: de TEN-T-richtsnoeren) is beschreven welke infrastructuur tot het TEN-T behoort, is gespecificeerd aan welke eisen moet worden voldaan en zijn tenuitvoerleggingsmaatregelen vastgesteld. Die richtsnoeren voorzien met name in de voltooiing van het kernnetwerk tegen 2030 door de aanleg van nieuwe infrastructuur en een ingrijpende opwaardering en rehabilitatie van de bestaande infrastructuur, teneinde de continuïteit van het netwerk te garanderen.
(7 bis) Om voor connectiviteit in de hele Unie te zorgen, moeten acties die bijdragen tot de ontwikkeling van projecten van gemeenschappelijk belang in de vervoerssector, gefinancierd door het programma, voortbouwen op de complementariteit van alle vervoerswijzen teneinde te voorzien in efficiënte, onderling verbonden en multimodale netwerken. Dit geldt ook voor wegen in de lidstaten die nog aanzienlijke investeringen nodig hebben om hun kernnetwerk te kunnen voltooien.
(8) Met het oog op de verwezenlijking van de in de TEN‑T-richtsnoeren vastgestelde doelstellingen moet prioriteit worden gegeven aan lopende TEN‑T-projecten en aan steun voor grensoverschrijdende verbindingen en missing links en moet, indien van toepassing, worden gewaarborgd dat de gefinancierde acties consistent zijn met de werkplannen voor de corridors die zijn vastgesteld op grond van artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1315/2013 en met de algemene ontwikkeling van het netwerk op het gebied van prestaties en interoperabiliteit.
(8 bis) Meer bepaald moet, met het oog op de volledige uitrol van het ERTMS op het kernnetwerk tegen 2030, zoals is voorzien in Verordening (EU) nr. 1315/2013, de steun op Europees niveau worden opgeschaald en de deelname van particuliere investeerders worden gestimuleerd.
(8 ter) Een andere belangrijke randvoorwaarde voor een geslaagde voltooiing van het TEN-T-kernnetwerk en het garanderen van effectieve intermodaliteit is de aansluiting van luchthavens op het TEN-T-netwerk. Daarom moet voorrang worden gegeven aan de aansluiting van luchthavens op het TEN-T-kernnetwerk, indien die ontbreekt.
(8 quater) De uitvoering van grensoverschrijdende acties vergt een hoge mate van integratie bij planning en uitvoering. Zonder aan een van de volgende voorbeelden voorrang te willen geven, kan deze integratie gebeuren middels de oprichting van een enige projectonderneming, een gezamenlijke beheerstructuur, een gemeenschappelijke onderneming, een bilateraal juridisch kader, een uitvoeringshandeling uit hoofde van artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1315/2013, of een andere samenwerkingsvorm. Geïntegreerde beheerstructuren, zoals gemeenschappelijke ondernemingen, moeten worden aangemoedigd, onder andere door middel van een hoger niveau van medefinanciering.
(8 quinquies) Het stroomlijnen van maatregelen met het oog op een snellere voltooiing van de TEN-T-netwerken die momenteel in ontwikkeling zijn, moet de efficiëntere uitvoering van vervoersprojecten van gemeenschappelijk belang ondersteunen.
(9) Om in te spelen op de groeiende vervoersstromen en de ontwikkeling van het netwerk, moeten de afbakening van de kernnetwerkcorridors en de vooraf geselecteerde delen daarvan worden aangepast. Die aanpassingen aan de kernnetwerkcorridors mogen de voltooiing van het kernnetwerk tegen 2030 niet in de weg staan, moeten de mate waarin de corridors het grondgebied van de lidstaten dekken, verbeteren en moeten evenredig zijn om de samenhang en de efficiency van de corridorontwikkeling en -coördinatie te waarborgen. Om die reden mag de lengte van de kernnetwerkcorridors niet met meer dan 15 % toenemen. Te zijner tijd moet bij de afbakening van de kernnetwerkcorridors rekening worden gehouden met de resultaten van de evaluatie van de totstandbrenging van het kernnetwerk als bedoeld in artikel 54 van Verordening (EU) nr. 1315/2013. Bij die evaluatie moet rekening worden gehouden met de regionale grensoverschrijdende spoorverbindingen in het TEN-T-netwerk die niet meer worden gebruikt of zijn ontmanteld, met de ontwikkelingen in het uitgebreide netwerk en met de impact van het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie.
(10) Publieke en private investeringen in slimme, interoperabele, duurzame, multimodale, inclusieve, toegankelijke, veilige en beveiligde mobiliteit in de hele Unie moeten worden gepromoot voor alle vervoerswijzen. In 2017 heeft de Commissie "Europa in beweging"(9) voorgesteld, een breed scala aan initiatieven om het verkeer veiliger te maken, slimme kilometerheffingen aan te moedigen, de CO2-uitstoot, luchtvervuiling en congestie terug te dringen, geconnecteerde en autonome mobiliteit te promoten en correcte arbeidsvoorwaarden en rusttijden voor werknemers te waarborgen. Waar relevant moet voor die initiatieven in het kader van dit programma EU-steun worden verleend.
(11) In de herziene TEN‑T-richtsnoeren is met betrekking tot nieuwe technologieën en innovatie voorgeschreven dat het TEN‑T de decarbonisatie van alle vervoerswijzen mogelijk moet maken door energie-efficiëntie en het gebruik van alternatieve brandstoffen te stimuleren, met inachtneming van het beginsel van technologische neutraliteit. Bij Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad(10) is een gemeenschappelijk kader met maatregelen voor de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen voor alle vervoerswijzen in de Unie gecreëerd teneinde de olieafhankelijkheid van vervoersmiddelen zoveel mogelijk te verminderen en de milieu- en klimaatimpact van vervoer te beperken, en zijn de lidstaten verplicht tegen 31 december 2025 openbare laad- en tankstations beschikbaar te stellen. Zoals de Commissie in haar voorstellen van november 2017(11) heeft toegelicht, is er behoefte aan een uitgebreid pakket maatregelen om emissieluwe mobiliteit te promoten, met financiële steun voor situaties waarin de markt onvoldoende stimulansen biedt.
(12) In het kader van haar mededeling over duurzame mobiliteit voor Europa: veilig, schoon en geconnecteerd(12), heeft de Commissie benadrukt dat voertuigen dankzij automatisering en geavanceerde connectiviteitssystemen veiliger, gemakkelijker te delen en toegankelijker zullen worden voor alle burgers, ook voor hen die op dit moment geen toegang hebben tot mobiliteitsdiensten, zoals ouderen of personen met verminderde mobiliteit. In dit kader heeft de Commissie ook een "Strategisch Actieplan Verkeersveiligheid" en een herziening van Richtlijn 2008/96/EG inzake het beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur voorgesteld.
(13) Om bij te dragen aan de voltooiing van vervoersprojecten in de minder ontwikkelde delen van het netwerk, moeten toewijzingen in het kader van het Cohesiefonds aan het programma worden overgedragen ter financiering van vervoersprojecten in de lidstaten die in aanmerking komen voor financiering uit het Cohesiefonds. In een eerste fase ▌ moeten bij de selectie van projecten die voor financiering in aanmerking komen, de nationale toewijzingen in het kader van het Cohesiefonds in acht worden genomen. Aan het einde van de eerste fase moeten middelen die naar het programma zijn overgedragen en niet voor een vervoersinfrastructuur zijn vastgelegd op concurrerende basis worden toegewezen aan projecten in de lidstaten die in aanmerking komen voor financiering uit het Cohesiefonds, met voorrang voor grensoverschrijdende verbindingen en missing links. De Commissie dient de lidstaten die in aanmerking komen voor financiering uit het Cohesiefonds te ondersteunen bij hun inspanningen om een adequate geschikte projectenpijplijn te ontwikkelen, met name door de institutionele capaciteit van de betrokken overheden te versterken.
(14) Na de gezamenlijke mededeling van 10 november 2017 over de verbetering van de militaire mobiliteit in de Europese Unie(13), werd er in het actieplan voor militaire mobiliteit dat de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid(14) op 28 maart 2018 hebben aangenomen, op gewezen dat het EU-beleid inzake vervoersinfrastructuur duidelijke kansen biedt om de synergieën tussen de defensiebehoeften en het TEN‑T te versterken, met als overkoepelend doel om de militaire mobiliteit binnen de Unie te verbeteren, rekening houdend met het geografische evenwicht en met de mogelijke voordelen op het vlak van civiele bescherming. Conform het Actieplan heeft de Raad zich in 2018 over de militaire eisen inzake vervoersinfrastructuur(15)gebogen en deze gevalideerd, en in 2019 hebben de diensten van de Commissie bepaald welke delen van het trans-Europees vervoersnet geschikt zijn voor tweeërlei gebruik en welke aanpassingen van bestaande infrastructuur hiertoe nodig zijn. EU-financiering voor de uitvoering van projecten voor tweeërlei gebruik moet door het programma ten uitvoer worden gelegd op basis van specifieke werkprogramma's met vermelding van de toepasselijke eisen als gedefinieerd in het kader van het actieplan, en op basis van eventuele bijkomende indicatieve lijsten met prioritaire projecten die de lidstaten kunnen opstellen in overeenstemming met het actieplan voor militaire mobiliteit.
(15) De TEN-T-richtsnoeren onderkennen dat het uitgebreide netwerk de toegankelijkheid en connectiviteit verzekert van alle regio's in de Unie, inclusief afgelegen, insulaire en ultraperifere gebieden. In haar mededeling "Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU"(16) heeft de Commissie voorts gewezen op de specifieke vervoers-, energie- en digitale behoeften van de ultraperifere regio's en gesteld dat er voldoende EU-middelen moeten worden vrijgemaakt om in die behoeften te voorzien, onder meer via dit programma, door medefinancieringspercentages van maximaal 70% te hanteren.
(16) Gezien de omvang van de investeringsbehoeften voor de voltooiing van het TEN-T-kernnetwerk tegen 2030 (geraamd op 350 miljard EUR in de periode 2021-2027) en van het uitgebreide TEN-T-netwerk tegen 2050, en voor investeringen in decarbonisatie, digitalisering en stedelijke mobiliteit (geraamd op 700 miljard EUR in de periode 2021-2027), moeten de verschillende financieringsprogramma's en -instrumenten van de Unie zo efficiënt mogelijk worden benut en moet worden gestreefd naar een maximale toegevoegde waarde van de door de Unie ondersteunde investeringen. Dit kan worden bereikt door het investeringsproces te stroomlijnen zodat de projectpijplijnen zichtbaar en voor coherentie tussen EU- programma's van de Unie wordt gezorgd, met name tussen de Connecting Europe Facility, het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Cohesiefonds en InvestEU. Er moet met name rekening worden gehouden met de randvoorwaarden als bepaald in bijlage IV bij Verordening (EU) nr. XXX [Verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel en migratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor grensbeheer en visa ("VGB")].
(17) In Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad(17) zijn de prioriteiten inzake trans-Europese energie-infrastructuur vastgesteld, die ten uitvoer moeten worden gelegd om de doelstellingen van de Unie inzake energie en klimaat te kunnen verwezenlijken; in die verordening zijn ook de projecten van gemeenschappelijk belang vastgesteld voor de uitvoering van die prioriteiten en zijn maatregelen vastgesteld op het gebied van het verlenen van vergunningen, publieke betrokkenheid en regelgeving om de uitvoering van deze projecten te versnellen en/of vlotter te laten verlopen, inclusief criteria om te bepalen of dergelijke projecten in aanmerking komen voor financiële bijstand van de Unie. De identificatie van projecten van gemeenschappelijk belang, conform die verordening, blijft stoelen op het beginsel "energie-efficiëntie eerst", hetgeen betekent dat de projecten worden beoordeeld tegen scenario's inzake de vraag naar energie die overeenstemmen met de energie- en klimaatdoelstellingen van de EU.
(18) In Richtlijn [herschikking van de richtlijn hernieuwbare energie] wordt gewezen op de behoefte aan een kader dat een intensiever gebruik van EU-middelen begunstigd en wordt expliciet verwezen naar faciliterende acties om grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van hernieuwbare energie te ondersteunen.
(19) Hoewel de voltooiing van netwerkinfrastructuur prioritair blijft voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie, weerspiegelen de toevoeging van grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van hernieuwbare energie en de ontwikkeling van een slim en efficiënt energiesysteem, met inbegrip van oplossingen voor opslag en vraagsturing die het net in evenwicht helpen houden, de aanpak die is gekozen in het kader van het initiatief Schone energie voor alle Europeanen, met een collectieve verantwoordelijkheid om de ambitieuze doelstelling op het gebied van hernieuwbare energie in 2030 te bereiken, en de gewijzigde beleidscontext, ter garantie van een eerlijke en adequate sociale transitie, met ambitieuze langetermijndoelstellingen op het gebied van decarbonisatie.
(20) Innovatieve infrastructuurtechnologieën die het pad effenen voor een transitie naar emissiearme mobiliteitssystemen en een grotere voorzieningszekerheid waarbij wordt gestreefd naar een grotere energieonafhankelijkheid van de Unie, zijn essentieel in het licht van de decarbonisatieagenda van de Unie. In haar "Mededeling over het versterken van de energienetten van Europa"(18) van 23 november 2017 heeft de Commissie benadrukt dat de rol van elektriciteit, wanneer in 2030 de helft van de elektriciteitsproductie afkomstig zal zijn van hernieuwbare bronnen, steeds meer gericht zal zijn op het koolstofarm maken van sectoren die tot nu toe worden gedomineerd door fossiele brandstoffen, zoals vervoer, industrie en verwarming en koeling, en dat dienovereenkomstig de focus in het kader van de trans-Europese energie-infrastructuur op elektriciteitsinterconnecties, elektriciteitsopslag, slimme netwerken en investeringen in gasinfrastructuurmoet liggen. Om de decarbonisatiedoelstellingen van de Unie, de integratie van de interne markt en de zekerheid van de energievoorziening te ondersteunen moet voldoende aandacht en prioriteit worden gegeven aan technologieën en projecten die bijdragen aan de transitie naar een emissiearme economie. De Commissie zal ernaar streven via het programma meer projecten voor grensoverschrijdende slimme netwerken, innovatieve opslag en CO2-transport te financieren.
(20 bis) Grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie moeten ervoor zorgen dat hernieuwbare energie kostenefficiënt in de Unie kan worden toegepast, dat het bindende streefcijfer van de Unie - uiterlijk in 2030 minstens 32 % aan energie uit hernieuwbare bronnen - wordt gehaald, overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad(19), en dat wordt bijgedragen aan het strategisch inpassen van innovatieve technologieën op het gebied van hernieuwbare energie. Illustratieve voorbeelden van subsidiabele technologieën zijn de productie van alternatieve energie door windkrachtcentrales op het land en voor de kust, zonne-energie, duurzame biomassa, oceaanenergie, geothermische energie of een combinatie daarvan; hun aansluiting op het net en aanvullende elementen zoals opslag- en omzettingsvoorzieningen. Subsidiabele acties zijn niet beperkt tot de elektriciteitssector. Ook andere energiedragers kunnen in aanmerking komen en ook kunnen sectoren worden gekoppeld zoals verwarming en koeling, elektriciteit en gas, opslag en vervoer. Om flexibel te blijven ten aanzien van technologische vooruitgang en de ontwikkelingen op dat gebied, is deze lijst niet uitputtend. Voor deze projecten is een fysieke verbinding tussen de samenwerkende lidstaten niet noodzakelijk. De projecten kunnen zich op het grondgebied van slechts één van de betrokken lidstaten bevinden, mits wordt voldaan aan de algemene criteria van deel IV van de bijlage.
(20 ter) Ter bevordering van grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van hernieuwbare energie en van de marktrespons op projecten moet de Europese Commissie de ontwikkeling van grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie stimuleren. In de energiesector moeten ongebruikte middelen die bedoeld waren voor grensoverschrijdende projecten voor hernieuwbare energie in geval van onvoldoende marktrespons op dergelijke projecten worden ingezet om de in artikel 3, lid 2 ter, vastgelegde doelstellingen van de trans-Europese energienetwerken te verwezenlijken voor acties zoals bedoeld in artikel 9, lid 3. Pas daarna kan worden overwogen de middelen te gebruiken voor het Uniefinancieringsmechanisme voor hernieuwbare energie, overeenkomstig artikel 7, lid 6.
(20 quater) Ondersteuning van slimmenetwerkprojecten is nodig wanneer de projecten zijn gericht op integratie van de opwekking, de distributie of het verbruik van elektriciteit met behulp van realtime-beheersystemen en van invloed zijn op grensoverschrijdende energiestromen. De energieprojecten moeten het centrale belang laten zien van slimme netwerken voor de energietransitie, en de ondersteuning via de CEF moet erop gericht zijn de financieringstekorten te verhelpen die investeringen in de toepassing van de technologie van slimme netwerken op grote schaal momenteel belemmeren.
(20 quinquies) Bij het verlenen van EU-steun dient bijzondere aandacht uit te gaan naar grensoverschrijdende energie-interconnecties, onder meer die welke nodig zijn om de in Verordening (EU) nr. 2018/1999(20) vastgestelde streefcijfers inzake elektriciteitsinterconnectie van 10 % tegen 2020 en 15 % tegen 2030 te halen. De uitrol van elektriciteitsinterconnectoren is van cruciaal belang om markten te integreren, meer hernieuwbare energie in het systeem te kunnen inbrengen en om profijt te trekken uit de diversiteit aan vraag- en aanbodportfolio's, windparken op zee en intelligente netten, en om alle landen in een liquide en competitieve energiemarkt te integreren.
(21) De verwezenlijking van de digitale eengemaakte markt vergt een onderliggende infrastructuur voor digitale connectiviteit. De digitalisering van het Europese bedrijfsleven en de modernisering van sectoren zoals vervoer, energie, gezondheidszorg en de overheid hangen af van universele toegang tot betrouwbare, betaalbare en hoogwaardige netwerken met een zeer hoge capaciteit. Digitale connectiviteit is uitgegroeid tot een doorslaggevende factor om economische, sociale en territoriale verschillen te overbruggen en draagt bij aan de modernisering van lokale economieën en de diversificatie van de economische activiteiten. De reikwijdte van de steun van het programma voor infrastructuur voor digitale connectiviteit moet worden aangepast in het licht van het groeiende belang van connectiviteit voor de economie en de samenleving in het algemeen. Daarom moet worden vastgesteld welke infrastructuurprojecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van digitale connectiviteit noodzakelijk zijn om de doelstellingen van de digitale eengemaakte markt van de Unie te verwezenlijken en moet Verordening (EU) nr. 283/2014 van het Europees Parlement en de Raad worden ingetrokken(21).
(22) In de mededeling "Connectiviteit voor een competitieve digitale eengemaakte markt — Naar een Europese gigabitmaatschappij"(22) (de strategie voor de gigabit-samenleving) zijn de strategische doelstellingen voor 2025 vastgesteld met het oog op een optimalisering van de investeringen in infrastructuur voor digitale connectiviteit. Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad(23) beoogt onder meer de totstandbrenging van een regelgevingskader dat particuliere investeringen in digitale netwerken stimuleert. Het is echter duidelijk dat de uitrol van netwerken in talrijke gebieden van de Unie commercieel niet levensvatbaar zal blijven, onder meer door de afgelegen ligging en specifieke territoriale of geografische kenmerken, lage bevolkingsdichtheid en diverse sociaaleconomische kenmerken van deze gebieden, en bijgevolg dringend meer aandacht moet krijgen. Het programma moet daarom worden aangepast om bij te dragen aan de verwezenlijking van die in de strategie voor de gigabitmaatschappij vastgestelde strategische doelstellingen. Het moet ook bijdragen tot een evenwicht tussen ontwikkelingen op het platteland en in steden en moet een aanvulling vormen op de steun voor de uitrol van netwerken met een zeer hoge capaciteit door andere programma's en met name het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Cohesiefonds en het InvestEU-fonds.
(23) Terwijl alle digitale netwerken die op het internet zijn aangesloten een intrinsieke trans-Europese dimensie hebben, met name vanwege de werking van de toepassingen en diensten die zij mogelijk maken, moet via steun uit het programma voorrang worden verleend aan acties waarvan de grootste impact op de digitale eengemaakte markt wordt verwacht, onder meer door de afstemming daarvan op de doelstellingen van de mededeling inzake de strategie voor de gigabitmaatschappij en op de digitale transformatie van de economie en de samenleving, rekening houdend met de geconstateerde markttekortkomingen en -belemmeringen.
(24) Scholen, universiteiten, bibliotheken, plaatselijke, provinciale, regionale en nationale overheden, de belangrijkste aanbieders van openbare diensten, ziekenhuizen en medische centra, vervoersknooppunten en ondernemingen die grotendeels digitaal werken kunnen een belangrijke invloed hebben op de sociaaleconomische ontwikkelingen in de regio waar zij zijn gevestigd, met inbegrip van plattelandsgebieden en dunbevolkte gebieden. Dergelijke sociaaleconomische actoren moeten het voortouw nemen op het gebied van gigabitconnectiviteit om de Europese burgers, het bedrijfsleven en lokale gemeenschappen toegang te bieden tot de best mogelijke diensten en toepassingen. Het programma dient de toegang tot netwerken met een zeer hoge capaciteit, waaronder 5G-systemen en andere geavanceerde mobiele connectiviteitsystemen, die deze sociaaleconomische actoren gigabitconnectiviteit bieden, te ondersteunen teneinde hun positieve overloopeffect op de rest van de economie en de samenleving in de betrokken gebieden te maximaliseren, onder meer door de vraag naar connectiviteit en diensten op te drijven.
(24 bis) Niet-geconnecteerde gebieden, die nog overal in de Unie worden aangetroffen, vormen knelpunten en onbenut potentieel voor de digitale eengemaakte markt. Toegang tot hoogwaardig internet kan in de meeste landelijke en afgelegen gebieden een essentiële rol spelen om te vermijden dat een digitale kloof ontstaat en dat deze gebieden geïsoleerd raken en ontvolken, aangezien internetverbindingen de levering van goederen en diensten goedkoper maken en de afgelegen ligging deels goedmaken. Hoogwaardige internetconnectiviteit is noodzakelijk voor nieuwe economische kansen, zoals precisielandbouw of de ontwikkeling van een bio-economie in plattelandsgebieden. Het programma dient bij te dragen tot de beschikbaarheid van vaste en draadloze connectiviteit met een zeer hoge capaciteit voor alle Europese huishoudens, zowel in de stad als op het platteland, met een focus op situaties waarin een zekere mate van marktfalen wordt waargenomen en die kunnen worden aangepakt met subsidies met een geringe intensiteit. Om tot een optimale synergie te komen van de door het programma ondersteunde acties, moet terdege rekening worden gehouden met de concentratiegraad van sociaaleconomische actoren in een bepaald gebied en met het financieringsniveau dat nodig is om dekking te bewerkstelligen. Daarnaast moet het programma streven naar een volledige dekking van alle huishoudens en regio's, aangezien het niet rendabel is om leemtes in een reeds gedekt gebied in een later stadium aan te pakken.
(25) Voortbouwend op het succes van het initiatief WiFi4EU, moet het programma steun blijven verlenen voor de verstrekking van kosteloze, veilige en hoogwaardige lokale draadloze connectiviteit in lokale centra van het openbare leven, waaronder entiteiten met een openbare opdracht, zoals overheidsdiensten en openbare-dienstverleners, en voor het publiek toegankelijke openbare plaatsen in open lucht, om de digitale visie van de Unie bij lokale gemeenschappen te promoten.
(25 bis) Digitale infrastructuur vormt een belangrijke basis voor innovatie. Om met het programma een maximaal effect te bewerkstelligen, moet het gericht zijn op financiering van de infrastructuur. Individuele digitale diensten en toepassingen, zoals diensten waarbij "distributed ledger"-technologieën of kunstmatige intelligentie worden toegepast, mogen daarom niet onder het toepassingsgebied van het programma vallen, maar moeten in plaats daarvan, in voorkomend geval, worden opgenomen in andere instrumenten zoals het programma Digitaal Europa. Het is eveneens belangrijk om de synergieën tussen de verschillende programma's te maximaliseren.
(26) De levensvatbaarheid van de volgende generatie digitale diensten, zoals het internet der dingen en toepassingen waarvan in verschillende sectoren en voor de samenleving als geheel aanzienlijke voordelen worden verwacht, vereist een ononderbroken grensoverschrijdende dekking met 5G-systemen, met name om ervoor te zorgen dat gebruikers en toestellen onderweg verbonden blijven. Er blijft onduidelijkheid bestaan over de scenario's voor kostendeling voor de uitrol van 5G in deze sectoren en de vermeende risico's van commerciële uitrol in bepaalde belangrijke domeinen zijn zeer groot. De wegcorridors en treinverbindingen zullen naar verwachting cruciaal zijn voor de eerste fase van de nieuwe toepassingen op het gebied van geconnecteerde mobiliteit en zijn derhalve belangrijke grensoverschrijdende projecten voor financiering in het kader van dit programma.
▌
(28) De uitrol van digitale backbonecommunicatienetwerken, met onderzeese kabels die Europese regio's verbinden met derde landen op andere continenten of die Europese eilanden, ultraperifere gebieden of overzeese landen en gebieden verbinden - onder meer via de territoriale wateren van de Unie en de exclusieve economische zone van de lidstaten - is nodig om voor alle vitale infrastructuur de nodige redundantie te creëren en de capaciteit en weerbaarheid van de digitale netwerken van de Unie te versterken, en draagt eveneens bij tot de territoriale samenhang. Dergelijke projecten zijn echter zonder overheidssteun vaak niet commercieel levensvatbaar. Voorts is er steun nodig om de Europese high-performance computingmiddelen aan te vullen met passende verbindingen voor terabitcapaciteit.
(29) Acties die bijdragen tot projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van infrastructuur voor digitale connectiviteit moeten gebruik maken van de voor een specifiek project meest geschikte en beste beschikbare technologie, die een optimaal evenwicht biedt tussen geavanceerde technologieën op het gebied van de gegevensstroomcapaciteit, de beveiliging van de overdracht, de weerbaarheid van het netwerk en kostenefficiëntie, en moeten worden geprioriteerd door middel van werkprogramma's, rekening houdend met de in deze verordening bepaalde criteria. De uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit kan ook passieve infrastructuur omvatten, met het oog op maximale sociaaleconomische en milieuvoordelen. Ten slotte moet bij het prioriteren van de acties rekening worden gehouden met de potentiële positieve overloopeffecten op het gebied van connectiviteit, bijvoorbeeld voor projecten die bijdragen aan de rendabiliteit van toekomstige investeringen die zorgen voor een betere dekking van het grondgebied en de bevolking in streken waar nog geen dekking is.
(30) De Unie heeft een eigen PNT-technologie voor plaatsbepaling, navigatie en tijdsbepaling per satelliet (EGNOS/Galileo) en een eigen systeem voor aardobservatie (Copernicus) ontwikkeld. Zowel EGNOS/Galileo als Copernicus leveren geavanceerde diensten die publieke en private gebruikers belangrijke economische voordelen bieden. Daarom moet alle vervoer-, energie- en digitale infrastructuur die door het programma wordt gefinancierd, en die gebruik maakt van PNT-systemen of aardobservatiediensten, technisch compatibel zijn met EGNOS/Galileo en Copernicus.
(31) De positieve resultaten van de blendingoproep die in 2017 in het kader van het huidige programma is gelanceerd, bevestigen de relevantie en toegevoegde waarde van EU-subsidies met het oog op blending met financiering van de Europese Investeringsbank, nationale stimuleringsbanken, andere ontwikkelingsbanken en openbare financiële instellingen alsmede van particuliere financiële instellingen en investeerders uit de particuliere sector, al dan niet via publiek-private partnerschappen. Blending moet bijdragen tot het aantrekken van particuliere investeringen en een hefboomwerking bewerkstelligen ten aanzien van de algehele bijdrage van de overheidssector in overeenstemming met de doelstellingen van het InvestEU-programma. Het programma moet dan ook acties blijven ondersteunen waarbij EU-subsidies met andere bronnen van financiering kunnen worden gecombineerd. In de vervoerssector mogen blendingverrichtingen het niveau van 10 % van de krachtens artikel 4, lid 2, onder a, punt i), toegewezen middelen niet overschrijden.
(31 bis) In de vervoerssector mogen blendingverrichtingen worden gebruikt voor acties die verband houden met slimme, interoperabele, duurzame, inclusieve, toegankelijke, veilige en beveiligde mobiliteit, zoals vermeld in artikel 9, lid 2, onder b.
(32) De doelstellingen van dit programma worden mede gerealiseerd door middel van financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties in het kader van de beleidsonderdelen van het InvestEU-Fonds. De acties van het programma moeten worden gebruikt om investeringen te stimuleren. Hiertoe moeten markttekortkomingen of suboptimale investeringsvoorwaarden, in het bijzonder wanneer acties commercieel niet levensvatbaar zijn, op evenredige wijze worden aangepakt, zonder dat er overlapping plaatsvindt met of verdringing van particuliere financiering. De acties moeten ook een duidelijke Europese toegevoegde waarde bezitten.
(33) Om een geïntegreerde ontwikkeling van de innovatiecyclus te stimuleren, moet de complementariteit worden gewaarborgd tussen innovatieve oplossingen die zijn ontwikkeld in het kader van de EU-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie en innovatieve oplossingen die met CEF-steun worden ingevoerd. Daartoe zullen synergieën met Horizon Europe ervoor zorgen dat: a) de onderzoeks- en innovatiebehoeften op het gebied van vervoer, energie en de digitale sector binnen de EU worden geïnventariseerd en vastgesteld tijdens het strategische planningsproces van Horizon Europa; b) de Connecting Europe Facility steun verleent voor de grootschalige invoering en toepassing van innovatieve technologieën en oplossingen op het gebied van vervoer, energie en digitale infrastructuur, die met name het resultaat zijn van Horizon Europa; c) de uitwisseling van informatie en gegevens tussen Horizon Europa en de Connecting Europe Facility wordt gefaciliteerd, bijvoorbeeld door de aandacht te vestigen op marktklare technologieën uit Horizon Europa die verder via de Connecting Europe Facility kunnen worden uitgerold.
(34) In deze verordening worden de financiële middelen voor de hele periode 2021-2027 vastgesteld als het voornaamste referentiebedrag als bedoeld in [verwijzing toevoegen naar het nieuwe Interinstitutioneel akkoord: punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(24) voor het Europees Parlement en de Raad tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure].
(35) Het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid is het kader op Unieniveau voor de vaststelling van nationale hervormingsprioriteiten en het toezicht op de uitvoering ervan. De lidstaten ontwikkelen hun eigen nationale meerjarige investeringsstrategieën ter ondersteuning van deze hervormingsprioriteiten. Die strategieën moeten samen met de jaarlijkse nationale hervormingsprogramma's worden gepresenteerd als een manier om de prioritaire investeringsprojecten die nationale of Uniefinanciering moeten krijgen, vast te stellen en te coördineren. Die moeten een coherent gebruik van de EU-financiering waarborgen en er, voor zover relevant, voor zorgen dat de financiële steun die via het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Cohesiefonds, de Europese stabilisatiefunctie voor investeringen, InvestEU en de Connecting Europe Facility zal worden verleend, een maximale toegevoegde waarde genereert. Bij het gebruik van financiële steun moet, voor zover relevant, ook de coherentie worden gewaarborgd met energie- en klimaatplannen van de Unie en de lidstaten.
(36) De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, overheidsopdrachten, prijzen en indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op basis van artikel 322 VWEU vastgestelde regels hebben ook betrekking op de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene tekortkomingen ten aanzien van de rechtsstaat in de lidstaten, aangezien de eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële basisvoorwaarde is voor een goed financieel beheer en effectieve EU-financiering.
(37) De soorten financiering en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze verordening worden gekozen op grond van hun vermogen om de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten op te leveren, met name rekening houdend met de controlekosten, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Dit moet mede omvatten dat het gebruik wordt overwogen van vaste bedragen, forfaits en eenheidskosten, en van financiering die niet gekoppeld is aan kosten, zoals bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement.
(38) Derde landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen aan het programma deelnemen in het kader van de samenwerking waarin wordt voorzien door de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, die bepaalt dat programma's van de Unie worden uitgevoerd bij een op grond van die overeenkomst genomen besluit. Derde landen kunnen ook op grond van andere rechtsinstrumenten deelnemen. Er moet een specifieke bepaling in deze verordening worden opgenomen ter verlening van de nodige rechten en toegang aan de bevoegde ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer zodat zij hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen.
(39) De regels inzake de toekenning van subsidies zijn vastgesteld in het Financieel Reglement. Om rekening te houden met het specifieke karakter van de door het programma gesteunde acties en om een consistente uitvoering in alle programmasectoren te waarborgen, moeten aanvullende regels inzake de selectie- en toewijzingscriteria worden vastgesteld. De selectie van acties en de financiering van deze acties moeten uitsluitend voldoen aan de in deze verordening opgenomen voorwaarden en aan de bepalingen van het Financieel Reglement.De werkprogramma's mogen in vereenvoudigde procedures voorzien, zonder dat daarbij wordt afgeweken van het Financieel Reglement.
(39 bis) In de werkprogramma's worden in overeenstemming met het Financieel Reglement selectie- en gunningscriteria vastgesteld. In de vervoerssector moet de kwaliteit en relevantie van een project worden beoordeeld door ook rekening te houden met de verwachte effecten ervan voor de connectiviteit van de EU, de naleving van toegankelijkheidseisen en de strategie met het oog op de toekomstige behoeften aan onderhoud.
(40) Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad(25), Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad(26), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad(27) en Verordening (EU) 2017/193 van de Raad(28) moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door evenredige maatregelen, daaronder begrepen voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden en fraude, terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie (EMO) overgaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad(29). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het Europees Openbaar Ministerie (EOM) en de Europese Rekenkamer alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.
(41) Volgens verwijzing dienovereenkomstig aan te passen volgens het nieuwe besluit inzake landen en gebieden overzee: artikel 94 van Besluit 2013/755/EU van de Raad(30) komen in landen en gebieden overzee (LGO's) gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft.
(42) De Unie dient te streven naar samenhang en synergieën met de EU-programma's voor het extern beleid, inclusief pretoetredingssteun na de verbintenissen die zijn aangegaan in het kader van de mededeling "Een geloofwaardig vooruitzicht op toetreding en een grotere EU-betrokkenheid bij de Westelijke Balkan"(31).
(43) Wanneer derde landen en in derde landen gevestigde entiteiten deelnemen aan acties die bijdragen tot projecten van gemeenschappelijk belang of grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie, mag alleen financiële bijstand worden verleend wanneer die onontbeerlijk is om de doelstellingen van die projecten te verwezenlijken. Wat betreft het deel over grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie, moeten bij de samenwerking tussen een of meerdere lidstaten en een derde land (inclusief de Energiegemeenschap) de voorwaarden in artikel 11 van Richtlijn (EU) 2018/XXX van het Europees Parlement en de Raad [richtlijn hernieuwbare energie] over de noodzaak van een fysieke verbinding met de EU, in acht worden genomen.
(43 bis) In de mededeling van de Commissie van 3 oktober 2017 getiteld "Succesvolle overheidsopdrachten in en voor Europa"(32) wordt opgemerkt dat de EU wereldwijd de meest openstaande markt is voor overheidsopdrachten, maar dat de toegankelijkheid van andere landen voor EU-ondernemingen niet altijd even groot is. Begunstigden van de CEF moeten dan ook ten volle gebruikmaken van de mogelijkheden uit hoofde van Richtlijn 2014/25/EU inzake strategische overheidsopdrachten.
(44) Krachtens de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016(33) moet dit programma worden geëvalueerd op basis van door specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, onder meer over klimaatmonitoring, waarbij overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, worden vermeden. De Commissie dient evaluaties en de resultaten daarvan mee te delen aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's teneinde de doeltreffendheid en doelmatigheid van de financiering te beoordelen en na te gaan welke de impact daarvan is op de algemene doelstellingen van het programma, en in voorkomend geval de nodige wijzigingen aan te brengen.
(45) Er moeten transparante, controleerbare en adequate monitoring- en verslagleggingsmaatregelen, met inbegrip van meetbare indicatoren, worden ingevoerd om een beoordeling te maken van en verslag uit te brengen over de voortgang van het programma bij de verwezenlijking van de algemene en specifieke doelstellingen die in deze verordening zijn vastgesteld, en om bekendheid te geven aan deze resultaten. Het prestatieverslagleggingssysteem moet waarborgen dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van het programma geschikt zijn voor een grondige analyse van de geboekte vooruitgang en van de vastgestelde problemen, en dat die gegevens en resultaten op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig worden verzameld. Aan ontvangers van EU-financiering moeten evenredige rapportageverplichtingen worden opgelegd om relevante gegevens te verzamelen voor het programma.
(45 bis) Het programma moet aan de hand van werkprogramma's worden uitgevoerd. Tegen 31 december 2020 moet de Commissie de eerste meerjarige werkprogramma's goedkeuren. Deze programma's moeten het tijdschema voor de oproepen tot het indienen van voorstellen voor de eerste drie jaar van elk programma omvatten, evenals de onderwerpen, het indicatieve budget en een toekomstig kaderprogramma voor de volledige programmeringsperiode.
(46) Om uniforme voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend voor de vaststelling van werkprogramma's. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(34).
(47) Met het oog op de aanpassing, indien nodig, van de indicatoren voor de monitoring van het programma, van de indicatieve percentages van de begrotingsmiddelen die aan elke specifieke doelstelling in de vervoerssector zijn toegewezen en van de afbakening van de kernnetwerkcorridors, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd voor wijzigingen van de delen I, II en III van de bijlage bij de onderhavige verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen."
(48) Ter wille van de duidelijkheid moeten Verordening (EU) nr. 1316/2013 en Verordening (EU) nr. 283/2014 worden ingetrokken. De rechtsgevolgen van artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1316/2013, tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 913/2010 van het Europees Parlement en de Raad(35) wat de lijst van goederencorridors betreft, moeten evenwel worden gehandhaafd.
(49) Met het oog op de tijdige vaststelling van de uitvoeringshandelingen uit hoofde van deze verordening, dient deze onmiddellijk bij de bekendmaking ervan in werking te treden,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp
Bij deze verordening wordt de Connecting Europe Facility ("het programma") ingesteld.
In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begroting voor de periode 2021-2027, de vormen van EU-financiering en de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.
Artikel 2
Definities
In deze verordening wordt verstaan onder:
a) "actie": elke in financieel en technisch opzicht als autonoom aangeduide activiteit, waarvoor een bepaalde termijn is gesteld en die noodzakelijk is voor de uitvoering van een project;
b) "alternatieve brandstoffen": alternatieve brandstoffen voor alle vervoersmiddelen als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2014/94/EU;
c bis) "begunstigde": een entiteit met rechtspersoonlijkheid waarmee een subsidieovereenkomst is ondertekend;
d) "blendingverrichtingen": door de EU-begroting ondersteunde acties, onder meer in het kader van blendingfaciliteiten overeenkomstig artikel 2, lid 6, van Verordening (EU, Euratom) 2018/XXX (het "Financieel Reglement"), waarbij niet‑terugbetaalbare vormen van steun en/of financieringsinstrumenten en/of begrotingsgaranties uit de EU‑begroting worden gecombineerd met terugbetaalbare vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders;
e) "uitgebreid netwerk": de vervoersinfrastructuur die overeenkomstig hoofdstuk II van Verordening (EU) nr. 1315/2013 is aangeduid;
f) "kernnetwerk": de vervoersinfrastructuur die is aangeduid overeenkomstig hoofdstuk III van Verordening (EU) nr. 1315/2013;
g) "kernnetwerkcorridors": instrumenten die de gecoördineerde totstandbrenging van het kernnetwerk vergemakkelijken, zoals bepaald in hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 1315/2013 en die zijn opgesomd in deel III van de bijlage bij deze verordening;
g bis) "grensoverschrijdende verbinding": in de vervoerssector, een project van gemeenschappelijk belang dat zorgt voor de continuïteit van het TEN-T-netwerk tussen lidstaten of tussen een lidstaat en een derde land;
g ter) "missing link": een voor alle vervoerswijzen bestemd tracé van het TEN‑T-netwerk of een vervoerstracé dat voorziet in de verbinding van kern- of uitgebreide netwerken met de TEN‑T-corridors, dat ontbreekt, en aldus de continuïteit van het TEN‑T-netwerk in het gedrang brengt, of dat een of meer bottlenecks bevat die de continuïteit van het TEN-T-netwerk in het gedrang brengen;
g quater) "infrastructuur voor tweeërlei gebruik": een vervoersnetwerkinfrastructuur die inspeelt op zowel civiele als militaire behoeften;
h) "grensoverschrijdend project op het gebied van hernieuwbare energie": een project dat is geselecteerd of in aanmerking komt om te worden geselecteerd in het kader van een samenwerkingsovereenkomst of andere regelingen tussen ten minste twee lidstaten of tussen ten minste één lidstaat en een of meerdere derde landen in de zin van de artikelen 8, 9, 11 en 13 van Richtlijn (EU) 2018/2001 met betrekking tot de planning of ontwikkeling van hernieuwbare energie, overeenkomstig de criteria van deel IV van de bijlage bij deze verordening;
h bis) "energie-efficiëntie eerst": het beginsel dat energie-efficiëntie op de eerste plaats komt, zoals bedoeld in artikel 2, lid 18, van Verordening (EU) 2018/1999;
i) "infrastructuur voor digitale connectiviteit": netwerken met een zeer hoge capaciteit, 5G-systemen, zeer hoogwaardige lokale draadloze connectiviteit, backbonenetwerken, alsook operationele digitale platforms die een directe band hebben met de vervoers- en energie-infrastructuur;
j) "5G-systemen": een reeks digitale infrastructuurcomponenten, op basis van wereldwijd erkende normen voor mobiele en draadloze communicatietechnologie, die worden gebruikt voor connectiviteit en diensten met toegevoegde waarde met geavanceerde prestatiekenmerken, zoals zeer hoge transmissiesnelheden en capaciteit en zeer betrouwbare communicatie met lage latentie, of die een groot aantal aangesloten apparaten ondersteunen;
k) "5G-corridor": een transportroute, per spoor, over de weg of via een binnenlandse waterweg, die volledig wordt gedekt door infrastructuur voor digitale connectiviteit en met name 5G‑systemen, die de ononderbroken levering van digitale synergiediensten zoals geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteit, soortgelijke slimme mobiliteitsdiensten voor het spoor of digitale connectiviteit op binnenlandse waterwegen mogelijk maken;
l) "operationele digitale platforms die een directe band hebben met vervoers- en energie-infrastructuur": fysieke en virtuele voorzieningen voor informatie- en communicatietechnologie ("ICT"), die bovenop de communicatie-infrastructuur functioneren ter ondersteuning van de stroom, opslag, verwerking en analyse van vervoers- en/of energie-infrastructuurgegevens;
m) "project van gemeenschappelijk belang": een project als genoemd in Verordening (EU) nr. 1315/2013, Verordening (EU) nr. 347/2013 of artikel 8 van deze verordening;
n) "studies": activiteiten die nodig zijn ter voorbereiding van de uitvoering van projecten, zoals voorbereidende studies, het in kaart brengen, haalbaarheidsstudies, evaluatie- en validatiestudies, ook in de vorm van software, en andere technische ondersteuningsmaatregelen, met inbegrip van aan de werkzaamheden voorafgaande activiteiten die nodig zijn om een project te definiëren en te ontwikkelen en de besluiten te nemen inzake de financiering ervan, zoals verkenning ter plaatse en de voorbereiding van het financieringspakket;
o) "sociaaleconomische actoren": entiteiten die door hun opdracht, aard of vestigingsplaats direct of indirect grote sociaaleconomische voordelen kunnen genereren voor de burgers, ondernemingen en lokale gemeenschappen in hun regio of hun invloedssfeer;
p) "derde land": een land dat geen lid is van de Europese Unie;
q) "netwerken met een zeer hoge capaciteit": netwerken met een zeer hoge capaciteit als gedefinieerd in artikel 2, lid 2 van Richtlijn (EU) 2018/172;
r) "werkzaamheden": de aanschaf, de levering en het inzetten van componenten, systemen en diensten, inclusief software, en de uitvoering van ontwikkelings-, bouw- en installatieactiviteiten in verband met een project, alsmede de oplevering van de installaties en de inbedrijfstelling van een project.
Artikel 3
Doelstellingen
1. De algemene doelstelling van het programma is de aanleg, ontwikkeling, modernisering en voltooiing van de trans-Europese vervoers-, energie- en digitale netwerken en het faciliteren van grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van hernieuwbare energie, rekening houdend met de langetermijnverbintenissen op het gebied van decarbonisatie, teneinde het Europese concurrentievermogen te vergroten, slimme, duurzame en inclusieve groei te bevorderen, de territoriale, sociale en economische cohesie te versterken en de toegang tot en de integratie van de interne markt te verbeteren, dit alles met de nadruk op synergieën tussen de vervoers-, de energie- en de digitale sector.
2. De specifieke doelstellingen van het programma zijn:
a) Op het gebied van vervoer:
i) in overeenstemming met de doelstellingen van Verordening (EU) nr. 1315/2013 bijdragen tot de ontwikkeling van projecten van gemeenschappelijk belang voor efficiënte, onderling verbonden en multimodale netwerken en infrastructuur voor slimme, interoperabele, duurzame, inclusieve, toegankelijke, veilige en beveiligde mobiliteit;
ii) de aanpassing van delen van het trans-Europees vervoersnetwerk met het oog op een tweeërlei gebruik van de vervoersinfrastructuur, dat tot doel heeft zowel de civiele als de militaire mobiliteit te verbeteren;
b) In de energiesector, bijdragen aan de ontwikkeling van projecten van gemeenschappelijk belang met het oog op de verdere integratie van een doelmatige en concurrerende interne energiemarkt, de sector- en grensoverschrijdende interoperabiliteit van de netwerken, het faciliteren van de decarbonisatie van de economie, het bevorderen van de energie-efficiëntie en het waarborgen van de voorzieningszekerheid, en ter bevordering van grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van energie, inclusief hernieuwbare energie;
c) In de digitale sector, bijdragen aan de ontwikkeling van projecten van gemeenschappelijk belang die verband houden met de uitrol van veilige en beveiligde 5G‑systemen en digitale netwerken met een zeer hoge capaciteit, aan een grotere weerbaarheid en capaciteit van digitale backbonenetwerken op het grondgebied van de EU door die netwerken te verbinden met naburige regio's, alsmede aan de digitalisering van de vervoers- en energienetwerken.
Artikel 4
Begroting
1. De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2021-2027 bedragen 43 850 768 000 EUR in constante prijzen (XXX EUR in lopende prijzen).
2. Dit bedrag wordt als volgt verdeeld:
a) 33 513 524 000 EUR in constante prijzen (XXX EUR in lopende prijzen) voor de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), waarvan:
i) 17 746 000 000 EUR in constante prijzen (XXX EUR in lopende prijzen) uit de Europese strategische investeringscluster;
ii) de overdracht van 10 000 000 000 EUR in constante prijzen (11 285 493 000 EUR in lopende prijzen) uit het Cohesiefonds voor investeringen overeenkomstig deze verordening, uitsluitend in de lidstaten die in aanmerking komen voor steun uit het Cohesiefonds;
iii) 5 767 542 000 EUR in constante prijzen (6 500 000 000 EUR in lopende prijzen) van de defensiecluster voor de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), punt ii);
b) 8 650 000 000 EUR voor de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder b), waarvan 15 % - afhankelijk van de marktrespons - voor grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie. Als de drempel van 15 % wordt bereikt, zal de Europese Commissie dit bedrag verhogen tot 20 %, afhankelijk van de marktrespons;
c) 2 662 000 000 EUR in constante prijzen (3 000 000 000 EUR in lopende prijzen) voor de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder c).
3. De Commissie mag niet afwijken van het bedrag als bedoeld in lid 2, onder a), ii).
4. Maximaal 1% van het in lid 1 genoemde bedrag mag worden gebruikt voor technische en administratieve bijstand bij de tenuitvoerlegging van het programma en de sectorspecifieke richtsnoeren, zoals voorbereidende, monitoring-, controle-, audit- en evaluatieactiviteiten, met inbegrip van specifieke informatie en technologiesystemen. Dit bedrag mag ook worden gebruikt ter financiering van begeleidende maatregelen ter ondersteuning van de voorbereiding van projecten, in het bijzonder om de initiatiefnemers te helpen met het structureren van de projectfinanciering door hun advies te verstrekken over financieringsmogelijkheden.
5. Vastleggingen in de begroting voor acties waarvan de uitvoering zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, mogen in jaartranches worden verdeeld.
6. Onverminderd het Financieel Reglement kunnen uitgaven voor acties die voortvloeien uit projecten die in het eerste werkprogramma waren opgenomen, vanaf 1 januari 2021 in aanmerking komen.
7. De uit het Cohesiefonds overgedragen bedragen worden ten uitvoer gelegd overeenkomstig deze verordening, onder voorbehoud van lid 8 en onverminderd artikel 14, lid 2, onder b).
8. Voor wat betreft de bedragen die uit het Cohesiefonds worden overgedragen, ▌worden de voor financiering in aanmerking komende projecten ▌tot en met 31 december 2022 geselecteerd met inachtneming van de nationale toewijzingen in het kader van het Cohesiefonds. Met ingang van 1 januari 2023 worden de middelen die naar het programma zijn overgedragen en niet voor een vervoersinfrastructuurproject zijn vastgelegd, op concurrerende basis beschikbaar gesteld voor alle lidstaten die een beroep kunnen doen op het Cohesiefonds voor de financiering van vervoersinfrastructuurprojecten overeenkomstig deze verordening.
8 bis. Het bedrag dat uit het Cohesiefonds wordt overgedragen, wordt niet gebruikt voor het financieren van sectoroverschrijdende werkprogramma's en blendingverrichtingen.
9. Op verzoek van de lidstaten kunnen de aan hen in gedeeld beheer toegewezen middelen worden overgeschreven naar het programma. De Commissie voert die middelen overeenkomstig [artikel 62, lid 1, onder a),] van het Financieel Reglement op directe wijze dan wel overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder c), van het Financieel Reglement op indirecte wijze uit. Deze middelen worden gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.
9 bis. Onverminderd artikel 4, lid 9, kunnen in de digitale sector middelen die in gedeeld beheer aan de lidstaten zijn toegewezen, op hun verzoek naar het programma worden overschreven, onder meer om de financiering voor subsidiabele acties uit hoofde van artikel 9, lid 4, aan te vullen tot 100 % van de totale subsidiabele kosten, waar mogelijk, zonder dat hiermee afbreuk wordt gedaan aan het in artikel 190 van het Financieel Reglement bedoelde medefinancieringsbeginsel of aan de voorschriften inzake staatssteun. Die middelen worden uitsluitend ten voordele van de betrokken lidstaat gebruikt.
Artikel 5
Met het programma geassocieerde derde landen
1. Het programma staat open voor deelname van de volgende derde landen:
a) landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), overeenkomstig de in de EER-overeenkomst vastgestelde voorwaarden;
b) toetredingslanden, kandidaten en potentiële kandidaten, overeenkomstig de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor hun deelname aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;
c) landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, overeenkomstig de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;
d) andere derde landen, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in een specifieke overeenkomst betreffende de deelname van het derde land aan programma's van de Unie, op voorwaarde dat die overeenkomst:
– een billijk evenwicht waarborgt tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land dat aan programma's van de Unie deelneemt;
– de voorwaarden voor deelname aan de programma's vaststelt, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke programma's en de administratieve kosten ervan; Deze bijdragen worden aangemerkt als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement;
– het derde land geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het programma verleent;
– de rechten van de Unie waarborgt om te zorgen voor een goed financieel beheer en haar financiële belangen te beschermen;
– voor wederkerigheid zorgt bij de toegang tot soortgelijke programma's in het derde land, in het bijzonder overheidsopdrachten.
2. Aan derde landen als bedoeld in lid 1 en aan in die landen gevestigde entiteiten mag in het kader van deze verordening geen financiële bijstand worden verleend, tenzij die bijstand onontbeerlijk is om de doelstellingen van een bepaald project van gemeenschappelijk belang te verwezenlijken onder de voorwaarden die zijn uiteengezet in de werkprogramma's als bedoeld in artikel 19 en overeenkomstig de bepalingen vastgesteld in artikel 8 van Verordening (EU) nr. 1315/2013.
Artikel 6
Uitvoering en vormen van EU-financiering
1. Het programma wordt uitgevoerd in direct beheer in overeenstemming met het Financieel Reglement of in indirect beheer met organen als bedoeld in artikel 62, lid 1, onder c), van het Financieel Reglement.
2. In het kader van het programma kan financiering worden verstrekt in de vorm van subsidies en aanbestedingen, zoals vastgesteld in het Financieel Reglement. Het programma kan eveneens bijdragen aan blendingverrichtingen in overeenstemming met de InvestEU-verordening en titel X van het Financieel Reglement. In de vervoerssector mag de bijdrage van de Unie voor blendingverrichtingen niet hoger zijn dan 10 % van het in artikel 4, lid 2, onder a, punt i), vermelde bedrag. In de vervoerssector mogen blendingverrichtingen worden gebruikt voor acties die verband houden met slimme, interoperabele, duurzame, inclusieve, toegankelijke, veilige en beveiligde mobiliteit, zoals vermeld in artikel 9, lid 2, onder b.
3. De Commissie kan de bevoegdheid voor de tenuitvoerlegging van een deel van het programma overeenkomstig artikel [69] van het Financieel Reglement delegeren aan uitvoerende agentschappen met het oog op een optimaal beheer en in het licht van de efficiëntievereisten van het programma in de vervoers-, energie- en digitale sector.
4. Bijdragen aan een systeem voor onderlinge verzekeringen kan gelden als dekking voor het risico dat is verbonden aan de terugvordering van door ontvangers verschuldigde financiering en wordt als voldoende garantie beschouwd overeenkomstig het Financieel Reglement. De bepalingen van [artikel X van] Verordening XXX [opvolger van de verordening betreffende het Garantiefonds] zijn van toepassing.
Artikel 7
Grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie
1. Grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie moeten bijdragen tot decarbonisatie, de voltooiing van de interne energiemarkt en de verbetering van de voorzieningszekerheid.Deze projecten worden opgenomen in een samenwerkingsovereenkomst of een andere regeling tussen ten minste twee lidstaten, regelingen tussen ten minste één lidstaat en een of meerdere derde landen als bedoeld in de artikelen 8, 9, 11 en 13 van Richtlijn (EU) 2018/2001; Deze projecten worden geselecteerd overeenkomstig de algemene criteria en de procedure die zijn vastgelegd in deel IV van de bijlage bij deze verordening.
2. Uiterlijk op 31 december 2019 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 23, onder d), van deze verordening een gedelegeerde handeling vast tot nadere bepaling, onverminderd de in artikel 13 omschreven gunningscriteria, van de specifieke selectiecriteria en -procedure voor projecten en publiceert zij de methodologieën voor de beoordeling van de bijdrage van projecten aan de algemene criteria en voor de opstelling van de kosten-batenanalyse als gespecificeerd in deel IV van de bijlage.
3. Studies met het oog op de ontwikkeling en de selectie van grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie komen in aanmerking voor financiering uit hoofde van deze verordening.
4. Grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie komen in aanmerking voor EU-financiering voor werkzaamheden indien zij aan de volgende aanvullende criteria voldoen:
a) de projectspecifieke kosten-batenanalyse overeenkomstig deel IV, punt 3, van de bijlage is verplicht voor alle gesteunde projecten, wordt op transparante, uitgebreide en volledige wijze uitgevoerd en toont duidelijk aan dat een project aanzienlijke kostenbesparingen en/of voordelen oplevert in termen van systeemintegratie, milieuduurzaamheid, continuïteit van de energievoorziening, integratie of innovatie, en;
b) de aanvrager toont aan dat het project zonder subsidie niet zou kunnen worden verwezenlijkt of zonder subsidie commercieel niet rendabel zou zijn. Bij die analyse wordt rekening gehouden met eventuele inkomsten uit steunregelingen.
5. Het bedrag van de subsidie voor werkzaamheden staat in verhouding tot de kostenbesparingen en/of voordelen als bedoeld in deel IV, punt 2, onder b), van de bijlage, ligt niet hoger dan het bedrag dat nodig is om ervoor te zorgen dat het project wordt uitgevoerd of rendabel is en voldoet aan de bepalingen van artikel 14, lid 3.
6. Het programma voorziet in de mogelijkheid van gecoördineerde financiering met het kader dat de invoering van hernieuwbare energie begunstigt, overeenkomstig artikel 3, lid 5, van Richtlijn (EU) 2018/2001, en van medefinanciering met het Uniefinancieringsmechanisme voor hernieuwbare energie, overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EU) nr. 2018/1999.
De Commissie beoordeelt regelmatig de besteding van de middelen met betrekking tot het referentiebedrag in artikel 4, lid 2, onder b), voor grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie. Op basis van deze beoordelingen moeten ongebruikte middelen die bedoeld waren voor grensoverschrijdende projecten voor hernieuwbare energie in geval van onvoldoende marktrespons op dergelijke projecten worden ingezet om de in artikel 3, lid 2, onder b), vastgelegde doelstellingen van de trans-Europese energienetwerken te verwezenlijken voor subsidiabele acties zoals bedoeld in artikel 9, lid 3. Vanaf 2024 kunnen deze middelen ook worden gebruikt voor de medefinanciering van het bij Verordening (EU) nr. 2018/1999 opgerichte Uniefinancieringsmechanisme voor hernieuwbare energie.
Met behulp van uitvoeringshandelingen legt de Commissie specifieke regels vast voor medefinanciering tussen de onderdelen van grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie in het kader van de CEF en het financieringsmechanisme dat is opgericht bij artikel 33 van Verordening (EU) nr. 2018/1999. De in artikel 22 bedoelde onderzoeksprocedure is dan van toepassing.
Artikel 8
Projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van infrastructuur voor digitale connectiviteit.
1. Projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van infrastructuur voor digitale connectiviteit zijn projecten waarvan wordt verwacht dat zij een belangrijke bijdrage zullen leveren tot de strategische doelstellingen van de Unie op het gebied van connectiviteit en/of de nodige netwerkinfrastructuur zullen bieden ter ondersteuning van de digitale transformatie van de economie en de samenleving alsook van de Europese digitale eengemaakte markt.
1 bis. Projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van infrastructuur voor digitale connectiviteit voldoen aan de volgende criteria:
a) ze dragen bij tot de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder c);
b) de voor het specifieke project beste beschikbare en meest geschikte technologie wordt toegepast, en de beste balans tussen geavanceerde technologieën in de zin van gegevensstroomcapaciteit, transmissieveiligheid, veerkrachtigheid van het netwerk, cyberveiligheid en kostenefficiëntie wordt voorgesteld.
2. Studies met het oog op de ontwikkeling en de selectie van projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van infrastructuur voor digitale connectiviteit komen in aanmerking voor financiering uit hoofde van deze verordening.
3. Onverminderd de in artikel 13 vastgestelde selectiecriteria, wordt bij het bepalen van de prioriteiten voor financiering rekening gehouden met de volgende criteria:
a) acties die conform de strategische connectiviteitsdoelstellingen van de EU bijdragen tot de uitrol van en de toegang tot netwerken met een zeer hoge capaciteit, waaronder 5G-systemen en andere geavanceerde connectiviteitssystemen,in gebieden waar sociaaleconomische actoren zijn gevestigd, worden geprioriteerd op basis van hun connectiviteitsbehoeften en de extra dekking die wordt gegenereerd, inclusief voor huishoudens, overeenkomstig deel V van de bijlage; Er kan steun worden gegeven voor de uitrol voor specifieke sociaaleconomische actoren, tenzij dit vanuit economisch oogpunt disproportioneel is of vanuit praktisch oogpunt onmogelijk;
b) acties die bijdragen aan het verstrekken van hoogwaardige lokale draadloze connectiviteit in lokale gemeenschappen, overeenkomstig deel V van de bijlage;
c) er wordt voorrang gegeven aan acties die bijdragen tot de uitrol van 5G-corridors op de belangrijkste transportroutes, onder meer op het trans-Europese vervoersnetwerk, ▌met als doel de dekking op belangrijke transportroutes en daardoor de ononderbroken levering van digitale synergiediensten te garanderen, rekening houdend met de sociaaleconomische relevantie hiervan op lange termijn met betrekking tot momenteel geïnstalleerde technologische oplossingen; Een indicatieve lijst van projecten waarvoor steun kan worden verleend, is opgenomen in deel V van de bijlage;
d) projecten voor de ontwikkeling of ingrijpende modernisering van grensoverschrijdende backbonenetwerken tussen de EU en derde landen en ter versterking van de verbindingen tussen elektronische communicatienetwerken binnen de Unie, met inbegrip van onderzeese kabels, worden geprioriteerd op basis van hun bijdrage aan de betere werking, grotere weerbaarheid en zeer hoge capaciteit van deze elektronische communicatienetwerken;
▌
f) voor projecten op het gebied van digitale platforms, wordt prioriteit gegeven aan acties op basis van geavanceerde technologieën, rekening houdend met aspecten zoals interoperabiliteit, cyberveiligheid, gegevensbescherming en hergebruik.
HOOFDSTUK III
SUBSIDIABILITEIT
Artikel 9
Subsidiabele acties
1. Alleen acties die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen als bedoeld in artikel 3, rekening houdend met de langetermijnverbintenissen op het gebied van decarbonisatie, komen in aanmerking voor financiering. Subsidiabele acties omvatten studies, werkzaamheden en begeleidende maatregelen voor het beheer en de tenuitvoerlegging van het programma en de sectorspecifieke richtsnoeren. Studies zijn enkel subsidiabel indien zij verband houden met in het kader van dit programma subsidiabele projecten.
2. In de sector vervoer komen uitsluitend de volgende acties in aanmerking voor financiële EU-bijstand in het kader van de onderhavige verordening:
a) Acties in verband met efficiënte, onderling verbonden, interoperabele en multimodale netwerken voor de ontwikkeling van infrastructuur voor spoorwegen, wegen, de binnenvaart en de zeevaart:
i) acties voor de verwezenlijking van het kernnetwerk overeenkomstig hoofdstuk III van Verordening (EU) nr. 1315/2013, met inbegrip van acties met betrekking tot grensoverschrijdende verbindingen en ontbrekende schakels, zoals die die zijn opgenomen in deel III van de bijlage bij deze verordening, alsook acties met betrekking tot stedelijke knooppunten, multimodale logistieke platforms, zeehavens, binnenhavens, overslagterminals voor weg- en spoorvervoer en verbindingen met luchthavens die deel uitmaken van het kernnetwerk als gedefinieerd in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1315/2013. Acties voor de verwezenlijking van het kernnetwerk mogen aanvullende componenten op het uitgebreide netwerk omvatten indien die nodig zijn om de investering te optimaliseren en overeenkomstig de modaliteiten in de werkprogramma's als bedoeld in artikel 19 van deze verordening;
ii) acties met betrekking tot de verwezenlijking van grensoverschrijdende verbindingen van het uitgebreide netwerk overeenkomstig hoofdstuk II van Verordening (EU) nr. 1315/2013, zoals die acties die zijn opgenomen in deel III, sectie 2, van de bijlage bij deze verordening, acties waarnaar wordt verwezen in deel III, sectie 3, van de bijlage bij deze verordening, acties die verband houden met studies voor de ontwikkeling van het uitgebreide netwerk, en acties die verband houden met de zeehavens en binnenhavens op het uitgebreide netwerk, overeenkomstig hoofdstuk II van Verordening (EU) nr. 1315/2013;
ii bis) acties met het oog op het herstel van ontbrekende spoorverbindingen op het TEN-T-netwerk in grensregio's die zijn verlaten of ontmanteld;
iii) acties voor de verwezenlijking van delen van het uitgebreide netwerk in ultraperifere gebieden overeenkomstig hoofdstuk II van Verordening (EU) nr. 1315/2013, waaronder acties met betrekking tot stedelijke knooppunten, zeehavens, binnenhavens, overslagterminals voor weg- en spoorvervoer, verbindingen met luchthavens en multimodale logistieke platforms die deel uitmaken van het uitgebreide netwerk als gedefinieerd in bijlage II van Verordening (EU) nr. 1315/2013.
iv) acties ter ondersteuning van projecten van gemeenschappelijk belang om het trans-Europese netwerk te verbinden met de infrastructuurnetwerken van buurlanden als gedefinieerd in artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1315/2013;
b) acties op het gebied van slimme, interoperabele, duurzame, multimodale, inclusieve, toegankelijke, veilige en beveiligde mobiliteit:
i) acties ter ondersteuning van maritieme snelwegen in de zin van artikel 21 van Verordening (EU) nr. 1315/2013 met nadruk op de grensoverschrijdende korte vaart over zee;
ii) acties ter ondersteuning van telematicasystemen ▌voor de verschillende vervoerswijzen, overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EU) nr. 1315/2013, met name:
– voor het spoorvervoer: het ERTMS;
– met betrekking tot de binnenvaart: River Information Services (RIS);
– voor het wegvervoer: intelligente vervoerssystemen;
– voor de zeevaart: VTMIS en elektronische maritieme diensten, met inbegrip van maritieme diensten via één elektronisch platform zoals het geïntegreerde elektronisch platform voor maritieme diensten, havencommunicatiesystemen en relevante douane-informatiesystemen;
– met betrekking tot de luchtvaart: luchtverkeersbeveiligingssystemen, in het bijzonder de systemen die uit Sesar voortkomen;
iii) acties ter ondersteuning van duurzame goederenvervoerdiensten overeenkomstig artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1315/2013 en acties om de geluidsoverlast van spoorgoederenvervoer te verminderen;
iv) acties ter ondersteuning van nieuwe technologieën en innovatie, met inbegrip van automatisering, geavanceerde vervoersdiensten, intermodale integratie, infrastructuur voor alternatieve brandstoffen voor alle vervoerswijzen, overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1315/2013;
v) acties om interoperabiliteitsbelemmeringen weg te werken en met name acties die corridor-/ netwerkeffecten genereren, overeenkomstig artikel 3, onder o), van Verordening (EU) nr. 1315/2013, onder meer voor wat betreft de bevordering van het goederenvervoer over het spoor, bijvoorbeeld met automatische voorzieningen voor het overschakelen naar een andere spoorbreedte;
v bis) acties om interoperabiliteitsbelemmeringen weg te werken, met name in stedelijke knooppunten als gedefinieerd in artikel 30 van Verordening (EU) nr. 1315/2013;
vi) acties die bijdragen tot veilige en beveiligde infrastructuur en mobiliteit, waaronder verkeersveiligheid, overeenkomstig artikel 34 van Verordening (EU) nr. 1315/2013;
vii) acties om de vervoersinfrastructuur weerbaarder te maken, in het bijzonder tegen de klimaatverandering en natuurrampen, alsook tegen cyberdreigingen;
viii) acties om de vervoersinfrastructuur beter toegankelijk te maken voor alle vervoerswijzen en alle gebruikers, met name gebruikers met beperkte mobiliteit, overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1315/2013;
ix) acties om de vervoersinfrastructuur toegankelijker en beschikbaarder te maken voor beveiligings- en civielebeschermingsdoeleinden, en acties om de vervoersinfrastructuur af te stemmen op de doelstellingen van de Unie inzake controles aan de buitengrenzen, met als doel de verkeersstromen te vergemakkelijken.
c) In het kader van de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), punt ii), en in overeenstemming met artikel 11 bis: acties, of specifieke activiteiten die deel uitmaken van een actie, ter ondersteuning van nieuwe of bestaande delen van het trans-Europese vervoersnetwerk die geschikt zijn voor militair vervoer, teneinde deze aan te passen aan de eisen inzake infrastructuur voor tweeërlei gebruik.
3. In de sector energie komen uitsluitend de volgende acties in aanmerking voor financiële EU-bijstand in het kader van de onderhavige verordening:
a) acties ter ondersteuning van projecten van gemeenschappelijk belang als bedoeld in artikel 14 van Verordening (EU) nr. 347/2013;
b) acties ter ondersteuning van grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie, met inbegrip van innovatieve oplossingen en de opslag van hernieuwbare energie en met inbegrip van het ontwerp daarvan, als gedefinieerd in deel IV van de bijlage bij deze verordening, mits wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 7 van deze verordening.
4. In de digitale sector komen uitsluitend de volgende acties in aanmerking voor financiële EU-bijstand in het kader van de onderhavige verordening:
a) acties ter ondersteuning van de uitrol van en toegang tot netwerken met zeer hoge capaciteit, waaronder 5G-systemen, die gigabitconnectiviteit leveren in gebieden waar sociaaleconomische actoren zijn gevestigd;
b) acties ter ondersteuning van het gratis en onder niet-discriminerende voorwaarden aanbieden van hoogwaardige lokale draadloze connectiviteit in lokale gemeenschappen;
c) acties voor de uitrol van een ononderbroken dekking met 5G-systemen op alle belangrijke transportroutes, met inbegrip van het trans-Europese vervoersnetwerk;
d) acties ter ondersteuning van de uitrol van nieuwe backbonenetwerken of de ingrijpende modernisering van bestaande backbonenetwerken, onder meer met onderzeese kabels binnen en tussen lidstaten en tussen de Unie en derde landen;
f) acties met het oog op de uitrol van infrastructuur voor digitale connectiviteit in verband met grensoverschrijdende vervoers- of energieprojecten en/of ter ondersteuning van operationele digitale platforms die een direct verband hebben met vervoers- of energie-infrastructuur.
Een indicatieve lijst van subsidiabele projecten in de digitale sector is opgenomen in deel V van de bijlage.
Artikel 10
Synergieën tussen de sectoren vervoer, energie en digitalisering
1. Acties die tegelijkertijd bijdragen tot de verwezenlijking van één of meer doelstellingen van ten minste twee sectoren als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), b) en c), komen in aanmerking voor financiële EU-bijstand in het kader van deze verordening en voor de toepassing van een hoger medefinancieringspercentage overeenkomstig artikel 14. Die acties worden uitgevoerd op basis van ▌werkprogramma's die ten minste twee sectoren bestrijken, met specifieke selectiecriteria en gefinancierd met bijdragen uit de begroting van de betrokken sectoren.
2. Acties in de sectoren vervoer, energie of digitalisering mogen overeenkomstig artikel 9 synergetische componenten omvatten die een verband hebben met een van de andere sectoren, maar die geen verband hebben met de subsidiabele acties overeenkomstig artikel 9, leden 2, 3 of 4, mits die componenten voldoen aan alle volgende vereisten:
a) de kosten van die synergetische componenten bedragen niet meer dan 20 % van de totale subsidiabele kosten van de actie; en
b) die synergetische componenten hebben betrekking op de sector vervoer, energie of digitalisering; en
c) die synergetische componenten zorgen voor een aanzienlijke toename van de sociaaleconomische, klimaat- of milieuvoordelen van de actie.
Artikel 11
In aanmerking komende entiteiten
1. Naast de in artikel [197] van het Financieel Reglement vermelde subsidiabiliteitscriteria zijn de in dit artikel vastgestelde criteria van toepassing.
2. De volgende entiteiten komen in aanmerking:
a) juridische entiteiten, met inbegrip van joint ventures, die zijn gevestigd in een lidstaat;
b) juridische entiteiten die zijn gevestigd in een met het programma geassocieerd derde land of in landen en gebieden overzee;
c) krachtens het EU-recht opgerichte juridische entiteiten en internationale organisaties, voor zover de werkprogramma's in die mogelijkheid voorzien.
3. Natuurlijke personen komen niet in aanmerking.
4. Juridische entiteiten die gevestigd zijn in een niet met het programma geassocieerd derde land komen bij wijze van uitzondering in aanmerking voor steun in het kader van het programma indien die steun onontbeerlijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van een bepaald project van gemeenschappelijk belang op het gebied van vervoer, energie of digitalisering of een grensoverschrijdend project op het gebied van hernieuwbare energie.
5. ▌Alleen voorstellen die worden ingediend door een of meer lidstaten of, met instemming van de betrokken lidstaten, door internationale organisaties, gemeenschappelijke ondernemingen, dan wel publieke of private ondernemingen of organen, inclusief regionale of plaatselijke autoriteiten,komen in aanmerking voor subsidie. Als een lidstaat hier niet mee akkoord gaat, deelt hij dit mee.
Een lidstaat kan besluiten dat voorstellen voor een specifiek werkprogramma of voor specifieke toepassingscategorieën zonder zijn instemming kunnen worden ingediend. In dat geval wordt dit op verzoek van de betrokken lidstaat vermeld in het desbetreffende werkprogramma en in de oproep tot het indienen van voorstellen.
Artikel 11 bis
Specifieke criteria om in aanmerking te komen voor subsidies voor wat betreft acties die verband houden met de aanpassing van TEN-T-netwerken met het oog op duaal civiel-militair gebruik
1. Acties die bijdragen tot de aanpassing van de kernnetwerken of uitgebreide netwerken zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 1315/2013, met als doel een duaal civiel-militair gebruik van de infrastructuur mogelijk te maken, moeten aan de volgende aanvullende vereisten voldoen om in aanmerking te komen voor subsidies:
a) de relevante voorstellen worden ingediend door een of meer lidstaten of, met instemming van de betrokken lidstaten, door in de lidstaten gevestigde rechtspersonen;
b) de acties houden verband met de delen of knooppunten die de lidstaten hebben geïdentificeerd in de bijlagen bij de Militaire behoeften voor militaire mobiliteit binnen en buiten de EU, zoals vastgesteld door de Raad op 20 november 2018(36), in eventuele later goedgekeurde lijsten, of in eventuele bijkomende indicatieve lijsten met prioritaire projecten die de lidstaten kunnen opstellen in overeenstemming met het actieplan voor militaire mobiliteit;
c) de acties kunnen zowel verband houden met de modernisering van bestaande infrastructuuronderdelen als met de aanleg van nieuwe infrastructuuronderdelen, rekening houdend met de in lid 2 genoemde infrastructuurvereisten;
d) acties voor de uitrol van een niveau van infrastructuurvereisten dat verder gaat dan wat voor infrastructuur voor tweeërlei gebruik vereist is, komen in aanmerking voor subsidie; de kosten ervan komen echter slechts in aanmerking voor zover ze betrekking hebben op de noodzakelijke behoeften voor tweeërlei gebruik. Acties die verband houden met infrastructuur die uitsluitend voor militaire doeleinden wordt gebruikt, komen niet in aanmerking;
e) de in dit artikel beschreven acties worden enkel gefinancierd uit de bedragen als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder a, punt iii).
2. Indien nodig stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast waarin de infrastructuurvereisten worden gepreciseerd die van toepassing zijn op bepaalde categorieën van acties betreffende infrastructuur voor duaal gebruik, alsook de beoordelingsprocedure voor acties die verband houden met infrastructuur voor duaal civiel-militair gebruik.
Na de in artikel 21, lid 2, voorziene tussentijdse beoordeling van het programma kan de Commissie de begrotingsautoriteit voorstellen om niet-vastgelegde bedragen over te schrijven van artikel 4, lid 2, onder a), punt iii), naar artikel 4, lid 2, onder a), punt i).
HOOFDSTUK III
SUBSIDIES
Artikel 12
Subsidies
Subsidies in het kader van het programma worden toegekend en beheerd in overeenstemming met titel VIII van het Financieel Reglement.
Artikel 13
Selectiecriteria
1. Transparante selectiecriteria worden vastgesteld in de werkprogramma's als bedoeld in artikel 19 en in de oproepen tot het indienen van voorstellen, rekening houdend met, voor zover van toepassing, uitsluitend de volgende elementen:
a) economische, sociale en milieueffecten, waaronder de klimaatimpact (projectlevenscyclus, kosten en baten), en de deugdelijkheid, alomvattendheid en transparantie van de analyse;
b) innovatie en digitalisering, veiligheid, interoperabiliteit en toegankelijkheid, onder meer voor personen met beperkte mobiliteit:
c) grensoverschrijdende dimensie, netwerkintegratie en territoriale toegankelijkheid, ook voor ultraperifere regio's en eilanden;
c bis) Europese toegevoegde waarde;
d) synergieën tussen de sectoren vervoer, energie en digitalisering;
e) de maturiteit van de actie binnen de ontwikkeling van het project;
e bis) de deugdelijkheid van de voorgestelde onderhoudsstrategie voor het voltooide project;
f) de deugdelijkheid van het voorgestelde uitvoeringsplan;
g) de katalyserende werking van financiële EU-bijstand op de investering;
h) de noodzaak om financiële belemmeringen weg te werken, bijvoorbeeld als gevolg van een gebrek aan rendabiliteit, hoge aanloopkosten of het gebrek aan marktfinanciering;
h bis) het potentieel van tweeërlei gebruik in de context van militaire mobiliteit;
i) samenhang met de beleidsplannen en langetermijnstrategieën van de Unie en de lidstaten op het gebied van energie en klimaat, en coherentie met het beginsel 'energie-efficiëntie eerst'.
2. Bij de toetsing van de voorstellen aan de selectiecriteria wordt, voor zover relevant, rekening gehouden met de weerbaarheid ten aanzien van de negatieve gevolgen van klimaatverandering door middel van een analyse van de klimaatkwetsbaarheid en een risicobeoordeling, met inbegrip van de relevante aanpassingsmaatregelen.
3. Bij de toetsing van voorstellen aan de selectiecriteria wordt, voor zover relevant en overeenkomstig de specificaties in het werkprogramma, gewaarborgd dat door het programma ondersteunde acties die technologie voor plaatsbepaling, navigatie en tijdsbepaling (PNT) omvatten, technisch compatibel zijn met EGNOS/Galileo en Copernicus.
4. In de vervoerssector wordt er bij de toetsing van de voorstellen aan de selectiecriteria als bedoeld in lid 1, indien van toepassing, op toegezien dat de voorgestelde acties in overeenstemming zijn met de werkplannen van de corridors en de uitvoeringshandelingen overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1315/2013 en rekening houden met het raadgevend advies van de bevoegde Europese coördinator op grond van artikel 45, lid 8. Daarnaast wordt beoordeeld of de uitvoering van door de CEF gefinancierde acties het risico met zich meebrengt dat de goederen- of passagiersstromen op het door het project beïnvloede traject worden onderbroken en of er maatregelen zijn genomen om dit risico te beperken.
5. Voor acties met betrekking tot grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie, wordt in de selectiecriteria als gedefinieerd in de werkprogramma's en de oproepen tot het indienen van voorstellen rekening gehouden met de voorwaarden van artikel 7, lid 4.
6. Voor acties met betrekking tot projecten van gemeenschappelijk belang voor digitale connectiviteit, wordt in de selectiecriteria als gedefinieerd in de werkprogramma's en de oproepen tot het indienen van voorstellen rekening gehouden met de voorwaarden van artikel 8, lid 3.
Artikel 14
Medefinancieringspercentages
1. Voor studies bedraagt de financiële bijstand van de Unie ten hoogste 50 % van de totale subsidiabele kosten. Voor studies die worden gefinancierd met de bedragen die uit het Cohesiefonds zijn overgedragen, gelden de maximale medefinancieringspercentages van het Cohesiefonds als vermeld in lid 2, onder b).
2. Voor werkzaamheden in de vervoerssector gelden de volgende maximale medefinancieringspercentages:
a) voor werkzaamheden in verband met de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), punt i), bedraagt de financiële bijstand van de Unie ten hoogste 30 % van de totale subsidiabele kosten. Het medefinancieringspercentage kan worden verhoogd tot maximum 50 % voor acties in verband met grensoverschrijdende verbindingen overeenkomstig de in dit lid, onder c), gespecificeerde voorwaarden, voor acties ter ondersteuning van telematicasystemen, voor acties ter ondersteuning van de binnenwaterwegen, voor acties ter ondersteuning van spoorweginteroperabiliteit, voor acties ter ondersteuning van nieuwe technologieën en innovatie, voor acties om infrastructuur veiliger te maken en voor acties om de vervoersinfrastructuur af te stemmen op de doelstellingen van de Unie inzake controles aan de buitengrenzen, overeenkomstig de relevante EU-wetgeving en voor acties in ultraperifere regio's. Voor acties in ultraperifere regio's bedragen de medefinancieringspercentages maximaal 70 %;
a bis) voor werkzaamheden in verband met de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), punt ii), bedraagt de financiële bijstand van de Unie ten hoogste 50 % van de totale subsidiabele kosten. Het medefinancieringspercentage kan worden verhoogd tot maximaal 85 % indien de nodige middelen naar het programma worden overgedragen overeenkomstig artikel 9, lid 4;
b) voor bedragen die uit het Cohesiefonds zijn overgedragen, gelden de maximale medefinancieringspercentages van het Cohesiefonds als bedoeld in Verordening (EU) XXX [CPR]. Deze medefinancieringspercentages kunnen worden verhoogd tot maximaal 85 % voor acties in verband met grensoverschrijdende verbindingen overeenkomstig de in dit lid, onder c), gespecificeerde voorwaarden, en voor acties in verband met ontbrekende schakels;
c) voor acties in verband met grensoverschrijdende verbindingen, mogen de hogere maximale medefinancieringspercentages als bedoeld onder a) en b) alleen worden toegepast voor acties waarbij er sprake is van een verregaande integratie bij de planning en uitvoering van de actie voor de toepassing van het selectiecriterium als bedoeld in artikel 13, lid 1, onder c), bijvoorbeeld door de oprichting van een enige projectonderneming, een gezamenlijke beheerstructuur, een bilateraal juridisch kader of een uitvoeringshandeling uit hoofde van artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1315/2013. Daarnaast kan het medefinancieringspercentage dat van toepassing is op projecten die worden uitgevoerd door een geïntegreerde beheerstructuur, zoals een joint venture, overeenkomstig artikel 11, lid 2, onder a), met 5 % worden verhoogd.
3. Voor werkzaamheden in de energiesector gelden de volgende maximale cofinancieringspercentages:
a) voor werkzaamheden in verband met de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder b), bedraagt de financiële bijstand van de Unie ten hoogste 50 % van de totale subsidiabele kosten. Voor werkzaamheden in ultraperifere regio's bedragen de medefinancieringspercentages maximaal 70 %.
b) Het medefinancieringspercentage kan worden verhoogd tot maximum 75 % voor acties die bijdragen tot de ontwikkeling van projecten van gemeenschappelijk belang die, op basis van de in artikel 14, lid 2, van Verordening (EU) nr. 347/2013 vermelde bewijzen, zorgen voor een hoge mate van regionale of EU-brede voorzieningszekerheid, die de solidariteit in de Unie versterken of die bijzonder innoverende oplossingen omvatten.
4. Voor werkzaamheden in de digitale sector gelden de volgende maximale cofinancieringspercentages: voor werkzaamheden in verband met de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder c), bedraagt de financiële bijstand van de Unie maximum 30 % van de totale subsidiabele kosten. Voor werkzaamheden in ultraperifere regio's bedragen de medefinancieringspercentages maximaal 70 %. Het medefinancieringspercentage kan worden verhoogd tot maximum 50 % voor acties met een sterke grensoverschrijdende dimensie, zoals ononderbroken dekking met 5G-systemen van belangrijke transportroutes of de ontwikkeling van backbonenetwerken tussen lidstaten en tussen de Unie en derde landen, en tot maximum 75 % voor acties voor de uitrol van gigabitconnectiviteit bij sociaaleconomische actoren. Voor acties met het oog op het verstrekken van lokale draadloze connectiviteit in lokale gemeenschappen, die worden uitgevoerd met lage subsidies,kan de financiële Unie-bijstand tot 100 % van de subsidiabele kosten bedragen, onverminderd het medefinancieringsbeginsel.
5. Het maximale medefinancieringspercentage voor acties als bedoeld in artikel 10, lid 1, is het hoogste maximale medefinancieringspercentage van de betrokken sectoren. Daarnaast kan het medefinancieringspercentage dat van toepassing is op deze acties met 10 % worden verhoogd;
Artikel 15
Subsidiabele kosten
Naast de in artikel [186] van het Financieel Reglement vermelde criteria zijn de volgende criteria voor subsidiabiliteit van kosten van toepassing:
a) alleen uitgaven in de lidstaten worden in aanmerking genomen, tenzij het project van gemeenschappelijk belang of het grensoverschrijdende project op het gebied van hernieuwbare energie ook betrekking heeft op het grondgebied van derde landen als bedoeld in artikel 5 of artikel 11, lid 4, van deze verordening of op internationale wateren, en de actie onontbeerlijk is om de doelstellingen van het desbetreffende project te verwezenlijken;
b) de kosten van apparatuur, voorzieningen en infrastructuur die door de begunstigde als kapitaaluitgaven worden behandeld, kunnen volledig in aanmerking worden genomen;
c) uitgaven voor de aankoop van gronden komen niet in aanmerking, tenzij het fondsen betreft die uit het Cohesiefonds naar de vervoerssector zijn overgedragen overeenkomstig artikel 58 van Verordening (EU) XXX houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en financiële regels hiervoor en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het instrument voor grensbeheer en visa;
d) subsidiabele kosten omvatten geen belasting over de toegevoegde waarde ("btw").
Artikel 16
Combinatie van subsidies met andere financieringsbronnen
1. Subsidies kunnen worden gebruikt in combinatie met financiering van de Europese Investeringsbank, nationale stimuleringsbanken of andere ontwikkelingsbanken en openbare financiële instellingen alsmede van particuliere financiële instellingen en investeerders uit de particuliere sector, ook via publiek-private partnerschappen.
2. De subsidies als bedoeld in lid 1 mogen ten uitvoer worden gelegd middels specifieke oproepen tot het indienen van voorstellen.
Artikel 17
Verlaging of beëindiging van subsidie
1. Behalve op de in [artikel 131, lid 4,] van het Financieel Reglement genoemde gronden kan het subsidiebedrag, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen, worden verlaagd op de volgende gronden:
a) de actie is niet van start gegaan binnen één jaar voor studies, of twee jaar voor werkzaamheden, na de in de subsidieovereenkomst vermelde begindatum;
b) na evaluatie van de vooruitgang van de actie is gebleken dat de uitvoering van de actie zoveel vertraging heeft opgelopen dat de doelstellingen van de actie waarschijnlijk niet zullen worden verwezenlijkt;
2. De subsidieovereenkomst kan worden gewijzigd of beëindigd op de in lid 1 genoemde gronden.
3. Voordat een beslissing over de verlaging of intrekking van een subsidie wordt genomen, wordt de zaak uitvoerig onderzocht en krijgen de betrokken begunstigden de mogelijkheid hun opmerkingen binnen een redelijke termijn kenbaar te maken.
3 bis. Beschikbare vastleggingskredieten die resulteren uit de toepassing van lid 1 of lid 2, worden verdeeld over andere werkprogramma's die onder de desbetreffende begroting, als omschreven in artikel 4, lid 2, worden voorgesteld.
Artikel 18
Cumulatieve, aanvullende en gecombineerde financiering
1. Aan een actie waaraan in het kader van het programma een bijdrage is toegekend, kan ook een bijdrage worden toegekend uit een ander programma van de Unie, met inbegrip van fondsen in gedeeld beheer, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. Bij de uitvoering worden de bepalingen van artikel 62 van het Financieel Reglement in acht genomen. De gecumuleerde steun mag niet meer dan de totale subsidiabele kosten van de actie bedragen en de steun uit de verschillende EU-programma's kan op pro-ratabasis worden berekend overeenkomstig het document waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.
2. Voor acties die voldoen aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
a) de acties zijn beoordeeld na een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het programma;
b) de acties voldoen aan de minimale kwaliteitseisen van de oproep tot het indienen van voorstellen;
c) de acties kunnen vanwege budgettaire beperkingen niet worden gefinancierd in het kader van die oproep tot het indienen van voorstellen;
kan steun worden verleend via het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling of het Cohesiefonds overeenkomstig [artikel 67, lid 5,] van Verordening (EU) nr. XXX [de gemeenschappelijke verordening], zonder verdere beoordeling en voor zover de acties sporen met de doelstellingen van het desbetreffende programma. De regels van het Fonds dat steun verleent, zijn van toepassing.
HOOFDSTUK IV
PROGRAMMERING, TOEZICHT, EVALUATIE EN CONTROLE
Artikel 19
Werkprogramma's
1. Het programma wordt uitgevoerd door middel van werkprogramma's als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement. ▌
1 bis. Om voor transparantie en voorspelbaarheid te zorgen en de kwaliteit van de projecten te verbeteren, moet de Commissie tegen 31 december 2020 de eerste meerjarige werkprogramma's goedkeuren. Deze programma's moeten het tijdschema voor de oproepen tot het indienen van voorstellen voor de eerste drie jaar van elk programma omvatten, evenals de onderwerpen, het indicatieve budget en een toekomstig kaderprogramma voor de volledige programmeringsperiode.
2. De werkprogramma's worden door de Commissie vastgesteld door middel van een uitvoeringshandeling. Die uitvoeringsbesluiten worden vastgesteld in overeenstemming met de in artikel 22 van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.
3. In de energiesector moet bijzondere aandacht worden besteed aan projecten van gemeenschappelijk belang en gerelateerde acties die gericht zijn op de verdere integratie van de interne markt voor energie, het doorbreken van het isolement op energiegebied, en het wegwerken van knelpunten inzake elektriciteitsinterconnectie, waarbij de nadruk moet liggen op projecten die bijdragen aan de verwezenlijking van de interconnectiedoelstelling van ten minste 10 % tegen 2020 en 15 % tegen 2030, en op projecten die bijdragen aan de synchronisatie van elektriciteitssystemen en EU-netwerken.
3 bis. In overeenstemming met artikel 200, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 kan de bevoegde ordonnateur waar aangewezen een selectieprocedure in twee fasen organiseren, die als volgt verloopt:
a) de aanvragers dienen een vereenvoudigd dossier in met relatief beknopte informatie, zodat er op basis van een beperkt aantal criteria een voorselectie van de projecten kan worden gemaakt;
b) de aanvragers die in de eerste stap zijn geselecteerd, dienen na afronding van de eerste fase een volledig dossier in.
Artikel 19 bis
Toekenning van financiële bijstand van de Unie
1. Na iedere oproep tot het indienen van voorstellen op basis van het in artikel 19 bedoelde werkprogramma, legt de Commissie volgens de in artikel 22 bedoelde onderzoeksprocedure in een uitvoeringshandeling vast hoeveel financiële bijstand er wordt toegekend aan de geselecteerde projecten of projectonderdelen daarvan. De Commissie bepaalt onder welke voorwaarden en volgens welke methoden de projecten of projectonderdelen worden uitgevoerd.
2. Tijdens de uitvoering van de subsidieovereenkomsten stelt de Commissie de begunstigden en de betrokken lidstaten in kennis van eventuele wijzigingen in de subsidiebedragen en de uiteindelijk betaalde bedragen.
3. De begunstigden dienen zonder voorafgaande toestemming van de lidstaten verslagen in, zoals overeengekomen in de respectieve subsidieovereenkomsten. De Commissie biedt de lidstaten toegang tot de verslagen over acties die op hun grondgebied plaatsvinden.
Artikel 20
Monitoring en verslaglegging
1. Indicatoren om verslag uit te brengen over de door het programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de in artikel 3 vermelde algemene en specifieke doelstellingen zijn vastgesteld in deel 1 van de bijlage.
2. Om te zorgen voor een effectieve evaluatie van de voortgang van het programma in de richting van de verwezenlijking van zijn doelstellingen, wordt de Commissie overeenkomstig artikel 24 gemachtigd deel I van de bijlage te wijzigen teneinde de indicatoren waar nodig te herzien en aan te vullen en deze verordening aan te vullen met bepalingen inzake de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader.
3. Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van het programma geschikt zijn voor een grondige analyse van de geboekte vooruitgang, onder meer voor wat klimaatmonitoring betreft, en dat zij op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig worden verzameld. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van middelen van de Unie en, indien relevant, de lidstaten.
3 bis. De Commissie verbetert de speciale internetsite zodat er in real time een kaart wordt gepubliceerd met de projecten in uitvoering, samen met relevante gegevens (effectbeoordelingen, waarde, begunstigde, uitvoeringsorgaan, stand van zaken), en legt om de twee jaar een voortgangsverslag voor. In deze voortgangsverslagen wordt melding gemaakt van de uitvoering van het programma, aan de hand van de in artikel 3 vastgelegde algemene en sectorale doelstellingen, en wordt verduidelijkt of de verschillende sectoren op schema liggen, of de totale begrotingsvastlegging in overeenstemming is met het totale toegewezen bedrag, of de lopende projecten in voldoende mate volbracht zijn en of ze nog steeds haalbaar zijn en eenvoudig kunnen worden geleverd.
Artikel 21
Evaluatie
1. Evaluaties worden tijdig uitgevoerd zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.
2. De tussentijdse evaluatie van het programma wordt uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van het programma is begonnen.
3. Aan het einde van de uitvoering van het programma, doch uiterlijk vier jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, voert de Commissie een eindevaluatie van het programma uit.
4. De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties tezamen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.
Artikel 22
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door het Coördinatiecomité van de CEF, dat in diverse formaties kan bijeenkomen, afhankelijk van het desbetreffende thema. Het Comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Artikel 23
Gedelegeerde handelingen
1. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 24 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen:
a) ▌tot vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader op basis van de indicatoren die zijn opgenomen in deel I van de bijlage;
▌
d) tot aanvulling van deel IV van de bijlage betreffende de selectie van grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie; tot opstelling en actualisering van de lijst van de geselecteerde grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie.
2. Met inachtneming van de tweede alinea van artikel 172 VWEU wordt de Commissie gemachtigd om overeenkomstig artikel 24 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen:
a) tot wijziging van deel III van de bijlage betreffende de afbakening van de kernnetwerkcorridors en vooraf geïdentificeerde segmenten van het uitgebreide netwerk;
b) tot wijziging van deel V van de bijlage betreffende de selectie van de projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van digitale connectiviteit.
Artikel 24
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 23 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2028.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 23 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 23 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 25
Informatie, communicatie en publiciteit
1. Ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren.
2. De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het programma alsmede de acties en de resultaten ervan. De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen.
2 bis. Conform de toepasselijke communautaire en nationale wetgeving moet er voor transparantie worden gezorgd en moet ervoor worden gezorgd dat de bevolking wordt geraadpleegd.
Artikel 26
Bescherming van de financiële belangen van de Unie
Wanneer een derde land aan het programma deelneemt op grond van een besluit in het kader van een internationale overeenkomst of op grond van enig ander rechtsinstrument, verleent het derde land de nodige rechten en toegang aan de verantwoordelijke ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten deze rechten het recht om onderzoeken, waaronder controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).
HOOFDSTUK VI
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 27
Intrekkings- en overgangsbepalingen
1. Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014 worden ingetrokken.
2. Onverminderd lid 1, doet deze verordening geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging van de betrokken acties tot de afsluiting ervan op grond van Verordening (EU) nr. 1316/2013, die op de betrokken acties van toepassing blijft totdat zij worden afgesloten.
De Commissie beoordeelt de doeltreffendheid en beleidscoherentie van Verordening (EU) nr. 347/2013, en dient tegen 31 december 2020 bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met het resultaat van deze beoordeling. Bij haar beoordeling houdt de Commissie onder meer rekening met de energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie voor 2030, de langetermijnverbintenissen van de EU op het gebied van decarbonisatie, en het beginsel van voorrang voor energie-efficiëntie. Het beoordelingsverslag gaat eventueel vergezeld van een wetgevingsvoorstel ter wijziging van die verordening.
3. De financiële middelen voor het programma kunnen eveneens de uitgaven dekken voor noodzakelijke technische en administratieve bijstand om de overgang te waarborgen tussen dit programma en de maatregelen die zijn vastgesteld op grond van het vorige programma, de bij Verordening (EU) nr. 1316/2013 vastgestelde Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen.
4. Zo nodig kunnen ook na 2027 kredieten in de begroting worden opgenomen ter dekking van de in artikel 4, lid 5, van deze verordening bedoelde uitgaven voor het beheer van acties die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid.
Artikel 28
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te …,
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
BIJLAGE
DEEL I — INDICATOREN
Op het programma wordt nauwlettend toezicht uitgeoefend aan de hand van een reeks indicatoren om te meten in hoeverre de algemene en specifieke doelstellingen van het programma zijn verwezenlijkt, mede met het oog op het beperken van de administratieve lasten en de kosten. Daartoe zullen gegevens worden verzameld met betrekking tot onderstaande indicatoren.
Sectoren
Specifieke doelstellingen
Indicatoren
Vervoer
Efficiënte, onderling verbonden en multimodale netwerken en infrastructuur voor slimme, interoperabele, duurzame, inclusieve, toegankelijke, veilige en beveiligde mobiliteit
Het aantal grensoverschrijdende verbindingen en missing links die met CEF-steun zijn aangepakt (met inbegrip van stedelijke knooppunten, regionale grensoverschrijdende spoorwegverbindingen, multimodale platforms, zeehavens, binnenhavens, verbindingen met luchthavens en terminals voor overslag tussen weg- en spoorvervoer op het TEN-T-kernnetwerk en het uitgebreide netwerk)
Aantal door de CEF ondersteunde acties die bijdragen tot de digitalisering van het vervoer, met name door de uitrol van ERTMS, RIS, ITS, VTMIS/elektronische maritieme diensten en SESAR
Het aantal bevoorradingspunten voor alternatieve brandstoffen die met CEF-steun zijn gecreëerd of gemoderniseerd
Aantal door de CEF ondersteunde acties die de veiligheid van vervoer verbeteren.
Aantal CEF-acties om het vervoer beter toegankelijk te maken voor personen met beperkte mobiliteit
Aantal door de CEF ondersteunde acties om de geluidsoverlast van spoorgoederenvervoer te verminderen
Aanpassing van transportinfrastructuur voor duaal civiel-militair gebruik
Aantal infrastructuurcomponenten die zijn aangepast aan de vereisten voor duaal civiel-militair gebruik
Energie
Bijdrage aan de interconnectiviteit en integratie van markten
Het aantal CEF-acties die deel uitmaken van projecten om lidstaten met elkaar te verbinden en interne knelpunten weg te werken
Voorzieningszekerheid
Aantal CEF-acties die deel uitmaken van projecten om de veerkracht van het gasnetwerk te waarborgen
Het aantal CEF-acties op het gebied van slimmere netwerken, de digitalisering van netwerken en een toename van de energieopslagcapaciteit
Duurzame ontwikkeling dankzij projecten die de decarbonisatie mogelijk maken
Het aantal CEF-acties die deel uitmaken van projecten die een toename van het aandeel van hernieuwbare energie in de energiesystemen mogelijk maken.
Aantal CEF-acties in het kader van grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van hernieuwbare energie
Digitalisering
Bijdrage tot de ontwikkeling van infrastructuur voor digitale connectiviteit in de hele Europese Unie
Nieuwe aansluitingen op netwerken met een zeer hoge capaciteit voor sociaaleconomische actoren en hoogwaardig aansluitingen voor lokale gemeenschappen
Aantal CEF-acties voor 5G-connectiviteit op belangrijke transportroutes
Aantal CEF-acties voor nieuwe aansluitingen op netwerken met een zeer hoge capaciteit
Aantal CEF-acties die bijdragen tot de digitalisering van vervoer en energie
DEEL II: INDICATIEVE PERCENTAGES VOOR DE SECTOR VERVOER
De budgettaire middelen als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder a), punt i), worden als volgt verdeeld:
60 % voor de in artikel 9, lid 2, onder a), genoemde acties: "acties in verband met efficiënte, onderling verbonden en multimodale netwerken";
40 % voor de in artikel 9, lid 2, onder b), genoemde acties: "acties in verband met slimme, duurzame, inclusieve, veilige en beveiligde mobiliteit".
De budgettaire middelen als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder a), punt ii), worden als volgt verdeeld:
85 % voor de in artikel 9, lid 2, onder a), genoemde acties: "acties in verband met efficiënte, onderling verbonden en multimodale netwerken";
15 % voor de in artikel 9, lid 2, onder b), genoemde acties: "acties in verband met slimme, duurzame, inclusieve, veilige en beveiligde mobiliteit".
Voor de in artikel 9, lid 2, onder a), genoemde acties worden 85 % van de begrotingsmiddelen toegewezen aan acties op het kernnetwerk en 15 % aan acties op het uitgebreide netwerk.
DEEL III: KERNNETWERKCORRIDORS EN GRENSOVERSCHRIJDENDE VERBINDINGEN OP HET UITGEBREIDE NETWERK
1. Kernnetwerkcorridors en indicatieve lijst met vooraf geselecteerde grensoverschrijdende verbindingen en ontbrekende schakels
"Atlantische" kernnetwerkcorridor
Verloop
Gijón – León – Valladolid
A Coruña – Vigo – Orense – León
Zaragoza – Pamplona/Logroño – Bilbao
Tenerife/Gran Canaria – Huelva/Sanlúcar de Barrameda – Sevilla – Córdoba
Algeciras – Bobadilla – Madrid
Sines/Lissabon – Madrid – Valladolid
Lissabon – Aveiro – Leixões/Porto – Dourorivier
Shannon Foynes/Dublin/Cork – Le Havre – Rouen – Parijs
Kopenhagen – Hamburg: Toegangswegen tot de vaste Fehmarnbeltverbinding
München – Wörgl – Innsbruck – Fortezza – Bolzano – Trento – Verona: Brennerbasistunnel en toegangswegen
Göteborg – Oslo
Kopenhagen – Hamburg: Vaste Fehmarnbeltverbinding
Rail/weg
2. Indicatieve lijst van vooraf geïdentificeerde grensoverschrijdende verbindingen op het uitgebreide netwerk
De grensoverschrijdende segmenten van het uitgebreide netwerk als bedoeld in artikel 9, lid 2, onder a), ii), van deze verordening omvatten met name de volgende verbindingen:
Dublin/Letterkenny – grens met het Verenigd Koninkrijk
Weg
Pau – Huesca
Spoor
Lyon – Zwitserse grens
Spoor
Athus – Mont-St.-Martin
Spoor
Breda – Venlo – Viersen – Duisburg
Spoor
Antwerpen – Duisburg
Spoor
Bergen – Valenciennes
Spoor
Gent – Terneuzen
Spoor
Heerlen – Aken
Spoor
Groningen – Bremen
Spoor
Stuttgart – Zwitserse grens
Spoor
Gallarate/Sesto Calende – Zwitserse grens
Spoor
Berlijn – Rzepin/Horka – Wrocław
Spoor
Praag – Linz
Spoor
Villach – Ljubljana
Spoor
Pivka – Rijeka
Spoor
Plzeň – České Budějovice – Wenen
Spoor
Wenen - Györ
Spoor
Graz – Celldömölk – Győr
Spoor
Neumarkt-Kallham – Mühldorf
Spoor
Ambercorridor PL-SK-HU
Spoor
Corridor Via Carpathia Belarussische/Oekraïense grens-PL-SK-HU-RO
Weg
Focșani – grens met Macedonië
Weg
Boedapest – Osijek – Svilaj (Bosnië en Herzegovina)
Weg
Faro – Huelva
Spoor
Porto – Vigo
Spoor
Giurgiu – Varna ▌
Spoor
Svilengrad – Pithio
Spoor
3. Onderdelen van het uitgebreide netwerk die zich bevinden in lidstaten zonder landgrens met een andere lidstaat
DEEL IV: SELECTIE VAN GRENSOVERSCHRIJDENDE PROJECTEN OP HET GEBIED VAN HERNIEUWBARE ENERGIE
1. Doelstelling van grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie
Grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie moeten de grensoverschrijdende samenwerking tussen de lidstaten bevorderen voor de planning, ontwikkeling en kosteneffectieve exploitatie van hernieuwbare energiebronnen en de integratie ervan bevorderen aan de hand van energieopslagfaciliteiten, met als doel bij te dragen aan de langetermijndoelstellingen van de Unie inzake decarbonisatie.
2. Algemene criteria
Om in aanmerking te komen voor selectie als grensoverschrijdend project op het gebied van hernieuwbare energie moet een project voldoen aan alle hierna genoemde criteria:
a) het project wordt opgenomen in een samenwerkingsovereenkomst of een andere regeling tussen ten minste twee lidstaten en/of tussen ten minste één lidstaat en een of meerdere derde landen als bedoeld in de artikelen 8, 9, 11 en 13 van Richtlijn (EU) 2018/2001;
b) het project levert kostenbesparingen op bij de uitrol van hernieuwbare energie en/of voordelen op het gebied van systeemintegratie, voorzieningszekerheid of innovatie in vergelijking met een soortgelijk project of een project op het gebied van hernieuwbare energie dat door slechts één van de deelnemende lidstaten zou worden uitgevoerd;
(c) de potentiële algemene voordelen van samenwerking wegen zwaarder dan de kosten ervan, ook op langere termijn, zoals beoordeeld op basis van de kosten-batenanalyse als bedoeld in punt 3 en aan de hand van de methode als bedoeld in artikel [7].
3. Kosten-batenanalyse
a) de kosten van de elektriciteitsopwekking;
b) de systeemintegratiekosten;
c) de kosten van de steun;
d) de uitstoot van broeikassen;
e) de voorzieningszekerheid,
f) luchtverontreiniging en andere plaatselijke verontreiniging zoals effecten op de plaatselijke natuur en het milieu;
g) innovatie.
4. Proces
(1) Initiatiefnemers, waaronder lidstaten, van projecten die in aanmerking komen om te worden geselecteerd als grensoverschrijdend project op het gebied van duurzame energie in het kader van een samenwerkingsovereenkomst of een andere regeling tussen ten minste twee lidstaten en/of tussen ten minste één lidstaat en een of meerdere derde landen als bedoeld in de artikelen 8, 9, 11, en 13 van Richtlijn (EU) 2018/2001, die hun project willen laten erkennen als grensoverschrijdende project op het gebied van hernieuwbare energie, dienen bij de Commissie een aanvraag in voor de selectie als grensoverschrijdend project op het gebied van hernieuwbare energie. Die aanvraag moet vergezeld gaan van de relevante informatie die de Commissie in staat stelt het project overeenkomstig de in artikel 7 bedoelde methoden te toetsen aan de criteria in de punten 2 en 3.
De Commissie zorgt ervoor dat initiatiefnemers minstens één maal per jaar de gelegenheid krijgen om de status van grensoverschrijdend project op het gebied van hernieuwbare energie aan te vragen.
(2) De Commissie richt een groep voor grensoverschrijdend projecten op het gebied van hernieuwbare energie op, waarin een vertegenwoordiger van elke lidstaat en een vertegenwoordiger van de Commissie zit, en zit deze groep voor. De groep stelt een eigen reglement van orde vast.
(3) De Commissie organiseert minstens één keer per jaar een procedure voor de selectie van grensoverschrijdende projecten. Na haar beoordeling legt zij de in lid 3 genoemde groep een lijst voor met in aanmerking komende projecten op het gebied van hernieuwbare energie die voldoen aan de criteria in artikel 7 en lid 5.
(4) De in lid 3 genoemde groep ontvangt relevante informatie (behalve commercieel gevoelige informatie) over de in aanmerking komende projecten die zijn opgenomen in de door de Commissie voorgelegde lijst met betrekking tot de volgende criteria:
– een bevestiging dat het project voldoet aan de criteria om in aanmerking te komen en te worden geselecteerd;
– informatie over het samenwerkingsmechanisme waarvan het project deel uitmaakt en over de mate waarin een project steun krijgt van één lidstaat of meerdere lidstaten;
– een beschrijving van het doel van het project, inclusief de geraamde capaciteit (in kW) en, indien beschikbaar, de productie van hernieuwbare energie (in kWh per jaar) alsook de totale projectkosten en subsidiabele kosten, in euro;
– informatie over de verwachte EU-meerwaarde overeenkomstig punt 2, onder b), van deze bijlage en over de verwachte kosten en voordelen en de verwachte EU-meerwaarde overeenkomstig punt 2, onder c), van deze bijlage.
(5) De groep kan eventueel initiatiefnemers van in aanmerking komende projecten, derde landen die bij in aanmerking komende projecten betrokken zijn en andere relevante belanghebbenden op haar bijeenkomsten uitnodigen.
(6) Op basis van de beoordelingsresultaten stelt de groep een voorlopige lijst met projecten op die kunnen worden erkend als grensoverschrijdend projecten op het gebied van hernieuwbare energie. Die lijst moet worden goedgekeurd in overeenstemming met lid 8.
(7) De Commissie stelt op basis van de in lid 7 genoemde ontwerplijst de definitieve lijst vast van geselecteerde grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie. Dit doet zij aan de hand van een gedelegeerde handeling en met inachtneming van lid 10. Zij maakt de lijst van geselecteerde grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie bekend op haar website. Deze lijst wordt ten minste elke twee jaar aangepast, indien nodig.
(8) De groep houdt toezicht op de uitvoering van de projecten die op de definitieve lijst staan en doet aanbevelingen om mogelijke vertraging bij de uitvoering ervan tegen te gaan. Hiertoe verstrekken de initiatiefnemers van de geselecteerde projecten informatie over de uitvoering van hun projecten.
(9) De Commissie streeft bij de selectie van grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie naar ▌een correct geografisch evenwicht bij de selectie van dergelijke projecten. Voor de identificatie van de projecten mogen regionale groeperingen worden gebruikt.
(10) Een project kan niet worden geselecteerd als grensoverschrijdend project op het gebied van hernieuwbare energie, of kan die status verliezen, indien het is beoordeeld op basis van foute informatie die van doorslaggevend belang was bij de beoordeling of indien het strijdig is met het EU-recht.
▌
DEEL V — INFRASTRUCTUURPROJECTEN VAN GEMEENSCHAPPELIJK BELANG OP HET GEBIED VAN DIGITALE CONNECTIVITEIT
1. Gigabitconnectiviteit, met inbegrip van 5G en andere geavanceerde mobiele connectiviteit, voor sociaaleconomische actoren
Acties worden geprioriteerd rekening houdend met de functie van de sociaaleconomische actoren, de relevantie van de digitale diensten en toepassingen die door het aanbieden van de onderliggende connectiviteit mogelijk worden gemaakt, de potentiële sociaaleconomische baten voor de burgers, het bedrijfsleven en de plaatselijke gemeenschappen, ende extra dekking die wordt gegenereerd, inclusief voor huishoudens. Het beschikbare budget wordt op een geografisch evenwichtige wijze toegewezen aan de lidstaten.
Er wordt voorrang gegeven aan maatregelen die bijdragen tot gigabitconnectiviteit, met inbegrip van 5G en andere geavanceerde mobiele connectiviteit, voor:
– ▌ziekenhuizen en medische centra, overeenkomstig de inspanningen om de gezondheidszorg te digitaliseren, teneinde het welzijn van de EU-burgers te bevorderen en over te schakelen naar een nieuwe manier om gezondheids- en zorgdiensten te verstrekken aan patiënten(37);
– ▌onderwijs- en onderzoekscentra, in het kader van de inspanningen om het gebruik van onder andere gegevensverwerking op hoge snelheid, cloudapplicaties en big data te faciliteren, de digitale kloof te dichten en te innoveren in de onderwijsstelsels, alsmede de leerresultaten, de kansengelijkheid en de efficiëntie te verbeteren(38);
– niet-onderbroken draadloze 5G-breedbanddekking tegen 2025 voor alle stedelijke centra.
2. Draadloze connectiviteit in lokale gemeenschappen
Acties voor het aanbieden van gratis draadloze digitale connectiviteit tegen niet-discriminerende voorwaarden op voor lokale gemeenschappen belangrijke openbare plaatsen, waaronder openbare plaatsen in open lucht die een belangrijke rol spelen in het openbare leven van lokale gemeenschappen, komen onder de volgende voorwaarden in aanmerking voor steun:
– de actie wordt uitgevoerd door een overheidsinstantie als bedoeld in de volgende alinea, die de installatie van lokale draadloze toegangspunten in openbare binnen- of buitenruimten kan plannen en controleren en gedurende ten minste drie jaar de exploitatiekosten daarvan kan dragen;
– de actie bouwt voort op digitale netwerken met een zeer hoge capaciteit, die gebruikers toegang bieden tot zeer hoogwaardig internet dat:
– gratis en zonder discriminerende voorwaarden, gemakkelijk toegankelijk en beveiligd is en gebruik maakt van de nieuwste en beste beschikbare uitrusting die de gebruikers ervan zeer snelle connectiviteit kan leveren, en
– de algemeen verspreide en niet-discriminerende toegang tot innovatieve digitale diensten ondersteunt;
– de actie maakt gebruik van de door de Commissie te verstrekken gemeenschappelijke visuele identiteit en biedt een link naar de bijbehorende meertalige online-instrumenten;
– met het oog op de verwezenlijking van synergieën en een betere gebruikservaring bevorderen de acties de plaatsing van voor 5G geschikte draadloze toegangspunten met een klein bereik, zoals omschreven in Richtlijn (EU) 2018/1972;
– de overheidsinstantie/uitvoerder verbindt zich ertoe de nodige uitrusting en/of de daaraan gerelateerde installatiediensten aan te schaffen overeenkomstig de toepasselijke regelgeving om ervoor te zorgen dat projecten de mededinging niet onnodig vervalsen.
Financiële bijstand is beschikbaar voor overheidsinstanties als gedefinieerd in artikel 3, lid 1, van Richtlijn (EU) 2016/2102 van het Europees Parlement en de Raad(39) die zich ertoe verbinden om, in overeenstemming met het nationaal recht, gratis en tegen niet-discriminerende voorwaarden lokale draadloze connectiviteit te verstrekken door de installatie van lokale draadloze toegangspunten.
Gefinancierde acties mogen niet overlappen met een bestaand gratis particulier of publiek aanbod met soortgelijke kenmerken, waaronder de kwaliteitskenmerken, in dezelfde publieke ruimte.
Het beschikbare budget wordt op een geografisch evenwichtige wijze toegewezen aan de lidstaten.
Waar dat relevant is, wordt gezorgd voor coördinatie en samenhang met de CEF-acties ter ondersteuning van de toegang van sociaaleconomische actoren tot netwerken met een zeer hoge capaciteit die gigabitconnectiviteit, met inbegrip van 5G en andere geavanceerde connectiviteit, bieden.
3. Indicatieve lijst van subsidiabele 5G-corridors en grensoverschrijdende backboneverbindingen
Overeenkomstig de door de Commissie geformuleerde doelstellingen in het kader van de gigabitmaatschappij om tegen 2025(40) een ononderbroken 5G‑dekking van de belangrijkste transportroutes te waarborgen, omvatten acties voor een ononderbroken dekking met 5G‑systemen overeenkomstig artikel 9, lid 4, onder c), als eerste stap, maatregelen op grensoverschrijdende verbindingen met het oog op experimenten met geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteit (CAM)(41) en, als tweede stap, acties op langere trajecten met het oog op een grootschaligere invoering van CAM op corridors, overeenkomstig de onderstaande tabel (indicatieve lijst). De TEN-T-corridors worden hiervoor als basis gebruikt maar de uitrol van 5G hoeft niet noodzakelijkerwijs beperkt te blijven tot die corridors(42).
Er wordt bovendien ook steun verleend voor maatregelen ter ondersteuning van de uitrol van backbonenetwerken, onder meer met onderzeese kabels tussen de lidstaten, tussen de Unie en derde landen of tussen de Europese eilanden, overeenkomstig artikel 9, lid 4, onder d), met als doel voor deze vitale infrastructuur de nodige redundantie te creëren en de capaciteit en weerbaarheid van de digitale netwerken van de Unie te versterken.
"Atlantische" kernnetwerkcorridor
Proefproject met CAM op grensoverschrijdende verbindingen
Porto – Vigo
Merida – Evora
Parijs – Amsterdam – Frankfurt
Aveiro – Salamanca
San Sebastian – Biarritz
Proefproject met CAM met het oog op de uitrol op een langer traject
Metz – Parijs – Bordeaux – Bilbao – Vigo – Porto – Lissabon
Bilbao – Madrid – Lissabon
Madrid – Merida – Sevilla – Tarifa
Uitrol van backbonenetwerken, onder meer met onderzeese kabels
De Azoren/Madeira – Lissabon
Kernnetwerkcorridor "Oostzee – Adriatische Zee"
Proefproject met CAM op grensoverschrijdende verbindingen
Proefproject met CAM met het oog op de uitrol op een langer traject
Gdansk – Warschau – Brno – Wenen – Graz – Ljubljana – Koper/Triëste
"Mediterrane" kernnetwerkcorridor
Proefproject met CAM op grensoverschrijdende verbindingen
Proefproject met CAM met het oog op de uitrol op een langer traject
Budapest – Zagreb – Ljubljana – Rijeka – Split – Dubrovnik
Ljubljana – Zagreb – Slavonski Brod – Bajakovo (grens met Servië)
Slavonski Brod – Đakovo – Osijek
Montpellier – Narbonne – Perpignan - Barcelona – Valencia – Malaga – Tarifa met een uitbreiding naar Narbonne – Toulouse
Uitrol van backbonenetwerken, onder meer met onderzeese kabels
Standpunt van het Europees Parlement van 17 april 2019. De grijs gemarkeerde tekstdelen vormen niet het voorwerp van het in het kader van de interinstitutionele onderhandelingen bereikte akkoord.
Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1).
Mededeling van de Commissie "Europa in beweging: agenda voor een sociaal rechtvaardige transitie naar schone, concurrerende en geconnecteerde mobiliteit voor iedereen" (COM(2017)0283).
Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (PB L 307 van 28.10.2014, blz. 1).
Mededeling van de Commissie "Invulling geven aan emissiearme mobiliteit – Een Europese Unie die de planeet beschermt, haar consumenten sterker maakt en haar industrie en werknemers verdedigt" (COM(2017)0675).
Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en tot intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 713/2009 (EG) nr. 714/2009 en (EG) nr. 715/2009 (PB L 115 van 25.4.2013, blz. 39).
Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).
Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 663/2009 en (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 94/22/EG, 98/70/EG, 2009/31/EG, 2009/73/EG, 2010/31/EU, 2012/27/EU en 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2009/119/EG en (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).
Verordening (EU) nr. 283/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 betreffende richtsnoeren voor trans-Europese netwerken op het gebied van telecommunicatie-infrastructuur en tot intrekking van Beschikking nr. 1336/97/EG (PB L 86 van 21.3.2014, blz. 14).
Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (PB L 321 van17.12.2018, blz. 36).
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).
Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie ("EOM") (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie ("LGO-besluit") (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over succesvolle overheidsopdrachten in en voor Europa (COM(2017)0572).
Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).
Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13) .
Verordening (EU) nr. 913/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 inzake het Europese spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer (PB L 276 van 20.10.2010, blz. 22).
Zie ook: Mededeling van de Commissie over het mogelijk maken van de digitale transformatie van gezondheid en zorg in de digitale eengemaakte markt: de burger "empoweren" en bouwen aan een gezondere maatschappij (COM(2018)0233).
Richtlijn (EU) 2016/2102 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 inzake de toegankelijkheid van de websites en mobiele applicaties van overheidsinstanties (PB L 327 van 2.12.2016, blz. 1).
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad ter voorkoming van de verspreiding van terroristische online-inhoud (COM(2018)0640 – C8-0405/2018 – 2018/0331(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0640),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0405/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door de Tsjechische Kamer van Afgevaardigden, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 december 2018(1),
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Commissie cultuur en onderwijs en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0193/2019),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad ter voorkomingvoor het aanpakken van de verspreiding van terroristische online-inhoud [Am. 1]
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Deze verordening heeft tot doel te zorgen voor de goede werking van de digitale eengemaakte markt in een open en democratische samenleving, door misbruik van hostingdiensten voor terroristische doeleinden te voorkomenaan te pakken en bij te dragen tot de openbare veiligheid in Europese samenlevingen. De werking van de digitale eengemaakte markt moet worden verbeterd door aanbieders van hostingdiensten meer rechtszekerheid te bieden, het vertrouwen van de gebruikers in de onlineomgeving te vergroten en de waarborgen voor de vrijheid van meningsuiting en, de vrijheid kennis te nemen en te geven van informatie en ideeën in een open en democratische samenleving, evenals de vrijheid en het pluralisme van de media solider te maken. [Am. 2]
(1 bis) De regulering van aanbieders van hostingdiensten kan slechts een aanvulling vormen op de strategieën van de lidstaten om terrorisme aan te pakken, waarin de nadruk moet liggen op offline-maatregelen zoals investeringen in sociaal werk, deradicaliseringsinitiatieven en samenwerking met de getroffen gemeenschappen, teneinde radicalisering in de samenleving op een duurzame manier te voorkomen. [Am. 3]
(1 ter) Terroristische online-inhoud vormt een onderdeel van het grotere probleem van illegale online-inhoud, dat andere vormen van inhoud omvat, zoals de seksuele uitbuiting van kinderen, illegale handelspraktijken en inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten. Terroristische en andere criminele organisaties handelen vaak in illegale inhoud om geld wit te wassen en fondsen te werven om hun illegale activiteiten te financieren.Dit probleem vereist een combinatie van wetgevings-, niet-wetgevings- en vrijwillige maatregelen op basis van samenwerking tussen de autoriteiten en aanbieders, waarbij de grondrechten volledig worden geëerbiedigd.Hoewel de dreiging van illegale online-inhoud is verminderd door succesvolle initiatieven zoals de door de industrie aangestuurde gedragscode voor het bestrijden van illegale haatzaaiende uitlatingen op het internet en de "WePROTECT Global Alliance to end child sexual abuse online", is het noodzakelijk om een wetgevingskader te scheppen voor de grensoverschrijdende samenwerking tussen de nationale regelgevende instanties om illegale inhoud te verwijderen. [Am. 4]
(2) Aanbieders van hostingdiensten die op het internet actief zijn, spelen een essentiële rol in de digitale economie doordat zij ondernemingen en burgers met elkaar verbinden, leermogelijkheden bieden en het publieke debat en de verspreiding en ontvangst van informatie, meningen en ideeën faciliteren, hetgeen een aanzienlijke bijdrage levert aan innovatie, economische groei en het scheppen van banen in de Unie. Hun diensten worden echter in bepaalde gevallen door derden misbruikt om illegale activiteiten online uit te voeren. Bijzonder zorgwekkend is het misbruik van aanbieders van hostingdiensten door terroristische groeperingen en hun aanhangers om terroristische online-inhoud te verspreiden en hun boodschap uit te dragen, te radicaliseren en te werven en terroristische activiteiten te faciliteren en aan te sturen. [Am. 5]
(3) De aanwezigheid van terroristische online-inhoud is weliswaar niet de enige factor, maar is een katalysator gebleken voor de radicalisering van personen die terroristische daden hebben begaan, en heeft derhalve ernstige negatieve gevolgen voor de gebruikers, de burgers en de samenleving in het algemeen alsook voor de aanbieders van onlinediensten die dergelijke inhoud hosten, omdat hierdoor het vertrouwen van hun gebruikers wordt ondermijnd en hun bedrijfsmodellen worden geschaad. Aanbieders van onlinediensten hebben, gezien hun centrale rol en in verhouding tot de technologische middelen en mogelijkheden die met de door hen verleende diensten gepaard gaan, een bijzondere maatschappelijke verantwoordelijkheid om hun diensten te beschermen tegen misbruik door terroristen en om de bevoegde autoriteiten te helpen bij de bestrijding van terroristische inhoud die via hun diensten wordt verspreid, zonder het fundamentele belang van de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid kennis te nemen en te geven van informatie en ideeën in een open en democratische samenleving, uit het oog te verliezen. [Am. 6]
(4) De inspanningen op het niveau van de Unie om terroristische online-inhoud te bestrijden, die in 2015 begonnen met een kader voor vrijwillige samenwerking tussen lidstaten en aanbieders van hostingdiensten, moeten worden aangevuld met een duidelijk wetgevingskader teneinde terroristische online-inhoud nog minder toegankelijk te maken en een snel om zich heen grijpend probleem adequaat aan te pakken. Dit wetgevingskader wil voortbouwen op de vrijwillige inspanningen, die zijn versterkt door Aanbeveling (EU) 2018/334 van de Commissie(4), en is een reactie op de oproep van het Europees Parlement om de maatregelen tegen illegale en schadelijke inhoud aan te scherpen, overeenkomstig het uit Richtlijn 2000/31/EG voortvloeiende horizontale kader, en de oproep van de Europese Raad om de automatische detectie en verwijdering van inhoud die tot terroristische daden aanzet, te verbeteren. [Am. 7]
(5) De toepassing van deze verordening mag geen afbreuk doen aan de toepassing van artikel 14 van Richtlijn 2000/31/EG(5). Met name mogen door de aanbieder van hostingdiensten in overeenstemming met deze verordening genomen maatregelen, waaronder alle proactieve maatregelen, op zich niet ertoe leiden dat die dienstverlener de vrijstelling van aansprakelijkheid verliest waarin die bepaling voorziet. Deze verordening laat de bevoegdheden van nationale autoriteiten en rechterlijke instanties onverlet om aanbieders van hostingdiensten aansprakelijk te stellen in specifieke gevallen waarin niet is voldaan aan de in artikel 14 van Richtlijn 2000/31/EG vastgestelde voorwaarden voor vrijstelling van aansprakelijkheid. [Am. 8]
(6) De regels ter voorkoming van hetvoor het aanpakken van misbruik van hostingdiensten voor de verspreiding van terroristische online-inhoud teneinde de goede werking van de interne markt te waarborgen, worden in deze verordening vastgesteld met volledige eerbiediging vanen moeten volledig stroken met de grondrechten die zijn beschermd in de rechtsorde van de Unie, en meer bepaald die welke zijn verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. [Am. 9]
(7) Deze verordening draagt bij aanheeft tot doel bij te dragen aan de bescherming van de openbare veiligheid en creëert moet zorgen voor de totstandbrenging van passende en solide waarborgen om de bescherming van de grondrechten in kwestie te garanderen. Dit omvat het recht op eerbiediging van het privéleven en de bescherming van persoonsgegevens, het recht op doeltreffende rechtsbescherming, het recht op vrijheid van meningsuiting, waaronder de vrijheid kennis te nemen en te geven van informatie, de vrijheid van ondernemerschap en het beginsel van non-discriminatie. De bevoegde autoriteiten en de aanbieders van hostingdiensten mogen alleen maatregelen vaststellen die noodzakelijk, passend en evenredig zijn in een democratische samenleving, waarbij zij rekening houden met het bijzondere belang dat wordt gehecht aan de vrijheid van meningsuiting en, de vrijheid kennis te nemen en te geven van informatie , dieéén vanen ideeën, het recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, en het recht op bescherming van persoonsgegevens, die behoren tot de essentiële fundamenten van een pluralistische, democratische samenleving is en één vantot de waarden waarop de Unie is gegrondvest. Maatregelen die eenmogen geen inmenging vormen in de vrijheid van meningsuiting en van informatie moeten strikt afgebakend zijn, in die zin dat zeen moeten in de mate van het mogelijke dienen om de verspreiding van terroristische inhoud te voorkomenaan te pakken aan de hand van een strikt afgebakende aanpak, maar zonder dat dit afbreuk doet aan het recht op rechtmatige wijze kennis te nemen en te geven van informatie, rekening houdend met de centrale rol van aanbieders van hostingdiensten bij het faciliteren van het publieke debat en de verspreiding en ontvangst van feiten, meningen en ideeën overeenkomstig de wet. Doeltreffende maatregelen ter bestrijding van onlineterrorisme en het beschermen van de vrijheid van meningsuiting zijn geen tegenstrijdige doelstellingen, maar vullen elkaar juist aan en versterken elkaar. [Am. 10]
(8) Het recht op een doeltreffende voorziening in rechte is vastgelegd in artikel 19 VEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Elke natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op een doeltreffende voorziening in rechte voor de bevoegde nationale rechterlijke instantie tegen overeenkomstig deze verordening genomen maatregelen die een negatief effect kunnen hebben op de rechten van die persoon. Het recht omvat met name de mogelijkheid voor aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van inhoud om verwijderingsbevelen daadwerkelijk te betwisten voor de rechterlijke instantie van de lidstaat waarvan de autoriteiten het verwijderingsbevel hebben uitgevaardigd, alsook mogelijkheden voor aanbieders van inhoud om de door de aanbieder van hostingdiensten genomen specifieke maatregelen te betwisten. [Am. 11]
(9) Om duidelijkheid te verschaffen over de maatregelen die zowel aanbieders van hostingdiensten als bevoegde autoriteiten moeten nemen om de verspreiding van terroristische online-inhoud te voorkomenaan te pakken, moet deze verordening een definitie van terroristische inhoud vaststellen met het oog op preventieve doeleinden, op basis van de definitie van terroristische misdrijven van Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad(6). Omdat de schadelijkste terroristische onlinepropagandaonline-inhoud moet worden aangepakt, moet de definitie slaan op materiaal en informatie die aanzettendat aanzet tot het plegen van terroristische misdrijven of het bijdragen aan terroristische misdrijven, of dit aanmoedigen of verdedigen, die instructies geven voor het plegen van dergelijke misdrijvendaartoe aanspoort of het deelnemen aan activiteiten van een terroristische groepering bevorderenbevordert, , waardoor het gevaar ontstaat dat een of meer van deze misdrijven worden gepleegd. De definitie moet ook betrekking hebben op inhoud die richtsnoeren omvat voor het vervaardigen en gebruiken van explosieven, vuurwapens of andere wapens of schadelijke of gevaarlijke stoffen, evenals chemische, biologische, radiologische en nucleaire stoffen (CBRN), of richtsnoeren op het gebied van andere methoden en technieken, met inbegrip van de selectie van doelwitten, met als doel het plegen van terroristische misdrijven. Dergelijke informatie omvat met name tekst, beelden, geluidsopnamen en videobestanden. Bij de beoordeling of inhoud terroristische inhoud is in de zin van deze verordening, moeten bevoegde autoriteiten en aanbieders van hostingdiensten rekening houden met factoren zoals de aard en de formulering van de verklaringen, de context waarin de verklaringen zijn afgelegd en hun potentieel om schadelijke gevolgen teweeg te brengen, waardoor de veiligheid van personen in gevaar komt. Het feit dat het materiaal geproduceerd is door, toe te rekenen is aan of verspreid is namens een terroristische organisatie of persoon die op de EU-terroristenlijst is geplaatst, is een belangrijke factor in de beoordeling. Inhoud die voor educatieve, journalistieke of onderzoeksdoeleinden of in het kader van voorlichtingsactiviteiten op het gebied van de bestrijding van terroristische activiteiten wordt verspreid, moet adequaat worden beschermd. Met name in gevallen waarin de aanbieder van inhoud een redactionele verantwoordelijkheid draagt, moet bij elk besluit over de verwijdering van het verspreide materiaal rekening worden gehouden met de journalistieke normen die in overeenstemming met het recht van de Unie en het Handvest van de grondrechten zijn vastgesteld in de pers- of mediawetgeving. Voorts mag de uiting van radicale, polemische of controversiële standpunten in het publieke debat over gevoelige politieke vraagstukken niet als terroristische inhoud worden beschouwd. [Am. 12]
(10) Om van toepassing te zijn op onlinehostingdiensten waarop terroristische inhoud wordt verspreid, moet deze verordening van toepassing zijn op diensten van de informatiemaatschappij die op verzoek van een afnemer van de dienst door hem verstrekte informatie opslaan en de opgeslagen informatie aan derdenhet publiek beschikbaar stellen, ongeacht of deze activiteit louter technisch, automatisch en passief is. Dergelijke aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij omvatten bijvoorbeeld socialemediaplatforms, videostreamingdiensten, diensten voor het delen van video- en audiobestanden en beelden, bestandsdeling en andere clouddiensten in zoverre daarmee de informatie aan derdenhet publiek beschikbaar wordt gesteld, en websites waarop gebruikers opmerkingen of beoordelingen kunnen posten. De verordening moet ook van toepassing zijn op aanbieders van hostingdiensten die buiten de Unie zijn gevestigd maar diensten aanbieden in de Unie, aangezien een aanzienlijk deel van de aanbieders van hostingdiensten die aan terroristische inhoud op hun diensten zijn blootgesteld, in derde landen gevestigd zijn. Dit moet ervoor zorgen dat alle ondernemingen die in de digitale eengemaakte markt actief zijn, dezelfde vereisten moeten naleven, ongeacht het land van vestiging. Om te bepalen of een dienstverlener diensten aanbiedt in de Unie, moet worden nagegaan of de dienstverlener rechtspersonen of natuurlijke personen in een of meer lidstaten in staat stelt om zijn diensten te gebruiken. De loutere toegankelijkheid van de website van een dienstverlener of van een e-mailadres en van andere contactgegevens in een of meer lidstaten mag op zich echter niet volstaan als voorwaarde voor de toepassing van deze verordening. De verordening mag niet van toepassing zijn op clouddiensten, met inbegrip van business-to-business clouddiensten, waarvoor de dienstverlener geen contractuele rechten heeft met betrekking tot de vraag welke inhoud wordt opgeslagen, hoe deze wordt verwerkt of hoe deze door zijn klanten of door de eindgebruikers van die klanten voor het publiek beschikbaar wordt gesteld, en waarbij de dienstverlener niet over de technische mogelijkheid beschikt om door zijn klanten of eindgebruikers van zijn diensten opgeslagen specifieke inhoud te verwijderen. [Am. 13]
(11) Een wezenlijke band met de Unie moet relevant zijn om het toepassingsgebied van deze verordening te bepalen. Deze wezenlijke band met de Unie moet worden geacht te bestaan wanneer de dienstverlener een vestiging in de Unie heeft of, als dat niet het geval is, op basis van het bestaan van een aanzienlijk aantal gebruikers in een of meer lidstaten, of het richten van activiteiten op een of meer lidstaten. Of de activiteiten op een of meer lidstaten zijn gericht, kan worden bepaald aan de hand van alle relevante omstandigheden, waaronder factoren zoals het gebruik van een taal of een munteenheid die in die lidstaat algemeen gangbaar is, of de mogelijkheid goederen of diensten te bestellen. Dat de activiteiten op een lidstaat zijn gericht, kan ook blijken uit de beschikbaarheid van een applicatie in de desbetreffende nationale applicationstore, het maken van lokale reclame of reclame in de taal die in die lidstaat gangbaar is, of het beheren van klantenrelaties, bijvoorbeeld door het aanbieden van een klantenservice in de taal die in die lidstaat algemeen gangbaar is. Een wezenlijke band moet ook worden aangenomen wanneer een dienstverlener zijn activiteiten op een of meer lidstaten richt zoals bepaald in artikel 17, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad(7). Anderzijds kan het verlenen van de dienst met het oog op de loutere naleving van het discriminatieverbod dat in Verordening (EU) 2018/302 van het Europees Parlement en de Raad(8) is neergelegd, op die grond alleen niet worden beschouwd als het richten van activiteiten op een bepaald grondgebied in de Unie. [Am. 14]
(12) Aanbieders van hostingdiensten moeten bepaalde zorgplichten nakomen om de verspreiding van terroristische inhoud op hun diensten te voorkomenonder het publiek aan te pakken. Deze zorgplichten mogen niet neerkomen op een algemene toezichtverplichtingverplichting voor aanbieders van hostingdiensten om toezicht te houden op de informatie die zij opslaan, noch op een algemene verplichting om actief op zoek te gaan naar feiten of zaken die wijzen op illegale activiteiten. Zorgplichten moeten inhouden dat aanbieders van hostingdiensten bij de toepassing van deze verordening op transparante, zorgvuldige, evenredige en niet-discriminerende wijze moeten handelen ten aanzien van inhoud die zij opslaan, met name wanneer zij hun eigen voorwaarden toepassen, teneinde te voorkomen dat inhoud wordt verwijderd die geen terroristische inhoud is. De verwijdering of het onmogelijk maken van de toegang moet plaatsvinden met eerbiediging van de vrijheid van meningsuiting en, de vrijheid kennis te nemen en te geven van informatie en ideeën in een open en democratische samenleving, alsook van de vrijheid en het pluralisme van de media. [Am. 15]
(13) De procedure en verplichtingen die voortvloeien uit wettelijke bevelenverwijderingsbevelen waarin aanbieders van hostingdiensten na een beoordeling door de bevoegde autoriteiten wordt gevraagd terroristische inhoud te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken, moeten worden geharmoniseerd. De lidstaten moeten vrij blijven in de keuze van de bevoegde autoriteiten en kunnen eenrechterlijke instantie of een functioneel onafhankelijke administratieve instanties, rechtshandhavingsautoriteiten of rechterlijkeinstantiesinstantie of rechtshandhavingsautoriteit met deze taak belasten. Gezien de snelheid waarmee terroristische inhoud via onlinediensten wordt verspreid, legt deze bepaling aanbieders van hostingdiensten de verplichting op te garanderen dat in het verwijderingsbevel geïdentificeerde terroristische inhoud binnen één uur na ontvangst van het verwijderingsbevel wordt verwijderd of dat de toegang daartoe onmogelijk wordt gemaakt. Het zijn de aanbieders van hostingdiensten die besluiten of zij de inhoud in kwestie verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk maken voor gebruikers in de Unie. [Am. 16]
(14) De bevoegde autoriteit moet het verwijderingsbevel rechtstreeks aan de geadresseerde en het contactpunt van de aanbieder van hostingdiensten en, indien de hoofdvestiging van de aanbieder van hostingdiensten zich in een andere lidstaat bevindt, aan de bevoegde autoriteit van die lidstaat zenden met elektronische middelen die een schriftelijk bewijs kunnen genereren op zodanige wijze dat de dienstverlener de authenticiteit kan vaststellen, met vermelding van de datum en het tijdstip van verzending en ontvangst van het bevel, bijvoorbeeld via beveiligde e-mail en platformen of andere beveiligde kanalen, met inbegrip van die welke door de dienstverlener beschikbaar worden gesteld, overeenkomstig de regels inzake de bescherming van persoonsgegevens. Dit vereiste kan met name worden nageleefd door het gebruik van gekwalificeerde diensten voor elektronisch aangetekende bezorging in de zin van Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad(9). [Am. 17]
(15) Doorverwijzingen door de bevoegde autoriteiten of Europol vormen een doeltreffende en snelle manier om aanbieders van hostingdiensten bewust te maken van specifieke inhoud op hun diensten. Dit mechanisme om aanbieders van hostingdiensten te waarschuwen voor informatie die als terroristische inhoud kan worden beschouwd, opdat de aanbieder vrijwillig nagaat of die inhoud verenigbaar is met zijn eigen voorwaarden, moet beschikbaar blijven naast de verwijderingsbevelen. Het is van belang dat aanbieders van hostingdiensten dergelijke doorverwijzingen bij voorrang beoordelen en snel feedback geven over de genomen maatregelen. Het blijft de aanbieder van hostingdiensten die uiteindelijk besluit of hij inhoud al dan niet verwijdert omdat die niet verenigbaar is met zijn voorwaarden. Bij de uitvoering van deze verordening met betrekking tot doorverwijzingen blijft het mandaat van Europol overeenkomstig Verordening (EU) 2016/794(10) onverlet. [Am. 18]
(16) Gezien de omvang en snelheid die nodig zijn om terroristische inhoud doeltreffend te identificeren en te verwijderen, zijn evenredige proactievespecifieke maatregelen, onder meer met gebruikmaking van automatische middelen in bepaalde gevallen, een essentieel onderdeel in de strijd tegen terroristische online-inhoud. Om terroristische inhoud op hun diensten minder toegankelijk te maken, moeten aanbieders van hostingdiensten beoordelen of het passend is proactievespecifieke maatregelen te nemen, afhankelijk van de risico’s en de mate van blootstelling aan terroristische inhoud alsook van de gevolgen voor de rechten van derden en het publieke belang om kennis te nemen en te geven van informatie, met name wanneer er sprake is van een aanzienlijke mate van blootstelling aan terroristische inhoud en wanneer een aanzienlijk aantal verwijderingsbevelen is ontvangen. Bijgevolg moeten aanbieders van hostingdiensten bepalen welke passende, gerichte, doeltreffende en evenredige proactievespecifieke maatregelen moeten worden genomen. Dit vereiste mag niet neerkomen op een algemene toezichtverplichting. Deze specifieke maatregelen kunnen onder meer regelmatige verslaglegging bij de bevoegde autoriteiten en verruiming van de personele middelen op het gebied van maatregelen ter bescherming van de diensten tegen de publieke verspreiding van terroristische inhoud omvatten, alsook uitwisseling van beste praktijken. In het kader van deze beoordeling wijzen de afwezigheid van aan een aanbieder van hostingdiensten gerichte verwijderingsbevelen en doorverwijzingen op een lage mate van blootstelling aan terroristische inhoud. [Am. 19]
(17) Bij het invoeren van proactievespecifieke maatregelen moeten aanbieders van hostingdiensten ervoor zorgen dat het recht van gebruikers op vrijheid van meningsuiting en van informatie - waaronder het vrijvrijheid kennis te nemen en te geven van informatie - en ideeën in een open en democratische samenleving behouden blijft. Aanbieders van hostingdiensten moeten niet alleen alle in de wet neergelegde vereisten naleven, waaronder de wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens, maar ook de nodige zorgvuldigheid aan de dag leggen en waarborgen instellen, onder meer met name menselijk toezicht en menselijke verificatie, waar passend, om onbedoelde en onterechte besluiten te voorkomen die leiden tot de verwijdering van inhoud die geen terroristische inhoud is. Dit is bijzonder relevant wanneer aanbieders van hostingdiensten automatische middelen gebruiken om terroristische inhoud op te sporen. Elk besluit om automatische middelen te gebruiken, ongeacht of dit wordt genomen door de aanbieder van hostingdiensten zelf of op verzoek van de bevoegde autoriteit, moet worden beoordeeld rekening houdend met de betrouwbaarheid van de onderliggende technologie en het daaruit voortvloeiende effect op de grondrechten. [Am. 20]
(18) Om ervoor te zorgen dat aanbieders van hostingdiensten die aan terroristische inhoud worden blootgesteld, passende maatregelen nemen om misbruik van hun diensten te voorkomen, moetenmoet de bevoegde autoriteitenautoriteit aanbieders van hostingdiensten die een verwijderingsbevelaanzienlijk aantal definitieve verwijderingsbevelen hebben ontvangen dat definitief is geworden, verzoeken verslag uit te brengen over de genomen proactievespecifieke maatregelen. Deze kunnen bestaan uit maatregelen om te voorkomen dat terroristische inhoud die is verwijderd of waartoe de toegang onmogelijk is gemaakt als gevolg van een verwijderingsbevel dat of een doorverwijzing die de aanbieder van hostingdiensten heeft ontvangen, opnieuw wordt geüpload, door gebruik te maken van publieke of particuliere instrumenten waarmee die inhoud kan worden vergeleken met bekende terroristische inhoud. Zij kunnen ook gebruikmaken van betrouwbare technische instrumenten om nieuwe terroristische inhoud te identificeren, hetzij op de markt beschikbare instrumenten hetzij instrumenten die de aanbieder van hostingdiensten zelf heeft ontwikkeld. De dienstverlener moet verslag uitbrengen over de specifieke proactieve maatregelen zodat de bevoegde autoriteit kan beoordelen of de maatregelen nodig, doeltreffend en evenredig zijn en of, indien automatische middelen worden gebruikt, de aanbieder van hostingdiensten over de nodige capaciteiten beschikt voor menselijk toezicht en menselijke verificatie. Bij het beoordelen van de noodzakelijkheid, doeltreffendheid en evenredigheid van de maatregelen moeten de bevoegde autoriteiten rekening houden met relevante parameters, waaronder het aantal aan de aanbieder gerichte verwijderingsbevelen en doorverwijzingen, zijn omvang en economische draagkracht en het effect van zijn dienst in de verspreiding van terroristische inhoud (bijvoorbeeld rekening houdend met het aantal gebruikers in de Unie), alsook met de waarborgen die zijn vastgesteld ter bescherming van de vrijheid van meningsuiting en van informatie, en het aantal incidenten met betrekking tot beperking van legale inhoud. [Am. 21]
(19) Na het verzoek moet de bevoegde autoriteit een dialoog aangaan met de aanbieder van hostingdiensten over de nodige proactievespecifieke maatregelen die moeten worden genomen. Zo nodig moet de bevoegde autoriteit het nemen vande aanbieder van hostingdiensten verzoeken de nodige maatregelen opnieuw te evalueren of passende, doeltreffende en evenredige proactievespecifieke maatregelen opleggente nemen wanneer zij van oordeel is dat de genomen maatregelen in strijd zijn met het beginsel van noodzakelijkheid en het beginsel van evenredigheid of niet volstaan om de risico’s aan te pakken. Een besluit omDe bevoegde autoriteit mag alleen verzoeken om specifieke maatregelen die redelijkerwijs van de aanbieder van hostingdiensten verwacht kunnen worden, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de financiële en andere middelen van de aanbieder. Een verzoek om tenuitvoerlegging van dergelijke specifieke proactieve maatregelen op te leggen mag in beginsel niet leiden tot het opleggen van een algemene toezichtverplichting, zoals bepaald in artikel 15, lid 1, van Richtlijn 2000/31/EG. Gezien de bijzonder ernstige risico’s die met de verspreiding van terroristische inhoud gepaard gaan, kunnen de door de bevoegde autoriteiten op grond van deze verordening genomen besluiten afwijken van de aanpak die in artikel 15, lid 1, van Richtlijn 2000/31/EG is vastgesteld, wat betreft bepaalde specifieke, gerichte maatregelen die moeten worden genomen om dwingende redenen van openbare veiligheid. Alvorens dergelijke besluiten te nemen, moet de bevoegde autoriteit een billijke afweging maken tussen de doelstellingen van openbaar belang en de betrokken grondrechten, waaronder met name de vrijheid van meningsuiting en van informatie en de vrijheid van ondernemerschap, en een passende motivering verstrekken. [Am. 22]
(20) De verplichting voor aanbieders van hostingdiensten om verwijderde inhoud en bijbehorende gegevens te bewaren, moet worden vastgesteld voor specifieke doeleinden en beperkt zijn in de tijd tot wat nodig is. Het vereiste van bewaring moet worden uitgebreid tot de bijbehorende gegevens, in zoverre dat die gegevens anders verloren zouden gaan als gevolg van de verwijdering van de betrokken inhoud. Bijbehorende gegevens kunnen "gegevens betreffende de abonnee" zijn, waaronderen met name gegevens betreffende de identiteit van de aanbieder van inhoud, alsook "gegevens betreffende toegang", waaronder bijvoorbeeld gegevens over de datum en het tijdstip van gebruik door de aanbieder van inhoud of het aanmelden bij en uitloggen uit de dienst, samen met het IP-adres dat door de aanbieder van internettoegang aan de aanbieder van inhoud wordt toegekend. [Am. 23]
(21) De verplichting tot bewaring van de inhoud met het oog op procedures van administratieve of rechterlijke toetsing is noodzakelijk en gerechtvaardigd om te garanderen dat de aanbieder van inhoud wiens inhoud is verwijderd of tot wiens inhoud de toegang onmogelijk is gemaakt, over doeltreffende rechtsmiddelen beschikt, en dat die inhoud wordt hersteld in de staat van vóór de verwijdering afhankelijk van de uitkomst van de toetsingsprocedure. De verplichting tot bewaring van inhoud met het oog op onderzoek en vervolging is gerechtvaardigd en noodzakelijk in het licht van de waarde die dit materiaal kan hebben voor het verstoren of voorkomen van terroristische activiteiten. Wanneer ondernemingen materiaal verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk maken, met name door middel van hun eigen proactievespecifieke maatregelen, en de bevoegde autoriteit niet moeten zij de bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten daar onverwijld over inlichten omdat zij van mening zijn dat dit niet onder artikel 13, lid 4, van deze verordening valt, kan de rechtshandhaving geen kennis hebben van het bestaan van de inhoud. Daarom isDe bewaring van inhoud is ook gerechtvaardigd met het oog op het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven. Voor deze doeleinden mogen de terroristische inhoud en de daarmee samenhangende gegevens slechts voor een bepaalde periode worden opgeslagen, zodat de rechtshandhavingsautoriteiten de inhoud kunnen controleren en kunnen beslissen of de opslag voor deze specifieke doeleinden nodig is. Deze termijn mag niet meer dan zes maanden bedragen. Voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven is de vereiste bewaring van gegevens beperkt tot gegevens die waarschijnlijk verband houden met terroristische misdrijven, en kan zij derhalve bijdragen tot het vervolgen van terroristische misdrijven of tot het voorkomen van ernstige risico’s voor de openbare veiligheid. [Am. 24]
(22) Met het oog op de evenredigheid moet de bewaringstermijn worden beperkt tot zes maanden om de aanbieders van inhoud voldoende tijd te geven om het toetsingsproces in te leiden, enof de rechtshandhavingrechtshandhavingsautoriteiten toegang te bieden tot relevante gegevens voor het onderzoek naar en de vervolging van terroristische misdrijven. Deze termijn kan echter worden verlengd met de termijn die nodig is ingeval de toetsingsprocedure ofvoorziening in rechte is ingeleid doch niet binnen de termijn van zes maanden is afgerond, en dit op verzoek van de autoriteit die de toetsing verricht. Die duur moet tevens volstaan om de rechtshandhavingsautoriteiten in staat te stellen het nodige bewijsmateriaalmateriaal in verband met het onderzoekonderzoeken en vervolgingen te bewaren, terwijl het evenwicht met de betrokken grondrechten wordt gegarandeerd. [Am. 25]
(23) Deze verordening heeft geen gevolgen voor de procedurele waarborgen en procedurele onderzoeksmaatregelen in verband met de toegang tot inhoud en bijbehorende gegevens die worden bewaard met het oog op het onderzoek naar en de vervolging van terroristische misdrijven, zoals geregeld in het nationale recht van de lidstaten en in de wetgeving van de Unie.
(24) Transparantie van het beleid van aanbieders van hostingdiensten met betrekking tot terroristische inhoud is essentieel om hun verantwoordingsplicht tegenover hun gebruikers en het vertrouwen van burgers in de digitale eengemaakte markt te vergroten. Alleen aanbieders van hostingdiensten die voor dat jaar verwijderingsbevelen hebben ontvangen, moeten verplicht worden om jaarlijkse transparantieverslagen te publiceren met nuttige informatie over de maatregelen die zijn genomen met betrekking tot de opsporing, identificatie en verwijdering van terroristische inhoud. [Am. 26]
(24 bis) Ook de voor de uitvaardiging van verwijderingsbevelen bevoegde autoriteiten moeten transparantieverslagen publiceren met informatie over het aantal uitgevaardigde verwijderingsbevelen, het aantal weigeringen, het aantal gevallen waarin het aanmerken van inhoud als terroristische inhoud leidde tot onderzoek naar en vervolging van terroristische misdrijven, en het aantal gevallen waarin inhoud ten onrechte als terroristische inhoud werd aangemerkt. [Am. 27]
(25) Klachtenprocedures zijn een noodzakelijke waarborg tegen onterechte verwijdering van inhoud die op grond van de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid kennis te nemen en te geven van informatie en ideeën in een open en democratische samenleving beschermd is. Aanbieders van hostingdiensten moeten dan ook gebruiksvriendelijke klachtenmechanismen instellen en ervoor zorgen dat klachten onmiddellijk en met volledige transparantie voor de aanbieder van inhoud worden behandeld. Het vereiste dat de aanbieder van hostingdiensten de inhoud moet herstellen wanneer die ten onrechte is verwijderd, laat de mogelijkheid onverlet dat aanbieders van hostingdiensten hun eigen voorwaarden. [Am. 28]
(26) Doeltreffende rechtsbescherming in de zin van artikel 19 VEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie vereist dat personen kunnen nagaan om welke redenen de door hen geüploade inhoud is verwijderd of de toegang daartoe onmogelijk is gemaakt. Daartoe moet de aanbieder van hostingdiensten aan de aanbieder van inhoud relevante informatie beschikbaar stellen, zoals de redenen voor de verwijdering of het onmogelijk maken van de toegang en de rechtsgrond voor de maatregel, die hem in staat stelt het besluit te betwisten. Dit hoeft echter niet noodzakelijkerwijs te bestaan in een kennisgeving aan de aanbieder van inhoud. Afhankelijk van de omstandigheden kunnen aanbieders van hostingdiensten inhoud die als terroristische inhoud wordt beschouwd, vervangen door een bericht dat die inhoud overeenkomstig deze verordening is verwijderd of dat de toegang daartoe onmogelijk is gemaakt. Op verzoek moet nadere informatie worden verstrekt over de redenen en over de mogelijkheden voor de aanbieder van inhoud om het besluit te betwisten. Wanneer de bevoegde autoriteiten besluiten dat het om redenen van openbare veiligheid, waaronder in het kader van een onderzoek, niet passend of contraproductief wordt geacht om de aanbieder van inhoud rechtstreeks in kennis te stellen van de verwijdering van inhoud of van het onmogelijk maken van de toegang daartoe, moeten zij de aanbieder van hostingdiensten daarvan in kennis stellen. [Am. 29]
(27) Om dubbel werk en mogelijke inmenging in onderzoeken te vermijden en de kosten voor de getroffen aanbieders van hostingdiensten tot een minimum te beperken, moeten de bevoegde autoriteiten elkaar inlichten en met elkaar, en zo nodig met Europol, coördineren en samenwerken bij het uitvaardigen van verwijderingsbevelen of het zenden van doorverwijzingen aan aanbieders van hostingdiensten. Bij de uitvoering van de bepalingen van deze verordening kan Europol steun verlenen in overeenstemming met zijn huidige mandaat en het bestaande rechtskader. [Am. 30]
(27 bis) Doorverwijzingen door Europol vormen een doeltreffende en snelle manier om aanbieders van hostingdiensten bewust te maken van specifieke inhoud binnen hun diensten. Dit mechanisme om aanbieders van hostingdiensten te waarschuwen voor informatie die als terroristische inhoud kan worden beschouwd, opdat de aanbieder vrijwillig nagaat of die inhoud verenigbaar is met zijn eigen voorwaarden, moet beschikbaar blijven naast de verwijderingsbevelen. Het is daarom van belang dat aanbieders van hostingdiensten samenwerken met Europol en de doorverwijzingen van Europol bij voorrang beoordelen en snel feedback geven over de genomen maatregelen. Het blijft de aanbieder van hostingdiensten die uiteindelijk besluit of hij inhoud al dan niet verwijdert omdat die niet verenigbaar is met zijn voorwaarden. Bij de uitvoering van deze verordening blijft het mandaat van Europol overeenkomstig Verordening (EU) 2016/794(11) onverlet. [Am. 31]
(28) Om te garanderen dat proactieve maatregelen doeltreffend en voldoende coherent door aanbieders van hostingdiensten worden uitgevoerd, moeten de bevoegde autoriteiten in de lidstaten met elkaar contact houden in verband met de besprekingen die zij met aanbieders van hostingdiensten voeren over verwijderingsbevelen en de identificatie, uitvoering en beoordeling van specifieke proactieve maatregelen. Deze samenwerking is ook nodig met betrekking tot de vaststelling van regels inzake sancties, alsook de uitvoering en de handhaving van sancties. [Am. 32]
(29) Het is essentieel dat de bevoegde autoriteit binnen de lidstaat die voor het opleggen van sancties verantwoordelijk is, volledig wordt ingelicht over de uitvaardiging van verwijderingsbevelen en de zending van doorverwijzingen en de daaropvolgende uitwisselingen tussen de aanbieder van hostingdiensten en de betrokken bevoegde autoriteitautoriteiten in andere lidstaten. Daartoe moeten de lidstaten voorzien in passende communicatiekanalen en -mechanismen om relevante informatie tijdig te kunnen delen. [Am. 33]
(30) Om snelle uitwisselingen tussen de bevoegde autoriteiten alsook met aanbieders van hostingdiensten te faciliteren, en om dubbel werk te voorkomen, kunnen de lidstaten gebruikmaken van instrumenten die door Europol zijn ontwikkeld, zoals de huidige Internet Referral Management application (IRMa) of vervolginstrumenten.
(31) Gezien de bijzonder ernstige gevolgen van bepaalde terroristische inhoud moeten aanbieders van hostingdiensten onverwijld de autoriteiten in de betrokken lidstaat of de bevoegde autoriteiten waar zij gevestigd zijn of een wettelijke vertegenwoordiger hebben, inlichten over het bestaan van bewijs van terroristische misdrijven waarvan zij kennis hebben gekregen. Met het oog op de evenredigheid is deze verplichting beperkt tot terroristische misdrijven als omschreven in artikel 3, lid 1, van Richtlijn (EU) 2017/541. De informatieverplichting komt niet neer op een verplichting voor aanbieders van hostingdiensten om dergelijk bewijsmateriaal actief te zoeken. De betrokken lidstaat is de lidstaat die rechtsmacht heeft voor het onderzoek naar en de vervolging van terroristische misdrijven overeenkomstig Richtlijn (EU) 2017/541 op grond van de nationaliteit van de dader, van het potentiële slachtoffer van het misdrijf of de doellocatie van de terroristische daad. In geval van twijfel kunnen aanbieders van hostingdiensten de informatie doorgeven aan Europol die daaraan gevolg moet geven overeenkomstig zijn mandaat, inclusief het doorzenden aan de betrokken nationale autoriteiten.
(32) De bevoegde autoriteiten in de lidstaten moeten die informatie kunnen gebruiken om onderzoeksmaatregelen te nemen waarin het recht van de lidstaten of het recht van de Unie voorziet, onder meer de uitvaardiging van een Europees bevel tot verstrekking op grond van de verordening betreffende het Europees bevel tot verstrekking en het Europees bevel tot bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken(12).
(33) Zowel de aanbieders van hostingdiensten als de lidstaten moeten contactpunten aanwijzen om de snellevlotte behandeling van verwijderingsbevelen en doorverwijzingen te faciliteren. Anders dan de wettelijke vertegenwoordiger dient het contactpunt operationele doeleinden. Het contactpunt van de aanbieder van hostingdiensten moet bestaan uit alle speciale middelen waarmee verwijderingsbevelen en doorverwijzingen elektronisch kunnen worden ingediend en uit de technische en persoonlijke middelen om die snelvlot te kunnen verwerken. Het contactpunt voor de aanbieder van hostingdiensten hoeft niet in de Unie te zijn gevestigd en de aanbieder van hostingdiensten is vrij om een bestaand contactpunt aan te wijzen, op voorwaarde dat dit contactpunt de functies uit hoofde van deze verordening kan uitoefenen. Om te garanderen dat terroristische inhoud wordt verwijderd of de toegang daartoe onmogelijk wordt gemaakt binnen één uur na ontvangst van een verwijderingsbevel, moeten aanbieders van hostingdiensten garanderen dat het contactpunt 24 uur per dag en zeven dagen per week bereikbaar is. De informatie over het contactpunt moet onder meer aangeven in welke taal het contactpunt kan worden aangesproken. Om de communicatie tussen de aanbieders van hostingdiensten en de bevoegde autoriteiten te faciliteren, worden aanbieders van hostingdiensten aangemoedigd om communicatie mogelijk te maken in een van de officiële talen van de Unie waarin hun voorwaarden beschikbaar zijn. [Am. 34]
(34) Aangezien er geen algemene verplichting geldt voor dienstverleners om een fysieke aanwezigheid op het grondgebied van de Unie te garanderen, moet duidelijkheid worden verschaft over de vraag welke lidstaat rechtsmacht heeft voor de aanbieder van hostingdiensten die diensten in de Unie verricht. Als algemene regel geldt dat de aanbieder van hostingdiensten onder de rechtsmacht valt van de lidstaat waar zijn hoofdvestiging zich bevindt of waar hij een wettelijke vertegenwoordiger heeft aangewezen. Wanneer een andere lidstaat een verwijderingsbevel uitvaardigt, moeten zijn autoriteiten niettemin hun bevelen kunnen handhaven door middel van dwangmaatregelen van niet-bestraffende aard, zoals dwangsommen. Ten aanzien van een aanbieder van hostingdiensten die geen vestiging in de Unie heeft en geen wettelijke vertegenwoordiger aanwijst, moet elke lidstaat niettemin sancties kunnen opleggen, mits het ne bis in idem-beginsel wordt geëerbiedigd. [Am. 35]
(35) Aanbieders van hostingdiensten die niet in de Unie zijn gevestigd, moeten schriftelijk een wettelijke vertegenwoordiger aanwijzen om de naleving en handhaving van de verplichtingen uit hoofde van deze verordening te garanderen. Aanbieders van hostingdiensten kunnen gebruikmaken van een bestaande wettelijke vertegenwoordiger, op voorwaarde dat deze vertegenwoordiger in staat is om de taken zoals vastgelegd in deze verordening uit te oefenen. [Am. 36]
(36) De wettelijke vertegenwoordiger moet juridisch bevoegd zijn om namens de aanbieder van hostingdiensten te handelen.
(37) Voor de toepassing van deze verordening moeten de lidstaten bevoegde autoriteitenéén rechterlijke of functioneel onafhankelijke administratieve instantie aanwijzen. De aanwijzing van bevoegde autoriteiten vereist niet noodzakelijkerwijs de oprichting vanDit betekent echter niet dat er een nieuwe autoriteitenautoriteit dient te worden opgericht: een bestaande instanties kunneninstantie kan met de in deze verordening vastgestelde functies worden belast. Deze verordening verplicht tot aanwijzing van autoriteiteneen autoriteit die bevoegd zijnis voor het uitvaardigen van verwijderingsbevelen, het zenden van doorverwijzingen, het toezicht houden op proactievespecifieke maatregelen en het opleggen van sancties. Het is aan De lidstaten om te bepalen hoeveel autoriteiten zij voor deze taken wensen aan te wijzenmoeten de Commissie in kennis stellen van de uit hoofde van deze verordening aangewezen bevoegde autoriteit, zodat de Commissie online een overzicht van de bevoegde autoriteiten per lidstaat kan publiceren. Het onlineregister moet gemakkelijk toegankelijk zijn, zodat de authenticiteit van verwijderingsbevelen snel door de aanbieders van hostingdiensten kan worden nagegaan. [Am. 37]
(38) Sancties zijn noodzakelijk om te garanderen dat aanbieders van hostingdiensten de verplichtingen uit hoofde van deze verordening daadwerkelijk uitvoeren. De lidstaten moeten regels inzake sancties vaststellen, waar passend met inbegrip van richtsnoeren voor het opleggen van geldboeten. Met nameEr moeten ernstige sancties worden vastgesteld ingeval de aanbieder de aanbieders van hostingdiensten systematisch verzuimt terroristische inhoud te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken binnen één uur na ontvangst van een verwijderingsbevel. Een dergelijke niet-naleving in individuele gevallen kan worden bestraft met eerbiediging van het ne bis in idem-beginsel en het evenredigheidsbeginsel, waarbij in de sancties rekening wordt gehouden met systematisch verzuim. Met het oog op de rechtszekerheid moet in de verordening worden bepaald in hoeverre aan de betrokken verplichtingen sancties kunnen worden verbondenen herhaald verzuimen hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening na te komen. Sancties in geval van niet-naleving van artikel 6 mogen alleen worden toegepast met betrekking tot verplichtingen die voortvloeien uit een verzoek verslag uit te brengen krachtens artikel 6, lid 2, of een besluit tot het opleggen verzoek tot tenuitvoerlegging van aanvullende proactieve specifieke maatregelen krachtens artikel 6, lid 4. Bij het bepalen of er al dan niet financiële sancties moeten worden opgelegd, moet naar behoren rekening worden gehouden met de financiële draagkracht van de aanbieder. Bovendien moet de bevoegde autoriteit rekening houden met de vraag of de aanbieder van hostingdiensten een startende of een kleine of middelgrote onderneming is en per geval bepalen of de aanbieder in staat was om het uitgevaardigde bevel op adequate wijze na te leven. De lidstaten zorgenmoeten ervoor zorgen dat sancties niet aanmoedigen dat inhoud wordt verwijderd die geen terroristische inhoud is. [Am. 38]
(39) Het gebruik van gestandaardiseerde modellen faciliteert samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten en dienstverleners, doordat zij sneller en doeltreffender kunnen communiceren. Het is van bijzonder belang dat na de ontvangst van een verwijderingsbevel snelle actie gegarandeerd is. Modellen verminderen de vertaalkosten en dragen bij aan een hoge kwaliteitsnorm. Ook de antwoordformulieren moeten een gestandaardiseerde uitwisseling van informatie mogelijk maken, wat bijzonder belangrijk is als dienstverleners niet aan een bevel kunnen voldoen. Geauthenticeerde kanalen voor indiening kunnen de authenticiteit van het verwijderingsbevel garanderen, met inbegrip van de datum en het tijdstip van verzending en ontvangst van het bevel.
(40) Teneinde de inhoud van de modellen die voor de toepassing van deze verordening moeten worden gebruikt, zo nodig snel te kunnen wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden gedelegeerd om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I, II en III bij deze verordening. Om rekening te kunnen houden met technologische ontwikkelingen en de ontwikkeling van het rechtskader ter zake, moet de Commissie ook de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening met technische voorschriften voor de elektronische middelen die de bevoegde autoriteiten moeten gebruiken voor de verzending van verwijderingsbevelen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen geschieden in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven(13). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen.
(41) De lidstaten moeten informatie verzamelen over de uitvoering van de wetgeving, met inbegrip van informatie over het aantal gevallen waarin terroristische misdrijven uit hoofde van deze verordening met succes zijn opgespoord, onderzocht en vervolgd. Er moet een gedetailleerd programma voor de monitoring van de outputs, resultaten en effecten van deze verordening worden vastgesteld, zodat die in een evaluatie van de wetgeving kunnen worden meegenomen. [Am. 39]
(42) Op basis van de bevindingen en conclusies in het uitvoeringsverslag en de uitkomst van de monitoringexercitie moet de Commissie ten vroegste drieéén jaar na de inwerkingtreding van deze verordening een evaluatie ervan uitvoeren. De evaluatie moet gebaseerd zijn op de volgende vijfzeven criteria: doelmatigheid, noodzakelijkheid, evenredigheid, doeltreffendheid, relevantie, samenhang en meerwaarde van de EU. De werking van de verschillende operationele en technische maatregelen waarin de verordening voorziet, waaronder de doeltreffendheid van de maatregelen om de opsporing, identificatie en verwijdering van terroristische inhoud te verbeteren, de doeltreffendheid van de waarborgmechanismen alsook de gevolgen voor mogelijk getroffen rechten enbelangen van derden, moetgrondrechten, met inbegrip van de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid kennis te nemen en te geven van informatie, het recht op vrijheid en pluriformiteit van de media, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op privacy en het recht op bescherming van persoonsgegevens, moeten worden beoordeeld. Bovendien moet de Commissie de gevolgen voor mogelijk getroffen belangen van derdenbeoordelen, waarbij ook een evaluatie moet plaatsvinden van de verplichting de aanbieders van inhoud te informeren. [Am. 40]
(43) Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het garanderen van de goede werking van de digitale eengemaakte markt door te voorkomen dat terroristische online-inhoud wordt verspreid, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van de beperking beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
AFDELING I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
1. Deze verordening stelt gerichte uniforme regels vast om te voorkomen datmisbruik van hostingdiensten worden misbruikt voor de publieke verspreiding van terroristische online-inhoud aan te pakken. Zij stelt met name het volgende vast: [Am. 41]
a) regels inzake redelijke en evenredige zorgplichten die door aanbieders van hostingdiensten moeten worden nagekomen om de publieke verspreiding van terroristische inhoud via hun diensten te voorkomenaan te pakken en, zo nodig, de snelle verwijdering van dergelijke inhoud te garanderen; [Am. 42]
b) een reeks maatregelen die de lidstaten moeten invoeren om terroristische inhoud te identificeren, de snelle verwijdering ervan door aanbieders van hostingdiensten overeenkomstig het recht van de Unie mogelijk te maken door passende waarborgen te bieden voor de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid kennis te nemen en te geven van informatie en ideeën in een open en democratische samenleving, en de samenwerking met de bevoegde autoriteiten in andere lidstaten, aanbieders van hostingdiensten en, in voorkomend geval, betrokken organen van de Unie te faciliteren. [Am. 43]
2. Deze verordening is van toepassing op aanbieders van hostingdiensten die in de Unie diensten aanbieden aan het publiek, ongeacht de plaats van hun hoofdvestiging. [Am. 44]
2 bis. Deze verordening is niet van toepassing op inhoud die voor educatieve, artistieke, journalistieke of onderzoeksdoeleinden of in het kader van voorlichtingsactiviteiten op het gebied van de bestrijding van terroristische activiteiten wordt verspreid, noch op inhoud die verband houdt met de uiting van polemische of controversiële standpunten in het publieke debat. [Am. 45]
2 ter. Deze verordening heeft niet tot gevolg dat de verplichting tot eerbiediging van de uit artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie voortvloeiende rechten, vrijheden en beginselen wordt gewijzigd en laat de fundamentele beginselen van de Unie- en nationale wetgeving op het gebied van de vrijheid van meningsuiting, persvrijheid en de vrijheid en het pluralisme van de media onverlet. [Am. 46]
2 quater. Deze verordening laat Richtlijn 2000/31/EG onverlet. [Am. 47]
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
-1) "diensten van de informatiemaatschappij": diensten als bedoeld in artikel 2, onder a), van Richtlijn 2000/31/EG; [Am. 48]
1) "aanbieder van hostingdiensten": een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij die eruit bestaan door een aanbieder van inhoud verstrekte informatie op verzoek van die aanbieder van inhoud op te slaan en de opgeslagen informatie aan derdenhet publiek beschikbaar te stellen. Dit geldt uitsluitend voor diensten die op toepassingsniveau aan het publiek worden aangeboden. Aanbieders van cloudinfrastructuur en -diensten worden niet als aanbieders van hostingdiensten beschouwd. Dit is tevens niet van toepassing op elektronische communicatiediensten als omschreven in Richtlijn (EU) 2018/1972; [Am. 49]
2) "aanbieder van inhoud": een gebruiker die informatie heeft verstrekt die in zijn opdracht wordt of was opgeslagen door een aanbieder van hostingdiensten of door deze aanbieder van hostingdiensten aan het publiek beschikbaar is gesteld; [Am. 50]
3) "in de Unie diensten aanbieden": rechtspersonen of natuurlijke personen in een of meer lidstaten in staat stellen gebruik te maken van de diensten van de aanbieder van hostingdiensten die een wezenlijke band heeft met die lidstaat of lidstaten, zoals:
a) een vestiging van de aanbieder van hostingdiensten in de Unie;
b) een aanzienlijk aantal gebruikers in een of meer lidstaten;
c) een toespitsing van activiteiten op een of meer lidstaten;
4) "terroristische misdrijven": strafbare feiten als omschreven in artikel 3, lid 1, van Richtlijn (EU) 2017/541; [Am. 51]
5) "terroristische inhoud": informatie diemateriaal dat aan een of meer van de volgende voorwaarden voldoet: [Am. 52]
a) het aanzetten tot of het verdedigen vanhet plegen van een van de in artikel 3, lid 1, onder a) tot en met i), van Richtlijn (EU) 2017/541 genoemde misdrijven, wanneer dergelijk gedrag direct of indirect, bijvoorbeeld door terroristische daden te verheerlijken, het plegen van terroristische misdrijven verdedigt, onder meer door ze te verheerlijken, waardoor het gevaar ontstaat dat dergelijke dadenopzettelijk een of meer van deze misdrijven worden gepleegd; [Am. 53]
b) het aanmoedigen van het bijdragen aan terroristische misdrijvenhet aansporen van een andere persoon of een groep personen om een van de in artikel 3, lid 1, onder a) tot en met i), van Richtlijn (EU) 2017/541 genoemde misdrijven te plegen of daaraan een bijdrage te leveren, waardoor het gevaar ontstaat dat opzettelijk een of meer van deze misdrijven worden gepleegd; [Am. 54]
c) het bevorderen vanhet aansporen van een andere persoon of een groep personen om deel te nemen aan de activiteiten van een terroristische groepering, met name door aanmoediging van het deelnemen aan of het ondersteunen van een terroristische groeperingonder meer door het verstrekken van gegevens of materiële middelen aan de groepering of het in enigerlei vorm financieren van de activiteiten van de groepering in de zin van artikel 2, lid 3,4 van Richtlijn (EU) 2017/541, waardoor het gevaar ontstaat dat opzettelijk een of meer van deze misdrijven worden gepleegd; [Am. 55]
d) het instrueren overhet geven van instructies voor het vervaardigen of gebruiken van explosieven, vuurwapens of andere wapens of schadelijke of gevaarlijke stoffen, of voor andere specifieke methoden of technieken, met als doel het plegen van of het bijdragen aan het plegen van een van de in artikel 3, lid 1, onder a) tot en met i), van Richtlijn (EU) 2017/541 genoemde terroristische misdrijven; [Am. 56]
d bis) het tonen van het plegen van een of meer van de in artikel 3, lid 1, onder a) tot en met i), van Richtlijn (EU) 2017/541 genoemde misdrijven, waardoor het gevaar ontstaat dat opzettelijk een of meer van deze misdrijven worden gepleegd; [Am. 57]
6) "verspreiding van terroristische inhoud": het aan derdenhet publiek beschikbaar stellen van terroristische inhoud op de diensten van aanbieders van hostingdiensten; [Am. 58]
7) "voorwaarden": alle voorwaarden en clausules, ongeacht hun naam of vorm, waarin de contractuele betrekking tussen de aanbieder van hostingdiensten en zijn gebruikers wordt geregeld;
8) "doorverwijzing": een melding door een bevoegde autoriteit of, in voorkomend geval, een bevoegd orgaan van de Unie aan een aanbieder van hostingdiensten van informatie die als terroristische inhoud kan worden beschouwd, opdat de aanbieder vrijwillig nagaat of die informatie verenigbaar is met zijn eigen voorwaarden ter voorkoming van de verspreiding van terroristische inhoud; [Am. 59]
9) "hoofdvestiging": het hoofdkantoor of de maatschappelijke zetel waar de voornaamste financiële functies en de operationele zeggenschap worden uitgeoefend;
9 bis) "bevoegde autoriteit": één aangewezen rechterlijke instantie of functioneel onafhankelijke administratieve instantie in de lidstaat. [Am. 60].
AFDELING II
Maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van terroristische online-inhoud
Artikel 3
Zorgplichten
1. Aanbieders van hostingdiensten treffen passende, redelijke en evenredige maatregelenhandelen in overeenstemming met deze verordening, tegen de verspreiding van terroristische inhoud en ter bescherming vanom gebruikers tegen terroristische inhoud.Daarbij handelente beschermen. Dit doen zij te allen tijde op zorgvuldige, evenredige en niet-discriminerende wijze en met inachtneming van de grondrechten van de gebruikers, en zij houden rekening met het fundamentele belang van de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid kennis te nemen en te geven van informatie en ideeën in een open en democratische samenleving, teneinde te voorkomen dat inhoud wordt verwijderd die geen terroristische inhoud is. [Am. 61]
1 bis. Deze zorgplichten komen niet neer op een algemene verplichting voor aanbieders van hostingdiensten om toezicht te houden op de informatie die zij doorgeven of opslaan, noch op een algemene plicht om actief op zoek te gaan naar feiten of zaken die wijzen op illegale activiteiten. [Am. 62]
2. Aanbieders van hostingdiensten nemen in hun voorwaarden bepalingen op ter voorkoming van de verspreiding van terroristische inhoud en passen die bepalingen toe. [Am. 63]
2 bis. Wanneer aanbieders van hostingdiensten zich bewust worden of kennis krijgen van terroristische inhoud binnen hun diensten, stellen zij de bevoegde autoriteiten daarvan op de hoogte en verwijderen zij deze inhoud onverwijld. [Am. 64]
2 ter. De aanbieders van hostingdiensten die voldoen aan de criteria van aanbieders van videoplatforms in de zin van Richtlijn (EU) 2018/1808 nemen gepaste maatregelen om de verspreiding van terroristische inhoud aan te pakken overeenkomstig artikel 28 ter, lid 1, onder c), en lid 3, van deze richtlijn. [Am. 65]
Artikel 4
Verwijderingsbevelen
1. De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de aanbieder van hostingdiensten zijn hoofdvestiging heeft, heeft de bevoegdheid om een verwijderingsbevel uit te vaardigen op grond waarvan de aanbieder van hostingdiensten terroristische inhoud moet verwijderen of de toegang daartoe in alle lidstaten onmogelijk moet maken. [Am. 66]
1 bis. De bevoegde autoriteit van een lidstaat waar de aanbieder van hostingdiensten niet zijn hoofdvestiging heeft of geen wettelijke vertegenwoordiger heeft, kan verzoeken dat de toegang tot terroristische inhoud onmogelijk wordt gemaakt en kan de inwilliging van dergelijke verzoeken op haar grondgebied afdwingen. [Am. 67]
1 ter. Indien de betrokken bevoegde autoriteit aan een bepaalde aanbieder van hostingdiensten nog niet eerder een verwijderingsbevel heeft uitgevaardigd, neemt zij ten minste twaalf uur voor de uitvaardiging van het bevel contact op met de desbetreffende aanbieder en verstrekt zij informatie over de procedures en toepasselijke termijnen. [Am. 68]
2. Aanbieders van hostingdiensten verwijderen terroristische inhoud of maken de toegang daartoe onmogelijk. Dit doen zij zo spoedig mogelijk, maar altijd binnen één uur na ontvangst van het verwijderingsbevel. [Am. 69]
3. Verwijderingsbevelen bevatten de volgende elementen overeenkomstig het model in bijlage I:
a) de identificatie, door middel van een elektronische handtekening, van de bevoegde autoriteit die het verwijderingsbevel uitvaardigt en de authenticatie van het verwijderingsbevel door de bevoegde autoriteit; [Am. 70]
b) een gedetailleerde motivering waarom de inhoud als terroristische inhoud wordt beschouwd, ten minste meten een specifieke verwijzing naar de in artikel 2, lid 5, vermelde categorieën van terroristische inhoud; [Am. 71]
c) een Uniform Resource Locator (precies URL-adres) en, zo nodig, aanvullende informatie om de bedoelde inhoud te kunnen identificeren; [Am. 72]
d) een verwijzing naar deze verordening als de rechtsgrondslag voor het verwijderingsbevel;
e) datum en tijdstip van uitvaardiging;
f) eenvoudig te begrijpen informatie over de rechtsmiddelen waarover de aanbieder van hostingdiensten en de aanbieder van inhoud beschikken, met inbegrip van rechtsmiddelen bij de bevoegde autoriteit en een beroepsprocedure bij de rechtbank, alsook over de termijnen voor het instellen van een hogere voorziening; [Am. 73]
g) in voorkomend gevalindien noodzakelijk en evenredig, het besluit om geen informatie openbaar te maken over de verwijdering van terroristische inhoud of het onmogelijk maken van de toegang daartoe, als bedoeld in artikel 11. [Am. 74]
4. Op verzoek van de aanbieder van hostingdiensten of de aanbieder van inhoud verstrekt de bevoegde autoriteit een gedetailleerde motivering, onverminderd de verplichting van de aanbieder van hostingdiensten om het verwijderingsbevel binnen de in lid 2 vastgestelde termijn na te leven. [Am. 75]
5. De bevoegde autoriteiten zendenautoriteit zendt verwijderingsbevelen aan de hoofdvestiging van de aanbieder van hostingdiensten of aan de wettelijke vertegenwoordiger die door de aanbieder van hostingdiensten krachtens artikel 16 is aangewezen, en gevengeeft ze door aan het in artikel 14, lid 1, bedoelde contactpunt. Deze bevelen worden gezonden met elektronische middelen die een schriftelijk bewijs kunnen genereren op zodanige wijze dat authenticatie van de afzender mogelijk wordt, met inbegrip van de juistheid van de datum en het tijdstip van verzending en ontvangst van het bevel. [Am. 76]
6. Aanbieders van hostingdiensten bevestigen de ontvangst en stellen de bevoegde autoriteit zonder onnodige vertraging in kennis van de verwijdering van de terroristische inhoud of het onmogelijk maken van de toegang daartoe, met vermelding van met name het tijdstip van actie, aan de hand van het model in bijlage II. [Am. 77]
7. Als de aanbieder van hostingdiensten het verwijderingsbevel niet kan naleven vanwege overmacht of feitelijke onmogelijkheid die hem onder meer om technische of operationele redenen niet kan worden toegerekend, stelt hij de bevoegde instantie zonder onnodige vertraging daarvan in kennis, met opgave van de redenen, aan de hand van het model in bijlage III. De in lid 2 vastgestelde termijn is van toepassing zodra de aangevoerde redenen niet langer bestaan. [Am. 78]
8. AlsDe aanbieder van hostingdiensten kan weigeren het verwijderingsbevel niet kan naleven omdat hetuit te voeren indien dit kennelijke fouten bevat of niet voldoende informatie bevat om het uit te voeren,.Hij stelt hij de bevoegde autoriteit daar zonder onnodige vertraging van in kennis en vraagt de nodige verduidelijking aan de hand van het model in bijlage III. De in lid 2 vastgestelde termijn is van toepassing zodra de verduidelijking is verstrekt. [Am. 79]
9. De bevoegde autoriteit die het verwijderingsbevel heeft uitgevaardigd, stelt de in artikel 17, lid 1, onder c), bedoelde bevoegde autoriteit die toeziet op de uitvoering van proactievespecifieke maatregelen, in kennis wanneer het verwijderingsbevel definitief wordt. Een verwijderingsbevel wordt definitief wanneer niet binnen de overeenkomstig het toepasselijke nationale recht vastgestelde termijn een hogere voorziening is ingesteld of wanneer het na een hogere voorziening is bevestigd. [Am. 80]
Artikel 4 bis
Overlegprocedure voor verwijderingsbevelen
1. De bevoegde autoriteit die uit hoofde van artikel 4, lid 1 bis, een verwijderingsbevel uitvaardigt, zendt een kopie van het verwijderingsbevel naar de in artikel 17, lid 1, onder a), bedoelde bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de hoofdvestiging van de aanbieder van hostingdiensten zich bevindt, op hetzelfde moment dat het verwijderingsbevel overeenkomstig artikel 5, lid 4, naar de aanbieder van hostingdiensten wordt gezonden.
2. In gevallen waarin de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de aanbieder van hostingdiensten zijn hoofdvestiging heeft, redelijke gronden heeft om aan te nemen dat het verwijderingsbevel gevolgen kan hebben voor fundamentele belangen van die lidstaat, stelt zij de uitvaardigende bevoegde autoriteit daarvan in kennis. De uitvaardigende autoriteit neemt deze omstandigheden in aanmerking en trekt het verwijderingsbevel in of past het aan, indien noodzakelijk. [Am. 81]
Artikel 4 ter
Samenwerkingsprocedure voor de uitvaardiging van een aanvullend verwijderingsbevel
1. Wanneer een bevoegde autoriteit op grond van artikel 4, lid 1 bis, een verwijderingsbevel heeft uitgevaardigd, kan die autoriteit contact opnemen met de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de aanbieder van hostingdiensten zijn hoofdvestiging heeft, om de laatstgenoemde bevoegde autoriteit te verzoeken ook een verwijderingsbevel uit te vaardigen op grond van artikel 4, lid 1.
2. De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de hoofdvestiging van de aanbieder van hostingdiensten zich bevindt, vaardigt een verwijderingsbevel uit of weigert dit zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk één uur nadat zij op grond van lid 1 is benaderd, te doen, en stelt de bevoegde autoriteit die het eerste bevel heeft uitgevaardigd in kennis van haar besluit.
3. Indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de hoofdvestiging zich bevindt, meer dan één uur nodig heeft om zelf de inhoud te beoordelen, verzoekt zij de betrokken aanbieder van hostingdiensten de toegang tot de inhoud tijdelijk, maar ten hoogste voor 24 uur, onmogelijk te maken. Gedurende deze periode voert de bevoegde autoriteit haar beoordeling uit en vaardigt zij een verwijderingsbevel uit of trekt zij haar verzoek tot het onmogelijk maken van de toegang in. [Am. 82]
Artikel 5
Doorverwijzingen
1. De bevoegde autoriteit of het betrokken orgaan van de Unie kan een doorverwijzing zenden aan een aanbieder van hostingdiensten.
2. Aanbieders van hostingdiensten voorzien in operationele en technische maatregelen ter facilitering van de snelle beoordeling van inhoud die door bevoegde autoriteiten en, in voorkomend geval, betrokken organen van de Unie is gezonden met het oog op vrijwillige toetsing.
3. De doorverwijzing wordt gezonden aan de hoofdvestiging van de aanbieder van hostingdiensten of aan de wettelijke vertegenwoordiger die door de aanbieder van hostingdiensten krachtens artikel 16 is aangewezen, en doorgegeven aan het in artikel 14, lid 1, bedoelde contactpunt. Deze doorverwijzingen worden gezonden met elektronische middelen.
4. De doorverwijzing bevat voldoende gedetailleerde informatie, met inbegrip van de redenen waarom de inhoud als terroristische inhoud wordt beschouwd, een URL-adres en, zo nodig, aanvullende informatie om de bedoelde terroristische inhoud te kunnen identificeren.
5. De aanbieder van hostingdiensten toetst bij voorrang de in de doorverwijzing geïdentificeerde inhoud aan zijn eigen voorwaarden en besluit of hij die inhoud verwijdert dan wel de toegang daartoe onmogelijk maakt.
6. De aanbieder van hostingdiensten stelt de bevoegde autoriteit of het betrokken orgaan van de Unie snel in kennis van de uitkomst van de toetsing en van het tijdschema van de maatregelen die naar aanleiding van de doorverwijzing zijn genomen.
7. Wanneer de aanbieder van hostingdiensten van oordeel is dat de doorverwijzing onvoldoende informatie bevat om de bedoelde inhoud te toetsen, stelt hij de bevoegde autoriteiten of het betrokken orgaan van de Unie onverwijld daarvan in kennis, met vermelding van de nadere informatie of verduidelijking die hij nodig heeft. [Am. 83]
Artikel 6
ProactieveSpecifieke maatregelen [Am. 84]
1. Onverminderd Richtlijn (EU) 2018/1808 en Richtlijn 2000/31/EG kunnen aanbieders van hostingdiensten nemen, waar passend, proactievespecifieke maatregelen nemen om hun diensten te beschermen tegen de verspreiding van terroristische inhoud onder het publiek. De maatregelen zijn doeltreffend, gericht en evenredig, rekening houdend metmet bijzondere inachtneming van het risico en de mate van blootstelling aan terroristische inhoud, de grondrechten van de gebruikers en het fundamentele belang van het recht op vrijheid van meningsuiting en de vrijheid kennis te nemen en te geven van informatie en ideeën in een open en democratische samenleving. [Am. 85]
2. In geval van een kennisgeving overeenkomstig artikel 4, lid 9, verzoekt de in artikel 17, lid 1, onder c), bedoelde bevoegde autoriteit de aanbieder van hostingdiensten om binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek en vervolgens ten minste eenmaal per jaar een verslag in te dienen over de specifieke proactieve maatregelen die hij heeft genomen, onder meer met behulp van automatische instrumenten, teneinde:
a) te voorkomen dat inhoud die eerder is verwijderd of waartoe de toegang onmogelijk is gemaakt omdat hij als terroristische inhoud wordt beschouwd, opnieuw wordt geüpload;
b) terroristische inhoud op te sporen, te identificeren en snel te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.
Een dergelijk verzoek wordt gezonden aan de hoofdvestiging van de aanbieder van hostingdiensten of aan de door hem aangewezen wettelijke vertegenwoordiger.
De verslagen bevatten alle relevante informatie aan de hand waarvan de in artikel 17, lid 1, onder c), bedoelde bevoegde autoriteit kan beoordelen of de proactieve maatregelen doeltreffend en evenredig zijn, met inbegrip van een evaluatie van de werking van alle gebruikte automatische instrumenten en van de ingezette mechanismen voor menselijk toezicht en menselijke verificatie.[Am. 86]
3. Wanneer de in artikel 17, lid 1, onder c), bedoelde bevoegde autoriteit van oordeel is dat de genomen proactieve maatregelen waarover overeenkomstig lid 2 verslag is uitgebracht, niet volstaan om het risico en de mate van blootstelling te beperken en te beheersen, kan zij de aanbieder van hostingdiensten verzoeken specifieke aanvullende proactieve maatregelen te nemen. Daartoe werkt de aanbieder van hostingdiensten met de in artikel 17, lid 1, onder c), bedoelde bevoegde autoriteit samen om de door hem te nemen specifieke maatregelen te bepalen en de belangrijkste doelstellingen en benchmarks alsook de termijnen voor de uitvoering daarvan vast te stellen. [Am. 87]
4. Indien binnen drie maanden na de indiening van het verzoek krachtens lid 3 geen overeenstemming kan worden bereiktNadat is vastgesteld dat een aanbieder van hostingdiensten een aanzienlijk aantal verwijderingsbevelen heeft ontvangen, kan de in artikel 17, lid 1, onder c), bedoelde bevoegde autoriteit een besluit uitvaardigen waarbij specifieke aanvullendede aanbieder van hostingdiensten een verzoek toezenden om nodigenoodzakelijkeen, evenredige proactieveen doeltreffende maatregelen worden opgelegdte nemen. De bevoegde autoriteit legt geen algemene toezichtverplichting of het gebruik van automatische instrumenten op. In het besluitverzoek wordt met name rekening gehouden met de technische haalbaarheid van de maatregelen, met de omvang en de economische draagkracht van de aanbieder van hostingdiensten en met het effect van die maatregelen op de grondrechten van de gebruikers en het fundamentele belang van de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid kennis te nemen en te geven van informatie en ideeën in een open en democratische samenleving. Dit besluitverzoek wordt gezonden aan de hoofdvestiging van de aanbieder van hostingdiensten of aan de door hem aangewezen wettelijke vertegenwoordiger. De aanbieder van hostingdiensten brengt regelmatig verslag uit over de uitvoering van de maatregelen zoals gespecificeerd door de in artikel 17, lid 1, onder c), bedoelde bevoegde autoriteit. [Am. 88]
5. Een aanbieder van hostingdiensten kan te allen tijde de in artikel 17, lid 1, onder c), bedoelde bevoegde autoriteit om herziening verzoeken en, waar passend, om intrekking van een verzoek of een besluit krachtens de leden 2, 3 respectievelijklid 4. De bevoegde autoriteit neemt een met redenen omkleed besluit binnen een redelijke termijn na ontvangst van het verzoek van de aanbieder van hostingdiensten. [Am. 89]
Artikel 7
Bewaring van inhoud en bijbehorende gegevens
1. Aanbieders van hostingdiensten bewaren terroristische inhoud die is verwijderd of waartoe de toegang onmogelijk is gemaakt ten gevolge van een verwijderingsbevel, een doorverwijzing of proactieve specifieke maatregelen krachtens de artikelen 4, 5 en 6, en de bijbehorende gegevens die ten gevolge van de verwijdering van de terroristische inhoud zijn verwijderd, en die nodig zijn voor: [Am. 90]
a) procedures van administratieve of rechterlijke toetsing of een voorziening in rechte, [Am. 91]
b) het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen door rechtshandhavingsautoriteiten van terroristische misdrijven. [Am. 92]
2. De in lid 1, onder a), bedoelde terroristische inhoud en bijbehorende gegevens worden gedurende zes maanden bewaard en na deze periode gewist. De terroristische inhoud wordt, op verzoek van de bevoegde autoriteit of rechterlijke instantie, gedurende een langerenader bepaalde periode bewaard wanneer, alleen indien en zolang dit nodig is voor lopende procedures van administratieve of rechterlijke toetsing of een voorziening in rechte als bedoeld in lid 1, onder a). De aanbieder van hostingdiensten bewaart de terroristische inhoud en bijbehorende gegevens als bedoeld in lid 1, onder b), totdat de rechtshandhavingsautoriteit overeenkomstig artikel 13, lid 4, op de kennisgeving van de aanbieder van hostingdiensten reageert, maar niet langer dan zes maanden. [Am. 93]
3. Aanbieders van hostingdiensten zorgen ervoor dat voor krachtens de leden 1 en 2 bewaarde terroristische inhoud en bijbehorende gegevens passende technische en organisatorische waarborgen gelden.
Die technische en organisatorische waarborgen garanderen dat de bewaarde terroristische inhoud en bijbehorende gegevens uitsluitend voor de in lid 1 genoemde doeleinden worden gebruikt en verwerkt, en garanderen een hoog niveau van beveiliging van de betrokken persoonsgegevens. Aanbieders van hostingdiensten evalueren die waarborgen en actualiseren die zo nodig.
AFDELING III
WAARBORGEN EN VERANTWOORDINGSPLICHT
Artikel 8
Transparantieverplichtingen voor aanbieders van hostingdiensten [Am. 94]
1. In voorkomend gevalstellen aanbieders van hostingdiensten stellen in hun voorwaarden duidelijk hun beleid ter voorkoming van de verspreiding van terroristische inhoud vast, met inbegrip van, waar passendindien van toepassing, een zinvolle toelichting van de werking van proactievespecifieke maatregelen, waaronder het gebruik van automatische instrumenten. [Am. 95]
2. Aanbieders van hostingdiensten publicerendie in of voor dat jaar een verwijderingsbevel hebben ontvangen, stellen jaarlijkse transparantieverslagen aan het publiek beschikbaar over de maatregelen die zijn genomen tegen de verspreiding van terroristische inhoud. [Am. 96]
3. Transparantieverslagen bevatten ten minste de volgende informatie:
a) informatie over de maatregelen van de aanbieder van hostingdiensten met betrekking tot de opsporing, identificatie en verwijdering van terroristische inhoud;
b) informatie over de maatregelen van de aanbieder van hostingdiensten om te voorkomen dat inhoud die eerder is verwijderd of waartoe de toegang onmogelijk is gemaakt omdat hij als terroristische inhoud wordt beschouwd, opnieuw wordt geüpload, met name in gevallen waarin automatische technologie is gebruikt; [Am. 97]
c) aantal artikelen met terroristische inhoud die zijn verwijderd of waartoe de toegang onmogelijk is gemaakt naar aanleiding van verwijderingsbevelen, doorverwijzingen of proactievespecifieke maatregelen en het aantal bevelen waarbij de inhoud niet overeenkomstig artikel 4, leden 7 en 8, is verwijderd, alsook de redenen voor de weigering; [Am. 98]
d) overzicht van dehet aantal klachtenprocedures en maatregelen voor rechterlijke toetsing en de uitkomsten daarvan, met inbegrip van het aantal gevallen waarin werd vastgesteld dat inhoud ten onrechte als terroristische inhoud werd aangemerkt. [Am. 99]
Artikel 8 bis
Transparantieverplichtingen van bevoegde autoriteiten
1. De bevoegde autoriteiten publiceren jaarlijkse transparantieverslagen die ten minste de volgende informatie bevatten:
a) het aantal uitgevaardigde verwijderingsbevelen, het aantal gevallen van verwijdering en het aantal geweigerde of genegeerde verwijderingsbevelen;
b) het aantal gevallen waarin het aanmerken van inhoud als terroristische inhoud leidde tot onderzoek en vervolging, en het aantal gevallen waarin inhoud ten onrechte als terroristische inhoud werd aangemerkt;
c) een beschrijving van de overeenkomstig artikel 6, lid 4, door de bevoegde autoriteiten genomen maatregelen. [Am. 100]
Artikel 9
Waarborgen met betrekking tot het gebruik en de uitvoering van proactievespecifieke maatregelen [Am. 101]
1. Wanneer aanbieders van hostingdiensten krachtens deze verordening automatische instrumenten gebruiken ten aanzien van inhoud die zij opslaan, voorzien zij in doeltreffende en passende waarborgen om te garanderen dat besluiten betreffende die inhoud, met name besluiten om inhoud die als terroristische inhoud wordt beschouwd, te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk maken, correct en goed onderbouwd zijn. [Am. 102]
2. Waarborgen bestaan met name uit menselijk toezicht en menselijke verificatie, waar passend, en in elk geval wanneer een gedetailleerde beoordeling van de relevante context nodig is om te bepalen of de inhoud al dan niet als terroristische inhoud moet worden beschouwdvan de gepastheid van het besluit ominhoud te verwijderen of de toegang daartoe te ontzeggen, met name met betrekking tot het recht op vrijheid van meningsuiting en de vrijheid kennis te nemen en te geven van informatie en ideeën in een open en democratische samenleving. [Am. 103]
Artikel 9 bis
Doeltreffende rechtsmiddelen
1. Aanbieders van inhoud wier inhoud is verwijderd of tot wier inhoud de toegang onmogelijk is gemaakt naar aanleiding van een verwijderingsbevel en aanbieders van hostingdiensten die een verwijderingsbevel hebben ontvangen, hebben recht op een doeltreffende voorziening in rechte. De lidstaten voorzien in doeltreffende procedures voor de uitoefening van dit recht. [Am. 104]
Artikel 10
Klachtenmechanismen
1. Aanbieders van hostingdiensten stellen doeltreffende en toegankelijke mechanismeneen doeltreffend en toegankelijk mechanisme in waarmee aanbieders van inhoud wier inhoud is verwijderd of tot wier inhoud de toegang onmogelijk is gemaakt ten gevolge van een doorverwijzing krachtens artikel 5 of proactievespecifieke maatregelen krachtens artikel 6, tegen de maatregel van de aanbieder van hostingdiensten een klacht kunnen indienen en om het herstel van de inhoud kunnen verzoeken. [Am. 105]
2. Aanbieders van hostingdiensten onderzoeken onmiddellijk elke door hen ontvangen klacht en herstellen de inhoud zonder onnodige vertraging indien die onterecht is verwijderd of indien de toegang daartoe onterecht onmogelijk is gemaakt. Zij stellen de klager binnen twee weken na ontvangst van de klacht in kennis van de uitkomst van het onderzoek en geven uitleg ingeval zij besluiten de inhoud niet te herstellen. Het herstellen van inhoud sluit niet uit dat er verdere gerechtelijke maatregelen worden getroffen tegen het besluit van de aanbieder van hostingdiensten of de bevoegde autoriteit. [Am. 106]
Artikel 11
Informatie voor aanbieders van inhoud
1. Wanneer aanbieders van hostingdiensten terroristische inhoud hebben verwijderdverwijderen of de toegang daartoe onmogelijk hebben gemaaktmaken, stellen zij aan de aanbieder van inhoud omvattende en beknopte informatie beschikbaar over de verwijdering van terroristische inhoud of het onmogelijk maken van de toegang daartoe, alsook over de mogelijkheden om het besluit te betwisten, en voorzien zij de aanbieder van inhoud op verzoek van een kopie van het overeenkomstig artikel 4 uitgevaardigde verwijderingsbevel. [Am. 107]
2. De aanbieder van hostingdiensten stelt de aanbieder van inhoud op diens verzoek in kennis van de redenen voor de verwijdering of het onmogelijk maken van de toegang en van de mogelijkheden tot betwisting van het besluit. [Am. 108]
3. De verplichting uit hoofde van de ledenlid 1 en 2 is niet van toepassing wanneer de bevoegde autoriteit, op basis van objectief bewijsmateriaal en rekening houdend met de evenredigheid en noodzakelijkheid van een dergelijk besluit, besluit dat er geen openbaarmaking mag zijn om redenen van openbare veiligheid, zoals het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van terroristische misdrijven, zolang het nodig is, maar niet langer dan [vier] weken te rekenen vanaf dat besluit. In dat geval maakt de aanbieder van hostingdiensten geen informatie openbaar over de verwijdering van terroristische inhoud of het onmogelijk maken van de toegang daartoe. [Am. 109]
AFDELING IV
Samenwerking tussen bevoegde autoriteiten, organen van de Unie en aanbieders van hostingdiensten
Artikel 12
Capaciteiten van bevoegde autoriteiten
De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten over de nodige capaciteit en voldoende middelen beschikken om de doelstellingen te verwezenlijken en hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening na te komen, met sterke onafhankelijkheidswaarborgen. [Am. 110]
Artikel 13
Samenwerking tussen aanbieders van hostingdiensten, bevoegde autoriteiten en, in voorkomend geval, betrokkenbevoegde organen van de Unie [Am. 111]
1. De bevoegde autoriteiten in de lidstaten lichten elkaar in, coördineren en werken samen met elkaar en, in voorkomend geval, met betrokken organen van de Unie, zoals Europol, met betrekking tot verwijderingsbevelen en doorverwijzingen teneinde dubbel werk te voorkomen, de coördinatie te verbeteren en inmenging in onderzoeken in verschillende lidstaten te voorkomen. [Am. 112]
2. De bevoegde autoriteiten in de lidstaten lichten elkaar in, coördineren en werken samen met de in artikel 17, lid 1, onder c) en d), bedoelde bevoegde autoriteit met betrekking tot krachtens artikel 6 genomen maatregelen en handhavingsmaatregelen krachtens artikel 18. De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 17, lid 1, onder c) en d), bedoelde bevoegde autoriteit in het bezit is van alle relevante informatie. Daartoe voorzien de lidstaten in passende en beveiligde communicatiekanalen of -mechanismen om ervoor te zorgen dat de relevante informatie tijdig wordt gedeeld. [Am. 113]
3. De lidstaten en de aanbieders van hostingdiensten kunnen ervoor kiezen gebruik te makengebruikmaken van speciale instrumenten, met inbegrip van, in voorkomend geval, instrumenten die zijn ingesteld door betrokken organen van de Unie, zoals Europol, om met name het volgende te faciliteren: [Am. 114]
a) de verwerking van, en de feedback over, verwijderingsbevelen krachtens artikel 4;
b) de verwerking van, en de feedback over, doorverwijzingen krachtens artikel 5; [Am. 115]
c) de samenwerking met het oog op het bepalen en uitvoeren van proactievespecifieke maatregelen krachtens artikel 6. [Am. 116]
4. Wanneer aanbieders van hostingdiensten kennis krijgen van bewijs van terroristische misdrijveninhoud, lichten zij de autoriteiten die in de betrokken lidstaat bevoegd zijn voor het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten, ofonmiddellijk in. Indien het onmogelijk is de betrokken lidstaat te identificeren, stellen de aanbieders van hostingdiensten het contactpunt in de lidstaat krachtens artikel 1417, lid 2, waar zij hun hoofdvestiging of een wettelijke vertegenwoordiger hebben, onmiddellijk in.In geval van twijfel kunnen aanbieders van hostingdienstenin kennis en geven zij deze informatie doorgeventevens door aan Europol met het oog op passende follow-up. [Am. 117]
4 bis. Aanbieders van hostingdiensten werken samen met bevoegde autoriteiten. [Am. 118]
Artikel 14
Contactpunten
1. Aanbieders van hostingdiensten die reeds een of meerdere verwijderingsbevelen hebben ontvangen, wijzen een contactpunt aan waardoor verwijderingsbevelen en doorverwijzingen met elektronische middelen kunnen worden ontvangen, en garanderen een snellevlotte behandeling krachtens de artikelenartikel 4 en 5. Zij zorgen ervoor dat deze informatie openbaar wordt gemaakt. [Am. 119]
2. De in lid 1 bedoelde informatie specificeert de officiële taal of talen van de Unie als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1/58, waarin het contactpunt kan worden benaderd en waarin verdere uitwisselingen met betrekking tot verwijderingsbevelen en doorverwijzingen krachtens de artikelenartikel 4 en 5 plaatsvinden. Die informatie bevat ten minste één van de officiële talen van de lidstaat waar de aanbieder van hostingdiensten zijn hoofdvestiging heeft of waar zijn wettelijke vertegenwoordiger krachtens artikel 16 woont of gevestigd is. [Am. 120]
3. De lidstaten wijzen een contactpunt aan voor de behandeling van verzoeken om verduidelijking en feedback met betrekking tot de door hen uitgevaardigde verwijderingsbevelen en doorverwijzingen. Informatie over het contactpunt wordt openbaar gemaakt. [Am. 121]
AFDELING V
UITVOERING EN HANDHAVING
Artikel 15
Rechtsmacht
1. De lidstaat waar de hoofdvestiging van de aanbieder van hostingdiensten zich bevindt, heeft rechtsmacht voor de toepassing van de artikelen 6, 18 en 21. Een aanbieder van hostingdiensten die zijn hoofdvestiging niet in een van de lidstaten heeft, wordt geacht onder de rechtsmacht van de lidstaat te vallen waar de in artikel 16 bedoelde wettelijke vertegenwoordiger woont of gevestigd is.
2. Wanneer een aanbieder van hostingdiensten die zijn hoofdvestiging niet in een van de lidstaten heeft, verzuimt een wettelijke vertegenwoordiger aan te wijzen, hebben alle lidstaten rechtsmacht. Indien een lidstaat besluit deze rechtsmacht uit te oefenen, stelt hij alle andere lidstaten daarvan in kennis. [Am. 122]
3. Wanneer een autoriteit van een andere lidstaat overeenkomstig artikel 4, lid 1, een verwijderingsbevel heeft uitgevaardigd, heeft die lidstaat rechtsmacht om overeenkomstig zijn nationale recht dwangmaatregelen te nemen om het verwijderingsbevel te handhaven. [Am. 123]
Artikel 16
Wettelijke vertegenwoordiger
1. Een aanbieder van hostingdiensten die geen vestiging in de Unie heeft maar diensten in de Unie aanbiedt, wijst schriftelijk een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan als zijn wettelijke vertegenwoordiger in de Unie voor de ontvangst, naleving en handhaving van verwijderingsbevelen, doorverwijzingen,en verzoeken en besluiten van de bevoegde autoriteiten op basis van deze verordening. De wettelijke vertegenwoordiger woont of is gevestigd in een van de lidstaten waar de aanbieder van hostingdiensten de diensten aanbiedt. [Am. 124]
2. De aanbieder van hostingdiensten belast de wettelijke vertegenwoordiger met de ontvangst, naleving en handhaving van de in lid 1 bedoelde verwijderingsbevelen, doorverwijzingen,en verzoeken en besluiten namens hem. Aanbieders van hostingdiensten verlenen hun wettelijke vertegenwoordiger de nodige bevoegdheden en middelen om met de bevoegde autoriteiten samen te werken en deze besluiten en bevelen na te leven. [Am. 125]
3. De aangewezen wettelijke vertegenwoordiger kan aansprakelijk worden gesteld voor de niet-naleving van verplichtingen uit hoofde van deze verordening, onverminderd de aansprakelijkheidsvorderingen en vorderingen in rechte die tegen de aanbieder van hostingdiensten kunnen worden ingesteld.
4. De aanbieder van hostingdiensten stelt de in artikel 17, lid 1, onder d), bedoelde bevoegde autoriteit in de lidstaat waar de wettelijke vertegenwoordiger woont of gevestigd is, in kennis van de aanwijzing. Informatie over de wettelijke vertegenwoordiger wordt openbaar gemaakt.
AFDELING VI
SLOTBEPALINGEN
Artikel 17
Aanwijzing van bevoegde autoriteiten
1. Elke lidstaat wijst deeen bevoegde rechterlijke instantie of functioneel onafhankelijke administratieve autoriteit of autoriteiten aan voor: [Am. 126]
a) het uitvaardigen van verwijderingsbevelen krachtens artikel 4;
b) het opsporen, identificeren en doorverwijzen van terroristische inhoud naar aanbieders van hostingdiensten krachtens artikel 5; [Am. 127]
c) het toezicht op de uitvoering van proactievespecifieke maatregelen krachtens artikel 6; [Am. 128]
d) de handhaving van de verplichtingen uit hoofde van deze verordening door middel van sancties krachtens artikel 18.
1 bis. De lidstaten wijzen binnen de bevoegde autoriteiten een contactpunt aan voor de behandeling van verzoeken om verduidelijking en feedback met betrekking tot de door hen uitgevaardigde verwijderingsbevelen. Er wordt informatie over het contactpunt openbaar gemaakt. [Am. 129]
2. Uiterlijk op ... [zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de in lid 1 bedoelde bevoegde autoriteiten. De Commissie legt een onlineregister aan, waarin al deze bevoegde autoriteiten en de aangewezen contactpunten per bevoegde autoriteit worden opgenomen. De Commissie maakt de kennisgeving en alle wijzigingen ervan bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie. [Am. 130]
Artikel 18
Sancties
1. De lidstaten stellen regels vast inzake de sancties die van toepassing zijn bij systematische en herhaalde inbreuken door de aanbieders van hostingdiensten op de verplichtingen uit hoofde van deze verordening, en nemen alle nodige maatregelen om te garanderen dat die worden uitgevoerd. Deze sancties worden beperkt tot inbreuken op de verplichtingen uit hoofde van: [Am. 131]
a) artikel 3, lid 2 (voorwaarden van aanbieders van hostingdiensten); [Am. 132]
b) artikel 4, leden 2 en 6 (uitvoering van en feedback over verwijderingsbevelen);
c) artikel 5, leden 5 en 6 (beoordeling van en feedback over doorverwijzingen); [Am. 133]
d) artikel 6, leden 2 enlid 4 (verslagen over proactieve specifieke maatregelen en de vaststelling van maatregelen naar aanleiding van een besluitverzoek waarbij aanvullende specifieke proactieve maatregelen zijn opgelegd); [Am. 134]
e) artikel 7 (bewaring van gegevens);
f) artikel 8 (transparantie voor aanbieders van hostingdiensten); [Am. 135]
g) artikel 9 (waarborgen met betrekking tot proactievede uitvoering van specifieke maatregelen); [Am. 136]
h) artikel 10 (klachtenprocedures);
i) artikel 11 (informatie voor aanbieders van inhoud);
j) artikel 13, lid 4 (informatie over bewijs van terroristische misdrijveninhoud); [Am. 137]
k) artikel 14, lid 1 (contactpunten);
l) artikel 16 (aanwijzing van een wettelijke vertegenwoordiger).
2. De vastgesteldein lid 1 bedoelde sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op [zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] in kennis van die regels en maatregelen en stellen haar onverwijld in kennis van alle latere wijzigingen daarvan. [Am. 138]
3. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten bij het bepalen van het soort en de hoogte van de sancties rekening houden met alle relevante omstandigheden, waaronder:
a) de aard, de ernst en de duur van de inbreuk;
b) de opzettelijke of nalatige aard van de inbreuk;
c) eerdere inbreuken door de verantwoordelijk geachte rechtspersoon;
d) de financiële draagkracht van de aansprakelijk geachte rechtspersoon;
e) de mate waarin de aanbieder van hostingdiensten met de bevoegde autoriteiten samenwerkt ; [Am. 139]
e bis) de aard en omvang van de aanbieders van hostingdiensten, met name in het geval van micro-ondernemingen of kleine ondernemingen in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie(14). [Am. 140]
4. De lidstaten zorgen ervoor dat bij een systematisch en herhaald verzuim de verplichtingen uit hoofde van artikel 4, lid 2, na te leven, financiële sancties worden opgelegd van ten hoogste 4 % van de mondiale omzet van de aanbieder van hostingdiensten in het laatste boekjaar. [Am. 141]
Artikel 19
Technische vereisten, criteria voor de beoordeling van de significantie en wijzigingen van de modellen voor verwijderingsbevelen [Am. 142]
1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen met de nodige technische voorschriften voor de elektronische middelen die de bevoegde autoriteiten moeten gebruiken voor de verzending van verwijderingsbevelen. [Am. 143]
1 bis. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen met criteria en cijfers die door de bevoegde autoriteiten moeten worden gebruikt om te bepalen wat als een aanzienlijk aantal niet-betwiste verwijderingsbevelen kan worden beschouwd als bedoeld in deze verordening. [Am. 144]
2. De Commissie is bevoegd deze gedelegeerde handelingen tot wijziging van de bijlagen I, II en III vast te stellen, zodat doeltreffend kan worden gereageerd als verbeteringen moeten worden aangebracht aan de inhoud van de formulieren voor verwijderingsbevelen en van de formulieren die moeten worden gebruikt om informatie te verstrekken over de onmogelijkheid om het verwijderingsbevel uit te voeren.
Artikel 20
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 19 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van ... [datum waarop deze verordening van toepassing wordt].
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 19 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 19 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 21
Monitoring
1. De lidstaten verzamelen bij hun bevoegde autoriteiten en de onder hun rechtsmacht vallende aanbieders van hostingdiensten informatie over de maatregelen die zij overeenkomstig deze verordening hebben genomen, en zenden die informatie elk jaar uiterlijk op [31 maart] aan de Commissie. Die informatie omvat:
a) informatie over het aantal uitgevaardigde verwijderingsbevelen en doorverwijzingen, het aantal artikelen met terroristische inhoud die zijn verwijderd of waartoe de toegang onmogelijk is gemaakt, met inbegrip van de overeenkomstige termijnen krachtens de artikelen artikel 4 en 5, en informatie over het aantal bijbehorende gevallen waarin terroristische misdrijven met succes zijn opgespoord, onderzocht en vervolgd; [Am. 145]
b) informatie over de krachtens artikel 6 genomen specifieke proactieve maatregelen, met inbegrip van de hoeveelheid terroristische inhoud die is verwijderd of waartoe de toegang onmogelijk is gemaakt en de overeenkomstige termijnen;
b bis) informatie over het aantal door bevoegde autoriteiten verzonden verzoeken om toegang met betrekking tot door aanbieders van hostingdiensten overeenkomstig artikel 7 bewaarde inhoud; [Am. 146]
c) informatie over het aantal krachtens artikel 10 ingeleide klachtenprocedures en door de aanbieders van hostingdiensten genomen maatregelen;
d) informatie over het aantal ingeleide rechtsmiddelen en door de bevoegde autoriteiten in overeenstemming met het nationale recht en genomen besluiten.
2. Uiterlijk op ... [één jaar na de datum waarop deze verordening van toepassing wordt] stelt de Commissie een gedetailleerd programma vast voor de monitoring van de outputs, resultaten en effecten van deze verordening. Het monitoringprogramma vermeldt de indicatoren en middelen waarmee en de tijdstippen waarop de gegevens en ander nodig bewijsmateriaal moeten worden verzameld. Het specificeert de maatregelen die de Commissie en de lidstaten bij het verzamelen en analyseren van de gegevens en ander bewijsmateriaal moeten nemen om de voortgang te monitoren en deze verordening krachtens artikel 23 te evalueren.
Artikel 22
Uitvoeringsverslag
Uiterlijk op ... [twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze verordening. In het verslag van de Commissie wordt rekening gehouden met de informatie over monitoring uit hoofde van artikel 21 en met de informatie die voortkomt uit de transparantieverplichtingen uit hoofde van artikel 8. De lidstaten verstrekken de Commissie de informatie die nodig is om het verslag op te stellen.
Artikel 23
Evaluatie
Niet eerder dan [drie jaarEén jaar na de datum waarop deze verordening van toepassing wordt, verricht de Commissie een evaluatie van deze verordening en dient zij bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van deze verordening, waarin ook de werking en doeltreffendheid van de waarborgmechanismen worden beoordeeld en waarin wordt nagegaan wat de gevolgen van de verordening zijn voor de grondrechten, en met name voor de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid kennis te nemen en te geven van informatie en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. In het kader van deze evaluatie brengt de Commissie ook verslag uit over de noodzakelijkheid, de haalbaarheid en de doeltreffendheid van de oprichting van een Europees platform voor terroristische online-inhoud, dat alle lidstaten in staat moet stellen één veilig communicatiekanaal te gebruiken voor het versturen van verwijderingsbevelen met betrekking tot terroristische inhoud aan aanbieders van hostingdiensten. Waar passend, gaat het verslag vergezeld van wetgevingsvoorstellen. De lidstaten verstrekken de Commissie de informatie die nodig is om het verslag op te stellen. [Am. 147]
Artikel 24
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij wordt van toepassing vanaf ... [zestwaalf maanden na de datum van inwerkingtreding]. [Am. 148]
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel,
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
BIJLAGE I
VERWIJDERINGSBEVEL VOOR TERRORISTISCHE INHOUD (artikel 4 Verordening (EU) xxx)
De geadresseerde van een verwijderingsbevel verwijdert op grond van artikel 4 van Verordening (EU) ...(15) terroristische inhoud of maakt de toegang daartoe onmogelijk binnen één uur na ontvangst van het verwijderingsbevel van de bevoegde autoriteit.
Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) ...(16) bewaren geadresseerden inhoud en bijbehorende gegevens die zijn verwijderd of waartoe de toegang onmogelijk is gemaakt, gedurende zes maanden of langer op verzoek van de bevoegde autoriteiten of rechterlijke instanties.
Het verwijderingsbevel wordt gezonden in een van de talen die door de geadresseerde overeenkomstig artikel 14, lid 2, zijn aangewezen.
NB: nadere gegevens van de uitvaardigende autoriteit worden aan het einde (delen E en F) verstrekt
Geadresseerde (wettelijke vertegenwoordiger):
………………………………………………………………………………….……………..
Geadresseerde (contactpunt):
………………………………………………………………………………….……………..
Lidstaat die rechtsmacht heeft ten aanzien van de geadresseerde: [ingeval het een andere lidstaat is dan de uitvaardigende lidstaat] ………………………………………………………………………………….……………..
Tijdstip en datum van uitvaardiging van het verwijderingsbevel:
………………………………………………………………………………….……………..
Referentienummer van het verwijderingsbevel: ………………………………………………………………………………….……………..
DEEL B: Te verwijderen inhoud of inhoud waartoe de toegang onverwijld onmogelijk moet worden gemaakt binnen één uur: [Am. 162]
Een URL-adres en aanvullende informatie om de bedoelde informatie en de precieze locatie daarvan te kunnen identificeren:
…………………….…………………………………………………………………………
Reden(en) waarom de inhoud als terroristische inhoud wordt beschouwd, overeenkomstig artikel 2, lid 5, van Verordening (EU) xxx. De inhoud (kruis het/de relevante vak(ken) aan):
□ zet aan tot het plegen van de in artikel 3, lid 1, onder a) tot en met i), van Richtlijn (EU) 2017/541 genoemde terroristische misdrijven of verdedigt of verheerlijkt dit (artikel 2, lid 5, onder a)) [Am. 149]
□ moedigt het bijdragen aanspoort een andere persoon of een groep personen aan om de in artikel 3, lid 1, onder a) tot en met i), van Richtlijn (EU) 2017/541 genoemde terroristische misdrijven aante plegen of daaraan een bijdrage te leveren (artikel 2, lid 5, onder b)) [Am. 150]
□ bevordert despoort een andere persoon of een groep personen aan om deel te nemen aandein artikel 3, lid 1, onder a) tot en met i), van Richtlijn (EU) 2017/541 genoemde activiteiten van een terroristische groepering, met name door het deelnemen aan of het ondersteunen van een terroristische groepering aan te moedigen (artikel 2, lid 5, onder c)) [Am. 151]
□ instrueert over methoden of technieken voor het vervaardigen of gebruiken van explosieven, vuurwapens of andere wapens of schadelijke of gevaarlijke stoffen, of over andere specifieke methoden of technieken bedoeld voor het plegen van de in artikel 3, lid 1, onder a) tot en met i), van Richtlijn (EU) 2017/541 genoemde terroristische misdrijven (artikel 2, lid 5, onder d)); [Am. 152]
□ toont het plegen van de in artikel 3, lid 1, onder a) tot en met i), van Richtlijn (EU) 2017/541 genoemde terroristische misdrijven (artikel 2, lid 5, onder e)). [Am. 153]
Aanvullende informatie over de redenen waarom de inhoud als terroristische inhoud wordt beschouwd (facultatief): ………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………..……………………………………………………………………………………………
DEEL C: Informatie voor de aanbieder van inhoud
Gelieve op te merken dat (kruis aan, indien van toepassing):
□ de geadresseerde, om redenen van openbare veiligheid, zich moet onthouden van het verstrekken van informatie aan de aanbieder van inhoud wiens inhoud is verwijderd of tot wiens inhoud de toegang onmogelijk is gemaakt.
Anders: Nadere gegevens over de mogelijkheden om het verwijderingsbevel te betwisten in de uitvaardigende lidstaat (die aan de aanbieder van inhoud kan worden doorgegeven, op verzoek) in overeenstemming met het nationale recht; zie deel G hieronder.
DEEL D: Informatie voor de lidstaat die rechtsmacht heeft
□ Kruis aan als de lidstaat die rechtsmacht heeft ten aanzien van de geadresseerde een andere lidstaat is dan de uitvaardigende lidstaat:
□ een kopie van het verwijderingsbevel wordt gezonden aan de betrokken bevoegde autoriteiten van de lidstaat die rechtsmacht heeft
DEEL E: Nadere gegevens van de autoriteit die het verwijderingsbevel heeft uitgevaardigd
Het soort autoriteit dat dit verwijderingsbevel heeft uitgevaardigd (kruis het relevante vak aan):
□ rechter, rechterlijke instantie of onderzoeksrechter
□ rechtshandhavingsautoriteit
□ andere bevoegde autoriteit → gelieve ook deel F in te vullen
Nadere gegevens van de uitvaardigende autoriteit en/of haar vertegenwoordiger die certificeert dat het verwijderingsbevel nauwkeurig en juist is:
Naam van de autoriteit: ………………………………………………………………………………….…………
Naam van haar vertegenwoordiger: ………………………………………………………………………………….…………
Officieel stempel (indien beschikbaar) en handtekening(17): ………………………………………………...……
DEEL F: Contactgegevens voor follow-up
Contactgegevens waarmee de uitvaardigende autoriteit kan worden bereikt om feedback te ontvangen over het tijdstip van verwijdering of het tijdstip waarop de toegang onmogelijk is gemaakt, of om verdere verduidelijking te verstrekken:
………………………………………………………………………………..………….
Contactgegevens van de autoriteit van de staat die rechtsmacht heeft ten aanzien van de geadresseerde [ingeval het een andere lidstaat is dan de uitvaardigende lidstaat]
………………………………………………………………………………..………….
DEEL G: Informatie over de mogelijke rechtsmiddelen
Informatie over het bevoegde orgaan of de bevoegde rechterlijke instantie, termijnen en procedures alsook over formele vereisten voor betwisting van het verwijderingsbevel: [Am. 154]
Bevoegd orgaan of bevoegde rechterlijke instantie om het verwijderingsbevel te betwisten:
……………………………………………………………………………………….……….
Termijn voor betwisting van het besluit:
Xxx maanden te beginnen vanaf xxxx
Links naar bepalingen in de nationale wetgeving:
……………………………………………………………………………………….……….
BIJLAGE II
FORMULIER VOOR FEEDBACK NA VERWIJDERING VAN TERRORISTISCHE INHOUD OF NADAT DE TOEGANG DAARTOE ONMOGELIJK IS GEMAAKT (artikel 4, lid 5, van Verordening (EU) xxx)
DEEL A:
Geadresseerde van het verwijderingsbevel:
………………………………………………………………………………….……………..
Autoriteit die het verwijderingsbevel heeft uitgevaardigd:
………………………………………………………………………………….……………..
Dossiernummer van de uitvaardigende autoriteit:
………………………………………………………………………………….……………..
Dossiernummer van de geadresseerde:
………………………………………………………………………………….……………..
Tijdstip en datum van ontvangst van het verwijderingsbevel:
………………………………………………………………………………….……………..
DEEL B:
De terroristische inhoud/toegang tot de terroristische inhoud waarop het verwijderingsbevel betrekking heeft is (kruis het relevante vak aan):
□ verwijderd
□ onmogelijk gemaakt
Tijdstip en datum van verwijdering of waarop de toegang onmogelijk is gemaakt ……………………………………………..
DEEL C: Nadere gegevens van de geadresseerde
Naam van de aanbieder van hostingdiensten/wettelijke vertegenwoordiger:
………………………………………………………………………………….……………..
Lidstaat van de hoofdvestiging of vestiging van de wettelijke vertegenwoordiger: ………………………………………………………………………………….……………..
Naam van de gemachtigde persoon:
………………………………………………………………………………….……………..
Nadere gegevens van het contactpunt (e-mail): ……………………………………………………………………….
Datum:
………………………………………………………………………………….……………..
BIJLAGE III
INFORMATIE OVER DE ONMOGELIJKHEID OM HET VERWIJDERINGSBEVEL UIT TE VOEREN (artikel 4, leden 6 en 7, van Verordening (EU) xxx)
DEEL A:
Geadresseerde van het verwijderingsbevel:
………………………………………………………………………………….……………..
Autoriteit die het verwijderingsbevel heeft uitgevaardigd:
………………………………………………………………………………….……………..
Dossiernummer van de uitvaardigende autoriteit:
………………………………………………………………………………….……………..
Dossiernummer van de geadresseerde:
………………………………………………………………………………….……………..
Tijdstip en datum van ontvangst van het verwijderingsbevel:
………………………………………………………………………………….……………..
DEEL B: Redenen voor niet-uitvoering
(i) Het verwijderingsbevel kan niet worden uitgevoerd of kan niet binnen de gevraagde termijn worden uitgevoerd om de volgende reden(en):
□ overmacht of feitelijke onmogelijkheid die, onder meer om technische of operationele redenen, niet aan de geadresseerde of de dienstverlener kan worden toegerekend [Am. 155]
□ het verwijderingsbevel bevat kennelijke fouten
□ het verwijderingsbevel bevat niet voldoende informatie
(ii) Gelieve nadere informatie te verstrekken over de redenen voor niet-uitvoering:
………………………………………………………………………………………………….
(iii) Als het verwijderingsbevel kennelijke fouten en/of niet voldoende informatie bevat, gelieve de fouten en de gewenste nadere informatie of verduidelijking te specificeren:
………………………………………………………………………………………………
DEEL H: Nadere gegevens van de dienstverlener/wettelijke vertegenwoordiger:
Naam van de dienstverlener/wettelijke vertegenwoordiger:
………………………………………………………………………………….……………..
Naam van de gemachtigde persoon:
………………………………………………………………………………….……………..
Contactgegevens (e-mail):
………………………………………………………………………………….……………..
Handtekening:
………………………………………………………………………………….……………..
Tijdstip en datum: ………………………………………………………………………………….……………..
Aanbeveling (EU) 2018/334 van de Commissie van 1 maart 2018 over maatregelen om illegale online-inhoud effectief te bestrijden (PB L 63 van 6.3.2018, blz. 50).
Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt ("richtlijn inzake elektronische handel") (PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PB L 88 van 31.3.2017, blz. 6).
Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 351 van 20.12.2012, blz. 1).
Verordening (EU) 2018/302 van het Europees Parlement en de Raad van 28 februari 2018 inzake de aanpak van ongerechtvaardigde geoblocking en andere vormen van discriminatie van klanten op grond van nationaliteit, verblijfplaats of plaats van vestiging in de interne markt, en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 2006/2004 en (EU) 2017/2394 en Richtlijn 2009/22/EG (PB L 601 van 2.3.2018, blz. 1).
Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73).
Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (PB L 135 van 24.5.2016, blz. 53).
Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (PB L 135 van 24.5.2016, blz. 53).