Redactie of wijziging van de titel van een resolutie die werd ingediend tot afsluiting van een debat (interpretatie van artikel 149 bis, lid 2, van het Reglement)
106k
47k
Besluit van het Europees Parlement van 17 april 2019 betreffende de redactie of wijziging van de titel van een resolutie die werd ingediend tot afsluiting van een debat (interpretatie van artikel 149 bis, lid 2, van het Reglement) (2019/2020(REG))
Het Europees Parlement,
– gezien de brief van 3 april 2019 van de voorzitter van de Commissie constitutionele zaken,
– gezien artikel 226 van zijn Reglement,
1. besluit de volgende interpretatie te hechten aan artikel 149 bis, lid 2, van het Reglement:"“De redactie of wijziging van de titel van een resolutie die werd ingediend tot afsluiting van een debat op grond van artikel 123, 128 of 135, houdt geen wijziging in van de agenda voor zover de titel binnen het toepassingsgebied blijft van het in het debat aan de orde zijnde onderwerp.”"
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie.
Politieke verklaring voor de oprichting van een fractie (interpretatie van artikel 32, lid 5, eerste alinea, tweede streepje, van het Reglement)
106k
47k
Besluit van het Europees Parlement van 17 april 2019 betreffende de politieke verklaring voor de oprichting van een fractie (interpretatie van artikel 32, lid 5, eerste alinea, tweede streepje, van het Reglement) (2019/2019(REG))
Het Europees Parlement,
– gezien de brief van 3 april 2019 van de voorzitter van de Commissie constitutionele zaken,
– gezien artikel 226 van zijn Reglement,
1. besluit de volgende interpretatie te hechten aan artikel 32, lid 5, eerste alinea, tweede streepje, van het Reglement:"“De politieke verklaring van een fractie vermeldt de door de fractie verdedigde waarden alsook de voornaamste politieke doelstellingen die haar leden voornemens zijn samen na te streven in het kader van de uitoefening van hun mandaat. De verklaring bevat een wezenlijke, onderscheidende en waarachtige beschrijving van de gemeenschappelijke politieke strekking van de fractie.”"
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie.
Protocol bij de overeenkomst EG-Denemarken betreffende de criteria en instrumenten om te bepalen welke staat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek en "Eurodac" ***
114k
48k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van het protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de criteria en instrumenten om te bepalen welke staat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat wordt ingediend in Denemarken of een andere lidstaat van de Europese Unie en "Eurodac" voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin, wat betreft de toegang tot Eurodac voor rechtshandhavingsdoeleinden (15822/2018 – C8-0151/2019 – 2018/0423(NLE))
– gezien het ontwerpbesluit van de Raad (15822/2018),
– gezien het ontwerpprotocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de criteria en instrumenten om te bepalen welke staat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat wordt ingediend in Denemarken of een andere lidstaat van de Europese Unie en "Eurodac" voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin, wat betreft de toegang tot Eurodac voor rechtshandhavingsdoeleinden (15823/2018),
– gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 87, lid 2, onder a), artikel 88, lid 2, eerste alinea, onder a), en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0151/2019),
– gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0196/2019),
1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het protocol;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van het Koninkrijk Denemarken en van de andere lidstaten.
Vaststelling van Horizon Europa – vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van Horizon Europa – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding (COM(2018)0435 – C8-0252/2018 – 2018/0224(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0435),
– gezien artikel 294, lid 2, artikel 173, lid 3, artikel 182, lid 1, artikel 183 en artikel 188 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8‑0252/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de op 25 januari 2019 door zijn Voorzitter aan de commissievoorzitters gestuurde brief, waarin de aanpak van het Parlement met betrekking tot de sectorale programma's van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) betreffende de periode na 2020 wordt uiteengezet,
– gezien de op 1 april 2019 door de Raad aan de Voorzitter van het Europees Parlement gestuurde brief, waarin de gemeenschappelijke lezing wordt bevestigd waarover de medewetgevers het tijdens de onderhandelingen eens zijn geworden,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Begrotingscommissie, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de Commissie cultuur en onderwijs (A8‑0401/2018),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(1);
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) .../... van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van Horizon Europa – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 173, lid 3, artikel 182, lid 1, artikel 183, en artikel 188, tweede alinea,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(3),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(4),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) De Unie wil haar wetenschappelijke excellentie en haar technologische basis, waarin onderzoekers, wetenschappelijke kennis en technologie vrij circuleren, versterken, haar concurrentievermogen, met name dat van de industrie, verbeteren, de Europese Onderzoeksruimte versterken, en alle onderzoeks- en innovatieactiviteiten die oplossingen bieden op het gebied van de strategische prioriteiten en verbintenissen van de Unie bevorderen, met de uiteindelijke bedoeling de vrede, de waarden van de Unie en het welzijn van haar volkeren te bevorderen;
(2) Om wetenschappelijke, economische en maatschappelijke effecten te behalen met het oog op deze algemene doelstelling en de Europese toegevoegde waarde van haar RDI-investeringen te maximaliseren, moet de Unie via Horizon Europa, het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie 2021‑2027 ("het programma"), investeren in onderzoek en innovatie met het oog op het creëren, verbreiden en overdragen van hoogwaardige kennis en technologieën in de Unie, het versterken van het effect van onderzoek en innovatie op het gebied van de aanpak van wereldwijde uitdagingen, zoals de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling en de klimaatverandering, en op het gebied van de ontwikkeling, het ondersteunen en uitvoeren van het beleid van de Unie, het ondersteunen van de toepassing van innovatieve en duurzame oplossingen in de industrie en de samenleving van de EU om banen te creëren, de economische groei aan te zwengelen en het concurrentievermogen van de industrie te stimuleren.Het programma moet alle vormen van innovatie bevorderen, ▌de marktintroductie van innovatieve oplossingen versterken en de inzet van ▌ investeringen optimaliseren.
(2 bis) Het programma draagt bij tot het verhogen van de overheids- en privé-investeringen in O&I in de lidstaten, en helpt op die manier mee aan het bereiken van een globale investering van ten minste 3 % van het bbp van de Unie in onderzoek en ontwikkeling. Om die doelstelling te realiseren zullen de lidstaten en de privésector verplicht zijn het programma aan te vullen met meer eigen investeringsacties op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie.
(2 ter) Met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van dit programma, en met inachtneming van het beginsel van excellentie, moet het programma er onder meer op gericht zijn samenwerkingsverbanden in Europa te versterken, en daardoor bij te dragen aan het dichten van de O&I-kloof.
(3) Bij het bevorderen van onderzoeks- en innovatieactiviteiten die noodzakelijk worden geacht om bij te dragen aan de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen van de Unie moet rekening worden gehouden met het innovatiebeginsel als ▌ een belangrijke motor om het enorme kenniskapitaal van de Unie sneller en intensiever om te zetten in innovaties.
(4) De voortzetting van het uitgangspunt "Open wetenschap, Open innovatie en Open voor de wereld" moet de wetenschappelijke en sociaaleconomische belangen van de Unie beschermen, de excellentie en impact van de investeringen van de Unie in onderzoek en innovatie waarborgen en de O&I-capaciteit van alle lidstaten versterken. Dat moet ▌ leiden tot een evenwichtige tenuitvoerlegging van het programma ▌.
(5) Open wetenschap ▌ kan de kwaliteit, het effect en de voordelen van wetenschap verhogen en de vooruitgang van kennis versnellen door de wetenschap betrouwbaarder, efficiënter en nauwkeuriger te maken, haar beter begrijpbaar te maken voor de samenleving en beter laten inspelen op de maatschappelijke uitdagingen. Er moeten bepalingen worden vastgesteld om te waarborgen dat de begunstigden open toegang verschaffen tot collegiaal getoetste wetenschappelijke publicaties en onderzoeksgegevens en tot andere onderzoeksoutputs op een open en niet-discriminerende wijze, gratis en zo vroeg mogelijk tijdens het verspreidingsproces, zodat deze zo ruim mogelijk kunnen worden gebruikt en hergebruikt. Wat onderzoeksgegevens betreft, moet het beginsel "zo open als mogelijk, zo gesloten als nodig" worden nageleefd, waarbij evenwel voorzien wordt in de behoefte aan uitzonderingen vanwege het economische belang, de intellectuele-eigendomsrechten, de bescherming en vertrouwelijkheid van persoonsgegevens, veiligheidskwesties en andere legitieme belangen van de Unie. Er moet ▌ meer aandacht worden besteed aan een verantwoord beheer van onderzoeksgegevens, dat moet stroken met de zogeheten FAIR-beginselen: "findability" (opspoorbaarheid), "accessibility" (toegankelijkheid), "interoperability" (interoperabiliteit) en "reusability" (herbruikbaarheid), in het bijzonder door het integreren van plannen voor gegevensbeheer. In voorkomend geval moeten de begunstigden gebruikmaken van de mogelijkheden van de Europese open wetenschapscloud en de Europese data-infrastructuur en zich houden aan de overige beginselen en praktijken van Open wetenschap. In internationale wetenschappelijke en technologische samenwerkingsovereenkomsten en in relevante associatieovereenkomsten moet worden gestreefd naar wederkerige open toegang.
(5 bis) Begunstigden in de vorm van kmo's worden aangemoedigd gebruik te maken van de bestaande instrumenten, zoals de IPR-kmo-helpdesk die kleine en middelgrote ondernemingen in de Europese Unie ondersteunt om hun intellectuele-eigendomsrechten te beschermen en te doen gelden middels de verstrekking van gratis informatie en diensten, in de vorm van vertrouwelijk advies over intellectuele eigendom en aanverwante kwesties, alsook opleiding, materiaal en onlinemiddelen.
(6) De ontwikkeling en het ontwerp van het programma moet beantwoorden aan de noodzaak om een kritische massa van doorheen de hele Unie en via internationale samenwerking ondersteunde activiteiten vast te stellen, en tegelijk de deelname van alle lidstaten aan het programma stimuleren, in overeenstemming met de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de VN (SDG's) en de Overeenkomst van Parijs. De uitvoering van het programma moet bijdragen aan de verwezenlijking van dit doel.
(7) De in het kader van het programma ondersteunde activiteiten moeten bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen, prioriteiten en verbintenissen van de Unie en het programma, aan het toezicht op en de evaluatie van de vorderingen ten aanzien van die doelstellingen, prioriteiten en verbintenissen en aan de ontwikkeling van nieuwe of herziene prioriteiten.
(7 bis) Er moet worden gestreefd naar de afstemming van het programma op reeds bestaande Europese onderzoeks- en innovatieroutekaarten en -strategieën.
(8) De aanpak van het programma moet een evenwicht vormen tussen bottom-up- (vertrekkend vanuit de onderzoeker of innovator) en top-downfinanciering (bepaald op basis van strategisch vastgestelde prioriteiten), afhankelijk van de aard van de in de gehele Unie betrokken onderzoeks- en innovatiegemeenschappen, het slaagpercentage per werkterrein, de aard en het doel van de uitgevoerde activiteiten, het subsidiariteitsbeginsel en de nagestreefde effecten. De combinatie van deze factoren moet bepalen welke aanpak wordt gekozen voor de respectieve onderdelen van het programma, die alle bijdragen tot de algemene en specifieke doelstellingen van het programma.
(8 -bis) De algemene begroting voor het onderdeel "Verbreden van de deelname en verspreiden van excellentie" van het deel "Verbreden van de deelname en versterken van de Europese Onderzoeksruimte" van Horizon Europa moet ten minste 3,3 % van de algemene begroting voor Horizon Europa bedragen. Deze begroting moet voornamelijk juridische entiteiten in de in het kader van verbrede deelname participerende landen ten goede komen.
(8 -ter) Excellentie-initiatieven hebben tot doel vernieuwende initiatieven te ondersteunen die gericht zijn op versterking van excellentie op het gebied van onderzoek en innovatie in de daarvoor in aanmerking komende landen, waaronder bijvoorbeeld ondersteuning van opleidingen om de O&I-managementcapaciteiten te verbeteren, prijzen, versterking van innovatie-ecosystemen en de totstandbrenging van O&I-netwerken, onder meer op basis van door de EU gefinancierde onderzoeksinfrastructuren. Aanvragers moeten duidelijk aantonen dat projecten verband houden met nationale en/of regionale O&I-strategieën om in aanmerking te kunnen komen om financiering aan te vragen in het kader van het onderdeel "Verbreden van de deelname en verspreiden van excellentie" van het deel "Verbreden van de deelname en versterken van de Europese Onderzoeksruimte" van Horizon Europa.
(8 bis) Een aantal onderzoeks- en innovatieacties moeten een sneltraject voor onderzoek en innovatie toepassen, waarbij de subsidietoekenningstermijn niet meer dan zes maanden mag bedragen. Dit moet zorgen voor een snellere 'bottom-up'-toegang tot middelen voor kleine samenwerkende consortia voor acties gaande van fundamenteel onderzoek tot commerciële toepassing.
(8 ter) Het programma moet steun verlenen aan alle onderzoeks- en innovatiefasen, in het bijzonder binnen samenwerkingsprojecten. Fundamenteel onderzoek is een cruciale troef en is belangrijk opdat de Unie haar capaciteiten om de beste wetenschappers aan te trekken, kan vergroten en aldus een expertisecentrum op mondiaal niveau kan worden. Het evenwicht tussen fundamenteel en toegepast onderzoek moet worden verzekerd. Komt hierbij nog innovatie, dan worden op deze manier het economische concurrentievermogen van de Unie en de groei en de werkgelegenheid in de Unie ondersteund.
(8 quater) Om de impact van Horizon Europa te optimaliseren moet er bijzondere aandacht worden geschonken aan multidisciplinaire, interdisciplinaire en transdisciplinaire benaderingen als noodzakelijke elementen voor het boeken van grote wetenschappelijke vooruitgang.
(8 quinquies) De wisselwerking met de samenleving moet worden bevorderd door verantwoord onderzoek en innovatie, die als een overkoepelend element fungeren, met het oog op de totstandbrenging van doeltreffende samenwerking tussen de wetenschap en de samenleving. Op deze manier zouden alle maatschappelijke actoren (onderzoekers, burgers, beleidsmakers, het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties enzovoort) in staat zijn om tijdens het gehele onderzoeks- en innovatieproces samen te werken om het proces en de uitkomsten ervan beter af te stemmen op de waarden, behoeften en verwachtingen van de Europese samenleving.
(9) De inhoud van de onderzoeksactiviteiten die uit hoofde van de pijler "Excellente en open wetenschap" worden uitgevoerd, moet worden bepaald op basis van de behoeften en mogelijkheden van de wetenschap. De onderzoeksagenda moet in nauw overleg met de wetenschappelijke gemeenschap worden vastgesteld en moet onder meer de nadruk leggen het aantrekken van nieuw talent op het vlak van O&I en jonge onderzoekers, het versterken van de EOR en het verhinderen van braindrain. Onderzoek moet worden gefinancierd op basis van excellentie.
(10) De pijler "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen" moet worden opgericht in de vorm van clusters van onderzoeks- en innovatieactiviteiten, teneinde voor een zo groot mogelijke integratie in de respectieve werkgebieden te zorgen en te waarborgen dat de effecten voor de Unie in verhouding tot de geïnvesteerde middelen aanzienlijk en duurzaam zijn. Het programma zal aanmoedigen tot multidisciplinaire, sector-, beleids- en grensoverschrijdende samenwerking bij de verwezenlijking van de SDG's van de VN en van de verbintenissen van de Unie in het kader van de overeenkomst van Parijs, waar nodig tot het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen, en tot de stimulering van het concurrentievermogen van de industrie van de Unie op dat gebied. De activiteiten uit hoofde van deze pijler moeten betrekking hebben op het volledige gamma onderzoeks- en innovatieactiviteiten zoals O&O, proefprojecten, demonstratie en steun voor overheidsopdrachten, prenormatief onderzoek en normering, alsook marktintroductie van innovaties om ervoor te zorgen dat Europa voorop blijft lopen qua onderzoek op het gebied van strategisch bepaalde prioriteiten.
(11) De volledige en tijdige betrokkenheid van de industrie in het programma, op alle niveaus, van de individuele ondernemers en de kleine en middelgrote ondernemingen tot de grote ondernemingen, moet ▌ gericht blijven op met name het scheppen van duurzame banen en groei. ▌
(12) Het is belangrijk de industrie van de Unie te steunen bij het veroveren of behouden van wereldleiderschap in innovatie, digitalisering of het koolstofvrij maken van de economie, met name door investeringen in sleuteltechnologieën die de basis vormen voor het bedrijfsleven van morgen. Sleuteltechnologieën zullen een centrale rol spelen in pijler II "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen" en moeten nog meer gekoppeld worden aan de vlaggenschipinitiatieven voor toekomstige en in opkomst zijnde technologieën (FET-vlaggenschepen) zodat onderzoeksprojecten de volledige innovatieketen kunnen beslaan. De acties van het programma moeten de strategie voor het industriebeleid van de EU weerspiegelen en gebruikt worden om marktfalen of suboptimale investeringssituaties aan te pakken, investeringen op een evenredige en transparante wijze aan te zwengelen, zonder dat particuliere financiering hierdoor wordt gedupliceerd of verdrongen, en een duidelijke Europese toegevoegde waarde alsook een billijk rendement op overheidsinvesteringen opleveren. Dit zal de verenigbaarheid waarborgen van de acties van het programma met de EU-staatssteunregels voor RDI, die moeten worden aangepast zodat zij de innovatie stimuleren.
(13) Het programma moet op een geïntegreerde wijze steun verlenen aan onderzoek en innovatie, met inachtneming van alle relevante bepalingen van de Wereldhandelsorganisatie. Het concept onderzoek, waaronder experimentele ontwikkeling, moet worden gebruikt in overeenstemming met het Frascati-handboek van de OESO, terwijl het concept innovatie moet worden gebruikt in overeenstemming met het Oslo-handboek van de OESO en Eurostat, waarbij een brede aanpak moet worden gevolgd die sociale innovatie, ontwerp en creativiteit omvat. Zoals in het vorige kaderprogramma Horizon 2020 moet er rekening worden gehouden met de OESO-definities betreffende het niveau van technologische paraatheid (TRL) ▌. Het werkprogramma voor een bepaalde oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van de pijler "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen" kan subsidies toestaan voor grootschalige productvalidatie en marktreplicatie.
(14) In de mededeling van de Commissie over de tussentijdse evaluatie van Horizon 2020 (COM(2018)0002) en in het verslag van het Europees Parlement over de beoordeling van de tenuitvoerlegging van Horizon 2020 met het oog op de tussentijdse beoordeling en het voorstel voor het negende kaderprogramma (2016/2147(INI)) is voor dit programma een reeks aanbevelingen geformuleerd, met inbegrip van regels voor deelname en verspreiding ervan, die voortbouwen op de lessen die zijn getrokken uit het vorige programma, alsook op de input van de EU‑instellingen en belanghebbenden. In die aanbevelingen wordt onder meer opgeroepen om ambitieuzer te investeren om een kritische massa te bereiken en het effect zo groot mogelijk te maken, om baanbrekende innovatie te ondersteunen, om prioriteit te geven aan investeringen in onderzoek en innovatie (O&I) in de Unie op gebieden met een hoge toegevoegde waarde, met name via missiegerichtheid, volledige, bewuste en tijdige burgerbetrokkenheid en brede communicatie, om het financieringslandschap van de Unie te rationaliseren teneinde het O&I-potentieel van alle lidstaten volledig te benutten, onder meer door het gamma van partnerschapsinitiatieven en medefinancieringsregelingen te stroomlijnen, om meer en concrete synergieën tussen verschillende financieringsinstrumenten van de Unie te ontwikkelen, met name met het oog op het helpen mobiliseren van onderbenut O&I-potentieel in de Unie, om door de Unie en met name door het EFRO gefinancierde onderzoeksinfrastructuren beter te betrekken bij de projecten van het programma, om de internationale samenwerking en de openheid ten aanzien van de deelname van derde landen te versterken en om tegelijkertijd de EU-belangen te waarborgen en de deelname van alle lidstaten aan het programma te vergroten, om door te gaan met de vereenvoudiging op basis van de ervaringen met de uitvoering van Horizon 2020.
(15) Het cohesiebeleid moet blijven bijdragen aan onderzoek en innovatie. Derhalve moet bijzondere aandacht worden besteed aan de coördinatie en complementariteit tussen de twee beleidsmaatregelen van de Unie. In het kader van het programma moet worden gestreefd naar afstemming van de regels en synergieën met andere programma's van de Unie, die zijn opgenomen in bijlage IV bij deze verordening, gaande van het ontwerp en de strategische planning tot de monitoring, audits en governance van het programma, met inbegrip van de selectie van de projecten, het beheer, de communicatie en de verspreiding en exploitatie van de resultaten. Teneinde dubbel werk en overlappingen te vermijden en het hefboomeffect van de EU-financiering te vergroten, alsook de administratieve belasting voor de aanvragers en begunstigden te verkleinen, moet voor alle soorten synergieën het beginsel "één actie volgt één stel regels" gelden:
—
overdrachten uit andere programma's van de Unie, met inbegrip van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), naar Horizon Europa-activiteiten zijn mogelijk op vrijwillige basis. In dat geval gelden de regels van Horizon Europa, maar de overdrachten worden enkel gebruikt ten voordele van de lidstaat of de beheersautoriteit (al naargelang het geval) die tot de overdracht heeft besloten;
—
medefinanciering van een actie door Horizon Europa en een ander Unieprogramma is ook mogelijk maar mag niet meer bedragen dan de totale subsidiabele kosten van de actie.In dat geval zijn alleen de regels van Horizon Europa van toepassing en moeten dubbele audits worden vermeden;
—
excellentiekeurmerken moeten worden toegekend aan alle voorstellen die de drempelwaarde van "excellentie" in Horizon Europa hebben gehaald maar vanwege budgettaire beperkingen niet kunnen worden gefinancierd. In dat geval gelden de regels van het fonds waaruit steun wordt ontvangen, staatssteunregels buiten beschouwing gelaten.
(16) Om ervoor te zorgen dat de EU-financiering een zo groot mogelijk effect heeft en op de meest doeltreffende wijze bijdraagt aan de beleidsdoelstellingen en verbintenissen van de Unie, kan het programma Europese partnerschappen aangaan met partners uit de particuliere en/of publieke sector op grond van de resultaten van het proces van strategische planning. Die partners zijn onder meer publieke en private belanghebbenden op het vlak van onderzoek en innovatie, kenniscentra, starterscentra, wetenschaps- en technologieparken, organen met een openbaredienstverleningstaak, stichtingen, maatschappelijke organisaties en eventueel ook regionale innovatie-ecosystemen, die onderzoek en innovatie ondersteunen en/of verrichten, op voorwaarde dat de gewenste effecten doeltreffender kunnen worden verwezenlijkt door een partnerschap dan door de Unie alleen.
(17) Het programma moet de samenwerking tussen de Europese partnerschappen en de partners uit de particulieren en/of private sector op internationaal niveau versterken door programma's voor onderzoek en innovatie te verbinden met grensoverschrijdende investeringen in onderzoek en innovatie die wederzijdse voordelen opleveren voor de burgers en de bedrijven, terwijl er tegelijkertijd op wordt toegezien dat de Unie haar belangen kan handhaven.
(17 bis) FET-vlaggenschipinitiatieven zijn een effectief en efficiënt instrument gebleken met voordelen voor de samenleving in een gezamenlijke, gecoördineerde inspanning door de Unie en haar lidstaten. In het kader van door Horizon 2020 ondersteunde activiteiten van de FET-vlaggenschipinitiatieven voor grafeen, het Human Brain Project en kwantumtechnologie zullen verder ondersteund worden in het kader van Horizon Europa via oproepen tot het indienen van voorstellen die zijn opgenomen in het werkprogramma. Voorbereidende activiteiten die worden ondersteund in het kader van het onderdeel FET-vlaggenschipinitiatieven van Horizon 2020 zullen een bijdrage leveren aan het proces van strategische planning in het kader van Horizon Europa en het werk met betrekking tot missies, gezamenlijk gefinancierde/geprogrammeerde partnerschappen en regelmatige oproepen tot het indienen van voorstellen ondersteunen.
(18) Het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) moet gedurende de hele beleidscyclus onafhankelijke klantgestuurde wetenschappelijke gegevens en technologische ondersteuning ter beschikking blijven stellen ten behoeve van het Uniebeleid. Het JRC moet zijn eigen acties op flexibele, efficiënte en transparante wijze uitvoeren, waarbij rekening moet worden gehouden met de relevante behoeften van zijn gebruikers, de begrotingsbeperkingen en de behoeften van het Uniebeleid, en waarbij de financiële belangen van de Unie moeten worden beschermd. Het JRC moet extra middelen blijven genereren.
(19) In het kader van de pijler "Innovatief Europa" moet een reeks maatregelen worden vastgesteld voor de geïntegreerde ondersteuning van de behoeften van ondernemers en door onderzoek gedreven ondernemerschap om baanbrekende innovatie te verwezenlijken en te versnellen met het oog op een snelle groei van de markt, alsook om de technologische autonomie van de Unie op strategische gebieden te bevorderen. Deze pijler moet innovatieve bedrijven, waaronder kmo's en start-ups, aantrekken die het potentieel hebben om op te schalen tot Unie-en internationaal niveau en moet snelle en flexibele subsidies en co-investeringen bieden, ook in samenwerking met particuliere investeerders. Deze doelstellingen moeten worden nagestreefd door middel van de oprichting van een Europese Innovatieraad (EIC). Deze pijler moet ook het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT), de regionale innovatieregeling van het EIT en de Europese innovatie-ecosystemen in het algemeen ondersteunen, in de hele Unie, met name via medefinancieringspartnerschappen met zowel publieke als private nationale en regionale innovatieondersteunende actoren.
(20) Omwille van de ondersteuning van investeringen in risicovollere en niet-lineaire activiteiten zoals onderzoek en innovatie, is het van essentieel belang dat Horizon Europa, en met name de EIC, alsook het EIT met zijn KIG's, aansluit op de uit hoofde van InvestEU aan te wenden financiële producten. In dat opzicht moet de ervaring die is opgedaan met de in het kader van Horizon 2020 ingezette financiële instrumenten, zoals InnovFin en de leninggarantie voor kmo's, dienen als een stevige basis om deze gerichte steun te verstrekken. De EIC moet strategische intelligentie en realtime-evaluatieactiviteiten ontwikkelen om de verschillende acties tijdig te beheren en te coördineren.
(21) De EIC moet, samen met andere delen van Horizon Europa, alle vormen van innovatie stimuleren, gaande van incrementele tot baanbrekende en disruptieve innovatie, met bijzondere nadruk op marktcreërende innovatie. Via haar instrumenten Pathfinder en Accelerator moet de EIC zich richten op het opsporen, ontwikkelen en toepassen van alle mogelijke risicovolle innovaties – waaronder incrementele innovaties – met een centrale focus op baanbrekende, disruptieve en "deep tech"-innovaties die het potentieel hebben om uit te groeien tot marktcreërende innovaties. Door middel van samenhangende en gestroomlijnde ondersteuning van baanbrekende innovatie moet de EIC de huidige leemte in overheidssteun en particuliere investeringen voor baanbrekende innovatie opvullen. Met het oog op de doelstellingen van de EIC, en met name de activiteiten in verband met marktintroductie, zijn voor de EIC-instrumenten specifieke juridische en beheersmechanismen nodig.
(21 bis) In de zin van deze verordening en in het bijzonder voor de activiteiten die in het kader van de EIC verricht worden, is een start-up een kmo in een vroeg levenscyclusstadium (met inbegrip van spin-offs van universiteiten), die gericht is op innovatieve oplossingen en een schaalbaar bedrijfsmodel, en een zelfstandige onderneming is in de zin van artikel 3 van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie(5); en is een midcap-onderneming een onderneming die geen kleine, middelgrote of micro-onderneming is zoals gedefinieerd in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie en die tussen 250 en 3 000 werknemers telt, waarvan het aantal werkzame personen wordt berekend volgens de artikelen 3, 4, 5 en 6 van titel I van de bijlage bij die aanbeveling. Een kleine midcap-onderneming is een midcap-onderneming die tot 499 werknemers telt.
(22) Aan de hand van gemengde EIC-financiering moet de EIC-Accelerator de "vallei des doods" tussen onderzoek, de fase die voorafgaat aan de grootschalige commercialisering en de opschaling van bedrijven overbruggen. De Accelerator moet met name steun verlenen aan activiteiten waarvan de technologische of marktrisico's van zo'n aard zijn dat zij niet rendabel worden beschouwd en dus onvoldoende investeringen op de markt kunnen aantrekken, en vormt dus een aanvulling op het InvestEU-programma dat is opgericht bij Verordening …(6).
(22 bis) Kmo's vormen een belangrijke bron van innovatie en groei in Europa. In Horizon Europa is dan ook een grote deelname van kmo's nodig, als omschreven in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie. Voortbouwend op de goede praktijken uit Horizon 2020 moet Horizon Europa de deelname van kmo's aan het kaderprogramma op een geïntegreerde manier blijven stimuleren.
(22 ter) Hoewel de begroting van de EIC-Accelerator voornamelijk voor gemengde financiering gebruikt moet worden, voor de toepassing van artikel 43, moet de zuiver subsidiegebaseerde financiering van de EIC-Accelerator voor kmo's, met inbegrip van start-ups, overeenstemmen met de benadering van de begroting voor het kmo-instrument van het vorige kaderprogramma Horizon 2020, zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad(7).
(22 quater) De EIC-Accelerator moet, in nauwe synergie met InvestEU, met zijn gemengde financiering en financiering van het eigen vermogen kmo's financiële ondersteuning bieden, met inbegrip van start‑ups, en in uitzonderlijke gevallen ook projecten van kleine midcap-ondernemingen die nog niet in staat zijn om inkomsten te genereren, nog niet winstgevend zijn of nog niet voldoende investeringen kunnen aantrekken om de businessplannen voor hun projecten volledig ten uitvoer te leggen. Dergelijke in aanmerking komende entiteiten worden als niet-rendabel beschouwd, terwijl in een deel van hun investeringsbehoeften zou of had kunnen worden voorzien door een of meerdere investeerders, zoals een particuliere of openbare bank, een family office, een durfkapitaalfonds, een business angel enz. Op die manier zal de EIC-Accelerator een tekortkoming van de markt verhelpen en veelbelovende maar nog niet rendabele entiteiten die baanbrekende marktcreërende innovatieprojecten realiseren, financieren. Wanneer deze projecten rendabel zijn, kunnen zij in een later ontwikkelingsstadium gefinancierd worden uit InvestEU.
(23) Het EIT moet zich in de eerste plaats via zijn kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's) en via zijn regionale innovatieregeling richten op het versterken van innovatie-ecosystemen die wereldwijde uitdagingen aanpakken, met als doel de algemene capaciteit van de Unie voor innovatie te ontwikkelen, door het bevorderen van de integratie van bedrijfsleven, onderzoek, hoger onderwijs en ondernemerschap. Overeenkomstig zijn oprichtingsakte, de EIT-verordening(8) en de strategische innovatieagenda van het EIT(9) moet het EIT innovatie in zijn activiteiten stimuleren en moet de integratie van het hoger onderwijs in het innovatie-ecosysteem ondersteunen, met name door het stimuleren van onderwijs op het gebied van ondernemerschap, het bevorderen van sterke, vakgebiedonafhankelijke samenwerking tussen het bedrijfsleven en de academische wereld en het identificeren van de toekomstige vaardigheden zoals geavanceerde digitale en innovatieve vaardigheden die toekomstige innovatoren nodig hebben om de wereldwijde uitdagingen aan te pakken. EIT-steunregelingen moeten de EIC-begunstigden ten goede komen, terwijl start-ups die uit de kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's) van het EIT voortvloeien versnelde toegang moeten hebben tot EIC-acties. Hoewel het EIT zich richt op innovatie-ecosystemen en het dus van nature binnen de pijler "Innovatief Europa" zou moeten passen, moet het in voorkomend geval ook alle andere pijlers ondersteunen en moet de planning van zijn KIG's door middel van het proces van strategische planning met de pijler "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen" worden afgestemd. Overlappingen tussen KIG's en andere instrumenten op hetzelfde gebied, met name andere partnerschappen, moeten worden vermeden.
(24) Het waarborgen en handhaven van een gelijk speelveld voor ondernemingen die concurreren op een bepaalde markt is een essentiële voorwaarde om baanbrekende of disruptieve innovatie tot bloei te laten komen, zodat met name kleine en middelgrote innovatoren de vruchten van hun investeringen kunnen plukken en een deel van de markt kunnen veroveren. Op een vergelijkbare manier kan een zekere mate van openheid in de innovatieschaal van de gefinancierde acties – door een groot netwerk van begunstigden aan te spreken – aanzienlijk bijdragen aan de capaciteitsopbouw van kmo's door hen te voorzien van de nodige middelen om investeringen aan te trekken en tot bloei te komen.
(25) Het programma moet de samenwerking met derde landen en internationale organisaties en initiatieven op basis van belangen van de Unie, wederzijdse voordelen en mondiale verbintenissen tot uitvoering van de SDG's van de VN bevorderen en integreren. Internationale samenwerking moet gericht zijn op het versterken van de excellentie van de Unie op het gebied van onderzoek en innovatie, de aantrekkelijkheid en het economische en industriële concurrentievermogen van de Unie, om de mondiale uitdagingen die in de SDG's van de VN zijn opgenomen, aan te pakken, en ter ondersteuning van het buitenlands beleid van de Unie. Er zou een benadering van algemene openheid ten aanzien van excellentie inzake internationale deelname en doelgerichte acties op het gebied van internationale samenwerking moeten worden gevolgd, waarbij ▌ criteria, met inachtneming van verschillende niveaus van O&I-capaciteiten, op grond waarvan in landen met lage of gemiddelde inkomens gevestigde entiteiten in aanmerking kunnen komen voor financiering, moeten worden toegepast. Tegelijkertijd moet de associatie van derde landen met het programma worden aangemoedigd wanneer er sprake is van wederkerigheid, het belang van de EU wordt gewaarborgd en de deelname van alle lidstaten aan het programma wordt bevorderd.
(26) Met het oog op het verdiepen van de relatie tussen wetenschap en maatschappij en het maximaliseren van de voordelen van hun interacties, moet het programma de burgers en maatschappelijke organisaties inzetten en betrekken bij het via de betrokken wereld van wetenschap en industrie co-ontwerpen en cocreëren van verantwoorde onderzoeks- en innovatieagenda’s en -inhoud, waarbij rekening wordt gehouden met de zorgen, behoeften en verwachtingen van de bevolking en van het maatschappelijk middenveld, en waarin wetenschapsonderwijs wordt bevorderd, wetenschappelijke kennis toegankelijk wordt gemaakt voor het publiek en de deelname van burgers en maatschappelijke organisaties aan de activiteiten van het programma mogelijk wordt gemaakt. Er moet toezicht worden gehouden op de maatregelen die ter verbetering van de betrokkenheid van burgers en het maatschappelijk middenveld worden genomen.
(26 bis) Horizon Europa moet nieuwe technologieën ondersteunen die de toegang voor en de onbeperkte deelname van personen met een handicap verbeteren en aldus de weg effenen voor een daadwerkelijk inclusieve samenleving.
(27) Overeenkomstig artikel 349 VWEU komen de ultraperifere gebieden van de Unie in aanmerking voor specifieke maatregelen (rekening houdend met hun structurele, sociale en economische situatie) wat de toegang tot horizontale programma’s van de Unie betreft. In het programma moet dus rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van die regio's, in overeenstemming met de mededeling van de Commissie over "Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU" (COM(2017)0623), zoals goedgekeurd door de Raad op 12 april 2018, en waar mogelijk moet de deelname van deze regio's aan het programma worden aangemoedigd.
(28) De activiteiten die in het kader van het programma worden ontwikkeld, moeten erop gericht zijn genderongelijkheden weg te nemen, gendervooroordelen te bestrijden, de genderdimensie op toereikende wijze te integreren in onderzoeks- en innovatieonderwerpen, het evenwicht tussen werk en privéleven te verbeteren, gelijkheid tussen vrouwen en mannen te bevorderen, inclusief gelijke bezoldiging,overeenkomstig artikel 141, lid 3, van het VWEU en overeenkomstig Richtlijn 2006/54/EG betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep, en de toegang van onderzoekers met een handicap tot onderzoek en innovatie te waarborgen. ▌
(29) Gezien de specifieke kenmerken van de defensiesector, moeten de gedetailleerde bepalingen voor de financiering door de Unie van onderzoeksprojecten op het gebied van defensie worden vastgesteld in Verordening … tot oprichting van het Europees Defensiefonds](10) waarin de regels voor deelname aan defensieonderzoek zijn vastgesteld. Hoewel synergieën tussen Horizon Europa en het Europees Defensiefonds kunnen worden aangemoedigd zonder dat er overlappingen optreden, moeten de acties uit hoofde van Horizon Europa zich exclusief op civiele toepassingen richten.
(30) In deze verordening worden voor het programma de financiële middelen vastgelegd. Het voor het in artikel 1, lid 3, onder a), bedoelde specifieke programma aangegeven bedrag moet voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van [verwijzing indien nodig actualiseren op basis van het nieuw Interinstitutioneel Akkoord: punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(11)].
(31) Tenzij anders vermeld, is Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad(het "Financieel Reglement")(12) op dit programma van toepassing. De verordening bevat regels voor de uitvoering van de Uniebegroting, met inbegrip van regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirecte uitvoering, financiële bijstand, financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties.
(31 bis) Administratieve vereenvoudiging, met name de vermindering van de administratieve belasting voor begunstigden, moet in het volledige programma continu worden nagestreefd. De Commissie moet haar instrumenten en richtsnoeren op zodanige wijze verder vereenvoudigen dat zij voor de begunstigden een minimale belasting vormen, en moet met name overwegen een verkorte versie van de richtsnoeren uit te geven.
(31 ter) Om ervoor te zorgen dat Europa wereldwijd in de voorhoede blijft van onderzoek en innovatie op digitaal gebied en om rekening te houden met de noodzaak investeringen op te voeren om voordeel te halen uit toenemende kansen die digitale technologieën bieden, moeten er voldoende financiële middelen worden toegekend aan digitale kernprioriteiten.
(32) Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad(13), Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad(14), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad(15) en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad(16) moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door evenredige maatregelen, daaronder begrepen voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden (waaronder begrepen fraude), terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 administratieve onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie (EOM) overgaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad(17). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het EOM en de Europese Rekenkamer alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.
(33) Krachtens [referentie zo nodig aanpassen overeenkomstig een nieuw besluit inzake LGO's: artikel 94 van Besluit 2013/755/EU van de Raad(18)] komen in landen en gebieden overzee (LGO) gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft. Het programma dient terdege rekening te houden met de specifieke kenmerken van deze gebieden om ervoor te zorgen dat zij doeltreffend deelnemen en om de samenwerking en synergieën, met name in ultraperifere gebieden en met hun derde buurlanden, te ondersteunen.
(34) Krachtens de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven moet dit programma worden geëvalueerd op basis van gegevens die uit hoofde van specifieke voorschriften voor toezicht worden verzameld, waarbij echter overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten en de begunstigden van het programma, worden vermeden. Waar passend kunnen in die voorschriften meetbare indicatoren worden opgenomen op basis waarvan de effecten van het programma op het terrein worden beoordeeld.
(35) Om de indicatoren van de effecttrajecten indien nodig te kunnen aanvullen of wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen.
(36) Samenhang en synergie tussen Horizon Europa en het ruimtevaartprogramma van de EU zullen een wereldwijd concurrerende en vernieuwende Europese ruimtevaartsector bevorderen, Europa's autonomie inzake toegang tot en gebruikmaking van de ruimte in een klimaat van zekerheid en veiligheid versterken, en de rol van Europa als mondiale speler bevorderen. Baanbrekende oplossingen in het kader van Horizon Europa zullen worden ondersteund door gegevens en diensten die door het ruimtevaartprogramma ter beschikking worden gesteld.
(36 bis) Het werkprogramma moet rekening houden met de resultaten van specifieke voorgaande projecten en de stand van de wetenschap, de technologie en de innovatie op nationaal, Unie- en internationaal niveau, en van de desbetreffende ontwikkelingen met betrekking tot beleid, de markt en de samenleving, om specifieke acties te financieren.
(37) De regels voor deelname en verspreiding moeten op passende wijze de behoeften van het programma weerspiegelen, rekening houdend met de punten van zorg en de aanbevelingen die diverse belanghebbenden hebben aangestipt.
(38) Gemeenschappelijke regels en voorschriften voor het hele programma moeten zorgen voor vereenvoudigde en gemeenschappelijke uitvoeringsinstrumenten, waaronder voor de monitoring en verslaglegging, en voor een coherent kader dat de deelname aan programma's die financieel worden gesteund door de begroting van Horizon Europa vergemakkelijkt, inclusief de deelname aan programma's die worden beheerd door financieringsorganen zoals het EIT, gemeenschappelijke ondernemingen of andere structuren in de zin van artikel 187 VWEU, en de deelname aan programma's die de lidstaten overeenkomstig artikel 185 VWEU ondernemen. Het vaststellen van specifieke regels moet mogelijk zijn, maar uitzonderingen mogen alleen worden toegestaan wanneer zij absoluut noodzakelijk en naar behoren gerechtvaardigd zijn.
(39) De acties die onder het toepassingsgebied van het programma vallen, moeten in overeenstemming zijn met de grondrechten en de beginselen van met name het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Dergelijke acties moeten voldoen aan alle wettelijke verplichtingen, met inbegrip van het internationale recht en relevante besluiten van de Commissie zoals het bericht van de Commissie van 28 juni 2013(19), en aan ethische beginselen, onder meer het voorkomen van elke inbreuk op de integriteit van het wetenschappelijk onderzoek. Er moet rekening worden houden met de adviezen van de Europese groep ethiek van de exacte wetenschappen en de nieuwe technologieën, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming. Bij onderzoeksactiviteiten moet rekening worden gehouden met artikel 13 VWEU, en het gebruik van dieren voor onderzoek en proeven moet worden beperkt en uiteindelijk moeten dieren in het onderzoek worden vervangen.
(40) Conform de doelstellingen van internationale samenwerking zoals bepaald in de artikelen 180 en 186 VWEU moet de deelname van rechtspersonen die in derde landen zijn gevestigd en van internationale organisaties worden gestimuleerd in het wetenschappelijke, maatschappelijke, economische en technologische belang van de Unie. De uitvoering van het programma moet in overeenstemming zijn met de maatregelen die zijn vastgesteld overeenkomstig de artikelen 75 en 215 VWEU, alsook met het internationale recht. In het geval van acties die betrekking hebben op de strategische activa, belangen, autonomie of veiligheid van de Unie kan de deelname aan specifieke acties van het programma beperkt worden tot entiteiten die in lidstaten zijn gevestigd, of tot entiteiten die in lidstaten en in bepaalde geassocieerde of andere derde landen zijn gevestigd.
(41) Om de klimaatverandering te erkennen als een van de grootste mondiale en maatschappelijke uitdagingen en om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering, in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs en de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties ten uitvoer te leggen, zal dit specifieke programma bijdragen aan de integratie van klimaatactie in alle beleidsdomeinen en aan het verwezenlijken van de algemene doelstelling dat ten minste 25 % van de uitgaven in de EU-begroting wordt gebruikt ter ondersteuning van klimaatdoelen gedurende de periode van het MFK 2021-2027, en dat zo spoedig mogelijk en uiterlijk in 2027 een streefcijfer van 30 % per jaar wordt gehaald.Klimaatmainstreaming moet op een toereikende wijze in onderzoeks- en innovatieonderwerpen worden geïntegreerd en gedurende alle fasen van de onderzoekscyclus worden toegepast.
(41 bis) In het kader van het effecttraject in verband met het klimaat, brengt de Commissie verslag uit over de resultaten, innovaties en geaggregeerde geraamde effecten van projecten die relevant zijn voor het klimaat, onder meer per deel van het programma en per uitvoeringswijze. In haar analyse moet de Commissie rekening houden met de economische, maatschappelijke en milieukosten en -voordelen van programma-activiteiten voor Europese burgers op lange termijn, zoals de toepassing van innovatieve oplossingen voor de beperking van en de aanpassing aan de klimaatverandering, de geraamde effecten op het scheppen van banen en het oprichten van bedrijven, de economische groei en het concurrentievermogen, schone energie, gezondheid en welzijn (met inbegrip van lucht-, bodem- en waterkwaliteit). De resultaten van deze effectbeoordeling moeten openbaar worden gemaakt, en worden beoordeeld in het kader van de Europese klimaat- en energiedoelstellingen en geïntegreerd in de daaropvolgende strategische planningsprocedures en toekomstige werkprogramma's.
(42) De horizontale financiële voorschriften die zijn vastgesteld door het Europees Parlement en de Raad uit hoofde van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn van toepassing op deze verordening. Deze regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, overheidsopdrachten, prijzen, indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De regelingen die uit hoofde van artikel 322 VWEU zijn vastgesteld, hebben tevens betrekking op de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten, aangezien de eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële voorwaarde is voor goed financieel beheer en doeltreffende EU-financiering.
(43) Het gebruik van gevoelige achtergrondinformatie of toegang door onbevoegden tot gevoelige resultaten en onderzoeksgegevens kunnen een negatief effect hebben op de belangen van de Unie of van één of meer van haar lidstaten. De behandeling van vertrouwelijke gegevens en gerubriceerde informatie moet dus worden onderworpen aan het relevante Unierecht, inclusief de interne regels van de instellingen, zoals Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie(20), waarin de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie zijn vastgesteld.
▌
(45) Het is nodig voorwaarden vast te stellen met betrekking tot het toekennen van financiering door de Unie aan deelnemers van acties op grond van het programma. Subsidies vormen de belangrijkste vorm van financiering in het kader van het programma. Andere soorten financiering worden gekozen op basis van de mate waarin zij het mogelijk maken de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten te boeken, met name rekening houdend met de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Wat subsidies betreft, houdt dit onder meer in dat het gebruik van vaste bedragen, forfaits en schalen van eenheidskosten wordt overwogen, zoals uiteengezet in het Financieel Reglement ▌, met het oog op verdere vereenvoudiging. Een nieuw systeem voor de terugbetaling van de kosten kan pas als een echte vereenvoudiging voor de begunstigden worden beschouwd wanneer daar een uitgebreide en positieve evaluatie aan voorafgaat.
▌
(47) In overeenstemming met Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (het Financieel Reglement)(21) moet het programma de basis vormen voor een bredere aanvaarding van de gangbare kostenberekeningsmethoden van de begunstigden wat personeelskosten en eenheidskosten voor intern gefactureerde goederen en diensten betreft (met inbegrip van grote onderzoeksinfrastructuren zoals bedoeld in Horizon 2020). Alle begunstigden moeten kunnen kiezen voor het gebruik van eenheidskosten voor interne facturering van goederen en diensten, die overeenkomstig de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van de ontvangers zijn berekend en waarbij werkelijke directe en indirecte kosten worden gecombineerd. In dit verband moeten begunstigden werkelijke indirecte kosten kunnen opnemen die op basis van verdeelsleutels in dergelijke eenheidskosten berekend worden voor intern gefactureerde goederen en diensten.
(48) Het huidige systeem van terugbetaling van de reële personeelskosten moet verder worden vereenvoudigd op basis van de in het kader van Horizon 2020 ontwikkelde aanpak voor projectgebaseerde vergoeding en moet verder in overeenstemming worden gebracht met het Financieel Reglement, waarbij moet worden gestreefd naar het dichten van de loonkloof tussen de EU-onderzoekers die bij het programma betrokken zijn.
(49) Het in het kader van Horizon 2020 ingestelde en door de Commissie beheerde garantiefonds voor de deelnemers is een belangrijk vrijwaringsmechanisme gebleken om de risico's te verzachten die verbonden zijn aan verschuldigde bedragen die niet worden terugbetaald door in gebreke blijvende deelnemers. Daarom moet het garantiefonds voor de begunstigden, dat wordt omgedoopt tot onderlingeverzekeringsmechanisme ("het mechanisme"), worden voortgezet en uitgebreid tot andere financieringsorganen, en met name tot initiatieven op grond van artikel 185 VWEU. Het mechanisme moet worden opengesteld voor de begunstigden van andere rechtstreeks beheerde EU-programma’s.
(50) Voor de exploitatie en verspreiding van de resultaten moeten regels worden vastgesteld teneinde te waarborgen dat de begunstigden die resultaten op passende wijze beschermen, exploiteren, verspreiden en toegankelijk maken. Er moet meer aandacht worden besteed aan de exploitatie van de resultaten, en de Commissie moet de kansen voor begunstigden om resultaten te exploiteren identificeren en helpen maximaliseren, met name in de Unie. De exploitatie moet in overeenstemming zijn met de beginselen van dit programma, met inbegrip van de bevordering van innovatie in de Unie en de versterking van de Europese Onderzoeksruimte.
(51) De belangrijkste elementen van het systeem voor de evaluatie en selectie van voorstellen van het vorige programma, Horizon 2020, waarin bijzondere aandacht werd besteed aan de criteria "excellentie", "effect" en "kwaliteit en doeltreffendheid van de uitvoering", moeten worden gehandhaafd. De voorstellen moeten net als voorheen worden geselecteerd op basis van een beoordeling door onafhankelijke deskundigen die uit zoveel mogelijk lidstaten afkomstig zijn. Om selectievertekening te vermijden moet de Commissie waar toepasselijk anonieme evaluaties houden en de resultaten hiervan analyseren. In voorkomend geval moet door onafhankelijke deskundigen rekening worden gehouden met de noodzaak om te zorgen voor de algehele samenhang van de projecten in de portefeuille.
(52) Teneinde de administratieve lasten voor de begunstigden van Uniefinanciering te verminderen, moet een systematisch wederzijds vertrouwen in audits en beoordelingen ▌ met andere Unieprogramma's worden uitgevoerd voor alle onderdelen van het programma, in overeenstemming met artikel 127 van het Financieel Reglement. Voor wederzijds vertrouwen moet uitdrukkelijk worden gezorgd door ook rekening te houden met andere elementen van borging zoals systeem- en procesaudits.
(53) Specifieke uitdagingen op het gebied van onderzoek en innovatie moeten worden aangepakt door middel van prijzen, in voorkomend geval onder meer door middel van gezamenlijke of gemeenschappelijke prijzen, georganiseerd door de Commissie of het financieringsorgaan samen met andere organen van de Unie, derde landen, internationale organisaties of rechtspersonen zonder winstoogmerk. Er moeten in het bijzonder prijzen worden toegekend aan projecten die wetenschappers aantrekken naar verbreed deelnemende landen en aan succesvolle projecten, om de zichtbaarheid ervan te verbeteren en de bevordering van door de Unie gefinancierde acties te kunnen vergroten.
(54) De financieringssoorten en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze verordening worden gekozen op grond van hun vermogen om de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten op te leveren, met name rekening houdend met de controlekosten, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. ▌ Dit houdt in dat het gebruik van vaste bedragen, forfaits en schalen van eenheidskosten wordt overwogen.
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
TITEL I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Voorwerp
1. Bij deze verordening worden Horizon Europa – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie ("het programma"), en de regels voor deelname aan en verspreiding van de resultaten van de in het kader van het programma uitgevoerde acties onder contract vastgesteld, en wordt het kader ingesteld waarbinnen de Unie onderzoeks- en innovatieactiviteiten ondersteunt.
2. In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begroting voor de periode 2021–2027, de vormen van financiering door de Unie alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.
3. Het programma wordt uitgevoerd door middel van:
a) het specifieke programma dat is vastgesteld bij Besluit (EU).../...(22) ▌;
a bis) een financiële bijdrage aan het EIT vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 294/2008;
b) het specifiek programma voor defensieonderzoek vastgesteld bij Verordening .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees Defensiefonds.
4. Tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, hebben de in deze verordening gebruikte begrippen "Horizon Europa", "het programma" en "specifiek programma" betrekking op aangelegenheden die enkel relevant zijn voor het in lid 3, onder a), beschreven specifieke programma.
Het EIT voert het programma uit in overeenstemming met zijn strategische doelstellingen voor de periode 2021-2027, zoals bepaald in de strategische innovatieagenda van het EIT, met inachtneming van de strategische planning.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(1) "onderzoeksinfrastructuren": faciliteiten die hulpbronnen en diensten ter beschikking stellen van de onderzoeksgemeenschappen om op hun gebied onderzoek te verrichten en innovatie te bevorderen. Deze definitie omvat tevens de bijbehorende personele middelen en zij bestrijkt belangrijke uitrusting of verzamelingen van instrumenten; aan kennis gerelateerde faciliteiten zoals verzamelingen, archieven of infrastructuren voor wetenschappelijke gegevens, computersystemen, communicatienetwerken en elke andere unieke infrastructuur die openstaat voor externe gebruikers en van wezenlijk belang is om excellentie in onderzoek en innovatie te bereiken. Waar dienstig kunnen de infrastructuren ook voor andere dan onderzoeksdoelen worden aangewend, bijvoorbeeld voor onderwijs of voor openbare dienstverlening, en het kan om infrastructuren op één locatie, op meerdere locaties of om virtuele infrastructuren gaan;
(2) "strategie voor slimme specialisatie": heeft dezelfde betekenis als strategie voor slimme specialisatie zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad(23) die aan de in Verordening (EU) .../... [verordening gemeenschappelijke bepalingen] vastgestelde randvoorwaarden voldoet;
(3) "Europees partnerschap": initiatief waarbij de Unie, voorbereid met vroegtijdige betrokkenheid van lidstaten en/of geassocieerde landen, zich er, samen met particuliere en/of publieke partners (bijvoorbeeld de industrie, universiteiten, onderzoeksorganisaties, organen met een openbaredienstverleningstaak op lokaal, regionaal, nationaal of internationaal niveau of maatschappelijke organisaties, met inbegrip van stichtingen en ngo's), toe verbindt de ontwikkeling en uitvoering van een programma voor onderzoeks- en innovatieactiviteiten, met inbegrip van die welke verband houden met de toepassing in de markt, de regelgeving of het beleid, gezamenlijk te ondersteunen;
(4) "open toegang": praktijk waarbij aan de eindgebruiker gratis online toegang wordt verstrekt tot onderzoeksresultaten die voortvloeien uit in het kader van het programma gefinancierde acties, ▌ in overeenstemming met artikel 10 en artikel 35, lid 3, van deze verordening;
(4 bis) "open wetenschap": een benadering van het wetenschappelijke proces op basis van open samenwerking, instrumenten en kennisverspreiding, met inbegrip van de elementen van artikel 10;
(5) "missie": een op topkwaliteit gebaseerd en resultaatgericht O&I-actiepakket, op allerlei vakgebieden en sectoren, gericht op:
– het verwezenlijken, binnen een vastgestelde termijn, van een meetbare doelstelling die niet met individuele acties zou kunnen worden bereikt,
– het sorteren van een effect op de samenleving en de beleidsvorming via wetenschap en de technologie, en
– het creëren van relevantie voor een groot deel van de Europese bevolking en een brede groep Europese burgers;
(6) "precommerciële inkoop": de inkoop van onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten waarbij op basis van de marktvoorwaarden sprake is van een deling van de risico's en voordelen, van een competitieve ontwikkeling in fasen en van een duidelijke scheiding tussen de ingekochte onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten en het gebruik van commerciële hoeveelheden eindproducten;
(7) "overheidsopdrachten voor innovatieve oplossingen": inkoopactiviteiten waarbij de aanbestedende diensten als initiërende klant fungeren voor innovatieve goederen of diensten die nog niet op een grootschalige commerciële basis beschikbaar zijn, met inbegrip van conformiteitstests;
(8) "toegangsrechten": de rechten om resultaten of background te gebruiken onder de in deze verordening vastgestelde voorwaarden;
(9) "background": alle gegevens, knowhow of informatie in welke vorm en van welke aard dan ook, materieel of immaterieel, met inbegrip van de daaraan verbonden rechten zoals intellectuele-eigendomsrechten, die i) reeds vóór hun toetreding tot de actie in het bezit van de begunstigden waren en ii) door de begunstigden in een schriftelijke overeenkomst als zodanig zijn aangemerkt zoals nodig is voor de uitvoering van de actie of voor de exploitatie van de resultaten ervan;
(10) "verspreiding": het openbaar maken van de resultaten via geschikte kanalen (anders dan met het oogmerk om de resultaten te beschermen of te exploiteren), waaronder tevens begrepen wetenschappelijke publicaties via eender welk communicatiemiddel;
(11) "exploitatie": het gebruik van resultaten bij andere onderzoeks- en innovatieactiviteiten dan die welke onder de desbetreffende actie vallen, bijvoorbeeld het commercieel gebruik ervan, onder meer voor het ontwikkelen, creëren, produceren en in de handel brengen van een product of werkwijze, ▌ het creëren en leveren van een dienst of bij normalisatieactiviteiten;
(12) "eerlijke en redelijke voorwaarden": passende voorwaarden, met inbegrip van eventuele financiële voorwaarden of voorwaarden inzake royaltyvrije toegang, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van het verzoek om toegang, bijvoorbeeld de feitelijke of potentiële waarde van de resultaten of background waarvoor om toegang is verzocht en/of de omvang, de duur en andere kenmerken van de beoogde exploitatie;
(13) "financieringsorgaan": ander orgaan of andere organisatie dan de Commissie, zoals bedoeld in artikel 62, lid 1, onder c), van het Financieel Reglement, waaraan de Commissie begrotingsuitvoeringstaken op grond van het programma heeft toevertrouwd;
(14) "internationale Europese onderzoeksorganisatie": een internationale organisatie waarvan het merendeel van de leden lidstaten of geassocieerde landen zijn, en waarvan het hoofddoel de bevordering van de wetenschappelijke en technologische samenwerking in Europa is;
(15) "juridische entiteit": elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die is opgericht krachtens en als dusdanig wordt erkend in het nationale recht, het recht van de Unie of het internationale recht, die rechtspersoonlijkheid bezit en die, in eigen naam handelend, rechten en verplichtingen kan hebben, dan wel een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 197, lid 2, onder c), van het Financieel Reglement;
(15 bis) "in het kader van verbrede deelname participerende landen"/"landen die laag scoren op O&I": landen waarin juridische entiteiten moeten worden opgericht om in aanmerking te kunnen komen als coördinatoren binnen het onderdeel "Verbreden van de deelname en verspreiden van excellentie" van het deel "Verbreden van de deelname aan en versterken van de Europese Onderzoeksruimte" van Horizon Europa.Wat de EU-lidstaten betreft, zijn deze landen Bulgarije, Cyprus, Estland, Griekenland, Hongarije, Kroatië, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Portugal, Roemenië, Slowakije, Slovenië en Tsjechië, voor de gehele looptijd van het programma. Wat geassocieerde landen betreft, zal de lijst van in aanmerking komende landen gedefinieerd worden op basis van een indicator en gepubliceerd worden in het werkprogramma. Op grond van artikel 349 VWEU komen juridische entiteiten uit de ultraperifere gebieden ook volledig in aanmerking als coördinatoren in het kader van dit onderdeel.
(16) "juridische entiteit zonder winstoogmerk": een juridische entiteit die op grond van haar rechtsvorm geen winstoogmerk heeft of een wettelijke of statutaire verplichting heeft geen winsten uit te keren aan haar aandeelhouders of afzonderlijke leden;
(16 bis) "kmo": kleine, middelgrote en micro-ondernemingen als omschreven in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie;
(17) "kleine midcap-onderneming": entiteit die geen kleine, middelgrote of micro-onderneming ("kmo") is zoals gedefinieerd in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie en die ten hoogste 499 werknemers telt, waarvan het aantal werkzame personen wordt berekend volgens de artikelen 3, 4, 5 en 6 van titel I van de bijlage bij die aanbeveling;
(18) "resultaten": alle materiële of immateriële effecten van de actie, bijvoorbeeld gegevens, knowhow of informatie in welke vorm en van welke aard dan ook en ongeacht of deze kunnen worden beschermd, alsook alle daaraan verbonden rechten, met inbegrip van intellectuele-eigendomsrechten;
(18 bis) "onderzoeksresultaten": bij de actie gegenereerde resultaten tot welke toegang kan worden verleend in de vorm van wetenschappelijke publicaties, gegevens of andere gemanipuleerde resultaten en processen, zoals software, algoritmen, protocollen en elektronische notebooks;
(19) "excellentiekeurmerk": gecertificeerd keurmerk dat aantoont dat een naar aanleiding van een oproep tot het indienen van voorstellen ingediend voorstel alle in het werkprogramma vastgestelde drempelwaarden voor beoordeling haalde, maar bij gebrek aan beschikbare middelen voor die oproep in het werkprogramma niet kon worden gefinancierd, en dat evenwel steun zou kunnen ontvangen uit andere Europese of nationale bronnen van financiering;
(19 bis) "strategisch O&I-plan": een uitvoeringshandeling tot vaststelling van een strategie om de inhoud van het werkprogramma te verwezenlijken gedurende een periode van hoogstens vier jaar, volgend op een breed verplicht raadplegingsproces van verschillende belanghebbenden. Hierin worden de prioriteiten, geschikte soorten acties en uitvoeringsvormen vastgesteld;
(20) "werkprogramma": door de Commissie goedgekeurd document voor de uitvoering van het specifieke programma(24) overeenkomstig artikel 12 ervan, of het door een financieringsorgaan aangenomen document dat inhoudelijk en structureel gelijkwaardig is;
(21) "terug te betalen voorschot": deel van een gemengde Horizon Europa- of EIC-financiering dat overeenkomt met een lening op grond van titel X van het Financieel Reglement, maar dat rechtstreeks en zonder winstoogmerk door de Unie wordt verstrekt, om de kosten van activiteiten die overeenkomen met een innovatieactie te dekken, en dat door de begunstigde overeenkomstig de in het contract opgenomen voorwaarden aan de Unie moet worden terugbetaald;
(22) "contract": overeenkomst die wordt gesloten tussen de Commissie of een financieringsorgaan en een juridische entiteit die een innovatie- en marktintroductieactie uitvoert en die wordt ondersteund door een gemengde Horizon Europa- of EIC-financiering;
(23) "gerubriceerde informatie": gerubriceerde EU-informatie zoals gedefinieerd in artikel 3 van Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie, alsook gerubriceerde informatie van de lidstaten, gerubriceerde informatie van derde landen waarmee de EU een beveiligingsovereenkomst heeft gesloten en gerubriceerde informatie van internationale organisaties waarmee de Unie een beveiligingsovereenkomst heeft gesloten;
(24) "blendingverrichtingen": door de EU-begroting ondersteunde acties, onder meer in het kader van blendingfaciliteiten overeenkomstig artikel 2, lid 6, van het Financieel Reglement, waarbij niet-terugbetaalbare vormen van steun en/of financieringsinstrumenten uit de EU-begroting worden gecombineerd met terugbetaalbare vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders;
(25) "gemengde Horizon Europa-▌financiering": enkelvoudige financiële steun aan een programma ter ondersteuning van een innovatie- en marktintroductieactie, bestaande uit een specifieke combinatie van een subsidie of een terug te betalen voorschot met een belegging in aandelen of elke andere terugbetaalbare vorm van steun;
(25 - bis) "gemengde EIC-financiering": door de EIC verstrekte directe financiële steun voor een innovatie- en marktintroductieactie, bestaande uit een specifieke combinatie van een subsidie of een terug te betalen voorschot met een belegging in aandelen of elke andere terugbetaalbare vorm van steun";
(25 bis) "onderzoeks- en innovatieactie": een actie hoofdzakelijk bestaande uit activiteiten die zijn gericht op het ontwikkelen van nieuwe kennis en/of het verkennen van de haalbaarheid van nieuwe of verbeterde technologieën, producten, werkwijzen, diensten of oplossingen. Hierbij kan het onder meer gaan om fundamenteel en toegepast onderzoek, technologische ontwikkeling en integratie, testen, demonstreren en valideren van een kleinschalig prototype in een laboratorium of gesimuleerde omgeving;
(25 ter) "innovatieactie": een actie die hoofdzakelijk bestaat uit werkzaamheden met als rechtstreeks doel het creëren van plannen, schema's of ontwerpen van nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, procedés of diensten, eventueel met inbegrip van prototyping, tests, demonstraties, proefprojecten, grootschalige productvalidatie en marktreplicatie;
(25 quater) "grensverleggend onderzoek van de ERC (met inbegrip van de conceptvalidaties door de ERC)": belangrijke door de onderzoeker geleide onderzoeksacties, die door een of meer begunstigden van alleen de ERC worden georganiseerd;
(25 quinquies) "opleidings- en mobiliteitsactie": een actie gericht op de verbetering van de vaardigheden, kennis en loopbaanvooruitzichten van onderzoekers op basis van mobiliteit tussen landen en, in voorkomend geval, tussen sectoren of disciplines;
(25 sexies) "medefinancieringsactie voor programma's": een actie om meerjarige medefinanciering te verstrekken voor een activiteitenprogramma dat is vastgesteld en/of uitgevoerd door entiteiten die onderzoeks- en innovatieprogramma's, andere dan financieringsorganen van de Unie, beheren en/of financieren. Een dergelijk activiteitenprogramma kan ondersteuning bieden voor netwerkvorming en coördinatie, onderzoek, innovatie, proefprojecten, innovatie- en marktintroductieacties, opleidings- en mobiliteitsacties, bewustwording en communicatie, verspreiding en exploitatie, en daartoe alle financiële steun verlenen, zoals subsidies, prijzen, inkoop, evenals gemengde Horizon Europa-financiering of een combinatie hiervan. De medefinancieringsacties voor programma's kunnen rechtstreeks door die entiteiten zelf worden uitgevoerd of door derden die namens hen optreden;
(25 septies) "precommerciële inkoopactie": een actie met het primaire doel precommerciële inkoop te verrichten, die wordt uitgevoerd door begunstigden die aanbestedende diensten of aanbestedende instanties zijn;
(25 octies) "actie voor overheidsopdrachten voor innovatieve oplossingen": een actie met het primaire doel gezamenlijke of gecoördineerde overheidsopdrachten voor innovatieve oplossingen te plaatsen, die worden uitgevoerd door begunstigden die aanbestedende diensten of aanbestedende instanties zijn;
(25 nonies) "coördinatie- en ondersteuningsactie": een actie die bijdraagt aan de doelstellingen van het programma, met uitzondering van onderzoek- en innovatieactiviteiten (behalve in het kader van het onderdeel "Verbreden van de deelname en verspreiden van excellentie" van het deel "Verbreden van de deelname en versterken van de Europese Onderzoeksruimte"); en bottom-up coördinatie zonder medefinanciering van onderzoeksactiviteiten door de EU waardoor juridische entiteiten uit de lidstaten en geassocieerde landen kunnen samenwerken om de Europese Onderzoeksruimte te versterken;
(25 decies) "aanmoedigingsprijs": een prijs om investeringen in een bepaalde richting aan te moedigen, door vóór de uitvoering van de werkzaamheden een doel vast te stellen;
(25 undecies) "erkenningsprijs": prijs om resultaten uit het verleden en excellent werk te belonen nadat dit is uitgevoerd;
(25 duodecies) "actie voor innovatie en op de markt brengen": een actie die een innovatieactie omvat, en andere activiteiten die noodzakelijk zijn om een innovatie in de markt te zetten, met inbegrip van de opschaling van bedrijven, het verschaffen van gemengde Horizon Europa-financiering (een mix van subsidie-achtige financiering en particuliere financiering);
(25 terdecies) "acties onder contract": onderzoek- en innovatieactiviteiten waaraan de Unie financiële steun verleent en die door deelnemers worden ondernomen;
(25 quaterdecies) "eigen acties": door de Commissie via het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (Joint Research Centre - JRC) ondernomen onderzoek- en innovatieactiviteiten;
(27) "aanbesteding": aanbesteding als omschreven in artikel 2, onder 49, van het Financieel Reglement;
(28) "verbonden entiteit", een juridische entiteit als omschreven in artikel 187, lid 1, van het Financieel Reglement;
(30) "innovatie-ecosysteem": een ecosysteem dat op EU-niveau actoren of entiteiten samenbrengt en waarvan de functionele doelstelling is mogelijkheden te bieden voor technologische ontwikkeling en innovatie. Daaronder vallen ook betrekkingen tussen materiële middelen (zoals fondsen, uitrusting en faciliteiten), institutionele entiteiten (zoals instellingen voor hoger onderwijs en ondersteunende diensten, RTO’s, ondernemingen, verschaffers van risicokapitaal en financiële intermediairs) en nationale, regionale en lokale beleidsvorming- en financieringsentiteiten.
▌
Artikel 3
Doelstellingen van het programma
1. De algemene doelstelling van het programma bestaat in het behalen van wetenschappelijke, technologische, economische en maatschappelijke effecten met de investeringen van de Unie in onderzoek en innovatie, met het oog op het versterken van de wetenschappelijke en technologische basis van de Unie en het vergroten van het concurrentievermogen in alle lidstaten van onder meer de industrie van de Unie, het verwezenlijken van de strategische prioriteiten van de Unie, het bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen en het beleid van de EU, het mee aanpakken van wereldwijde uitdagingen, met name de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling aan de hand van de beginselen van Agenda 2030 en de Overeenkomst van Parijs, alsook het versterken van de Europese Onderzoeksruimte. Het Programma maximaliseert aldus de toegevoegde waarde voor de Unie door de aandacht te richten op doelstellingen en activiteiten die niet daadwerkelijk kunnen worden bereikt door de lidstaten alleen, maar wel door samenwerking.
2. De specifieke doelstellingen van het programma zijn:
a) het ontwikkelen, bevorderen en promoten van wetenschappelijke topkwaliteit, het ondersteunen van het creëren en verbreiden van hoogwaardige nieuwe fundamentele en toegepaste kennis, vaardigheden, technologieën, oplossingen en opleiding en mobiliteit van onderzoekers,het aantrekken van talent op alle niveaus en het bijdragen tot de volledige betrokkenheid van de pool van talent van de Unie bij uit dit programma gesteunde activiteiten;
b) het creëren van kennis, het vergroten van het effect van onderzoek en innovatie op de ontwikkeling, ondersteuning en uitvoering van het beleid van de Unie, en het ondersteunen van de toegang tot en de toepassing van innovatieve oplossingen in de Europese industrie, met name in kmo's, en in de maatschappij voor het aanpakken van wereldwijde uitdagingen, met inbegrip van de doelstellingen inzake de klimaatverandering en inzake duurzame ontwikkeling;
c) het bevorderen van alle vormen van innovatie, het faciliteren van technologische ontwikkeling, demonstratie en kennis- en technologieoverdracht, en de ▌introductie alsook het gebruik van innovatieve oplossingen versterken;
d) het optimaliseren van de verwezenlijking van het programma om de impact en aantrekkelijkheid van de Europese Onderzoeksruimte te versterken en te vergroten, het bevorderen van op topkwaliteit gebaseerde deelname vanuit alle lidstaten, inclusief lidstaten die laag scoren op O&I, aan Horizon Europa en het vergemakkelijken van samenwerkingsverbindingen in Europees onderzoek en Europese innovatie.
Artikel 4
Structuur van het programma
1. Het programma bestaat uit de volgende onderdelen, die bijdragen aan de in artikel 3 uiteengezette algemene en specifieke doelstellingen:
1) Pijler I – "Wetenschappelijke excellentie", ▌met de volgende componenten:
a) de Europese Onderzoeksraad (ERC);
b) Marie Skłodowska-Curie-acties (MSCA);
c) onderzoeksinfrastructuren.
2) Pijler II – "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen", ▌met de volgende componenten, rekening houdend met het feit dat sociale en geesteswetenschappen in alle clusters een belangrijke rol zullen vervullen:
a) cluster "Gezondheid";
b) cluster "Cultuur, creativiteit en inclusieve samenleving";
b bis) cluster "Civiele veiligheid voor de samenleving";
c) cluster "Digitaal, industrie en ruimte";
d) cluster "Klimaat, energie en mobiliteit";
f) cluster "Levensmiddelen, bio-economie, natuurlijke hulpbronnen, landbouw en milieu";
g) niet-nucleaire eigen acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC).
3) Pijler III – "Innovatief Europa", ▌met de volgende componenten:
a) de Europese Innovatieraad (EIC);
b) Europese innovatie-ecosystemen;
c) het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT), opgericht bij Verordening (EG) nr. 294/2008.
4) Onderdeel "Verbreding van de deelname aan en versterking van de Europese Onderzoeksruimte", ▌met de volgende componenten:
a) verbreden van de deelname en verspreiden van excellentie;
b) hervorming en versterking van het Europees O&I-systeem.
2. De hoofdlijnen van activiteiten worden in bijlage I beschreven.
1. Activiteiten die worden verricht in het kader van het in artikel 1, lid 3, onder b), bedoelde specifieke programma en die zijn vastgelegd in de verordening tot oprichting van het Europees Defensiefonds, richten zich exclusief op het onderzoek inzake en de ontwikkeling van defensie, met de volgende hoofddoelen en de volgende grote lijnen voor uit te voeren activiteiten:
— activiteiten die tot doel hebben het concurrentievermogen, de efficiëntie en de innovatieve capaciteit van de technologische en industriële basis voor de Europese defensie te verbeteren;
2. ▌Deze verordening is niet van toepassing op het in artikel 1, lid 3, onder b), bedoelde specifieke programma, met uitzondering van dit artikel, artikel 1 ▌en artikel 9, lid 1.
Strategische planning en uitvoering en vormen van EU-financiering
1. Het programma wordt uitgevoerd in direct beheer in overeenstemming met het Financieel Reglement of in indirect beheer met financieringsorganen als bedoeld in artikel 62, lid 1, onder c), van het Financieel Reglement.
2. In het kader van het programma kan financiering voor acties onder contract worden verstrekt in een van de vormen als vastgesteld in het Financieel Reglement, met name subsidies, die de belangrijkste vorm van steun in het programma uitmaken. Er kan eveneens financiering worden verstrekt in de vorm van prijzen, aanbestedingen en financieringsinstrumenten in het kader van blendingverrichtingen en kapitaalsteun vanuit de EIC-Accelerator.
3. De in deze verordening vastgestelde regels voor deelname en verspreiding zijn van toepassing op acties onder contract.
4. De belangrijkste soorten acties waarvan in het kader van het programma gebruik moet worden gemaakt, zijn uitgewerkt en omschreven in artikel 2. De in lid 2 genoemde vormen van financiering worden op flexibele wijze gebruikt voor alle doelstellingen van het programma, waarbij het gebruik wordt bepaald door de behoeften en de kenmerken van de specifieke doelstellingen.
5. Het programma ondersteunt tevens eigen acties van het JRC. Wanneer deze acties een bijdrage leveren aan initiatieven krachtens artikel 185 of artikel 187 VWEU wordt deze bijdrage niet beschouwd als een deel van de aan deze initiatieven toegewezen financiële bijdrage.
6. De uitvoering van het specifieke programma en van de KIG's van het EIT wordt ondersteund met een transparante en strategische ▌planning van onderzoeks- en innovatieactiviteiten, zoals vastgelegd in het specifieke programma, met name voor de pijler "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen". Die uitvoering omvat ook relevante activiteiten uit andere pijlers en uit het onderdeel "Verbreding van de deelname aan en versterking van de Europese Onderzoeksruimte".
De Commissie betrekt de lidstaten hier in een vroeg stadium bij en pleegt uitgebreid overleg met het Europees Parlement en ter aanvulling ook met belanghebbenden en het grote publiek.
Dankzij de strategische planning wordt de overeenstemming met andere relevante programma's van de Unie en met de prioriteiten en verbintenissen van de EU gewaarborgd en worden de complementariteit en synergieën met nationale en regionale financieringsprogramma's en ‑prioriteiten vergroot, waardoor de EOR wordt versterkt. Gebieden voor mogelijke missies en voor mogelijk geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen worden opgenomen in bijlage V bis.
6 bis. Om kleine samenwerkende consortia sneller toegang te verlenen tot financiering, kan waar toepasselijk voor bepaalde oproepen voor het indienen van voorstellen met betrekking tot specifieke onderzoeks- en/of innovatieacties een sneltrajectprocedure voor onderzoek en innovatie (FTRI) worden voorgesteld, dit in het kader van de pijler "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen" en de EIC-Pathfinder, die deel uitmaken van het kaderprogramma.
Een oproep voor het indienen van voorstellen waarvoor de FTRI geldt, bezit alle onderstaande kenmerken:
— het gaat om een bottom-up-oproep;
— de subsidietoekenningstermijn bedraagt niet meer dan zes maanden;
— er wordt alleen steun verleend aan kleine samenwerkende consortia die ten hoogste zes verschillende en onafhankelijke subsidiabele juridische entiteiten tellen;
— per consortium bedraagt de financiële steun ten hoogste 2,5 miljoen EUR.
In het werkprogramma wordt vastgesteld voor welke oproepen voor het indienen van voorstellen de FTRI wordt gebruikt.
7. Horizon Europa-activiteiten worden ▌verwezenlijkt door middel van open, competitieve oproepen tot het indienen van voorstellen, onder meer in het kader van missies en Europese partnerschappen, uitgezonderd de activiteiten vermeld in artikel 39 over prijzen.
▌
Artikel 6 bis
Beginselen van het programma
1. In het kader van het in artikel 1, lid 3), onder a), bedoelde specifieke Programma en in het kader van het EIT verrichte onderzoeks- en innovatieactiviteiten zijn uitsluitend gericht op civiele toepassingen. Begrotingsoverdrachten tussen het bedrag dat is toegewezen aan het in artikel 1, lid 3, onder a), bedoelde specifieke programma en aan het EIT, enerzijds, en het bedrag dat is toegewezen aan het in artikel 1, lid 3, onder b), bedoelde specifieke programma, anderzijds, zijn niet toegestaan. Bovendien moeten onnodige overlappingen tussen beide programma's worden vermeden.
2. Horizon Europa waarborgt een multidisciplinaire aanpak en zorgt waar toepasselijk voor de opname van sociale wetenschappen en menswetenschappen in alle clusters en activiteiten die in het kader van het programma worden ontwikkeld, zoals specifieke oproepen voor het indienen van voorstellen met betrekking tot met sociale wetenschappen en menswetenschappen verband houdende onderwerpen.
3. De samenwerkingsonderdelen van het programma bieden een evenwicht tussen lagere en hogere TRL's en hebben aldus betrekking op de hele waardeketen.
3 bis. Het programma waarborgt de daadwerkelijke bevordering en integratie van de samenwerking met derde landen alsook internationale organisaties en initiatieven op basis van wederzijdse voordelen, EU-belangen, internationale verbintenissen en waar toepasselijk wederkerigheid.
4. Het programma staat in het kader van verbrede deelname participerende landen bij, met als doel de deelname aan Horizon Europa te vergroten en brede geografische dekking in samenwerkingsprojecten te bevorderen. Dat doet het onder meer middels de verspreiding van wetenschappelijke excellentie, de stimulering van nieuwe samenwerkingsverbanden en van de mobiliteit van hoogopgeleide personen, en middels de toepassing van de artikelen 20, lid 3, en 45, lid 4. Deze inspanningen moeten hun weerslag vinden in proportionele maatregelen van de lidstaten, onder meer met betrekking tot de vastlegging van aantrekkelijke salarissen voor onderzoekers, die worden ondersteund met Europese, nationale en regionale financiële middelen. De aandacht moet met name uitgaan naar het geografisch evenwicht, afhankelijk van de situatie in de betrokken onderzoeks- en innovatiesector, in evaluatiepanels en in organen zoals raden en deskundigengroepen, zonder dat hierdoor evenwel afbreuk wordt gedaan aan de excellentiecriteria.
5. Het programma zorgt voor de daadwerkelijke bevordering van gelijke kansen voor iedereen en voor de invoering van gendermainstreaming, waarborgt dat de genderdimensie inhoudelijk aanwezig is in onderzoek en innovatie, en moet de oorzaken van genderongelijkheid aanpakken. De aandacht moet met name uitgaan naar een zo groot mogelijk genderevenwicht in evaluatiepanels en in andere relevante adviesorganen zoals raden en deskundigengroepen.
5 bis. Horizon Europa wordt uitgevoerd in synergie met andere financieringsprogramma's van de Unie, waarbij naar maximale administratieve vereenvoudiging wordt gestreefd. Een niet-uitputtende lijst van synergieën met andere financieringsprogramma's van de Unie is opgenomen in bijlage IV.
5 ter. Het programma draagt bij tot het verhogen van de overheids- en privé-investeringen in O&I in de lidstaten, en helpt op die manier mee aan het bereiken van een globale investering van ten minste 3 % van het bruto binnenlands product (bbp) van de Unie in onderzoek en ontwikkeling.
6. Bij de uitvoering van het programma streeft de Commissie naar voortdurende administratieve vereenvoudiging en vermindering van de belasting voor de aanvragers en begunstigden.
7. In het kader van de algemene doelstelling van de Unie om klimaatacties te integreren in het sectoraal beleid en de begroting van de EU, moeten acties uit hoofde van dit programma waar toepasselijk voor ten minste 35 % van de uitgaven bijdragen tot de klimaatdoelstellingen. Klimaatmainstreaming moet op een toereikende wijze in onderzoeks- en innovatieonderwerpen worden geïntegreerd.
8. Het programma bevordert cocreatie en co-ontwerp door een beroep te doen op burgers en maatschappelijke organisaties.
9. Het programma zorgt voor transparantie en verantwoordingsplicht bij de besteding van overheidsfinanciering aan onderzoeks- en innovatieprojecten, en waarborgt daarmee het algemeen belang.
10. De Commissie of het relevante financieringsorgaan zorgen ervoor dat aan alle potentiële deelnemers voldoende richtsnoeren en informatie ter beschikking worden gesteld op het ogenblik dat de uitnodiging tot het indienen van voorstellen wordt bekendgemaakt, met name de toepasselijke modelsubsidieovereenkomst.
Artikel 7
Missies
1. Missies worden geprogrammeerd binnen de pijler "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen", maar kunnen ook profijt trekken van acties die binnen andere delen van het programma worden uitgevoerd alsook van aanvullende acties die in het kader van andere financieringsprogramma's van de Unie worden verricht. Missies moeten concurrerende oplossingen mogelijk maken, met pan-Europese toegevoegde waarde en impact tot gevolg.
2. De missies worden gedefinieerd en uitgevoerd in overeenstemming met de verordening en het Specifiek Programma, waardoor er wordt gezorgd voor actieve en vroegtijdige betrokkenheid van de lidstaten en voor uitgebreid overleg met het Europees Parlement. De missies en de doelstellingen, begroting, streefdoelen, werkingssfeer, indicatoren en mijlpalen ervan worden vastgesteld in de strategische O&I-plannen of in de werkprogramma's, al naargelang. De evaluatie van de voorstellen in het kader van de missies wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 26.
2 bis. Tijdens de eerste drie jaar van het programma wordt maximaal 10 % van de jaarlijkse begroting van pijler II geprogrammeerd middels specifieke oproepen voor de uitvoering van de missies. Voor de resterende duur van het programma, en alleen na een positieve beoordeling van het proces voor selectie en beheer van de missies, kan dit percentage worden verhoogd. De Commissie deelt het totale begrotingsaandeel van elk werkprogramma voor missies mee.
3. Missies:
a) worden uitgewerkt en uitgevoerd met als uitgangspunt de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen,zijn qua inhoud duidelijk gericht op onderzoek en innovatie, hebben een duidelijke Europese toegevoegde waarde en dragen bij aan de verwezenlijking van de prioriteiten van de Unie en van de in artikel 3 genoemde verbintenissen en doelstellingen uit hoofde van het programma Horizon Europa;
a bis) beslaan gebieden van gemeenschappelijk Europees belang, zijn inclusief, moedigen brede betrokkenheid en actieve deelname van diverse soorten belanghebbenden uit de overheids- en privésector aan (onder wie burgers en eindgebruikers), en leveren R&I-resultaten op die voor alle lidstaten voordelig kunnen zijn;
b) zijn ambitieus en inspirerend, en hebben derhalve een brede wetenschappelijke, technologische, maatschappelijke, economische of beleidsmatige relevantie en impact;
c) geven een duidelijke richting en duidelijke doelstellingen aan en zijn gericht, meetbaar, tijdsgebonden en passen in een duidelijk begrotingskader;
d) worden op transparante wijze geselecteerd en zijn toegespitst op ambitieuze, op topkwaliteit gebaseerde en resultaatgerichte maar realistische doelstellingen en onderzoeks-, ontwikkelings- en innovatieactiviteiten;
d bis) bezitten de nodige reikwijdte, zetten de nodige middelen in en creëren het nodige hefboomeffect op het vlak van aanvullende overheids- en privémiddelen om de missie te laten slagen;
e) brengen activiteiten op gang over de verschillende disciplines heen (met inbegrip van sociale wetenschappen en menswetenschappen) en bestrijken activiteiten binnen een breed scala van niveaus van technologische paraatheid, ook lagere niveaus;
f) staan open voor veelzijdige, bottom‑upbenaderingen en ‑oplossingen, rekening houdend met de menselijke en maatschappelijke behoeften en met erkenning van het belang van diverse bijdragen aan de verwezenlijking van deze missies;
f bis) halen op transparante wijze voordeel uit synergieën met andere Unieprogramma's en met nationale en waar toepasselijk regionale innovatie-ecosystemen.
4. De Commissie volgt en evalueert iedere missie overeenkomstig de artikelen 45 en 47 van en bijlage V bij deze verordening, dus ook de voortgang in de richting van de korte, middellange en lange termijn, met betrekking tot uitvoering, monitoring en geleidelijke beëindiging van de missies. Een evaluatie van de eerste missies die hebben plaatsgevonden in het kader van Horizon Europa gebeurt uiterlijk in 2023 en voordat er een besluit wordt genomen over het opzetten van nieuwe missies, over het voortzetten, beëindigen of heroriënteren van lopende missies. De resultaten van deze evaluatie worden openbaar gemaakt en houden onder meer (maar niet uitsluitend) een analyse in van de missieselectieprocedure en van het bestuur, de begroting, de prioriteiten en de prestaties tot dusver van de missies.
Artikel 7 bis
De Europese Innovatieraad
1. De Commissie zet een centraal beheerd éénloketsysteem op, namelijk de Europese Innovatieraad (EIC), voor het uitvoeren van acties in het kader van pijler III "Innovatief Europa" die aan de EIC zijn gerelateerd. De EIS is voornamelijk gericht op baanbrekende en disruptieve innovatie, met een focus op marktcreërende innovatie, maar ondersteunt ook andere soorten innovatie zoals incrementele innovatie. De EIC functioneert volgens de volgende beginselen: duidelijke toevoegde waarde voor de EU, autonomie, mogelijkheid om risico te nemen, efficiëntie, doeltreffendheid, transparantie en verantwoordingsplicht.
2. De EIC staat open voor alle soorten innovators, onder meer particulieren, universiteiten, onderzoeksorganisaties, bedrijven (kmo’s, met inbegrip van start-ups en in uitzonderlijke gevallen kleine midcaps), individuele begunstigden en multidisciplinaire consortia. Minstens 70 % van de EIC-begroting wordt besteed aan kmo's en start-ups.
3. De raad van bestuur en de bestuursmechanismen van de EIC worden omschreven in Besluit (EU) … [specifiek programma] en de bijlagen daarbij.
Artikel 8
Europese partnerschappen
1. Delen van Horizon Europa kunnen worden uitgevoerd door middel van Europese partnerschappen. De betrokkenheid van de Unie bij Europese partnerschappen kan een van de volgende vormen aannemen:
a) deelname aan partnerschappen die worden opgezet op basis van memoranda van overeenstemming en/of contractuele regelingen tussen de Commissie en de in artikel 2, lid 3, bedoelde partners, waarin de doelstellingen van het partnerschap, de daarmee verband houdende verbintenissen van alle betrokkenen in verband met financiële bijdragen en/of bijdragen in natura van de partners, de belangrijkste prestatie- en impactindicatoren, de te verrichten prestaties en de wijzen van verslaglegging worden gespecificeerd. Hieronder vallen onder meer de vaststelling van aanvullende onderzoeks- en innovatieactiviteiten die worden uitgevoerd door de partners en in het kader van het programma (medegeprogrammeerde Europese partnerschappen);
b) deelname en financiële bijdrage aan een programma voor onderzoeks- en innovatieactiviteiten, met specificatie van de doelstellingen, de belangrijkste prestatie- en impactindicatoren en de te verrichten prestaties, op basis van de door de partners aangegane verbintenis in verband met financiële bijdragen en/of bijdragen in natura en de integratie van hun relevante activiteiten door middel van een medefinancieringsactie voor programma's (medegefinancierde Europese partnerschappen);
c) deelname en financiële bijdrage aan onderzoeks- en innovatieprogramma's die worden opgezet door verscheidene lidstaten in overeenstemming met artikel 185 VWEU, of door op grond van artikel 187 VWEU in het leven geroepen organen, zoals gemeenschappelijke ondernemingen, of door de kennis- en innovatiegemeenschappen van het EIT, in overeenstemming met de [EIT-verordening] (geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen). Dergelijke partnerschappen worden alleen gebruikt wanneer met andere delen van het programma Horizon Europa, met inbegrip van andere vormen van Europese partnerschappen niet dezelfde doelstellingen zouden worden verwezenlijkt of niet de noodzakelijke verwachte effecten zouden worden gegenereerd, en wanneer zij worden gerechtvaardigd door een langetermijnperspectief en een hoge mate van integratie. Partnerschappen in overeenstemming met artikel 185 of uit hoofde van artikel 187 VWEU voeren een centraal beheer van alle financiële bijdragen, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen. Als het financiële beheer centraal plaatsvindt, gebeurt de bijdrage van een deelnemende staat voor projecten op basis van de financiering waarom in de voorstellen van in die deelnemende staat gevestigde entiteiten wordt verzocht, tenzij tussen alle deelnemende staten anders is overeengekomen.
In de regels voor deze partnerschappen worden onder meer de doelstellingen gespecificeerd, de belangrijkste prestatie- en impactindicatoren en de te verrichten prestaties, alsmede de daarmee verband houdende verplichtingen voor financiële bijdragen en/of bijdragen in natura van de partners.
2. Europese partnerschappen:
a) worden opgezet voor het aanpakken van Europese of wereldwijde problemen, maar alleen in gevallen waarin de doelstellingen van Horizon Europa door die partnerschappen doeltreffender kunnen worden verwezenlijkt dan door de Unie alleen en beter dan met andere vormen van steun uit hoofde van het kaderprogramma. Deze onderdelen krijgen een passend aandeel van de begroting van Horizon Europa. Het grootste deel van de begroting in pijler II wordt toegewezen aan acties buiten de Europese partnerschappen;
b) worden gestoeld op de beginselen van toegevoegde waarde voor de Unie, transparantie, openheid, impact in en voor Europa, een sterk hefboomeffect op een voldoende grote schaal, financiële verbintenissen voor de lange termijn door alle betrokken partijen, flexibiliteit in de uitvoering, samenhang, coördinatie en complementariteit met initiatieven op lokaal, regionaal, nationaal en Unieniveau en, indien relevant, internationale initiatieven of andere partnerschappen en missies;
c) volgen een duidelijke levenscyclusbenadering, worden in de tijd beperkt en omvatten de voorwaarden voor het geleidelijk beëindigen van de financiering uit het programma.
2 bis. Europese partnerschappen in overeenstemming met artikel 8, lid 1, onder a) en b), van deze verordening worden vastgesteld in strategische O&I-plannen alvorens ze worden uitgevoerd met behulp van werkprogramma's.
De voorschriften en criteria voor de selectie, uitvoering, monitoring, evaluatie en geleidelijke beëindiging ervan worden vastgesteld in bijlage III.
Artikel 8 bis
Evaluatie van missie- en partnerschapsgebieden
Uiterlijk in 2023 evalueert de Commissie bijlage V bis in het kader van de algemene monitoring van het programma, met inbegrip van missies en geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen, op basis van artikel 185 VWEU of artikel 187 VWEU, en legt zij een verslag met de belangrijkste bevindingen voor aan de Raad en het Europees Parlement.
Artikel 9
Begroting
1. De financiële middelen voor de uitvoering van het kaderprogramma voor de periode 2021-2027 bedragen 120 miljard EUR in prijzen van 2018 voor het in artikel 1, lid 3, onder a), bedoelde specifieke programma, vermeerderd met het bedrag voor het in artikel 1, lid 3, onder b), bedoelde specifieke programma, zoals vastgesteld in de Verordening (EU) .../... tot oprichting van het Europees Defensiefonds.
2. De indicatieve verdeling van het in lid 1, eerste helft van de zin, bedoelde bedrag is als volgt:
a) 27,42 % voor pijler I – "Excellente en open wetenschap" voor de periode 2021‑2027, waarvan:
(1) 17,64 % voor de Europese Onderzoeksraad;
(2) 7,23 % voor Marie Skłodowska-Curie-acties;
(3) 2,55 % voor onderzoeksinfrastructuren;
b) 55,48 % voor pijler II – "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen" voor de periode 2021-2027, waarvan:
(1) 8,16 % voor de cluster "Gezondheid';
(2) 2,50 % voor de cluster "Inclusieve en creatieve samenleving";
(2 bis) 2,00 % voor de cluster "Veilige samenleving";
(3) 15,94 % voor de cluster "Digitaal, industrie en ruimtevaart";
(4) 15,84 % voor de cluster "Klimaat, energie en mobiliteit";
(5) 9,00 % voor de cluster "Levensmiddelen, natuurlijke hulpbronnen en landbouw";
(6) 2,04 % voor de niet-nucleaire eigen acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC);
c) 12,71 % voor pijler III – "Innovatief Europa" voor de periode 2021‑2027, waarvan:
(1) 8,71 % voor de Europese Innovatieraad (EIC), inclusief maximaal 0,53 % voor Europese innovatie-ecosystemen;
(2) 4 % voor het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT);
d) 4,39 % voor het onderdeel "Versterking van de Europese Onderzoeksruimte", met de volgende componenten:
(1) 4 % voor het verspreiden van excellentie en verbreden van de deelname in de Unie;
(2) 0,39 % voor de hervorming en versterking van het Europees O&I-systeem.
3. Om in te spelen op onvoorziene situaties of nieuwe ontwikkelingen en behoeften kan de Commissie in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure maximaal 10 % afwijken van de in lid 2 bedoelde bedragen, inclusief de toewijzing van de bijdragen van geassocieerde landen.
3 quater. 45 % van de begroting van de cluster "Inclusieve en creatieve samenleving" dient ter ondersteuning van onderzoek in de culturele en creatieve sector, inclusief het cultureel erfgoed van de Unie, en hiervan zal 300 miljoen EUR worden gereserveerd voor de oprichting, na de presentatie aan het Europees Parlement van een impactbeoordeling, van een Europese cloud voor cultureel erfgoed, zoals beschreven in bijlage I bij het specifieke programma.
3 quinquies. Het is de bedoeling dat ten minste 1 miljard EUR wordt besteed aan quantumonderzoek binnen de cluster "Digitaal, industrie en ruimtevaart" onder pijler II.
4. Het in lid 1 bedoelde bedrag voor het in artikel 1, lid 3, onder a), bedoelde specifieke programma en voor het EIT kan ook uitgaven dekken voor werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie alsmede andere werkzaamheden, en uitgaven die nodig zijn voor het beheer en de uitvoering van het programma, met inbegrip van alle administratieve uitgaven, en de beoordeling van de verwezenlijking van de doelstellingen ervan. De administratieve uitgaven voor acties onder contract mogen niet meer bedragen dan 5 % van het totale bedrag van het programma. Het in lid 1 bedoelde bedrag kan bovendien uitgaven dekken met betrekking tot studies, vergaderingen van deskundigen, informatie- en communicatieacties, voor zover zij verband houden met de doelstellingen van het programma, alsmede uitgaven in verband met informatietechnologienetwerken voor informatieverwerking en -uitwisseling, daaronder begrepen institutionele informatietechnologie-instrumenten, en andere uitgaven voor technische en administratieve bijstand die nodig is voor het beheer van het programma.
5. Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook na 2027 kredieten ter dekking van de in lid 4 bedoelde uitgaven in de begroting worden opgenomen.
6. Vastleggingen in de begroting voor acties waarvan de uitvoering zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, mogen in jaartranches worden verdeeld.
7. Onverminderd het Financieel Reglement kunnen uitgaven voor acties die voortvloeien uit in het eerste werkprogramma opgenomen projecten vanaf 1 januari 2021 in aanmerking komen.
▌
▌
Artikel 10
Open wetenschap
1. Het programma moedigt open wetenschap aan, als een benadering van het wetenschappelijke proces op basis van samenwerking en kennisverspreiding, met name in overeenstemming met de volgende beginselen:
— open toegang tot wetenschappelijke publicaties die voortvloeien uit in het kader van het programma gefinancierd onderzoek ▌;
— open toegang tot onderzoeksgegevens, met inbegrip van de gegevens die de grondslag vormen voor wetenschappelijke publicaties.
Deze beginselen worden gewaarborgd overeenkomstig artikel 35, lid 3, van deze verordening. Open toegang tot onderzoeksgegevens strookt ook met het beginsel "zo open als mogelijk, zo gesloten als nodig".
1 bis. Het beginsel van wederkerigheid met betrekking tot open wetenschap wordt gepromoot en aangemoedigd in alle associatie- en samenwerkingsovereenkomsten met derde landen, inclusief overeenkomsten die zijn ondertekend door financieringsorganen waaraan het indirecte beheer van het programma is toevertrouwd.
2. Een verantwoord beheer van onderzoeksgegevens wordt gewaarborgd in overeenstemming met de FAIR-beginselen: "Findability" (opspoorbaarheid), "Accessibility" (toegankelijkheid), "Interoperability" (interoperabiliteit) en "Reusability" (herbruikbaarheid). Ook gaat er aandacht uit naar het bewaren van onderzoeksgegevens op de lange termijn.
3. Andere openwetenschapspraktijken ▌worden gepromoot en aangemoedigd, onder meer in het voordeel van kmo's.
Artikel 11
Aanvullende, gecombineerde en cumulatieve financiering
1. Horizon Europa wordt uitgevoerd in synergie met andere financieringsprogramma's van de Unie, waarbij naar maximale administratieve vereenvoudiging wordt gestreefd. Een niet-uitputtende lijst van synergieën met andere financieringsprogramma's is opgenomen in bijlage IV. Eén voor Horizon Europa geldend stelsel van regels is van toepassing voor een medegefinancierde RDI-actie.
2. Het excellentiekeurmerk wordt voor alle onderdelen van het programma toegekend. Voor acties waaraan een excellentiekeurmerk is toegekend of die voldoen aan de volgende cumulatieve, vergelijkende voorwaarden:
a) zij zijn beoordeeld in het kader van een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het programma;
b) zij voldoen aan de minimumeisen inzake kwaliteit van die oproep tot het indienen van voorstellen;
c) zij zijn niet gefinancierd in het kader van die oproep tot het indienen van voorstellen vanwege budgettaire beperkingen;
kan steun worden ontvangen uit nationale of regionale fondsen, en uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Cohesiefonds, het Europees Sociaal Fonds+ of het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, overeenkomstig artikel [67], lid 5, van Verordening (EU).../... [verordening gemeenschappelijke bepalingen] en artikel [8] van Verordening (EU).../... [betreffende de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid], zonder dat verdere aanvragen en evaluaties vereist zijn en op voorwaarde dat die acties verenigbaar zijn met de doelstellingen van het betrokken programma. Met uitzondering van staatssteunregels gelden hierbij de regels van het fonds waaruit steun wordt ontvangen.
2 bis. Overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU) nr. XX [verordening gemeenschappelijke bepalingen] mag de beheersautoriteit op vrijwillige basis verzoeken om de overdracht van delen van de financiële toewijzingen aan Horizon Europa. Overgedragen middelen worden uitgevoerd overeenkomstig de regels van Horizon Europa. Bovendien zorgt de Commissie ervoor dat zulke overgedragen fondsen volledig worden geoormerkt voor programma's en/of projecten die zullen worden uitgevoerd in de lidstaat of eventueel de regio waarin zij hun oorsprong vinden.
2 ter. De Commissie neemt met voorafgaande toestemming van de aanvragers de in dit artikel bedoelde toewijzingen op in het informatiesysteem voor geselecteerde projecten met het oog op een snelle uitwisseling van informatie en om financierende instanties in staat te stellen financiering voor de geselecteerde acties te verstrekken.
Aan een actie waaraan uit een ander programma van de Unie een bijdrage is toegekend, kan ook in het kader van het programma een bijdrage worden toegekend, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken.
Artikel 12
Met het programma geassocieerde derde landen
1. Het programma staat open voor de associatie van de volgende derde landen:
a) landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), in overeenstemming met de in de EER-overeenkomst vastgestelde voorwaarden;
b) toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;
c) landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;
d) derde landen en gebieden die aan elk van de volgende criteria voldoen:
i) goede capaciteiten op het gebied van wetenschap, technologie en innovatie;
ii) verbintenis tot een op regels gebaseerde open markteconomie, met inbegrip van een eerlijke en billijke benadering inzake intellectuele-eigendomsrechten en eerbiediging van de mensenrechten, ondersteund door democratische instellingen;
iii) actieve bevordering van beleidsmaatregelen ter verbetering van het economische en sociale welzijn van de burgers.
De volledige of gedeeltelijke associatie van elk van de derde landen als bedoeld onder d) met het programma gebeurt op basis van een beoordeling van de voordelen van deze associatie voor de Unie. Een dergelijke associatie moet met name in overeenstemming zijn met de voorwaarden die zijn vastgesteld in een specifieke overeenkomst betreffende de deelname van het derde land aan programma's van de Unie, op voorwaarde dat de overeenkomst:
– een billijk evenwicht waarborgt tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land dat aan de programma's van de Unie deelneemt;
– het recht verleent om een actie uit hoofde van het programma te coördineren, op voorwaarde dat deze actie voordelen oplevert voor de Unie en op voorwaarde dat de bescherming van de financiële belangen van de Unie gewaarborgd is;
– de voorwaarden voor deelname aan het programma vaststelt, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke (sub)programma's en de administratieve kosten ervan. Deze bijdragen worden aangemerkt als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement;
– het derde land geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het programma verleent;
– de rechten van de Unie om naar een goed financieel beheer te streven en de financiële belangen van de Unie te beschermen, waarborgt.
2. Bij de vaststelling van de reikwijdte van de associatie van elk derde land met het programma wordt rekening gehouden met de doelstelling van bevordering van economische groei in de Unie door middel van innovatie en wordt hersenvlucht uit de Unie verhinderd. Dienovereenkomstig kunnen voor een specifiek land, met uitzondering van EER-leden, toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten, eenzijdig begunstigende onderdelen van het programma worden uitgesloten van een associatieovereenkomst, met name onderdelen die specifiek voor particuliere entiteiten zijn bestemd.
3. De associatieovereenkomst voorziet, waar passend, in en streeft naar de wederzijdse deelname van in de Unie gevestigde juridische entiteiten aan soortgelijke programma's van geassocieerde landen overeenkomstig de daarin vastgestelde voorwaarden.
4. De voorwaarden van de associatieovereenkomst voor de vaststelling van de hoogte van de financiële bijdrage waarborgen een automatische tweejaarlijkse correctie van eventuele onevenwichtigheden in vergelijking met het bedrag dat in het geassocieerde land gevestigde entiteiten door deelname aan het programma ontvangen, waarbij rekening wordt gehouden met de kosten van het beheer, de uitvoering en het functioneren van het programma.
4 bis. De bijdragen van alle geassocieerde landen worden toegewezen aan de relevante delen van het programma, mits de in artikel 9, lid 2, gespecificeerde verdeling van de begrotingsmiddelen in acht wordt genomen. De Commissie deelt de Raad en het Parlement tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure de totale begroting mee voor elke onderdeel van het programma, met precisering van elk van de geassocieerde landen, alle individuele bijdragen en de financiële balans ervan.
TITEL II
REGELS VOOR DEELNAME EN VERSPREIDING
HOOFDSTUK I
Algemene bepalingen
Artikel 13
Financieringsorganen en eigen acties van het JRC
1. Financieringsorganen kunnen enkel van de regels van deze titel, met uitzondering van artikelen 14, 15 en 16, afwijken in terdege gemotiveerde gevallen en wanneer de basishandeling tot oprichting van het financieringsorgaan of tot toewijzing van begrotingsuitvoeringstaken aan het financieringsorgaan daarin voorziet, of, in het geval van in artikel 62, lid 1, onder c), ii), iii) of v), van het Financieel Reglement bedoelde financieringsorganen, wanneer de bijdrageovereenkomst daarin voorziet en de specifieke operationele behoeften ervan of de aard van de actie dat vereisen.
2. De regels van deze titel zijn niet van toepassing op eigen acties van het JRC.
Artikel 14
Subsidiabele acties en ethische beginselen
1. Onverminderd lid 2 ▌van dit artikel komen alleen acties voor de verwezenlijking van de doelstellingen als bedoeld in artikel 3 in aanmerking voor financiering.
De volgende onderzoeksterreinen komen niet voor financiering in aanmerking:
a) activiteiten die gericht zijn op het klonen van mensen voor voortplantingsdoeleinden;
b) activiteiten bedoeld om het genetisch erfgoed van mensen te wijzigen waardoor dergelijke wijzigingen erfelijk zouden kunnen worden(27);
c) activiteiten bedoeld om uitsluitend ten behoeve van onderzoek of het verkrijgen van stamcellen, onder meer via overdracht van de celkern van somatische cellen, menselijke embryo's te produceren.
2. Onderzoek naar menselijke stamcellen, zowel van volwassenen als van embryo's, mag worden gefinancierd, afhankelijk van zowel de inhoud van het wetenschappelijke voorstel als het wetgevingskader van de betrokken lidstaten. Noch binnen, noch buiten de EU wordt er financiering verstrekt voor onderzoeksactiviteiten die in alle lidstaten zijn verboden. Geen activiteit wordt gefinancierd in een lidstaat waar een dergelijke activiteit is verboden.
1. In het kader van het programma verrichte acties zijn in overeenstemming met de ethische beginselen en de toepasselijke nationale, internationale en Uniewetgeving, inclusief het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de aanvullende protocollen.
Bijzondere aandacht wordt besteed aan het evenredigheidsbeginsel, het recht op privacy, het recht op bescherming van persoonsgegevens, het recht op lichamelijke en geestelijke integriteit van personen, het recht op non-discriminatie en de noodzaak om het milieu te beschermen en een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te verzekeren.
2. Entiteiten die deelnemen aan de actie verstrekken:
a) een ethische zelfbeoordeling met daarin een opsomming en een gedetailleerde beschrijving van alle te verwachten ethische kwesties die verband houden met de doelstelling, de uitvoering en de te verwachten effecten van de te financieren activiteiten, met inbegrip van een bevestiging van de naleving van lid 1 en een beschrijving van hoe deze zal worden gewaarborgd;
b) een bevestiging dat de activiteiten in overeenstemming zullen zijn met "The European Code of Conduct for Research Integrity", gepubliceerd door All European Academies, en dat geen van financiering uitgesloten activiteiten zullen worden verricht;
c) in het geval van buiten de Unie verrichte activiteiten, een bevestiging dat dezelfde activiteiten zouden zijn toegestaan in een lidstaat; en
d) in het geval van activiteiten waarbij menselijke embryonale stamcellen worden gebruikt, waar van toepassing, nadere bijzonderheden betreffende de toestemmings- en toezichtmaatregelen die de bevoegde instanties van de betrokken lidstaten nemen, alsmede betreffende de ethische goedkeuringen die vóór de aanvang van de betrokken activiteiten moeten worden verkregen.
3. Voorstellen worden systematisch gescreend om na te gaan welke acties aanleiding geven tot ingewikkelde of ernstige ethische kwesties en deze aan een ethische beoordeling te onderwerpen. De ethische beoordeling wordt uitgevoerd door de Commissie, tenzij het financieringsorgaan hiertoe wordt gemachtigd. In het geval van activiteiten waarbij menselijke embryonale stamcellen of menselijke embryo's worden gebruikt, is een ethische beoordeling verplicht. Ethische screenings en beoordelingen worden uitgevoerd met de hulp van ethische deskundigen. De Commissie en de financieringsorganen waarborgen dat de ethische procedures zo transparant mogelijk zijn, zonder dat hierdoor afbreuk wordt gedaan aan de vertrouwelijkheid van de inhoud van de procedure.
4. Entiteiten die deelnemen aan de actie verkrijgen vóór de aanvang van de desbetreffende activiteiten alle goedkeuringen of andere verplichte documenten van de betrokken nationale of lokale ethische commissies of andere organen, bijvoorbeeld gegevensbeschermingsautoriteiten. Die documenten worden aangehouden en op verzoek aan de Commissie of het financieringsorgaan worden overgelegd.
5. In voorkomend geval voert de Commissie of het financieringsorgaan ethische controles uit. In het geval van ernstige of ingewikkelde ethische kwesties worden de controles uitgevoerd door de Commissie, tenzij het financieringsorgaan hiertoe wordt gemachtigd.
Ethische controles worden uitgevoerd met de hulp van ethisch deskundigen.
6. Acties die niet voldoen aan de in de leden 1 tot en met 4 genoemde ethische vereisten en die bijgevolg ethisch niet aanvaardbaar zijn, worden verworpen of beëindigd zodra de ethische onaanvaardbaarheid ervan is vastgesteld.
Artikel 16
Beveiliging
1. In het kader van het programma verrichte acties voldoen aan de toepasselijke beveiligingsvoorschriften en met name aan de voorschriften inzake de bescherming van gerubriceerde informatie tegen ongeoorloofde openbaarmaking, inclusief naleving van het toepasselijke nationale recht en recht van de Unie. In het geval van buiten de Unie verricht onderzoek waarbij gerubriceerde informatie wordt gebruikt en/of gegenereerd, moeten niet alleen die voorschriften worden nageleefd, maar moet ook een beveiligingsovereenkomst worden gesloten tussen de Unie en het derde land waar het onderzoek wordt verricht.
2. In voorkomend geval bevatten voorstellen een zelfbeoordeling inzake beveiliging met daarin een opsomming van alle beveiligingskwesties en een gedetailleerde beschrijving van de wijze waarop deze kwesties zullen worden aangepakt met het oog op de naleving van het toepasselijke nationale recht en recht van de Unie.
3. In voorkomend geval worden voorstellen die aanleiding geven tot beveiligingskwesties door de Commissie of het financieringsorgaan aan een beveiligingscontrole onderworpen.
4. In voorkomend geval is de actie in overeenstemming met Besluit (EU, Euratom) 2015/444 en de uitvoeringsbepalingen daarbij.
5. Entiteiten die deelnemen aan de actie waarborgen de bescherming van bij de actie gebruikte en/of gegenereerde gerubriceerde informatie tegen ongeoorloofde openbaarmaking. Zij tonen vóór de aanvang van de betrokken activiteiten aan dat zij beschikken over een door de bevoegde nationale veiligheidsinstanties afgegeven veiligheidsmachtiging voor zichzelf en/of de vestiging.
6. Wanneer externe deskundigen te maken krijgen met gerubriceerde informatie wordt voorafgaand aan hun aanstelling de passende veiligheidsmachtiging verstrekt.
7. In voorkomend geval kan de Commissie of het financieringsorgaan beveiligingscontroles uitvoeren.
Acties die niet aan de veiligheidsvoorschriften in dit artikel voldoen, kunnen te allen tijde worden verworpen of beëindigd.
HOOFDSTUK II
Subsidies
Artikel 17
Subsidies
Subsidies in het kader van het programma worden toegekend en beheerd in overeenstemming met titel VIII van het Financieel Reglement, tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald.
Artikel 18
Voor deelname in aanmerking komende entiteiten
1. Alle juridische entiteiten, waar ook gevestigd, inclusief juridische entiteiten uit niet‑geassocieerde derde lande, en alle internationale organisaties kunnen aan acties in het kader van het programma deelnemen, op voorwaarde dat voldaan is aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden, inclusief alle voorwaarden in het werkprogramma of de oproep.
2. Entiteiten maken deel uit van een consortium dat bestaat uit minimaal drie onafhankelijke juridische entiteiten die elk in een andere lidstaat of een ander geassocieerd land zijn gevestigd en waarvan er minimaal één in een lidstaat is gevestigd, tenzij:
a) indien dit naar behoren gerechtvaardigd is, in het werkprogramma anders is bepaald.
3. Acties op het gebied van grensverleggend onderzoek van de Europese Onderzoeksraad (ERC), acties van de Europese Innovatieraad (EIC), opleidings- en mobiliteitsacties of medefinancieringsacties voor programma's kunnen worden uitgevoerd door een of meer juridische entiteiten, waarvan er minimaal één op basis van een conform artikel 12 gesloten overeenkomst in een lidstaat of een geassocieerd land is gevestigd.
4. Coördinatie- en ondersteuningsacties kunnen worden uitgevoerd door een of meer in een lidstaat, een geassocieerd land of een ander derde land gevestigde juridische entiteiten.
5. Voor acties met betrekking tot de strategische activa, belangen, autonomie of veiligheid van de Unie kan in het werkprogramma worden vastgesteld dat de deelname kan worden beperkt tot entiteiten die in lidstaten zijn gevestigd, of tot entiteiten die in lidstaten en in bepaalde geassocieerde of andere derde landen zijn gevestigd.
6. Indien passend en terdege gemotiveerd, kan in het werkprogramma worden voorzien in extra criteria om in aanmerking te komen, naast die welke in de leden 2 tot en met 5 worden vermeld, overeenkomstig specifieke beleidsvereisten of de aard en de doelstellingen van de actie, met inbegrip van het aantal juridische entiteiten, de soort juridische entiteit en de plaats van vestiging.
7. In het geval van acties die in aanmerking komen voor de in artikel 11 bedoelde middelen, wordt de deelname beperkt tot één enkele in het rechtsgebied van de delegatieverlenende beheersautoriteit gevestigde juridische entiteit, tenzij anders is overeengekomen met de beheersautoriteit en anders is bepaald in het werkprogramma.
8. Wanneer zulks in het werkprogramma is aangegeven, kan het JRC deelnemen aan acties.
9. Het JRC, internationale Europese onderzoeksorganisaties en krachtens het recht van de Unie opgerichte juridische entiteiten worden geacht te zijn gevestigd in een andere lidstaat dan die waarin andere aan de actie deelnemende juridische entiteiten zijn gevestigd.
10. In het geval van acties op het gebied van grensverleggend onderzoek van de Europese Onderzoeksraad (ERC), opleidings- en mobiliteitsacties en wanneer dat in het werkprogramma is bepaald, worden internationale organisaties met hoofdkantoor in een lidstaat of een geassocieerd land geacht in deze lidstaat of dit geassocieerde land te zijn gevestigd.
Voor andere delen van het programma worden internationale organisaties die geen internationale Europese onderzoeksorganisaties zijn, geacht te zijn gevestigd in een niet‑geassocieerd derde land.
Artikel 19
Voor financiering in aanmerking komende entiteiten
1. Entiteiten komen in aanmerking voor financiering indien zij zijn gevestigd in een lidstaat of een geassocieerd land zoals vermeld in artikel 12.
In het geval van acties die in aanmerking komen voor de in artikel 11, lid 3, bedoelde middelen komen enkel in het rechtsgebied van de delegatieverlenende beheersautoriteit gevestigde entiteiten in aanmerking voor financiering met die middelen.
1 ter. In het geval van laag- en middeninkomenslanden en uitzonderlijk andere niet-geassocieerde derde landen kunnen zij in aanmerking komen voor financiering in het kader van een actie indien:
a) het derde land wordt genoemd in het werkprogramma; en
b) de Commissie of het financieringsorgaan van oordeel is dat de deelname van de entiteit van wezenlijk belang is voor de uitvoering van de actie.
2. ▌In een ander niet-geassocieerd derde land gevestigde entiteiten dragen de kosten van hun deelname. Wanneer dit nuttig wordt geacht, kunnen er O&O-overeenkomsten worden gesloten tussen deze niet-geassocieerde derde landen en de Unie, en kan er een medefinancieringsmechanisme worden ingesteld, naar het voorbeeld van de mechanismen die in het kader van Horizon 2020 zijn vastgesteld. Die landen dienen te zorgen voor wederzijdse toegang voor in de Unie gevestigde juridische entiteiten tot hun RDI-financieringsprogramma's alsook voor wederkerigheid wat betreft de open toegang tot wetenschappelijke resultaten en gegevens en tot billijke voorwaarden met betrekking tot intellectuele-eigendomsrechten.
▌
▌
3. Verbonden entiteiten komen in aanmerking voor financiering in het kader van een actie indien zij zijn gevestigd in een lidstaat of een geassocieerd land ▌.
3 bis. De Commissie brengt verslag uit aan het Parlement en de Raad en preciseert voor elk niet-geassocieerd derde land het bedrag aan financiële bijdragen van de Unie dat aan de deelnemende landen is verstrekt, en het bedrag van de financiële bijdragen van het betrokken land aan entiteiten in de Unie die aan hun activiteiten deelnemen.
Artikel 20
Oproepen tot het indienen van voorstellen
1. ▌De inhoud van de oproepen tot het indienen van voorstellen voor alle acties wordt opgenomen in het werkprogramma.
▌
▌
▌
3. Oproepen kunnen, in uitzonderlijke gevallen en wanneer dit voor de verwezenlijking van de doelstellingen ervan noodzakelijk is, worden beperkt tot de ontwikkeling van extra activiteiten of tot de toevoeging van extra partners aan bestaande acties. Daarnaast kan het werkprogramma het ook mogelijk maken dat juridische entiteiten uit lidstaten die laag scoren op O&I zich aansluiten bij geselecteerde, reeds bestaande O&I-activiteiten, mits het desbetreffende consortium daarmee akkoord gaat en er nog geen juridische entiteiten van die lidstaten aan deelnemen.
4. Een oproep tot het indienen van voorstellen is niet vereist voor coördinatie- en ondersteuningsacties of medefinancieringsacties voor programma's die:
a) door het JRC of door in het werkprogramma genoemde juridische entiteiten moeten worden uitgevoerd; en
b) niet binnen de reikwijdte van een oproep tot het indienen van voorstellen vallen, overeenkomstig artikel 195, onder e), van het Financieel Reglement.
5. In het werkprogramma worden de oproepen vermeld in het kader waarvan excellentiekeurmerken zullen worden toegekend. Met voorafgaande toestemming van de aanvrager kan informatie met betrekking tot de aanvraag en de evaluatie worden gedeeld met betrokken financierende instanties, op voorwaarde dat overeenkomsten inzake vertrouwelijkheid worden gesloten.
Artikel 21
Gezamenlijke oproepen
De Commissie of het financieringsorgaan kan een gezamenlijke oproep tot het indienen van voorstellen uitschrijven met:
a) derde landen, met inbegrip van de wetenschappelijke en technologische organisaties of agentschappen daarvan;
b) internationale organisaties;
c) juridische entiteiten zonder winstoogmerk.
In het geval van een gezamenlijke oproep moeten de aanvragers aan de eisen vermeld in artikel 18 van deze verordening voldoen en worden gezamenlijke procedures voor de selectie en de evaluatie van voorstellen vastgesteld. Bij de procedures wordt een evenwichtige groep van door alle partijen aangestelde deskundigen betrokken.
Artikel 22
Precommerciële inkoop en overheidsopdrachten voor innovatieve oplossingen
1. Acties kunnen gedeeltelijk bestaan uit of voornamelijk gericht zijn op precommerciële inkoop of overheidsopdrachten voor innovatieve oplossingen die worden uitgevoerd door begunstigden die aanbestedende diensten of aanbestedende entiteiten zijn in de zin van de Richtlijnen 2014/24/EU(29), 2014/25/EU(30) en 2009/81/EG(31).
2. De inkoopprocedures:
a) moeten in overeenstemming zijn met de beginselen van transparantie, non-discriminatie, gelijke behandeling, goed financieel beheer en evenredigheid, alsook met de mededingingsregels;
b) kunnen, in het geval van precommerciële inkoop, waar nodig en onverminderd de onder a) opgesomde beginselen gebruikmaken van een vereenvoudigde en/of versnelde procedure en in specifieke voorwaarden voorzien, zoals dat de plaats van uitvoering van de gegunde activiteiten beperkt is tot het grondgebied van de lidstaten en van geassocieerde landen;
c) kunnen voorzien in de gunning van meerdere contracten binnen één en dezelfde procedure ("multiple sourcing"); en
d) moeten bepalen dat de contracten worden gegund aan de inschrijver of inschrijvers die de beste prijs-kwaliteitverhouding biedt of bieden, waarbij de afwezigheid van belangenconflicten wordt gewaarborgd.
3. Een contractant die in het kader van een precommerciële inkoopactie resultaten genereert, is minimaal rechthebbende van de daaraan verbonden intellectuele-eigendomsrechten. De aanbestedende diensten hebben minimaal en vrij van royalty's recht op toegang tot die resultaten voor eigen gebruik en hebben het recht om niet-exclusieve licenties aan derden te verlenen of om die licentie door de deelnemende contractant te doen verlenen, teneinde de resultaten onder eerlijke en redelijke voorwaarden voor de aanbestedende dienst te exploiteren, evenwel zonder sublicentierecht. Indien een contractant er niet in slaagt om de resultaten binnen een bepaalde periode na de precommerciële inkoop zoals vastgesteld in de overeenkomst, te exploiteren, kunnen de aanbestedende diensten, na met de contractant over de redenen hiervoor te hebben gesproken, eisen dat hij de eigendom van de resultaten aan de aanbestedende diensten overdraagt.
▌
Artikel 24
Financiële draagkracht van aanvragers
1. Naast de uitzonderingen vermeld in artikel 198, lid 5, van het Financieel Reglement wordt enkel de financiële draagkracht van de coördinator geverifieerd en enkel wanneer de aangevraagde financiering van de Unie voor de actie 500 000 EUR of meer bedraagt.
2. Wanneer er echter redenen bestaan om te twijfelen aan de financiële draagkracht of wanneer het risico groter is vanwege deelname aan verscheidene lopende acties die door onderzoeks- en innovatieprogramma's van de Unie worden gefinancierd, verifieert de Commissie of het financieringsorgaan tevens de financiële draagkracht van andere aanvragers of van coördinatoren die onder de in lid 1 bedoelde drempelwaarde blijven.
3. Wanneer de financiële draagkracht structureel wordt gewaarborgd door een andere juridische entiteit, wordt de financiële draagkracht van deze laatste geverifieerd.
4. In het geval van geringe financiële draagkracht kan de Commissie of het financieringsorgaan de deelname van de aanvrager afhankelijk stellen van de overlegging van een verklaring inzake de hoofdelijke aansprakelijkheid van een verbonden entiteit.
5. De bijdrage aan het in artikel 33 bedoelde onderlingeverzekeringsmechanisme wordt beschouwd als een toereikende garantie overeenkomstig artikel 152 van het Financieel Reglement. Er mag geen aanvullende garantie of zekerheid van de begunstigden worden aanvaard, noch aan hen worden opgelegd.
Artikel 25
Toekennings- en selectiecriteria
1. Een voorstel wordt geëvalueerd aan de hand van de volgende toekenningscriteria:
a) excellentie;
b) effect;
c) kwaliteit en efficiëntie van de uitvoering.
2. Op voorstellen voor acties op het gebied van grensverleggend onderzoek van de ERC is uitsluitend het in lid 1, onder a), bedoelde criterium van toepassing.
3. In het werkprogramma worden nadere gegevens over de toepassing van de in lid 1 genoemde toekenningscriteria opgenomen, inclusief wegingen, drempelwaarden en indien relevant regels voor het behandelen van ex aequo-voorstellen, waarbij rekening wordt gehouden met de doelstellingen van de oproep tot het indienen van voorstellen. De voorwaarden voor het behandelen van ex aequo-voorstellen kunnen onder meer betrekking hebben op de volgende criteria: kmo's, gender en geografische diversiteit.
3 bis. De Commissie en andere financieringsorganen nemen de mogelijkheid van een indieningsprocedure in twee stappen in overweging, en waar dat aangewezen is, kunnen in de eerste beoordelingsfase anonieme voorstellen in aanmerking worden genomen, op basis van een of meerdere van de in lid 1 genoemde toekenningscriteria.
Artikel 26
Evaluatie
1. Voorstellen worden geëvalueerd door het evaluatiecomité, dat ▌uit externe onafhankelijke deskundigen bestaat.
Voor wat EIC-activiteiten betreft, kunnen missies, en in terdege gemotiveerde gevallen, zoals is bepaald in het door de Commissie goedgekeurde werkprogramma, het evaluatiecomité deels, of, in het geval van coördinatie- en ondersteuningsacties, deels of volledig bestaan uit vertegenwoordigers van instellingen of organen van de Unie zoals bedoeld in artikel 150 van het Financieel Reglement.
▌
Het evaluatieproces kan worden gevolgd door onafhankelijke waarnemers.
2. Waar dit van toepassing is, rangschikt het evaluatiecomité de voorstellen die de toepasselijke drempelwaarden hebben gehaald volgens:
a) de in het kader van de evaluatie behaalde scores;
b) de bijdrage ervan aan de verwezenlijking van specifieke beleidsdoelstellingen, met inbegrip van de samenstelling van een consistente projectenportefeuille, met name voor activiteiten van de EIC-Pathfinder en missies en in andere terdege gemotiveerde gevallen, zoals gedetailleerd in het door de Commissie goedgekeurde werkprogramma.
Voor EIC-activiteiten en missies en in andere naar behoren gemotiveerde gevallen zoals gedetailleerd in het door de Commissie goedgekeurde werkprogramma, kan het evaluatiecomité tevens ▌aanpassingen van een voorstel voorstellen, voor zover nodig voor de coherentie van de portefeuillebenadering. Deze aanpassingen voldoen aan de voorwaarden voor deelname en aan het beginsel van gelijke behandeling. Het programmacomité wordt van dergelijke gevallen in kennis gesteld.
2 bis. De evaluatieprocedure moet zo ontworpen zijn dat belangenconflicten en vooroordelen worden vermeden. Er wordt gezorgd voor transparantie van de evaluatiecriteria en van de methode voor de toekenning van scores aan de voorstellen.
3. Overeenkomstig artikel 200, lid 7, van het Financieel Reglement ontvangen aanvragers ontvangen tijdens alle fases van de evaluatie feedback en, indien van toepassing, de redenen voor de afwijzing.
4. Juridische entiteiten die gevestigd zijn in lidstaten met een lage O&I-score en die met succes hebben deelgenomen aan het onderdeel "Verbreden van de deelname en delen van excellentie", krijgen op aanvraag een deelnameverslag dat bij voorstellen voor de samenwerkingsonderdelen van het programma dat zij coördineren kan worden gevoegd.
Artikel 27
Procedure voor de toetsing van evaluaties, vragen en klachten
1. Een aanvrager kan om toetsing van een evaluatie verzoeken wanneer hij van oordeel is dat de toepasselijke evaluatieprocedure niet correct op zijn voorstel is toegepast(32).
2. Een toetsing van een evaluatie is enkel van toepassing op de procedurele aspecten van de evaluatie en niet op de evaluatie van de verdiensten van het voorstel.
2 bis. Een verzoek om een toetsing moet op een specifiek voorstel betrekking hebben en moet binnen dertig dagen na mededeling van de bevindingen van de evaluatie worden ingediend.
Een toetsingscomité voor evaluaties brengt advies uit over de procedurele aspecten. Dit comité wordt voorgezeten door een personeelslid van de Commissie of van het betrokken financieringsorgaan die niet betrokken is geweest bij de evaluatie van de voorstellen, en bestaat onder meer uit dergelijke personeelsleden. Het comité kan een van de volgende aanbevelingen doen:
a) een nieuwe evaluatie van het voorstel, in eerste instantie door beoordelaars die niet betrokken waren bij de vorige evaluatie;
b) een bekrachtiging van de oorspronkelijke evaluatie.
▌
▌
3. Een toetsing van een evaluatie leidt niet tot een vertraging van het selectieproces voor de voorstellen die niet worden getoetst.
3 bis. De Commissie ziet toe op de invoering van een procedure die deelnemers in staat stelt rechtstreeks vragen te stellen en klachten in te dienen aangaande hun betrokkenheid bij Horizon Europa. Er wordt online informatie beschikbaar gemaakt over de wijze waarop vragen kunnen worden gesteld en klachten kunnen worden ingediend.
Artikel 28
Subsidietoekenningstermijn
1. In afwijking van artikel 194, lid 2, eerste alinea, van het Financieel Reglement zijn de volgende termijnen van toepassing:
a) voor wat betreft de inkennisstelling van alle aanvragers betreffende de uitkomst van de evaluatie van hun aanvraag, ten hoogste vijf maanden na de uiterste datum voor de indiening van volledige voorstellen;
b) voor wat betreft de ondertekening van de subsidieovereenkomsten met de aanvragers, ten hoogste acht maanden na de uiterste datum voor de indiening van volledige voorstellen.
▌
▌
2. In het werkprogramma ▌kunnen kortere termijnen worden vastgesteld.
3. Naast de in artikel 194, lid 2, tweede alinea, van het Financieel Reglement vermelde uitzonderingen kunnen de in lid 1 bedoelde termijnen worden overschreden in het geval van acties van de ERC, in het geval van missies en in het geval dat acties aan een ethische of beveiligingsbeoordeling worden onderworpen.
Artikel 29
Uitvoering van de subsidie
1. Indien een begunstigde zijn verplichtingen met betrekking tot de technische uitvoering van de actie niet nakomt, voldoen de andere begunstigden aan deze verplichtingen zonder enige aanvullende Uniefinanciering, tenzij zij uitdrukkelijk van die verplichting worden ontheven. De financiële aansprakelijkheid van elke begunstigde is beperkt tot zijn eigen schulden, onverminderd de bepalingen betreffende het onderlingeverzekeringsmechanisme.
2. In de subsidieovereenkomst kunnen mijlpalen en daarmee samenhangende voorfinancieringstranches worden vastgesteld. Indien de mijlpalen niet worden bereikt, kan de actie worden geschorst, gewijzigd of, mits terdege gemotiveerd, beëindigd.
3. De actie kan tevens worden beëindigd wanneer de verwachte resultaten om wetenschappelijke of technologische redenen, of in het geval van de EIC-Accelerator, ook om economische redenen niet langer relevant zijn voor de Unie, of, in het geval van de EIC en van missies, wanneer zij niet langer relevant zijn als onderdeel van een portefeuille van acties. Conform artikel 133 van het Financieel Reglement volgt de Commissie een overlegprocedure met de coördinator van de actie en indien toepasselijk externe deskundigen voordat zij besluit een actie te beëindigen.
Artikel 29 bis
Model van subsidieovereenkomst
1. De Commissie stelt in nauwe samenwerking met de lidstaten modelsubsidieovereenkomsten op tussen de Commissie of het betrokken financieringsorgaan en de begunstigden overeenkomstig deze verordening. Indien een belangrijke wijziging van een modelsubsidieovereenkomst vereist is, bijvoorbeeld met het oog op verdere vereenvoudiging voor de begunstigden, brengt de Commissie in nauwe samenwerking met de lidstaten de nodige wijzigingen in de overeenkomst aan.
2. In de subsidieovereenkomst worden de rechten en verplichtingen van de begunstigden en die van hetzij de Commissie, hetzij het betrokken financieringsorgaan vastgesteld, in overeenstemming met deze verordening. In de overeenkomst worden ook de rechten en verplichtingen vastgesteld van juridische entiteiten die tijdens de uitvoering van de actie begunstigde worden, alsmede de rol en taken van een consortiumcoördinator.
Artikel 30
Financieringspercentages
1. Per actie is één enkel financieringspercentage van toepassing op alle activiteiten die in het kader daarvan worden gefinancierd. Het maximumpercentage per actie wordt in het werkprogramma vastgesteld.
2. Het programma kan maximaal 100 % van de totale subsidiabele kosten van een actie vergoeden, met uitzondering van:
a) innovatieacties: maximaal 70 % van de totale subsidiabele kosten, met uitzondering van juridische entiteiten zonder winstoogmerk, waarbij het programma maximaal 100 % van de totale subsidiabele kosten kan vergoeden;
b) medefinancieringsacties voor programma's: minimaal 30 % van de totale subsidiabele kosten, en in specifieke en naar behoren gemotiveerde gevallen maximaal 70 %.
3. De in dit artikel bepaalde financieringspercentages zijn ook van toepassing op acties waarbij voor de financiering van de gehele of een deel van de actie een vast percentage, eenheidskosten of een vast bedrag zijn vastgelegd.
Artikel 31
Indirecte kosten
1. De indirecte subsidiabele kosten worden bepaald aan de hand van een vast percentage van 25 % van de totale directe subsidiabele kosten, exclusief direct subsidiabele kosten voor uitbesteding, financiële steun aan derden en eenheidskosten of vaste bedragen die indirecte kosten omvatten.
In voorkomend geval worden in eenheidskosten of vaste bedragen opgenomen indirecte kosten berekend aan de hand van het in lid 1 vastgestelde vaste percentage, met uitzondering van eenheidskosten voor intern gefactureerde goederen en diensten; deze worden berekend op basis van de werkelijke kosten, in overeenstemming met de gangbare kostenberekeningsmethode van de begunstigden.
2. Wanneer het werkprogramma daarin voorziet, kunnen indirecte kosten echter in de vorm van een vast bedrag of op basis van eenheidskosten worden gedeclareerd.
Artikel 32
Subsidiabele kosten
1. Naast de in artikel 186 van het Financieel Reglement vastgestelde criteria zijn in het geval van begunstigden met projectgebaseerde vergoeding personeelskosten subsidiabel tot maximaal de hoogte van de vergoeding die de persoon zou ontvangen voor werkzaamheden in het kader van O&I-projecten die uit hoofde van nationale stelsels worden gefinancierd. Deze personeelskosten omvatten ook uit het nationale recht of de arbeidsovereenkomst voortvloeiende sociale zekerheidsbijdragen en andere kosten in verband met de bezoldiging van personeel dat aan de actie is toegewezen.
Onder projectgebaseerde vergoeding wordt verstaan de vergoeding die samenhangt met de deelname van een persoon aan projecten, deel uitmaakt van de gangbare vergoedingsmethoden van de begunstigde en op een consistente wijze wordt uitbetaald.
2. In afwijking van artikel 190, lid 1, van het Financieel Reglement zijn de kosten van in de vorm van bijdragen in natura door derden ter beschikking gestelde middelen subsidiabel tot maximaal de hoogte van de directe subsidiabele kosten van de derde partij.
3. In afwijking van artikel 192 van het Financieel Reglement worden inkomsten uit de exploitatie van de resultaten niet als ontvangsten uit de actie aangemerkt.
3 bis. Begunstigden kunnen hun gangbare kostenberekeningsmethoden toepassen om de in verband met een actie gemaakte kosten in kaart te brengen en te declareren, met inachtneming van alle in de subsidieovereenkomst opgenomen bepalingen en voorwaarden en in overeenstemming met deze verordening en met artikel 186 van het Financieel Reglement.
4. In afwijking van artikel 203, lid 4, van het Financieel Reglement is bij de betaling van het saldo een certificaat betreffende de financiële staten vereist wanneer het bedrag dat wordt gevorderd als in overeenstemming met de gangbare kostenberekeningsmethoden berekende werkelijke kosten en eenheidskosten, 325 000 EUR of meer bedraagt.
Certificaten betreffende de financiële staten kunnen worden uitgereikt door een erkende externe controleur of, voor overheidsinstanties, door een bevoegde en onafhankelijke ambtenaar, overeenkomstig artikel 203, lid 4, van het Financieel Reglement.
4 bis. Voor Marie Skłodowska-Curie-opleidings- en mobiliteitsacties houdt de bijdrage van de EU waar toepasselijk terdege rekening met bijkomende kosten voor de begunstigde die verband houden met moederschaps-, vaderschaps- of ziekteverlof, buitengewoon verlof, wijziging van de aanwervende gastorganisatie of veranderingen in de familiesituatie van de onderzoeker tijdens de looptijd van de subsidieovereenkomst.
4 ter. Kosten in verband met open toegang, bijvoorbeeld voor plannen voor gegevensbeheer, komen conform de bepalingen van de subsidieovereenkomst in aanmerking voor vergoeding.
Artikel 33
Onderlingeverzekeringsmechanisme
1. Hierbij wordt een onderlingeverzekeringsmechanisme ("het mechanisme") ingesteld ter vervanging en opvolging van het krachtens artikel 38 van Verordening (EU) nr. 1290/2013 ingestelde fonds. Het mechanisme dekt de risico's van het niet terugkrijgen van bedragen die de begunstigden verschuldigd zijn:
a) aan de Commissie op grond van Besluit nr. 1982/2006/EG;
b) aan de Commissie en organen van de Unie op grond van Horizon 2020;
c) aan de Commissie en financieringsorganen op grond van het programma.
De dekking van het risico met betrekking tot financieringsorganen zoals bedoeld in de eerste alinea, onder c), kan worden toegepast via een in de toepasselijke overeenkomst vastgesteld systeem van indirecte dekking en rekening houdend met de aard van het financieringsorgaan.
2. Het mechanisme wordt beheerd door de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, die optreedt als uitvoerend agent. De Commissie stelt specifieke regels vast voor de werking van het mechanisme.
3. Begunstigden leveren een bijdrage van 5 % van de Uniefinanciering voor de actie. De Commissie kan deze bijdrage op basis van transparante periodieke evaluaties verhogen tot maximaal 8 % of verlagen tot minder dan 5 %. De bijdrage van de begunstigden aan het mechanisme wordt op de eerste voorfinanciering ingehouden en namens de begunstigden aan het mechanisme overgemaakt. Deze bijdrage bedraagt nooit meer dan het bedrag van de initiële voorfinanciering.
4. De bijdrage van de begunstigden wordt bij de betaling van het saldo terugbetaald.
5. Eventuele financiële opbrengsten van het mechanisme behoren toe aan het mechanisme. Indien de opbrengst ontoereikend is, treedt het mechanisme niet op en vordert de Commissie of het financieringsorgaan alle verschuldigde bedragen rechtstreeks bij de begunstigden of derden in.
6. De teruggekregen bedragen vormen voor het mechanisme bestemde ontvangsten in de zin van artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement. Zodra alle subsidies waarvan het risico direct of indirect wordt gedekt door het mechanisme zijn afgehandeld, worden eventuele uitstaande bedragen door de Commissie ingevorderd en worden zij, bij besluiten van de wetgevende autoriteit, opgenomen in de Uniebegroting.
7. Het mechanisme kan worden uitgebreid tot de begunstigden van andere direct beheerde EU-programma's. De modaliteiten voor de deelname van de begunstigden van andere programma's worden door de Commissie vastgesteld.
Artikel 34
Eigendom en bescherming
1. Begunstigden zijn eigenaar van de door hen gegenereerde resultaten. Zij waarborgen dat eventuele rechten van hun werknemers of eender welke andere partij op de resultaten kunnen worden uitgeoefend op een wijze die verenigbaar is met de verplichtingen van de begunstigden overeenkomstig de in de subsidieovereenkomst vastgestelde voorwaarden.
Twee of meer begunstigden hebben resultaten gezamenlijk in eigendom indien:
a) zij die resultaten gezamenlijk hebben gegenereerd; en
b) het niet mogelijk is om:
i) de respectieve bijdrage van elk van de begunstigden vast te stellen,
of
ii) hun respectieve bijdragen van elkaar te scheiden bij het aanvragen, verkrijgen of handhaven van de bescherming ervan.
De gezamenlijke eigenaren komen schriftelijk de verdeling van de gezamenlijke eigendom en de voorwaarden voor de uitoefening van het gezamenlijke eigendomsrecht overeen. Tenzij in de consortiumovereenkomst of de overeenkomst betreffende de gezamenlijke eigendom anders is overeengekomen, heeft elke gezamenlijke eigenaar het recht om niet-exclusieve licenties, zonder recht op sublicenties, aan derden te verlenen voor de exploitatie van de gezamenlijk in eigendom gehouden resultaten, indien de andere gezamenlijke eigenaren hiervan van tevoren in kennis worden gesteld en een eerlijke en redelijke vergoeding ontvangen. De gezamenlijke eigenaren kunnen schriftelijk een andere regeling dan gezamenlijke eigendom van toepassing verklaren.
2. Begunstigden die Uniefinanciering hebben ontvangen, beschermen hun resultaten op passende wijze, voor zover bescherming mogelijk en gerechtvaardigd is, en houden daarbij rekening met alle relevante overwegingen, met inbegrip van de vooruitzichten voor commerciële exploitatie en eventuele andere legitieme belangen. Bij hun beslissing over de bescherming van hun resultaten houden de begunstigden tevens rekening met de rechtmatige belangen van de andere begunstigden van de actie.
Artikel 35
Exploitatie en verspreiding
1. Elke deelnemer die Uniefinanciering heeft ontvangen, tracht naar beste vermogen de hem toebehorende resultaten te exploiteren, of die resultaten door een andere juridische entiteit te laten exploiteren. De begunstigden kunnen hun resultaten direct of indirect exploiteren, met name door de resultaten overeenkomstig artikel 36 over te dragen of in licentie te geven.
In het werkprogramma kan worden voorzien in aanvullende exploitatieverplichtingen.
Wanneer er niettegenstaande dat een begunstigde naar beste vermogen heeft getracht zijn resultaten direct of indirect te exploiteren, binnen een bepaalde in de subsidieovereenkomst vastgestelde termijn geen exploitatie plaatsvindt, gebruikt de begunstigde een passend in de subsidieovereenkomst genoemd onlineplatform om partijen te vinden die geïnteresseerd zijn in de exploitatie van die resultaten. De begunstigde kan van deze verplichting worden ontheven wanneer dit op basis van een door hem ingediend verzoek gerechtvaardigd is.
2. De begunstigden verspreiden hun resultaten zo snel mogelijk, in een voor iedereen toegankelijk formaat, met inachtneming van de beperkingen als gevolg van de bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten, veiligheidsvoorschriften of rechtmatige belangen.
In het werkprogramma kan worden voorzien in aanvullende verspreidingsverplichtingen, met inachtneming van de economische en wetenschappelijke belangen van de Unie.
3. Begunstigden waarborgen dat de open toegang tot wetenschappelijke publicaties wordt toegepast overeenkomstig de in de subsidieovereenkomst vastgestelde voorwaarden. De begunstigden waarborgen met name dat zij of de auteurs voldoende intellectuele-eigendomsrechten behouden om hun verplichtingen inzake open toegang na te leven.
Open toegang tot onderzoeksgegevens is de algemene regel overeenkomstig de in de subsidieovereenkomst vastgestelde voorwaarden. Uitzonderingen zijn evenwel mogelijk, volgens het beginsel "zo open als mogelijk, zo gesloten als nodig". Hierbij wordt rekening gehouden met de rechtmatige belangen van de begunstigden, onder meer op het vlak van commerciële exploitatie, en eventuele andere beperkingen, zoals regels inzake gegevensbescherming, privacy en vertrouwelijkheid, bedrijfsgeheimen, mededingingsbelangen van de Unie, veiligheidsvoorschriften of intellectuele-eigendomsrechten.
In het werkprogramma kan worden voorzien in aanvullende stimulansen of verplichtingen inzake de inachtneming van openwetenschapspraktijken.
4. Begunstigden beheren alle in het kader van een Horizon Europa-actie gegenereerde onderzoeksgegevens overeenkomstig de FAIR-beginselen (vindbaarheid, toegankelijkheid, interoperabiliteit en herbruikbaarheid – Findability, Accessibility, Interoperability and Reusability) en overeenkomstig de in de subsidieovereenkomst vastgestelde voorwaarden en stellen een plan voor gegevensbeheer op.
In het werkprogramma kan worden voorzien in aanvullende verplichtingen, wanneer deze gerechtvaardigd zijn, inzake het gebruik van de Europese open wetenschapscloud (EOSC: European Open Science Cloud) voor de opslag van en de toegang tot onderzoeksgegevens.
5. Begunstigden die voornemens zijn hun resultaten te verspreiden, stellen de andere begunstigden van de actie hiervan van tevoren in kennis. De andere begunstigden kunnen bezwaar maken indien zij kunnen aantonen dat hun rechtmatige belangen met betrekking tot hun resultaten of background door de voorgenomen verspreiding aanzienlijk zouden worden geschaad. In dergelijke gevallen mag de verspreiding enkel plaatsvinden indien de nodige maatregelen zijn genomen om deze rechtmatige belangen te beschermen.
6. Tenzij in het werkprogramma anders is bepaald, omvatten voorstellen een plan voor de exploitatie en de verspreiding van de resultaten. Wanneer de te verwachten exploitatie het ontwikkelen, creëren, produceren en in de handel brengen van een product of werkwijze, of het creëren en leveren van een dienst inhoudt, omvat het plan een strategie voor deze exploitatie. Wanneer het plan voorziet in exploitatie die voornamelijk in niet-geassocieerde derde landen plaatsvindt, lichten de juridische entiteiten toe op welke wijze deze exploitatie nog in het belang van de Unie is.
Het plan wordt tijdens en na de actie door de begunstigden geactualiseerd, overeenkomstig de subsidieovereenkomst.
7. Met het oog op de monitoring en de verspreiding door de Commissie of het financieringsorgaan verstrekken de begunstigden alle gevraagde informatie met betrekking tot de exploitatie en de verspreiding van hun resultaten, overeenkomstig de in de subsidieovereenkomst vastgestelde voorwaarden. Onder voorbehoud van de rechtmatige belangen van de begunstigden wordt deze informatie openbaar gemaakt.
Artikel 36
Overdracht en licentieverlening
1. Begunstigden kunnen de eigendom van hun resultaten overdragen. Zij zorgen ervoor dat hun verplichtingen van toepassing worden op de nieuwe eigenaar en dat deze verplicht is om die verplichtingen bij elke volgende overdracht door te geven.
2. Tenzij voor welbepaalde derden, waaronder verbonden entiteiten, schriftelijk anders is overeengekomen of het toepasselijke recht dit onmogelijk maakt, stellen begunstigden die voornemens zijn de eigendom van resultaten over te dragen, de andere begunstigden die nog toegangsrechten voor de desbetreffende resultaten hebben, hiervan van tevoren in kennis. Deze kennisgeving moet voldoende informatie over de nieuwe eigenaar bevatten om een begunstigde in staat te stellen de effecten op zijn toegangsrechten te beoordelen.
Tenzij voor welbepaalde derden, waaronder verbonden entiteiten, schriftelijk anders is overeengekomen, kunnen begunstigden tegen de overdracht bezwaar maken indien zij kunnen aantonen dat de overdracht negatieve gevolgen voor hun toegangsrechten zou hebben. In dat geval kan de overdracht pas plaatsvinden nadat overeenstemming tussen de betrokken begunstigden is bereikt. In de subsidieovereenkomst worden desbetreffend termijnen vastgesteld.
3. Begunstigden kunnen licenties voor hun resultaten verlenen of op een andere wijze het recht geven om die resultaten al dan niet op exclusieve basis te exploiteren, voor zover dit geen invloed heeft op de naleving van hun verplichtingen. Er kunnen exclusieve licenties voor resultaten worden verleend mits alle andere betrokken begunstigden ermee instemmen afstand te doen van hun desbetreffende toegangsrechten.
4. Wanneer zulks gerechtvaardigd is, kan de Commissie of het financieringsorgaan in de subsidieovereenkomst het recht worden toegekend om bezwaar te maken tegen de overdracht van de eigendom van resultaten of tegen de verlening van een exclusieve licentie voor resultaten, indien:
a) de begunstigden die de resultaten genereren Uniefinanciering hebben ontvangen;
b) de overdracht plaatsvindt of de licentie wordt verleend aan een in een niet-geassocieerd derde land gevestigde juridische entiteit, en
c) de overdracht of de licentieverlening niet strookt met het belang van de Unie.
Indien het recht om bezwaar te maken van toepassing is, deelt de begunstigde dit van tevoren mede. Er kan schriftelijk afstand worden gedaan van het recht om bezwaar te maken met betrekking tot een overdracht of een verlening van een exclusieve licentie aan welbepaalde juridische entiteiten, op voorwaarde dat er maatregelen zijn getroffen om de belangen van de Unie te vrijwaren.
Artikel 37
Toegangsrechten
1. De volgende beginselen betreffende de toegangsrechten zijn van toepassing:
a) een verzoek tot het uitoefenen of afstand doen van toegangsrechten wordt schriftelijk ingediend;
b) tenzij anders is overeengekomen met de entiteit die de toegangsrechten verleent, omvatten toegangsrechten niet het recht om sublicenties te verlenen;
c) de begunstigden brengen elkaar voorafgaand aan de toetreding tot de subsidieovereenkomst op de hoogte van alle beperkingen op het verlenen van toegang tot hun background;
d) wanneer een begunstigde niet langer bij een actie is betrokken, doet dit geen afbreuk aan zijn verplichtingen om toegang te verlenen;
e) wanneer een begunstigde zijn verplichtingen niet nakomt, kunnen de begunstigden overeenkomen dat de desbetreffende begunstigde geen toegangsrechten meer heeft.
2. Begunstigden verlenen toegang tot:
a) hun resultaten, vrij van royalty's, aan eender welke andere begunstigde van de actie die deze nodig heeft om zich van zijn eigen taken te kwijten;
b) hun background aan eender welke andere begunstigde van de actie die deze resultaten nodig heeft om zich van zijn eigen taken te kwijten, onverminderd de in lid 1, onder c), bedoelde beperkingen; deze toegangsrechten worden vrij van royalty's verleend, tenzij door de begunstigden voorafgaand aan hun toetreding tot de subsidieovereenkomst anders is overeengekomen;
c) hun resultaten en, onverminderd de in lid 1, onder c), bedoelde beperkingen, hun background aan eender welke andere begunstigde van de actie die deze nodig heeft om zijn eigen resultaten te exploiteren; deze toegangsrechten worden onder overeen te komen eerlijke en redelijke voorwaarden verleend.
3. Tenzij door de begunstigden anders is overeengekomen, verlenen zij tevens toegang tot hun resultaten en, onverminderd de in lid 1, onder c), bedoelde beperkingen, hun background aan een juridische entiteit:
a) die is gevestigd in een lidstaat of een geassocieerd land;
b) waarover een andere begunstigde direct of indirect zeggenschap kan uitoefenen, dan wel die onder dezelfde directe of indirecte zeggenschap staat als de desbetreffende begunstigde of die zelf de directe of indirecte zeggenschap over de desbetreffende begunstigde uitoefent, en
c) die deze toegang nodig heeft om de resultaten van de desbetreffende begunstigde te exploiteren, overeenkomstig de exploitatieverplichtingen van de begunstigde.
De toegangsrechten worden onder overeen te komen eerlijke en redelijke voorwaarden verleend.
4. Een verzoek om toegangsrechten voor exploitatiedoeleinden kan tot één jaar na de beëindiging van de actie worden ingediend, tenzij de begunstigden een andere termijn overeenkomen.
5. Begunstigden die Uniefinanciering hebben ontvangen, verlenen de instellingen, organen, bureaus of agentschappen van de Unie royaltyvrije toegang tot hun resultaten voor het ontwikkelen, uitvoeren en monitoren van het beleid of de programma's van de Unie. De toegangsrechten hebben enkel betrekking op een niet-commercieel en niet-competitief gebruik.
Deze toegangsrechten hebben geen betrekking op de background van de begunstigden.
In het geval van acties in het kader van de cluster "Civiele beveiliging voor de samenleving", ▌verlenen begunstigden die Uniefinanciering hebben ontvangen tevens de nationale autoriteiten van de lidstaten royaltyvrije toegang tot hun resultaten voor het ontwikkelen, uitvoeren en monitoren van hun beleid of programma's op dat gebied. De toegangsrechten hebben enkel betrekking op een niet-commercieel en niet-competitief gebruik en worden verleend op basis van een bilaterale overeenkomst waarin de specifieke voorwaarden worden bepaald die ervoor zorgen dat deze rechten uitsluitend voor het beoogde doel worden gebruikt en dat in de passende geheimhoudingsverplichtingen is voorzien. De lidstaat die of de instelling, het orgaan, het bureau of het agentschap van de Unie die of dat daartoe een verzoek indient, stelt alle lidstaten daarvan in kennis.
6. In het werkprogramma kan waar toepasselijk worden voorzien in aanvullende toegangsrechten.
Artikel 38
Specifieke bepalingen ▌
Specifieke regels inzake eigendom, exploitatie en verspreiding, overdracht en licentieverlening alsmede toegangsrechten kunnen van toepassing zijn op ERC-acties, opleidings- en mobiliteitsacties, precommerciële inkoopacties, acties voor overheidsopdrachten voor innovatieve oplossingen, medefinancieringsacties voor programma's en coördinatie- en ondersteuningsacties.
Deze specifieke regels worden vastgelegd in de subsidieovereenkomst en leiden niet tot wijziging van de beginselen en verplichtingen inzake open toegang.
▌
Artikel 39
Prijzen
1. Prijzen in het kader van het programma worden toegekend en beheerd in overeenstemming met titel IX van het Financieel Reglement, tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald.
2. Alle juridische entiteiten, waar ook gevestigd, kunnen aan een wedstrijd deelnemen, tenzij in het werkprogramma of het wedstrijdreglement anders is bepaald.
3. De Commissie of het financieringsorgaan kan, indien gepast, wedstrijden organiseren met:
a) andere organen van de Unie;
b) derde landen, met inbegrip van de wetenschappelijke en technologische organisaties of agentschappen daarvan;
c) internationale organisaties; of
d) juridische entiteiten zonder winstoogmerk.
4. In het werkprogramma of het wedstrijdreglement worden verplichtingen opgenomen met betrekking tot communicatie en waar toepasselijk exploitatie en verspreiding, eigendom en toegangsrechten, inclusief bepalingen inzake licentieverlening.
HOOFDSTUK IV
Aanbestedingen
Artikel 40
Aanbestedingen
1. Aanbestedingen in het kader van het programma worden gegund en beheerd in overeenstemming met titel VII van het Financieel Reglement, tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald.
2. Aanbestedingen kunnen ook de vorm aannemen van precommerciële inkoop of overheidsopdrachten voor innovatieve oplossingen namens de Commissie of het financieringsorgaan zelf dan wel gezamenlijk met de aanbestedende diensten van lidstaten en geassocieerde landen. In dit geval zijn de in artikel 22 vastgestelde regels van toepassing.
HOOFDSTUK V
Blendingverrichtingen en gemengde financiering
Artikel 41
Blendingverrichtingen
Blendingverrichtingen waartoe in het kader van dit programma is besloten, worden uitgevoerd in overeenstemming met het InvestEU-programma en titel X van het Financieel Reglement.
Artikel 42
Gemengde Horizon Europa- en EIC-financiering
1. Op de onderdelen subsidies en terug te betalen voorschotten van gemengde Horizon Europa- en EIC-financiering zijn de artikelen 30 tot en met 33 van toepassing.
2. Gemengde EIC-financiering wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 43. Steun in het kader van de gemengde EIC-financiering kan worden verleend totdat de actie kan worden gefinancierd als een blendingverrichting of als een financierings- en investeringsverrichting die volledig door de EU-garantie in het kader van InvestEU wordt gedekt. In afwijking van artikel 209 van het Financieel Reglement zijn de in lid 2, en met name onder a) en d), vastgestelde voorwaarden niet van toepassing op het ogenblik van de toekenning van gemengde EIC-financiering.
3. Gemengde Horizon Europa-financiering kan worden toegekend aan een medefinancieringsactie voor programma's wanneer in het kader van een gezamenlijk programma van lidstaten en geassocieerde landen financieringsinstrumenten worden ingezet ter ondersteuning van specifieke acties. Dergelijke acties worden geëvalueerd en geselecteerd overeenkomstig de artikelen 11, 19, 20, 24, 25 en 26. De uitvoeringsmodaliteiten van de gemengde Horizon Europa-financiering zijn in overeenstemming met artikel 29 en naar analogie artikel 43, lid 9, alsook met in het werkprogramma vastgestelde aanvullende en gerechtvaardigde voorwaarden.
4. Terugbetalingen, met inbegrip van terugbetaalde voorschotten en inkomsten in het kader van gemengde Horizon Europa- en EIC-financiering, worden beschouwd als interne bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 3, onder f), en artikel 21, lid 4, van het Financieel Reglement.
5. Gemengde Horizon Europa- en EIC-financiering wordt verstrekt op zodanige wijze dat het concurrentievermogen van de Unie wordt bevorderd zonder dat de mededinging op de interne markt wordt verstoord.
Artikel 42 bis
De Pathfinder
1. De Pathfinder verstrekt subsidies aan de meest geavanceerde risicovolle projecten die worden uitgevoerd door consortia of door individuele begunstigden en erop gericht zijn baanbrekende innovaties en nieuwe marktkansen te ontwikkelen. De Pathfinder verleent steun voor de vroegste stadia van onderzoek en ontwikkeling op wetenschappelijk, technologisch of "deep tech"-gebied, waaronder "proof of concept" en prototypen voor technologische validatie.
De uitvoering van de Pathfinder verloopt voornamelijk via een openbare oproep tot het indienen van bottom‑upvoorstellen met meerdere uiterste data voor indiening per jaar, en biedt ook concurrerende uitdagingen voor de ontwikkeling van belangrijke strategische doelstellingen, waarbij een "deep tech"-benadering en radicale nieuwe concepten zullen worden gevraagd.
2. Met de transitieactiviteiten van de Pathfinder worden alle soorten onderzoekers en innovators geholpen bij het opzetten van een traject voor commerciële ontwikkeling in de Unie, met bijvoorbeeld demonstratieactiviteiten en haalbaarheidsstudies om potentiële verdienmodellen te onderzoeken, en wordt steun verleend voor de oprichting van spin-offs en start-ups.
a) De bekendmaking en de inhoud van de oproepen tot het indienen van voorstellen worden bepaald overeenkomstig de in het werkprogramma vastgestelde doelstellingen en begroting met betrekking tot de betrokken portefeuille van acties;
b) Aan ieder voorstel dat al is geselecteerd door middel van een oproep tot het indienen van voorstellen uit hoofde van de EIC Pathfinder, kunnen extra subsidies ten belope van een vast bedrag van maximaal 50 000 EUR worden toegekend om aanvullende activiteiten, waaronder dringende coördinatie- en ondersteuningsacties, te verrichten met het oog op het versterken van de gemeenschap van begunstigden van de portefeuille, zoals het beoordelen van potentiële spin-offs, potentiële marktcreërende innovaties of het opstellen van een overtuigend businessplan. Het onder het specifieke programma opgerichte programmacomité wordt van dergelijke gevallen in kennis gesteld.
3. De in artikel 25 vastgestelde toekenningscriteria zijn van toepassing op de EIC-Pathfinder.
Artikel 43
De Accelerator ▌
1. De ▌Accelerator van de EIC heeft tot doel voornamelijk marktcreërende innovatie te ondersteunen. Hij ondersteunt alleen individuele begunstigden en verstrekt voornamelijk gemengde financiering. Onder bepaalde voorwaarden kan hij ook zuiver subsidiegebaseerde of kapitaalgebaseerde financiering verstrekken.
De Accelerator van de EIC biedt twee soorten steun:
— gemengde financiering voor kmo's, waaronder start-ups en, in uitzonderlijke gevallen, kleine midcaps die baanbrekende en disruptieve niet-rendabele innovatie verrichten;
— zuiver subsidiegebaseerde financiering voor kmo's, waaronder start-ups, die enigerlei soort innovatie verrichten, gaande van stapsgewijze tot baanbrekende en disruptieve innovatie, en tot doel hebben later op te schalen.
Er kan ook zuiver kapitaalgebaseerde financiering worden verstrekt voor niet-rendabele kmo's, waaronder start-ups, die al loutere subsidiesteun hebben ontvangen.
Zuiver subsidiegebaseerde financiering uit hoofde van de EIC-Accelerator wordt enkel onder de volgende cumulatieve voorwaarden verstrekt:
a) het project bevat informatie over de capaciteit en de bereidheid van de aanvrager om op te schalen;
b) de begunstigde kan enkel een start-up of een kmo zijn;
c) zuiver subsidiegebaseerde financiering uit hoofde van de EIC-Accelerator kan tijdens Horizon Europa slechts éénmaal aan een begunstigde worden verstrekt, voor maximaal 2,5 miljoen EUR.
1 bis. De begunstigde van de EIC-Accelerator is een in een lidstaat of een geassocieerd land gevestigde juridische entiteit die als starter, kmo of in uitzonderlijke gevallen als kleine midcap wordt aangemerkt en wil opschalen. Het voorstel kan ofwel worden ingediend door de begunstigde of, op voorwaarde van de voorafgaande toestemming van de begunstigde, door een of meer natuurlijke personen of juridische entiteiten die voornemens zijn die begunstigde op te richten of te ondersteunen. In dit laatste geval wordt de financieringsovereenkomst enkel met de begunstigde gesloten.
2. Eén enkel gunningsbesluit heeft betrekking op en regelt de financiering voor alle vormen van bijdragen van de Unie in het kader van gemengde EIC-financiering.
3. Voorstellen worden geëvalueerd door externe, onafhankelijke deskundigen op basis van hun individuele verdiensten en geselecteerd in de context van een doorlopende openbare oproep met bepaalde termijnen, gebaseerd op de artikelen 24, 25 en 26, onverminderd lid 4.
4. De toekenningscriteria zijn:
a) excellentie;
b) effect;
c) het risiconiveau van de actie dat investeringen zou belemmeren, de kwaliteit en doeltreffendheid van de uitvoering, en de behoefte aan Uniefinanciering.
5. Met instemming van de betrokken aanvragers kunnen de Commissie of de financieringsorganen die Horizon Europa uitvoeren (met inbegrip van KIG's van het EIT) een voorstel voor een innovatie- en marktintroductieactie dat al aan de eerste twee criteria voldoet onmiddellijk indienen voor evaluatie op basis van het laatste toekenningscriterium, met inachtneming van de volgende cumulatieve voorwaarden:
a) het voorstel vloeit voort uit een andere in het kader van Horizon 2020 ▌gefinancierde actie, uit dit programma of, onder voorbehoud van een proefproject in het eerste werkprogramma van Horizon Europa, uit nationale en/of regionale programma's, te beginnen met het in kaart brengen van de vraag naar een dergelijk programma. Gedetailleerde bepalingen worden in het specifieke programma vastgesteld.
b) het voorstel is gebaseerd op een eerdere, niet langer dan 2 jaar geleden uitgevoerde, projectevaluatie ter beoordeling van de excellentie en het effect van het voorstel, met inachtneming van voorwaarden en processen die nader worden beschreven in het werkprogramma.
6. Een excellentiekeurmerk kan worden toegekend mits aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:
a) de begunstigde is een starter, een kmo of een kleine midcap,
b) het voorstel was subsidiabel en heeft de toepasselijke drempelwaarden gehaald voor de eerste twee toekenningscriteria van lid 4,
c) in het geval van activiteiten die subsidiabel zouden zijn in het kader van een innovatieactie.
7. Voor een voorstel dat de evaluatie heeft doorstaan, stellen externe, onafhankelijke deskundigen overeenkomstige steun in het kader van de EIC-Accelerator voor op basis van het risico dat wordt gelopen en de tijd die voor de marktintroductie van de innovatie nodig is.
De Commissie kan een door externe onafhankelijke deskundigen geselecteerd voorstel verwerpen om gegronde redenen, waaronder niet-overeenstemming met de doelstellingen van het beleid van de Unie. Het programmacomité zal van de redenen voor dergelijke afwijzingen in kennis worden gesteld.
8. De onderdelen subsidies of terug te betalen voorschotten van steun in het kader van de EIC-Accelerator vertegenwoordigen maximaal 70 % van de totale subsidiabele kosten van de geselecteerde innovatieactie.
9. De uitvoeringsmodaliteiten van de onderdelen kapitaalsteun en terugvorderbare steun in het kader van de EIC-Accelerator worden nader beschreven in Besluit [specifiek programma].
10. In het contract voor de geselecteerde actie wordt voorzien in specifieke meetbare mijlpalen en de overeenkomstige voorfinanciering en betaling in termijnen van de steun in het kader van de EIC-Accelerator.
Bij gemengde EIC-financiering kunnen activiteiten die overeenkomen met een innovatieactie worden opgestart en kan de eerste voorfinanciering van de subsidie of het terug te betalen voorschot ▌worden uitbetaald vóór de uitvoering van andere onderdelen van de toegekende gemengde EIC-financiering. De uitvoering van deze onderdelen is afhankelijk van het bereiken van in het contract vastgestelde specifieke mijlpalen.
11. Overeenkomstig het contract wordt de actie geschorst, gewijzigd of, mits terdege gemotiveerd, beëindigd indien de meetbare mijlpalen niet worden bereikt. De actie kan eveneens worden beëindigd wanneer de verwachte marktintroductie, met name in de Unie, niet kan worden verwezenlijkt.
In uitzonderlijke gevallen, en op advies van het EIC-college, kan de Commissie, na een herziening van het project door externe, onafhankelijke deskundigen, beslissen de steun in het kader van de EIC-Accelerator te verhogen. Het programmacomité zal van dergelijke gevallen in kennis worden gesteld.
HOOFDSTUK VI
Deskundigen
Artikel 44
Aanstelling van onafhankelijke externe deskundigen
1. Onafhankelijke externe deskundigen worden gezocht en geselecteerd op basis van uitnodigingen tot het indienen van individuele sollicitaties of uitnodigingen die worden gericht aan daarvoor in aanmerking komende organisaties (zoals onderzoeksagentschappen, onderzoeksinstellingen, universiteiten, normalisatie-instellingen, maatschappelijke organisaties of bedrijven) met het oog op het samenstellen van een databank met kandidaten.
In afwijking van artikel 237, lid 3, van het Financieel Reglement kan de Commissie of het betrokken financieringsorgaan, bij wijze van uitzondering en in naar behoren gemotiveerde gevallen, op transparante wijze een deskundige met geschikte vaardigheden buiten de databank om selecteren mits een eerdere oproep tot het indienen van blijken van belangstelling geen geschikte onafhankelijke externe deskundigen heeft opgeleverd.
Deze deskundigen verklaren dat zij onafhankelijk zijn en in staat zijn de doelstellingen van Horizon Europa te helpen verwezenlijken.
2. Overeenkomstig artikel 237, leden 2 en 3, van het Financieel Reglement worden onafhankelijke externe deskundigen vergoed op basis van standaardomstandigheden. Indien gerechtvaardigd kan in uitzonderlijke gevallen een passend niveau van vergoeding dat de standaardomstandigheden overstijgt, worden toegepast, gebaseerd op de relevante marktnormen, met name voor specifieke deskundigen op hoog niveau.
3. In aanvulling op artikel 38, leden 2 en 3, van het Financieel Reglement worden de namen van de op persoonlijke titel benoemde onafhankelijke externe deskundigen die de subsidieaanvragen evalueren, ten minste één keer per jaar op de website van de Commissie of het financieringsorgaan bekendgemaakt, alsook hun vakgebied. Dergelijke informatie wordt verzameld, verwerkt en bekendgemaakt overeenkomstig de gegevensbeschermingsregels van de EU.
3 bis. Overeenkomstig artikel 61 en artikel 150, lid 5, van het Financieel Reglement neemt de Commissie of het betrokken financieringsorgaan passende maatregelen om belangenconflicten te voorkomen in verband met de betrokkenheid van onafhankelijke externe deskundigen.
De Commissie of het betrokken financieringsorgaan zorgt ervoor dat een deskundige die met een belangenconflict wordt geconfronteerd ten aanzien van een aangelegenheid waarover hij dient te adviseren, geen beoordeling uitvoert of advies of bijstand verstrekt met betrekking tot genoemde aangelegenheid.
3 - bis. Bij de aanstelling van onafhankelijke externe deskundigen neemt de Commissie of het betrokken financieringsorgaan de nodige maatregelen om naar een evenwichtige samenstelling van de deskundigengroepen en evaluatiepanels te streven in termen van vaardigheden, ervaring, kennis, ook wat betreft specialisatie, met name inzake sociale en geesteswetenschappen, geografische diversiteit en geslacht, rekening houdend met de toestand op het gebied van de actie.
3 ter. Zo nodig wordt gewaarborgd dat er voor elk voorstel een toereikend aantal onafhankelijke deskundigen beschikbaar is, zodat de kwaliteit van de evaluatie kan worden gegarandeerd.
3 quater. De hoogte van de door alle onafhankelijke en externe deskundigen ontvangen vergoedingen wordt aan het Europees Parlement en de Raad bekendgemaakt. De vergoedingen worden betaald uit de middelen van het programma.
TITEL III
MONITORING, COMMUNICATIE, EVALUATIE EN CONTROLE
Artikel 45
Monitoring en verslaglegging
1. De Commissie controleert voortdurend het beheer en de voortgang van de uitvoering van Horizon Europa, het bijbehorende specifieke programma en de activiteiten van het EIT. Met het oog op meer transparantie wordt de recentste versie van deze gegevens bovendien eenvoudig toegankelijk gemaakt voor het publiek op de internetpagina van de Commissie.
Met name worden gegevens inzake projecten die gefinancierd worden in het kader van de ERC, Europese partnerschappen, missies, de EIC en het EIT in dezelfde databank opgenomen.
Dit omvat:
i) tijdsgebonden indicatoren om jaarlijks verslag uit te brengen over de door het programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de in artikel 3 vermelde doelstellingen, zoals vastgesteld in bijlage V op basis van effecttrajecten.
ii) informatie over het niveau van de integratie van sociale wetenschappen en menswetenschappen, de verhouding tussen lagere en hogere TRL's in gezamenlijk onderzoek, de vooruitgang inzake de verbrede deelname van landen, de geografische samenstelling van consortia bij samenwerkingsprojecten, de salarisontwikkelingvan onderzoekers, het gebruik van een indienings- en evaluatieprocedure in twee fasen, de maatregelen ter facilitering van samenwerkingsverbanden in Europees onderzoek en Europese innovatie, het gebruik van de toetsing van evaluaties en het aantal en de soorten klachten, het niveau van de integratie van de klimaatproblematiek en daarmee gepaard gaande uitgaven, de deelname van kmo's, de deelname van de privésector, de deelname van mannen en vrouwen aan gefinancierde acties, evaluatiepanels, raden en adviesgroepen, de excellentiekeurmerken, de Europese partnerschappen alsook het medefinancieringspercentage, complementaire en cumulatieve financiering uit andere EU-fondsen, onderzoeksinfrastructuren, de subsidietoekenningstermijnen, de mate van internationale samenwerking, de betrokkenheid en deelname van burgers en maatschappelijke organisaties.
iii) het niveau van de uitgaven, uitgesplitst op projectniveau, om specifieke analyse mogelijk te maken, ook per actiegebied.
iv) het niveau van overinschrijving, in het bijzonder het aantal voorstellen en per oproep tot het indienen van voorstellen, de gemiddelde score van deze voorstellen en het aantal voorstellen boven en onder de kwaliteitsdrempels.
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 50 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot wijzigingen van bijlage V om indien nodig de indicatoren van de effecttrajecten aan te vullen of te wijzigen en om uitgangswaarden en streefcijfers vast te stellen.
3. Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van het programma op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig worden verzameld, zonder dat dit de administratieve last voor begunstigden vergroot. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van middelen van de Unie, ook op het niveau van de onderzoekers die bij de acties betrokken zijn, om hun loopbaan en mobiliteit te kunnen volgen, en, in voorkomend geval, aan de lidstaten(33).
3 bis. Kwantitatieve gegevens worden zo veel mogelijk aangevuld met kwalitatieve analyse van de Commissie en de Unie of van nationale financieringsinstanties.
4. De maatregelen ter facilitering van samenwerkingsverbanden in Europees onderzoek en Europese innovatie worden gemonitord en herzien in het kader van de werkprogramma's.
Artikel 46
Informatie, communicatie, publiciteit alsmede verspreiding en exploitatie
1. De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten, ook voor prijzen) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren.
2. De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het programma alsmede de acties en de resultaten ervan. Zij verstrekt bovendien tijdig uitvoerige informatie aan de lidstaten en aan begunstigden. Aan geïnteresseerde entiteiten worden op feiten gebaseerde matchingdiensten aangeboden die gebruik maken van analyse en netwerkaffiniteit met het oog op het vormen van consortia voor samenwerkingsprojecten, met bijzondere aandacht voor het in kaart brengen van netwerkmogelijkheden voor juridische entiteiten uit lidstaten die laag scoren op O&I. Op basis van dergelijke analyses kunnen gerichte matchevenementen worden georganiseerd met het oog op specifieke oproepen tot het indienen van voorstellen. De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen.
3. De Commissie stelt tevens een strategie voor de verspreiding en de exploitatie van de resultaten op met het oog op grotere beschikbaarheid en toenemende verbreiding van de resultaten en kennis op het gebied van onderzoek en innovatie in het kader van het programma, met het doel om het gebruik daarvan sneller ingang op de markt te doen vinden en de impact van het programma te versterken. De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie alsmede aan activiteiten op het gebied van informatie, communicatie, publiciteit en verspreiding en exploitatie van resultaten, voor zover zij verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen.
Artikel 47
Evaluatie van het programma
1. Evaluaties van het programma worden tijdig uitgevoerd zodat zij in de besluitvorming over het programma, het vervolgprogramma daarvan en andere voor onderzoek en innovatie relevante initiatieven kunnen worden meegenomen.
2. De tussentijdse evaluatie van het programma wordt met behulp van via een transparante procedure gekozen, onafhankelijke deskundigen uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van het programma is begonnen. Zij omvat een portefeuilleanalyse en een beoordeling van de langetermijngevolgen van de vorige kaderprogramma's en vormt de grondslag voor de eventueel nodige aanpassing van de uitvoering van het programma en/of de herziening ervan. De evaluatie omvat een beoordeling van de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en EU-meerwaarde van het programma.
3. Aan het einde van de uitvoering van het programma, doch uiterlijk vier jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, voert de Commissie een eindevaluatie van het programma uit. Zij omvat een beoordeling van de langetermijngevolgen van de vorige kaderprogramma's.
4. De Commissie publiceert en communiceert de conclusies van de evaluaties tezamen met haar opmerkingen en legt ze voor aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.
Artikel 48
Audits
1. Het controlesysteem van het programma zorgt voor een passend evenwicht tussen vertrouwen en controle, met inachtneming van de administratieve en andere kosten van de controles op alle niveaus, met name voor de begunstigden. De auditregels zijn duidelijk, consistent en coherent, doorheen het hele programma.
2. De auditstrategie van het programma wordt gebaseerd op de financiële audit van een representatieve uitgavensteekproef voor het programma in zijn totaliteit. Deze representatieve steekproef wordt aangevuld met een selectie op basis van een uitgavengerelateerde risicobeoordeling. Acties die tegelijkertijd uit verschillende programma's van de Unie worden gefinancierd, worden slechts één keer aan een audit onderworpen, waarbij alle betrokken programma's en de desbetreffende toepasselijke regels ervan worden bestreken.
3. Daarnaast kan de Commissie of het financieringsorgaan zich baseren op gecombineerde systeemonderzoeken op het niveau van de begunstigden. Deze gecombineerde onderzoeken zijn voor bepaalde soorten begunstigden facultatief en bestaan uit een systeem- en procesaudit, aangevuld met een audit van de verrichtingen, die wordt uitgevoerd door een bekwame onafhankelijke auditor die bevoegd is wettelijke controles van boekhoudbescheiden uit te voeren in overeenstemming met Richtlijn 2006/43/EG(34). Zij kunnen door de Commissie of het financieringsorgaan worden gebruikt voor de vaststelling van de algemene zekerheid over het goed financieel beheer van de uitgaven en voor heroverweging van het niveau van ex-postaudits en verklaringen inzake de financiële staten.
4. De Commissie of het financieringsorgaan mag zich overeenkomstig artikel 127 van het Financieel Reglement baseren op audits naar het gebruik van de bijdragen van de Unie uitgevoerd door andere onafhankelijke en bevoegde personen of entiteiten, daaronder begrepen andere personen of entiteiten dan die welke door de instellingen of organen van de Unie zijn gemachtigd.
5. Er kunnen tot twee jaar na betaling van het saldo audits worden uitgevoerd.
5 bis. De Commissie publiceert auditrichtsnoeren, teneinde een betrouwbare en uniforme toepassing en interpretatie van de auditprocedures en ‑regels tijdens de gehele duur van het programma te waarborgen.
Artikel 49
Bescherming van de financiële belangen van de Unie
1. De Commissie, of haar vertegenwoordigers, en de Rekenkamer zijn bevoegd om audits te verrichten, of, in het geval van internationale organisaties, om controles te verrichten overeenkomstig met die organisaties gesloten overeenkomsten, op basis van documenten en ter plaatse, bij alle subsidiebegunstigden, contractanten en subcontractanten die middelen van de Unie hebben ontvangen uit hoofde van deze verordening.
2. Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan, overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad, administratieve onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met financiering of begrotingsgaranties van de Unie uit hoofde van deze verordening, waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.
3. Van de bevoegde autoriteiten van derde landen en internationale organisaties kan tevens worden verlangd dat zij samenwerken met het Europees Openbaar Ministerie (EOM), in overeenstemming met overeenkomsten inzake wederzijdse rechtshulp, wanneer het overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 een onderzoek instelt naar strafbare feiten die onder zijn bevoegdheid vallen.
4. Onverminderd de leden 1 en 2 worden in samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en andere juridische verbintenissen alsmede overeenkomsten tot vaststelling van een begrotingsgarantie die uit de uitvoering van deze verordening voortvloeien, bepalingen opgenomen die uitdrukkelijk voorzien in de bevoegdheid van de Commissie, de Rekenkamer en OLAF om dergelijke audits, controles en verificaties ter plaatse, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden, uit te voeren. Deze omvatten bepalingen waarmee wordt gewaarborgd dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie of een geheel of gedeeltelijk door een begrotingsgarantie ondersteunde financieringsoperatie, gelijkwaardige rechten verlenen.
Artikel 50
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 45, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2028.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 45, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 45, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
TITEL IV
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 51
Intrekking
Verordening (EU) nr. 1291/2013 en Verordening (EU) nr. 1290/2013 worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.
Artikel 52
Overgangsbepalingen
1. Deze verordening vormt geen beletsel voor de voortzetting of de wijziging van de betrokken acties op grond van Verordening (EU) nr. 1291/2013 en Verordening (EU) nr. 1290/2013, die op die acties van toepassing blijven totdat zij worden afgesloten. Werkplannen en in werkplannen voorziene acties die in het kader van Verordening (EU) nr. 1290/2013 en in het kader van de basishandelingen van de overeenkomstige financieringsorganen zijn vastgesteld, vallen onder Verordening (EU) nr. 1290/2013 en die basishandelingen totdat zij zijn voltooid.
2. De financiële middelen voor het programma kunnen eveneens de uitgaven dekken voor noodzakelijke technische en administratieve bijstand om de overgang te waarborgen tussen het programma en de maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van de voorgaande Verordening (EU) nr. 1291/2013.
Artikel 53
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te ...
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
BIJLAGE I
DE ACTIVITEITEN OP HOOFDLIJNEN
De algemene en specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 3 ▌worden geïmplementeerd via het programma, via de actiegebieden en de activiteiten op hoofdlijnen als omschreven in deze bijlage en in bijlage I bij het specifieke programma.
1) Pijler I "▌Wetenschap op topniveau"
Door middel van de volgende activiteiten dient deze pijler overeenkomstig artikel 4 wetenschappelijke excellentie te bevorderen, de beste talenten voor Europa aan te trekken, adequate steun aan beginnende onderzoekers te bieden en ondersteuning te bieden bij de ontwikkeling en verspreiding van wetenschappelijke excellentie en hoogwaardige kennis, methoden, vaardigheden, technologieën en oplossingen voor wereldwijde sociale, ecologische en economische uitdagingen. Deze pijler dient ook een bijdrage te leveren aan de andere specifieke doelstellingen van het programma zoals omschreven in artikel 3.
a) Europese Onderzoeksraad: Aanbieden van aantrekkelijke en flexibele financiering om getalenteerde en creatieve individuele onderzoekers, met de nadruk op beginnende onderzoekers, en hun teams in staat te stellen de meest veelbelovende richtingen in de wetenschappelijke grensgebieden te verkennen, ongeacht hun nationaliteit en land van herkomst en op basis van EU-brede concurrentie waarbij alleen het criterium excellentie geldt.
Actiegebied: Grensverleggende wetenschap
b) Marie Skłodowska-Curie-acties: Onderzoekers van nieuwe kennis en vaardigheden voorzien door middel van mobiliteit en beschikbaarstelling in andere landen, sectoren en disciplines, bevorderen van systemen voor opleiding en loopbaanontwikkeling en structureren en verbeteren van institutionele en nationale werving, met inachtneming van het Europees Handvest voor Onderzoekers en de Gedragscode voor de Rekrutering van Onderzoekers; op deze manier leveren de Marie Skłodowska-Curie-acties een bijdrage aan de grondslagen van Europa's excellente onderzoekslandschap in heel Europa, stimuleren daardoor de werkgelegenheid, groei en investeringen, en helpen bij het vinden van oplossingen voor de huidige en toekomstige maatschappelijke uitdagingen.
Actiegebieden: Excellentie bevorderen door middel van mobiliteit van onderzoekers over grenzen, sectoren en disciplines heen; Nieuwe vaardigheden bevorderen door middel van excellente opleidingen voor onderzoekers; De human resources en de ontwikkeling van vaardigheden in de hele Europese Onderzoeksruimte versterken; Synergieën verbeteren en vergemakkelijken; De bewustmaking van het publiek bevorderen.
c) Onderzoeksinfrastructuren: Europa voorzien van duurzame onderzoeksinfrastructuren van wereldklasse die open zijn, en toegankelijk voor de beste onderzoekers uit Europa en daarbuiten. Het gebruik van bestaande onderzoeksinfrastructuren aanmoedigen, waaronder die welke worden gefinancierd uit ESI-fondsen. Daardoor groeit het potentieel van onderzoeksinfrastructuren om met gebruikmaking van de FAIR-beginselen wetenschappelijke vooruitgang en innovatie te ondersteunen en open wetenschap en wetenschappelijke excellentie mogelijk te maken, naast activiteiten in het daarmee samenhangende beleid van de Unie en internationale samenwerking.
Actiegebieden: Het landschap van Europese onderzoeksinfrastructuren consolideren en ontwikkelen; Onderzoeksinfrastructuren openen, integreren en onderling verbinden; Het innovatiepotentieel van Europese onderzoeksinfrastructuren en activiteiten voor innovatie en opleiding; Versterking van het Europees beleid inzake onderzoeksinfrastructuren en van de internationale samenwerking;
2) Pijler II "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen"
Door middel van de volgende activiteiten dient deze pijler overeenkomstig artikel 4 het creëren en beter verspreiden van hoogwaardige nieuwe kennis, technologieën en duurzame oplossingen te ondersteunen, het concurrentievermogen van de Europese industrie te versterken, de impact van onderzoek en innovatie op het gebied van de ontwikkeling, de ondersteuning en de uitvoering van het beleid van de Unie te verbeteren, en de toepassing van innovatieve oplossingen in het bedrijfsleven, met name in kmo's en startende ondernemingen, en in de samenleving te ondersteunen om mondiale uitdagingen aan te pakken. Deze pijler dient ook een bijdrage te leveren aan de andere specifieke doelstellingen van het programma zoals omschreven in artikel 3.
Sociale en geesteswetenschappen dienen volledig te worden geïntegreerd in alle clusters, met inbegrip van specifieke en gerichte activiteiten.
Om een maximale flexibiliteit van het effect en synergieën te garanderen, dienen onderzoek- en innovatieactiviteiten te worden georganiseerd in zes onderling door pan-Europese onderzoeksinfrastructuur verbonden clusters, die afzonderlijk en samen interdisciplinaire, sectoroverschrijdende, beleidsoverschrijdende en internationale samenwerking zullen stimuleren. Activiteiten uit een breed scala van niveaus van technologische paraatheid (TRL's), met inbegrip van lagere TRL's, zullen worden opgenomen in deze pijler van Horizon Europa.
Elk cluster draagt bij aan verschillende duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen; veel duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen worden ondersteund door meer dan één cluster.
De O&I-activiteiten ▌worden verricht in een of meer van de volgende clusters:
a) Cluster "Gezondheid": Verbetering en bescherming van de gezondheid en het welzijn van burgers van alle leeftijden, door het genereren van nieuwe kennis, door het ontwikkelen van innovatieve oplossingen, door ervoor te zorgen dat waar dienstig een genderperspectief wordt opgenomen met het oog op preventie, diagnose, monitoring, behandeling en genezing van ziekten, en door gezondheidstechnologieën te ontwikkelen; beperking van gezondheidsrisico's, bescherming van de bevolking en bevordering van goede gezondheid en welzijn, ook op het werk; publieke gezondheidszorgstelsels kosteneffectiever, rechtvaardiger en duurzamer maken, armoedeziekten voorkomen en aanpakken; en participatie en zelfbeheer van patiënten ondersteunen en mogelijk maken.
Actiegebieden: Gezondheid gedurende de hele levensloop; Gezondheidsbepalende sociale en milieufactoren; Niet-overdraagbare en zeldzame ziekten; Infectieziekten, met inbegrip van armoedeziekten en verwaarloosde ziekten; Instrumenten, technologieën en digitale oplossingen voor gezondheid en zorg, met inbegrip van gepersonaliseerde geneeskunde; Gezondheidszorgstelsels.
b) Cluster "Cultuur, creativiteit en inclusieve ▌samenleving"; Versterking van de ▌democratische waarden, zoals de rechtsstaat en de fundamentele rechten, de bescherming van ons cultureel erfgoed, het verkennen van het potentieel van de culturele en de creatieve sector en het bevorderen van sociaaleconomische hervormingen die bijdragen aan inclusie en groei, ▌met inbegrip van migratiebeheer en integratie van migranten.
Actiegebieden: Democratie en governance; Cultuur, cultureel erfgoed en creativiteit; Sociale en economische transformaties. ▌
c) Cluster "Civiele veiligheid voor de samenleving": een antwoord bieden op de uitdagingen als gevolg van de aanhoudende bedreigingen voor de veiligheid, met inbegrip van cybercriminaliteit, evenals natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen.
Actiegebieden: Rampbestendige samenlevingen; Bescherming en beveiliging; Cyberbeveiliging.
d) Cluster "Digitaal, industrie en ruimte": Versterking van capaciteiten en het veiligstellen van de Europese soevereiniteit in cruciale ontsluitende technologieën voor digitalisering en productie, en op het gebied van ruimtetechnologie, over de gehele waardeketen, om een concurrerende, digitale, koolstofarme en circulaire industrie op te bouwen; zorgen voor een duurzame aanvoer van grondstoffen; geavanceerde materialen ontwikkelen en de basis leggen voor vooruitgang en innovatie in ▌wereldwijde maatschappelijke uitdagingen.
Actiegebieden: Industriële technologieën; Digitale sleuteltechnologieën, met inbegrip van kwantumtechnologieën; Opkomende ontsluitende technologieën; Geavanceerde materialen; Kunstmatige intelligentie en robotica; Internet van de volgende generatie; Geavanceerde informatica en "big data"; Circulaire industrie; Koolstofarme en schone industrieën; Ruimtevaart, met inbegrip van aardobservatie.
e) Cluster "Klimaat, Energie en Mobiliteit": Bestrijding van klimaatverandering door een beter inzicht in de oorzaken, evolutie, risico's, effecten en kansen te verkrijgen, door de energie- en de vervoerssector klimaat- en milieuvriendelijker, efficiënter, concurrerender, slimmer, veiliger en weerbaarder te maken, door het gebruik van hernieuwbare-energiebronnen en energie-efficiëntie te bevorderen, door de Unie beter bestand te maken tegen externe schokken en door het sociale gedrag in het licht van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen aan te passen.
Actiegebieden: Klimaatwetenschap en oplossingen; Energievoorziening; Energiesystemen en -netwerken; Gebouwen en industriële installaties in energietransitie; Gemeenschappen en steden; Industrieel concurrentievermogen op het gebied van vervoer; Schoon, veilig en toegankelijk vervoer en dito mobiliteit; Slimme mobiliteit; Energieopslag.
f) Cluster "Levensmiddelen, bio-economie, natuurlijke hulpbronnen, landbouw en milieu"; Bescherming van het milieu, herstel, duurzaam beheer en gebruik van natuurlijke en biologische hulpbronnen van land, binnenwateren en zee om de achteruitgang van biodiversiteit te stoppen, voedsel- en voedingszekerheid voor iedereen te verbeteren en de overgang naar een koolstofarme, hulpbronnenefficiënte en circulaire economie en duurzame bio-economie te bevorderen.
Actiegebieden: Milieuobservatie; Biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen; Landbouw, bosbouw en plattelandsgebieden; Zeeën, oceanen en binnenwateren; Voedselsystemen; Systemen voor bio-innovatie in de EU-bio-economie; Circulaire systemen.
g) Niet-nucleaire eigen acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek: Genereren van hoogwaardige wetenschappelijke gegevens voor efficiënt en betaalbaar goed openbaar beleid. Voor een verstandig ontwerp van nieuwe initiatieven en voorstellen voor EU-wetgeving moet men beschikken over transparante, volledige en evenwichtige gegevens en bij de uitvoering van het beleid zijn gegevens nodig om ▌het beleid te kunnen meten en er toezicht op te houden. Het GCO zal het EU-beleid voorzien van onafhankelijke wetenschappelijke en technische ondersteuning tijdens de gehele beleidscyclus. Het GCO zal zijn onderzoek toespitsen op de EU-beleidsprioriteiten.
Actiegebieden: Gezondheid; Cultuur, creativiteit en inclusieve samenleving; Civiele veiligheid voor de samenleving; Digitaal, industrie en ruimtevaart; Klimaat, energie en mobiliteit; Levensmiddelen, bio-economie, natuurlijke hulpbronnen, landbouw en milieu; Ondersteuning van de werking van de interne markt en de economische governance van de Unie; Ondersteuning van de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van wetgeving en ontwikkeling van strategieën voor slimme specialisatie; Analytische instrumenten en methoden voor beleidsvorming; Kennisbeheer; Kennis- en technologieoverdracht; Steun aan wetenschap voor beleidsplatforms.
3) Pijler III "Innovatief Europa"
Door middel van de volgende activiteiten dient deze pijler overeenkomstig artikel 4 alle vormen van innovatie, met inbegrip van niet-technologische innovatie, in de eerste plaats in kmo's, met inbegrip van start-ups, te bevorderen door het faciliteren van technologische ontwikkeling, demonstratie en overdracht van kennis, en de introductie van innovatieve oplossingen te ondersteunen. Deze pijler dient ook een bijdrage te leveren aan de andere specifieke doelstellingen van het programma zoals omschreven in artikel 3. De uitvoering van projecten in het kader van de EIC zal hoofdzakelijk met twee instrumenten gebeuren: de Pathfinder, die hoofdzakelijk middels gezamenlijk onderzoek wordt uitgevoerd, en de Accelerator.
a) Europese innovatieraad: voornamelijk gericht op baanbrekende en disruptieve innovatie, met een focus op marktcreërende innovatie, zonder daarbij andere soorten innovatie, waaronder stapsgewijze innovatie, te vergeten.
Actiegebieden: "Pathfinder for Advanced Research": ondersteuning van toekomstige en opkomende baanbrekende, marktcreërende en/of "deep tech"-technologieën; "Accelerator": overbrugging van de financieringskloof tussen late stadia van onderzoek en innovatie en de acceptatie door de markt, om op een doeltreffende manier baanbrekende marktcreërende innovatie mogelijk te maken en bedrijven op te schalen waar de markt geen levensvatbare financiering biedt; ▌aanvullende EIC-activiteiten, zoals prijzen en beurzen, en zakelijke diensten met toegevoegde waarde.
b) Europese innovatie-ecosystemen
Actiegebieden: De activiteiten zullen met name betrekking hebben op het leggen van contact – waar nodig in samenwerking met het EIT – met de ▌nationale en regionale spelers op het gebied van innovatie, en ondersteuning van de uitvoering van gezamenlijke grensoverschrijdende innovatieprogramma's door lidstaten, regio's en geassocieerde landen, gaande van de uitwisseling van praktijken en kennis in verband met de regelgeving inzake innovatie tot de verbetering van "zachte vaardigheden" voor innovatie en tot onderzoeks- en innovatieacties, waaronder open of gebruikersgedreven innovatie, om de doeltreffendheid van het Europese innovatiesysteem te vergroten. Dit dient te worden uitgevoerd in synergie met onder meer de EFRO-steun voor innovatieve ecosystemen en interregionale partnerschappen in verband met kwesties van slimme specialisatie.
c) Het Europees Instituut voor innovatie en technologie
Actiegebieden: Duurzame innovatie-ecosystemen in heel Europa ▌; Innovatie- en ondernemersvaardigheden in het perspectief van een leven lang leren, met inbegrip van het vergroten van de capaciteit van instellingen voor hoger onderwijs in heel Europa; Nieuwe oplossingen gereedmaken voor de markt om wereldwijde ▌uitdagingen aan te gaan; Synergieën en toegevoegde waarde binnen Horizon Europa.
4) Deel "Verbreden van de deelname en versterken van de Europese Onderzoeksruimte"
Door middel van de volgende activiteiten worden met deze pijler de in artikel 3, lid 2, onder d), genoemde specifieke doelstellingen nagestreefd. Dit deel dient ook een bijdrage te leveren aan de andere specifieke doelstellingen van het programma zoals omschreven in artikel 3. Dit deel zal het gehele programma ondersteunen, maar zal vooral activiteiten stimuleren die bijdragen tot het aantrekken van talent, het bevorderen van breincirculatie en het voorkomen van braindrain, een meer op kennis gebaseerd, innovatief en gendergelijk Europa, dat voorop loopt in de wereldwijde concurrentiestrijd, dat grensoverschrijdende samenwerking stimuleert en aldus de nationale sterke punten en het nationale potentieel in heel Europa optimaliseert, in een goed presterende Europese Onderzoeksruimte (EOR), waarbinnen kennis en hooggeschoolde arbeidskrachten op evenwichtige wijze vrij circuleren, waar de resultaten van O&I op grote schaal worden verspreid onder en worden begrepen en vertrouwd door geïnformeerde burgers en de hele maatschappij ten goede komen, en waar het EU-beleid, met name het O&I-beleid, gebaseerd is op hoogwaardige wetenschappelijke gegevens.
Het dient tevens activiteiten te ondersteunen die gericht zijn op het verbeteren van de kwaliteit van voorstellen van juridische entiteiten uit lidstaten die laag scoren op O&O, zoals professionele voorafgaande toetsing van voorstellen en adviezen, en op het stimuleren van de werkzaamheden van de nationale contactpunten ter ondersteuning van internationale netwerkactiviteiten, alsmede activiteiten ter ondersteuning van juridische entiteiten uit lidstaten die laag scoren op O&O bij de deelname aan reeds geselecteerde samenwerkingsprojecten waaraan ze nog niet deelnemen.
Actiegebieden: Verbreden van de deelname en verspreiden van excellentie, onder meer via teamvorming, samenwerkingsverbanden, EOR-leerstoelen, COST, excellentie-initiatieven en activiteiten ter stimulering van breincirculatie; Hervorming en versterking van het Europees O&I‑systeem, onder meer door bijvoorbeeld ondersteuning van de hervorming van het nationaal onderzoeks- en innovatiebeleid, het aanbieden van een aantrekkelijke loopbaanomgeving en het ondersteunen van gendergelijkheid en burgerwetenschap.
BIJLAGE I bis
EUROPEES INSTITUUT VOOR INNOVATIE EN TECHNOLOGIE (EIT)
Bij de uitvoering van de programma-activiteiten van het EIT geldt het volgende:
1. Motivering
Zoals duidelijk is aangegeven in het verslag van de groep op hoog niveau inzake het optimaal benutten van het effect van de O&I-programma's van de EU (de Lamy-groep), is de beste weg voorwaarts "educatie voor de toekomst en investeren in mensen die de verandering gaan doorvoeren". De Europese instellingen voor hoger onderwijs worden in het bijzonder opgeroepen ondernemerschap te stimuleren, grenzen tussen vakgebieden te slechten en een vaste plaats te bieden aan sterke interdisciplinaire samenwerking tussen het bedrijfsleven en de academische wereld. Uit recente enquêtes blijkt dat de toegang tot talent veruit de belangrijkste factor is die een rol speelt bij de locatiekeuze van Europese starters. Onderwijs in ondernemerschap, opleidingskansen en de ontwikkeling van creatieve vaardigheden spelen een doorslaggevende rol bij het ontwikkelen tot toekomstige innovators en de ontwikkeling van de vaardigheden van bestaande innovators om hun ondernemingen succesvoller te maken. Toegang tot ondernemerstalent, toegang tot professionele diensten, kapitaal en markten op EU-niveau, en het samenbrengen van de belangrijkste partijen bij innovatie rond een gezamenlijk doel, vormen essentiële elementen van de bevordering van een innovatie-ecosysteem. De inspanningen in de hele EU moeten worden gecoördineerd om een kritische massa van onderling verbonden ondernemingsclusters en ecosystemen in de hele EU te creëren.
Op dit ogenblik is het EIT het grootste geïntegreerde innovatie-ecosysteem van Europa, dat partners samenbrengt uit het bedrijfsleven, onderzoek, onderwijs en daarbuiten. Het EIT zal steun blijven verlenen aan zijn kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's), zijnde grootschalige Europese partnerschappen die specifieke wereldwijde uitdagingen aanpakken, en de omringende innovatie-ecosystemen blijven versterken. Het zal dat doen door de integratie van onderwijs, onderzoek en innovatie van het hoogste niveau te stimuleren en zo een klimaat te scheppen dat bevorderlijk is voor innovatie en door een nieuwe generatie van ondernemers te helpen en te steunen en de oprichting van innovatieve bedrijven te stimuleren in nauwe synergie en complementariteit met de EIC.
In heel Europa zijn nog inspanningen nodig om ecosystemen te ontwikkelen waarin onderzoekers, innovators, industriële ondernemingen en overheden eenvoudig kunnen samenwerken. De innovatie-ecosystemen werken immers door een aantal oorzaken nog niet optimaal:
– de interactie tussen de partijen bij innovatie wordt nog altijd belemmerd door barrières van organisatorische, regelgevende en culturele aard;
– de inspanningen om de innovatie-ecosystemen te versterken moeten beter worden ▌gecoördineerd en een scherpe focus op specifieke doelstellingen en effecten hebben.
Om toekomstige maatschappelijke uitdagingen het hoofd te bieden, de kansen van nieuwe technologieën te benutten en bij te dragen tot milieuvriendelijke en duurzame economische groei, banen, concurrentievermogen en het welzijn van de burgers in Europa, moet de innovatiecapaciteit van Europa verder worden versterkt door: versterking van bestaande en bevordering van de creatie van nieuwe omgevingen die samenwerking en innovatie in de hand werken; vergroting van het innoverend vermogen van de universiteits- en onderzoekssector; ondersteuning van een nieuwe generatie ondernemers; bevordering van de oprichting en ontwikkeling van innovatieve ondernemingen, alsook vergroting van de zichtbaarheid en de erkenning van door de EU gefinancierde onderzoeks- en innovatieactiviteiten, en met name de EIT-financiering, bij het grote publiek.
Door de aard en de omvang van de uitdagingen waarvoor men bij innovatie wordt gesteld, is het nodig partijen en middelen op Europese schaal met elkaar te verbinden en te mobiliseren door grensoverschrijdende samenwerking te bevorderen. De muren tussen vakgebieden en tussen verschillende waardeketens moeten worden geslecht en er moet een gunstig klimaat worden geschapen waarin kennis en deskundigheid kunnen worden uitgewisseld en ondernemingstalenten kunnen worden ontwikkeld en aangetrokken. De strategische innovatieagenda van het EIT moet zorgen voor coherentie met de uitdagingen in het kader van Horizon Europa, en complementariteit met de EIC.
2. Actiegebieden
2.1. Duurzame innovatie-ecosystemen in heel Europa
In overeenstemming met de EIT-verordening en de strategische innovatieagenda van het EIT zal het EIT een grotere rol spelen bij de versterking van duurzame, op uitdagingen gebaseerde innovatie-ecosystemen in heel Europa. Daarbij zal het EIT hoofdzakelijk gebruik blijven maken van zijn kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's), de grootschalige Europese partnerschappen die specifieke maatschappelijke uitdagingen aanpakken. Het zal de omringende innovatie-ecosystemen blijven versterken door ze open te stellen en door de integratie van onderzoek, innovatie en onderwijs te bevorderen. Voorts zal het EIT zijn regionaal innovatieprogramma (EIT-RIS) uitbreiden om innovatie-ecosystemen in heel Europa te versterken. Het EIT zal werken met innovatie-ecosystemen die veelbelovend zijn vanwege hun strategie, thematische afstemming en beoogde impact, in nauwe synergie met de strategieën en platforms voor slimme specialisatie.
– Versterking van de doeltreffendheid en de openheid voor nieuwe partners van de bestaande KIG's, waarbij de mogelijkheid wordt geboden van transitie naar zelfvoorziening op lange termijn, en analyse van de behoefte aan de oprichting van nieuwe KIG's om wereldwijde uitdagingen aan te pakken. De specifieke thematische gebieden zullen in de strategische innovatieagenda worden bepaald, rekening houdend met de strategische planning;
– regio's in landen die in de strategische innovatieagenda zijn bepaald, sneller op weg helpen naar excellente prestaties, waar nodig in nauwe samenwerking met de structuurfondsen en andere relevante financieringsprogramma's van de EU.
2.2. Innovatie- en ondernemersvaardigheden in het perspectief van een leven lang leren, met inbegrip van het vergroten van de capaciteit van instellingen voor hoger onderwijs in heel Europa
De onderwijsactiviteiten van het EIT zullen worden versterkt om innovatie en ondernemerschap te bevorderen door doelgericht onderwijs en doelgerichte opleidingen. Er zal meer nadruk komen te liggen op de ontwikkeling van menselijk kapitaal, door uitbreiding van de bestaande onderwijsprogramma's van de KIG's van het EIT om studenten en professionals hoogwaardige onderwijsprogramma's op basis van innovatie, creativiteit en ondernemerschap te blijven bieden, die in het bijzonder passen in de industriële en vaardighedenstrategie van de EU. Daarbij kan het gaan om onderzoekers en innovators die ondersteund worden in het kader van andere delen van Horizon Europa, in het bijzonder MSCA. Het EIT zal ook steun verlenen voor de modernisering van instellingen voor hoger onderwijs in heel Europa en de opname ervan in innovatie-ecosystemen, door bevordering en vergroting van hun ondernemerschapspotentieel en de ondernemerschapscapaciteiten en door de instellingen voor hoger onderwijs aan te moedigen beter te anticiperen op de nieuwe vaardigheidsbehoeften.
– Ontwikkeling van innovatieve onderwijsprogramma's die rekening houden met de toekomstige behoeften van de samenleving en de industrie en van horizontale programma's die aan studenten, ondernemers en professionals in heel Europa en daarbuiten worden aangeboden, en waarin specialistische en sectorspecifieke kennis wordt gecombineerd met innovatie- en ondernemersvaardigheden, zoals vaardigheden op hightechgebied die verband houden met digitale en duurzame sleuteltechnologieën;
– versterking en uitbreiding van het EIT-merk om op basis van partnerschappen tussen verschillende instellingen voor hoger onderwijs, onderzoekscentra en bedrijven de zichtbaarheid en de erkenning van EIT-onderwijsprogramma's te vergroten en de algemene kwaliteit ervan te verbeteren door aanbieding van onderwijsprogramma's die gebaseerd zijn op "al doende leren" en doelgericht onderwijs in ondernemerschap, alsook mobiliteit tussen landen, organisaties en sectoren;
– ontwikkeling van de innovatie- en ondernemerschapscapaciteiten van het hoger onderwijs door een koppeling tot stand te brengen tussen onderwijs, onderzoek en bedrijfsleven en zo een hefboomwerking te geven aan de in de EIT-gemeenschap aanwezige deskundigheid en deze te bevorderen;
– versterking van de rol van de alumnigemeenschap van het EIT als rolmodel voor nieuwe studenten en sterk instrument voor de communicatie over het effect van het EIT.
2.3. Nieuwe oplossingen gereedmaken voor de markt om wereldwijde uitdagingen aan te gaan
Het EIT zal ondernemers, innovators, onderzoekers, opleiders, studenten en andere partijen bij innovatie met inachtneming van gendermainstreaming stimuleren en in staat stellen in multidisciplinaire teams samen te werken aan de ontwikkeling van ideeën en de omzetting van die ideeën in zowel stapsgewijze als disruptieve innovaties, en hen daarvoor belonen. De activiteiten zullen berusten op een grensoverschrijdende "open innovatie"-benadering, waarbij de nadruk zal liggen op de activiteiten van de kennisdriehoek die tot succes kunnen leiden (zo kunnen de ontwikkelaars van het project betere toegang krijgen tot: afgestudeerden met specifieke kwalificaties, leidende gebruikers, starters met innovatieve ideeën, bedrijven in het buitenland met relevante aanvullende middelen enz.).
– Ondersteuning van de ontwikkeling van nieuwe producten, diensten en marktkansen, waarbij de actoren van de kennisdriehoek samenwerken om oplossingen te vinden voor wereldwijde uitdagingen;
– volledige integratie van de gehele innovatiewaardeketen: van student tot ondernemer, van idee tot product, van laboratorium tot klant. Dit omvat steun voor start‑ups en scale‑ups.
– verlening van hoogwaardige diensten en ondersteuning aan innovatieve ondernemingen, met inbegrip van technische bijstand om producten of diensten te perfectioneren, inhoudelijke mentoring, ondersteuning om beoogde klanten aan te trekken en kapitaal te verwerven, teneinde snel de markt te bereiken en het groeiproces te versnellen.
2.4. Synergieën en toegevoegde waarde binnen Horizon Europa
Het EIT zal nog meer proberen synergie en complementariteit tussen bestaande KIG's en met andere actoren en initiatieven op EU- en wereldniveau te benutten, en zijn netwerk van samenwerkende organisaties op zowel strategisch als operationeel niveau uitbreiden, waarbij overlapping moet worden voorkomen.
– Nauwe samenwerking met de EIC en InvestEU bij de stroomlijning van de steun aan ▌innovatieve ondernemingen in de opstart- en opschaalfase (d.w.z. financiering en diensten), in het bijzonder via de KIG's;
– planning en uitvoering van EIT-activiteiten om maximale synergie en complementariteit te bereiken met andere delen van het programma;
– overleg met de EU-lidstaten, op zowel nationaal als regionaal niveau, instelling van een gestructureerde dialoog en coördinatie van de inspanningen om synergie met de nationale en regionale initiatieven, waaronder de strategieën voor slimme specialisatie, mogelijk te maken, eventueel mede door middel van de tenuitvoerlegging van de Europese innovatie-ecosystemen, teneinde beste praktijken en geleerde lessen te signaleren, uit te wisselen en te verspreiden;
– uitwisseling en verspreiding van innovatieve praktijken en geleerde lessen in heel Europa en daarbuiten, om bij te dragen tot het innovatiebeleid in Europa, in coördinatie met andere onderdelen van Horizon Europa;
– levering van input voor de besprekingen over het innovatiebeleid en bijdragen tot de opstelling en uitvoering van de EU-beleidsprioriteiten door voortdurend samen te werken met alle betrokken diensten van de Europese Commissie, andere EU-programma's en de belanghebbenden daarbij, en nader onderzoek van de mogelijkheden in het kader van beleidsuitvoeringsinitiatieven;
– benutting van synergie met andere EU-programma's, met inbegrip van programma's die de ontwikkeling van menselijk kapitaal en innovatie ondersteunen (bv. COST, ESF+, EFRO, Erasmus+, Creatief Europa en Cosme Plus/interne markt, InvestEU);
– opbouw van strategische allianties met de belangrijkste partijen bij innovatie op internationaal en EU-niveau, en ondersteuning van KIG's bij het aangaan van samenwerkingsverbanden en allianties met belangrijke partners van de kennisdriehoek uit derde landen, teneinde nieuwe markten te openen voor door KIG's gesteunde oplossingen en financiering en talenten uit andere landen aan te trekken. De deelname van derde landen dient te worden bevorderd, rekening houdend met de beginselen van wederkerigheid en wederzijdse voordelen.
▌
BIJLAGE III
PARTNERSCHAPPEN
Europese partnerschappen ▌worden geselecteerd, uitgevoerd, gemonitord, geëvalueerd, afgebouwd en vernieuwd aan de hand van de volgende criteria:
1) Selectie
(a) Aantonen dat het Europees partnerschap doeltreffender is bij de verwezenlijking van de desbetreffende doelstellingen van het programma door de betrokkenheid en de inzet van partners, met name door duidelijke effecten voor de EU en haar burgers teweeg te brengen, vooral met het oog op het aanpakken van mondiale uitdagingen en de verwezenlijking van onderzoeks- en innovatiedoelstellingen, het veiligstellen van het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de EU en het bijdragen tot de versterking van de Europese ruimte van onderzoek en innovatie en, waar van toepassing, internationale verplichtingen;
In geval van geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen die zijn vastgesteld in overeenstemming met artikel 185 VWEU is de deelname van ten minste 40 % van de EU-lidstaten verplicht;
b) Coherentie en synergie van het Europees Partnerschap binnen het onderzoeks- en innovatielandschap in de EU waarbij de regels van Horizon Europa zo strikt mogelijk gevolgd worden;
c) Transparantie en openheid van het Europees partnerschap met betrekking tot de identificatie van prioriteiten en doelstellingen inzake verwachte resultaten en effecten, en betreffende de betrokkenheid van partners en belanghebbenden uit de hele waardeketen, uit diverse sectoren, met diverse achtergronden en van diverse disciplines, met inbegrip van internationale, voor zover dit relevant is en niet van invloed op het Europees concurrentievermogen; duidelijke voorwaarden voor de promotie van de deelname van kmo's en voor de verspreiding en exploitatie van resultaten, met name door kmo's, en ook door intermediaire organisaties;
d) Demonstratie vooraf van de meerwaarde en het richtingseffect van het Europees Partnerschap, met inbegrip van een gemeenschappelijke strategische visie inzake het doel van het Europees partnerschap. Deze visie zal met name het volgende omvatten:
– omschrijving van meetbare verwachte concrete doelstellingen, prestaties en effecten binnen specifieke termijnen, met inbegrip van de cruciale economische en/of maatschappelijke waarde voor de Unie;
– demonstratie van de verwachte kwalitatieve en significante kwantitatieve hefboomeffecten, met inbegrip van een methode voor het meten van kernprestatie-indicatoren;
– werkwijzen om flexibiliteit van de uitvoering te verzekeren en om zich aan te passen aan veranderend beleid, maatschappelijke en/of economische behoeften of wetenschappelijke vooruitgang, om het beleid tussen het regionale, nationale en EU-niveau coherenter te maken;
– exitstrategie en maatregelen om geleidelijk uit het programma te stappen.
e) Demonstratie vooraf van het engagement op lange termijn van de partners, met inbegrip van een minimumaandeel van publieke en/of particuliere investeringen.
Bij geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen die worden opgericht in overeenstemming met de artikelen 185 of 187 VWEU, zijn de bijdragen – financieel of in natura – van andere partners dan de Unie ten minste gelijk aan 50 % en kunnen zij oplopen tot 75 % van de geaggregeerde budgettaire vastleggingen van het partnerschap. Voor elk dergelijk geïnstitutionaliseerd Europees partnerschap zal een deel van de bijdragen van andere partners dan de Unie de vorm van een financiële bijdrage hebben. Voor andere partners dan de Unie en deelnemende staten, moeten de bijdragen hoofdzakelijk bestemd zijn voor het dekken van de administratieve kosten, de coördinatie en ondersteuning en andere activiteiten buiten de concurrentiesfeer.
e bis) In overeenstemming met de regionale autoriteiten wordt het EFRO aanvaard als gedeeltelijke nationale bijdrage aan medefinancieringsacties voor programma's waarbij lidstaten zijn betrokken.
2) Uitvoering:
a) Systematische aanpak die garandeert dat de lidstaten er al in een vroeg stadium en op een actieve manier bij betrokken worden en dat het Europees Partnerschap de verwachte effecten zal hebben via de flexibele uitvoering van gezamenlijke acties met grote Europese meerwaarde die ook verder gaan dan gezamenlijke uitnodigingen voor onderzoeks- en innovatieactiviteiten, met inbegrip van die welke verband houden met de toepassing in de markt, de regelgeving of het beleid;
b) Passende maatregelen die zorgen voor constante openheid van het initiatief en de transparantie tijdens de uitvoering, met name voor het stellen van prioriteiten en voor deelname aan oproepen tot het indienen van voorstellen, informatie over de werking van de governance, zichtbaarheid van de Unie, communicatie- en begeleidingsmaatregelen, verspreiding en exploitatie van resultaten, met inbegrip van een duidelijke strategie voor open toegang voor de gebruikers in de hele waardeketen; gepaste maatregelen om kmo's te informeren en hun deelname te bevorderen;
c) Coördinatie en/of gezamenlijke activiteiten met andere betreffende initiatieven voor onderzoek en innovatie, om een optimale mate van onderlinge koppeling te waarborgen en voor doeltreffende synergieën te zorgen, onder meer om mogelijke implementatieproblemen op nationaal niveau te verhelpen en om de kosteneffectiviteit te verhogen;
d) Toezeggingen voor ▌bijdragen – financieel of in natura – van iedere partner in overeenstemming met nationale bepalingen, tijdens de looptijd van het initiatief;
e) In het geval van een geïnstitutionaliseerd Europees partnerschap, toegang voor de Commissie tot de resultaten en andere actiegerelateerde informatie, met het oog op de ontwikkeling, uitvoering en monitoring van het beleid en de programma's van de Unie.
3) Monitoring:
a) Een monitoringsysteem in overeenstemming met de eisen van artikel 45, om de vorderingen bij het bereiken van de specifieke beleidsdoelstellingen, de te leveren prestaties en cruciale prestatie-indicatoren te meten, teneinde een beoordeling in de loop van de tijd van de resultaten, de effecten en potentiële behoeften aan corrigerende maatregelen mogelijk te maken;
b) Periodieke specifieke verslaglegging over kwantitatieve en kwalitatieve hefboomeffecten, met inbegrip van toegezegde en effectief geleverde financiële bijdragen en bijdragen in natura, de zichtbaarheid en de positionering in de internationale context, invloed op onderzoek en innovatie in verband met risico's van investeringen van de particuliere sector;
c) Precieze informatie betreffende het evaluatieproces en de resultaten van alle oproepen tot het indienen van voorstellen binnen partnerschappen, die tijdig beschikbaar en toegankelijk moet zijn in een gemeenschappelijke gegevensbank.
4) Evaluatie, geleidelijke beëindiging en vernieuwing:
a) Evaluatie van de resultaten op Unie- en nationaal niveau in relatie tot de gedefinieerde doelstellingen en cruciale prestatie-indicatoren, als input voor de evaluatie van het programma, zoals vastgesteld in artikel 47, met inbegrip van een beoordeling van de doeltreffendste beleidsmaatregelen voor eventuele toekomstige maatregelen; en de positionering van een eventuele verlenging van een Europees partnerschap in het landschap van de Europese partnerschappen en de beleidsprioriteiten ervan;
b) In geval van niet-verlenging, passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de geleidelijke beëindiging van de kaderprogrammafinanciering volgens de ▌voorwaarden en het tijdschema verloopt die vooraf met de wettelijk gebonden partners zijn overeengekomen, ongeacht de eventuele verdere transnationale financiering door nationale of andere programma's van de Unie en ongeacht particuliere investeringen en lopende projecten.
BIJLAGE IV
SYNERGIE MET ANDERE PROGRAMMA'S
1. Synergie met het Europees Landbouwgarantiefonds en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (gemeenschappelijk landbouwbeleid – GLB) zal de volgende effecten hebben:
a) onderzoeks- en innovatiebehoeften van de landbouwsector en plattelandsgebieden in de EU worden met name geïdentificeerd binnen het Europees Innovatiepartnerschap "Productiviteit en duurzaamheid van de landbouw"(35) en in aanmerking genomen in het strategische onderzoeks- en innovatieplanningsproces van het programma en in de werkprogramma's;
b) het GLB maakt optimaal gebruik van de resultaten van onderzoek en innovatie en bevordert het gebruik, de uitvoering en de toepassing van innovatieve oplossingen, met inbegrip van de oplossingen die voortvloeien uit projecten die worden gefinancierd door de kaderprogramma's voor onderzoek en innovatie, uit het Innovatiepartnerschap "Productiviteit en duurzaamheid van de landbouw" en uit relevante kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's) van het EIT;
c) het ELFPO ondersteunt de opname en verspreiding van kennis en oplossingen die voortvloeien uit de resultaten van het programma, hetgeen leidt tot een meer dynamische landbouwsector en nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden voor plattelandsgebieden.
2. Synergie met het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) zal de volgende effecten hebben:
a) het programma en het EFMZV zijn onderling verbonden, aangezien de behoeften van de EU aan onderzoek en innovatie op het gebied van marien en maritiem beleid zullen worden omgezet door middel van het strategische onderzoeks- en innovatieplanningsproces van het programma;
b) het EFMZV ondersteunt de uitrol van nieuwe technologieën en innovatieve producten, processen en diensten, in het bijzonder die welke voortvloeien uit het programma op het gebied van marien en maritiem beleid; het EFMZV bevordert ook de verzameling van gegevens in het veld en gegevensverwerking en verspreidt relevante door het programma ondersteunde acties, die op hun beurt bijdragen tot de uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid, het maritiem beleid van de EU, de internationale oceaangovernance en internationale verbintenissen.
3. Synergie met het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) zal de volgende effecten hebben:
a) regelingen voor gecombineerde financiering uit het EFRO en Horizon Europa worden gebruikt om activiteiten te ondersteunen die een brug slaan tussen regionale operationele programma's, strategieën voor slimme specialisaties en internationale excellentie in onderzoek en innovatie, met inbegrip van gezamenlijke transregionale/transnationale programma's en pan-Europese onderzoeksinfrastructuren, met als doel de Europese Onderzoeksruimte te versterken;
a bis) EFRO-middelen kunnen op vrijwillige basis worden overgeheveld ter ondersteuning van activiteiten in het kader van het programma, met name het excellentiekeurmerk;
b) het EFRO richt zich onder meer op de ontwikkeling en versterking van regionale en lokale ecosystemen voor onderzoek en innovatie en industriële hervorming, met inbegrip van steun voor de benutting van resultaten en de uitrol van nieuwe technologieën en innovatieve oplossingen uit de kaderprogramma's voor onderzoek en innovatie in het kader van het EFRO;
b bis) bestaande regionale ecosystemen, platformnetwerken en regionale strategieën worden versterkt.
4. Synergie met het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) zal de volgende effecten hebben:
a) ESF+ kan de door het programma ondersteunde innovatieve onderwijsprogramma's populariseren en opschalen, door middel van nationale of regionale programma's, om mensen de vaardigheden en competenties te geven die nodig zijn voor de banen van de toekomst;
b) regelingen voor aanvullende financiering uit ESF+ kunnen op vrijwillige basis worden gebruikt voor het ondersteunen van activiteiten van het programma die de ontwikkeling van menselijk kapitaal op het gebied van onderzoek en innovatie ▌bevorderen, met als doel de Europese Onderzoeksruimte te versterken; [Am. 148]
c) het onderdeel gezondheid van het Europees Sociaal Fonds+ populariseert innovatieve technologieën en nieuwe bedrijfsmodellen en oplossingen – met name die welke voortkomen uit de programma's – om bij te dragen aan innoverende, efficiënte en duurzame gezondheidszorgstelsels van de lidstaten en maken een betere en veiligere gezondheidszorg voor de Europese burgers toegankelijk.
5. Synergie met de Connecting Europe Facility (CEF) zal de volgende effecten hebben:
a) tijdens het strategische onderzoeks- en innovatieplanningsproces van het programma worden de behoeften aan onderzoek en innovatie op het gebied van vervoer, energie en de digitale sector in de EU geïnventariseerd en vastgesteld;
b) de CEF ondersteunt de grootschalige uitrol en invoering van innovatieve nieuwe technologieën en oplossingen op het gebied van vervoer, energie en digitale infrastructuur, in het bijzonder die welke voortkomen uit de kaderprogramma's voor onderzoek en innovatie;
c) de uitwisseling van informatie en gegevens tussen het kaderprogramma en de CEF-projecten worden bevorderd, bijvoorbeeld door de aandacht te vestigen op technologieën uit het kaderprogramma die klaar zijn om op de markt te worden gebracht, en verder kunnen worden ingezet via de CEF.
6. Synergie met het programma Digitaal Europa (DEP) zal de volgende effecten hebben:
a) hoewel diverse door het onderhavige programma en het programma Digitaal Europa bestreken thematische gebieden convergeren, zijn de aard van de te ondersteunen acties, de verwachte outputs en hun interventielogica verschillend en complementair;
b) behoeften aan onderzoek en innovatie in verband met digitale aspecten worden geïdentificeerd en vastgesteld in de strategische onderzoeks- en innovatieplannen van het programma; Dit omvat onder meer onderzoek en innovatie voor high performance computing, kunstmatige intelligentie, cyberbeveiliging, "distributed ledger"-technologie, kwantumtechnologie, de combinatie van digitale en andere ontsluitende technologieën en niet-technologische innovaties; ondersteuning voor het opschalen van ondernemingen die baanbrekende innovaties introduceren (waarvan vele digitale en fysieke technologieën worden gecombineerd); de integratie van digitale technieken in de pijler "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen"; en de ondersteuning aan digitale onderzoeksinfrastructuren;
c) Het programma Digitaal Europa is toegespitst op grootschalige opbouw van digitale capaciteit en infrastructuur voor high performance computing, kunstmatige intelligentie, cyberbeveiliging, "distributed ledger"-technologie, kwantumtechnologie en geavanceerde digitale vaardigheden die zijn gericht op de brede acceptatie en invoering in heel Europa van kritische bestaande of geteste innovatieve digitale oplossingen binnen een EU-kader op gebieden van algemeen belang (zoals gezondheidszorg, openbaar bestuur, justitie en onderwijs) of marktfalen (zoals de digitalisering van het bedrijfsleven, met name kleine en middelgrote ondernemingen); het programma Digitaal Europa wordt hoofdzakelijk uitgevoerd door middel van gecoördineerde en strategische investeringen met de lidstaten, met name via gezamenlijke openbare aanbestedingen, in digitale capaciteit die wordt gedeeld in heel Europa en in EU-brede maatregelen ter ondersteuning van interoperabiliteit en normalisatie als onderdeel van de ontwikkeling van een digitale interne markt;
d) de capaciteiten en infrastructuren van het programma Digitaal Europa worden beschikbaar gesteld aan de onderzoeks- en innovatiegemeenschap, ook voor activiteiten die door het programma worden ondersteund, met inbegrip van tests, experimenten en demonstraties in alle sectoren en disciplines;
e) nieuwe digitale technologieën die zijn ontwikkeld in het kader van het programma, worden geleidelijk overgenomen en ingezet door het programma Digitaal Europa;
f) de initiatieven van het programma voor de ontwikkeling van programma's voor de verwerving van vaardigheden en competenties – waaronder die welke worden geleverd op de colocatiecentra van de kennis- en innovatiegemeenschappen van het Europees Instituut voor innovatie en technologie – worden aangevuld door de capaciteitsopbouw op het gebied van geavanceerde digitale vaardigheden, die worden ondersteund door het programma Digitaal Europa;
g) de krachtige coördinatiemechanismen voor strategische planning en operationele procedures voor beide programma's worden onderling afgestemd, en de governance-structuren ervan brengen de respectieve diensten van de Commissie en andere betrokken diensten bij elkaar via de verschillende onderdelen van de respectieve programma's.
7. Synergie met het programma voor de interne markt zal de volgende effecten hebben:
a) het programma voor de interne markt is gericht op de tekortkomingen van de markt die alle kleine en middelgrote ondernemingen raken, en zal ondernemerschap en de oprichting en groei van ondernemingen bevorderen. Er bestaat volledige complementariteit tussen het programma voor de interne markt en het optreden van zowel het EIT als de toekomstige Europese innovatieraad voor innovatieve ondernemingen, en op het gebied van de ondersteunende diensten voor kmo's, in het bijzonder wanneer de markt geen levensvatbare financiering verschaft;
b) via het Enterprise Europe Network en andere bestaande ondersteunende structuren voor kmo's (bv. nationale contactpunten en innovatiebureaus, digitale-innovatiehubs, kenniscentra, gecertificeerde starterscentra) kunnen ondersteunende diensten in het kader van het programma Horizon Europa, met inbegrip van de Europese innovatieraad worden verleend.
8. Synergie met het programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) zal de volgende effecten hebben:
Tijdens het strategische onderzoeks- en innovatieplanningsproces van het programma worden de behoeften aan onderzoek en innovatie op het gebied van milieu, klimaat en energie in de EU geïnventariseerd en vastgesteld. LIFE zal blijven functioneren als een katalysator voor de uitvoering van milieu-, klimaat- en relevant energiebeleid en -wetgeving, inclusief resultaten van de toepassing van onderzoek en innovatie uit het programma, en zal bijdragen aan het inzetten ervan op nationaal en (inter-)regionaal niveau, waar het kan helpen bij de aanpak van problemen op het vlak van milieu, klimaat of de overgang naar schone energie. Met name zal LIFE impulsen blijven geven aan synergieën met het programma door bij de evaluatie een bonus toe te kennen aan voorstellen waarin de resultaten van het programma zijn verwerkt. Standaard actieprojecten van het LIFE-programma ondersteunen het ontwikkelen, testen of demonstreren van geschikte technologieën of methoden voor de uitvoering van het milieu- en klimaatbeleid van de EU, dat vervolgens op grote schaal kan worden ingezet, gefinancierd uit andere bronnen, waaronder door het programma. Zowel het EIT dat door het onderhavige programma in het leven is geroepen als de toekomstige Europese innovatieraad ▌kan ondersteuning verlenen aan de opschaling en exploitatie van nieuwe baanbrekende ideeën die kunnen voortvloeien uit de uitvoering van LIFE-projecten.
9. Synergie met het Erasmusprogramma zal de volgende effecten hebben:
a) middelen uit een combinatie van het onderhavige programma en het Erasmusprogramma worden gebruikt ter ondersteuning van activiteiten die de Europese hogeronderwijsinstellingen moeten versterken en moderniseren. Het programma zal de steun van het Erasmusprogramma voor het initiatief "Europese universiteiten" aanvullen, inzonderheid de onderzoeksdimensie daarvan als onderdeel van de ontwikkeling van nieuwe gezamenlijke en geïntegreerde duurzame en langetermijnstrategieën inzake onderwijs, onderzoek en innovatie, op basis van transdisciplinaire en sectoroverschrijdende benaderingen om van de kennisdriehoek een realiteit te maken en een impuls aan de economische groei te geven. De opleidingsactiviteiten van het EIT kunnen zowel een inspiratie vormen voor als gekoppeld worden aan het initiatief "Europese universiteiten".
b) het onderhavige programma en het Erasmus-programma bevorderen de integratie van onderwijs en onderzoek door het voor hogeronderwijsinstellingen gemakkelijker te maken om gemeenschappelijke strategieën voor onderwijs, onderzoek en innovatie op te zetten, om de onderwijsgevenden te informeren over de recentste bevindingen en onderzoekspraktijken, en om een actieve onderzoekservaring te bieden aan alle studenten en personeel uit het hoger onderwijs en vooral aan onderzoekers, en om andere activiteiten te ondersteunen die hoger onderwijs, onderzoek en innovatie integreren.
10. Synergie met het Europees ruimtevaartprogramma zal de volgende effecten hebben:
a) tijdens het strategische onderzoeks- en innovatieplanningsproces van het programma worden de behoeften aan onderzoek en innovatie van alle schakels van de ruimtevaartsector in de EU geïnventariseerd en vastgesteld; onderzoeksactiviteiten op het gebied van ruimtevaart via Horizon Europa worden ten uitvoer gelegd met betrekking tot aanbestedingen en subsidiabiliteit van entiteiten, in overeenstemming met de bepalingen van het ruimtevaartprogramma, indien van toepassing;
b) ruimtevaartgegevens en -diensten die als publiek goed door het Europees ruimteprogramma beschikbaar worden gesteld, worden gebruikt om door middel van onderzoek en innovatie baanbrekende oplossingen te ontwikkelen, met inbegrip van het kaderprogramma, met name voor duurzame levensmiddelen en natuurlijke hulpbronnen, monitoring van klimaat, slimme steden, geautomatiseerde voertuigen, veiligheid en rampenbeheersing;
c) de DIAS-diensten (Data and Information Access Services) van Copernicus zullen bijdragen tot de Europese open wetenschapscloud en aldus de toegang tot Copernicus-gegevens voor onderzoekers en wetenschappers vergemakkelijken; de onderzoeksinfrastructuren, en met name de netwerken voor observatie ter plaatse zullen van essentieel belang zijn voor de observatie-infrastructuur ter plaatse die de Copernicus-diensten ondersteunen, en zij profiteren op hun beurt van informatie die door de Copernicus-diensten wordt geproduceerd.
11. Synergie met het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking ("het externe instrument") zal als effect hebben dat de onderzoeks- en innovatieactiviteiten van het programma met deelname van derde landen en doelgerichte internationale samenwerkingsacties streven naar afstemming en samenhang met parallelle marktintroductie- en capaciteitsopbouwactiviteiten en versterking van de capaciteiten op basis van het externe instrument, op basis van een gezamenlijke vaststelling van behoeften en werkterreinen tijdens het strategisch onderzoeks- en innovatieplanningsproces van het programma.
12. Synergie met het Fonds voor interne veiligheid en het instrument voor grensbeheer in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer zal de volgende effecten hebben:
a) tijdens het strategische onderzoeks- en innovatieplanningsproces van het onderhavige programma worden de behoeften aan onderzoek en innovatie op het gebied van veiligheid en geïntegreerd grensbeheer geïnventariseerd en vastgesteld;
b) het Fonds voor interne veiligheid en het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer ondersteunen de ontwikkeling van innoverende nieuwe technologieën en oplossingen, met name die welke voortkomen uit de kaderprogramma's voor onderzoek en innovatie op het gebied van veiligheidsonderzoek.
13. Synergie met het InvestEU-fonds zal de volgende effecten hebben:
a) het onderhavige programma biedt, uit zijn eigen begroting, een gemengde financiering van Horizon Europa en EIC voor innovators, die een hoog risico lopen en voor wie de markt niet op het juiste moment een houdbare en duurzame financiering biedt, en tegelijkertijd zal het programma zorgen voor een passende coördinatie ter ondersteuning van de daadwerkelijke verschaffing en het beheer van het particuliere deel van de gemengde financiering via fondsen en intermediairs die worden ondersteund door InvestEU;
b) financiële instrumenten voor onderzoek en innovatie en kmo's worden samengebracht in het InvestEU-fonds, met name via een specifiek O&I-venster, en door middel van producten die worden ingezet in het kader van het kmo-venster voor innovatieve bedrijven, om zo ook bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma. InvestEU en Horizon Europa zullen nauw aan elkaar worden gekoppeld en elkaar aanvullen.
14. Synergie met het Innovatiefonds van het emissiehandelssysteem (het "Innovatiefonds") zal de volgende effecten hebben:
a) het innovatiefonds zal specifiek gericht zijn op innovatie op het gebied van koolstofarme technologieën en processen – met inbegrip van milieuveilige afvang en benutting van koolstof die in belangrijke mate bijdraagt aan de klimaatverandering – alsook op producten ter vervanging van koolstofintensieve producten, en op het helpen stimuleren van het opzetten en exploiteren van projecten die zijn gericht op het milieutechnisch veilig afvangen en de geologische opslag van CO2, alsook op innovatieve hernieuwbare energie en technologieën voor energieopslag; Er wordt een passend kader ingesteld om "groenere" producten met een duurzame meerwaarde voor de klanten/eindgebruikers mogelijk te maken en te stimuleren.
b) het onderhavige programma financiert de ontwikkeling, demonstratie en toepassing van technologieën, waaronder baanbrekende oplossingen, die kunnen bijdragen aan een koolstofarme economie en de doelstellingen van de Unie op het gebied van het koolstofarmer maken, energie en industriële hervorming, met name in pijler 2 en met behulp van het EIT;
c) het innovatiefonds kan, indien aan zijn selectie- en gunningscriteria wordt voldaan, ondersteuning bieden aan de demonstratiefase van in aanmerking komende projecten. Projecten die steun ontvangen uit het innovatiefonds kunnen in aanmerking komen voor steun ▌uit de kaderprogramma's voor onderzoek en innovatie, en omgekeerd. Als aanvulling op Horizon Europa kan het innovatiefonds zich concentreren op innovaties die dicht bij de markt staan en die bijdragen tot een aanzienlijke en snelle vermindering van de CO2‑uitstoot. Het innovatiefonds en Horizon Europa zullen nauw aan elkaar worden gekoppeld zodat ze elkaar aanvullen.
15. Synergie met het Euratomprogramma voor onderzoek en opleiding zal de volgende effecten hebben:
a) het onderhavige programma en het Euratomprogramma voor onderzoek en opleiding ontwikkelen algemene acties ter ondersteuning van onderwijs en opleiding (met inbegrip van de Marie Skłodowska-Curie-acties) met als doel relevante vaardigheden in Europa in stand te houden en te ontwikkelen;
b) het onderhavige programma en het Euratom-programma voor onderzoek en opleiding ontwikkelen gezamenlijke onderzoeksactiviteiten die zijn gericht op horizontale aspecten van het veilige en beveiligde gebruik van niet-energetische toepassingen van ioniserende straling in sectoren zoals geneeskunde, industrie, landbouw, ruimtevaart, klimaatverandering, veiligheid en het voorbereid zijn op noodsituaties en de bijdrage van nucleaire wetenschappen.
16. Potentiële synergieën met het Europees defensiefonds zullen ▌dubbel werk helpen voorkomen.
16 bis. Synergieën met Creatief Europa zullen concurrentievermogen en innovatie ondersteunen, bijdragen tot economische en sociale groei en een doeltreffend gebruik van overheidsmiddelen bevorderen.
16 ter. Synergieën met belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang kunnen overwogen worden.
BIJLAGE V
INDICATOREN VAN DE KERNEFFECTTRAJECTEN
De effecttrajecten en de daarmee samenhangende indicatoren van de kerneffecttrajecten geven structuur aan de monitoring van de vooruitgang van het kaderprogramma (KP) bij het bereiken van de doelstellingen als bedoeld in artikel 3. De effecttrajecten zijn tijdsgebonden en weerspiegelen drie complementaire effectcategorieën die de niet-lineaire aard van O&I-investeringen weerspiegelen: wetenschappelijk, maatschappelijk en technologisch/economisch.Voor elk van deze effectcategorieën zal aan de hand van proxy-indicatoren verslag worden uitgebracht over de vorderingen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de korte, middellange en langere termijn, en ook rekening wordt gehouden met de termijn na het beëindigen van het programma, met mogelijkheden voor uitsplitsingen, ook tussen de lidstaten en de geassocieerde landen. Deze indicatoren worden samengesteld aan de hand van kwantitatieve en kwalitatieve methodieken. Individuele programmadelen zullen in uiteenlopende mate en via verschillende mechanismen aan deze indicatoren bijdragen. Aanvullende indicatoren kunnen worden gebruikt om de verschillende delen te monitoren, indien van toepassing.
De microgegevens achter de indicatoren van de kerneffecttrajecten worden verzameld voor alle onderdelen van het programma en alle uitvoeringsmechanismen op een centraal beheerde en geharmoniseerde wijze en op het passende niveau van granulariteit met minimale rapportagelast voor de begunstigden.
Naast de gegevens over de indicatoren van de kerneffecttrajecten, zullen er ook gegevens over de geoptimaliseerde verwezenlijking van het programma met het oog op het versterken van de Europese onderzoeksruimte, het bevorderen van op topkwaliteit gebaseerde deelname vanuit alle lidstaten aan het programma en het vergemakkelijken van samenwerkingsverbindingen in Europees onderzoek en Europese innovatie worden verzameld en zal er in bijna-realtime verslaglegging over worden gedaan als onderdeel van de in artikel 45 bedoelde gegevens over uitvoering en beheer. Dit omvat onder meer het monitoren van samenwerkingsverbanden, netwerkanalyses, gegevens over voorstellen, toepassingen, deelnames en projecten; kandidaten en deelnemers (waaronder het type organisatie (zoals maatschappelijke organisaties, kmo's en de particuliere sector), land (zoals een specifieke classificatie voor landengroepen zoals lidstaten, geassocieerde landen en derde landen),geslacht, rol in het project, wetenschappelijke discipline/sector, met inbegrip van de sociale en geesteswetenschappen); enhet niveau van de integratie van de klimaatproblematiek en daarmee gepaard gaande uitgaven.
Indicatoren van de wetenschappelijke effecttrajecten
Het programma zal naar verwachting wetenschappelijk effect hebben door het scheppen van hoogwaardige nieuwe kennis, het versterken van menselijk potentieel op het gebied van onderzoek en innovatie, en bevordering van de verbreiding van kennis en open wetenschap. De vorderingen bij het bereiken van dit effect zullen worden gemonitord door middel van vervangende indicatoren die zijn vastgesteld langs de volgende drie kerneffecttrajecten.
Indicatoren van de maatschappelijke effecttrajecten
Het programma zal naar verwachting maatschappelijke effecten hebben door via O&I de beleidsprioriteiten van de EU en de mondiale uitdagingen, waaronder de SDG's van de VN, aan te pakken, volgens de beginselen van de Agenda 2030 en de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, en zal daarbij voordelen en effect creëren dankzij de O&I-missies en Europese partnerschappen en door de toepassing van innovatie in de samenleving te versterken, en daardoor uiteindelijk bij te dragen aan het welzijn van de burgers. De vorderingen bij het bereiken van dit effect zullen worden gemonitord door middel van vervangende indicatoren die zijn vastgesteld langs de volgende drie kerneffecttrajecten.
Indicatoren van de effecttrajecten op technisch/economisch ▌gebied
Het programma zal naar verwachting effecten op technisch/economisch ▌gebied hebben, met name binnen de Unie, door beïnvloeding van de oprichting en groei van ondernemingen, met name kmo's, waaronder start-ups, het scheppen van directe en indirecte werkgelegenheid, met name binnen de Unie, en door het hefboomeffect op de investeringen voor onderzoek en innovatie. De vorderingen bij het bereiken van dit effect zullen worden gemonitord door middel van vervangende indicatoren die zijn vastgesteld langs de volgende drie kerneffecttrajecten.
Bijlage V – tabel 1
Een wetenschappelijk
effect bereiken
Korte termijn
Middellange termijn
Lange termijn
Creëren van kwalitatief hoogwaardige nieuwe kennis
Publicaties -
Aantal collegiaal getoetste wetenschappelijke publicaties in het kader van kp
Citaten -
Field-Weighted Citation Index van collegiaal getoetste publicaties
in kader van kp
Wetenschap van wereldklasse -
Aantal en aandeel van collegiaal getoetste publicaties van kp-projecten die essentiële
bijdrage aan desbetreffend wetenschappelijk gebied vormen
Versterking van menselijk kapitaal in O&I
Vaardigheden -
Aantal onderzoekers betrokken bij bijscholingsactiviteiten (opleiding, mentoring/coaching, mobiliteit en toegang tot O&I-infrastructuur) in kp-projecten
Loopbanen -
Aantal en aandeel
bijgeschoolde kp-onderzoekers met toegenomen individuele invloed in hun O&I-gebied ▌
Arbeidsomstandigheden -
Aantal en aandeel bijgeschoolde kp-onderzoekers met betere arbeidsomstandigheden, inclusief de salarissen van onderzoekers
Bevordering van verspreiding van kennis en Open wetenschap
Gedeelde kennis -
Aandeel outputs van kp-onderzoek (open data/ publicatie/ software etc.) gedeeld via
open kennisinfrastructuren
Verspreiding van kennis -
Aandeel van actief gebruikte/aangehaalde outputs van kp-onderzoek waartoe open toegang bestaat
Nieuwe samenwerkingsverbanden -
Aandeel van kp-begunstigden die nieuwe vakgebiedoverschrijdende/sectoroverschrijdende samenwerkingsverbanden met gebruikers van hun vrij toegankelijke O&I-outputs in kader van kp zijn aangegaan
Bijlage V – tabel 2
Een maatschappelijk
effect bereiken
Korte termijn
Middellange termijn
Lange termijn
Beleidsprioriteiten van de EU en mondiale uitdagingen aanpakken via O&I
Outputs -
Aantal en aandeel van outputs gericht op het aanpakken van vastgestelde EU-beleidsprioriteiten en mondiale uitdagingen (waaronder SDG's) (multidimensionaal: voor elke vastgestelde prioriteit)
Met inbegrip van: Aantal en aandeel van klimaatrelevante outputs ter verwezenlijking van de toezeggingen van de EU in het kader van de Overeenkomst van Parijs
Oplossingen –
Aantal en aandeel van innovaties en wetenschappelijke resultaten gericht op het aanpakken van vastgestelde EU-beleidsprioriteiten en mondiale uitdagingen (waaronder SDG's) (multidimensionaal: voor elke vastgestelde prioriteit)
Met inbegrip van: Aantal en aandeel van klimaatrelevante innovaties en wetenschappelijke resultaten ter verwezenlijking van de toezeggingen van de EU in het kader van de Overeenkomst van Parijs
Voordelen –
Geaggregeerde geraamde effecten van gebruik/exploitatie van door kp gefinancierde resultaten, voor aanpak van vastgestelde EU-beleidsprioriteiten en mondiale uitdagingen (waaronder SDG's), met inbegrip van bijdrage aan de beleids- en wetgevingscyclus (zoals normen en standaarden)(multidimensionaal:voor elke vastgestelde prioriteit)
Met inbegrip van: Geaggregeerde geraamde effecten van gebruik/exploitatie van door kp gefinancierde klimaatrelevante resultaten ter verwezenlijking van de toezeggingen van de EU in het kader van de Overeenkomst van Parijs, met inbegrip van bijdrage aan de beleids- en wetgevingscyclus (zoals normen en standaarden)
Opleveren van voordelen en effecten dankzij O&I-missies
Outputs van O&I-missies -
Outputs in specifieke O&I-
missies
(multidimensionaal: voor elke vastgestelde missie)
Resultaten van O&I-missies -
Resultaten in specifieke O&I-
missies
(multidimensionaal: voor elke vastgestelde missie)
Bereikte doelstellingen van O&I-missies -
Bereikte doelstellingen in specifieke O&I-missies
(multidimensionaal: voor elke vastgestelde missie)
Versterken van de toepassing van onderzoek en innovatie in de samenleving
Cocreatie -
Aantal en aandeel van kp-projecten waarin EU-burgers en eindgebruikers bijdragen aan cocreatie van O&I-inhoud
Betrokkenheid -
Aantal en aandeel van door kp begunstigde entiteiten
met mechanismen om burgers en eindgebruikers te betrekken na kp-project
Toepassing O&I in samenleving -
Toepassing en bekendwording van wetenschappelijke resultaten en innovatieve oplossingen uit kp-cocreatie
Bijlage V – tabel 3
Een effect op technisch/economisch ▌gebied bereiken
Korte termijn
Middellange termijn
Lange termijn
Het genereren van groei op basis van innovatie
Innovatieve outputs -
Aantal innovatieve producten, processen of methodes uit kp (naar type innovatie) & aanvragen voor intellectuele-eigendomsrechten
Innovaties -
Aantal innovaties uit kp-projecten (per type innovatie), met inbegrip van toegekende intellectuele-eigendomsrechten
Economische groei -
Creatie, groei en marktaandeel van ondernemingen die kp-innovaties hebben ontwikkeld
Meer en betere banen scheppen
Ondersteunde werkgelegenheid -
Aantal gecreëerde vte-banen, en gehandhaafde banen in begunstigde entiteiten voor kp-project (per type baan)
Duurzame werkgelegenheid -
Toename van vte-banen in begunstigde entiteiten die kp-project volgen (per type baan)
Totale werkgelegenheid
Aantal directe en indirecte banen gecreëerd of gehandhaafd dankzij verspreiding van kp-resultaten (per type baan)
Investeringen in O&I met hefboomeffect
Co-investering -
Bedrag publieke & particuliere investeringen gemobiliseerd met oorspronkelijke kp-investering
Opschaling -
Bedrag publieke & particuliere investeringen gemobiliseerd om kp-resultaten te exploiteren of op te schalen (met inbegrip van buitenlandse directe investeringen)
Bijdrage aan "3 %-doelstelling" -
Vooruitgang EU bij bereiken investeringsdoelstelling van 3 % bbp dankzij kp
BIJLAGE V bis
Gebieden voor mogelijke missies en gebieden voor mogelijk geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen die worden opgericht uit hoofde van de artikelen 185 of 187 VWEU
Overeenkomstig de artikelen 7 en 8 van deze verordening zijn de gebieden voor mogelijke missies en mogelijke Europese partnerschappen die worden opgericht uit hoofde van de artikelen 185 of 187 VWEU, in deze bijlage opgenomen.
I. Gebieden voor mogelijke missies
Missiegebied 1: Adaptatie aan klimaatverandering, waaronder maatschappelijke transformatie
Missiegebied 2: Kanker
Missiegebied 3: Gezonde oceanen, zeeën, kust- en binnenwateren
Missiegebied 4: Klimaatneutrale en slimme steden
Missiegebied 5: Bodemgezondheid en levensmiddelen
Iedere missie zal voldoen aan de in artikel 7, lid 3, van deze verordening neergelegde beginselen.
II. Gebieden voor mogelijk geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen op basis van de artikelen 185 en 187 VWEU
Partnerschapsgebied 1: Snellere ontwikkeling en veiliger gebruik van gezondheidsinnovaties voor Europese patiënten, en mondiale gezondheid
Partnerschapsgebied 2: Bevorderen van belangrijke digitale en sleuteltechnologieën en de toepassing hiervan, waaronder nieuwe technologieën zoals kunstmatige intelligentie, fotonica en kwantumtechnologieën
Partnerschapsgebied 3: Europees leiderschap in metrologie, waaronder een geïntegreerd metrologiesysteem
Partnerschapsgebied 4: De prestaties op het gebied van concurrentievermogen, veiligheid en milieu van het luchtverkeer, de luchtvaart en het spoorwegvervoer in de EU in een hoog tempo verbeteren
Partnerschapsgebied 5: Duurzame, inclusieve en circulaire biogebaseerde oplossingen
Partnerschapsgebied 6: Waterstoftechnologieën en duurzame technologieën voor energie-opslag met een kleinere ecologische voetafdruk en een minder energie-intensieve productie
Partnerschapsgebied 7: Schone, geconnecteerde, coöperatieve, autonome en geautomatiseerde oplossingen voor toekomstige mobiliteitsbehoeften van personen en goederen
Partnerschapsgebied 8: Innovatieve en O&O-intensieve kleine en middelgrote ondernemingen
De beoordeling van de noodzaak van een geïnstitutionaliseerd Europees partnerschap op de bovengenoemde partnerschapsgebieden kan resulteren in een voorstel op basis van artikel 185 VWEU of artikel 187 VWEU, conform het initiatiefrecht van de Commissie. Een andere mogelijkheid is dat een partnerschapsgebied het voorwerp kan zijn van een partnerschap, overeenkomstig artikel 8, lid 1, punt a) of punt b), van het kaderprogramma, of kan worden geïmplementeerd door middel van oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van Horizon Europa.
Aangezien de gebieden voor geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen ruime thematische gebieden dekken, kunnen zij op basis van de geraamde behoeften worden geïmplementeerd door meer dan één partnerschap.
Standpunt van het Europees Parlement van 17 april 2019. De grijs gemarkeerde tekstdelen vormen niet het voorwerp van het in het kader van de interinstitutionele onderhandelingen bereikt akkoord.
Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).
Wanneer de definitieve tekst van deze verordening is goedgekeurd, zal naar verwachting de volgende verklaring van de Commissie in de C-reeks van het Publicatieblad worden gepubliceerd:"De Commissie is voornemens de begroting voor de EIC-Accelerator zodanig ten uitvoer te leggen dat de zuiver subsidiegebaseerde steun voor kmo's, met inbegrip van start-ups, overeenstemt met de ondersteuning in het kader van de begroting voor het kmo-instrument van het Horizon 2020-programma, overeenkomstig de voorwaarden als bepaald in artikel 43, lid 1, en overweging X van de Horizon Europa-verordening."
Verordening (EG) nr. 294/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 (PB L 97 van 9.4.2008, blz. 1), zoals gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1292/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 174).
Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).
Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie ("EOM") (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie ("LGO-besluit") (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).
Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).
Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad.
Wanneer de definitieve tekst van deze verordening is goedgekeurd, zal naar verwachting de volgende verklaring van de Commissie in de C-reeks van het Publicatieblad worden gepubliceerd:"De Commissie neemt kennis van het door de medewetgevers bereikte compromis over de formulering van artikel 5. Volgens de Commissie beperkt het specifieke programma voor defensieonderzoek waarvan sprake is in artikel 1, lid 3, onder b), zich uitsluitend tot onderzoeksactiviteiten in het kader van het Europees Defensiefonds, en vallen de ontwikkelingsactiviteiten buiten het toepassingsgebied van deze verordening."
Wanneer de definitieve tekst van de verordening is goedgekeurd, zal naar verwachting een ongeveer als volgt luidende verklaring van de Commissie in de C-reeks van het Publicatieblad worden gepubliceerd: "De Commissie is van plan om op verzoek met de bevoegde commissie in het Europees Parlement van gedachten te wisselen over: i) de lijst met mogelijke kandidaten voor een partnerschap conform de artikelen 185 en 187 VWEU, waarvoor aanvangseffectbeoordelingen zullen worden uitgevoerd; ii) de lijst met voorlopige missies die is opgesteld door de missieraden; en iii) de resultaten van het strategische plan, voordat dit officieel wordt aangenomen; iv) de Commissie zal ook documenten voorleggen en delen die verband houden met werkprogramma's."
Afhankelijk van het definitieve wetsbesluit zal de Commissie net als voor het programma Horizon 2020 (verklaring 2013 / C 373/02) een verklaring afgeven betreffende onderzoek op menselijke embryonale stamcellen.
Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).
Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).
Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (PB L 216 van 20.8.2009, blz. 76).
Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87).
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over het Europees Innovatiepartnerschap "Productiviteit en duurzaamheid in de landbouw" (COM(2012)0079).
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (COM(2018)0436 – C8-0253/2018 – 2018/0225(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0436)),
– gezien artikel 294, lid 2, artikel 173, lid 3, en artikel 182, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8‑0253/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de op 25 januari 2019 door zijn Voorzitter aan de commissievoorzitters gestuurde brief, waarin de aanpak van het Parlement met betrekking tot de sectorale programma's van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) betreffende de periode na 2020 wordt uiteengezet,
– gezien de op 1 april 2019 door de Raad aan de Voorzitter van het Europees Parlement gestuurde brief, waarin de gemeenschappelijke lezing wordt bevestigd waarover de medewetgevers het tijdens de onderhandelingen eens zijn geworden,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Begrotingscommissie, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8-0410/2018),
A. overwegende dat er een gedeeltelijk politiek akkoord is bereikt over het specifieke programma ter uitvoering van het kaderprogramma "Horizon Europa"; overwegende dat dit akkoord gebaseerd is op een aanzienlijk gewijzigde tekst in vergelijking met het voorstel van de Commissie; overwegende dat dit van invloed is op de rechtsgrondslag; overwegende dat de instellingen hierover van gedachten hebben gewisseld overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven(1); overwegende dat de rechtsgrondslag daarom in een latere fase van de procedure voor dit dossier moet worden aangepast;
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(2);
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) .../... van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 173, lid 3, en artikel 182, lid 4,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(4),
Gezien het verslag van het Europees Parlement over de beoordeling van de tenuitvoerlegging van Horizon 2020 met het oog op de tussentijdse beoordeling en het voorstel voor het negende kaderprogramma,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(5),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Overeenkomstig artikel 182, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) moet Horizon Europa – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie ("Horizon Europa"), dat bij Verordening (EU) ... van het Europees Parlement en de Raad van ... [verordening betreffende het kaderprogramma en de regels voor deelname](6) is vastgesteld, worden uitgevoerd door middel van specifieke programma's waarin nadere bepalingen voor de uitvoering ervan, de looptijd en de noodzakelijk geachte middelen zijn vastgesteld.
(2) Verordening (EU) ... [verordening betreffende het kaderprogramma en de regels voor deelname] bevat de algemene en specifieke doelstellingen van Horizon Europa, de structuur en de grote lijnen van de uit te voeren activiteiten; in dit specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (het "specifieke programma") moeten de specifieke operationele doelstellingen en activiteiten voor onderdelen van Horizon Europa worden omschreven. De uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) ... [verordening betreffende het kaderprogramma en de regels voor deelname], waaronder begrepen de uitvoeringsbepalingen inzake ethische beginselen, zijn volledig op het specifieke programma van toepassing.
(3) Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van het specifieke programma te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend voor het vaststellen van werkprogramma's voor de uitvoering van het specifieke programma. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(7).
(4) De raad van beheer van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC), die is ingesteld bij Besluit 96/282/Euratom van de Commissie(8), is geraadpleegd over de wetenschappelijke en technologische inhoud van het specifieke programma, voor zover die betrekking heeft op de niet‑nucleaire eigen acties van het JRC;
(5) Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering, in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs en de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties ten uitvoer te leggen, zal dit specifieke programma bijdragen aan de integratie van klimaatactie in alle beleidsdomeinen en aan het verwezenlijken van de algemene doelstelling dat ten minste 25 % van de uitgaven in de EU‑begroting moet worden gebruikt ter ondersteuning van klimaatdoelen gedurende de periode van het MFK 2021-2027, en dat zo spoedig mogelijk en uiterlijk in 2027 een streefcijfer van 30 % per jaar moet worden gehaald. Acties in het kader van dit specifieke programma zullen ten minste 35 % van alle financiële middelen van het specifieke programma aan klimaatdoelstellingen besteden. Desbetreffende acties zullen tijdens de voorbereiding en uitvoering van het specifieke programma worden aangewezen en in het kader van de desbetreffende beoordelingen en herzieningsprocedures opnieuw worden beoordeeld. Er zal aandacht uitgaan naar kolen- en koolstofintensieve sectoren van de Unie die zich in transitie bevinden.
(6) De acties van het specifieke programma moeten worden gebruikt om op evenredige wijze marktfalen of suboptimale investeringssituaties aan te pakken, zonder dat particuliere financiering wordt overlapt of verdrongen, en hebben een duidelijke Europese toegevoegde waarde.
(7) In het licht van de belangrijke bijdrage die onderzoek en innovatie aan het aanpakken van uitdagingen op het gebied van levensmiddelen, landbouw, plattelandsontwikkeling en de bio-economie moeten leveren en om de desbetreffende kansen inzake onderzoek en innovatie te benutten in synergie met het gemeenschappelijk landbouwbeleid, zullen desbetreffende acties in het kader van het specifieke programma ▌in een speciaal cluster "Levensmiddelen, bio‑economie, natuurlijke hulpbronnen, landbouw en milieu" worden ondersteund voor de periode 2021-2027.
(8) De voltooiing van de digitale eengemaakte markt en het toenemende aantal kansen dat wordt gecreëerd door de convergentie van digitale en fysieke technologieën, vereisen een intensivering van de investeringen. Horizon Europa zal aan deze inspanningen een bijdrage leveren ▌(9) met een speciaal cluster om ervoor te zorgen dat Europa op digitaal gebied een koploper blijft wat wereldwijd onderzoek en innovatie betreft.
(9) De soorten financiering en de wijzen van uitvoering in het kader van dit besluit worden gekozen op basis van de mate waarin zij het mogelijk maken de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten te boeken, met name rekening houdend met de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Wat subsidies betreft, houdt dit mede in dat het gebruik van vaste bedragen, vaste percentages en schalen van eenheidskosten wordt overwogen.
(10) De lidstaten moeten in een vroeg stadium worden betrokken bij het vaststellen van missies.
HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp
Bij dit besluit wordt het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie ("het specifieke programma"), zoals bedoeld in artikel 1, lid 3, punt a), van Verordening .../.../EU [verordening betreffende het kaderprogramma en de regels voor deelname], vastgesteld.
In dit besluit worden de operationele doelstellingen van het specifieke programma, de begroting voor de periode 2021-2027, de regels voor de uitvoering van het specifieke programma en de in het kader van het specifieke programma uit te voeren activiteiten vastgelegd.
Artikel 2
Operationele doelstellingen
1. Het specifieke programma draagt bij aan de algemene en specifieke doelstellingen van artikel 3 van Verordening ... [verordening betreffende het kaderprogramma en de regels voor deelname].
2. De operationele doelstellingen van het specifieke programma zijn:
a) excellent fundamenteel en grensverleggend onderzoek stimuleren; excellentie versterken en verspreiden, onder meer door een bredere deelname in de hele Unie te stimuleren;
b) de band versterken tussen onderzoek, innovatie en, in voorkomend geval, onderwijs- en andere beleidsmaatregelen, met inbegrip van complementariteit met beleidsmaatregelen en activiteiten inzake onderzoek en innovatie op nationaal, regionaal en EU-niveau;
b bis) de uitvoering van beleidsprioriteiten van de Unie ondersteunen, met name de duurzameontwikkelingsdoelstellingen en de Overeenkomst van Parijs;
c) verantwoord onderzoek en verantwoorde innovatie bevorderen, rekening houdend met het voorzorgsbeginsel,
c bis) de genderdimensie in het hele programma versterken;
c ter) samenwerkingsverbanden vergroten voor onderzoek en innovatie in Europa in alle sectoren en disciplines, met inbegrip van sociale wetenschappen en geesteswetenschappen;
d) de internationale samenwerking versterken;
d bis) onderzoeksinfrastructuren in de hele Europese Onderzoeksruimte verbinden en ontwikkelen en er transnationale toegang toe verschaffen;
e) talent aantrekken, onderzoekers en innovators opleiden en behouden in de Europese Onderzoeksruimte, onder andere door middel van mobiliteit ▌;
f) open wetenschap stimuleren en zichtbaarheid voor het publiek en open toegang tot wetenschappelijke publicaties en onderzoeksgegevens, inclusief passende uitzonderingen, verzekeren;
g) het gebruik stimuleren van O&I-resultaten en actief resultaten verspreiden en benutten, met name om het effect van particuliere investeringen en beleidsontwikkeling te bevorderen;
▌
▌
j) door middel van O&I-missies ambitieuze doelstellingen verwezenlijken binnen een vastgestelde termijn;
k) de relatie en de interactie tussen wetenschap en de samenleving bevorderen, met inbegrip van de zichtbaarheid van wetenschap in de samenleving en de communicatie over wetenschap, en de betrokkenheid van burgers en eindgebruikers vergroten bij processen voor co-ontwerp en cocreatie;
▌
m) de industriële transformatie versnellen, onder meer door het verbeteren van vaardigheden voor innovatie;
▌
o) O&I-activiteiten in kmo's stimuleren en het oprichten en opschalen van innoverende bedrijven, met name start-ups, kmo's en in uitzonderlijke gevallen kleine midcap-ondernemingen, stimuleren;
p) de toegang tot risicofinanciering verbeteren, onder meer door synergieën met InvestEU, in het bijzonder wanneer de markt geen toereikende financiering biedt.
3. In het kader van de in lid 2 genoemde doelstellingen kan rekening worden gehouden met nieuwe en onvoorziene behoeften die tijdens de uitvoeringsperiode van het specifieke programma ontstaan. Dit kan, mits voldoende gemotiveerd, reacties omvatten op nieuwe mogelijkheden en opkomende crises en dreigingen, alsook antwoorden op behoeften in verband met de ontwikkeling van nieuw beleid van de Unie.
Artikel 3
Structuur
1. Het specifieke programma bestaat overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening ... [verordening betreffende het kaderprogramma en de regels voor deelname] uit de volgende onderdelen:
(1) pijler I "Wetenschappelijke excellentie", met de volgende componenten:
a) de Europese Onderzoeksraad (ERC), zoals beschreven in bijlage I, pijler I, afdeling 1;
b) de Marie Skłodowska-Curie-acties (MSCA), zoals beschreven in bijlage I, pijler I, afdeling 2;
c) onderzoeksinfrastructuren, zoals beschreven in bijlage I, pijler I, afdeling 3;
2) pijler II "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen", met de volgende componenten:
a) cluster "Gezondheid", zoals beschreven in bijlage I, pijler II, afdeling 1;
b) cluster "Cultuur, creativiteit en inclusieve ▌samenleving", zoals beschreven in bijlage I, pijler II, afdeling 2;
c) cluster "Civiele veiligheid voor de samenleving", zoals beschreven in bijlage I, pijler II, afdeling 3;
d) cluster "Digitale wereld, industrie en ruimte", zoals beschreven in bijlage I, pijler II, afdeling 4;
e) cluster "Klimaat, energie en mobiliteit", zoals beschreven in bijlage I, pijler II, afdeling 5;
f) cluster "Levensmiddelen, bio-economie, natuurlijke hulpbronnen, landbouw en milieu", zoals beschreven in bijlage I, pijler II, afdeling 6;
g) niet-nucleaire eigen acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC), zoals beschreven in bijlage I, pijler II, afdeling 7;
3) pijler III "Innovatief Europa", met de volgende componenten:
a) de Europese Innovatieraad (EIC), zoals beschreven in bijlage I, pijler III, afdeling 1;
b) Europese innovatie-ecosystemen, zoals beschreven in bijlage I, pijler III, afdeling 2;
▌
4) onderdeel "Verbreding van de deelname aan en versterking van de Europese Onderzoeksruimte", met de volgende componenten:
a) verbreden van de deelname en verspreiden van excellentie, zoals beschreven in bijlage I, deel "Versterking van de Europese Onderzoeksruimte", afdeling 1;
b) hervorming en versterking van het Europees O&I-systeem, zoals beschreven in bijlage I, deel "Versterking van de Europese Onderzoeksruimte", afdeling 2.
2. De in het kader van de in lid 1 genoemde onderdelen uit te voeren activiteiten zijn beschreven in bijlage I.
Artikel 4
Begroting
1. Overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Verordening ... [verordening betreffende het kaderprogramma en de regels voor deelname] bedragen de financiële middelen voor de uitvoering van het specifieke programma voor de periode 2021-2027 120 000 000 000 EUR in lopende prijzen.
2. Het in lid 1 van dit artikel genoemde bedrag wordt verdeeld over de in artikel 3, lid 1, van dit besluit omschreven onderdelen overeenkomstig artikel 9, lid 2, van Verordening ... [verordening betreffende het kaderprogramma en de regels voor deelname]. De regelingen van artikel 9, leden 3 tot en met 8, van Verordening ... [verordening betreffende het kaderprogramma en de regels voor deelname] zijn van toepassing.
HOOFDSTUK II
UITVOERING EN PROGRAMMERING
Artikel 4 bis
Strategisch plan
1. Overeenkomstig artikel 6, lid 6, van de [verordening betreffende het kaderprogramma] wordt de uitvoering van het specifieke programma gefaciliteerd door middel van een meerjarig strategisch plan van onderzoeks- en innovatieactiviteiten, dat tevens de coherentie tussen de werkprogramma's, EU-prioriteiten en nationale prioriteiten bevordert. Het resultaat van het proces voor strategische planning wordt opgenomen in een meerjarig strategisch plan voor het opstellen van de inhoud van de werkprogramma's (zoals vastgesteld in artikel 11) die een periode van maximaal vier jaar bestrijken, waarbij echter voldoende flexibiliteit wordt behouden om snel te kunnen reageren op nieuwe en opkomende uitdagingen, onverwachte kansen en crises.
2. Het proces voor strategische planning heeft met name betrekking op de pijler "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen" en ook op desbetreffende activiteiten in andere pijlers en het onderdeel "Verbreding van de deelname aan en versterking van de Europese Onderzoeksruimte".
De Commissie betrekt de lidstaten in een vroeg stadium en pleegt uitgebreid overleg met hen en met het Europees Parlement, naast overleg met belanghebbenden en het grote publiek. Dit zal bijdragen tot een sterkere betrokkenheid van burgers en het maatschappelijk middenveld.
De lidstaten kunnen het proces voor strategische planning ook ondersteunen met een overzicht van in het strategisch plan mee te nemen nationale raadplegingen/bijdragen van burgers.
3. Het strategisch plan wordt door de Commissie vastgesteld door middel van een uitvoeringshandeling volgens de in artikel 12, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure. Het strategisch plan beantwoordt aan de doelstellingen en activiteiten als omschreven in bijlage 1. Deze uitvoeringshandeling bevat de volgende elementen met betrekking tot de bestreken periode:
a) strategische kernrichtsnoeren voor O&I-steun, met inbegrip van een beschrijving van het verwachte effect, clusteroverschrijdende kwesties en bestreken actiegebieden;
b) een vermelding van Europese partnerschappen overeenkomstig artikel 8, lid 1, punten a en b, van de [verordening betreffende het kaderprogramma];
b bis) een vermelding van missies overeenkomstig artikel 5 van het specifieke programma en artikel 7 en bijlage V bis van de verordening tot oprichting van Horizon Europa;
c) gebieden voor internationale samenwerking, acties die moeten worden afgestemd op acties voor onderzoek & innovatie van andere naties en regio's in de wereld op grote schaal, of acties die in samenwerking met organisaties in derde landen moeten worden uitgevoerd;
d) specifieke kwesties, zoals het evenwicht tussen onderzoek en innovatie; de integratie van sociale wetenschappen en geesteswetenschappen; de rol van sleuteltechnologieën en strategische waardeketens; gendergelijkheid, met inbegrip van de integratie van de genderdimensie in O&I-content; naleving van de hoogste ethische en integriteitsnormen; prioriteiten voor verspreiding en exploitatie.
4. In het strategisch plan wordt rekening gehouden met een analyse die op zijn minst betrekking heeft op de volgende elementen:
a) drijvende politieke, sociaaleconomische en ecologische factoren die van belang zijn voor de beleidsprioriteiten van de EU en de lidstaten;
b) de bijdrage van onderzoek en innovatie tot de verwezenlijking van EU-beleidsdoelstellingen, daarbij voortbouwend op studies, andere wetenschappelijke gegevens en hiermee samenhangende initiatieven op EU- en nationaal niveau, met inbegrip van geïnstitutionaliseerde partnerschappen overeenkomstig artikel 8, lid 1, punt c), van de [verordening betreffende het kaderprogramma];
c) een wetenschappelijke onderbouwing op basis van prognoseactiviteiten, W&T en indicatoren voor innovatie, internationale ontwikkelingen zoals de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen en feedback over de uitvoering, met inbegrip van het toezicht op de uitvoering van specifieke maatregelen inzake het verbreden van de deelname en het verspreiden van excellentie en deelname van de kmo's;
d) prioriteiten met het potentieel te worden uitgevoerd in synergie met andere EU‑programma's;
e) een beschrijving van de verschillende benaderingen voor raadpleging van belanghebbenden en betrokkenheid van burgers in het kader van de werkzaamheden ter ontwikkeling van werkprogramma's;
f) complementariteit en synergieën met de planning van de KIG's van het EIT overeenkomstig Verordening 294/2008/EG.
5. Het proces voor strategische planning wordt aangevuld met een strategisch coördinatieproces voor Europese partnerschappen, met deelname van de lidstaten en de Commissie op voet van gelijkheid. Het strategisch coördinatieproces fungeert als toegangspunt voor prognoseanalyse, analyse en advies over de ontwikkeling van portefeuilles, de mogelijke opzet, uitvoering, monitoring en uitfasering van O&I‑partnerschappen, en gaat uit van een alomvattend kader van criteria op basis van bijlage III bij de verordening betreffende Horizon Europa.
Artikel 5
Missies
1. Missies voor onderzoek en innovatie kunnen worden vastgesteld in de missiegebieden die worden vermeld in bijlage V bis van de Verordening tot vaststelling van Horizon Europa.
2. Voor elke missie wordt een missieraad ingesteld, tenzij bestaande adviesstructuren kunnen worden gebruikt, in welk geval het programmacomité hiervan vooraf in kennis wordt gesteld. De missieraad bestaat uit maximaal 15 onafhankelijke hooggeplaatste personen met grote deskundigheid, waaronder waar passend SSH-deskundigen, uit heel Europa en daarbuiten, met inbegrip van vertegenwoordigers van betrokken eindgebruikers. De leden van de missieraden worden door de Commissie aangewezen volgens een transparante identificatieprocedure, zoals een openbare oproep tot het indienen van blijken van belangstelling. Het programmacomité wordt tijdig geconsulteerd over de vaststellings- en selectieprocedure, en over de gebruikte criteria. De ambtstermijn van de leden van de missieraad bedraagt maximaal vijf jaar en is eenmaal verlengbaar.
3. De missieraad adviseert, zonder beslissingsbevoegdheid, de Commissie over:
a) de vaststelling en het ontwerp van een of meerdere missies op het respectieve missiegebied volgens de bepalingen en criteria als vastgesteld in artikel 7 van [verordening betreffende het kaderprogramma];
b) de inhoud van werkprogramma's en de herziening ervan om de doelstellingen van de missie te kunnen verwezenlijken, ▌met de inbreng van belanghebbenden en, waar passend, het publiek;
c) kenmerken van projectportefeuilles voor missies;
d) aanpassingsacties of, indien nodig, beëindiging op basis van uitvoeringsbeoordelingen van de missie overeenkomstig de vastgestelde missiedoelstellingen;
e) de selectie van onafhankelijke deskundige beoordelaars overeenkomstig de bepalingen van artikel 44 [van de verordening betreffende het kaderprogramma], het briefen van deskundige beoordelaars en beoordelingscriteria en de weging ervan;
f) randvoorwaarden die helpen om de doelstellingen van de missie te bereiken;
g) communicatie, onder meer over de uitvoering en de verwezenlijkingen van de missie;
h) beleidscoördinatie tussen de betrokken actoren op verschillende niveaus, met name wat betreft synergieën met andere beleidslijnen van de Unie;
i) prestatie-kernindicatoren.
Het advies van de missieraden wordt openbaar gemaakt.
▌
4. Voor elk missiegebied wordt het programmacomité betrokken bij de voorbereiding en de levenscyclus van de missies, rekening houdend met relevante nationale thema's en mogelijkheden om missies beter af te stemmen op activiteiten op nationaal niveau. Interactie met de missieraden vindt tijdig plaats op alomvattende wijze.
5. Het in artikel 11 genoemde werkprogramma omvat voor alle in het strategisch plan vermelde missies het ontwerp, de kenmerken van de projectenportefeuilles ervan en specifieke bepalingen voor een efficiënte portefeuillebenadering.
Artikel 6
Europese Onderzoeksraad
1. De Commissie stelt een Europese Onderzoeksraad (ERC) in om de acties in het kader van pijler I "Wetenschappelijke excellentie" die met de ERC verband houden, uit te voeren. De ERC vervangt de bij Besluit C(2013) 1895(10) opgerichte ERC.
2. De ERC is samengesteld uit de in artikel 7 bedoelde onafhankelijke Wetenschappelijke Raad en de in artikel 8 bedoelde specifieke uitvoeringsstructuur.
3. De voorzitter van de ERC is een internationaal gereputeerd senior wetenschapper.
De voorzitter wordt voor een eenmalig hernieuwbare termijn van vier jaar aangesteld door de Commissie na een transparante selectieprocedure waarbij een beroep wordt gedaan op een onafhankelijk specifiek rekruteringscomité. De selectieprocedure en de geselecteerde kandidaat worden goedgekeurd door de Wetenschappelijke Raad.
De voorzitter zit de Wetenschappelijke Raad voor, geeft er leiding aan, onderhoudt contacten met de specifieke uitvoeringsstructuur en vertegenwoordigt de raad in de wereld van de wetenschap.
4. De ERC functioneert volgens zijn grondbeginselen van wetenschappelijke excellentie, open wetenschap, autonomie, efficiëntie, doeltreffendheid, transparantie, verantwoordingsplicht en onderzoeksintegriteit. Hij zorgt voor continuïteit met de ERC-acties die op grond van Besluit .../EG worden uitgevoerd.
5. De activiteiten van de ERC ondersteunen grensverleggend onderzoek, in een bottom-upbenadering, dat op alle terreinen wordt uitgevoerd door op Europees niveau concurrerende hoofdonderzoekers en hun teams, met inbegrip van beginnende beroepsonderzoekers.
6. De Commissie staat garant voor de autonomie en integriteit van de ERC en ziet erop toe dat de aan de ERC toevertrouwde taken behoorlijk worden uitgevoerd.
De Commissie zorgt ervoor dat de ERC-acties worden uitgevoerd volgens de beginselen van lid 4 van dit artikel en overeenkomstig de in artikel 7, lid 2, punt a), bedoelde algemene strategie voor de ERC, zoals vastgelegd door de Wetenschappelijke Raad.
Artikel 7
Wetenschappelijke Raad van de ERC
1. De Wetenschappelijke Raad is samengesteld uit onafhankelijke wetenschappers, ingenieurs en geleerden met een uitstekende reputatie en de benodigde deskundigheid, zowel vrouwen als mannen, uit verschillende leeftijdsgroepen, uiteenlopende onderzoeksgebieden en van verschillende geografische origine, en die handelen op persoonlijke titel en onafhankelijk van externe belangen.
De leden van de Wetenschappelijke Raad worden door de Commissie benoemd volgens een met deze raad overeengekomen onafhankelijke en transparante procedure, die een open raadpleging van de wetenschappelijke wereld en een verslag aan het Europees Parlement en de Raad omvat.
Hun mandaat duurt vier jaar en is eenmaal verlengbaar op basis van een roulerend systeem dat de continuïteit van de werkzaamheden van de Wetenschappelijke Raad waarborgt.
2. De Wetenschappelijke Raad bepaalt:
a) de algemene strategie voor de ERC;
b) het werkprogramma voor de uitvoering van de activiteiten van de ERC;
c) de methoden en procedures voor de collegiale toetsing en de beoordeling van voorstellen, op basis waarvan de te financieren voorstellen worden bepaald;
d) zijn standpunt over elk aspect dat vanuit wetenschappelijk gezichtspunt de verwezenlijkingen en het effect van de ERC, alsook de kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek kan verbeteren;
e) een gedragscode waarin onder meer het vermijden van belangenconflicten aan de orde komt.
De Commissie wijkt slechts af van de standpunten die de Wetenschappelijke Raad overeenkomstig de punten a), c), d), en e) van de eerste alinea heeft ingenomen indien zij van mening is dat de bepalingen van dit besluit niet in acht zijn genomen. In dat geval stelt de Commissie maatregelen vast om de continuïteit in de uitvoering van het specifieke programma en de verwezenlijking van de doelstellingen ervan te verzekeren, waarbij zij de afwijkingen van de standpunten van de Wetenschappelijke Raad toelicht en naar behoren motiveert.
3. De Wetenschappelijke Raad handelt volgens het mandaat dat in bijlage I, pijler I, afdeling 1, is vastgesteld.
4. De Wetenschappelijke Raad handelt uitsluitend in het belang van de ▌ERC, overeenkomstig de beginselen van artikel 6. Hij legt de nodige integriteit en rechtschapenheid aan de dag en voert zijn werkzaamheden efficiënt en met de grootst mogelijke transparantie uit.
Artikel 8
Specifieke uitvoeringsstructuur van de ERC
1. De specifieke uitvoeringsstructuur is verantwoordelijk voor de administratieve tenuitvoerlegging en voor de uitvoering van het programma, als beschreven in bijlage I, onderdeel I, afdeling 1.3.2. Hij ondersteunt de Wetenschappelijke Raad bij het verrichten van al diens taken.
2. De Commissie ziet erop toe dat de specifieke uitvoeringsstructuur zich strikt, efficiënt en met de nodige flexibiliteit richt naar de doelstellingen en eisen van uitsluitend de ERC.
Artikel 9
Europese Innovatieraad
1. De EIC, opgericht overeenkomstig artikel 7a van de [verordening betreffende het kaderprogramma], omvat het in artikel 10 bedoelde college op hoog niveau, het EIC-college.
2. De Commissie zorgt ervoor dat de uitvoering van acties in het kader van de EIC:
a) overeenstemt met de beginselen van lid 1 van dit artikel, rekening houdend met het advies van het EIC-college over de in artikel 10, lid 1, punt a), bedoelde algemene strategie voor de EIC; en
b) niet tot verstoringen van de mededinging leidt die in strijd zijn met het gemeenschappelijk belang.
3. De Commissie voert de gemengde EIC-financiering in indirect beheer uit, of richt, indien dit niet mogelijk is, daarvoor een special purpose vehicle op, dat moet worden beheerd volgens de toepasselijke regels inzake verantwoordingsplicht. De Commissie streeft naar deelname van andere publieke en private investeerders. Als dit niet mogelijk is bij de start van een project, zal het special purpose vehicle zo worden opgezet dat er andere publieke of private investeerders kunnen worden aangetrokken om zo de hefboomwerking van Uniebijdrage te vergroten.
4. De Commissie zorgt voor een doeltreffende aanvulling tussen de EIC, het EIT en InvestEU.
Artikel 10
Het EIC-college
1. Het EIC-college adviseert de Commissie over:
a) de algemene strategie voor de EIC-component in het kader van pijler III "Innovatief Europa";
b) het werkprogramma voor de uitvoering van de acties van de EIC;
c) de criteria voor de beoordeling van het innovatievermogen en het risicoprofiel van de voorstellen en het gepaste evenwicht van subsidies, eigen vermogen en andere financieringsvormen voor de EIC-accelerator;
d) de vaststelling van strategische projectenportefeuilles;
e) het profiel van programmabeheerders;
2. Het EIC-college kan op verzoek aanbevelingen aan de Commissie doen over:
a) elk aspect dat vanuit een innovatieperspectief kan bijdragen aan de verbetering en stimulering van innovatie-ecosystemen in heel Europa, de verwezenlijking en het effect van de doelstellingen van de EIC-component en het vermogen van innoverende bedrijven om hun oplossingen uit te rollen;
b) het aanwijzen, in samenwerking met de betrokken Commissiediensten en, in voorkomend geval, nationale en regionale autoriteiten en andere bevoegde instanties, zoals de raad van bestuur van het EIT, van mogelijke regelgevende belemmeringen voor ondernemers, met name ondernemers die in het kader van de EIC-component steun hebben gekregen;
c) opkomende technologische trends uit de portefeuille van de EIC, zodat daar in de programmering van andere delen van het specifieke programma rekening mee kan worden gehouden;
d) het aanwijzen van specifieke kwesties die advies van het EIC-college vereisen.
Het EIC-college handelt in het belang van de verwezenlijking van de doelstellingen van de EIC‑component. Het legt de nodige integriteit en rechtschapenheid aan de dag en voert zijn werkzaamheden efficiënt en transparant uit.
Het EIC-college handelt volgens het mandaat dat in bijlage I, pijler III, afdeling 1, is vastgesteld.
3. Het EIC-college bestaat uit 15 tot 20 onafhankelijke hooggeplaatste personen uit verschillende delen van het Europese innovatie-ecosysteem, met inbegrip van ondernemers, leidinggevende personen uit de bedrijfswereld, investeerders, deskundigen van overheidsdiensten en onderzoekers, waaronder academische innovatiedeskundigen. Het college draagt bij aan bewustmakingsacties en leden van het EIC-college werken mee aan het vergroten van het aanzien van het EIC-merk.
De leden van het EIC-college worden na een openbare oproep tot het indienen van voordrachten van kandidaten of blijken van belangstelling of beide, afhankelijk van wat de Commissie het meest geschikt acht, door de Commissie aangewezen, rekening houdend met de behoefte aan evenwicht wat deskundigheid, gender, leeftijd en geografische spreiding betreft.
Zij worden voor een tweemaal hernieuwbare termijn van twee jaar aangesteld op basis van een roulerend systeem (aanstelling van leden elke twee jaar).
4. Het EIC-college heeft een voorzitter die door de Commissie na een transparante selectieprocedure wordt aangesteld. De voorzitter is een hooggeplaatste persoon met banden met de innovatiewereld, en met een gedegen begrip van O&O.
De voorzitter wordt voor een eenmalig hernieuwbare termijn van vier jaar aangesteld.
De voorzitter zit het EIC-college voor, bereidt de vergaderingen voor, geeft de leden opdrachten en kan specifieke subgroepen instellen, met name om opkomende technologische trends in de portefeuille van de EIC op te sporen. Hij vertegenwoordigt de EIC in de innovatiewereld. Hij bevordert tevens de EIC, fungeert als gesprekspartner met de Commissie en, via de betrokken programmacomités, met de lidstaten. De Commissie biedt de voorzitter bij de uitvoering van zijn taken administratieve ondersteuning.
5. De Commissie stelt een gedragscode op waarin onder meer het voorkomen van belangenconflicten en geheimhoudingschendingen aan de orde komt. De leden van het EIC-college aanvaarden de gedragscode wanneer zij hun taken aanvangen.
Artikel 11
Werkprogramma's
1. Het programma wordt overeenkomstig artikel 110 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad ("het Financieel Reglement") uitgevoerd door middel van de in lid 2 bedoelde werkprogramma's. (11). De werkprogramma's bevatten een uiteenzetting van de verwachte gevolgen en worden opgesteld volgens een proces voor strategische planning, als beschreven in bijlage I bij dit besluit. De Commissie informeert het in artikel 12 bedoelde comité regelmatig en reeds in een vroeg stadium over de algemene voortgang bij de uitvoering van de indirecte acties van het specifieke programma, inclusief missies, mede opdat het comité in een vroeg stadium een nuttige inbreng levert bij het proces voor strategische planning en het opstellen van de werkprogramma's, met name inzake missies.
In de werkprogramma's wordt, in voorkomend geval, het voor blendingverrichtingen gereserveerde totaalbedrag opgenomen.
2. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen afzonderlijke werkprogramma's vast voor de uitvoering van acties in het kader van de volgende componenten, als vastgesteld in artikel 3, lid 1, van dit besluit:
a) de ERC, waarvoor het werkprogramma op grond van artikel 7, lid 2, punt b), wordt opgesteld door de Wetenschappelijke Raad volgens de in artikel 12, lid 3, bedoelde raadplegingsprocedure. De Commissie wijkt slechts af van het door de Wetenschappelijke Raad vastgestelde werkprogramma als zij van mening is dat het niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit besluit. In dat geval stelt de Commissie het werkprogramma vast door middel van een uitvoeringshandeling volgens de in artikel 12, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure. De Commissie motiveert deze maatregel naar behoren;
b) alle clusters in het kader van de pijler "Wereldwijde uitdagingen en ▌ concurrentievermogen van de Europese industrie", de MSCA, onderzoeksinfrastructuren, ondersteuning van innovatie-ecosystemen, verbreden van participatie en verspreiden van excellentie en hervorming en versterking van het Europees O&I-systeem, volgens de in artikel 12, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure;
c) de EIC, waarvoor het werkprogramma op grond van artikel 10, lid 1, punt b), wordt opgesteld op basis van het advies van het EIC-college, volgens de in artikel 12, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure;
d) het JRC, waarvoor in het meerjarig werkprogramma rekening wordt gehouden met het advies van de raad van beheer van het JRC als bedoeld in Besluit 96/282/Euratom.
3. Behalve het vereiste in artikel 110 van het Financieel Reglement bevatten de in lid 2 van dit artikel bedoelde werkprogramma's, in voorkomend geval, het volgende:
a) een indicatie van het voor elke actie en missie toegewezen bedrag en een indicatief tijdschema voor de uitvoering ervan;
b) wat subsidies betreft, de prioriteiten, de selectie- en gunningscriteria en het relatieve gewicht van de verschillende gunningscriteria, en het maximale financieringspercentage voor de totale subsidiabele kosten;
c) het overeenkomstig de artikelen 41, 42 en 43 van Verordening ... [verordening betreffende het kaderprogramma en de regels voor deelname] voor gemengde financiering toegewezen bedrag;
d) eventuele bijkomende verplichtingen voor de begunstigden, overeenkomstig de artikelen 35 en 37 van [verordening betreffende het kaderprogramma en de regels voor deelname].
4. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen volgens de in artikel 12 bedoelde onderzoeksprocedure de volgende maatregelen vast:
a) het besluit betreffende de goedkeuring van de financiering van indirecte acties indien het geraamde bedrag van de bijdrage van de Unie in het kader van het specifieke programma gelijk is aan of hoger ligt dan 2,5 miljoen EUR, met uitzondering van acties in het kader van de specifieke doelstelling "Europese Onderzoeksraad (ERC)"; voor de financiering van indirecte acties in cluster 2, het besluit betreffende de goedkeuring van de financiering van indirecte acties indien het geraamde bedrag van de bijdrage van de Unie in het kader van het specifieke programma gelijk is aan of hoger ligt dan 1 miljoen EUR;
b) het besluit over de goedkeuring van de financiering van acties waarbij menselijke embryo's en menselijke embryonale stamcellen worden gebruikt en van in artikel 3, lid 1 en lid 2, onder c) bedoelde acties in het kader van de cluster "Civiele Veiligheid voor de samenleving".
Artikel 12
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité(12). Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Het comité komt bijeen in verschillende samenstellingen, zoals vermeld in bijlage II, afhankelijk van het te bespreken onderwerp.
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
4. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
5. Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure moet worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt besloten of door een eenvoudige meerderheid van de leden van het comité daarom wordt verzocht.
6. Voor de op grond van artikel 4a, lid 3, vastgestelde uitvoeringshandelingen stelt de Commissie, indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
7. De Commissie licht het comité regelmatig in over de algemene voortgang bij de uitvoering van het specifieke programma en verstrekt het tijdig informatie over alle uit hoofde van Horizon Europa en de geëxternaliseerde delen ervan voorgestelde of gefinancierde acties en componenten, zoals bepaald in bijlage III, met inbegrip van gedetailleerde informatie/analyse van de statistieken van de individuele oproepen.
HOOFDSTUK III
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 13
Intrekking
Besluit 2013/743/EU wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.
Artikel 14
Overgangsbepalingen
1. Dit besluit doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging van de betrokken acties tot de afsluiting ervan, op grond van Besluit 2013/743/EU, dat op de betrokken acties van toepassing blijft totdat zij worden afgesloten.
Eventueel overblijvende taken van het bij Besluit 2013/743/EU ingestelde comité zullen, indien nodig, worden uitgevoerd door het in artikel 12 bedoelde comité.
2. De financiële middelen voor het specifieke programma kunnen eveneens de uitgaven dekken voor noodzakelijke technische en administratieve bijstand om de overgang te waarborgen tussen het specifieke programma en de maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van het voorgaande programma, Besluit 2013/743/EU.
Artikel 15
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel,
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
BIJLAGE I
STRATEGISCHE PLANNING EN PROGRAMMA-ACTIVITEITEN
Het volgende is bij de uitvoering van het programma van toepassing.
Strategische planning
Zoals bepaald in artikel 4, punt a), wordt de uitvoering van het specifieke programma gefaciliteerd door een meerjarige strategische planning van onderzoeks- en innovatieactiviteiten. Het proces voor strategisch planning zal zich in het bijzonder richten op de pijler "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen", relevante activiteiten van andere pijlers en het onderdeel "Verbreding van de deelname aan en versterking van de Europese Onderzoeksruimte", in nauwe samenwerking en synergie met de planning van de kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's) van het Europees instituut voor innovatie en technologie (EIT), vastgesteld in Verordening 294/2008/EG.
Het resultaat van het proces voor strategische planning wordt uiteengezet in een strategisch plan om de inhoud van het werkprogramma te realiseren.
▌
▌
Het proces voor strategische planning heeft volgende doelstellingen:
– geïntegreerde uitvoering van de doelstellingen op programmaniveau van Horizon Europa met aandacht voor de impact van het programma in zijn geheel en de samenhang tussen de verschillende pijlers;
– ▌synergieën stimuleren tussen Horizon Europa en andere programma's van de Unie, waaronder de [cohesiefondsen] en het Euratomprogramma, waardoor het een referentiepunt voor onderzoek en innovatie in alle gerelateerde programma's van de EU-begroting en niet-financieringsinstrumenten wordt; ▌
– bijdragen aan de ontwikkeling en verwezenlijking van EU-beleid op de betrokken gebieden, en aanvullen van de beleidsontwikkeling en -uitvoering in de lidstaten;
– verminderen van de versnippering van de inspanningen en vermijden van overlappingen tussen de financieringsmogelijkheden;
– bieden van een kader waarbinnen de eigen onderzoeksacties van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek en andere in het kader van het programma ondersteunde acties worden verbonden, met inbegrip van het gebruik van resultaten en gegevens ter ondersteuning van het beleid;
– zorgen voor een evenwichtige en brede benadering ten aanzien van onderzoek en innovatie in alle fases van ontwikkeling, die niet beperkt blijft tot het stimuleren van grensverleggend onderzoek, de ontwikkeling van nieuwe productprocessen en diensten op basis van wetenschappelijke en technologische kennis en doorbraken, maar die ook het gebruik van bestaande technologieën in nieuwe toepassingen en voortdurende verbetering alsook niet-technologische en sociale innovaties omvat;
– zorgen voor een systematische, discipline-, sector- en beleidsoverschrijdende benadering van onderzoek en innovatie die de uitdagingen aanpakt en tegelijkertijd nieuwe concurrerende bedrijven en industrieën doet ontstaan, wat de concurrentie en particuliere investeringen zal bevorderen en het gelijke speelveld binnen de interne markt zal vrijwaren.
▌
▌
ANDERE PROGRAMMA-ACTIVITEITEN
In de pijlers "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen" en "Innovatief Europa" worden onderzoek en innovatie aangevuld met activiteiten die dicht bij de eindgebruikers en de markt staan, zoals demonstratie, proefproductie of een toepasbaarheidsproef van het concept, maar zonder commercialiseringsactiviteiten die verder dan de fase van onderzoek en innovatie gaan. Dit omvat ook de ondersteuning van activiteiten aan de vraagzijde die de toepassing en verbreiding van een breed gamma aan innovaties helpen versnellen. De nadruk dient op niet-prescriptieve oproepen tot het indienen van voorstellen te worden gelegd.
Voortbouwend op de met Horizon 2020 opgedane ervaring worden de sociale wetenschappen en de geesteswetenschappen in het kader van de pijler "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen" volledig geïntegreerd in alle clusters, met inbegrip van specifieke en gerichte activiteiten. Ook activiteiten in verband met onderzoek en innovatie op marien en maritiem gebied worden op strategische en geïntegreerde wijze uitgevoerd overeenkomstig het geïntegreerd maritiem beleid van de EU, het gemeenschappelijk visserijbeleid en internationale verbintenissen.
In het kader van door Horizon 2020 ondersteunde activiteiten van deFET-vlaggenschipinitiatieven voor grafeen, het Human Brain Project en kwantumtechnologie zullen verder worden ondersteund in het kader van Horizon Europa via oproepen tot het indienen van voorstellen die zijn opgenomen in het werkprogramma. Voorbereidende activiteiten die worden ondersteund in het kader van het onderdeel FET-vlaggenschipinitiatieven van Horizon 2020 zullen een bijdrage leveren aan het proces van strategische planning in het kader van Horizon Europa en het werk met betrekking tot missies, gezamenlijk gefinancierde/geprogrammeerde partnerschappen en regelmatige oproepen tot het indienen van voorstellen ondersteunen.
Dialogen over samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie met de internationale partners van de EU en beleidsdialogen met de belangrijkste mondiale regio's dienen belangrijke bijdragen te leveren aan de systematische vaststelling van samenwerkingskansen die in combinatie met een differentiatie per land/regio de prioriteitsbepaling dienen te ondersteunen. De EOR gerelateerde adviesstructuur zal ook in de toekomst om vroegtijdig advies worden gevraagd.
▌
Verspreiding en communicatie
Horizon Europa zal specifieke ondersteuning bieden voor open toegang tot wetenschappelijke publicaties, kennisarchieven en andere gegevensbronnen. Acties op het gebied van verspreiding en kennisverbreiding zullen worden ondersteund, ook die welke uit samenwerkingen met andere EU-programma's voortvloeien, met inbegrip van de groepering en het samenbrengen in pakketten van resultaten en gegevens in talen en formaten voor doelgroepen en netwerken voor burgers, de industrie, overheidsdiensten, de academische wereld, maatschappelijke organisaties en beleidsmakers. Hiervoor kan Horizon Europa geavanceerde technologieën en intelligentie-instrumenten gebruiken.
Er zal voldoende steun zijn voor mechanismen om het programma bij mogelijke aanvragers bekend te maken (bijv. nationale contactpunten).
De Commissie zal ook informatie- en communicatie-activiteiten in verband met Horizon Europa uitvoeren om duidelijk te maken dat de resultaten met ondersteuning door EU‑financiering zijn behaald. Er zal ook worden geprobeerd het publiek bewust te maken van het belang van onderzoek en innovatie en de bredere effecten en het belang van door de EU gefinancierd onderzoek en innovatie door middel van publicaties, contacten met de media, evenementen, kennisarchieven, databanken, platformen met verschillende kanalen, websites of het gericht gebruik van sociale media. Horizon Europa zal ook de begunstigden ondersteunen om hun werk en het effect ervan bij de maatschappij in het algemeen bekend te maken.
Benutting en integratie op de markt
De Commissie zal uitgebreide maatregelen voor de benutting van de resultaten van Horizon Europa en de voortgebrachte kennis vaststellen. Dit zal ervoor zorgen dat de benutting sneller tot een brede aanvaarding op de markt leidt en zal het effect van het programma vergroten.
De Commissie zal systematisch de resultaten van de onderzoeks- en innovatieactiviteiten in het kader van het programma vaststellen en registreren, en zal deze resultaten en kennis, die op niet-discriminerende wijze zijn gegenereerd, doorgeven aan of verspreiden onder grote en kleine industrieën en bedrijven, overheidsdiensten, de academische wereld, maatschappelijke organisaties en beleidsmakers om de Europese toegevoegde waarde van het programma zo groot mogelijk te maken.
Internationale samenwerking
Door de acties binnen versterkte internationale samenwerkingsinitiatieven ▌af te stemmen op andere landen en regio's van de wereld, zal het effect groter zijn. Partners uit de hele wereld zullen worden uitgenodigd om op basis van wederzijds voordeel mee te werken aan de inspanningen van de EU als integraal onderdeel van initiatieven ter ondersteuning van EU-acties voor duurzaamheid, versterkte excellentie op het gebied van onderzoek en innovatie en concurrentievermogen.
Internationale gezamenlijke acties zullen een doeltreffende aanpak van wereldwijde maatschappelijke uitdagingen en duurzameontwikkelingsdoelstellingen verzekeren, zorgen voor toegang tot de grootste talenten en deskundigheid en de beste bronnen ter wereld, en de vraag naar en het aanbod van innovatieve oplossingen verbeteren.
Werkmethoden voor evaluatie
Het gebruik van kwaliteitsvolle onafhankelijke deskundigheid in het evaluatieproces ondersteunt de betrokkenheid bij het programma van alle belanghebbenden en gemeenschappen en is een voorwaarde voor de handhaving van de excellentie en relevantie van de gefinancierde activiteiten.
De Commissie of het financieringsorgaan zal de onafhankelijkheid van het proces waarborgen en overeenkomstig artikel 61 van het Financieel Reglement belangenconflicten vermijden. De Commissie of het financieringsorgaan streeft ook naar geografische diversiteit in de samenstelling van de beoordelingscomités en de deskundigen- en adviesgroepen.
Bij wijze van uitzondering en indien gerechtvaardigd gezien het vereiste om de beste beschikbare deskundigen aan te stellen en/of gezien het beperkte aantal gekwalificeerde deskundigen, mogen onafhankelijke deskundigen die het evaluatiecomité bijstaan of er lid van zijn, specifieke voorstellen waarvoor zij een belang hebben aangegeven, evalueren. In dit geval treft de Commissie of het financieringsorgaan alle nodige corrigerende maatregelen om de integriteit van het evaluatieproces te verzekeren. Het evaluatieproces wordt dienovereenkomstig beheerd, met inbegrip van een fase met interactie tussen verschillende deskundigen. Het evaluatiecomité houdt bij het vaststellen van voorstellen voor financiering rekening met de specifieke omstandigheden.
PIJLER I
WETENSCHAPPELIJKE EXCELLENTIE
Vooruitgang op wetenschappelijk, economisch, sociaal en cultureel gebied is in al zijn vormen afhankelijk van een toereikend potentieel aan toponderzoekers; het streven naar baanbrekende inzichten en het verwerven van kennis op alle niveaus; de faciliteiten van wereldklasse die nodig zijn om deze doelstellingen te bereiken, met inbegrip van fysieke en kennisinfrastructuur voor onderzoek en innovatie alsook de middelen om kennis, methoden en vaardigheden vrijelijk te verspreiden en te delen (open wetenschap)▌.
Een leidende rol in innovatie op wereldniveau is verbonden aan de vorderingen van een open en wetenschappelijke excellentie. Wetenschappelijke en technologische paradigmaverschuivingen kunnen beschouwd worden als belangrijke drijvende krachten voor productiviteitsgroei, concurrentievermogen, rijkdom, duurzame ontwikkeling en sociale vooruitgang. In het verleden is gebleken dat dergelijke paradigmaverschuivingen veelal werden geïnitieerd door wetenschappelijke activiteiten in de publieke sector, waarna het fundament voor volledig nieuwe industrieën en sectoren en algehele maatschappelijke voortuitgang werd gelegd.
Openbare investeringen in onderzoek, in het bijzonder via universiteiten, openbare onderzoeksinstellingen en onderzoeksfaciliteiten, zijn vaak gericht op onderzoek op langere termijn dat een hoger risico inhoudt en vullen de activiteiten van de privésector aan. Daarnaast zorgen zij voor personele middelen van hoge kwaliteit, knowhow en ervaring, nieuwe wetenschappelijke instrumenten en methoden, en creëren zij de netwerken waarmee de recentste kennis wordt doorgegeven.
Europese wetenschap en in Europa gevestigde onderzoekers stonden en staan op veel gebieden aan de top. Dat mag echter niet als vanzelfsprekend worden beschouwd. ▌ Naast de traditionele concurrentie van landen als de Verenigde Staten, is er nu ook concurrentie van economische reuzen als China en India, uit de recent geïndustrialiseerde delen van de wereld, alsook uit alle landen waarvan de overheid de veelvuldige en overvloedige opbrengst van investeringen in onderzoek erkent.
1. EUROPESE ONDERZOEKSRAAD (ERC)
1.1. Motivering
Hoewel de EU nog steeds de grootste producent van wetenschappelijke publicaties ter wereld is, ▌ heeft zij in verhouding tot haar grootte relatief weinig kenniscentra die aan de wereldtop staan en grote gebieden waarop matig of slecht wordt gepresteerd. In vergelijking met de VS en tegenwoordig in zekere mate ook China volgt de EU ▌een model van "gedistribueerde excellentie" waarbij middelen over een groot aantal onderzoekers en onderzoeksinstellingen worden gespreid. Door aantrekkelijke voorwaarden voor de beste onderzoekers te creëren kan Europa haar aantrekkelijkheid vergroten in de mondiale concurrentiestrijd om getalenteerde onderzoekers aan te trekken.
Het wereldwijde onderzoekslandschap maakt grote veranderingen door en wordt steeds meer multipolair omdat een toenemend aantal opkomende landen, met name China, hun wetenschappelijke productie aan het uitbreiden zijn. In 2000 waren de EU en de Verenigde Staten nog goed voor bijna twee derde van de wereldwijde uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling, maar in 2013 bedroeg hun aandeel nog minder dan de helft.
De ECR ondersteunt de beste onderzoekers, met inbegrip van getalenteerde onderzoekers aan het begin van hun carrière, met flexibele langetermijnfinanciering voor het verrichten van baanbrekend hoog rendement/hoog risico-onderzoek, vooral in Europa. De ERC is autonoom en wordt geleid door een onafhankelijke wetenschappelijke raad, die bestaat uit wetenschappers, ingenieurs en geleerden uit diverse vakgebieden met een uitstekende reputatie en passende deskundigheid. De ERC kan uit een groter reservoir aan talenten en ideeën putten dan nationale initiatieven en stimuleert excellentie door de manier waarop de beste onderzoekers en de beste ideeën met elkaar concurreren.
Door de ERC gefinancierd grensverleggend onderzoek heeft een bewezen aanzienlijk rechtstreeks effect door de grenzen van de wetenschap te verleggen, maakt de weg vrij voor nieuwe en vaak onverwachte wetenschappelijke en technologische resultaten en opent nieuwe onderzoeksdomeinen. Dit leidt op zijn beurt tot radicaal nieuwe ideeën die innovatie en zakelijke vindingrijkheid stimuleren en sociale uitdagingen aanpakken. De ERC heeft bovendien een aanzienlijk structureel effect aangezien hij de kwaliteit van het Europese onderzoekssysteem ook los van de door de ERC rechtstreeks gefinancierde onderzoekers en acties verbetert. Door de ERC gefinancierde acties en onderzoekers maken van grensverleggend onderzoek in Europa een inspirerend streefdoel door het meer aanzien te geven en aantrekkelijker te maken als werkplek en partner voor de beste onderzoekers uit de hele wereld. Het prestige dat gepaard gaat met het onderdak bieden aan door de ERC gefinancierde onderzoekers, leidt tot concurrentie tussen de Europese universiteiten en onderzoeksinstellingen om de aantrekkelijkste voorwaarden voor toponderzoekers te bieden en kan hen indirect helpen hun relatieve sterke en zwakke punten te beoordelen, en kan tot hervormingen leiden.
▌De ERC financiert een relatief klein percentage van al het Europees onderzoek, maar bereikt daarmee wel een ▌groot wetenschappelijk effect. De gemiddelde citatie-impact van het door de ERC ondersteunde onderzoek is vergelijkbaar met die van de beste onderzoeksuniversiteiten ter wereld. De onderzoeksprestaties van de ERC zijn uitzonderlijk goed in vergelijking met die van de grootste financiers van onderzoek wereldwijd. De ERC financiert veel grensverleggend onderzoek op veel van de onderzoeksgebieden die het meest worden geciteerd, met inbegrip van de snel opkomende gebieden. Hoewel ERC-financiering op grensverleggend onderzoek is gericht, heeft het tot een aanzienlijk aantal patenten geleid.
Er is dus duidelijk bewijs dat de ERC met zijn oproepen toponderzoekers aantrekt en financiert en dat de ERC-acties leiden tot een aanzienlijk aantal van de belangrijkste en meest invloedrijke onderzoeksresultaten wereldwijd op opkomende gebieden die doorbraken en grote vorderingen met zich meebrengen. Het werk van ERC-begunstigden is zeer interdisciplinair en ERC-begunstigden werken internationaal samen en maken hun resultaten toegankelijk op alle onderzoeksgebieden, met inbegrip van de sociale wetenschappen, de kunstwetenschappen en de geesteswetenschappen.
Er is reeds aangetoond dat ERC-subsidies wegens het sterke benchmarkeffect ook op de langere termijn invloed hebben op de carrières en de opleiding van hooggekwalificeerde erkende onderzoekers en gepromoveerden, op het vergroten van de zichtbaarheid en het prestige van Europees onderzoek wereldwijd en op nationale onderzoekssystemen. Dit effect is bijzonder waardevol in het model van gedistribueerde excellentie van de EU omdat de status van ERC-financiering kan dienen als een meer betrouwbare indicator van onderzoekskwaliteit dan erkenning op basis van de status van instellingen, en deze kan vervangen. Dit maakt het voor ambitieuze individuen, instellingen, regio's en landen mogelijk om het initiatief te nemen en het onderzoek waar zij bijzonder sterk in zijn, op te schalen.
1.2. Actiegebieden
1.2.1. Grensverleggende wetenschap
Van door de ERC gefinancierd onderzoek wordt verwacht dat het de grenzen van de wetenschap verlegt, met wetenschappelijke publicaties van de hoogste kwaliteit om tot onderzoeksresultaten met een groot maatschappelijk en economisch effect te komen, waarbij de ERC een duidelijk en inspirerend doel stelt voor grensverleggend onderzoek in de EU, in Europa en internationaal. Om de EU aantrekkelijker te maken voor de beste wetenschappers van de wereld, zal de ERC streven naar een meetbare verbetering van het EU-aandeel in de 1 % meest geciteerde publicaties ter wereld, alsook naar een ▌ stijging van het aantal toponderzoekers, ook van buiten Europa, die door de ERC worden gefinancierd.
De ERC-financiering wordt verstrekt op basis van de volgende beproefde beginselen. Het enige criterium voor de toekenning van ERC-subsidies is wetenschappelijke excellentie. De ERC functioneert op basis van een bottom-upbenadering zonder vooraf bepaalde prioriteiten.
Grote lijnen
– langetermijnfinanciering om de excellente ideeën van onderzoekers, zonder onderscheid naar leeftijd of geslacht en uit welk land ter wereld ook, en hun onderzoeksteams te steunen voor het verrichten van baanbrekend hoog rendement/hoog risico-onderzoek;
– startende wetenschappers en wetenschappers aan het begin van hun carrière met excellente ideeën de mogelijkheid bieden om zelfstandige, onafhankelijke onderzoeksleiders te worden door hen in de cruciale fase waarin zij hun eigen onderzoeksteam of ‑programma opzetten of consolideren, op adequate wijze te steunen;
– nieuwe werkwijzen in de wetenschappelijke wereld, waaronder de openwetenschapsbenadering, met het potentieel om baanbrekende resultaten te behalen en het potentieel voor commerciële en sociale innovatie van gefinancierd onderzoek te bevorderen;
– ervaring en beste praktijken delen met regionale en nationale agentschappen die onderzoek financieren en banden opbouwen met andere onderdelen van het kaderprogramma, in het bijzonder met de MSCA, om de ondersteuning van toponderzoekers te bevorderen;
– het aanzien van grensverleggend onderzoek in Europa en de zichtbaarheid van de ERC-programma's vergroten voor onderzoekers in heel Europa en daarbuiten.
1.3. Uitvoering
1.3.1. De Wetenschappelijke Raad
De Wetenschappelijke Raad waarborgt de kwaliteit van de activiteit vanuit wetenschappelijk oogpunt en heeft de volledige autoriteit over beslissingen betreffende het type te financieren onderzoek.
In de context van de uitvoering van het kaderprogramma en om zijn taken, zoals vastgesteld in artikel 7, uit te voeren zal de Wetenschappelijke Raad het volgende doen:
1) Wetenschappelijke strategie:
— de algemene wetenschappelijke strategie voor de ERC opstellen in het licht van wetenschappelijke kansen en de Europese wetenschappelijke behoeften;
— het werkprogramma opstellen en de mix van ondersteuningsmaatregelen van de ERC ontwikkelen overeenkomstig zijn wetenschappelijke strategie;
— de nodige internationale samenwerkingsinitiatieven, met inbegrip van bewustmakingsactiviteiten, vaststellen om de zichtbaarheid van de ERC te vergroten voor de beste onderzoekers uit de rest van de wereld, overeenkomstig zijn wetenschappelijke strategie.
2) Wetenschappelijk beheer, monitoring en kwaliteitscontrole:
— een systeem voor collegiale toetsing van wereldklasse verzekeren dat is gebaseerd op wetenschappelijke excellentie en de volledig transparante, eerlijke en onpartijdige behandeling van voorstellen door standpunten vast te stellen over de uitvoering en het beheer van oproepen tot het indienen van voorstellen, beoordelingscriteria, procedures voor collegiale toetsing met inbegrip van het selecteren van deskundigen, de methoden voor collegiale toetsing en de beoordeling van voorstellen en de nodige uitvoeringsregels en -richtsnoeren, op basis waarvan de te financieren voorstellen zullen worden vastgelegd onder toezicht van de Wetenschappelijke Raad;
— in het geval van ERC-acties op het gebied van grensverleggend onderzoek zullen deskundigen worden aangesteld op basis van een voorstel van de Wetenschappelijke Raad van de ERC;
— ervoor zorgen dat ERC-subsidies worden uitgevoerd overeenkomstig eenvoudige, transparante procedures waarbij de nadruk op excellentie blijft liggen, het nemen van initiatieven wordt aangemoedigd en flexibiliteit met verantwoordingsplicht wordt gecombineerd door de voortdurende monitoring van de kwaliteit van de verrichtingen en de uitvoering;
— de verwezenlijkingen van de ERC en de kwaliteit en het effect van het door de ERC gefinancierde onderzoek toetsen en beoordelen, en op basis daarvan aanbevelingen doen en richtsnoeren opstellen voor corrigerende of toekomstige acties;
— standpunten vaststellen over elk ander aspect dat een invloed heeft op de verwezenlijkingen en effecten van de activiteiten van de ERC en de kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek.
3) Communicatie en verspreiding:
— het wereldwijde aanzien en de zichtbaarheid van de ERC vergroten door communicatie- en bewustmakingsactiviteiten, daaronder begrepen wetenschappelijke conferenties, om de activiteiten en verwezenlijkingen van de ERC en de resultaten van de door de ERC gefinancierde projecten onder de aandacht van de wetenschappelijke gemeenschap, belangrijke belanghebbenden en het algemene publiek te brengen;
— in voorkomend geval, overleggen met de wetenschappelijke, de technologische en de academische gemeenschap, met regionale en nationale agentschappen die onderzoek financieren en met andere belanghebbenden;
— regelmatig aan de Commissie verslag over zijn activiteiten uitbrengen.
De leden van de Wetenschappelijke Raad ontvangen voor de taken die zij verrichten een honorarium en, in voorkomend geval, een vergoeding van hun reis- en verblijfkosten.
De voorzitter van de ERC verblijft voor de duur van zijn mandaat in Brussel en besteedt het grootste deel van zijn werktijd(13) aan de ERC. Hij krijgt een vergoeding die in verhouding staat tot die van het hogere management van de Commissie en krijgt de nodige ondersteuning van de specifieke uitvoeringsstructuur om zijn functies uit te voeren.
De Wetenschappelijke Raad kiest uit zijn leden drie vicevoorzitters, die de voorzitter bijstaan in de vertegenwoordiging en de organisatie van de werkzaamheden ervan. Zij mogen ook de titel vicevoorzitter van de ERC voeren.
De drie vicevoorzitters krijgen ondersteuning om te zorgen voor adequate administratieve bijstand ter plaatse in hun thuisinstellingen.
1.3.2. Specifieke uitvoeringsstructuur
De specifieke uitvoeringsstructuur is verantwoordelijk voor alle aspecten van de administratieve implementatie en de programma-uitvoering zoals bepaald in het werkprogramma van de ERC. Deze structuur geeft met name uitvoering aan de evaluatieprocedures, de collegiale toetsing en de selectieprocedure in overeenstemming met de door de Wetenschappelijke Raad vastgestelde strategie, en draagt zorg voor het financiële en wetenschappelijke beheer van de subsidies. De specifieke uitvoeringsstructuur ondersteunt de Wetenschappelijke Raad bij de uitvoering van al zijn taken, zoals hierboven beschreven, met inbegrip van de ontwikkeling van de wetenschappelijke strategie, de monitoring van de verrichtingen, de toetsing en beoordeling van de verwezenlijkingen van de ERC en de bewustmakings- en communicatie-activiteiten, biedt toegang tot de nodige documenten en gegevens in haar bezit en houdt de Wetenschappelijke Raad op de hoogte van haar activiteiten.
Om te waarborgen dat met de specifieke uitvoeringsstructuur doeltreffende contacten worden onderhouden over strategische en operationele kwesties, komen de leiding van de Wetenschappelijke Raad en de directeur van de specifieke uitvoeringsstructuur regelmatig voor coördinatiebesprekingen bijeen.
Het beheer van de ERC berust bij personeel dat daartoe wordt aangeworven, met inbegrip van, indien nodig, ambtenaren van de instellingen van de Unie, en zal alleen betrekking hebben op de werkelijke administratieve behoeften die nodig zijn om de voor een effectieve administratie vereiste stabiliteit en continuïteit te waarborgen.
1.3.3. Rol van de Commissie
Om aan haar in de artikelen 6, 7 en 8 vastgestelde verantwoordelijkheden te voldoen en in de context van haar eigen verantwoordelijkheden wat de uitvoering van de begroting betreft, zal de Commissie:
– zorgen voor de continuïteit en vernieuwing van de Wetenschappelijke Raad en ondersteuning verlenen voor een permanent comité van aanbeveling dat toekomstige leden van de Wetenschappelijke Raad voordraagt;
– zorgen voor de continuïteit van de specifieke uitvoeringsstructuur en het delegeren van taken en verantwoordelijkheden aan die structuur, rekening houdend met de standpunten van de Wetenschappelijke Raad;
– ervoor zorgen dat de specifieke uitvoeringsstructuur al haar taken uitvoert en al haar verantwoordelijkheden nakomt;
– de directeur en het management van de specifieke uitvoeringsstructuur aanstellen, rekening houdend met de standpunten van de Wetenschappelijke Raad;
– zorgen voor de tijdige vaststelling van het werkprogramma, de standpunten betreffende de uitvoeringsmethode en de nodige uitvoeringsvoorschriften, met inbegrip van de regels van de ERC voor het indienen van voorstellen en de modelsubsidieovereenkomst van de ERC, rekening houdend met de standpunten van de Wetenschappelijke Raad;
– het programmacomité regelmatig en tijdig informeren en raadplegen over de uitvoering van de activiteiten van de ERC;
– als verantwoordelijke voor de algehele uitvoering van het kaderprogramma voor onderzoek toezicht houden op de specifieke uitvoeringsstructuur en het functioneren ervan evalueren.
2. MARIE SKŁODOWSKA-CURIE-ACTIES (MSCA)
2.1. Motivering
Europa heeft behoefte aan een basis van hooggekwalificeerd en veerkrachtig menselijk kapitaal in onderzoek en innovatie dat zich gemakkelijk kan aanpassen aan en duurzame oplossingen kan vinden voor huidige en toekomstige uitdagingen, zoals grote demografische veranderingen in Europa. Om excellentie te verzekeren moeten onderzoekers mobiel zijn, samenwerken en kennis verbreiden over landen, sectoren en disciplines heen, met de juiste combinatie van kennis en vaardigheden om maatschappelijke uitdagingen aan te pakken en innovatie te ondersteunen.
Europa is een wetenschappelijk powerhouse met ongeveer 1,8 miljoen onderzoekers die in duizenden universiteiten, onderzoekscentra en ▌bedrijven werken. De EU zal echter tegen 2027 naar schatting ten minste een miljoen nieuwe onderzoekers moeten opleiden en werk geven om de doelstellingen voor meer investeringen in onderzoek en innovatie te verwezenlijken. De behoefte is met name groot buiten de academische sector (zoals de industrie en het bedrijfsleven, inclusief kmo's, de overheid, maatschappelijke organisaties, culturele instellingen, ziekenhuizen enz.). Samenwerking tussen de verschillende sectoren is nodig om te kunnen voorzien in naar behoren opgeleide nieuwe onderzoekers. De EU moet haar inspanningen opvoeren om meer jonge vrouwen en mannen warm te maken voor een carrière in onderzoek, inclusiever zijn en een beter evenwicht tussen werk en gezinsleven bevorderen, onderzoekers uit derde landen aantrekken, haar eigen onderzoekers behouden en elders werkende Europese onderzoekers opnieuw in Europa integreren. Om de excellentie breder te spreiden moeten bovendien de voorwaarden waaronder onderzoekers werken, in de hele Europese Onderzoeksruimte (EOR) worden verbeterd. Hiertoe zijn sterkere banden nodig met in het bijzonder de Europese onderwijsruimte, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en het Europees Sociaal Fonds (ESF+).
Wegens de systemische aard van deze problemen en de grensoverschrijdende inspanningen die moeten worden geleverd om ze op te lossen, kunnen zij het beste op EU-niveau worden aangepakt.
De Marie Skłodowska-Curie-acties (MSCA) zijn gericht op toponderzoek dat volledig bottom‑up is en staan open voor elk gebied van onderzoek en innovatie, van basisonderzoek tot integratie in de markt en innovatiediensten. Dit omvat ook onderzoeksgebieden die onder het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) vallen. Indien daaraan een specifieke behoefte bestaat en er bijkomende financieringsbronnen beschikbaar komen, kunnen de MSCA banden nastreven met bepaalde activiteiten op specifieke probleemgebieden (met inbegrip van vastgestelde missies), met bepaalde instellingen voor onderzoek en innovatie of met geografische locaties om in te spelen op veranderende vereisten in Europa op het gebied van vaardigheden, onderzoeksopleiding, loopbaanontwikkeling en kennisoverdracht.
De MSCA zijn het voornaamste instrument op EU-niveau om onderzoekers uit derde landen aan te trekken en leveren zo een belangrijke bijdrage aan de wereldwijde samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie. Het is aangetoond dat de MSCA niet enkel een positieve invloed hebben op individuen, organisaties en het systeem, maar dat zij ook baanbrekende onderzoeksresultaten met een groot effect opleveren en belangrijke bijdragen leveren aan de aanpak van maatschappelijke en strategische uitdagingen. Het baat om op de lange termijn in mensen te investeren, zoals blijkt uit het aantal Nobelprijswinnaars die een MSCA-subsidie hebben gekregen of promotor zijn geweest.
Door wereldwijde onderzoeksconcurrentie tussen wetenschappers en tussen gastorganisaties in zowel de academische als de niet-academische sector en door het produceren en delen van hoogwaardige kennis over landen, sectoren en disciplines heen, dragen de MSCA met name bij aan de doelstellingen van de agenda voor banen, groei en investeringen, de integrale EU‑strategie en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties.
De MSCA helpen de EOR op wereldschaal doeltreffender, concurrerender en aantrekkelijker te maken. Dit wordt bereikt door in te zetten op een nieuwe generatie hoogopgeleide onderzoekers en door ondersteuning te bieden aan opkomend talent uit de hele EU en daarbuiten, inclusief het stimuleren van de overgang naar andere onderdelen van het programma, zoals de ERC en het EIT; door de verbreiding van nieuwe kennis en ideeën alsook de toepassing ervan op het Europees beleid, de economie en de maatschappij te bevorderen, onder andere door verbeterde communicatie over wetenschap en bewustmakingsmaatregelen; door de samenwerking tussen onderzoeksorganisaties te vergemakkelijken en door publicaties volgens de beginselen van de open wetenschap en de FAIR gegevens; en door een uitgesproken opbouwend effect op de EOR te hebben, te ijveren voor een open arbeidsmarkt en normen vast te stellen voor hoogwaardige opleidingen, aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden en open, transparante en op verdiensten gebaseerde werving van alle onderzoekers in overeenstemming met het Europese Handvest voor Onderzoekers en de Gedragscode voor de Rekrutering van Onderzoekers.
2.2. Actiegebieden
2.2.1. Excellentie bevorderen door middel van mobiliteit van onderzoekers over grenzen, sectoren en disciplines heen
De EU moet een referentiepunt voor toponderzoek blijven, zodat zij aantrekkelijk is voor de meest veelbelovende onderzoekers uit Europa en daarbuiten, in alle fasen van hun carrière. Dit kan worden bereikt door onderzoekers en onderzoekspersoneel in staat te stellen tussen landen, sectoren en disciplines te bewegen en samen te werken, en zo kwaliteitsvolle opleidings- en carrièrekansen te benutten. Dit zal carrièreoverstappen tussen academische en andere sectoren vergemakkelijken en ondernemerschap stimuleren.
Grote lijnen
– Mobiliteitservaringen binnen of buiten Europa voor de beste of meest veelbelovende onderzoekers ongeacht hun nationaliteit om toponderzoek te doen en zowel hun vaardigheden als hun carrière te ontwikkelen, alsook hun netwerk in de academische en andere sectoren (waaronder onderzoeksinfrastructuren) uit te breiden.
2.2.2. Nieuwe vaardigheden bevorderen door middel van topopleidingen voor onderzoekers
De EU heeft behoefte aan een sterke, veerkrachtige en creatieve basis van personele middelen met de juiste combinatie van vaardigheden om in de toekomstige behoeften van de arbeidsmarkt te voorzien, te innoveren en kennis en ideeën om te zetten in producten en diensten die economisch en sociaal voordeel opleveren. Dit kan worden bereikt door onderzoekers op te leiden om hun kernonderzoeksvaardigheden verder te ontwikkelen en hun overdraagbare vaardigheden, zoals een creatieve, verantwoordelijke, maatschappijgerichte en ondernemende mentaliteit en bewustzijn voor duurzame ontwikkeling, te verbeteren. Dit zal hen in staat stellen huidige en toekomstige wereldwijde uitdagingen het hoofd te bieden en hun carrièrevooruitzichten en innovatiepotentieel te verbeteren.
Grote lijnen
– Opleidingsprogramma's om onderzoekers uiteenlopende vaardigheden bij te brengen die relevant zijn voor huidige en toekomstige mondiale uitdagingen.
2.2.3. Human resources en de ontwikkeling van vaardigheden in de hele Europese Onderzoeksruimte versterken
Met het oog op het bevorderen van excellentie, het stimuleren van de samenwerking tussen onderzoeksorganisaties en het creëren van een positief structurerend effect dienen overal in de EOR normen voor hoogwaardige opleiding en begeleiding, goede arbeidsomstandigheden en doeltreffende carrièreontwikkeling van onderzoekers te worden ingevoerd. Indien passend en gerechtvaardigd door een studie, zal in het kader van de bestaande grote lijnen worden voorzien in steun voor onderzoekers om vanuit een lidstaat van de Unie of vanuit een derde land naar hun land van herkomst in de Unie terug te keren. Dit zal helpen om opleidingsprogramma's en ‑systemen op het gebied van onderzoek te moderniseren of te verbeteren, alsook om de aantrekkelijkheid van instellingen wereldwijd te vergroten.
Grote lijnen
– Opleidingsprogramma's om excellentie te bevorderen en beste praktijken over instellingen, onderzoeksinfrastructuren en onderzoeks- en innovatiesystemen te verspreiden;
– Inter- en transdisciplinaire samenwerking, productie en verbreiding van kennis binnen de EU en daarbuiten.
2.2.4. Synergieën verbeteren en vergemakkelijken
De synergieën tussen onderzoeks- en innovatiesystemen en -programma's op regionaal, nationaal en EU-niveau moeten verder worden ontwikkeld. Dit kan met name worden bereikt door middel van synergieën en complementariteit met andere delen van Horizon Europa, zoals het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) en andere EU-programma's, in het bijzonder het Erasmus-programma en ESF+, inclusief door middel van een excellentiekeurmerk.
Grote lijnen
– Opleidingsprogramma's en vergelijkbare initiatieven voor de ontwikkeling van onderzoekscarrières door middel van aanvullende publieke of particuliere financieringsbronnen op regionaal, nationaal of EU-niveau.
2.2.5. De bewustmaking van het publiek bevorderen
De bekendheid van de activiteiten van het programma en de publieke erkenning van onderzoekers moeten in de hele EU en daarbuiten worden verbeterd om het wereldwijde aanzien van de MSCA te vergroten, een beter begrip van de effecten van het werk van onderzoekers op het dagelijkse leven van de burgers te ontwikkelen en jonge mensen aan te moedigen een onderzoekscarrière te beginnen. Dit kan worden bereikt door te werken volgens het beginsel van open wetenschap dat leidt tot een betere verspreiding, benutting en verbreiding van kennis en praktijken. Ook burgerwetenschap kan een waardevolle rol spelen.
Grote lijnen
– bewustmakingsinitiatieven om interesse in onderzoekscarrières te wekken, vooral bij jonge mensen met uiteenlopende achtergronden;
– bevorderingsactiviteiten om het wereldwijde aanzien, de zichtbaarheid en de bekendheid van de MSCA te vergroten;
– verbreiding en groepering van kennis door projectoverschrijdende samenwerking, nationale contactpunten en andere netwerkingsactiviteiten, zoals een dienst voor alumni.
3. ONDERZOEKSINFRASTRUCTUREN
3.1. Motivering
Geavanceerde onderzoeksinfrastructuren leveren belangrijke diensten aan onderzoeks- en innovatiegemeenschappen en spelen een essentiële rol bij het verleggen van de grenzen van de kennis en het leggen van de basis voor bijdragen inzake onderzoek en innovatie om mondiale uitdagingen aan te pakken en te zorgen voor industrieel concurrentievermogen. Door onderzoeksinfrastructuren op EU-niveau te ondersteunen wordt de in de praktijk vaak voorkomende situatie van versnipperde nationale en regionale onderzoeksinfrastructuren en geïsoleerde wetenschappelijke excellentie gematigd, waardoor de EOR wordt versterkt en de ▌verspreiding van kennis over vakgebieden wordt verbeterd. Wetenschappelijke vooruitgang hangt meer en meer af van de samenwerking tussen onderzoeksinfrastructuren en de industrie die de noodzakelijke op nieuwe sleutel- en andere technologieën gebaseerde instrumenten ontwikkelen.
Het algemene doel is Europa te voorzien van duurzame onderzoeksinfrastructuren van wereldklasse die voor alle onderzoekers binnen en buiten Europa toegankelijk zijn en die de mogelijkheden voor wetenschappelijke vooruitgang en innovatie volledig benutten. Belangrijke doelstellingen hierbij zijn vermindering van de fragmentatie van het ecosysteem voor onderzoek en innovatie, voorkoming van dubbel werk en betere coördinatie van ontwerp, ontwikkeling, toegankelijkheid en gebruik van onderzoeksinfrastructuren, waaronder die welke door het EFRO worden gefinancierd. Ondersteuning van open toegang tot onderzoeksinfrastructuren voor alle Europese onderzoekers en, onder meer door middel van de Europese open wetenschapscloud, van meer toegang tot digitale onderzoekshulpmiddelen, vooral door het stimuleren van open wetenschap en open gegevens, is van cruciaal belang.
Ook de duurzaamheid van onderzoeksinfrastructuren moet worden verbeterd aangezien zij gewoonlijk meerdere decennia operationeel zijn en derhalve moet worden voorzien in plannen die continue en stabiele steun waarborgen.
De EU moet eveneens de snel toenemende wereldwijde strijd om talent aanpakken door onderzoekers uit derde landen aan te trekken om met Europese onderzoeksinfrastructuren van wereldklasse samen te werken. Een andere belangrijke doelstelling is het vergroten van het concurrerend en innoverend vermogen van de Europese industrie door belangrijke technologieën en diensten die voor onderzoeksinfrastructuren en hun gebruikers van belang zijn te ondersteunen en aldus de voorwaarden voor het leveren van innovatieve oplossingen te verbeteren.
Kaderprogramma's uit het verleden hebben een aanzienlijke bijdrage geleverd aan het efficiëntere en doeltreffendere gebruik van nationale onderzoeksinfrastructuren en hebben met het Europees Strategieforum voor onderzoeksinfrastructuren (Esfri) gezorgd voor een coherente en strategische benadering van beleidsvorming inzake pan-Europese onderzoeksinfrastructuren. Deze strategische benadering heeft duidelijke voordelen opgeleverd, waaronder de vermindering van dubbel werk met een efficiënter gebruik van middelen en de standaardisering van processen en procedures. Bij het bevorderen van het gebruik van onderzoeksinfrastructuren speelt onderzoeksmobiliteit een belangrijke rol en derhalve moeten synergieën tussen nationale en Europese mobiliteitsprogramma's in overweging worden genomen.
Door de EU ondersteunde activiteiten zullen toegevoegde waarde opleveren: door de bestaande onderzoeksinfrastructuur in Europa te consolideren en te optimaliseren, dit naast inspanningen om nieuwe onderzoeksinfrastructuren met pan‑Europees belang en effect te ontwikkelen; door ervoor te zorgen dat vergelijkbare onderzoeksinfrastructuren samenwerken bij de aanpak van strategische kwesties die gebruikersgemeenschappen raken; door het gebruik van de Europese open wetenschapscloud als een doeltreffende schaalbare en duurzame omgeving voor datagestuurd onderzoek; door het onderling verbinden van nationale en regionale netwerken voor onderzoek en opleiding, het verbeteren en veilig stellen van netwerkinfrastructuur met hoge capaciteit voor grote hoeveelheden gegevens en toegang tot digitale hulpbronnen over grenzen en domeinen heen; door het bevorderen van de pan-Europese dekking van verspreide onderzoeksinfrastructuren, mede om onderzoeksdata over landsgrenzen heen te kunnen vergelijken, bijvoorbeeld bij de sociale en geesteswetenschappen en op milieugebied; door het aanmoedigen van interoperabiliteit van onderzoeksinfrastructuren; door het verbeteren en versterken van kennisoverdracht en het opleiden van hooggekwalificeerd personeel; door het gebruik en, indien van toepassing, het moderniseren van de bestaande pan-Europese onderzoeksinfrastructuren van wereldklasse in heel Horizon Europa aan te moedigen; door het overwinnen van grenzen die de toegang van de beste onderzoeksteams tot de beste diensten van onderzoeksinfrastructuren in Europa verhinderen; en door de bevordering van het innovatiepotentieel van onderzoeksinfrastructuren, waarbij de nadruk ligt op de ontwikkeling van technologieën en gezamenlijke innovatie alsook op een groter gebruik van onderzoeksinfrastructuren door de industrie.
Bovendien moet de internationale dimensie van de onderzoeksinfrastructuren van de EU worden versterkt door bevordering van nauwere samenwerking met internationale tegenhangers en meer internationale deelname aan Europese onderzoeksinfrastructuren met het oog op wederzijds voordeel.
De activiteiten zullen bijdragen tot verschillende duurzameontwikkelingsdoelstellingen (Sustainable Development Goals; SDG's), zoals: SDG 3 – een goede gezondheid en welzijn voor mensen; SDG 7 – betaalbare en schone energie; SDG 9 – industrie, innovatie en infrastructuur; SDG 13 – klimaatactie.
3.2. Actiegebieden
3.2.1. Het landschap van Europese onderzoeksinfrastructuren consolideren en ontwikkelen
De vaststelling, de exploitatie en de duurzaamheid op de lange termijn van door het Esfri aangeduide onderzoeksinfrastructuren en andere onderzoeksinfrastructuren van wereldklasse met pan-Europese relevantie zijn van essentieel belang voor de EU om een leidende positie in grensverleggend onderzoek te waarborgen, alsook om onderzoekers op te leiden en bij te scholen, kennis te genereren en te gebruiken, en het concurrentievermogen te vrijwaren.
De Europese open wetenschapscloud moet een doeltreffend en alomvattend kanaal worden voor de levering van diensten van onderzoeksinfrastructuren en moet Europese onderzoeksgemeenschappen de volgende generatie gegevensdiensten bieden voor het verzamelen, opslaan, verwerken (bijv. diensten voor analyse, simulatie en visualisatie) en delen van wetenschappelijke big data overeenkomstig de FAIR-beginselen. De Europese open wetenschapscloud moet onderzoekers in Europa eveneens toegang bieden tot de meeste door onderzoeksinfrastructuren gegenereerde en verzamelde gegevens, alsook tot HPC (high-performance computing) en exascale-hulpmiddelen, ook die welke worden ingezet in het kader van de Europese data-infrastructuur (EDI)(14).
Het pan-Europese netwerk voor onderzoek en opleiding zal onderzoeksinfrastructuren en onderzoekshulpmiddelen verbinden en de toegang ertoe op afstand mogelijk maken door te zorgen voor interconnectiviteit op EU-niveau tussen universiteiten, onderzoeksinstellingen en onderzoeks- en innovatiegemeenschappen, alsook voor internationale contacten met andere partnernetwerken in de hele wereld.
Grote lijnen
– De levenscyclus van pan-Europese onderzoeksinfrastructuren door het ontwerp van nieuwe onderzoeksinfrastructuren; de voorbereidings- en uitvoeringsfase ervan, de exploitatie ervan in de beginfase in complementariteit met andere financieringsbronnen, in het geval van door de structuurfondsen ondersteunde onderzoeksinfrastructuren, alsook de consolidering en optimalisering van het ecosysteem van onderzoeksinfrastructuren door de toezichtspraktijk inzake de Esfri-mijlpalen en andere pan-Europese onderzoeksinfrastructuren te stroomlijnen en dienstenovereenkomsten, verdere ontwikkeling, fusies, pan-Europese dekking of buitenbedrijfstelling van pan-Europese onderzoeksinfrastructuren te faciliteren;
– de Europese open wetenschapscloud, met inbegrip van: schaalbaarheid en duurzaamheid van het toegangskanaal; in samenwerking met de lidstaten en de geassocieerde landen een effectieve federatie van Europese, nationale, regionale en institutionele hulpbronnen; de evolutie ervan op technisch en beleidsvlak om aan nieuwe onderzoeksbehoeften en ‑vereisten te voldoen (bijv. gebruik van sets gevoelige gegevens, privacy door ontwerp); interoperabiliteit van gegevens en naleving van de FAIR-beginselen; en een brede gebruikersbasis;
– het pan-Europese onderzoeks- en opleidingsnetwerk dat de Europese open wetenschapscloud en de Europese data-infrastructuur ondersteunt en het leveren van HPC-/gegevensdiensten mogelijk maakt in een cloudgebaseerde omgeving die extreem grote datasets en verwerkingsprocessen aankan.
3.2.2. Onderzoeksinfrastructuren openen, integreren en onderling verbinden
Het onderzoekslandschap zal verbeterd worden door ervoor te zorgen dat belangrijke internationale, nationale en regionale onderzoeksinfrastructuren open zijn voor alle Europese onderzoekers en door de diensten van de onderzoeksinfrastructuren indien nodig te integreren om de toegangsvoorwaarden te harmoniseren, de dienstverlening te verbeteren en te vergroten en een gemeenschappelijke ontwikkelingsstrategie voor hightechonderdelen en geavanceerde diensten aan te moedigen door innovatie-acties.
Grote lijnen
– Netwerken die nationale en regionale financiers van onderzoeksinfrastructuren samenbrengen om de transnationale toegang voor onderzoekers te co-financieren;
– netwerken van pan-Europese, nationale en regionale onderzoeksinfrastructuren voor het aanpakken van wereldwijde uitdagingen op het gebied van de verlening van toegang aan onderzoekers en op het gebied van harmonisering en verbetering van de diensten van de onderzoeksinfrastructuren.
3.2.2 bis . Het innovatiepotentieel van Europese onderzoeksinfrastructuren en activiteiten voor innovatie en opleiding
Om innovatie in zowel de onderzoeksinfrastructuren zelf als in de industrie te stimuleren wordt onderlinge samenwerking voor onderzoek en ontwikkeling aangemoedigd om op Unieniveau de capaciteit op het gebied van en de vraag naar industriële hightechapparatuur, zoals ▌wetenschappelijke instrumenten, te ontwikkelen.Daarnaast zal het gebruik van onderzoeksinfrastructuur door de industrie, bijvoorbeeld als experimentele testfaciliteiten of op kennis gebaseerde centra, aangemoedigd worden. De ontwikkeling en benutting van onderzoeksinfrastructuren vraagt om de juiste vaardigheden voor de managers, onderzoekers, ingenieurs en technici, en de gebruikers. Daarom worden EU-middelen uitgetrokken om steun te verlenen voor de opleiding van personeel dat onderzoeksinfrastructuren van pan-Europees belang beheert en bedient, voor de uitwisseling van personeel en goede praktijken tussen faciliteiten en voor een passende voorziening in personele middelen in de belangrijkste disciplines, met inbegrip van de ontwikkeling van specifieke studierichtingen. Synergieën met de Marie Skłodowska-Curie-acties zullen worden aangemoedigd.
Grote lijnen
– Geïntegreerde netwerken van onderzoeksinfrastructuren voor de ontwikkeling en uitvoering van een gemeenschappelijke strategie/routekaart voor technologische ontwikkeling en instrumentatie;
– opleiden van personeel dat onderzoeksinfrastructuren van pan-Europees belang beheert en bedient.
3.2.2 ter . Versterking van het Europees beleid inzake onderzoeksinfrastructuren en van de internationale samenwerking
Er is ondersteuning nodig om ervoor te zorgen dat beleidsmakers, financieringsorganen of adviesgroepen zoals het Esfri goed op elkaar afgestemd zijn om ten aanzien van de onderzoeksinfrastructuren een coherente en duurzame Europese strategie voor de lange termijn te ontwikkelen en uit te voeren.
Evenzo zal het mogelijk maken van strategische internationale samenwerking de positie van Europese onderzoeksinfrastructuren op internationaal niveau versterken, waardoor hun wereldwijde netwerking, interoperabiliteit en reikwijdte wordt verzekerd.
Grote lijnen
– In kaart brengen, monitoren en beoordelen van onderzoeksinfrastructuren op EU-niveau alsook beleidsstudies, communicatie- en opleidingsactiviteiten, acties op het gebied van strategische internationale samenwerking voor onderzoeksinfrastructuren, en specifieke activiteiten van desbetreffende beleids- en adviesorganen.
PIJLER II
WERELDWIJDE UITDAGINGEN EN EUROPEES INDUSTRIEEL CONCURRENTIEVERMOGEN
De EU staat voor talloze uitdagingen, waarvan sommige wereldwijd spelen. De schaal en de complexiteit van deze problemen zijn groot en vragen om een gezamenlijke aanpak met voldoende, goed opgeleid en gekwalificeerd personeel, de juiste hoeveelheid financiële middelen en evenredige inspanningen om tot oplossingen te komen. Het is precies op deze gebieden dat de EU moet samenwerken; en wel op slimme, flexibele en eensgezinde wijze ten voordele en voor het welzijn van alle burgers.
Er kan een groter effect worden bereikt door de acties af te stemmen op die van andere naties en regio's van de wereld in het kader van ▌internationale samenwerking overeenkomstig de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties, de duurzameontwikkelingsdoelstellingen en de Klimaatovereenkomst van Parijs. Partners uit de hele wereld zullen worden uitgenodigd om, op basis van wederzijds voordeel, mee te werken aan de inspanningen van de EU als integraal onderdeel van onderzoek en innovatie voor duurzame ontwikkeling.
Onderzoek en innovatie zijn essentiële drijvende factoren voor duurzame en inclusieve groei en technologisch en industrieel concurrentievermogen ▌. Ze kunnen bijdragen aan het vinden van oplossingen voor de problemen van vandaag en morgen teneinde zo snel mogelijk de huidige negatieve en gevaarlijke trend te keren waarbij economische ontwikkeling gepaard gaat met een toenemend gebruik van natuurlijke hulpbronnen en toenemende maatschappelijke problemen met zich meebrengt. Zo zullen problemen veranderen in nieuwe zakelijke kansen en al snel voordelen voor de maatschappij opleveren.
De EU zal hier als gebruiker en producent van kennis, technologieën en industrieën baat bij hebben en aantonen hoe een moderne geïndustrialiseerde, duurzame, inclusieve, creatieve, veerkrachtige, open en democratische maatschappij en economie kunnen functioneren en zich kunnen ontwikkelen. De toenemende economische/milieugerelateerde/sociale voorbeelden van de duurzame ▌economie van de toekomst zullen worden bevorderd en gestimuleerd, ongeacht of het gaat om gezondheid en welzijn voor iedereen; om veerkrachtige, creatieve en inclusieve ▌maatschappijen; om maatschappijen die door civiele beveiliging sterker zijn; om beschikbare schone energie en mobiliteit; om een gedigitaliseerde economie en samenleving; om een transdisciplinaire en creatieve industrie; om ruimte-, zee- of landgerelateerde oplossingen; om een goed functionerende bio-economie, met inbegrip van oplossingen voor voedsel en voeding; of om duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen, bescherming van het milieu, mitigatie van en aanpassing aan klimaatverandering, die allemaal welvaart creëren en voor kwaliteitsvollere banen zorgen. Industriële transformatie en ontwikkeling van innovatieve industriële waardeketens in de EU zullen van cruciaal belang zijn.
Nieuwe technologieën zijn van invloed op bijna alle beleidsterreinen. Elke afzonderlijke technologie biedt vaak een combinatie van sociale en economische kansen, mogelijkheden voor efficiënt, kwaliteitsvol en beter bestuur alsook kansen op het gebied van werkgelegenheid en onderwijs, maar houdt tevens risico's in voor de veiligheid, privacy en ethiek. Technologiebeleid vereist derhalve integrale afweging van belangen, sectoroverschrijdende samenwerking en strategiebepaling.
Onderzoek en innovatie in het kader van deze pijler van Horizon Europa wordt gegroepeerd in geïntegreerde, open en brede activiteitenclusters. Deze investeringen zijn niet op sectoren gericht, maar beogen systemische veranderingen voor onze samenleving en economie volgens een duurzaamheidsvector. Deze veranderingen kunnen enkel worden verwezenlijkt als alle actoren, zowel particuliere als publieke, onderzoek en innovatie samen ontwerpen en samen creëren; en eindgebruikers, wetenschappers, technici, producenten, innovators, bedrijven, onderwijsdeskundigen, beleidsmakers, burgers en maatschappelijke organisaties worden samengebracht. Geen van de ▌clusters is dus voor slechts een groep actoren bedoeld en alle activiteiten zullen in eerste instantie in gezamenlijke onderzoeks- en innovatieprojecten, gekozen op basis van competitieve oproepen tot het indienen van voorstellen, worden uitgevoerd.
Naast het aanpakken van mondiale uitdagingen zullen de clusters ook de, al dan niet digitale, ▌opkomende en sleuteltechnologieën ontwikkelen en toepassen, als onderdeel van de gemeenschappelijke strategie om het industriële en maatschappelijke leiderschap van de EU te bevorderen. In voorkomend geval zal van ruimtegegevens en ‑diensten van de EU gebruik worden gemaakt. Alle niveaus van technologische paraatheid (technology readiness level – TRL) tot en met niveau 8 komen in deze pijler van Horizon Europa aan bod, zonder afbreuk te doen aan het uniale mededingingsrecht.
De acties zullen leiden tot nieuwe kennis en technologische en niet-technologische oplossingen ontwikkelen, de technologie van het laboratorium naar de markt brengen en toepassingen, waaronder proefproductielijnen en demonstratiemodellen, ontwikkelen. Ook bevatten zij maatregelen om de aanvaarding op de markt, de betrokkenheid van de particuliere sector en normalisatieactiviteiten binnen de Unie te stimuleren. Technologieën vereisen een kritische massa van Europese onderzoekers en industrie om wereldwijd toonaangevende ecosystemen in te stellen, met geavanceerde technologische infrastructuren, onder meer voor proeven. Er zullen zo veel mogelijk synergieën met andere delen van Horizon Europa, met het EIT en met andere programma's tot stand worden gebracht.
De clusters zullen de snelle introductie van baanbrekende innovaties in de EU stimuleren door een breed gamma aan geïntegreerde activiteiten, met inbegrip van communicatie, verspreiding en exploitatie, standaardisering en ondersteuning van niet-technologische innovatie en innovatieve afleveringsmechanismen, en zullen innovatievriendelijke maatschappelijke, regelgevings- en marktomstandigheden, zoals de innovatiedeals, helpen creëren. Er zullen kanalen voor uit onderzoeks- en innovatieactiviteiten voortvloeiende innovatieve oplossingen worden vastgesteld die op publieke en particuliere investeerders en op andere relevante uniale, nationale en regionale programma's zijn gericht. In dat verband zullen synergieën met de derde pijler van Horizon Europa worden ontwikkeld.
Gendergelijkheid is een essentiële factor voor het bereiken van duurzame economische groei. Het is daarom belangrijk om het genderperspectief te integreren in alle wereldwijde uitdagingen.
1. CLUSTER "GEZONDHEID"
1.1. Motivering
Volgens de Europese pijler van sociale rechten heeft iedereen recht op tijdige toegang tot betaalbare preventieve, curatieve en veilige gezondheidszorg van goede kwaliteit. Dit bevestigt de inzet van de EU voor de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN waarbij de universele gezondheidszorg tegen 2030 voor iedereen en op elke leeftijd toegankelijk moet zijn, niemand aan zijn lot wordt overgelaten en een einde wordt gemaakt aan vermijdbare sterfgevallen.
Een gezonde bevolking is essentieel voor een stabiele, duurzame en inclusieve samenleving. Verbeteringen op het vlak van gezondheid zijn van cruciaal belang om armoede terug te dringen, om te gaan met de ouder wordende Europese samenleving, sociale vooruitgang en welvaart te bevorderen en economische groei te vergroten. Volgens de OESO gaat een verbetering van de levensverwachting van 10 % ▌gepaard met een stijging van de economische groei van 0,3-0,4 % per jaar. De levensverwachting in de EU is sinds de oprichting ervan met twaalf jaar gestegen wegens enorme verbeteringen op het vlak van levenskwaliteit, milieu, onderwijs en gezondheid van en zorg voor de burgers. In 2015 was de algemene levensverwachting bij de geboorte 80,6 jaar in de EU ten opzichte van 71,4 jaar wereldwijd. In de voorbije jaren is de levensverwachting in de EU gemiddeld met drie maanden per jaar gestegen. Naast deze verbeteringen zijn er sociale en genderspecifieke verschillen in levensverwachting tussen specifieke groepen en in alle Europese landen.
Onderzoek ▌op het gebied van gezondheid en innovatie hebben hierbij een grote rol gespeeld, en dat was ook het geval bij de verbetering van de productiviteit en kwaliteit in de gezondheids- en zorgindustrie. De EU krijgt echter voortdurend te maken met nieuwe, opkomende of aanhoudende uitdagingen die een gevaar vormen voor de burgers en de volksgezondheid, de duurzaamheid van de systemen voor gezondheidszorg en sociale bescherming en de concurrentiekracht van de gezondheids- en zorgindustrie. De grote uitdagingen op het gebied van gezondheid in de EU omvatten: de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de gezondheids- en zorgsector; het gebrek aan doeltreffende gezondheidsbevordering en ziektepreventie; de toename van niet-overdraagbare ziekten; de toename van het aantal gevallen van kanker; de stijging van het aantal personen met psychische aandoeningen; de uitbreiding van antimicrobiële resistentie en het opkomen van infectieuze epidemieën; de toegenomen milieuverontreiniging; aanhoudende ongelijkheid op het gebied van gezondheid tussen en binnen landen waarbij kansarme personen en personen in kwetsbare levensstadia onevenredig worden benadeeld; het opsporen, begrijpen, beheersen, voorkomen en beperken van gezondheidsrisico's, waaronder armoedegerelateerde aspecten daarvan, in een snel veranderende sociale, stedelijke, landelijke en natuurlijke omgeving; demografische veranderingen, waaronder leeftijdgerelateerde kwesties, en toenemende kosten voor Europese gezondheidszorgstelsels ▌en de toenemende druk op de Europese gezondheids- en zorgindustrie om concurrerend te blijven ten opzichte van ▌opkomende wereldwijde spelers door gezondheidsinnovaties te ontwikkelen. Terughoudendheid tegenover vaccinatie kan bovendien de immunisatie-dekking bij bepaalde bevolkingsgroepen doen afnemen.
Deze gezondheidsuitdagingen zijn complex, onderling verbonden en van mondiale aard, en moeten met multidisciplinaire, technische en niet-technische, sectoroverschrijdende en transnationale samenwerkingen worden aangepakt. De onderzoeks- en innovatie-activiteiten zullen nauwe banden opbouwen tussen op ontdekking gericht onderzoek, klinisch, translatorisch epidemiologisch, ethisch, ecologisch en sociaaleconomisch onderzoek alsook met onderzoek op het vlak van regelgeving. Zij zullen zich richten op domeinen met onvoldane klinische behoeften, zoals zeldzame of moeilijk te behandelen ziekten (kankers, zoals kinderkanker en longkanker). Zij zullen de gezamenlijke vaardigheden van de academische wereld, geneeskundigen, regulerende instanties en de industrie aanwenden en hun samenwerking met gezondheids- en maatschappelijke diensten, patiënten, beleidsmakers en burgers stimuleren om publieke financiering te benutten en het gebruik van resultaten in de klinische praktijk en in de gezondheidszorgstelsels te verzekeren, rekening houdend met de vaardigheden van de lidstaten aangaande de organisatie en financiering van hun gezondheidsstelsels. Er zal ten volle profijt worden gehaald uit grensverleggend genomica- en ander multiomica-onderzoek, en uit de geleidelijke invoering van gepersonaliseerde geneeskunde; beide zijn relevant voor de behandeling van een veelheid van niet-overdraagbare ziektes. Ook de digitalisering op het gebied van gezondheid en zorg zal optimaal worden benut.
Onderzoek en innovatie zullen strategische samenwerking op internationaal en EU-niveau stimuleren om deskundigheid, capaciteit en middelen – nodig om reikwijdte, snelheid en schaalvoordelen ▌te creëren – te bundelen en synergieën te benutten, dubbel werk te voorkomen en de verwachte baten en financiële risico's te delen. Synergieën bij onderzoek en innovatie op het gebied van gezondheid worden in Horizon Europa, met name met het onderdeel gezondheid van het Europees Sociaal Fonds Plus, gestimuleerd.
Digitale oplossingen in de gezondheidssector hebben heel wat kansen gecreëerd om de problemen van zorgdiensten op te lossen en andere opkomende kwesties van een vergrijzende samenleving aan te pakken. De kansen die de digitalisering biedt op het gebied van gezondheid en zorg moeten ten volle worden benut zonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en gegevensbescherming in het gedrang te brengen. Er zijn digitale hulpmiddelen en software ontwikkeld om ziekten en chronische aandoeningen te diagnosticeren en te behandelen en het zelfbeheer daarvan door patiënten te vergemakkelijken. Digitale technologieën worden ook steeds meer gebruikt bij medische opleiding en medisch onderwijs en voor patiënten en andere gezondheidszorgconsumenten om toegang te hebben tot gezondheidsinformatie en deze informatie te delen en aan te maken.
Dankzij de onderzoeks- en innovatie-activiteiten met betrekking tot deze wereldwijde uitdaging zal de kennisbasis worden ontwikkeld, zullen bestaande kennis en technologieën worden benut, zal de capaciteit voor onderzoek en innovatie worden gecreëerd en geconsolideerd, en zullen de oplossingen die nodig zijn voor een doeltreffendere gezondheidsbevordering en geïntegreerde preventie, diagnose, monitoring, behandeling, herstel en genezing van ziekten en (langetermijn- en palliatieve) zorg worden ontwikkeld. De onderzoeksresultaten zullen worden omgezet in aanbevelingen voor actie en aan de betrokken belanghebbenden worden meegedeeld. Het verbeteren van de gezondheidsresultaten zal vervolgens leiden tot meer welzijn en een hogere levensverwachting, gezonde en actieve levens, verbeterde levenskwaliteit en productiviteit ▌, meer gezonde levensjaren en duurzaamheid van gezondheids- en zorgsystemen. Overeenkomstig de artikelen 14 en 15 van de Verordening en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zal er speciale aandacht zijn voor ethiek, bescherming van de menselijke waardigheid, gender- en etnische aspecten en de behoeften van kansarme en kwetsbare mensen.
Het aanpakken van grote uitdagingen op het gebied van gezondheid zal de inzet van de EU voor de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties ondersteunen, alsook de inzet in het kader van andere VN-organisaties en internationale initiatieven, met inbegrip van de wereldwijde strategieën en actieplannen van de Wereldgezondheidsorganisatie. Het zal bijdragen aan de beleidsdoelstellingen en strategieën van de EU, met name de Europese pijler van sociale rechten, de Europese digitale eengemaakte markt, de EU-richtlijn over grensoverschrijdende gezondheidszorg en het Europese "één gezondheid"-actieplan tegen antimicrobiële resistentie (AMR), en aan de uitvoering van de desbetreffende Europese regelgevingskaders. ▌
De activiteiten zullen met name rechtstreeks bijdragen tot de volgende duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG's): SDG 3 – een goede gezondheid en welzijn voor mensen; SDG 13 – klimaatactie.
1.2. Actiegebieden
1.2.1. Gezondheid gedurende de hele levensloop
Personen in een kwetsbaar levensstadium (perinataal, geboorte, vroege kindertijd, jeugd, adolescentie, zwangerschap, volwassen en hoge leeftijd), met inbegrip van personen met een handicap of letsel, hebben specifieke gezondheidsbehoeften die een beter inzicht en oplossingen op maat vereisen, waarbij ook gender- en etnische aspecten moeten worden meegenomen. Dit maakt het mogelijk de ongelijkheid op het gebied van gezondheid te verminderen en de gezondheidsresultaten te verbeteren. Een en ander ten voordele van actief en gezond ouder worden gedurende de hele levensloop, onder andere met een gezonde start in het leven en een dieet dat het risico op mentale en fysieke ziekten in het latere leven verminderen. Bij preventie en communicatie zullen de kenmerken van specifieke groepen in aanmerking worden genomen.
Grote lijnen
– Begrip van de vroege ontwikkeling en het verouderingsproces gedurende de hele levensloop;
– pre- en neonatale gezondheid, gezondheid van moeders, vaders, (jonge) kinderen alsook de rol van ouders, familie en opvoeders;
– gezondheidsbehoeften van adolescenten, waaronder factoren die de geestelijke gezondheid beïnvloeden;
– gevolgen van handicaps en letsels voor de gezondheid;
– onderzoek naar maatregelen om revalidatie gedurende de hele levensloop te plannen, uit te voeren en te monitoren, en in het bijzonder met betrekking tot vroegtijdige individuele revalidatieprogramma's (EIRP)voor kinderen met invaliderende aandoeningen;
– gezond ouder worden, onafhankelijk en actief leven, waaronder maatschappelijke participatie voor ouderen en/of mensen met een handicap;
– Onderwijs en ▌geletterdheid inzake gezondheid, waaronder digitale geletterdheid.
1.2.2. Gezondheidsbepalende sociale en milieufactoren
Een beter inzicht in de elementen die gezondheid bevorderen en in de risicofactoren die worden bepaald door het sociale, culturele, economische en fysieke milieu in het dagelijks leven en op het werk, met inbegrip van de gezondheidseffecten van digitalisering, menselijke mobiliteit (zoals migratie en reizen), verontreiniging, voeding, klimaatverandering en andere milieuproblemen, zal bijdragen tot het vaststellen, voorkomen en beperken van risico's en bedreigingen voor de gezondheid; het verminderen van sterfte en ziekte wegens blootstelling aan chemische stoffen en milieuverontreiniging; het stimuleren van veilige, milieuvriendelijke, gezonde, veerkrachtige en duurzame leef- en werkomgevingen; het bevorderen van een gezonde levensstijl en gezond consumptiegedrag; en het ontwikkelen van een rechtvaardige, inclusieve en betrouwbare samenleving. Dit proces zal ook gebaseerd worden op bevolkingsrepresentatief cohortonderzoek, humane biomonitoring en epidemiologische studies.
Grote lijnen
– Technologieën en methoden voor het beoordelen van de gevaren van, de blootstelling aan en de invloed op de gezondheid van chemicaliën, verontreinigende stoffen in het binnen- en buitenmilieu en andere stressfactoren die verband houden met klimaatverandering, werkplek, levensstijl of milieu, en van de gecombineerde effecten van verschillende stressfactoren;
– milieu- en werkgerelateerde, sociaaleconomische, culturele, genetische en gedragsfactoren die invloed hebben op de lichamelijke en geestelijke gezondheid en het welzijn van mensen en hun interactie, met speciale aandacht voor kwetsbare en kansarme mensen en, waar passend, voor leeftijds- en genderspecifieke factoren, en inclusief de invloed van het ontwerp van gebouwen, producten en diensten op de gezondheid;
– beoordeling en beheer van en communicatie over risico's, ondersteund door transdisciplinaire benaderingen waar passend, en verbeterde hulpmiddelen voor empirisch onderbouwde besluitvorming, met inbegrip van vervanging van en alternatieven voor dierproeven;
– capaciteit en infrastructuur voor het op veilige wijze verzamelen, delen, gebruiken, hergebruiken en combineren van gegevens over alle gezondheidsdeterminanten, inclusief de blootstelling van mensen, en het waarborgen van de verbinding ervan met databanken aangaande milieuparameters, levenswijze, gezondheidsstatus en ziektes, in de EU en daarbuiten;
– gezondheidsbevordering en primaire preventie-interventies, inclusief beroepsaspecten.
1.2.3. Niet-overdraagbare en zeldzame ziekten
Niet-overdraagbare ziekten, waaronder kanker en zeldzame ziekten, vormen een belangrijk gezondheidkundig en maatschappelijk probleem, en vragen om een beter begrip en betere taxonomie, alsook om doeltreffendere benaderingen ▌, waaronder gepersonaliseerde medicinale benaderingen (ook precisiegeneeskunde genoemd) bij preventie, diagnose, monitoring, behandeling, herstel en genezing, alsook om begrip van multimorbiditeit.
Grote lijnen
– Begrip van de onderliggende mechanismen bij de ontwikkeling van niet-overdraagbare ziekten, waaronder cardiovasculaire ziekten;
– longitudinaal bevolkingsonderzoek met het oog op een beter begrip van gezondheids- en ziekteparameters en hulp bij stratificatie van populaties ten behoeve van preventieve geneeskunde;
– diagnostische instrumenten en technieken voor snellere en preciezere diagnose en tijdige, aan de patiënt aangepaste behandeling, zodat de progressie van de ziekte wordt vertraagd of gekeerd;
– preventie- en screeningsprogramma's die in overeenstemming zijn met of verder gaan dan de aanbevelingen van de WHO, de VN en de EU;
– geïntegreerde oplossingen voor zelfcontrole, gezondheidsbevordering, ziektepreventie en behandeling van chronische en meervoudige aandoeningen, waaronder neurodegeneratieve en cardiovasculaire ziekten;
– behandelingen, ▌kuren of andere therapeutische ingrepen, met inbegrip van zowel farmacologische als niet-farmacologische behandelingen;
– palliatieve zorg;
– gebieden met grote onvoldane klinische behoeften, zoals zeldzame ziekten, waaronder kinderkankers;
– beoordeling van de relatieve doeltreffendheid van interventies en oplossingen, waaronder op Real World Data gebaseerde oplossingen;
– toepassingsonderzoek om gezondheidsinterventies op te schalen en de integratie ervan in gezondheidsbeleidsmaatregelen en -systemen stimuleren;
– ontwikkelen van onderzoek en verbetering van informatie, zorg en behandeling, waaronder gepersonaliseerde geneeskunde, van zeldzame ziekten.
1.2.4. Infectieziekten, met inbegrip van armoedegerelateerde ziekten en verwaarloosde ziekten
Mensen tegen grensoverschrijdende gevaren voor de gezondheid beschermen is een grote uitdaging op het gebied van volks- en wereldgezondheid en vereist een doeltreffende internationale samenwerking op EU- en wereldniveau. Dit omvat kennis en preventie, paraatheid, vroegtijdige opsporing en onderzoeksrespons inzake uitbraken, behandeling en genezing van infectieziekten, onder meer als gevolg van armoedegerelateerde en verwaarloosde ziekten, en het aanpakken van antimicrobiële resistentie (AMR) volgens een "één gezondheid"-benadering.
Grote lijnen
– Inzicht in infectiegerelateerde mechanismen;
– factoren die het opduiken of opnieuw opduiken van infectieziekten en de verspreiding ervan aandrijven, met inbegrip van de overdracht van dieren op mensen (zoönose) of via andere delen van het milieu (water, bodem, planten, levensmiddelen) op mensen, alsook de gevolgen van de klimaatverandering en van de ontwikkelingen van ecosystemen voor de dynamiek van besmettelijke ziekten;
– voorspelling, vroegtijdige en snelle opsporing, controle en monitoring van infectieziekten, ▌aan de gezondheidszorg gerelateerde infecties en milieugerelateerde factoren;
– bestrijden van antimicrobiële resistentie, met inbegrip van epidemiologie, preventie, diagnose, en de ontwikkeling van nieuwe antimicrobiële stoffen en vaccins;
– vaccins, met inbegrip van vaccinplatformtechnologieën, diagnosemethoden, behandelingen van en remedies voor infectieziekten, met inbegrip van comorbiditeit en coïnfecties;
– aandacht voor lage vaccinatiegraad, inzicht in terughoudendheid tegenover vaccins en vergroten van het vertrouwen in vaccinatie;
– doeltreffende maatregelen en strategieën voor paraatheid, reactie en herstel bij gezondheidscrisissen waarbij gemeenschappen worden betrokken, en de coördinatie ervan op regionaal, nationaal en EU-niveau;
– hindernissen voor de toepassing en integratie van medische interventies in de klinische praktijk en in het gezondheidszorgstelsel;
– grensoverschrijdende aspecten van infectieziekten en specifieke uitdagingen in lage- en middeninkomenslanden (LMIC's), zoals AIDS, tuberculose en tropische ziekten, waaronder malaria, ook in verband met migratiestromen en, in het algemeen, met een toegenomen menselijke mobiliteit.
1.2.5. Instrumenten, technologieën en digitale oplossingen voor gezondheid en zorg, met inbegrip van gepersonaliseerde medicinale benaderingen
Gezondheidstechnologieën en -instrumenten zijn essentieel voor de volksgezondheid en hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de grote verbeteringen op het gebied van levenskwaliteit, gezondheid en zorg in de EU. Een belangrijke strategische uitdaging is dus het ontwerpen, ontwikkelen, leveren, toepassen en evalueren van geschikte, betrouwbare, veilige, gebruiksvriendelijke en kostenefficiënte instrumenten en technologieën voor gezondheid en zorg, daarbij naar behoren rekening houdend met de behoeften van personen met een handicap en de verouderende bevolking. Dit omvat sleuteltechnologieën gaande van nieuwe biomaterialen tot biotechnologie, alsmede methoden voor onderzoek naar individuele cellen, multiomica en systeemgeneeskundige benaderingen, kunstmatige intelligentie en andere digitale technologieën die aanzienlijk beter zijn dan de bestaande en die een concurrerende en duurzame gezondheidsindustrie stimuleren die hoogwaardige banen oplevert. De Europese gezondheidsindustrie is één van de kritieke bedrijfstakken in de EU en is goed voor 3 % van het bbp en 1,5 miljoen werknemers. Belanghebbenden moeten zo snel mogelijk hierbij worden betrokken, en de niet-technologische dimensie zal in aanmerking worden genomen om de aanvaardbaarheid van nieuwe technologieën, methoden en instrumenten te garanderen. Daarbij gaat het onder meer om burgers, zorgverleners en gezondheidswerkers.
Grote lijnen
– Instrumenten en technologieën voor toepassingen in het hele gezondheidsspectrum en alle desbetreffende medische indicaties, met inbegrip van functiebeperking;
– geïntegreerde instrumenten, technologieën, medische hulpmiddelen, medische beeldvorming, biotechnologie, nanogeneeskunde en geavanceerde therapieën (met inbegrip van cel- en gentherapie) en digitale oplossingen voor de menselijke gezondheid en zorg, met inbegrip van kunstmatige intelligentie, mobiele oplossingen en telegezondheidszorg, en tegelijk, indien relevant, in een vroeg stadium aspecten voor een kostenefficiënte productie aanpakken (ter optimalisering van de industrialiseringsfase en van het potentieel van innovatie om geneesmiddelen betaalbaar te maken);
– prototyping, grootschalige uitrol, optimalisering en innovatiebevorderende aanbesteding betreffende gezondheids- en zorgtechnologieën en ‑instrumenten in reële praktijksituaties, met inbegrip van klinische proeven en onderzoek naar praktische toepassingen, waaronder op gepersonaliseerde geneeskunde gebaseerde diagnosemethoden;
– innovatieve processen en diensten voor de ontwikkeling, productie en snelle levering van instrumenten en technologieën voor gezondheid en zorg;
– de veiligheid, doeltreffendheid, kosteneffectiviteit, interoperabiliteit en kwaliteit van instrumenten en technologieën voor gezondheid en zorg alsook de ethische, juridische en sociale gevolgen ervan, waaronder vraagstukken over de sociale aanvaardbaarheid ervan;
– onderzoek op het vlak van regelgeving en normen voor technologieën en instrumenten inzake gezondheid en zorg;
– gezondheidsgegevensbeheer, met inbegrip van gegevensinteroperabiliteit, integratie, analytische en visualisatiemethoden, besluitvormingsprocessen, op basis van kunstmatige intelligentie, datamining, "big data"-technologieën, bio-informatica, en technologieën voor "high performance computing" ter bevordering van gepersonaliseerde geneeskunde, met inbegrip van preventie, en ter optimalisering van het gezondheidstraject.
1.2.6. Gezondheidsstelsels
Gezondheidsstelsels zijn een belangrijk onderdeel van de sociale systemen van de EU en waren in 2017 goed voor 24 miljoen werknemers in de sector van gezondheid en maatschappelijk werk. Het is een belangrijke prioriteit van de lidstaten om gezondheidsstelsels veilig en beveiligd, toegankelijk voor iedereen, geïntegreerd, kosteneffectief, veerkrachtig, duurzaam en betrouwbaar te maken, met tijdige en relevante diensten, en om de ongelijkheid te verminderen, onder andere door het potentieel voor betere gezondheid en persoonsgerichte zorg van datagestuurde en digitale innovatie te benutten en voort te bouwen op open en veilige Europese gegevensinfrastructuren. Nieuwe mogelijkheden zoals de uitrol van 5G, het begrip "digitale tweeling" en het internet der dingen zullen de digitale transformatie van gezondheid en zorg bevorderen.
Grote lijnen
– Ondersteuning van de kennisbasis voor hervormingen in gezondheidsstelsels en -beleid in Europa en daarbuiten;
– nieuwe modellen en benaderingen voor gezondheid en zorg, inclusief gepersonaliseerde medicinale benaderingen, beheers- en organisatorische aspecten, en de overdraagbaarheid of aanpassing ervan van een land/regio naar een ander(e);
– de beoordeling van gezondheidstechnologieën verbeteren;
– evolutie van ongelijkheid op het vlak van gezondheid en een doeltreffende beleidsreactie;
– het toekomstige personeel van de gezondheidszorg en zijn behoeften, onder meer wat betreft digitale vaardigheden;
– verbetering van tijdige, betrouwbare, veilige en te vertrouwen gezondheidsinformatie en gebruik/hergebruik van gezondheidsgegevens, met inbegrip van elektronische patiëntendossiers, met de nodige aandacht voor gegevensbescherming, onder meer wat betreft misbruik van informatie over persoonlijke levensstijl en gezondheid, veiligheid, toegankelijkheid, interoperabiliteit, normen, vergelijkbaarheid en integriteit;
– veerkracht van gezondheidsstelsels om de gevolgen van crisissen te verwerken en zich aan disruptieve innovaties aan te passen;
– oplossingen voor inspraak van burgers en patiënten, zelfcontrole en interactie met professionals in de maatschappelijke en gezondheidszorg voor een meer geïntegreerde zorg en een gebruikersgerichte benadering, waarbij rekening wordt gehouden met gelijke toegang;
– gegevens, informatie, kennis en beste praktijken uit onderzoek naar gezondheidsstelsels op EU- en wereldniveau, op basis van bestaande kennis en databanken.
2. CLUSTER "CULTUUR, CREATIVITEIT EN INCLUSIEVE ▌SAMENLEVING"
2.1. Motivering
De EU staat voor een unieke combinatie van economische groei met duurzameontwikkelingsdoelstellingen en sociaal beleid, met een hoog niveau van sociale inclusie, gedeelde waarden op het gebied van democratie, mensenrechten, gendergelijkheid en een rijkdom aan diversiteit. Dit model is voortdurend in ontwikkeling en moet worden aangepast aan, bijvoorbeeld, de mondialisering, de technologische ontwikkelingen en de toenemende ongelijkheid. ▌
De EU moet een model van inclusieve en duurzame groei voorstaan, waarbij wordt geprofiteerd van de technologische vooruitgang, het vertrouwen in het democratisch bestuur wordt vergroot en innovatie op dat gebied wordt bevorderd, onderwijs wordt gestimuleerd, ongelijkheden, werkloosheid, marginalisatie, discriminatie en radicalisering worden bestreden, de mensenrechten worden gewaarborgd, culturele diversiteit wordt bevorderd, Europees cultureel erfgoed wordt beschermd en burgers zeggenschap wordt gegeven via sociale innovatie. Migratiebeheer en integratie van migranten blijven ook prioritair. Onderzoek en innovatie in de sociale wetenschappen, de geesteswetenschappen en de kunstwetenschappen, alsook in de culturele en creatieve sectoren zijn cruciaal om deze uitdagingen het hoofd te bieden en de doelstellingen van de EU te verwezenlijken. Met name aspecten in verband met sociale en geesteswetenschappen zijn een onderdeel van alle actiegebieden van deze cluster.
▌
Vanwege de omvang, de complexiteit en de intergenerationele en transnationale aard van de uitdagingen moet in de EU op verschillende niveaus worden opgetreden. Als deze cruciale maatschappelijke, politieke, culturele en economische ▌vraagstukken alleen op nationaal niveau zouden worden aangepakt, bestaat het risico dat de middelen ondoelmatig worden gebruikt, gefragmenteerd wordt opgetreden en verschillen in kennisniveau en capaciteit ontstaan.
▌
De onderzoeks- en innovatieactiviteiten in het kader van deze wereldwijde uitdaging zullen globaal worden afgestemd op de prioriteiten van de EU op het gebied van democratische verandering; banen, groei en investeringen; justitie en grondrechten; migratie; een diepere en billijkere Europese monetaire unie; en de digitale eengemaakte markt. De toezeggingen die gedaan zijn in het kader van de agenda van Rome, zullen worden nagekomen door te werken aan: "een sociaal Europa" en "een Unie die ons culturele erfgoed bewaart en culturele diversiteit bevordert". Tevens worden de Europese pijler van sociale rechten en het mondiaal pact inzake veilige, ordelijke en reguliere migratie ondersteund. ▌Er zal gebruik worden gemaakt van synergieën met het programma voor justitie en met het programma voor rechten en waarden, waarmee steun wordt verleend aan activiteiten op het gebied van toegang tot justitie, rechten van slachtoffers, gendergelijkheid, non-discriminatie, gegevensbescherming en bevordering van Europees burgerschap, alsook met het programma Creatief Europa en het programma Digitaal Europa, Erasmus, Erasmus+ en het Europees Sociaal Fonds Plus.
De activiteiten zullen met name rechtstreeks bijdragen tot de volgende duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG's): SDG 1 – geen armoede; SDG 3 – een goede gezondheid en welzijn voor mensen; SDG 4 – hoogwaardig onderwijs; SDG 5 – gendergelijkheid; SDG 8 – goede werkgelegenheid en economische groei; SDG 9 – industrie, innovatie en infrastructuur; SDG 10 – ongelijkheid verminderen; SDG 11 – duurzame steden en gemeenschappen; SDG 16 – vrede, gerechtigheid en sterke instellingen.
2.2. Actiegebieden
2.2.1. Democratie en governance
Het vertrouwen in de democratie en in de bestaande politieke instituties lijkt tanende. Populistische en anti-establishmentpartijen tonen zich steeds vaker ontevreden over de politiek en vreemdelingenhaat steekt de kop weer op. Daar komen onder meer nog sociaal-economische ongelijkheden, sterke migratiestromen en zorgen over de veiligheid bovenop. Om de huidige en toekomstige uitdagingen het hoofd te kunnen bieden, moet opnieuw worden nagedacht over de wijze waarop de democratische instituties zich op alle niveaus moeten aanpassen aan een context van grotere verscheidenheid, wereldwijde economische concurrentie, snelle technologische ontwikkelingen en digitalisering, waarbij het cruciaal is hoe de burgers de democratische processen, praktijken en instituties ervaren.
Grote lijnen
– De geschiedenis, ontwikkeling en doeltreffendheid van de democratieën, op verschillende niveaus en in verschillende vormen; ▌de rol van de beleidslijnen inzake onderwijs, cultuur en jongeren als hoekstenen van democratisch burgerschap;
– de rol van sociaal kapitaal en toegang tot cultuur bij het versterken van de democratische dialoog en burgerparticipatie, open en op vertrouwen gebaseerde samenlevingen;
– innovatieve en verantwoorde benaderingen om de transparantie, de toegankelijkheid, het reactievermogen, de verantwoordingsplicht, de betrouwbaarheid, de veerkracht, de doeltreffendheid en de legitimiteit van het democratisch bestuur te versterken, met volledige eerbiediging van de grondrechten, de rechten van de mens en de rechtsstaat;
– strategieën voor het aanpakken van populisme, racisme, polarisatie, corruptie, extremisme, radicalisering en terrorisme, en voor de inclusie, empowerment en betrokkenheid van ▌burgers;
– analyse en ontwikkeling van sociale, economische en politieke inclusie en interculturele dynamiek in Europa en daarbuiten;
– beter inzicht in de rol van journalistieke normen en door gebruikers gegenereerde content in een alom verbonden samenleving en ontwikkeling van instrumenten om desinformatie te bestrijden;
– de rol van multiculturele, daaronder begrepen spirituele identiteiten, in relatie tot democratie, burgerschap en politieke betrokkenheid, alsook fundamentele waarden van de EU zoals respect, verdraagzaamheid, gendergelijkheid, samenwerking en dialoog;
– steun voor onderzoek naar de behoefte aan identiteit en aan identificatie zoals die leeft in de verschillende gemeenschappen, regio's en naties;
– het effect van technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen, waaronder big data, sociale onlinenetwerken en kunstmatige intelligentie op de democratie, de persoonlijke levenssfeer en de vrijheid van meningsuiting;
– participerende en directe overlegdemocratie en ‑governance en actief en inclusief burgerschap, met inbegrip van de digitale dimensie;
– de impact van economische en sociale ongelijkheden op politieke participatie en democratische governance, en onderzoek naar de mate waarin dit kan bijdragen aan een weerbaarder democratie door het terugdringen van ongelijkheden en het bestrijden van alle vormen van discriminatie, waaronder genderdiscriminatie;
– de menselijke, sociale en politieke dimensies van criminaliteit, dogmatisme en radicalisering in relatie tot degenen die dergelijk gedrag (kunnen gaan) vertonen en hun (potentiële) slachtoffers;
– bestrijden van desinformatie, nepnieuws en haatzaaiende uitlatingen, en het effect daarvan bij het vormgeven van de publieke ruimte;
– de EU als internationale en regionale actor in multilaterale governance, daaronder begrepen nieuwe benaderingen van wetenschapsdiplomatie;
– de doeltreffendheid van justitiële stelsels en verbeterde toegang tot justitie, op basis van onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, rechtsbeginselen en mensenrechten, met eerlijke, doelmatige en transparante procedures voor zowel civiel- als strafrechtelijke zaken.
2.2.2. Cultureel erfgoed
De Europese culturele en creatieve sectoren slaan een brug tussen kunst, cultuur, geloofsovertuiging en -beleving en cultureel erfgoed, bedrijfsleven en technologie. Bovendien spelen de culturele en creatieve industrieën (CCI's) een belangrijke rol bij de herindustrialisering van Europa, zijn ze een motor voor groei en stimuleren ze door hun strategische positie innovatie in andere sectoren, zoals toerisme, detailhandel, media- en digitale technologieën en technologie. Cultureel erfgoed maakt een integraal deel van de culturele en de creatieve sector uit, is het bindmiddel van onze levens dat belangrijk is voor gemeenschappen, groepen en samenlevingen, en schept een gevoel van verbondenheid. Het is de brug tussen de vroegere en de toekomstige samenleving. Een beter begrip van ons culturele erfgoed en hoe het wordt ervaren en opgevat, is essentieel voor de totstandbrenging van een inclusieve samenleving in Europa en wereldwijd. Het is tevens de aanjager van Europese, nationale, regionale en lokale economieën en een krachtige inspiratiebron voor de creatieve en de culturele sector. De beoordeling, instandhouding, bescherming en restauratie, interpretatie en benutting van het volledige potentieel van ons culturele erfgoed vormen cruciale uitdagingen voor de huidige en toekomstige generaties. Materieel en immaterieel cultureel erfgoed vormt de belangrijkste input en inspiratiebron voor beeldende kunst, traditionele ambachten en de culturele, de creatieve en de commerciële ▌sector die de aanjagers zijn van duurzame economische groei, nieuwe werkgelegenheid en buitenlandse handel. In deze zin moeten zowel innovatie als veerkracht van cultureel erfgoed in aanmerking worden genomen bij de samenwerking met lokale gemeenschappen en belanghebbenden. Het kan ook dienen als aanjager van culturele diplomatie en als element van identiteitsopbouw en culturele en sociale cohesie.
Grote lijnen
– Studies en wetenschappelijk onderzoek naar erfgoed, met de meest geavanceerde (digitale) technologieën en innovatieve methoden;
– toegang tot en uitwisseling van cultureel erfgoed, met innovatieve patronen en toepassingen en participatieve managementmodellen;
– onderzoek naar de toegankelijkheid van cultureel erfgoed door middel van nieuwe technologieën, zoals clouddiensten, waaronder ook, doch niet uitsluitend, een samenwerkingsruimte voor Europees cultureel erfgoed, alsook het aanmoedigen en faciliteren van de overdracht van kennis en vaardigheden. Dit zal worden voorafgegaan door een effectbeoordeling;
– duurzame bedrijfsmodellen ter versterking van de financiële basis van de erfgoedsector;
– cultureel erfgoed koppelen aan opkomende creatieve sectoren, met inbegrip van interactieve media, en sociale innovatie;
– de bijdrage van cultureel erfgoed aan duurzame ontwikkeling door conservering, bescherming, ontwikkeling en herstel van cultuurlandschappen, met de EU als laboratorium voor op erfgoed gebaseerde innovatie en duurzaam cultureel toerisme;
– conservering, bescherming, verbetering, herstel en duurzaam beheer van cultureel erfgoed en talen, waaronder het gebruik van traditionele vaardigheden en ambachten of de meest geavanceerde (digitale) technologieën;
– invloed van cultuurgeheugens, tradities, gedragspatronen, percepties, overtuigingen, waarden, gevoelens van verbondenheid en identiteiten; de rol van cultuur en cultureel erfgoed in multiculturele samenlevingen en patronen van culturele inclusie en uitsluiting.
2.2.3. Sociale en economische transformaties
De Europese samenlevingen ondergaan ingrijpende sociaal-economische en culturele transformaties, in het bijzonder als gevolg van de mondialisering en technologische innovaties. Tegelijkertijd groeit in de meeste Europese landen de inkomensongelijkheid(15). Er is behoefte aan een toekomstgericht beleid om duurzame en inclusieve groei, gendergelijkheid en welzijn te bevorderen en ongelijkheden te bestrijden, de productiviteit te vergroten (en de meting ervan te verbeteren), sociaalruimtelijke ongelijkheden en het menselijk kapitaal te verbeteren, migratie- en integratievraagstukken te begrijpen en op te lossen en de solidariteit tussen de generaties, de interculturele dialoog en de sociale mobiliteit te vergroten. Er zijn toegankelijke, inclusieve en kwaliteitsvolle onderwijs- en opleidingsstelsels nodig voor een rechtvaardigere en welvarende toekomst.
Grote lijnen
– Kennisbasis voor advies inzake investeringen en beleid, in het bijzonder op het gebied van onderwijs en opleiding, gericht op vaardigheden met een hoge toegevoegde waarde, productiviteit, sociale mobiliteit, groei, sociale innovatie en het scheppen van banen; de rol van onderwijs en opleiding bij het aanpakken van ongelijkheden en het bevorderen van inclusie, met inbegrip van het voorkomen van mislukken op school;
– indicatoren voor sociale duurzaamheid, die niet slechts op het bbp zijn gebaseerd, in het bijzonder nieuwe economische en bedrijfsmodellen en nieuwe financiële technologieën;
– statistische en andere economische instrumenten waarmee meer inzicht kan worden verkregen in groei en innovatie in een context van trage productiviteitsverbeteringen en/of structurele economische veranderingen;
– nieuwe bestuursmodellen in opkomende economische gebieden en marktinstellingen;
– nieuwe soorten werk, de rol van werk, bijscholing, tendensen en veranderingen betreffende arbeidsmarkten en inkomens in de huidige samenlevingen, en de gevolgen daarvan voor de inkomensverdeling, de balans tussen werk en privéleven, werkomgevingen, non-discriminatie, met inbegrip van gendergelijkheid en sociale inclusie;
– een dieper inzicht in de maatschappelijke veranderingen in Europa en de impact daarvan;
– de effecten van sociale, technologische en economische transformaties op toegang tot veilige, gezonde, betaalbare en duurzame huisvesting;
– belasting- en uitkeringsstelsels, in combinatie met het beleid op het gebied van sociale zekerheid en sociale investeringen, teneinde op een eerlijke en duurzame manier ongelijkheden om te buigen en de ▌gevolgen van technologie, demografische ontwikkelingen en diversiteit aan te pakken;
– inclusieve en duurzame ontwikkeling en groeimodellen voor stedelijke, halfstedelijke en landelijke omgevingen;
– inzicht in de menselijke mobiliteit en de gevolgen daarvan in het kader van sociale en economische transformaties, gezien op wereldschaal en op lokaal niveau met het oog op beter migratiebeheer, respect voor verschillen, duurzame integratie van migranten met inbegrip van vluchtelingen, en effecten van daarmee samenhangende beleidsmaatregelen; naleving van internationale verbintenissen en mensenrechten, en kwesties van ontwikkelingshulp en samenwerking; meer en betere toegang tot hoogwaardig onderwijs, opleiding, de arbeidsmarkt, cultuur, ondersteunende diensten en actief en inclusief burgerschap, in het bijzonder voor kwetsbare groepen, waaronder migranten;
– aanpakken van de grote uitdagingen in verband met de Europese modellen voor sociale cohesie, immigratie, integratie, demografische verandering, vergrijzing, handicap, onderwijs, armoede en sociale uitsluiting;
– geavanceerde strategieën en innovatieve methoden voor gendergelijkheid op alle sociale, economische en culturele terreinen, en aanpakken van gendervooroordelen en gendergerelateerd geweld;
– onderwijs- en opleidingsstelsels waarmee de digitale transformatie van de EU wordt bevorderd en optimaal wordt benut en de risico's van wereldwijde onderlinge verbondenheid en technologische innovaties worden beheerst, in het bijzonder de opkomende onlinerisico's, ethische vraagstukken, sociaal-economische ongelijkheden en radicale veranderingen op markten;
– modernisering van bestuur- en managementsystemen van overheidsinstanties om burgers te betrekken en te beantwoorden aan hun verwachtingen op het gebied van dienstverlening, transparantie, toegankelijkheid, openheid, verantwoordingsplicht en gebruikersgerichtheid.
▌
3. CLUSTER "CIVIELE VEILIGHEID VOOR DE SAMENLEVING"
3.1. Motivering
Europese samenwerking heeft bijgedragen tot een ongekende periode van vrede, stabiliteit en welvaart op het Europese continent. Europa moet evenwel een antwoord bieden op de uitdagingen als gevolg van de aanhoudende bedreigingen voor de veiligheid van onze steeds complexere en meer gedigitaliseerde samenleving. Terroristische aanslagen en radicalisering, maar ook cyberaanvallen en hybride bedreigingen, leiden tot grote bezorgdheid over de veiligheid en veroorzaken specifieke maatschappelijke spanningen. Nieuwe, opkomende bedreigingen voor de veiligheid naar aanleiding van nieuwe technologieën in de nabije toekomst, vereisen eveneens aandacht. Toekomstige veiligheid en welvaart hangen af van een beter vermogen om Europa tegen dergelijke dreigingen te beschermen. Deze dreigingen kunnen niet louter met technologische middelen worden opgelost, maar vereisen kennis over mensen, hun geschiedenis, cultuur en gedrag, en omvatten ethische overwegingen met betrekking tot het evenwicht tussen veiligheid en vrijheid. Bovendien moet Europa haar onafhankelijkheid zeker stellen met betrekking tot kritieke technologieën op het gebied van veiligheid en de ontwikkeling ondersteunen van baanbrekende veiligheidstechnologieën.
Europese burgers, overheidsinstanties, EU-organen en de economie moeten worden beschermd tegen de aanhoudende dreigingen van terrorisme en georganiseerde criminaliteit, waaronder illegale handel in vuurwapens, drugs, mensen en cultuurgoederen. Een beter inzicht in de menselijke en sociale dimensies van criminaliteit en gewelddadige radicalisering is nodig om het overheidsbeleid inzake veiligheid te kunnen verbeteren. Het is tevens cruciaal dat de grenzen, inclusief zee- en landgrenzen, beter worden bewaakt en beveiligd via een beter grensbeheer. De cybercriminaliteit neemt toe en leidt, naarmate de economie en de samenleving verder digitaliseren, tot steeds meer risico's. Europa moet blijven werken aan verbetering van de cyberveiligheid, de digitale privacy en de beveiliging van persoonsgegevens, en de verspreiding van valse en schadelijke informatie bestrijden om te zorgen voor democratische, sociale en economische stabiliteit. Er moet meer worden gedaan om het effect van extreme weersomstandigheden, die door de klimaatverandering intensiever worden, op het leven en de middelen van bestaan van mensen binnen de perken te houden. Daarbij gaat het onder meer om overstromingen, stormen, hittegolven en droogte die tot bosbranden leiden, bodemdegradatie en andere natuurrampen, zoals aardbevingen. Natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen kunnen belangrijke maatschappelijke functies en cruciale infrastructuur, zoals communicatie, gezondheidszorg, voedingsmiddelen, drinkwater, energietoevoer, vervoer, veiligheid en bestuur, in gevaar brengen.
Dit vereist zowel technisch onderzoek en onderzoek naar de menselijke factoren die de rampbestendigheid verbeteren, met inbegrip van, in voorkomend geval, testtoepassingen, opleiding, en hygiëne en onderwijs op cybergebied. Er zijn meer inspanningen nodig om de resultaten van onderzoek inzake veiligheid te evalueren en het gebruik ervan te bevorderen.
Deze cluster zal streven naar synergieën, met name met de volgende programma's: het Fonds voor interne veiligheid, het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, en het programma Digitaal Europa, alsmede verbeterde samenwerking inzake onderzoek en innovatie tussen intergouvernementele agentschappen en organisaties, mede via uitwisselings- en overlegmechanismen, bijvoorbeeld in het actiegebied "bescherming en beveiliging".
Onderzoek naar veiligheid maakt deel uit van de bredere reactie van de EU op veiligheidsbedreigingen. Het draagt bij tot het vermogensontwikkelingsproces doordat op termijn technologieën, technieken en applicaties beschikbaar komen waarmee vermogenslacunes worden opgevuld die door beleidsmakers, beroepsbeoefenaars en maatschappelijke organisaties zijn vastgesteld. Nu al is ongeveer 50 % van de totale overheidsfinanciering voor onderzoek naar veiligheid in de EU afkomstig uit het EU‑kaderprogramma. Er zal optimaal gebruik worden gemaakt van de beschikbare instrumenten, zoals het Europees ruimteprogramma (Galileo en Egnos, Copernicus, omgevingsbewustzijn in de ruimte en satellietcommunicatie voor de overheid). Hoewel onderzoeks- en innovatieactiviteiten in het kader van dit programma uitsluitend gericht zullen zijn op civiele toepassingen, zal worden gestreefd naar coördinatie met door de EU gefinancierd defensieonderzoek teneinde de synergieën te versterken, aangezien wordt onderkend dat technologie op bepaalde gebieden zowel voor civiele als voor militaire doeleinden kan worden gebruikt. Dubbele financiering wordt voorkomen. Door grensoverschrijdende samenwerking wordt bijgedragen tot het ontstaan van een Europese eengemaakte markt voor beveiliging en betere industriële prestaties, waarmee de autonomie van de EU wordt versterkt. Bijzondere aandacht zal worden besteed aan het begrip en de perceptie van veiligheid.
Met onderzoek naar veiligheid wordt de toezegging uit de agenda van Rome om te werken aan "een veilig en zeker Europa" gestand gedaan en wordt bijgedragen tot een echte en doeltreffende Veiligheidsunie.
De activiteiten zullen met name rechtstreeks bijdragen tot de volgende duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG's): SDG 16 – vrede, gerechtigheid en sterke instellingen.
3.1.1. Rampbestendige samenlevingen
Natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen kunnen verschillende oorzaken hebben: terroristische aanslagen, klimaatgerelateerde en andere extreme verschijnselen (waaronder zeespiegelstijging), bosbranden, hittegolven, overstromingen, droogtes, woestijnvorming, aardbevingen, tsunami's en vulkanische activiteit, watertekorten, weersomstandigheden in de ruimte, industriële en vervoersrampen, chemische, biologische en radionucleaire (CBRN) voorvallen en de daaruit voortvloeiende risico's van cascade-effecten. Beoogd wordt verlies van mensenlevens, schade aan de gezondheid en het milieu, trauma's evenals economische en materiële schade als gevolg van rampen te voorkomen en te beperken, de voedsel- en geneesmiddelenvoorziening, geneeskundige diensten en waterzekerheid te waarborgen, meer inzicht in de risico's van rampen te krijgen en die risico's te beperken en herstel na een ramp te bevorderen. Dit houdt in dat het hele spectrum van crisisbeheersing wordt bestreken: van preventie en opleiding tot crisisbeheersing en postcrisisbeheersing en veerkracht.
Grote lijnen
– Technologieën, vermogens en governance voor eerstehulpverleners voor noodoperaties in geval van crisis, rampsituaties en situaties na rampen en de eerste fase van herstel;
– de mogelijkheden van de samenleving om het rampenrisico beter te voorkomen, te beheersen en te verkleinen, onder meer via natuurlijke oplossingen, door het verbeteren van de voorspellingscapaciteiten, preventie, paraatheid en respons op bestaande en nieuwe risico's en domino-effecten, effectbeoordeling en een beter begrip van de menselijke factor in risicobeheer en risicocommunicatiestrategieën;
– doeltreffendere ondersteuning van de "beter herbouwen"-filosofie van het kader van Sendai via een betere kennis van herstel na een ramp en onderzoek naar een effectievere risicobeoordeling na een ramp;
– interoperabiliteit van apparatuur en procedures om grensoverschrijdende operationele samenwerking te vergemakkelijken en bij te dragen tot een geïntegreerde EU-markt;
3.1.2. Bescherming en beveiliging
Burgers moeten beschermd worden tegen veiligheidsbedreigingen als gevolg van criminele activiteiten, waaronder terroristische activiteiten en hybride bedreigingen, en dergelijke bedreigingen moeten worden beantwoord; personen, openbare ruimten en cruciale infrastructuur moeten worden beschermd tegen zowel fysieke aanvallen (waaronder CBRN-E-aanvallen) als cyberaanvallen; terrorisme en gewelddadige radicalisering moeten worden bestreden en de ideeën en overtuigingen van terroristen moeten inzichtelijk worden gemaakt en worden bestreden; zware criminaliteit, waaronder cybercriminaliteit, en georganiseerde criminaliteit (zoals productpiraterij en namaak van producten) moeten worden voorkomen en bestreden; slachtoffers moeten worden ondersteund; criminele geldstromen moeten worden opgespoord; nieuwe forensische capaciteiten moeten worden ontwikkeld; het gebruik van gegevens voor rechtshandhaving moet worden ondersteund en de bescherming van persoonsgegevens bij rechtshandhavingsactiviteiten moet worden gewaarborgd; de grensbeschermingscapaciteiten moeten worden versterkt, het EU-grensbeheer in de lucht, op het land en op zee moet worden ondersteund met het oog op het personen- en goederenverkeer en om inzicht te krijgen in het menselijke element van al deze veiligheidsbedreigingen en in de preventie en beperking ervan. Het is essentieel dat de nodige flexibiliteit wordt gehandhaafd om snel te kunnen reageren op eventuele nieuwe en onvoorziene veiligheidsbedreigingen.
Grote lijnen
– Innovatieve benaderingen en technologieën voor veiligheidspersoneel (zoals politieagenten, brandweer, medisch personeel, grens- en kustwachten, douaneambtenaren), met name in de context van de digitale transformatie en de interoperabiliteit van veiligheidsdiensten, infrastructuurbeheerders, maatschappelijke organisaties en beheerders van openbare ruimten;
– analyse van fenomenen van grensoverschrijdende criminaliteit, geavanceerde methoden voor een snelle, betrouwbare, gestandaardiseerde en privacybevorderende uitwisseling en verzameling van gegevens, alsmede van beste praktijken;
– de menselijke en sociaal-economische dimensies van criminaliteit en gewelddadige radicalisering in relatie tot degenen die dergelijk gedrag (kunnen gaan) vertonen en hun (potentiële) slachtoffers, daaronder begrepen het verwerven van inzicht in en het bestrijden van terroristische ideeën en overtuigingen, en van misdaden op grond van geslacht, seksuele gerichtheid of rassendiscriminatie;
– analyse van veiligheidsaspecten van nieuwe technologieën zoals DNA-sequentiebepaling, genoombewerking, nanomaterialen en functionele materialen, kunstmatige intelligentie, autonome systemen, drones, robotica, kwantumcomputing, cryptovaluta, 3D-printing en wearables, blockchain, alsmede een betere bewustmaking van burgers, overheden en ondernemingen om te voorkomen dat nieuwe veiligheidsrisico's ontstaan en bestaande risico's te verkleinen, met inbegrip van risico's als gevolg van deze nieuwe technologieën ▌;
– verbeterde prognose- en analysecapaciteiten voor beleidsvorming en, op strategisch niveau, voor veiligheidsdreigingen;
– bescherming van kritieke infrastructuren en van open en openbare ruimten tegen fysieke, digitale en hybride dreigingen, waaronder de gevolgen van klimaatverandering;
– monitoring en bestrijding van desinformatie en nepnieuws met veiligheidsgevolgen, met inbegrip van de ontwikkeling van capaciteiten om de bronnen van manipulatie op te sporen;
– technologische ontwikkeling voor civiele toepassingen om waar nodig de interoperabiliteit tussen civiele bescherming en strijdkrachten te verbeteren;
– interoperabiliteit van apparatuur en procedures om de operationele samenwerking op grensoverschrijdend en intergouvernementeel niveau en tussen instanties te vergemakkelijken en bij te dragen tot de totstandkoming van een geïntegreerde EU‑markt;
– ontwikkeling van instrumenten en methoden voor een effectief en efficiënt geïntegreerd grensbeheer, met name ter verbetering van het reactievermogen en van het vermogen om bewegingen langs de buitengrenzen te monitoren, opdat risico's beter worden opgespoord, beter op incidenten wordt gereageerd en criminaliteit doeltreffender wordt voorkomen;
– opsporing van frauduleuze activiteiten aan grensovergangen en in de gehele toeleveringsketen, inclusief het bepalen van valse of anderszins gemanipuleerde documenten en het opsporen van mensensmokkel en smokkel van illegale goederen;
– waarborging van de bescherming van persoonsgegevens bij rechtshandhavingsactiviteiten, in het bijzonder gezien de snelle technologische ontwikkelingen, onder meer bescherming van de vertrouwelijkheid en de integriteit van informatie, en de traceerbaarheid en verwerking van alle transacties;
– ontwikkeling van technieken om namaakproducten te identificeren, originele stukken en goederen beter te beschermen en vervoerde producten te controleren.
3.1.3. Cyberbeveiliging
Kwaadwillige cyberactiviteiten vormen niet alleen een bedreiging voor onze economieën, maar ook voor de werking van onze democratieën en voor onze vrijheden en onze waarden. Cyberdreigingen zijn vaak van criminele aard, en gedreven door winstbejag, maar kunnen ook een politieke en strategische inslag hebben. Voor onze toekomstige veiligheid, vrijheid, democratie en welvaart is het cruciaal dat wij de EU beter kunnen beschermen tegen cyberdreigingen. De digitale transformatie vergt een aanzienlijk betere cyberbeveiliging, om te zorgen voor de bescherming van het enorme aantal apparaten dat naar verwachting zal worden aangesloten op het internet der dingen en voor de veilige werking van netwerk- en informatiesystemen, onder meer ten behoeve van elektriciteitsnetten, de levering en distributie van drinkwater, voertuigen en transportsystemen, ziekenhuizen, financiële instellingen, overheidsinstanties, fabrieken en huizen. Europa moet weerbaarheid tegen cyberaanvallen opbouwen en zorgen voor een doeltreffende cyberafschrikking, en intussen zowel data als de vrijheid van burgers nog beter beschermen. Het is in het belang van de Unie om essentiële strategische capaciteiten op het gebied van cyberbeveiliging te ontwikkelen en te behouden voor de beveiliging van de digitale eengemaakte markt, en met name voor de bescherming van kritieke netwerken en informatiesystemen, alsmede voor het verlenen van essentiële diensten op het gebied van cyberbeveiliging. De Unie moet in staat zijn zelfstandig haar digitale activa veilig te stellen en te concurreren op de mondiale cyberbeveiligingsmarkt.
Grote lijnen
– Technologieën in de hele digitale waardeketen (van beveiligde componenten en kwantumresistente cryptografie tot zelfreparerende software en netwerken);
– technologieën, methoden, normen en beste praktijken om ▌cyberdreigingen aan te pakken, te anticiperen op toekomstige behoeften en een concurrerende Europese industrie te behouden, met inbegrip van hulpmiddelen voor elektronische identificatie, dreigingsdetectie en cyberhygiëne, alsmede middelen voor onderwijs en opleiding;
– een open samenwerking voor een Europees kennisnetwerk en kenniscentrum voor cyberbeveiliging.
4. CLUSTER "DIGITALE WERELD, INDUSTRIE EN RUIMTE"
4.1. Motivering
Om te zorgen dat de EU-industrie concurrerend kan blijven en dat de voorliggende mondiale problemen kunnen worden aangepakt, moet de EU haar technologische soevereiniteit en haar wetenschappelijke, technologische en industriële vermogens versterken op de gebieden die cruciaal zijn voor de transformatie van onze economie, de arbeidsplaats en de samenleving.
De EU-industrie is verantwoordelijk voor een op de vijf banen en twee derde van de particuliere investeringen in O&O, en genereert 80 % van de uitvoer van de EU. Een nieuwe innovatiegolf, waarbij fysieke en digitale technologieën samensmelten, zal enorme kansen voor de EU-industrie opleveren en de levenskwaliteit voor de EU-burgers verbeteren.
De digitalisering is een belangrijke aanjager. Aangezien de digitalisering zich in alle bedrijfstakken in hoog tempo voltrekt, worden investeringen op prioritaire gebieden, uiteenlopend van betrouwbare kunstmatige intelligentie tot het internet van de volgende generatie, high performance computing, fotonica, kwantumtechnologieën, robotica en micro/nano-elektronica, cruciaal voor de kracht van onze economie en de duurzaamheid van onze samenleving. De economische groei van de EU wordt aanzienlijk bevorderd door investeringen in digitale technologieën en de productie en het gebruik van deze technologieën: tussen 2001 en 2011 zorgde dit alleen al voor een groei van 30 %. In dit verband blijft de rol van kmo's van wezenlijk belang in de EU, zowel wat betreft groei als wat betreft werkgelegenheid. De integratie van digitale technologieën in kmo's bevordert concurrentiekracht en duurzaamheid.
Sleuteltechnologieën(16) liggen ten grondslag aan de samensmelting van de digitale en de fysieke wereld, die bij deze nieuwe wereldwijde innovatiegolf een centrale plaats inneemt. Door te investeren in onderzoek, ontwikkeling, demonstratie en toepassing van sleuteltechnologieën en te zorgen voor een zekere, duurzame en betaalbare aanvoer van grondstoffen en geavanceerde materialen wordt de strategische autonomie van de EU gewaarborgd en zal de EU-industrie worden geholpen bij het aanzienlijk verkleinen van haar ecologische en CO2‑voetafdruk.
Er zal, naar gelang van de behoeften, ook onderzoek worden gedaan naar specifieke toekomstige en opkomende technologieën.
De ruimtevaart is van strategisch belang; ongeveer 10 % van het bbp van de EU houdt verband met het gebruik van ruimtevaartdiensten. De EU heeft een ruimtevaartsector van wereldklasse, met sterke satellietbouwers en een dynamische downstreamdienstensector. De ruimtevaart zorgt voor belangrijke monitoring-, communicatie-, navigatie- en surveillancehulpmiddelen, en schept talrijke commerciële mogelijkheden, met name in combinatie met digitale technologieën en andere gegevensbronnen. De EU moet optimaal gebruikmaken van deze mogelijkheden door het volledige potentieel van haar ruimteprogramma's Copernicus, Egnos en Galileo te benutten en door haar ruimte- en grondinfrastructuur te beschermen tegen dreigingen uit de ruimte.
De EU heeft de unieke mogelijkheid om wereldleider te zijn en haar aandeel op de wereldmarkten te vergroten door te tonen hoe de digitale transformatie, leiderschap op het gebied van sleutel- en ruimtetechnologieën, de transitie naar een koolstofarme circulaire economie en concurrentievermogen elkaar kunnen versterken door middel van wetenschappelijke en technologische excellentie.
Vanwege de complexiteit van de waardeketens, de systemische en multidisciplinaire aard van de technologieën en de hoge ontwikkelingskosten ervan, alsmede de sectoroverschrijdende aard van de problemen die zich voordoen, is actie op EU-niveau vereist om een gedigitaliseerde, circulaire, koolstof- en emissiearme economie te verwezenlijken. De EU moet ervoor zorgen dat alle industriële spelers, en de samenleving als geheel, kunnen profiteren van geavanceerde en schone technologieën en digitalisering. Het zal echter niet volstaan om slechts technologieën te ontwikkelen. Het maatschappelijk begrip van deze technologieën en ontwikkelingen is cruciaal voor de betrokkenheid van eindgebruikers en het initiëren van gedragswijzigingen.
Op de industrie georiënteerde infrastructuren, waaronder proefproductielijnen, zullen ondernemingen in de EU, en met name kmo's, helpen bij de toepassing van deze technologieën en bij de verbetering van hun prestaties op het gebied van innovatie, en zij kunnen ook worden gefaciliteerd door andere EU-programma's.
Het is essentieel dat de industrie en het maatschappelijk middenveld nauw worden betrokken bij de vaststelling van prioriteiten en bij de ontwikkeling van onderzoeks- en innovatieagenda's, aangezien daarmee de hefboomwerking van publieke financiering door middel van particuliere en publieke investeringen wordt vergroot en ervoor wordt gezorgd dat de resultaten beter worden benut. Begrip en aanvaarding door de samenleving, met aandacht voor het ontwerp van producten, goederen en diensten, zijn belangrijke succesfactoren, evenals een nieuwe agenda voor de vaardigheden en normalisatieactiviteiten die voor de industrie belangrijk zijn.
De bundeling van activiteiten op het gebied van digitale, sleutel- en ruimtetechnologieën, met duurzame aanvoer van grondstoffen, zal een meer systemische benadering mogelijk maken, alsook een snellere en diepgaandere digitale en industriële transformatie. Dit zal ervoor zorgen dat onderzoek en innovatie op deze gebieden verwerkt worden in en bijdragen tot de uitvoering van het EU-beleid inzake industrie, digitalisering, milieu, energie en klimaat, circulaire economie, grondstoffen en geavanceerde materialen en ruimtevaart.
Er zal worden gezorgd voor complementariteit met activiteiten in het kader van met name het programma Digitaal Europa en het ruimtevaartprogramma, waarbij de afbakening tussen de programma's in acht wordt genomen en overlappingen worden vermeden.
De activiteiten zullen met name rechtstreeks bijdragen tot de volgende duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG's): SDG 8 – goede werkgelegenheid en economische groei; SDG 9 – industrie, innovatie en infrastructuur; SDG 12 – verantwoorde consumptie en productie; SDG 13 – klimaatactie.
4.2. Actiegebieden
4.2.1. Industriële technologieën
De industrie is een belangrijke bron van werkgelegenheid en welvaart in de EU: zij produceert meer dan drie kwart van de wereldwijde uitvoer van de EU en creëert meer dan 100 miljoen directe en indirecte banen. De grootste uitdaging voor de maakindustrie van de EU bestaat erin op wereldniveau concurrerend te blijven met slimmere en meer op maat gemaakte producten met een hoge toegevoegde waarde, die tegen veel lagere energie- en materiaalkosten en met een kleinere ecologische en CO2-voetafdruk zijn geproduceerd. Creatieve en culturele input, evenals standpunten van de sociale en de geesteswetenschappen over de relatie tussen technologie en mens in de productie, zullen cruciaal zijn om toegevoegde waarde te helpen creëren. Ook zal de impact op het beroepsleven en de werkgelegenheid worden bestudeerd.
Grote lijnen
– Baanbrekende maaktechnologieën, zoals biotechnologische productie, additieve productie, industriële, collaboratieve, flexibele en intelligente robotica en systemen voor "human integrated manufacturing", die ook gepromoot worden via een EU-netwerk van op de industrie georiënteerde infrastructuren, die diensten verlenen om de technologische transformatie en de toepassing door de industrie van de EU te versnellen;
– baanbrekende innovaties die in de hele waardeketen gebruikmaken van verschillende sleuteltechnologieën. Voorbeelden zijn convergerende technologieën, kunstmatige intelligentie, digitale tweeling, gegevensanalyse, controletechnologieën, sensortechnologieën, industriële, collaboratieve en intelligente robotica, systemen waarin de mens centraal staat, biotechnologische productie, geavanceerde batterij-, waterstof- en brandstofceltechnologieën, zoals technologieën voor op hernieuwbare energiebronnen gebaseerde waterstof, geavanceerde plasma- en lasertechnologieën;
– vaardigheden, werkomgevingen en bedrijven die volledig op de nieuwe technologieën zijn afgestemd, overeenkomstig de Europese sociale waarden;
– flexibele, duurzame en klimaatneutrale cognitieve fabrieken met hoge precisie en foutloze, weinig vervuilende en afvalarme vervaardiging, in lijn met de aanpak van de circulaire economie, slimme en energie-efficiënte productiesystemen die aan de behoeften van de klant voldoen;
– baanbrekende innovaties bij onderzoektechnieken voor bouwplaatsen, voor volledig automatische assemblage ter plaatse en geprefabriceerde componenten.
4.2.2. Digitale sleuteltechnologieën
Een concurrerende, op de burger gerichte en sociale EU vereist de instandhouding en autonome ontwikkeling van sterke ontwerp- en productiecapaciteit voor essentiële digitale technologieën, zoals micro- en nano-elektronica, microsystemen, fotonica, software en cyber-fysieke systemen en de integratie ervan, alsmede geavanceerde materialen voor deze toepassingen.
Grote lijnen
– Micro- en nano-elektronica, inclusief concepten voor het ontwerp en de verwerking ervan, componenten en productieapparatuur die beantwoorden aan de specifieke vereisten van de digitale transformatie en de mondiale uitdagingen wat betreft prestaties, functionaliteit, energie- en materiaalverbruik en integratie;
– efficiënte en veilige detectie- en bedieningstechnologieën en de co-integratie ervan in computerelementen om industrie en het internet der dingen mogelijk te maken, waaronder innovatieve oplossingen voor flexibele en aanpasbare materialen voor mensvriendelijke interactieobjecten;
– technologieën als aanvulling op of alternatief voor nano-elektronica, zoals ▌geïntegreerde kwantumcomputing, -transmissie en -detectie, evenals onderdelen voor neuromorfe computersystemen en spintronica;
– computerarchitectuur en energiezuinige processorversnellers voor uiteenlopende toepassingen, waaronder neuromorfe computersystemen die toepassingen op basis van kunstmatige intelligentie voeden, "edge computing", digitalisering van de industrie, big data en cloud computing, slimme energie en geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteit;
– ontwerpen van computerhardware met sterke garanties voor betrouwbare uitvoering, met ingebouwde beschermingsmaatregelen voor de privacy en de beveiliging van de input- en outputgegevens, kwantumcomputing alsmede verwerkingsinstructies en passende mens-machine-interfaces;
– fotonicatechnologieën die toepassingen mogelijk maken met baanbrekende vorderingen op het gebied van functionaliteit, integratie en prestaties;
– systeembouwtechnologieën en technologieën voor meet- en regeltechniek ter ondersteuning van flexibele, evoluerende en volledig autonome systemen voor betrouwbare toepassingen die in interactie staan met de fysieke wereld en de mens, ook op essentiële industriële en veiligheidsgebieden;
– softwaretechnologieën die bijdragen tot verbetering van de kwaliteit, cyberbeveiliging en betrouwbaarheid van de software met een langere levensduur, de ontwikkelproductiviteit vergroten, en ingebouwde kunstmatige intelligentie en weerbaarheid in software en de architectuur daarvoor invoeren;
– opkomende technologieën ter uitbreiding van digitale technologieën ▌.
4.2.3. Opkomende sleuteltechnologieën
Het is gebleken dat sleuteltechnologieën het potentieel hebben om innovatie in en tussen verschillende sectoren te stimuleren(17). Om de ontwikkeling van nieuwe sleuteltechnologieën te faciliteren en innovatie te voeden, moeten er transformatieve onderzoeksthema's worden bepaald en ondersteund, vanaf het prille verkennende stadium tot demonstraties in proeftoepassingen. Voorts moeten opkomende, vaak interdisciplinaire onderzoeksgemeenschappen hulp krijgen om de kritische massa te bereiken waardoor zij veelbelovende technologieën op systematische wijze kunnen ontwikkelen en tot maturiteit brengen. Het is de bedoeling opkomende sleuteltechnologieën tot een zodanige maturiteit te brengen dat zij kunnen worden opgenomen in routekaarten voor onderzoek en innovatie op industrieel niveau.
Grote lijnen
— Steun voor toekomstige en opkomende tendensen in sleuteltechnologieën;
— steun voor opkomende onderzoeksgemeenschappen met een aanpak waarin de mens van bij het begin centraal staat;
— beoordeling van het ontwrichtende potentieel van nieuwe opkomende industriële technologieën, en de impact ervan op de mens, de industrie, de maatschappij en het milieu, waarbij raakvlakken tot stand worden gebracht met industriële routekaarten;
— verbreding van de industriële basis voor het gebruik van technologieën en innovatie met baanbrekende mogelijkheden, met inbegrip van de ontwikkeling van personele middelen en in een mondiale context.
4.2.4. Geavanceerde materialen
De EU is wereldleider voor geavanceerde materialen en de bijbehorende processen, die 20 % van haar industriële basis uitmaken en aan de basis staan van vrijwel alle waardeketens door transformatie van grondstoffen. Om concurrerend te blijven en aan de behoeften van burgers aan duurzame, veilige en geavanceerde materialen te voldoen, moet de EU investeren in onderzoek naar nieuwe materialen, zoals biogebaseerde materialen en innovatieve, hulpbronefficiënte bouwmaterialen, en moet zij de duurzaamheid en recyclebaarheid van de materialen vergroten, de ecologische en CO2-voetafdruk verkleinen en sectoroverschrijdende industriële innovatie stimuleren door nieuwe toepassingen in alle takken van de industrie te ondersteunen. Voorts hebben geavanceerde materialen een enorme impact wat betreft de behoeften van de burgers.
Grote lijnen
– Materialen (waaronder polymeren, bio-, nano-, tweedimensionale, slimme en multimaterialen (met inbegrip van lignocellulosen), composietmaterialen, metalen en legeringen) en geavanceerde materialen (bijvoorbeeld kwantum-, responsieve, fotonische en supergeleidende materialen) die zijn ontworpen met nieuwe eigenschappen en functionalisering en aan de regelgevingsvoorschriften voldoen (en tijdens de volledige levensduur, van productie en gebruik tot einde levensduur, geen hogere milieudruk veroorzaken);
– geïntegreerde processen en productie van materialen volgens een klantgerichte en ethische benadering, met inbegrip van prenormatieve activiteiten en levenscyclusanalyse, winning en beheer van grondstoffen, duurzaamheid, herbruikbaarheid en recyclebaarheid, veiligheid, risicobeoordeling voor de gezondheid van de mens en het milieu en risicobeheer;
– aan de mogelijke toepassing van geavanceerde materialen voorafgaande activiteiten, zoals typering (bv. voor kwaliteitsborging), modellering en simulatie, proefproductie en opschaling;
– een EU-innovatie-ecosysteem van technologische infrastructuren(18) die in netwerken zijn ondergebracht, voor alle relevante belanghebbenden toegankelijk zijn en in overleg met de lidstaten zijn vastgesteld en geprioriteerd, waarmee diensten worden verleend om de technologische transformatie en de toepassing door de industrie van de EU, met name kleine en middelgrote ondernemingen, te versnellen; dit zal alle sleuteltechnologieën bestrijken die nodig zijn om innovaties op het gebied van materialen mogelijk te maken;
– oplossingen op basis van geavanceerde materialen voor cultureel erfgoed, ontwerp, architectuur en algemene creativiteit, die sterk op de gebruiker gericht zijn, om waarde toe te voegen aan industrietakken en de creatieve bedrijfstakken.
4.2.5. Kunstmatige intelligentie en robotica
Een van de grote trends is dat alle objecten en apparaten "intelligent" worden gemaakt en worden verbonden. De toekomstige economische en productiviteitsgroei zal voor een belangrijk deel worden aangezwengeld door onderzoekers en innovators die werken aan de ontwikkeling van kunstmatige intelligentie (KI) en toepassingen creëren voor robotica en andere gebieden. Deze sleuteltechnologie zal in andere delen van het kaderprogramma door vele bedrijfstakken, zoals de gezondheidszorg, de be- en verwerkende industrie, de scheepsbouw, de bouwnijverheid, de dienstensector en de landbouw, worden gebruikt en verder worden ontwikkeld. KI moet in de hele EU open ontwikkeld worden en moet de veiligheid en de maatschappelijke en ecologische soliditeit van de op KI gebaseerde toepassingen waarborgen, waarbij de ethische aspecten van meet af aan in overweging moeten worden genomen, de risico's moeten worden ingeschat en de mogelijkheden voor kwaadwillig gebruik en onbedoelde discriminatie, zoals vooroordelen op basis van gender, ras of handicap, moeten worden beperkt. Tevens moet worden gewaarborgd dat de ontwikkeling van KI plaatsvindt in een goed gecoördineerd kader waarbinnen de waarden en ethische beginselen van de EU en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in acht worden genomen. Dit programma zal worden aangevuld met activiteiten in het kader van het programma Digitaal Europa.
Grote lijnen
– Ontsluitingstechnologie op basis van KI, zoals transparante KI, ethische KI, door de mens gestuurde KI, automatisch leren zonder toezicht en data-efficiëntie en geavanceerde interacties tussen mens en machine en tussen machine en machine;
– veilige, slimme, collaboratieve en doelmatige robotica en complexe geïntegreerde en autonome systemen;
– op de mens gerichte KI-technologieën voor op KI gebaseerde oplossingen;
– ontwikkeling en vorming van netwerken van onderzoekscompetenties op het gebied van KI ▌ in heel Europa, in een open en op samenwerking gericht perspectief waarbij ook capaciteit voor closed testing wordt ontwikkeld;
– het gebruik van KI en robotica ter ondersteuning van mensen met een beperking, en insluiting van mensen in de marge;
– technologieën voor open KI-platforms, met inbegrip van software-algoritmen, gegevensopslagplaatsen, agentgebaseerde systemen, robotica en platforms voor autonome systemen.
4.2.6. Internet van de volgende generatie
Het internet is uitgegroeid tot een belangrijke drijvende kracht achter de digitale transformatie van alle delen van onze economie en samenleving. De EU moet het voortouw nemen bij de vormgeving van het internet van de volgende generatie als ecosysteem waarin de mens centraal staat, in overeenstemming met onze sociale en ethische waarden. Door te investeren in technologieën en software voor het internet van de volgende generatie zal het industriële concurrentievermogen van de EU in de mondiale economie toenemen. Een optimale uitrol in de hele EU vergt grootschalige samenwerking van alle belanghebbenden. Ethische normen ter regulering van het internet van de volgende generatie moeten eveneens in overweging worden genomen.
Grote lijnen
– Technologieën en systemen voor betrouwbare en energie-efficiënte infrastructuren voor slimme netwerken en diensten (connectiviteit na 5G, door software gedefinieerde infrastructuren, internet der dingen, systemen van systemen, cloudinfrastructuur, optische netwerken van de volgende generatie, kwantumsystemen, cognitieve clouds en kwantuminternet, integratie van satellietcommunicatie), die mogelijkheden bieden voor realtimefuncties, virtualisatie en decentraal beheer (ultrasnelle en flexibele radio, "edge computing", gedeelde contexten en kennis) om te zorgen voor schaalbare, efficiënte en betrouwbare netwerkprestaties waarmee diensten massaal kunnen worden uitgerold;
– toepassingen en diensten van het internet van de volgende generatie voor consumenten, bedrijven en de samenleving, die berusten op vertrouwen, billijkheid, interoperabiliteit, betere controle over gegevens, transparante taaltoegang, nieuwe concepten voor multimodale interactie, inclusieve en sterk gepersonaliseerde toegang tot objecten, informatie en content, met inbegrip van immersieve en betrouwbare media, sociale media en sociale netwerken, evenals bedrijfsmodellen voor transacties en diensten via gedeelde infrastructuren;
– op software gebaseerde middleware, met inbegrip van technologieën voor gedistribueerde grootboeken zoals blockchains, die werkt in sterk verspreide omgevingen, de mapping en overdracht van gegevens tussen hybride infrastructuren met inherente gegevensbescherming vergemakkelijkt, waarin kunstmatige intelligentie en de analyse, de beveiliging en het beheer van gegevens in internettoepassingen en -diensten die berusten op vrij verkeer van gegevens en kennis, zijn ingebed.
4.2.7. Geavanceerde informatica en "big data"
Geavanceerde computercapaciteit (High Performance Computing - HPC) en big data zijn onmisbaar voor de nieuwe wereldwijde data-economie, waarin computerkracht de concurrentiepositie bepaalt. Geavanceerde computercapaciteit en de analyse van big data moeten in de hele EU worden aangemoedigd en zijn cruciale steunpilaren voor beleidsvorming, wetenschappelijk leiderschap, innovatie en industrieel concurrentievermogen, alsook voor het behoud van de nationale soevereiniteit, met inachtneming van ethische kwesties. Deze activiteiten zullen worden aangevuld met activiteiten in het kader van het programma Digitaal Europa.
Grote lijnen
– Geavanceerde computercapaciteit (High Performance Computing; HPC): volgende generatie van essentiële exascale- en post-exascale-technologieën en -systemen (bv. energiezuinige microprocessoren, software, systeemintegratie); algoritmen, codes en toepassingen, en analytische hulpmiddelen en testopstellingen; industriële proefopstellingen en -diensten; ondersteuning van onderzoek en innovatie (bij voorkeur met deelname van alle lidstaten) voor HPC-infrastructuur van wereldklasse, met inbegrip van de eerste hybride HPC-/kwantumcomputerinfrastructuur, en voor gedeelde diensten in de EU;
– big data: gegevensanalyse met extreme prestaties; "privacy door ontwerp" bij de analyse van big data die persoonsgegevens en vertrouwelijke gegevens bevatten; technologieën voor volledige gegevensplatforms voor hergebruik van industriële gegevens, persoonsgegevens en open data; hulpmiddelen voor het beheer, de interoperabiliteit en de koppeling van gegevens; toepassingen waarbij gegevens worden gebruikt voor wereldwijde uitdagingen; methoden voor gegevenswetenschap;
– beperking van de CO2-voetafdruk van ICT-processen, waaronder hardware, architectuur, communicatieprotocollen, software, sensoren, netwerken en opslag- en datacentra, met inbegrip van gestandaardiseerde metingen.
4.2.8. Circulaire industrie
Europa loopt voorop bij de wereldwijde transitie naar een circulaire economie. De Europese industrie moet een circulaire industrie worden: hulpbronnen, materialen en producten moeten hun waarde veel langer gaan behouden dan nu het geval is, en er moeten zelfs nieuwe waardeketens ontstaan. Daarbij is de betrokkenheid van de burgers cruciaal.
Primaire grondstoffen zullen een belangrijke rol blijven spelen in de circulaire economie en de winning, de productie en het gebruik van die grondstoffen moet op duurzame wijze geschieden. Er wordt gezorgd voor veilige en duurzame materiaalcycli. Daarnaast moeten er volledig nieuwe materialen, inclusief biogebaseerde materialen, producten en processen worden ontworpen met het oog op kringloopgebruik. De opbouw van een circulaire industrie zal verschillende voordelen voor Europa hebben: er ontstaat een zekere, duurzame en betaalbare aanvoer van grondstoffen, waardoor de industrie zal worden beschermd tegen schaarste van hulpbronnen en prijsschommelingen. Ook zullen zich nieuwe commerciële mogelijkheden aandienen en ontstaan er innovatieve, hulpbronnen- en energie-efficiëntere productiemethoden. Het onderzoek naar en de ontwikkeling van minder gevaarlijke stoffen zullen worden aangemoedigd en gestimuleerd.
Er wordt gestreefd naar de ontwikkeling van betaalbare baanbrekende innovaties en de toepassing van een combinatie van geavanceerde technologieën en processen, zodat een maximale waarde aan alle hulpbronnen wordt ontleend.
Grote lijnen
– Industriële symbiose met hulpbronnenstromen tussen fabrieken in verschillende bedrijfstakken en stedelijke gemeenschappen; processen en materialen, om hulpbronnen te vervoeren, te transformeren, te hergebruiken en op te slaan, in combinatie met de valorisatie van bijproducten, afval, afvalwater en CO2;
– valorisatie en levenscyclusanalyse van materiaal- en productstromen, met gebruik van nieuwe alternatieve grondstoffen, hulpbronnenbeheer, tracering en scheiding van materialen (met inbegrip van gevalideerde testmethoden en instrumenten voor risicobeoordeling van de gezondheid van de mens en het milieu);
– ecologisch ontworpen producten, diensten en nieuwe bedrijfsmodellen ter verbetering van de prestaties tijdens de levensduur, duurzaamheid, mogelijkheid tot upgraden, reparatievriendelijkheid, demontage,hergebruik en recycling;
– een doeltreffende recyclingindustrie, maximaliseren van het potentieel en de veiligheid van secundaire materialen en minimaliseren van vervuiling (niet-toxische materiaalcycli), kwaliteitsverlies en uitval na behandeling;
– eliminatie of, indien er geen alternatief voorhanden is, veilige behandeling van zorgwekkende stoffen in de productiefase en aan het einde van de levensduur; veilige alternatieven, en veilige en kostenefficiënte productietechnologieën;
– duurzame aanvoer en vervanging van grondstoffen, waaronder kritieke grondstoffen, in de hele waardeketen.
4.2.9. Koolstofarme en schone industrie
Er zijn miljoenen banen in de industrie, onder meer in energie-intensieve takken zoals de staalsector, en het concurrentievermogen van de industrie is dan ook cruciaal voor de welvaart van onze samenlevingen. Anderzijds is de industrie verantwoordelijk voor 20 % van de wereldwijde broeikasgasemissies en heeft zij een groot effect op het milieu (in het bijzonder door lucht-, water- en bodemverontreiniging).
Baanbrekende technologieën die de uitstoot van broeikasgassen en verontreinigende stoffen en de energiebehoefte van de EU aanzienlijk kunnen terugdringen, zullen, vaak in combinatie met de hierboven beschreven technologieën voor de circulaire industrie, leiden tot sterke industriële waardeketens. Hierdoor zal de capaciteit van de maakindustrie ingrijpend veranderen en zal het mondiale concurrentievermogen van de industrie toenemen. Tegelijkertijd zullen deze waardeketens een belangrijke bijdrage leveren aan het halen van onze doelen voor klimaatactie en milieukwaliteit.
Grote lijnen
– Procestechnologieën, waaronder verwarming en koeling, digitale hulpmiddelen, automatisering en grootschalige demonstraties van de prestaties en de hulpbronnen- en energie-efficiëntie van de processen; substantiële reducties of eliminatie van industriële emissies van broeikasgassen en verontreinigende stoffen, waaronder fijnstof;
– ▌CO2-valorisatie van de industrie en van andere sectoren;
– conversietechnologieën voor het duurzame gebruik van koolstofbronnen om de hulpbronnenefficiëntie te verhogen en de emissies te verminderen, met inbegrip van hybride energiesystemen voor de industrie- en energiesector met een decarbonisatiepotentieel;
– elektrificatie en gebruik van onconventionele energiebronnen in fabrieksinstallaties, en uitwisseling van energie en hulpbronnen tussen fabrieksinstallaties (bv. via industriële symbiose);
– industrieproducten waarvan het productieproces gedurende de hele levenscyclus beperkte of afwezigheid van koolstofemissies vereist.
4.2.10. Ruimtevaart, met inbegrip van aardobservatie
De ruimtesystemen en -diensten van de EU leiden tot lagere kosten en hogere doelmatigheid, bieden oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen, vergroten de maatschappelijke weerbaarheid, helpen klimaatverandering te monitoren en tegen te gaan, en bevorderen een concurrerende en duurzame economie. EU-steun heeft een belangrijke rol gespeeld bij de realisatie van deze voordelen en effecten. Onderzoeks- en innovatieactiviteiten moeten tevens bijdragen tot de ontwikkeling van het ruimtevaartprogramma van de Unie dat ▌aan de top moet blijven.
De EU zal synergieën tussen de ruimtevaart en sleuteltechnologieën (▌geavanceerde productieprocessen, het internet der dingen, big data, fotonica, kwantumtechnologieën, robotica en kunstmatige intelligentie) ondersteunen; een florerende, ondernemende en concurrerende ruimtevaartsector, met inbegrip van de industriesector en kmo's,zowel upstream als downstream stimuleren; de toepassing van technologieën, gegevens en diensten van de ruimtevaart in andere sectoren bevorderen en de technologische onafhankelijkheid ten aanzien van de toegang tot en het gebruik van de ruimte strategisch helpen vergroten onder goede veiligheids- en beveiligingsvoorwaarden; en capaciteitsopbouwende maatregelen bevorderen. De activiteiten zullen in het algemeen een routekaart volgen, waarin rekening wordt gehouden met het harmonisatieproces van het ESA en gerelateerde initiatieven van de lidstaten, en zullen samen met het ESA en het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma worden uitgevoerd, overeenkomstig de verordening tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma voor de Europese Unie. Het ruimtevaartgedeelte zal echter ook steun verlenen aan "bottom-up"-oproepen om de opkomst van toekomstige ruimtetechnologieën mogelijk te maken.
Er is behoefte aan een ruimere toepassing, exploitatie en actualisering van nieuwe technologieën en verdere onderzoeks- en innovatieactiviteiten om hiaten in de aardobservatie van land en zee en in de atmosfeer op te vullen (bijvoorbeeld om te zorgen voor gezonde oceanen en zeeën, en om het ecosysteem te beschermen), waarbij gebruik wordt gemaakt van Copernicus en andere relevante Europese programma's als essentiële bron, en zal worden samengewerkt in het kader van het wereldwijd systeem van systemen voor aardobservatie (Geoss) en de Europese component daarvan (EuroGeoss).
Grote lijnen
– Europese wereldwijde satellietnavigatiesystemen (Galileo en Egnos): innovatieve toepassingen, wereldwijde toepassing en internationale partners, oplossingen om de robuustheid te vergroten, authenticatie, integriteit van diensten, ontwikkeling van fundamentele elementen zoals chipsets, ontvangers en antennes, duurzaamheid van toeleveringsketens onder kosteneffectieve en voordelige voorwaarden, nieuwe technologieën (bv. kwantumtechnologieën, optische verbindingen, herprogrammeerbare payloads), gericht op de langdurige exploitatie van diensten in verband met de impact op maatschappelijke uitdagingen. Ontwikkeling van systemen van de volgende generatie voor nieuwe uitdagingen, zoals beveiliging of autonoom rijden;
– Europees systeem voor aardobservatie (Copernicus): gebruikmaken van de voordelen van een volledig, vrij en open gegevensbeleid, ontwikkeling van innovatieve toepassingen, Europese en wereldwijde toepassing, onder meer door actoren van buiten de ruimtevaartsector en internationale partnerschappen, onderzoek dat nodig is voor het behoud, de verbetering en de uitbreiding van kerndiensten en onderzoek naar de assimilatie en exploitatie van ruimtevaartgegevens, robuustheid en ontwikkeling van diensten, duurzaamheid van toeleveringsketens, sensoren, systemen en missieconcepten (bv. platforms op grote hoogte, drones, lichte satellieten); kalibratie en validatie; langdurige exploitatie van diensten en impact op maatschappelijke uitdagingen; dataverwerkingstechnieken voor aardobservatie, met inbegrip van big data, computercapaciteit en algoritmische hulpmiddelen; ontwikkeling van systemen van de volgende generatie voor ▌uitdagingen, zoals klimaatverandering, het polaire milieu en beveiliging; uitbreiding van het producten- en dienstenpakket van Copernicus;
– omgevingsbewustzijn in de ruimte: ontwikkelingen ter ondersteuning van robuuste EU-capaciteit voor de monitoring en voorspelling van de toestand in de ruimteomgeving, zoals het ruimteweer, met inbegrip van stralingsgevaar, ruimteafval en aardscheerders;ontwikkeling van sensortechnologieën en nieuwe dienstenconcepten, zoals ruimteverkeersmanagement, toepassingen en diensten om kritieke infrastructuur in de ruimte en op aarde te beveiligen;
– beveiligde satellietcommunicatie voor EU-overheden: oplossingen ter ondersteuning van de autonomie van de EU voor ▌overheidsgebruikers, met inbegrip van bijbehorende gebruikersapparatuur en oplossingen op het gebied van architectuur, technologie en systemen voor ruimte- en grondinfrastructuur▌;
– satellietcommunicatie voor burgers en bedrijven: integratie van kosteneffectieve, geavanceerde satellietcommunicatie in de terrestrische netwerken om objecten en mensen in gebieden met onvoldoende dekking te verbinden, als onderdeel van de universele connectiviteit op basis van 5G, ▌het internet der dingen, en bijdragen tot de infrastructuur van het internet van de volgende generatie. Verbeterde apparatuur voor het grondsegment en voor gebruikers, normalisatie en interoperabiliteit, en voorbereiding van belangrijke kwantumcommunicatie via satelliet om de industriële koppositie van de EU te waarborgen;
– onafhankelijkheid en duurzaamheid van de toeleveringsketen: verhoogde technologiegereedheid in satellieten en lanceersystemen; bijbehorende ruimte- en grondsegmenten, en productie- en testfaciliteiten, complementair met het ESA. Waarborging van het technologische leiderschap en de autonomie van de EU, verbetering van de duurzaamheid van de toeleveringsketen onder kosteneffectieve en betaalbare voorwaarden, verkleining van de afhankelijkheid van essentiële ruimtevaarttechnologie buiten de EU, en vergroting van het inzicht in de wijze waarop ruimtevaarttechnologieën oplossingen kunnen bieden voor andere takken van de industrie, en vice versa;
– ruimtesystemen: diensten voor validering en demonstratie in de omloopbaan, waaronder "rideshare"-diensten voor lichte satellieten; ruimtedemonstratiemodellen op gebieden als hybride, slimme of herconfigureerbare satellieten, onderhoud, productie en assemblage in de omloopbaan, energievoorziening aan de hand van gediversifieerde bronnen; nieuwe industriële processen en productiehulpmiddelen; grondsystemen; baanbrekende innovaties, en technologieoverdracht, op gebieden als recycling, groene ruimte, duurzaam en vreedzaam gebruik van ruimtegrondstoffen, kunstmatige intelligentie, robotica, digitalisering, kostenefficiëntie, miniaturisatie;
– toegang tot de ruimte: innovatieve technologieën ter versterking van de technische compatibiliteit en de economische efficiëntie van de Europese ruimtelanceersystemen, met het oog op de lancering van satellieten van de Europese Unie: goedkope productieprocessen, technologieën voor de herbruikbaarheid van lanceersystemen en concepten voor kostenvermindering; concepten voor toekomstige grondsegmenten voor lanceersystemen en aanpassingen van bestaande grondinfrastructuur (bijvoorbeeld digitalisering, geavanceerd gegevensbeheer); innovatieve ruimtevervoersdiensten/concepten, waaronder lanceersystemen voor lichte satellieten (bijvoorbeeld microlanceersystemen), complementair met het ESA;
– ruimtewetenschap: gebruik van wetenschappelijke gegevens die afkomstig zijn van wetenschappelijke en verkenningsmissies, gecombineerd met de ontwikkeling van innovatieve instrumenten in een internationale en interdisciplinaire context; bijdrage tot voorafgaande wetenschappelijke missies voor de ontwikkeling van het ruimtevaartprogramma.
5. CLUSTER "KLIMAAT, ENERGIE EN MOBILITEIT"
5.1. Motivering
Met het onderzoek en de innovatie op het raakvlak van klimaat, energie en mobiliteit zal op een sterk geïntegreerde en doeltreffende wijze een van de belangrijkste wereldwijde uitdagingen voor de duurzaamheid en de toekomst van ons milieu en onze economie en leefwijze worden aangepakt.
Om te kunnen voldoen aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs moeten de economieën en samenlevingen in de EU klimaatneutraal, hulpbronnenefficiënt en veerkrachtig worden. Dit vereist ingrijpende veranderingen van technologie, processen, producten en diensten, evenals van het gedrag van bedrijven en consumenten.De transformatie van de energiemarkt zal plaatsvinden door de wisselwerking tussen technologie, infrastructuur, de markt en ook beleids- en regelgevingskaders, met inbegrip van nieuwe vormen van governance. Verdere inspanningen om te voorkomen dat de temperatuur met meer dan 1,5 °C toeneemt, impliceren dat snel vooruitgang wordt geboekt bij het koolstofarm maken van de energiesector▌, het vervoer, de gebouwen, de industrie en de landbouw. Er is een nieuwe impuls nodig om de ontwikkeling van doorbraken van de volgende generatie in een stroomversnelling te brengen en voor de demonstratie en toepassing van kostenefficiënte, innovatieve technologieën en oplossingen, waarbij ook de mogelijkheden van digitale, bio- en ruimtetechnologieën, alsmede van sleuteltechnologieën en geavanceerde materialen moeten worden benut. Hiervan zal in het kader van Horizon Europa werk worden gemaakt door middel van een geïntegreerde benadering voor decarbonisatie, hulpbronnenefficiëntie, betere nuttige toepassing, hergebruik en recycling, reductie van luchtverontreiniging, toegang tot grondstoffen en circulaire economie.
Om in deze sectoren – maar ook in het volledige spectrum van de EU-industrie, met inbegrip van energie-infrastructuur, vervoer, land- en bosbouw, toerisme, gebouwen, industriële processen en productgebruik, ▌afvalbeheer en recycling(19) – vooruitgang te kunnen boeken, moeten voortdurende inspanningen worden geleverd om meer inzicht te krijgen in de mechanismen en de dynamiek van klimaatverandering en de daarmee verbonden gevolgen voor de hele economie en samenleving, waarbij gebruik moet worden gemaakt van synergieën met regionale en nationale activiteiten, andersoortige EU-acties en internationale samenwerking, onder meer via Mission Innovation.
De afgelopen decennia zijn grote vorderingen gemaakt in de klimaatwetenschap, in het bijzonder op het gebied van waarnemingen, gegevensassimilatie en klimaatmodellen. Vanwege de complexiteit van het klimaatsysteem en de noodzaak om de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs, de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling en het EU-beleid te ondersteunen, zijn er echter meer inspanningen nodig om de resterende kennishiaten op te vullen, de temporele en ruimtelijke granulariteit van de klimaatwetenschap verder te verbeteren en tegelijkertijd te zorgen voor een passende interactie met de burgers en andere belanghebbenden.
De EU heeft in de strategie voor een energie-unie een overkoepelend beleidskader, met bindende doelstellingen, wetgeving en onderzoeks- en innovatieactiviteiten, vastgesteld om het voortouw te nemen bij de ontwikkeling en toepassing van efficiënte energieproductiesystemen op basis van hernieuwbare en alternatieve energie(20).
Vervoer, met inbegrip van voertuigen, zorgt voor de mobiliteit van mensen en goederen die noodzakelijk is voor een geïntegreerde Europese eengemaakte markt, territoriale samenhang en een open en inclusieve samenleving. Tegelijkertijd kan vervoer ook aanzienlijke ▌gevolgen hebben op het gebied van menselijke gezondheid, verkeerscongestie, bodem-, water-, en luchtkwaliteit, klimaat, geluidshinder, evenals voor de veiligheid, met talrijke voortijdige sterfgevallen en hogere sociaal-economische kosten tot gevolg. De vraag naar goederen en mobiliteit zal blijven groeien.Daarom zal innovatie aan de groeiende vraag moeten voldoen door middel van schonere en efficiëntere mobiliteits- en vervoersystemen die ook veilig, slim, stil, betrouwbaar, toegankelijk, inclusief en betaalbaar moeten zijn en moeten zorgen voor een naadloos geïntegreerd vervoer van deur tot deur voor iedereen.
Beide bedrijfstakken zijn belangrijke aanjagers van het concurrentievermogen en de groei van Europa. De EU is een wereldleider op het gebied van het ontwerp en de productie van voertuigen, treinen, luchtvaartuigen en schepen, en de vervoersector is dan ook een fundamentele sector voor en van de economie. Deze bestaat uit een complex netwerk van ongeveer 1,2 miljoen particuliere en overheidsbedrijven in de EU, waar ongeveer 10,5 miljoen mensen werken. De sector is ook belangrijk voor de internationale handel van de EU: in 2016 was 17,2 % van de totale export van de EU vervoersgerelateerd. Tegelijkertijd werken in de EU meer dan 2 miljoen mensen op het terrein van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie en komt zij wereldwijd op de tweede plaats als het gaat om het aantal octrooien voor innovatieve technologie op het gebied van schone energie.
De bedrijfstakken energie en vervoer hebben dus te maken met andere vraagstukken, die verder reiken dan de noodzaak om de emissies terug te dringen. Er zijn doeltreffende oplossingen nodigals antwoord op veranderingen in gebruikersgedrag en mobiliteitspatronen, ▌mondialisering, toenemende internationale concurrentie en een vergrijzende, meer stedelijke en, in toenemende mate, diverse bevolking. Tegelijkertijd brengen de opmars van digitale en ruimtetechnologieën, geautomatiseerde voertuigen, kunstmatige intelligentie, robotica, nieuwe marktdeelnemers, disruptieve bedrijfsmodellen en de noodzaak van een verhoogde veerkracht van systemen tegen veelzijdige gevaren (met inbegrip van cyberdreigingen) een belangrijke transformatie tot stand en creëren zij uitdagingen en kansen voor het concurrentievermogen van de Europese bedrijfstakken energie en vervoer.
▌
Het functioneren van steden zal afhankelijk worden van technologie en de leefbaarheid van steden zal rond mobiliteit, energie en hulpbronnenefficiëntie, ruimtelijke ordening en concurrentie in het benutten van ruimte draaien. De ontwikkelingen zullen ook de houdbaarheid van bestaande sociale modellen en sociale participatie, bepaalde aspecten van inclusie, evenals de toegankelijkheid en de betaalbaarheid onder druk zetten.
Om nieuwe manieren te kunnen vinden om de toepassing van op hernieuwbare energie gebaseerde en energie-efficiënte technologieën te versnellen (onder meer dankzij intermediaire energiedragers zoals de omzetting van elektriciteit in gas en waterstof) en andere niet-technologische oplossingen voor een koolstofarme Europese economie te bedenken, moet er ook meer vraag naar innovatie komen. Dit kan worden gestimuleerd door burgers zeggenschap te geven, overheidsopdrachten te vergroenen en door te zorgen voor sociaal-economische innovaties en innovaties in de overheidssector, wat zal leiden tot benaderingen die breder zijn dan technologiegedreven innovatie. Sociaal-economisch onderzoek, dat onder meer betrekking heeft op de behoeften en patronen van gebruikers, prognoseactiviteiten, ecologische, regelgevende, economische, sociale, culturele en gedragsaspecten, verdien- en bedrijfsmodellen en prenormatief onderzoek met het oog op normalisatie en innovatie op het gebied van marktinvoering, zal ook bijdragen tot acties ter bevordering van innovatie op financieel, sociaal en regelgevingsgebied, alsmede van vaardigheden en van het engagement en de zeggenschap van marktdeelnemers, consumenten en burgers. Betere coördinatie, complementariteit en synergieën tussen nationale en Europese ontwikkelings- en innovatie-inspanningen door de informatie-uitwisseling en samenwerking tussen EU-landen, -industrieën en -onderzoeksinstellingen te bevorderen, zullen voortbouwen op de verwezenlijkingen van bijvoorbeeld het SET-plan en de strategische agenda voor onderzoek en innovatie in het vervoer (STRIA). Er zal worden gezorgd voor complementariteit tussen deze cluster en het EU-ETS-innovatiefonds.
De activiteiten in het kader van deze cluster dragen in het bijzonder bij tot het behalen van de doelstellingen van de energie-unie, van de Overeenkomst van Parijs, van de digitale eengemaakte markt en van de agenda voor banen, groei en investeringen, alsook tot de versterking van de EU als wereldspeler, de nieuwe strategie voor het industriebeleid van de EU, de strategie voor de bio-economie, het actieplan voor de circulaire economie, het initiatief tot oprichting van een Europese alliantie voor batterijen, het grondstoffeninitiatief, de Veiligheidsunie en de stedelijke agenda, evenals tot het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de EU en de wettelijke voorschriften van de EU voor de beperking van geluidshinder en luchtverontreiniging.
De activiteiten zullen met name rechtstreeks bijdragen tot de volgende doelen voor duurzame ontwikkeling (Sustainable Development Goals; SDG's): SDG 6 – Schoon drinkwater en goede sanitaire voorzieningen; SDG 7 – Betaalbare en schone energie; SDG 9 – Industrie, innovatie en infrastructuur; SDG 11 – Duurzame steden en gemeenschappen; SDG 12 – Verantwoorde consumptie en productie; SDG 13 – Klimaatactie.
5.2. Actiegebieden
5.2.1. Klimaatwetenschap en oplossingen
Een doeltreffende uitvoering van de Overeenkomst van Parijs vereist een wetenschappelijke grondslag. Daarom moet onze kennis van het klimaatsysteem op aarde en van de beschikbare opties voor mitigatie van en adaptatie aan klimaatverandering, voortdurend worden verbeterd, zodat een systemisch en volledig beeld wordt verkregen van de uitdagingen en klimaatverantwoorde kansen voor de economie en de samenleving van de EU. Op basis hiervan zullen wetenschappelijk onderbouwde oplossingen worden ontwikkeld voor een kosteneffectieve transitie naar een klimaatneutrale, klimaatbestendige en hulpbronnenefficiënte samenleving, waarbij rekening wordt gehouden met gedrags- en governancegerelateerde, regelgevende en sociaal-economische aspecten.
Grote lijnen
– Kennisbank, gebaseerd op de huidige werking en de toekomstige ontwikkeling van het planetaire klimaat- en leefsysteem, en de daarmee samenhangende effecten, risico's en klimaatverantwoorde kansen; doeltreffendheid van verschillende oplossingen voor de mitigatie van en adaptatie aan de klimaatverandering;
– geïntegreerde klimaatneutrale scenario's, maatregelen en beleidskeuzes ten behoeve van klimaatmitigatie die alle takken van de economie omvatten en verenigbaar zijn met aardsysteemanalyses, de Overeenkomst van Parijs en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties;
– klimaatmodellen, -projecties en ‑technieken die betere voorspellende capaciteiten willen genereren en klimaatdiensten voor bedrijven, overheden en burgers, inclusief transversale aspecten in verband met de verbetering van de luchtkwaliteit;
– aanpassingsscenario's en steunmaatregelen voor kwetsbare ecosystemen, stedelijke gebieden, essentiële bedrijfstakken en infrastructuur in de EU (lokaal/regionaal/nationaal), met inbegrip van verbeterde risicobeoordelingsinstrumenten; waterkringloop en adaptatie aan klimaatverandering, zoals overstromingen en waterschaarste.
5.2.2. Energievoorziening
De EU streeft ernaar wereldleider te worden op het gebied van betaalbare, veilige en duurzame energietechnologieën en zo haar concurrentievermogen in de wereldwijde waardeketens en haar positie op de groeimarkten te verbeteren. Vanwege de uiteenlopende klimatologische, geografische, ecologische en sociaal-economische omstandigheden in de EU, en de noodzaak om klimaatbestendigheid, energiezekerheid en de toegang tot grondstoffen te garanderen, is er een breed scala aan energieoplossingen nodig, waaronder oplossingen die niet van technische aard zijn. Wat hernieuwbare-energietechnologieën betreft, moeten de kosten nog meer dalen, moeten de prestaties verbeteren, moet de integratie in het energiesysteem worden verbeterd, moeten baanbrekende technologieën worden ontwikkeld die ook gebruikmaken van ontwikkelingen op het gebied van fotonica, en moeten hybride oplossingen (bijvoorbeeld voor ontzilting) worden onderzocht. Het gebruik van fossiele brandstoffen moet koolstofvrij worden gemaakt om aan de klimaatdoelstellingen te kunnen voldoen.
Grote lijnen
– Technologieën en oplossingen voor hernieuwbare energie en energiebesparing ten behoeve van stroomopwekking, verwarming en koeling, duurzame vervoersbrandstoffen en intermediaire energiedragers, op verschillende schaal en in verschillende ontwikkelingsstadia, die zijn afgestemd op geografische en sociaal-economische omstandigheden en op de markten, zowel in de EU als wereldwijd;
– disruptieve hernieuwbare-energietechnologieën voor zowel bestaande en nieuwe toepassingen als voor baanbrekende oplossingen, onder meer wat betreft de ecologische, economische en sociale impact ervan;
– technologieën en oplossingen om broeikasgasemissies bij de productie van elektriciteit, verwarming, koeling of biobrandstof uit fossiele brandstoffen, organische stoffen of afval te verminderen, onder meer door koolstofafvang, ‑gebruik en ‑opslag, en studies over de sociaal-economische en ecologische haalbaarheid.
5.2.3. Energiesystemen en -netwerken
De verwachte groei van variabele elektriciteitsproductie en de verschuiving naar elektrische verwarming, elektrische koeling en elektrisch vervoer vergen nieuwe benaderingen voor het beheer van de elektriciteitsnetten. Doel is, behalve het koolstofvrij maken, te zorgen voor een betaalbare, zekere, klimaatbestendige en stabiele energievoorziening door te investeren in innovatieve technologieën voor netwerkinfrastructuur, een grotere flexibiliteit van op afroep leverbare stroomproductie, met name uit hernieuwbare bronnen, innovatief systeembeheer, evenals door het faciliteren van maatregelen die regelgevings- en maatschappelijke innovatie, vaardigheden en de betrokkenheid en empowerment van marktspelers, consumenten en gemeenschappen ten goede komen. De opslag van energie in verschillende vormen zal een cruciale rol spelen bij de verlening van netwerkdiensten, waardoor de netwerken tevens een betere en grotere capaciteit krijgen en de flexibiliteit van het systeem zal toenemen. Om een slimme, geïntegreerde exploitatie van de betrokken infrastructuren mogelijk te kunnen maken, zal gebruik moeten worden gemaakt van synergieën tussen de verschillende netwerken (bv. elektriciteitsnetten, verwarmings- en koelingsnetwerken, gasnetwerken, oplaad- en tankinfrastructuur voor voertuigen, waterstof, met de bijbehorende infrastructuur, en telecommunicatienetwerken) en partijen (bv. industriële locaties, netwerkexploitanten, datacentra, zelfproducenten, consumenten en hernieuwbare-energiegemeenschappen), en tussen vraag en aanbod, en moeten Europese en internationale normen worden ontwikkeld en geïntegreerd.
Grote lijnen
– Technologieën en instrumenten voor de integratie van hernieuwbare energie,oplossingen voor opslag en nieuwe circuitbelasting, zoals elektrische mobiliteit en warmtepompen, in ▌netwerken, evenals de elektrificatie van industriële processen;
– multidisciplinaire benadering van regionaal-afhankelijke effecten van klimaatverandering voor de energiezekerheid, waaronder het aanpassen van bestaande technologieën, evenals de transitie naar de nieuwe energietoevoermodellen;
– pan-Europese energienetwerkbenaderingen inzake betrouwbare energieproductie, ‑transmissie en ‑distributie;
– geïntegreerde benaderingen om de productie en het verbruik van hernieuwbare energie op lokaal niveau, ook op eilanden of in afgelegen gebieden, op elkaar af te stemmen op basis van nieuwe diensten en gemeenschapsinitiatieven;
– opwekkings- en netwerkflexibiliteit, interoperabiliteit en synergieën tussen de verschillende energiebronnen, netwerken, infrastructuren en actoren, evenals het gebruik van specifieke technologieën;
— technologieën, diensten en oplossingen die de consument in staat stellen een actieve marktspeler te worden.
5.2.4. Gebouwen en industriële installaties in energietransitie
Gebouwen en industriële installaties spelen een steeds actievere rol in de interactie met het energiesysteem. Het zijn daarom cruciale elementen in de transitie naar een koolstofneutrale samenleving, gebaseerd op hernieuwbare energie en verhoogde energie-efficiëntie.
Gebouwen zijn een belangrijke factor voor de levenskwaliteit van burgers. De integratie van verschillende technologieën, apparaten en systemen en de koppeling van het gebruik van verschillende soorten energie, gebouwen en de bewoners en gebruikers ervan, vertegenwoordigen een zeer groot potentieel voor de mitigatie van klimaatverandering, voor het opwekken, besparen en opslaan van energie, en voor de flexibiliteit van het systeem en rendementsverbeteringen.
De industrie, en in het bijzonder de energie-intensieve takken ervan, zou energie-efficiënter kunnen worden, minder energie kunnen verbruiken en voorrang kunnen geven aan het gebruik van duurzame energiebronnen. De rol van industriële installaties in het energiesysteem verandert als gevolg van de noodzaak om emissies te verminderen, gebaseerd op directe of indirecte elektrificatie, eveneens een bron van materialen voor productieprocessen (zoals waterstof). Industriële en productiecomplexen waar veel verschillende processen dicht bij elkaar plaatsvinden, kunnen de uitwisseling van energiestromen en andere hulpbronnen (grondstoffen) optimaliseren.
Grote lijnen
– De koppeling van sectoren verbeteren: processen, systemen en bedrijfsmodellen die bijdragen tot de flexibiliteit en doeltreffendheid van elektriciteits- en warmtestromen tussen een fabrieksinstallatie of industriële clusters en ▌het energie- en vervoersysteem;
– instrumenten en infrastructuur voor de procescontrole van energiecentrales om de energiestromen en materialen in interactie met het energiesysteem te optimaliseren;
– relevante processen, ontwerpen en materialen, onder meer emissiearme en emissievrije industriële processen;
– flexibiliteit en doeltreffendheid van elektriciteits-, grondstoffen- en warmtestromen in fabrieksinstallaties en in het energiesysteem;
– verbeterde of nieuwe processen, ontwerpen en materialen om energie op doeltreffende wijze te gebruiken, te produceren of op te slaan (met inbegrip van warmte en koude) in sectoren die buiten de cluster "Digitale wereld, industrie en ruimte" vallen;
– emissie-arme strategieën en technologieën om kolen- en koolstofintensieve sectoren die zich in transitie bevinden nieuw leven in te blazen;
– slimme gebouwen en grote mobiliteitsknooppunten (havens, luchthavens en logistieke centra) als actieve elementen van grotere energienetwerken en van innovatieve mobiliteitsoplossingen;
– de levenscyclus van gebouwen met ontwerp, bouw, gebruik (waaronder verwarming en koeling) en ontmanteling, rekening houdend met circulariteit, energie- en milieuprestatie, evenals binnenluchtkwaliteit, voor een efficiënt gebruik van energie en hulpbronnen, voor het welzijn en de invloed op de gezondheid van de bewoners, klimaatbestendigheid, koolstofvoetafdruk en recycling; ontwikkeling en optimalisering van nieuwe, geavanceerde materialen om de energie-, koolstof- en milieuprestaties van gebouwen gedurende de hele levenscyclus te verbeteren;
– nieuwe bedrijfsmodellen, benaderingen en diensten voor de financiering van renovaties, de verbetering van bouwvaardigheden, de betrokkenheid van de bewoners van gebouwen en andere marktdeelnemers, de aanpak van energiearmoede en prenormatieve activiteiten;
– monitoring van de energieprestaties van gebouwen en controletechnologieën voor het optimaliseren van het energieverbruik en de energieproductie van gebouwen, evenals de interactie ervan met het totale energiesysteem;
– instrumenten en slimme apparaten om de energie-efficiëntie van gebouwen te verbeteren;
– renovatieprocessen van bestaande gebouwen tot "bijna-energieneutrale gebouwen" en innovatieve technologieën, waaronder sociale aspecten zoals empowerment van burgers, en consumentenbewustzijn en -betrokkenheid.
5.2.5. Gemeenschappen en steden
Geschat wordt dat in 2050 meer dan 80 % van de EU-bevolking in stedelijke gebieden zal wonen en het leeuwendeel van de beschikbare hulpbronnen, zoals energie, zal gebruiken. Deze gebieden zijn in het bijzonder kwetsbaar voor de verslechterende meteorologische omstandigheden als gevolg van klimaatverandering en natuurrampen, die zich nu al voordoen en in de toekomst zullen toenemen. De grote uitdaging bestaat erin de algehele energie- en hulpbronnenefficiëntie evenals de klimaatbestendigheid van Europa's gemeenschappen en steden te verhogen door middel van een systematische en holistische benadering waarbij zowel het gebouwenbestand, de energiesystemen, mobiliteit, klimaatverandering en migratie als water-, bodem- en luchtkwaliteit, afval en geluidshinder onder de loep worden genomen, waarbij rekening wordt gehouden met aspecten van het Europees cultureel erfgoed, duurzaam beheer van toerisme, sociale wetenschappen, geesteswetenschappen en de kunsten, met inbegrip van levensstijl. Er moet worden gestreefd naar en gebruik worden gemaakt van synergieën met de beleidsmaatregelen en acties die door het EFRO worden gefinancierd.
Grote lijnen
– Ontwikkeling van de energie- of mobiliteitssystemen van een stad of wijk in de richting van de toepassing van koolstofneutrale plusenergiewijken en emissievrije mobiliteit en logistiek in de hele EU in 2050, waarmee het wereldwijde concurrentievermogen van geïntegreerde EU-oplossingen wordt vergroot;
– stelselmatige stadsplanning, infrastructuursystemen en diensten, met inbegrip van onderlinge interfaces en interoperabiliteit, normering, natuurlijke oplossingen en het gebruik van digitale technologieën en ruimtediensten en -gegevens, rekening houdend met de effecten van de verwachte klimaatverandering en geïntegreerde klimaatbestendigheid, en met de invloed daarvan op de lucht- en waterkwaliteit;
– levenskwaliteit voor de burger, veilige, flexibele, toegankelijke en betaalbare energie en multimodale mobiliteit, stedelijke sociale innovatie en burgerparticipatie, circulaire en regeneratieve capaciteit van de steden, stedelijk metabolisme, kleinere milieuvoetafdruk en minder verontreiniging;
– onderzoeksagenda voor wereldsteden; ontwikkeling van een mitigatie-, adaptatie- en weerbaarheidsstrategie, ruimtelijke ordening en andere relevante planningsprocessen.
5.2.6. Industrieel concurrentievermogen op het gebied van vervoer
De transitie naar schone technologieën, connectiviteit en automatisering is alleen mogelijk als er tijdig luchtvaartuigen, voertuigen en vaartuigen worden ontworpen en geproduceerd door middel van nieuwe, baanbrekende technologieën en concepten waarin verschillende technologieën zijn verwerkt, wat de introductie en de verhandelbaarheid ervan zal versnellen. Daarbij blijft het van cruciaal belang dat de minimalisatie van de effecten gedurende de levenscyclus op het milieu, de menselijke gezondheid en het energieverbruik gepaard gaat met verbetering van het comfort, de efficiëntie en de betaalbaarheid. Innovatieve, hoogwaardige vervoersinfrastructuur is essentieel voor een goede werking van alle middelen van vervoer met het oog op de toegenomen vraag naar mobiliteit en de snel veranderende technologische eisen. Bijzondere aandacht moet ook worden besteed aan een geïntegreerde benadering van de ontwikkeling van infrastructuur en voertuigen, vaartuigen en luchtvaartuigen om hoogwaardige mobiliteitsdiensten aan te bieden en het energieverbruik en de ecologische, economische en sociale gevolgen tot een minimum te beperken.
Grote lijnen
– Samensmelting van fysieke en digitale aspecten bij het ontwerp van voertuigen, vaartuigen en luchtvaartuigen, ontwikkeling en demonstratie, productie, gebruik, normalisatie, certificering, regelgeving en integratie (inclusief integratie tussen digitaal ontwerp en digitale productie);
– concepten en ontwerpen voor voertuigen, vaartuigen en luchtvaartuigen, inclusief de onderdelen daarvan en actualisering van de software en de technologie ervan, en softwareoplossingen; gebruikmaken van verbeterde materialen en structuren, recycling/hergebruik van materialen; efficiëntie, energieopslag en -terugwinning, veiligheid- en beveiligingskenmerken die rekening houden met de behoeften van de gebruiker en met minder invloed op klimaat, milieu en gezondheid, inclusief geluidshinder en luchtkwaliteit;
– boordtechnologie en subsystemen, met geautomatiseerde functies, voor alle vervoerswijzen, rekening houdend met de behoeften betreffende de interface met infrastructuur en desbetreffend onderzoek; technologische synergieën tussen wijzen van vervoer; multimodale vervoersystemen; veiligheidssystemen en ongevalvoorkomingssystemen en verbeterde cyberbeveiliging; vooruitgang in de informatietechnologie en in kunstmatige intelligentie benutten; ontwikkeling van interface tussen mens en machine;
– nieuwe materialen, technieken en methoden voor de bouw, de exploitatie en het onderhoud van infrastructuur, waarbij betrouwbare netwerkbeschikbaarheid, intermodale interfaces en multimodale interoperabiliteit, veiligheid van de werknemers en volledige levenscyclusbenadering worden gewaarborgd;
– aanpakken van problemen die ontstaan bij het samenvoegen van het fysieke en digitale ontwerp en de fysieke en digitale ontwikkeling van infrastructuur, infrastructuuronderhoud, herstel en verbetering van de integratie, interoperabiliteit en intermodaliteit van het vervoer, bestendigheid tegen extreme weersomstandigheden, waaronder adaptatie aan klimaatverandering.
5.2.7. Schoon, veilig en toegankelijk vervoer en mobiliteit
Als de EU haar kwaliteits-, klimaat- en energiedoelstellingen wil halen, inclusief een netto-nulemissie in 2050 en geluidsreductie, dan zullen het hele mobiliteitssysteem, met inbegrip van de behoeften en het gedrag van gebruikers, voertuigen, brandstoffen en infrastructuur, alsook de nieuwe mobiliteitsoplossingen opnieuw onder de loep moeten worden genomen. Er zal daarvoor ook gebruik moeten worden gemaakt van emissiearme, alternatieve energiebronnen en er zullen emissievrije voertuigen/vaartuigen/luchtvaartuigen op de markt moeten komen. Het vervoer draagt niet alleen bij tot de ▌effecten van broeikasgasemissies maar is ook in grote mate verantwoordelijk voor de slechte luchtkwaliteit en de geluidsoverlast in Europa, met kwalijke gevolgen voor de gezondheid van burgers en ecosystemen. Voortbouwend op de vooruitgang bij de elektrificatie en het gebruik van batterijen en brandstofcellen voor auto's, bussen en lichte bedrijfsvoertuigen, waarbij passende normen worden uitgewerkt, is het van essentieel belang dat het onderzoek naar en het vinden van innovatieve emissiearme oplossingen wordt versneld voor andere weggebruikers (langeafstandsbussen, zware voertuigen en vrachtwagens) en andere vervoersectoren zoals luchtvaart, treinverkeer, zee- en binnenvaart ▌. Het onderzoek naar veilig vervoer beoogt het aantal ongevallen, doden en gewonden voor iedere vervoerswijze en voor het vervoersysteem als geheel te verminderen door kennis en bewustmaking te bevorderen en door technologieën, producten, diensten en oplossingen te ontwikkelen die veiligheid, efficiëntie, gebruikersvriendelijkheid en klimaatverandering met elkaar verzoenen.
Grote lijnen
– Elektrificatie van alle vervoerswijzen ▌, onder meer met nieuwe batterij-, brandstofcel- en hybride technologieën voor de aandrijflijn van voertuigen/vaartuigen/luchtvaartuigen en nevensystemen, snelladen/-tanken, energie oogsten en gebruikersvriendelijke en eenvoudig toegankelijke interfaces met de oplaad-/tankinfrastructuur, waarbij interoperabiliteit en naadloze dienstverlening worden gewaarborgd; ontwikkeling en toepassing van concurrerende, veilige, krachtige en duurzame batterijen voor emissiearme en emissievrije voertuigen waarbij rekening wordt gehouden met alle gebruiksomstandigheden tijdens de verschillende fasen van de levenscyclus van het product; ontwikkeling en toepassing van concurrerende, veilige, krachtige en duurzame batterijen voor emissiearme en emissievrije voertuigen;
– gebruik van nieuwe en alternatieve duurzame brandstoffen, inclusief geavanceerde biobrandstoffen, en nieuwe, veilige en slimme voertuigen/vaartuigen/luchtvaartuigen voor bestaande en toekomstige mobiliteitspatronen, en ondersteunende infrastructuur met een kleinere impact op het milieu en de volksgezondheid; niche-onderdelen en -systemen voor milieuvriendelijke oplossingen (bv. geavanceerde systemen voor gegevensverzameling, enz.), technologieën en gebruikersgerichte oplossingen voor interoperabiliteit en naadloze dienstverlening;
– een veilige, toegankelijke, inclusieve en betaalbare mobiliteit die tegelijkertijd de negatieve impact van mobiliteit op de sociale cohesie, het milieu en de menselijke gezondheid verkleint en de positieve gevolgen ervan versterkt, met inbegrip van een verschuiving naar minder vervuilende vervoerswijzen en systemen voor gedeeld gebruik; levenskwaliteit van de burgers, stedelijke sociale innovatie; het belang om ongevallen en verwondingen in het wegvervoer te verminderen of uit te bannen;
– klimaatveerkrachtige mobiliteitssystemen, met inbegrip van infrastructuur en logistiek, om te zorgen voor betere connectiviteit van personen en goederen, zowel op korte als op lange afstand;
– systemische analyse van nieuwe mobiliteitspatronen en het effect ervan op vervoer en burgers.
5.2.8. Slimme mobiliteit
Slimme mobiliteit zal, met name door gebruik te maken van digitale technologieën, geavanceerde satellietnavigatie (Egnos/Galileo) en kunstmatige intelligentie, ervoor zorgen dat het vervoer van deur tot deur en alle onderdelen ervan doelmatig, veilig en veerkrachtig worden. Nieuwe technologieën zullen het gebruik en de efficiëntie van vervoerinfrastructuur en -netwerken helpen optimaliseren door de multimodaliteit en connectiviteit te verbeteren en door een efficiënter vrachtvervoer en een efficiëntere logistieke toeleveringsketen te creëren, die het concurrentievermogen van de EU zullen versterken. Nieuwe technologieën zullen ook bijdragen tot het verhogen van de betrouwbaarheid en tot het optimaliseren van het vervoerbeheer, en zullen nieuwe vervoeroplossingen en -diensten mogelijk maken, met als gevolg minder congestie en minder negatieve gevolgen voor het milieu. Zij zullen ook zorgen voor een betere mobiliteit en betere logistieke diensten voor de burger en voor bedrijven door toegankelijkheid en sociale inclusie te verbeteren. Geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteit zal, in combinatie met de benodigde infrastructuur, de doelmatigheid en veiligheid van alle vervoerswijzen vergroten.
Grote lijnen
– Digitaal netwerk- en verkeersbeheer: geavanceerde beslissingsondersteunende systemen; verkeersbeheer van de volgende generatie (met inbegrip van multimodaal netwerk- en verkeersbeheer); bijdragen aan naadloze, multimodale en verbonden mobiliteit voor passagiers en vracht; gebruik en beperkingen van big data; gebruik van innovatieve plaatsbepaling/navigatie per satelliet (Egnos/Galileo);
– gemeenschappelijk Europees luchtruim: oplossingen zowel aan boord als op de grond voor een gelijktijdige hogere graad van automatisering, connectiviteit, veiligheid, interoperabiliteit, rendement, emissiereductie en dienstverlening;
– spoorwegtechnologieën en stappen voor een stil, interoperabel en automatisch spoorwegsysteem met een hoge capaciteit;
– slimme oplossingen voor de scheepvaart, met het oog op veiligere en efficiëntere vervoersactiviteiten over water;
– grote mobiliteitsknooppunten (bv. treinstations, havens, luchthavens, logistieke centra) als actieve elementen van innovatieve mobiliteitsoplossingen;
– watergerelateerde technologieën en activiteiten voor veilige en automatische vervoersystemen die gebruikmaken van de mogelijkheden van het vervoer over water;
– verbonden, samenwerkende, interoperabele en geautomatiseerde mobiliteitssystemen en -diensten, met inbegrip van technologische oplossingen en niet-technologische vraagstukken, zoals veranderingen in gebruikersgedrag en mobiliteitspatronen.
5.2.9. Energieopslag
Grootschalige, slimme, geconcentreerde en gedecentraliseerde opslagoplossingen (waaronder chemische, elektrochemische, elektrische, mechanische, thermische en nieuwe disruptieve technologieën) voor het energiesysteem zullen leiden tot grotere doelmatigheid, flexibiliteit, technologieonafhankelijkheid en toegankelijkheid, alsook tot zekerheid van de stroomverzorging. Om het vervoer emissiearm en koolstofvrij te kunnen maken, zal het aandeel van met elektriciteit en/of andere alternatieve brandstoffen aangedreven voertuigen op de weg moeten toenemen. Bovendien zullen de batterijen van elektrische voertuigen beter, goedkoper, lichter,uiterst recycleerbaar en herbruikbaar moeten worden met een lage milieu-impact en moeten alternatieve/hernieuwbare brandstoffen, zoals waterstof, met inbegrip van op hernieuwbare energiebronnen gebaseerde waterstof, op lokaal niveau verkrijgbaar worden en moeten er innovatieve oplossingen voor opslag ter plaatse komen. Opties voor duurzame en kostenefficiënte, grootschalige oplossingen voor energieopslag zijn van essentieel belang om het energiesysteem te optimaliseren en in evenwicht te brengen in alle sectoren, van de productie en infrastructuur tot aan toepassingen voor eindgebruikers. Er moet aandacht worden besteed aan de risico's van energieopslag en andere ongewenste neveneffecten.
Grote lijnen
– Technologieën voor onder meer vloeibare en gasvormige hernieuwbare brandstoffen en de daarmee verbonden waardeketens, evenals disruptieve technologieën, om aan de dagelijkse of seizoensgebonden behoeften aan energieopslag te voldoen, met inbegrip van de impact ervan op milieu en klimaat;
– slimme en duurzame batterijen en de EU-waardeketen, met inbegrip van oplossingen met geavanceerd materiaal, ontwerp, technologieën voor grootschalige en energie-efficiënte productie van batterijcellen, hergebruik en recyclingmethoden evenals efficiënte operabiliteit bij lage temperaturen en normalisatiebehoeften;
– waterstof, met name koolstofarme en op hernieuwbare energiebronnen gebaseerde waterstof, met inbegrip van brandstofcellen, en de EU-waardeketen van ontwerp tot eindgebruik, met diverse toepassingen.
6. CLUSTER "LEVENSMIDDELEN, BIO-ECONOMIE, NATUURLIJKE HULPBRONNEN, LANDBOUW EN MILIEU"
6.1. Motivering
Menselijke activiteiten leggen een steeds grotere druk op bodem, zeeën en oceanen, water, lucht, biodiversiteit en andere natuurlijke hulpbronnen. Gezonde natuurlijke systemen en hulpbronnen zijn van direct levensbelang om de groeiende wereldbevolking van voedsel te kunnen voorzien. Een functionerend en welvarend ecosysteem heeft niet enkel een intrinsieke waarde, het vormt ook de basis voor het gebruik van alle hulpbronnen. De stijgende vraag van de mens naar natuurlijke hulpbronnen creëert, in combinatie met de klimaatverandering, echter een druk op het milieu die verre van houdbaar is, waardoor de ecosystemen en de capaciteit ervan om diensten in het belang van de mens te verlenen, worden aangetast. De uitgangspunten van de circulaire economie, de duurzame bio-economie(21) en de blauwe economie(22) bieden een kans om de ecologische, sociale en economische doelstellingen met elkaar te verenigen en de menselijke activiteiten op een duurzame leest te schoeien.
Alleen als we het potentieel van onderzoek en innovatie benutten, kunnen we voldoen aan de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling, garanderen dat er levensmiddelen worden geproduceerd en geconsumeerd die veilig en gezond zijn, zorgen voor duurzame landbouw, aquacultuur, visserij en bosbouw, iedereen toegang geven tot schoon water, schone grond en schone lucht, ▌zeeën, oceanen en binnenwateren schoonmaken en de vitale natuurlijke systemen en het milieu in stand houden en herstellen. Er is echter nog weinig inzicht in de wijze waarop de transitie naar een duurzame wereld moet plaatsvinden en de wijze waarop hardnekkige barrières geslecht kunnen worden. De transitie naar duurzame consumptie en productie en het herstel van een gezonde planeet vereist investeringen in onderzoek en technologie, nieuwsoortige producten en diensten van hoge kwaliteit, nieuwe bedrijfsmodellen en sociale, ruimtelijke en ecologische innovatie. Daardoor ontstaan nieuwe kansen voor een duurzame, weerbare, innovatieve en verantwoordelijke Europese bio-economie, waarmee de hulpbronnenefficiëntie, de productiviteit en het concurrentievermogen een nieuwe impuls kunnen krijgen ▌, nieuwe en groene banen en groei kunnen worden gecreëerd, en de sociale inclusie kan worden vergroot.
Het is essentieel voor Europa om zijn natuurlijke hulpbronnen efficiënter en op duurzame wijze te gebruiken.
De activiteiten zullen een kennisbasis opleveren en oplossingen bieden voor: de bescherming en het duurzaam beheer en gebruik van de natuurlijke hulpbronnen van land en zee(23), en de verbetering van de rol van de terrestrische en aquatische systemen als koolstofputten; de bescherming van biodiversiteit, de waarborging van veilige ecosysteemdiensten en de voedsel- en voedingszekerheid, met veilige, gezonde en voedzame voeding; de versnelling van de transitie van een op fossiele brandstoffen gebaseerde lineaire economie naar een hulpbronnenefficiënte, weerbare, emissie- en koolstofarme circulaire energie, en de ondersteuning van de ontwikkeling van een duurzame bio-economie en de blauwe economie; en de ontwikkeling van veerkrachtige en levendige plattelands-, berg-, kust- en stadsgebieden.
Deze activiteiten zullen bijdragen tot de instandhouding en vergroting van de biodiversiteit en zorgen voor de beschikbaarheid van ecosysteemdiensten op lange termijn, zoals adaptatie aan en mitigatie van klimaatverandering en koolstofvastlegging (op land en zee). Zij zullen leiden tot vermindering van de emissie van broeikasgassen en andere stoffen, van de hoeveelheid afval en van de vervuiling als gevolg van primaire productie (op land en zee), het gebruik van gevaarlijke stoffen, verwerking, consumptie en andere menselijke activiteiten. Zij zullen investeringen stimuleren en de transitie naar een circulaire economie, duurzame bio-economie en blauwe economie bevorderen, en tegelijkertijd de instandhouding en de gezondheid van het milieu beschermen.
Deze activiteiten zullen ook participatieve onderzoeks- en innovatiebenaderingen, zoals een benadering met meerdere actoren, stimuleren, en leiden tot de ontwikkeling van kennis- en innovatiesystemen op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau. Sociale innovatie, waarbij de burgers betrokken worden en waarin zij vertrouwen hebben, zal cruciaal zijn om nieuwe governance-, productie- en consumptiepatronen en ‑vaardigheden te bevorderen.
Gezien de complexiteit, de onderlinge verbondenheid en het mondiale karakter van deze uitdagingen zullen de activiteiten op systemische wijze worden opgezet in samenwerking met de lidstaten en internationale partners, en op grond van andere financieringsbronnen en beleidsinitiatieven. Dit zal gepaard gaan met de gebruikersgestuurde benutting van bronnen van "big data" met betrekking tot het milieu, zoals Copernicus, Egnos/Galileo, Inspire, EOSC, Geoss, CEOS en EMODnet.
Onderzoeks- en innovatieactiviteiten die onder deze cluster vallen, dragen vooral bij tot de uitvoering van de doelstellingen van het milieuactieprogramma, het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het gemeenschappelijk visserijbeleid, de levensmiddelenwetgeving, het maritiem beleid, het actieplan voor de circulaire economie, de EU-strategie voor de bio-economie ▌, de strategie inzake biodiversiteit, het beleidskader voor klimaat en energie 2030 en de langetermijnvisie voor een koolstofneutrale EU in 2050(24), het EU-beleid inzake het noordpoolgebied, evenals van de wettelijke bepalingen van de EU inzake beperking van de luchtverontreiniging. Naast de algemene bronnen voor extern advies, wordt voor specifieke vragen het Permanent Comité voor onderzoek in de landbouw (PCOL) geraadpleegd.
De activiteiten zullen met name rechtstreeks bijdragen tot de volgende doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (Sustainable Development Goals; SDG's): SDG 2 – Een einde aan honger; SDG 3 – Goede gezondheid en welzijn; SDG 6 – Schoon drinkwater en goede sanitaire voorzieningen; SDG 8 – Goede werkgelegenheid en economische groei; SDG 9 – Industrie, innovatie en infrastructuur; SDG 11 – Duurzame steden en gemeenschappen; SDG 12 – Verantwoorde consumptie en productie; SDG 13 – Klimaatactie; SDG 14 – Leven onder water; SDG 15 – Leven op het land.
6.2. Actiegebieden
6.2.1. Milieuobservatie
De mogelijkheid om het milieu te observeren(25), waaronder ruimte- en in-situ-observatie (lucht, zee, land) en observaties door burgers, is van fundamenteel belang voor onderzoek en innovatie in verband met het duurzaam gebruik en de monitoring van levensmiddelen en natuurlijke hulpbronnen▌, met biomonitoring en met milieumonitoring. Als de observaties een langere periode en een groter gebied bestrijken, de steekproefintervallen kleiner worden en de kosten afnemen, en "big data" uit verschillende bronnen toegankelijk worden en kunnen worden geïntegreerd, ontstaan er nieuwe mogelijkheden om het terrestrische systeem te monitoren en te begrijpen en voorspellingen te doen. Onderzoek en innovatie zijn nodig om methoden en technologieën te ontwikkelen om de kwaliteit te verbeteren en de toegang tot en het gebruik van gegevens te vergemakkelijken.
Grote lijnen
– Gebruikersgerichte en systemische benaderingen (onder meer door middel van open data) van ecologische data en informatie voor gebruik in complexe modellen en prognosesystemen, zakelijke mogelijkheden door het gebruik en de valorisatie van bestaande en nieuwe data;
– verdere ontwikkeling van een producten- en dienstenportefeuille voor milieuobservaties;
– toestand van de biodiversiteit, bescherming van het ecosysteem, mitigatie van en adaptatie aan klimaatverandering, voedselzekerheid, land- en bosbouw, landgebruik en verandering in landgebruik; ontwikkeling van steden en voorsteden, beheer van natuurlijke hulpbronnen, beheer en instandhouding van de hulpbronnen van zeeën en oceanen, maritieme veiligheid, langetermijntrends op het vlak van milieu, veranderingen in seizoengebonden schommelingen, in de omgevingslucht en in de weersomstandigheden, en andere relevante domeinen;
– gebruikersgerichte toepassingen, die via het EuroGEOSS-initiatief moeten worden aangereikt, met inbegrip van de opschaling daarvan, om bij te dragen tot het behoud en het beheer van de Europese natuurlijke hulpbronnen (onder meer de exploratie van grondstoffen) en ecosysteemdiensten en de daarmee verbonden waardeketen.;
– uitvoering van het wereldwijde netwerk van systemen voor aardobservatie van het GEO (Group on Earth Observations)-initiatief.
6.2.2. Biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen
Om de maatschappelijke uitdagingen te kunnen aanpakken, de duurzaamheid te vergroten en het in het zevende EU-milieuactieprogramma gestelde doel "Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet" uiterlijk in 2050 te kunnen bereiken, moet er (in de context van de strijd tegen klimaatverandering en van het mitigeren van de gevolgen ervan) meer inzicht worden verkregen in de biodiversiteit en de ecosystemen, in de diverse ecosysteemdiensten en in de "grenzen" van onze planeet, moeten deze beter in stand worden gehouden en worden beheerd, en zijn er oplossingen nodig om gebruik te maken van het vermogen en de complexiteit van de natuur. In de gehele waardeketen moet naar behoren rekening worden gehouden met de mogelijke gevolgen hoger in de keten. Voor de verwezenlijking van de doelstellingen op dit gebied is het essentieel dat internationaal wordt samengewerkt en dat een bijdrage wordt geleverd aan de internationale inspanningen en initiatieven, zoals het Intergouvernementeel platform voor wetenschap en beleid inzake biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES). Er moet ook meer inzicht komen in de governance van de transitie naar duurzaamheid in het economische, sociale en natuurlijke systeem, van lokaal tot mondiaal niveau.
Grote lijnen
– De toestand en waarde van biodiversiteit, terrestrische, mariene en zoetwaterecosystemen, natuurlijk kapitaal en ecosysteemdiensten, onder meer agro-ecosystemen en het microbioom;
– holistische en systemische benaderingen, binnen een sociaal-ecologisch kader voor de relaties tussen biodiversiteit, ecosystemen en ecosysteemdiensten, en de causale verbanden daarvan met de drijvende krachten van verandering, op verschillende schalen en bij verschillende economische activiteiten, met inbegrip van de sociaal-economische aspecten en de governance van transitieprocessen naar duurzaamheid;
– modellen van trends en geïntegreerde scenario's op het gebied van biodiversiteit, ecosysteemdiensten en een goede levenskwaliteit, met verschillende schalen en horizonnen; de potentiële bijdrage van biotopen en ecosystemen als koolstofputten bij diverse klimaatveranderingsscenario's; mogelijke belangenconflicten bij het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en diensten;
– ecotoxicologie van bestanddelen en nieuwe verontreinigende stoffen, de interacties (waaronder gecombineerde effecten) en reacties ervan in het milieu, en gewijzigde biochemische processen bij een veranderend klimaat, herstel van aangetaste gebieden;
– biodiversiteit en ecosysteemdiensten integreren in alle besluitvormingskaders en boekhoudsystemen van overheden en ondernemingen, en kwantificering van de ecologische, economische en maatschappelijke baten ervan;
– aanpasbare en multifunctionele natuurlijke oplossingen waarmee in stedelijke en voorstedelijke gebieden, plattelands- en kustgebieden en bergstreken problemen in verband met klimaatverandering, natuurrampen, biodiversiteitsverlies, aantasting van ecosystemen, vervuiling, problemen inzake sociale cohesie en de gezondheid en het welzijn van burgers worden aangepakt;
– benaderingen met meerdere actoren op basis van "levende laboratoria", waarbij in samenspraak met de autoriteiten, belanghebbenden, bedrijven en het maatschappelijk middenveld systemische oplossingen worden ontworpen en uitgewerkt voor de instandhouding, het herstel en het duurzame gebruik van natuurlijk kapitaal en de governance van de transitie naar duurzaamheid en duurzame beheeropties voor economische activiteiten in de gehele waardeketen in verschillende ecologische, economische en sociale omstandigheden.
6.2.3. Landbouw, bosbouw en plattelandsgebieden
Weerbare en duurzame land- en bosbouw ▌bieden economische, ecologische en sociale voordelen en zijn een voorwaarde voor blijvende voedselzekerheid. Zij ▌leveren een bijdrage aan dynamische waardeketens, het beheer van land en natuurlijke hulpbronnen en leveren een breed palet aan collectieve goederen die van levensbelang zijn, zoals CO2-vastlegging, behoud van biodiversiteit, bestuiving en volksgezondheid. Er zijn geïntegreerde en plaatsgebonden benaderingen nodig om de meervoudige functies van de (eco)systemen van de land- en bosbouw te stimuleren, rekening houdend met de veranderende context van de primaire productie, met name ten aanzien van klimaatverandering en milieu, beschikbaarheid van hulpbronnen, demografie en consumptiepatronen. De kwaliteit en de veiligheid van landbouwproducten zullen worden gewaarborgd teneinde het consumentenvertrouwen te versterken. Ook de gezondheid en het welzijn van planten en dieren zullen worden gewaarborgd. Er moet ook aandacht worden besteed aan de ruimtelijke, de sociaal-economische en de culturele dimensie van de land- en bosbouwactiviteiten en aan de benutting van het potentieel van plattelandsgebieden en kuststreken.
Grote lijnen
– Methoden, technologieën en instrumenten voor duurzame, bestendige en productieve land- en bosbouw, met inbegrip van de adaptatie aan klimaatverandering;
– duurzaam beheer en efficiënt gebruik van natuurlijke hulpbronnen (bv. bodem, water, voedingsstoffen en biodiversiteit, met inbegrip van genetische hulpbronnen) in de land- en bosbouw; alternatieven voor niet-hernieuwbare hulpbronnen en het toepassen van de beginselen van de circulaire economie, onder meer door hergebruik en het recyclen van afval en bijproducten;
– klimaat- en milieueffect van activiteiten in de primaire sector; potentieel van land- en bosbouw als koolstofputten en voor de reductie van broeikasgasemissies, met inbegrip van benaderingen voor negatieve emissies; betere aanpassing van primaire productie aan klimaatverandering;
– geïntegreerde benadering van de strijd tegen plantenplagen en ‑ziekten; bestrijding van besmettelijke en zoönotische dierziekten, en dierenwelzijn; preventiestrategieën, controle en diagnose, en alternatieven voor het gebruik van omstreden pesticiden, antibiotica en ook andere stoffen om resistentie tegen te gaan;
– antimicrobiële resistentie en de dreigingen van biologische en agrochemische gevaren, waaronder pesticiden, en chemische verontreinigingen, waarbij aandacht wordt besteed aan de relaties tussen de gezondheid van planten, dieren, ecosystemen en mensen, vanuit het oogpunt van "één gezondheid" en wereldgezondheid;
– gebruik en verlening van ecosysteemdiensten in de land- en bosbouwsystemen met toepassing van ecologische benaderingen en het testen van natuurlijke oplossingen voor een milieuvriendelijke landbouw op alle niveaus, van boerderij- tot landschapsniveau; steun voor biologische landbouw;
– land- en bosbouwsystemen op alle niveaus, van boerderij- tot landschapsniveau; gebruik en verlening van ecosysteemdiensten bij primaire productie, bijvoorbeeld door middel van agro-ecologie of door de rol van bossen bij de preventie van overstromingen en bodemerosie te vergroten;
– innovaties in de landbouw op het breukvlak van landbouw, aquacultuur en bosbouw, en in stedelijke en voorstedelijke gebieden;
– nieuwe methoden, technologieën en instrumenten voor duurzaam bosbeheer en het duurzaam gebruik van bosbiomassa;
– steun voor de productie van plantaardige eiwitten in de EU voor levensmiddelen, diervoeder en milieudiensten;
– duurzaam gebruik van land, plattelandsontwikkeling en territoriale verbindingen; benutting van de sociale, culturele, economische en ecologische middelen van plattelandsgebieden voor nieuwe diensten, bedrijfsmodellen, waardeketens en collectieve goederen;
– digitale innovaties in de land- en bosbouw en in waardeketens en plattelandsgebieden, door gebruik te maken van gegevens en ontwikkeling van infrastructuren, technologieën (zoals KI, robotica, precisielandbouw en teledetectie) en governancemodellen;
– kennis in verband met land- en bosbouw en innovatiesystemen en de onderlinge verbanden daartussen op verschillende niveaus; advisering, ontwikkeling van vaardigheden,participatieve benaderingen en informatie-uitwisseling;
– stimuleren van internationale partnerschappen voor duurzame landbouw voor voedsel- en voedingszekerheid.
6.2.4. Zeeën, oceanen en binnenwateren
Het natuurlijk kapitaal en de ecosysteemdiensten van zeeën – met name de Europese deels-ingesloten binnenzeeën –, oceanen, binnenwateren en ruimere kustgebieden bieden aanzienlijke sociaal-economische en welzijnsvoordelen. Dit potentieel wordt bedreigd want het staat onder zware druk van menselijke en natuurlijke stressfactoren als vervuiling, overbevissing, klimaatverandering, stijging van de zeespiegel, ander watergebruik en extreme weersomstandigheden. Om te voorkomen dat zeeën en oceanen onherstelbaar worden aangetast en om de goede toestand van binnenwateren te herstellen, moeten we, in de context van een verbeterd en verantwoord ▌governancekader, meer kennis en inzicht verkrijgen om de mariene, binnenwater- en kustecosystemen te kunnen beschermen en herstellen, op duurzame wijze te kunnen beheren ▌en vervuiling ▌te voorkomen. Dit zal ook onderzoek omvatten naar de mogelijkheden om het grote onbenutte economische potentieel van zeeën, oceanen en binnenwateren duurzaam te benutten om meer veilig voedsel, biogebaseerde ingrediënten en grondstoffen te produceren zonder de druk op deze wateren te vergroten, evenals het potentieel van aquacultuur in al haar vormen ▌om de druk op de hulpbronnen van land, zoet water en oceanen te verlichten. Er is behoefte aan partnerschapsbenaderingen, bijvoorbeeld in het kader van de macroregionale en zeegebiedstrategieën, die zich tot buiten de EU uitstrekken (bv. de Atlantische Oceaan, de Middellandse Zee, de Oostzee, de Noordzee, de Zwarte Zee, ▌de Caribische Zee en de Indische Oceaan); en er moet worden bijgedragen aan de toezeggingen in het kader van de internationale oceaangovernance, initiatieven als het Decennium van Oceaanwetenschappen voor Duurzame Ontwikkeling van de Verenigde Naties en de toezeggingen betreffende de instandhouding van de mariene biologische diversiteit in zones die buiten de nationale rechtsgebieden vallen.
Grote lijnen
– Duurzame ▌visserij en aquacultuur in alle vormen, met inbegrip van alternatieve eiwitbronnen met vergrote voedselzekerheid, voedselsoevereiniteit en klimaatbestendigheid; monitoring- en beheersinstrumenten;
– versterkte weerbaarheid van mariene ecosystemen en de ecosystemen van binnenwateren, met inbegrip van koraalriffen, waarbij de gezondheid van zeeën, oceanen en rivieren wordt gewaarborgd en de effecten van natuurlijke en antropogene drukfactoren, zoals verontreinigende stoffen en scheepsafval (waaronder plastic), eutrofiëring, invasieve soorten, fysieke schade aan de zeebodem, overexploitatie waaronder overbevissing, onderwaterlawaai, verzuring, opwarming van zeeën, oceanen en rivieren, en zeespiegelstijging, worden bestreden en verminderd, en waarbij rekening wordt gehouden met de raakvlakken tussen land en zee en met de cumulatieve invloed van al deze kwesties en een circulaire benadering, evenals een beter begrip van de interacties mens-oceaan wordt bevorderd;
– governance op regionaal en mondiaal niveau om te zorgen voor instandhouding en duurzaam gebruik van de hulpbronnen in zeeën, oceanen en binnenwateren;
– technologieën voor de digitale oceaan (zeebodem, waterkolom en wateroppervlak) die diensten en gemeenschappen verbinden wat betreft activiteiten op land of met betrekking tot de atmosfeer, het klimaat, de ruimte en het weer, die in het kader van de blauwe cloud – onderdeel van de Europese open wetenschapscloud – worden bevorderd;
– monitoring, risicobeoordeling en prognose- en voorspellingscapaciteiten met betrekking tot onder meer de zeespiegelstijging en andere natuurlijke gevaren zoals stormvloeden en tsunami's, alsook de cumulatieve impact van menselijke activiteiten;
– beter begrip van de hydrologische cyclus en regimes, hydromorfologie op verschillende schalen en ontwikkeling van monitoring- en prognosecapaciteiten in verband met de beschikbaarheid van en de vraag naar water, overstromingen, droogte, vervuiling en andere drukfactoren inzake watervoorraden en het aquatisch milieu; digitale technologieën benutten om de monitoring en het beheer van watervoorraden te verbeteren;
– innovatieve oplossingen ontwikkelen, waaronder maatschappelijke governance, economische instrumenten en financieringsmodellen, met het oog op slimme watertoewijzing om conflicten in watergebruik aan te pakken, waaronder het benutten van de rijkdom die zich in water bevindt, de controle – bij voorkeur aan de bron – van waterverontreinigende stoffen zoals plastic en microplastic en andere opkomende verontreinigende stoffen, en om andere drukfactoren op de watervoorraden en het hergebruik van water aan te pakken, en met het oog op de bescherming van waterecosystemen of het herstel ervan naar een goede ecologische toestand;
– duurzame blauwe waardeketens, waaronder duurzaam gebruik van zoetwatervoorraden, meervoudig gebruik van de mariene ruimte en groei van de sector hernieuwbare energie met behulp van zeeën en oceanen, waaronder duurzaam gebruik van microalgen en zeewier;
– geïntegreerde benaderingen van duurzaam beheer van binnen- en kustwateren, wat zal bijdragen tot de bescherming van het milieu en tot adaptatie aan de klimaatverandering;
– natuurlijke oplossingen, ontleend aan de dynamiek van zee- en kustecosystemen en van binnenwateren, biodiversiteit en meervoudige ecosysteemdiensten die systemische benaderingen voor het duurzame gebruik van de hulpbronnen van zeeën, met name van deels ingesloten Europese binnenzeeën, oceanen en binnenwateren mogelijk maken en bijdragen tot milieubescherming en -herstel, kustbeheer en adaptatie aan klimaatverandering;
– blauwe innovatie, onder meer in de blauwe en digitale economieën, in kustgebieden, kuststeden en havens, om de weerbaarheid van kustgebieden te versterken en grotere voordelen voor burgers te behalen;
– beter inzicht in de rol van zeeën en oceanen in de mitigatie van en adaptatie aan klimaatverandering.
6.2.5. Voedselsystemen
De gecombineerde effecten van bevolkingsgroei, de ontwikkeling van voedingspatronen, de schaarste van hulpbronnen en overexploitatie, de aantasting van het milieu, klimaatverandering en migratie leiden tot ongekende uitdagingen, die een transformatie van het voedselsysteem vereisen (FOOD 2030)(26). De huidige wijze van productie en consumptie van levensmiddelen is grotendeels niet-duurzaam, terwijl we geconfronteerd worden met de dubbele last van slechte voeding, waarbij ondervoeding, obesitas en andere onevenwichtige voedingspatronen en metabolische stoornissen naast elkaar bestaan. Toekomstige voedselsystemen moeten zorgen voor voedselzekerheid en voldoende veilige, gezonde en hoogwaardige voeding voor iedereen op basis van hulpbronnenefficiëntie, duurzaamheid (met beperking van broeikasgasemissies, verontreiniging, water- en energiegebruik en afvalproductie), transparantie, verbinding van land en zee, beperking van voedselafval en verbetering van de productie van voedsel uit binnenwateren, zeeën en oceanen. Zij moeten de hele "voedselwaardeketen" – van producent tot consument, en andersom – omvatten en zo zorgen voor bestendigheid. Dit moet hand in hand gaan met de ontwikkeling van het voedselveiligheidssysteem van de toekomst en het ontwerp, de ontwikkeling en het aanbod van hulpmiddelen, technologieën en digitale oplossingen die wezenlijke voordelen voor consumenten opleveren en het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de voedselwaardeketen verbeteren. Ook moeten er stimulansen komen voor gedragsveranderingen in voedselconsumptie- en productiepatronen, waarbij rekening wordt gehouden met culturele en sociale aspecten en waarbij ook primaire producenten, de industrie (inclusief kmo's), de detailhandel, de horeca, consumenten en overheidsdiensten moeten worden betrokken.
▌
Grote lijnen
– Empirisch onderbouwde duurzame en gezonde voeding in het belang van het welzijn van mensen gedurende hun hele leven, waaronder voedingspatronen, verbeterde voedingswaarde van voedsel en meer inzicht in de invloed van voeding op gezondheid en welzijn;
– op individuele personen afgestemde voeding, in het bijzonder voor kwetsbare groepen, om de risicofactoren voor voedingsgerelateerde en niet-overdraagbare ziekten te beperken;
– gedrag, levensstijl en motivatie van consumenten, met inbegrip van sociale en culturele aspecten van voeding, bevordering van sociale innovatie en maatschappelijk engagement om in de hele voedselwaardeketen te zorgen voor betere gezondheid en ecologische duurzaamheid, ook in de detailhandel;
– moderne systemen voor voedselveiligheid en voedselauthenticiteit, waaronder traceerbaarheid, verbetering van voedselkwaliteit en van het vertrouwen van consumenten in het levensmiddelensysteem;
– mitigatie van en adaptatie aan klimaatverandering in het voedselsysteem, met inbegrip van onderzoek van het potentieel en gebruik van het microbioom, van diversiteit in gewassen en van alternatieven voor dierlijke eiwitten;
– ecologisch duurzame, circulaire, hulpbronnenefficiënte en veerkrachtige voedselproductiesystemen te land en op zee, gericht op veilig drinkwater en de beslechting van maritieme kwesties, een systeem zonder voedselverspilling dankzij hergebruik van voedsel en biomassa, recycling van voedselafval, nieuwe levensmiddelenverpakkingen, en op de consument afgestemde en lokale levensmiddelen;
– nieuwe benaderingen, met inbegrip van digitale middelen en voedselsystemen voor plaatsgebonden innovatie en empowerment van gemeenschappen, bevordering van eerlijke handel en eerlijke prijzen in de gehele voedselketen, inclusiviteit en duurzaamheid door middel van partnerschappen tussen het bedrijfsleven (waaronder kmo's en kleine landbouwbedrijven), lokale autoriteiten, onderzoekers en de samenleving.
6.2.6. Systemen voor bio-innovatie in de EU-bio-economie
Innovatie in de bio-economie legt de basis voor een transitie, waarbij wordt afgestapt van een op fossiele brandstoffen gebaseerde economie ▌.Bio-innovatie betreft de duurzame winning en industriële verwerking van biomassa uit land en zee en de omzetting daarvan in materialen en producten van biologische oorsprong, en is een belangrijke component en drijvende factor bij de transitie naar een algehele bio-economie. Duurzaamheid betreft alle dimensies van het begrip: ecologische, sociale, economische en culturele aspecten. Daarbij wordt ook gebruikgemaakt van het potentieel van levende hulpbronnen, levenswetenschappen, digitalisering en biotechnologieën om ontdekkingen te doen en nieuwe producten, diensten en processen te creëren. Bio-innovaties, met inbegrip van (bio-)processen en (bio)technologieën, kunnen nieuwe economische activiteiten en werkgelegenheid opleveren voor regio's en steden, bijdragen tot heropleving van plattelands- en kusteconomieën en -gemeenschappen en de circulaire aard van de bio-economie versterken.
Grote lijnen
– Duurzame systemen voor de winning en productie van biomassa en de daarmee verbonden logistiek, gericht op hoogwaardige toepassingen, sociale en ecologische duurzaamheid, de impact op klimaat en biodiversiteit, circulariteit en algehele efficiëntie van hulpbronnen, waaronder water;
– levenswetenschappen en de convergentie ervan met digitale technologieën voor ▌inzicht in en prospectie en duurzaam gebruik van biologische hulpbronnen;
– waardeketens en materialen van biologische oorsprong en bio-geïnspireerde materialen, chemicaliën, producten, diensten en processen met nieuwe eigenschappen, gebruiksmogelijkheden en grotere duurzaamheid (met reductie van broeikasgasemissies), bevordering van de ontwikkeling van geavanceerde (klein- en grootschalige) bio-raffinaderijen die een breder scala van biomassa gebruiken; de huidige productie van niet-duurzame producten vervangen door een betere productie op basis van biologische oplossingen voor innovatieve markttoepassingen;
– biotechnologie, met inbegrip van sectoroverschrijdende geavanceerde biotechnologie, voor toepassing in concurrerende, duurzame en nieuwe industriële processen, milieudiensten en consumentenproducten(27);
– circulaire aard van de biogebaseerde sector binnen de bio-economie middels technologische, systemische en sociale innovaties en innovatieve bedrijfsmodellen om de per eenheid biologische hulpbron gegenereerde waarde aanzienlijk te vergroten, de waarde van die hulpbronnen in de economie langer te behouden, het natuurlijk kapitaal te beschermen en te verbeteren, te ontwerpen zonder afval en vervuiling, het beginsel te ondersteunen van stapsgewijze benutting van duurzame biomassa door middel van onderzoek en innovatie, rekening houdend met de afvalhiërarchie;
– inclusieve bio-economische patronen waarbij verschillende actoren betrokken zijn bij het creëren van waarde en de maatschappelijke impact en betrokkenheid worden gemaximaliseerd;
– toenemend inzicht in de grenzen, meetmethoden en indicatoren van de bio-economie en in de synergieën en wisselwerking daarvan met een gezond milieu, evenals de wisselwerking ervan met voedsel en andere toepassingen.
6.2.7. Circulaire systemen
Circulaire productie- en consumptiesystemen zullen voordelen opleveren voor de Europese economie en het milieu wereldwijd doordat het gebruik en de afhankelijkheid van hulpbronnen afneemt, de uitstoot van broeikasgassen en andere negatieve effecten op het milieu verminderen en het concurrentievermogen van ondernemingen toeneemt. Ook voor de Europese burgers zijn er voordelen, doordat er banen ontstaan en de druk op het milieu en het klimaat afneemt. Voor de transitie naar een emissiearme, hulpbronnenefficiënte, circulaire en op bio-toepassingen gebaseerde economie zonder het gebruik van gevaarlijke stoffen zal, naast een industriële transformatie, ook een meer algemene systeemverandering nodig zijn. Een dergelijke verandering vereist eco-innovatieve systeemoplossingen, nieuwe bedrijfsmodellen, markten en investeringen, de nodige infrastructuur, innovatieve sociale veranderingen in consumentengedrag en governancemodellen die samenwerking tussen diverse belanghebbenden bevorderen in de gehele waardeketen, om te garanderen dat de beoogde systeemverandering leidt tot betere economische, ecologische en sociale resultaten(28). Openstelling voor internationale samenwerking zal belangrijk zijn in verband met de vergelijkbaarheid, vergaring en uitwisseling van kennis en het voorkomen van dubbel werk, bijvoorbeeld via internationale initiatieven als het Internationale Panel voor hulpbronnen. Er zal ook aandacht zijn voor de maatschappelijke context van deze nieuwe kennis en technologie, en voor het begrip en de acceptatie ervan in de maatschappij.
Grote lijnen
– Systemische transitie naar een hulpbronnenefficiënte, circulaire en op biologische toepassingen gebaseerde economie, met nieuwe paradigma's voor consumenteninteractie, nieuwe bedrijfsmodellen voor hulpbronnenefficiëntie en milieuprestaties; producten en diensten die de hulpbronnenefficiëntie en de eliminatie of vervanging van gevaarlijke stoffen gedurende de hele levenscyclus bevorderen; systemen voor delen, hergebruik, reparatie, herfabricage, recycling en compostering; economische, sociale, financiële voorwaarden en voorwaarden op het gebied van gedrag en van regelgeving, en stimuleringsmaatregelen voor dergelijke transities;
– op een systemische benadering gebaseerde methoden en indicatoren om de circulaire economie en de prestaties tijdens de levensduur te meten en de maatschappelijke verantwoordelijkheid te vergroten; governancesystemen die de expansie van de circulaire economie, de bio-economie en de hulpbronnenefficiëntie versnellen en tegelijkertijd markten creëren voor secundaire materialen; samenwerking tussen diverse belanghebbenden en in de hele waardeketen; instrumenten voor investeringen in de circulaire economie en de bio-economie;
– oplossingen voor de duurzame en regeneratieve ontwikkeling van steden, voorsteden en regio's, integratie van de transformatie naar de circulaire economie in natuurlijke oplossingen en in technologische, digitale, sociale en culturele innovaties en innovaties op het gebied van territoriale governance;
– eco-innovatie voor het voorkomen of herstellen van vervuiling van het milieu met of door blootstelling aan gevaarlijke en chemische stoffen waarover de bezorgdheid toeneemt; ook aandacht voor het raakvlak tussen chemische stoffen, producten en afvalstoffen en voor duurzame oplossingen voor de productie van primaire en secondaire grondstoffen;
– circulair gebruik van watervoorraden, met inbegrip van de beperking van de vraag naar water, preventie van verliezen, hergebruik van water, recycling en valorisatie van afvalwater ▌; innovatieve oplossingen voor uitdagingen in de keten water-voedsel-energie door de gevolgen van watergebruik in de landbouw en de energiesector aan te pakken en synergetische oplossingen mogelijk te maken;
– duurzaam ondergronds beheer, waarbij geohulpbronnen (energie, water en grondstoffen) en milieuomstandigheden (natuurlijke gevaren en antropogene effecten) in alle relevante clusters zijn geïntegreerd, de positieve bijdrage met een circulaire economie wordt gestroomlijnd door middel van pan-Europese geologische kennis en waarmee wordt bijgedragen tot een gecoördineerd, wetenschappelijk onderbouwd antwoord op het Akkoord van Parijs en tot diverse doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de VN;
– oplossingen en infrastructuur ter vergemakkelijking van de toegang tot drinkwater, irrigatie en sanitair water, onder andere door middel van ontzilting, met het oog op een efficiënter, energie- en CO2-vriendelijk en circulair gebruik van water.
7. NIET-NUCLEAIRE EIGEN ACTIES VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK CENTRUM VOOR ONDERZOEK
7.1. Motivering
Betrouwbare wetenschappelijke gegevens van goede kwaliteit zijn essentieel voor een goed overheidsbeleid. Voor nieuwe initiatieven en voorstellen voor EU-wetgeving moet men beschikken over transparante, volledige en evenwichtige gegevens en bij de uitvoering van het beleid zijn gegevens nodig om de gevolgen en vorderingen van het beleid te kunnen meten en monitoren.
Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) heeft een toegevoegde waarde voor het EU-beleid omdat het excellente, multidisciplinaire wetenschap bedrijft en niet afhankelijk is van nationale, particuliere en andere externe belangen. Het bestrijkt alle gebieden van het EU-beleid en biedt de sectoroverschrijdende ondersteuning die beleidsmakers nodig hebben voor de aanpak van de steeds complexere maatschappelijke uitdagingen. Doordat het JRC niet afhankelijk is van speciale belangen en een rol vervult als wetenschappelijk-technische referentiebron, verloopt de consensusvorming tussen belanghebbenden en andere actoren, zoals burgers en beleidsmakers, gemakkelijker ▌. Het JRC kan snel reageren op beleidsbehoeften en zijn activiteiten zijn daardoor complementair met indirecte acties waarmee de beleidsdoelstellingen op langere termijn worden ondersteund.
Het JRC verricht zijn eigen onderzoek en is een strategische beheerder van de kennis, informatie, gegevens en competenties die nodig zijn om de relevante wetenschappelijke gegevens voor slimmer beleid te kunnen aanleveren. Daartoe werkt het JRC samen met de beste organisaties over de hele wereld, alsmede met internationale, nationale en regionale deskundigen en belanghebbenden. Het onderzoek van het JRC draagt bij tot de verwezenlijking van de algemene doelstellingen en prioriteiten van Horizon Europa, biedt onafhankelijke wetenschappelijke kennis, advies en technische steun voor EU-beleid in de hele beleidscyclus, en is met name gericht op de Europese beleidsprioriteiten, waarmee wordt gestreefd naar een veilig, zeker, welvarend, duurzaam en sociaal Europa dat sterker is op het wereldtoneel.
7.2. Actiegebieden
7.2.1. Versterking van de kennisbasis voor beleidsvorming
De hoeveelheid kennis en gegevens groeit exponentieel. Beleidsmakers kunnen ze echter alleen na de nodige analyse en filtering interpreteren en gebruiken. Ook bestaat er behoefte aan horizontale wetenschappelijke methoden en analytische hulpmiddelen die door alle diensten van de Commissie kunnen worden gebruikt, in het bijzonder om te anticiperen op nieuwe maatschappelijke uitdagingen en ter ondersteuning van betere regelgeving. Daarbij gaat het ook om innovatieve processen om belanghebbenden en burgers bij beleidsvormingsvraagstukken te betrekken en diverse instrumenten waarmee de impact en de uitvoering ervan worden geëvalueerd.
Grote lijnen
– Modellen, micro-economische evaluatie, risicobeoordelingsmethoden, kwaliteitsborgingsinstrumenten voor metingen, ontwerp van monitoringregelingen, indicatoren en scoreborden, gevoeligheidsanalyses en audits, levenscyclusbeoordeling, data- en tekstmining, analysemethoden en toepassingen voor (big) data, designdenken, horizonverkenning, anticiperende en prognostische studies, gedragsonderzoek en betrokkenheid van belanghebbenden en burgers;
– kennis- en competentiecentra;
– praktijkgemeenschappen en kennisuitwisselingsplatforms;
– gegevensbeheer, gegevensuitwisseling en coherentie;
– Analyses van onderzoek op nationaal en EU-niveau en van innovatiebeleid, met inbegrip van de EOR.
7.2.2. Wereldwijde uitdagingen
Het JRC zal een bijdrage leveren aan de specifieke beleidsmaatregelen en toezeggingen van de EU die worden behandeld in de zeven clusters van de pijler betreffende wereldwijde uitdagingen, en in het bijzonder aan de verbintenis van de EU betreffende de duurzameontwikkelingsdoelstellingen.
Grote lijnen
1. Gezondheid
– Wetenschappelijke en technische beleidsondersteuning voor betere volksgezondheids- en zorgstelsels, met inbegrip van medische hulpmiddelen en evaluatie van gezondheidstechnologie, databanken en digitalisering, onder meer ter verhoging van de interoperabiliteit;
– veiligheidsbeoordelingsmethoden voor de potentiële gezondheids- en milieurisico's van chemische stoffen en verontreinigende stoffen;
– EU-referentielaboratorium voor alternatieve methoden ter vervanging van dierproeven;
– kwaliteitsborgingsinstrumenten, zoals gecertificeerde referentiematerialen voor gezondheidsbiomarkers;
– onderzoek naar opkomende gezondheidsvraagstukken en gezondheidsbedreigingen.
2. Cultuur, creativiteit en inclusieve ▌samenleving
– Onderzoek naar ongelijkheid, armoede en uitsluiting, sociale mobiliteit, culturele diversiteit en vaardigheden; migratie, beoordeling van sociale, demografische en technologische transformaties in de economie en samenleving;
– onderzoek naar goed bestuur en democratie;
– ondersteuning van de bescherming, instandhouding en het beheer van cultureel erfgoed;
– kenniscentrum voor migratie en demografie.
3. Civiele veiligheid voor de samenleving
– Kenniscentrum voor rampenrisicobeheer;
– ondersteuning van het beveiligingsbeleid ter bescherming van cruciale infrastructuren en openbare ruimten, CBRN-E (chemische, biologische, radiologische, nucleaire en explosieve materialen) en hybride bedreigingen, grensbescherming en documentenbeveiliging, en informatie en inlichtingen voor terrorismebestrijding;
– technologieën voor de detectie van CBRN-E-materialen, biometrische systemen en technieken voor het vergaren van inlichtingen;
– ondersteuning van de veiligheidspositie van de EU in de wereld; beoordeling van het concurrentievermogen en de innovatie van de veiligheidssector van de Unie; benutting van synergieën tussen beveiliging en defensie;
– onderzoek naar versterkte vermogens voor cyberbeveiliging, cyberweerbaarheid en cyberafschrikking.
4. Digitale wereld, industrie en ruimte
– Implicaties van digitalisering, met de nadruk op nieuwe en opkomende ICT-technologieën zoals automatisch leren en artificial computing, gedistribueerde grootboeken, het internet der dingen en high-performance computing;
– digitalisering in afzonderlijke bedrijfstakken, zoals energie, vervoer, bouwnijverheid, de dienstensector, gezondheid en zorg, en de overheid;
– industriële metrologie en kwaliteitsborgingsinstrumenten voor slimme productie;
– onderzoek naar ▌sleuteltechnologieën;
– onderzoek naar de beste beschikbare technieken en milieubeheerpraktijken, technisch-economische analyses en levenscyclusbeoordelingen van industriële processen, het beheer van chemische stoffen en afvalstoffen, hergebruik van water, grondstoffen, kritieke grondstoffen en kwaliteitscriteria voor teruggewonnen materialen, steeds gericht op ondersteuning van de circulaire economie;
– analyse van de bevoorradingszekerheid van grondstoffen, met inbegrip van kritieke grondstoffen, met betrekking tot informatie over primaire en secundaire hulpbronnen en gegevensupdate van het informatiesysteem voor grondstoffen;
– uitvoering van de activiteiten van Copernicus;
– technische en wetenschappelijke ondersteuning voor toepassingen van de EU-programma's voor het wereldwijde satellietnavigatiesysteem.
5. Klimaat, energie en mobiliteit
– Ondersteuning van de uitvoering van het EU-beleid op het gebied van klimaat, energie en vervoer, overgang naar een koolstofarme economie en strategieën voor het koolstofvrij maken van de economie in de periode tot 2050; analyse van geïntegreerde nationale klimaat- en energieplannen; beoordeling van scenario's voor het koolstofvrij maken van alle sectoren, waaronder landbouw en landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw;
– beoordeling van de risico's in kwetsbare ecosystemen en essentiële economische sectoren en infrastructuur, met de nadruk op aanpassingsstrategieën;
– analyse van de O&O-dimensie van de energie-unie; beoordeling van het concurrentievermogen van de EU op de wereldmarkt voor schone energie;
– beoordeling van het ontwikkelingspotentieel van slimme-energietechnologieën en oplossingen om sectoren aan elkaar te koppelen voor een soepele en kostenefficiënte energietransitie;
– beoordeling van de toepassing van technologieën voor de productie van hernieuwbare en schone energie;
– analyse van het energieverbruik van gebouwen, slimme en duurzame steden en bedrijfstakken;
– technische en sociaal-economische analyse van energieopslag, in het bijzonder sectorkoppeling en batterijen;
– analyse van de energievoorzieningszekerheid, met inbegrip van energie-infrastructuur, en de energiemarkten van de EU;
– ondersteuning van de energietransitie, met inbegrip van het Burgemeestersconvenant, schone energie voor eilanden in de EU, kwetsbare regio's en Afrika;
– geïntegreerde analyse met het oog op de toepassing van verbonden, samenwerkende en geautomatiseerde mobiliteit;
– geïntegreerde analyse met het oog op de ontwikkeling en toepassing van elektrisch rijden, met inbegrip van batterijtechnologieën van de volgende generatie;
– geharmoniseerde testprocedures en geharmoniseerd markttoezicht voor de CO2-emissies en de emissies van luchtverontreinigende stoffen van voertuigen, beoordeling van innovatieve technologieën;
– beoordeling van slim vervoer, verkeersbeheersystemen en congestie-indicatoren;
– analyses van alternatieve brandstoffen en de daarvoor benodigde infrastructuur.
6. Levensmiddelen, bio-economie, natuurlijke hulpbronnen, landbouw en milieu
– Onderzoek naar hulpbronnen van land, bodem, bos, lucht, water en zee, grondstoffen en biodiversiteit ter ondersteuning van de doeltreffende instandhouding, het herstel en het duurzame gebruik van natuurlijk kapitaal, met inbegrip van duurzaam hulpbronnenbeheer in Afrika;
– kenniscentrum voor wereldwijde voedsel- en voedingszekerheid;
– beoordeling van klimaatverandering en potentiële beperkings- en aanpassingsmaatregelen voor het landbouw- en visserijbeleid, met inbegrip van voedselzekerheid;
– monitoring en voorspelling van de landbouwhulpbronnen in de EU, in kandidaat-lidstaten en in nabuurschapslanden;
– onderzoek naar duurzame en economisch rendabele aquacultuur en visserij, en naar blauwe groei en de blauwe economie;
– gevalideerde methoden, bekwaamheidsbeproeving van laboratoria en nieuwe analytische hulpmiddelen voor de uitvoering van het voedselveiligheidsbeleid;
– EU-referentielaboratoria voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, genetisch gemodificeerde organismen en materialen die met levensmiddelen in contact komen;
– kenniscentrum voor levensmiddelenfraude en -kwaliteit;
– kenniscentrum voor bio-economie.
7.2.3. Innovatie, economische ontwikkeling en concurrentievermogen
Het JRC zal een bijdrage leveren aan op kennis gebaseerde innovatie en technologieoverdracht. Het zal de werking van de interne markt en de economische governance van de Unie ondersteunen. Het zal bijdragen tot de ontwikkeling en monitoring van beleid dat gericht is op een socialer en duurzamer Europa. Het zal de externe dimensie van de EU en de internationale doelstellingen ondersteunen en bijdragen tot de bevordering van goed bestuur. Een goed functionerende interne markt met een krachtige economische governance en een eerlijk sociaal stelsel zal bijdragen tot op kennis gebaseerde innovatie en concurrentievermogen.
Grote lijnen
▌
– Economische, handels-, financiële en begrotingsanalyse;
– prenormatief onderzoek en prenormatieve testen met het oog op harmonisatie en normalisatie;
– productie van gecertificeerde referentiematerialen;
– markttoezichtactiviteiten;
– beheer van intellectuele-eigendomsrechten;
– bevordering van samenwerking op het gebied van technologieoverdracht.
7.2.4. Wetenschappelijke excellentie
Het JRC streeft naar integer onderzoek van topniveau en brede samenwerking met toponderzoeksinstellingen in de hele wereld. Het zal onderzoek verrichten op opkomende gebieden van wetenschap en technologie, en open wetenschap, open data en kennisoverdracht bevorderen.
Grote lijnen
– Programma's voor verkennend onderzoek;
– specifieke samenwerkings- en uitwisselingsprogramma's voor onderzoeksinstellingen en wetenschappers;
– toegang tot onderzoekinfrastructuur van het JRC;
– opleiding van wetenschappers en nationale deskundigen;
– open wetenschap en open data.
7.2.5. Territoriale ontwikkeling en ondersteuning van lidstaten en regio's
Het JRC zal bijdragen tot regionaal en stedelijk beleid, met de nadruk op territoriale ontwikkeling die wordt ingegeven door innovatie, waarbij gestreefd wordt naar verkleining van de ongelijkheden tussen regio's. Het zal ook technische ondersteuning bieden aan de lidstaten en derde landen en de uitvoering van de Europese wetgeving en acties ondersteunen.
Grote lijnen
– Uitvoering van regionaal en stedelijk beleid, strategieën voor slimme specialisatie, strategieën voor de economische transformatie van regio's in transitie, geïntegreerde strategieën voor stedelijke ontwikkeling en gegevens;
– opbouw van capaciteit van lokale en regionale actoren voor de uitvoering van macroregionale strategieën;
– kenniscentrum voor territoriaal beleid;
– advisering op verzoek en ondersteuning op maat voor lidstaten, regio's en steden, ook via een virtueel netwerk van Science4Policy-platforms.
PIJLER III
Innovatief Europa
Innovatie in al haar vormen is voor de EU een belangrijke motor om haar burgers welvaart te blijven bieden en de uitdagingen van de toekomst het hoofd te bieden. Dit vereist een systemische, horizontale en meerledige aanpak. De economische vooruitgang, de sociale welvaart en de levenskwaliteit van Europa zijn afhankelijk van het vermogen van Europa om de productiviteit en groei te vergroten, dat weer sterk afhankelijk is van zijn innovatievermogen. Innovatie is ook cruciaal voor het oplossen van de belangrijke opgaven waarvoor de EU zich gesteld ziet. Innovatie moet verantwoord, ethisch en duurzaam zijn.
Evenals in het vorige kaderprogramma vormt innovatie ▌de kern van Horizon Europa. De zoektocht naar een versnelde kennisoverdracht en nieuwe ideeën, producten en processen ligt – van de strategische programmering tot aan de oproepen tot het indienen van voorstellen – aan de basis van de doelstellingen en de uitvoeringswijze van Horizon Europa, en is van begin tot eind aanwezig in elk project dat wordt ondersteund, van fundamenteel onderzoek tot industriële of technologische routekaarten en missies.
Toch is er ook behoefte aan specifieke maatregelen voor innovatie, aangezien de EU moet zorgen voor een doorslaggevende verbetering van de voorwaarden en omstandigheden om innovatie in Europa te laten gedijen, zodat ideeën sneller worden gedeeld tussen actoren in het innovatie-ecosysteem, en nieuwe ideeën en technologieën sneller worden omgezet in producten en diensten die de EU nodig heeft om resultaten te kunnen boeken.
De afgelopen decennia zijn er grote wereldwijde nieuwe markten op het gebied van gezondheidszorg, media, entertainment, communicatie en detailhandel ontstaan, die berusten op baanbrekende innovaties op het gebied van ICT, biotechnologie, internet op basis van groene technologie, en de platformeconomie. Meer stroomafwaarts in het innovatieproces worden deze marktcreërende innovaties, die van invloed zijn op de EU-economie als geheel, uitgerold door snelgroeiende en vaak nieuwe ondernemingen die echter maar zelden in de EU worden opgericht of opgeschaald.
Er is een nieuwe wereldwijde golf van baanbrekende "deep tech"-innovaties op komst, die zwaarder zal leunen op technologieën zoals blockchain, kunstmatige intelligentie, genomica/multiomica en robotica en andere technologieën, die ook kunnen worden ontwikkeld door innovatieve individuen en gemeenschappen van burgers. Zij hebben gemeen dat zij op het breukvlak van verschillende ▌wetenschappelijke disciplines, technologische oplossingen en economische sectoren ontstaan, baanbrekende nieuwe combinaties van producten, processen, diensten en bedrijfsmodellen opleveren en nieuwe markten over de hele wereld kunnen aanboren. Ook andere cruciale sectoren, zoals de maakindustrie, financiële dienstverlening, vervoer of energie, zullen hier gevolgen van ondervinden.
Europa moet meegaan op deze golf. Het heeft een goede uitgangspositie, aangezien bij de nieuwe golf "deep tech"-gebieden betrokken zijn waarin Europa al aanzienlijk heeft geïnvesteerd, met name in de sleuteltechnologieën, en dus enig concurrentievoordeel heeft op het gebied van wetenschap en knowhow, ook wat betreft personele middelen, en kan voortbouwen op hechte publiek-private samenwerking (bijv. in de gezondheidszorg en de energiesector).
Europa kan alleen een koppositie innemen bij de nieuwe golf van baanbrekende innovatie als de volgende knelpunten zijn opgelost:
▌
▌
– toename van risicofinanciering om financieringskloven te overbruggen: de Europese innovators hebben te lijden onder een gebrek aan risicofinanciering. Particulier durfkapitaal is van cruciaal belang om baanbrekende innovaties om te zetten in wereldwijd toonaangevende bedrijven, maar het bedrag dat in Europa wordt geïnvesteerd bedraagt minder dan een kwart van dat in de VS en Azië. Europa moet de "vallei des doods", waarin ideeën en innovaties sneuvelen doordat de kloof tussen overheidssteun en particuliere investeringen te groot is, overbruggen, in het bijzonder voor risicovolle baanbrekende innovaties die door langetermijninvesteringen moeten worden ondersteund;
– facilitering van de toegang tot onderzoeksresultaten, verbetering van de omzetting van wetenschap in innovatie, en versnelling van de overdracht van ideeën, technologieën en talenten uit de onderzoeksbasis naar start-ups en het bedrijfsleven;
– verdere ondersteuning van de ontwikkeling van alle vormen van innovatie, waaronder door gebruikers gestuurde innovatie, innovatie op het gebied van door consumenten gestuurde diensten en inclusieve sociale innovatie;
– versnelling van de transformatie van ondernemingen: de Europese economie loopt achter bij de toepassing en opschaling van nieuwe technologieën: 77 % van de jonge en grote O&O-bedrijven bevindt zich in de VS of Azië en slechts 16 % in Europa;
– verbetering en vereenvoudiging van het Europese landschap voor financiering en ondersteuning van onderzoek en innovatie: de veelheid aan financieringsbronnen maakt het landschap voor innovators ingewikkeld. Er moet worden gezorgd voor samenwerking en coördinatie tussen het optreden van de EU en andere publieke en private initiatieven op Europees, nationaal en regionaal niveau, zodat er betere ondersteuning is, de beschikbare capaciteiten beter op elkaar worden afgestemd overlapping van activiteiten wordt voorkomen, en Europese innovators een overzichtelijk landschap wordt geboden;
– tegengaan van fragmentatie van het innovatie-ecosysteem. Europa heeft steeds meer innovatiehotspots die echter niet goed op elkaar aansluiten. Ondernemingen met internationale groeimogelijkheden hebben te maken met gefragmenteerde nationale markten, met verschillende talen, bedrijfsculturen en voorschriften. Er is een rol weggelegd voor de EU bij de bevordering van doeltreffende samenwerking tussen nationale en regionale ecosystemen, zodat ondernemingen, en met name kmo's, toegang krijgen tot de beste kennis, deskundigheid, infrastructuur en dienstverlening in heel Europa. De EU moet samenwerking tussen ecosystemen ondersteunen, onder meer via regelgeving, zodat de interoperabiliteit tussen verschillende technologieën en praktische oplossingen wordt verbeterd.
De EU-steun voor ▌innovators moet berusten op een flexibele, eenvoudige, naadloze en op maat gesneden benadering om te kunnen meegaan op de nieuwe wereldwijde innovatiegolf. Bij het beleid voor de ontwikkeling en toepassing van baanbrekende innovaties en de opschaling van ondernemingen mogen risico's niet worden geschuwd en moet rekening worden gehouden met bovengenoemde uitdagingen; ook moet er toegevoegde waarde worden geboden aan gerelateerde innovatieactiviteiten die door individuele lidstaten of regio's worden uitgevoerd.
De pijler "Innovatief Europa" van Horizon Europa is opgezet om, samen met ander EU-beleid en met name het programma InvestEU, dergelijke tastbare resultaten te behalen. Hiermee wordt voortgebouwd op de lessen en ervaringen van de voorgaande kaderprogramma's, in het bijzonder activiteiten ▌zoals FET voor technologieën van de toekomst of in opkomst, FTI voor een sneltraject voor innovatie en het Kmo-instrument ▌, maar ook particuliere en bedrijfsfinanciering (zoals RSFF van KP7 en InnovFin van Horizon 2020), die zijn samengebracht en gestroomlijnd in de "EIC pilot"-activiteiten voor de periode 2018-2020.
Op basis van deze ervaringen voorziet deze pijler in de oprichting van de Europese Innovatieraad (EIC), die vooral baanbrekende en disruptieve technologieën en innovatie ▌zal stimuleren en met name gericht is op marktcreërende innovatie, zonder daarbij andere soorten innovatie, waaronder incrementele innovatie, te vergeten, met name in kmo's, start-ups en in uitzonderlijke gevallen kleine midcaps, met een snel groeipotentieel op EU- en wereldschaal en met specifieke soorten acties en activiteiten:
– ondersteuning van de ontwikkeling van toekomstige en opkomende baanbrekende innovaties, met inbegrip van "deep tech"-innovaties en niet-technologische innovaties;
– overbrugging van financieringskloven bij de ontwikkeling, toepassing en opschaling van marktcreërende innovaties;
– aantrekken van particulier kapitaal en particuliere investeringen;
– vergroting van het effect en de zichtbaarheid van de EU-steun voor innovatie.
Deze pijler zal ook de activiteiten omvatten die worden ontwikkeld in het kader van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT), met name via de bijbehorende kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's). Voorts moet worden gezorgd voor systematische synergieën tussen de EIC en het EIT.Innovatieve ondernemingen die voortvloeien uit een KIG van het EIT, kunnen naar de EIC worden doorgesluisd om een pijplijn te creëren van innovaties die nog niet rendabel zijn, terwijl door de EIC gefinancierde innovatieve ondernemingen met groot potentieel die nog geen deel uitmaken van een KIG van het EIT, toegang kunnen krijgen tot deze aanvullende steun.
De EIC en het EIT kunnen rechtstreekse steun verlenen voor ▌innovaties in de hele EU, maar ook de algemene omgeving waarin Europese innovaties ontstaan en worden bevorderd, moet verder worden ontwikkeld en verbeterd: resultaten van fundamenteel onderzoek vormen immers de aanzet voor marktcreërende innovaties. In heel Europa moet gezamenlijk worden gewerkt aan de ondersteuning van innovatie op alle mogelijke manieren, waarbij het beleid en de middelen van de EU waar mogelijk complementair zijn met nationaal en regionaal beleid en nationale en regionale middelen (onder meer via doeltreffende synergieën met het EFRO en strategieën voor slimme specialisatie). Daarom zorgt deze pijler ook voor:
– hernieuwde en versterkte mechanismen voor coördinatie en samenwerking met de lidstaten en de geassocieerde landen, maar ook met particuliere initiatieven, om alle actoren van de Europese innovatie-ecosystemen, ook op regionaal en lokaal niveau, te ondersteunen;
– ▌
– Daarnaast worden de inspanningen om de risicofinancieringscapaciteit voor onderzoek en innovatie in Europa te vergroten, voortgezet en zal deze pijler nauw aansluiten bij het programma InvestEU. Het programma InvestEU bouwt voort op de successen en ervaringen in het kader van het Horizon 2020-programma InnovFin en het EFSI en zal de toegang tot risicofinanciering verbeteren voor betrouwbare entiteiten, alsook voor investeerders.
1. DE EUROPESE INNOVATIERAAD (EIC)
1.1. Actiegebieden
De EIC functioneert volgens de volgende beginselen: duidelijke toevoegde waarde voor de EU, autonomie, mogelijkheid om risico's te nemen, efficiëntie, doeltreffendheid, transparantie en verantwoordingsplicht. De EIC zal als éénloketsysteem functioneren voor alle soorten innovators: van particulieren tot universiteiten, van onderzoeksorganisaties tot bedrijven (kmo's, met inbegrip van start-ups en in uitzonderlijke gevallen kleine midcaps). Afhankelijk van de bijbehorende regelingen zal de EIC steun verstrekken aan individuele begunstigden en multidisciplinaire consortia.
De doelstellingen van de EIC ▌zijn:
– het opsporen, ontwikkelen en toepassen van alle mogelijke risicovolle innovaties – waaronder incrementele innovaties – met een sterke focus op baanbrekende en disruptieve innovaties, en "deep tech"-innovaties die het potentieel hebben om uit te groeien tot marktcreërende innovaties, en
– het ondersteunen, op EU- en internationaal niveau, van de snelle opschaling van innovatieve bedrijven, vooral van kmo's, waaronder start-ups en in uitzonderlijke gevallen kleine midcaps, van de conceptfase tot de marktfase.
In voorkomend geval zal de EIC bijdragen aan de activiteiten die worden ondersteund in het kader van andere delen van Horizon Europa, in het bijzonder pijler II.
De uitvoering van projecten in het kader van de EIC zal hoofdzakelijk met twee complementaire soorten acties gebeuren: de Pathfinder for advanced research, voor de beginstadia van technologieontwikkeling, en de Accelerator voor innovatie- en marktintroductieacties, met inbegrip van de fasen die voorafgaan aan grootschalige commercialisering en van bedrijfsgroei. Accelerator is bedoeld als éénloketsysteem voor steunverlening in één procedure voor risicovolle innovaties door start-ups, kmo's en in uitzonderlijke gevallen kleine midcaps, en zal met name twee soorten steun verlenen: voornamelijk gemengde financiering (waarbij subsidies worden gecombineerd met investeringen in aandelenkapitaal) en subsidies, eventueel gevolgd door steun in de vorm van aandelenkapitaal. Daarnaast zal Accelerator ook een sturende rol spelen bij de verlening van toegang tot leningen en garanties, met name in het kader van het programma InvestEU.
Deze twee complementaire typen acties hebben gemeenschappelijke kenmerken. Zij zullen:
– steun verlenen aan risicovolle innovaties, waarbij de risico's (financieel, technologisch/wetenschappelijk, marktgebonden en/of regelgevend) niet door de markt alleen kunnen worden gedragen of nog niet kunnen worden gesteund door financieringsinstrumenten in het kader van InvestEU;
– voornamelijk toegespitst zijn op risicovolle baanbrekende en/of "deep tech"-innovaties – terwijl ook andere vormen van innovatie, waaronder incrementele innovatie, steun kunnen ontvangen – die het potentieel hebben om nieuwe markten te creëren of bij te dragen aan het oplossen van wereldwijde uitdagingen;
– hoofdzakelijk een bottom-upbenadering volgen en openstaan voor innovaties uit alle takken van wetenschap en technologie en toepassingen in alle sectoren, maar zij zullen ook gerichte steun kunnen verlenen aan opkomende baanbrekende, marktcreërende en/of "deep tech"-technologieën die mogelijk van strategisch belang zijn op economisch en/of sociaal gebied. De diensten van de Commissie zullen deze mogelijke strategische gevolgen evalueren op basis van aanbevelingen van de onafhankelijke deskundigen, van de EIC-programmabeheerders en, indien passend, van het EIC-adviescollege;
– innovaties aanmoedigen waarin verschillende gebieden van wetenschap en technologie (bijv. combinatie van fysiek en digitaal) en verschillende bedrijfstakken samenkomen;
– de innovators centraal stellen, waarbij zij de procedures en administratieve voorschriften vereenvoudigen en gebruikmaken van interviews om toepassingen te helpen beoordelen, en zorgen voor snelle besluitvorming;
▌
– worden uitgevoerd met als doel het Europese innovatie-ecosysteem aanzienlijk te versterken;
– proactief worden beheerd, met mijlpalen of andere vooraf vastgestelde criteria om de vorderingen te meten en de mogelijkheid om projecten na een grondige evaluatie waarvoor mogelijk onafhankelijke deskundigen worden ingezet, zo nodig bij te stellen, te herschikken of te beëindigen.
De innovators zullen, behalve financiële ondersteuning, ook toegang krijgen tot bedrijfsadviesdiensten van de EIC, waarbij de projecten worden ondersteund door middel van coaching, mentoring en technische bijstand, en innovators worden gekoppeld aan andere innovators, partners uit het bedrijfsleven en investeerders. De innovators zullen ook gemakkelijker toegang krijgen tot expertise, faciliteiten (waaronder innovatieknooppunten(29)en open innovatieproeftuinen) en partners van ondersteunde activiteiten in de hele EU, waaronder die van het EIT, in het bijzonder via de bijbehorende KIG's. De Commissie zal zorgen voor naadloze continuïteit tussen het EIT, de EIC en InvestEU, met het oog op complementariteit en synergieën.
Om het Europese innovatie-ecosysteem te kunnen versterken, zal bijzondere aandacht worden besteed aan goede en doelmatige complementariteit met individuele of in een netwerk opgenomen initiatieven van de lidstaten of tussen regio's, bijvoorbeeld in de vorm van een Europees partnerschap.
1.1.1. Pathfinder for Advanced Research
Met Pathfinder zullen subsidies worden verstrekt aan de meest geavanceerde risicovolle projecten die nieuwe en "deep tech"-gebieden verkennen om potentieel sterk innovatieve technologieën van de toekomst en nieuwe marktkansen te ontwikkelen, en deze op basis van een unieke reeks criteria in één enkel model samen te voegen. Daarbij zal worden voortgebouwd op de ervaringen met de regelingen voor technologieën van de toekomst of in opkomst (FET) in het kader van KP7 en Horizon 2020, waaronder FET-Innovation Launchpad en het Kmo-instrument fase 1 in het kader van Horizon 2020.
De algemene doelstelling van Pathfinder zal erin bestaan bij te dragen tot potentiële marktcreërende innovatie op basis van baanbrekende ▌ideeën en deze klaar te stomen voor de demonstratiefase of de ontwikkeling van verdienmodellen of strategieën voor verdere toepassing door Accelerator of een andere wijze van marktintroductie. Daartoe zal met Pathfinder ▌steun worden verleend voor de vroegste stadia van onderzoek en ontwikkeling op wetenschappelijk en technologisch gebied, waaronder "proof of concept" en prototypen voor technologische validatie.
Om volledig open te staan voor de meest uiteenlopende verkenningen, kansen voor toevalsvondsten en onverwachte ideeën, concepten en ontdekkingen, zal de uitvoering van Pathfinder voornamelijk verlopen via een doorlopende en concurrerende openbare oproep met termijnen voor het indienen van bottom-upvoorstellen. Pathfinder zal zijn bottom-upkarakter weliswaar behouden, maar ook concurrerende uitdagingen bieden voor de ontwikkeling van belangrijke strategische doelstellingen(30), waarbij een deep-tech-benadering en radicale nieuwe concepten zullen worden gevraagd. De thema's voor die uitdagingen zullen in de werkprogramma's worden bepaald. Door geselecteerde projecten naar thema of doelstelling te hergroeperen in portefeuilles, kan een kritische massa van inspanningen worden bereikt en kan vorm worden gegeven aan nieuwe multidisciplinaire onderzoeksgemeenschappen.
Deze portefeuilles van geselecteerde projecten ▌zullen verder worden ontwikkeld en verbeterd volgens een visie die met de betrokken innovators wordt ontwikkeld, maar ook worden gedeeld met de bredere onderzoeks- en innovatiegemeenschap. Bij de uitvoering van de transitieactiviteiten van Pathfinder zullen onderzoekers en innovators worden geholpen bij het opzetten van een traject voor commerciële ontwikkeling, met bijvoorbeeld demonstratieactiviteiten en haalbaarheidsstudies om potentiële verdienmodellen te onderzoeken, en zal steun worden verleend voor de oprichting van spin-offs en start-ups. Bij deze transitieactiviteiten van Pathfinder kan het ook gaan om complementaire subsidies om eerdere en lopende acties aan te vullen of te verruimen, nieuwe partners te laten deelnemen, samenwerking binnen de portefeuille mogelijk te maken en de multidisciplinaire gemeenschap van acties te ontwikkelen.
Pathfinder zal openstaan voor alle soorten innovators, van individuele personen tot universiteiten, van onderzoeksorganisaties en bedrijven, in het bijzonder start-ups en kmo's, maar met een focus op multidisciplinaire consortia. Grotere en midcap-ondernemingen zijn uitgesloten van projecten met één begunstigde. De uitvoering van Pathfinder zal voornamelijk geschieden middels gezamenlijk onderzoek en in nauwe coördinatie met andere delen van Horizon Europa, in het bijzonder de activiteiten van de Europese Onderzoeksraad (ERC), de Marie Skłodowska-Curie-acties (MSCA), het Europees ecosysteem-gedeelte van pijler III, en de kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's) van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT), om radicale nieuwe ideeën en concepten met doorbraakpotentieel in kaart te brengen.
1.1.2. Accelerator
Voor baanbrekende en marktcreërende innovaties met een hoog risico(31)die dus niet rendabel zijn of niet aantrekkelijk zijn voor investeerders, blijven de mogelijkheden voor particuliere en bedrijfsfinanciering beperkt tussen de laatste stadia van de onderzoeks- en innovatieactiviteiten en de marktintroductie. Om de "vallei des doods" te overbruggen, moet er voor elke soort innovaties met een hoog risico, waaronder met name doorbraak- en "deep tech"-innovaties die cruciaal zijn voor de toekomstige groei in Europa, een drastisch nieuwe aanpak voor overheidssteun worden ontwikkeld. Indien de markt onvoldoende rendabele financiële oplossingen biedt, moet de overheidssteun voorzien in een specifiek mechanisme voor risicodeling, waarbij voor potentiële baanbrekende marktcreërende innovaties een groter deel van het initiële risico, of zelfs het gehele initiële risico, wordt gedragen om in een later stadium, als de operaties vorderen en het risico zodanig is verminderd dat de onderneming die het innovatieve project draagt, rendabel is geworden, plaatsvervangende particuliere investeerders aan te trekken.
Bijgevolg zal met Accelerator financiële ondersteuning worden geboden aan kmo's, waaronder start-ups en in uitzonderlijke gevallen kleine midcaps, die de ambitie hebben hun baanbrekende innovaties in de EU en op internationale markten te ontwikkelen en toe te passen en snel op te schalen. Daarbij zal worden voortgebouwd op de in het kader van Horizon 2020 opgedane ervaringen met de fasen 2 en 3 van het Kmo-instrument en met het programma InnovFin, onder meer door toevoeging van andere onderdelen dan subsidies en door de mogelijke ondersteuning van grotere en langdurigere investeringen.
De steun van Acceleratorwordt voornamelijk verleend in de vorm van gemengde EIC-financiering, subsidies en aandelenkapitaal. De gemengde financiering van de EIC zal een mix zijn van:
– subsidie of een terug te betalen voorschot(32) voor de innovatieactiviteiten;
– steun voor investeringen in aandelenkapitaal(33) of andere terugbetaalbare vormen (leningen, garanties enz.), ter overbrugging van innovatieactiviteiten met feitelijke marktintroductie, waaronder opschaling, op zodanige wijze dat particuliere investeringen niet worden verdrongen of de mededinging op de interne markt niet wordt verstoord. Indien een project na een eerste selectie (zorgvuldigheidsonderzoek) rendabel wordt geacht, of indien het risiconiveau voldoende is gedaald, krijgt de geselecteerde/gesteunde onderneming toegang tot schuldfinanciering (bijv. leningen of garanties) en/of aandelenfinanciering in het kader van het programma InvestEU.
Gemengde financiële steun zal worden verleend in één procedure en met één besluit, waarbij de innovator die de steun ontvangt, één globale vastlegging van financiële middelen krijgt die de verschillende stadia van innovatie tot aan de marktintroductie, met inbegrip van de fase die voorafgaat aan grootschalige commercialisering, omvat. Gedurende de gehele uitvoeringsfase van de ondersteuning zal er gebruik worden gemaakt van mijlpalen en evaluaties. De combinatie en het volume van de financiering zullen worden afgestemd op de behoeften, de omvang en de fase van de onderneming, de aard van de technologie of innovatie en de lengte van de innovatiecyclus. Er zal worden voorzien in de financieringsbehoeften tot het moment waarop alternatieve investeringsbronnen het overnemen.
Met Accelerator van de EIC zal ook steun worden verleend in de vorm van subsidies aan kmo's – waaronder start-ups – die tot doel hebben later op te schalen, zodat ze een reeks innovaties kunnen uitvoeren, van incrementele tot baanbrekende en disruptieve innovaties.
De steun zal worden geleverd via dezelfde doorlopende openbare "bottom-up"-oproep tot het indienen van voorstellen als de oproep die wordt gebruikt bij de steun met gemengde financiering. Een start-up of kmo kan tijdens Horizon Europa slechts eenmaal zuiver subsidiegebaseerde steun van de EIC ontvangen ten belope van maximaal 2,5 miljoen EUR. Voorstellen bevatten gedetailleerde informatie over de opschalingscapaciteiten van de aanvrager.
Voor projecten die zuiver subsidiegebaseerde steun hebben ontvangen, kan Accelerator vervolgens op verzoek van de begunstigden financiële steun bieden (bijv. loutere steun in de vorm van aandelenkapitaal) door middel van het "special purpose vehicle" (SPV), met inachtneming van de resultaten van het zorgvuldigheidsonderzoek.
Indien de geselecteerde projecten voor hun onderzoeks- of innovatieactiviteiten steun ontvangen die deels bestaat uit een subsidie, kunnen deze activiteiten worden uitgevoerd in samenwerking met openbare en particuliere onderzoeksinstellingen, bijvoorbeeld via onderaanneming, zodat de begunstigde optimale toegang kan hebben tot technische en zakelijke expertise. Hierdoor kan de begunstigde zich ontwikkelen met een sterke basis op het vlak van bestaande kennis, deskundigheid en ecosystemen in heel Europa.
Als de verschillende risico's (financieel, op het vlak van wetenschap/technologie, markt, beheer, regelgeving enz.) beperkt zijn, zal het relatieve belang van de terug te betalen voorschotten naar verwachting toenemen.
Hoewel de EU het initiële risico van de geselecteerde acties voor innovatie en marktintroductie alleen kan dragen, zal het doel steeds zijn het risico daarvan af te bouwen en, vanaf het prille begin en gedurende de ontwikkeling van de acties, mede-investeringen uit alternatieve bronnen, en zelfs vervangende investeringen, te stimuleren. In dat geval worden de doelstellingen en het tijdschema van de mede-investeringen overeengekomen met de mede-investeerder(s) en de begunstigden of gesteunde bedrijven.
De uitvoering van Accelerator zal voornamelijk verlopen via een doorlopende openbare oproep tot het indienen van voorstellen volgens een bottom-upbenadering, met uiterste data, die gericht is op kmo's – waaronder start-ups en in uitzonderlijke gevallen kleine midcaps – met inbegrip van jonge en vrouwelijke innovators die manager zijn of essentiële vaardigheden hebben in deze ondernemingen. Deze openbare "bottom-up"-oproep kan worden aangevuld met gerichte steun aan opkomende baanbrekende,marktcreërende innovaties en/of "deep tech"-innovaties die mogelijk van strategisch belang zijn wat betreft economische en/of sociale gevolgen, waarbij evenwel het overwegend "bottom up"-karakter van Accelerator behouden moet blijven. De thema's voor deze gerichte steun zullen in de werkprogramma's worden beschreven. Investeerders, met inbegrip van openbare innovatiebureaus, kunnen ook voorstellen indienen, maar de steun wordt rechtstreeks toegekend aan de onderneming die het innovatieve project draagt waarin zij geïnteresseerd zijn.
Met Accelerator zal ook een ▌toepassing mogelijk worden gemaakt van innovaties die voortkomen uit projecten die zijn uitgevoerd met steun van Pathfinder ▌en andere pijlers van de EU-kaderprogramma's(34), om deze te ondersteunen op weg naar de markt. Bij het vinden van projecten die in het kader van andere pijlers van Horizon Europa en eerdere kaderprogramma's zijn ondersteund, zal gebruik worden gemaakt van geschikte methoden, zoals de Innovatieradar.
Met het oog op opschaling en overeenkomstig artikel 43, lid 5, onder a), van de verordening [kaderprogramma] kunnen succesvolle voorstellen uit in aanmerking komende nationale of regionale programma's na een eerste inventarisatie bovendien ook toegang hebben tot de beoordelingsfase van Accelerator onder de volgende cumulatieve en opeenvolgende voorwaarden:
a) in nauwe samenwerking met de lidstaten zal de Commissie een grondige inventarisatie maken van de in aanmerking komende nationale of regionale programma's om vast te stellen of er behoefte is aan een dergelijke regeling. De resultaten van deze inventarisatie zullen op het deelnemersportaal worden gepubliceerd en regelmatig worden geactualiseerd.
b) op basis van deze inventarisatie zal er een proefproject worden opgestart in het eerste werkprogramma van Horizon Europa. In het kader van dit proefproject moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
— de nationale of de regionale evaluatieprocedure wordt door de Commissie gecertificeerd op grond van criteria die zijn opgenomen in het werkprogramma van Horizon Europa;
— de Commissie waarborgt gelijke behandeling ten opzichte van andere voorstellen bij de evaluatie van de voorstellen die in het kader van Accelerator van de EIC zijn ingediend. Met name moeten alle in aanmerking komende voorstellen op voet van strikte gelijkheid voldoen aan een selectietest, bestaande uit een persoonlijk gesprek met een jury van onafhankelijke externe deskundigen.
1.1.3. Aanvullende EIC-activiteiten
De EIC zal ook uitvoering geven aan:
– voor alle geselecteerde start-ups en kmo's en in uitzonderlijke gevallen kleine midcaps, zeer aan te bevelen, hoewel niet verplichte, EIC-diensten voor bedrijfsacceleratie, ter ondersteuning van de activiteiten en acties van Pathfinder en Accelerator. Deze zullen tot doel hebben de EIC-gemeenschap van innovators die steun ontvangen, waaronder financiering op basis van het Excellentiekeurmerk, te koppelen aan investeerders, partners en overheidsafnemers. Er zullen uiteenlopende coaching- en mentoringdiensten worden verleend aan EIC-acties. Innovators zal toegang worden gegeven tot internationale netwerken van potentiële partners, onder meer uit de industrie, om een waardeketen aan te vullen of marktkansen te ontwikkelen, en investeerders en andere bronnen van particuliere of bedrijfsfinanciering te vinden. De activiteiten zullen live-evenementen (zoals bemiddelingsevenementen en pitchsessies) omvatten, maar ook de ontwikkeling van matchingplatforms of het gebruik van bestaande platforms, in nauwe samenwerking met de financiële intermediairs die ondersteund worden door InvestEU en met de EIB-groep. Bij deze activiteiten zullen ook uitwisselingen worden bevorderd, als methode waarmee men binnen het innovatie-ecosysteem van elkaar kan leren, en daarbij zal met name een beroep worden gedaan op de leden van het college van de EIC en de EIC-Fellows;
– het EIC-Fellowship, waarmee toonaangevende innovators in de EU zullen worden geëerd. Het EIC-Fellowship wordt, na voordracht door het adviescollege, door de Commissie toegekend om innovators te erkennen als ambassadeurs voor innovatie;
– de EIC-Challenges, d.w.z. aanmoedigingsprijzen om steun te verlenen voor de ontwikkeling van innovatieve oplossingen voor wereldwijde uitdagingen, nieuwe actoren in te brengen en nieuwe gemeenschappen te ontwikkelen. Tot de ▌prijzen van de EIC behoren verder iCapital, de Klimaatinnovatieprijs, de Aanmoedigingsprijs voor sociale innovatie, en de Prijs voor innovatieve vrouwen(35). Het ontwerp van de prijzen zal verband houden met de EIC en met andere delen van het kaderprogramma van de EU, waaronder missies, en met andere relevante financieringsorganen. Er zal worden nagegaan of er kan worden samengewerkt met andere organisaties die aanvullende ondersteuning kunnen bieden (zoals ondernemingen, universiteiten, onderzoeksorganisaties, business accelerators, liefdadigheidsinstellingen en stichtingen).
– EIC-innovatieve aanbesteding, om prototypen aan te schaffen of programma's voor eerste aankoop te ontwikkelen teneinde nationale, regionale of lokale overheidsinstanties, indien mogelijk gezamenlijk, de mogelijkheid te geven innovatieve technologieën te testen en te verwerven voordat zij op de markt beschikbaar zijn.
1.2. Uitvoering
De uitvoering van de EIC vereist specifieke beheerskenmerken die zijn afgestemd op de innovatorgerichte benadering en op nieuwe soorten acties.
1.2.1. Het college van de EIC
Het Adviescollege van de EIC ("EIC-college") assisteert de Commissie bij de uitvoering van de EIC. Naast de verlening van adviezen over de werkprogramma's van de EIC krijgt het EIC-college ook een actieve rol bij het adviseren over de projectselectieprocedure, het beheer en de follow-up van acties. Het college zal ook een communicatieve functie krijgen, waarbij de leden een ambassadeursrol vervullen om innovatie in de hele EU te helpen bevorderen. De communicatie zal onder meer plaatsvinden in het kader van belangrijke innovatie-evenementen die worden bijgewoond, via de sociale media, door de oprichting van een EIC-gemeenschap van innovators, door contacten te onderhouden met belangrijke media die aandacht besteden aan innovatie, door gezamenlijke evenementen met starterscentra te organiseren en via acceleratieknooppunten.
Het EIC-college geeft advies aan de Commissie met betrekking tot innovatietrends of initiatieven die nodig zijn om het innovatie-ecosysteem van de EU te verbeteren en te stimuleren, met inbegrip van eventuele regelgevingsbelemmeringen. In de adviezen van het EIC-collegeworden ook opkomende innovatiegebieden gesignaleerd waarmee waarschijnlijk rekening wordt gehouden bij de activiteiten in het kader van de pijler "Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen" en de bijbehorende missies. Verwacht wordt dat het EIC-college aldus, en in coördinatie met het betrokken programmacomité, zal bijdragen tot de algehele samenhang van het programma Horizon Europa.
De Commissie zal op basis van het advies van het EIC-college:
– potentiële aanvragers voorafgaand aan oproepen tot het indienen van voorstellen gedetailleerde informatie verstrekken die de volgende elementen bevat:
– de voorschriften van de verschillende steunregelingen;
– de manier waarop de voorgestelde vormen van financiële steun (gemengde financiering, subsidies, aandelenkapitaal, leningen en garanties) worden verstrekt en uitgevoerd;
– een duidelijk onderscheid tussen de doelgroepen en hun specifieke behoeften, in overeenstemming met de EIC-regelingen;
– een omschrijving van de innovatiedoelstellingen wat betreft product, proces, marketing en diensten;
– een solide toezicht op de uitvoering van de EIC-regelingen, zodat potentiële aanvragers snel vertrouwd raken met het beleid en innovatiepatronen kunnen ontwikkelen. Hiertoe zullen indicatoren worden geselecteerd en toegepast om de verwachte en bereikte innovatie wat betreft product, proces, marketing en diensten te meten;
– gegarandeerde complementariteit en samenwerking tussen de EIC en het EIT om dubbel werk te vermijden;
– verspreiding van gedetailleerde informatie over bestaande instrumenten om risicokapitaalinvesteerders aan te trekken bij zeer risicovolle projecten.
1.2.2. EIC-programmabeheerders
De Commissie zal het beheer van risicovolle projecten proactief benaderen door gebruik te maken van de nodige deskundigheid.
De Commissie zal tijdelijk een aantal EIC-programmabeheerders aanstellen die haar zullen assisteren met een zakelijke en technologische visie en met operationele ondersteuning. Het programmacomité zal van deze aanstellingen in kennis worden gesteld.
De programmabeheerders zullen worden aangeworven uit verschillende kringen, zoals het bedrijfsleven, universiteiten, nationale laboratoria en onderzoekscentra. Zij zullen grondige deskundigheid uit jarenlange persoonlijke ervaring in het veld inbrengen. Het zal gaan om toonaangevende personen die leiding hebben gegeven aan multidisciplinaire onderzoeksteams of aan omvangrijke institutionele programma's, en die weten hoe belangrijk het is om hun visies telkens weer en op creatieve wijze in brede kring uit te dragen. Ten slotte zullen zij ervaring hebben met het beheer van grote budgets, waarvoor een grote verantwoordelijkheidszin vereist is.
Van de programmabeheerders wordt verwacht dat zij de impact van de EIC-financiering vergroten door een cultuur van "actief beheer" te stimuleren waarin een gedegen technologische kennis wordt gecombineerd met een hands on-benadering, en waarbij op het niveau van portefeuilles en projecten budgetten, tijdlijnen en mijlpalen worden vastgesteld die op visie berusten, en die door de EIC-projecten moeten worden nageleefd om financiering te blijven ontvangen.
De programmabeheerders houden in het bijzonder toezicht op de uitvoering van de oproepen in het kader van Pathfinderen Accelerator, en verstrekken advies aan het beoordelingscomité van deskundigen; dit advies moet zijn gebaseerd op duidelijke en billijke criteria, mede met het oog op een consistente strategische projectenportefeuille waarvan verwacht wordt dat deze een essentiële bijdrage levert aan het ontstaan van mogelijke maatschappelijke of economische marktcreërende innovaties.
De programmabeheerders zullen tot taak hebben de portefeuilles van Pathfinder te beheren door samen met de begunstigden een gemeenschappelijke visie en een gemeenschappelijke strategische benadering te ontwikkelen die leidt tot een kritische massa van inspanningen. Dit betekent dat nieuwe, recent ontwikkelde onderzoeksgebieden verder worden uitgebouwd en dat er nieuwe gemeenschappen worden opgezet en gestructureerd, met als doel uiterst moderne baanbrekende ideeën om te zetten in echte en rijpe marktcreërende innovaties. De programmabeheerders zullen transitieactiviteiten uitvoeren, de portefeuille verder ontwikkelen met relevante aanvullende activiteiten en partners, en nauwgezet toezicht houden op potentiële spin-offs en start-ups.
Omwille van meer flexibiliteit zullen de programmabeheerders projecten van Pathfinder en Accelerator voor elke mijlpaal of volgens vooraf vastgestelde criteria op gezette tijden evalueren op basis van de voortgang van het project, om te beoordelen of zij moeten worden voortgezet, bijgesteld of beëindigd, en wel aan de hand van vastgelegde methoden en procedures voor projectmanagement. Indien nodig kunnen bij deze beoordelingen onafhankelijke externe deskundigen worden betrokken. Zoals het Statuut voorschrijft, zal de Commissie zich ervan vergewissen dat de programmabeheerders zich bij de uitvoering van hun werkzaamheden niet schuldig maken aan belangenverstrengeling of schending van de geheimhoudingsplicht.
Gezien de grote risico's van de acties zal een aanzienlijk aantal projecten naar verwachting niet worden voltooid. Bij voortijdige beëindiging van projecten zullen de vrijkomende begrotingsmiddelen worden gebruikt voor andere EIC-acties. Dit zal tijdig worden medegedeeld aan het programmacomité.
1.2.3. Uitvoering van de gemengde EIC-financiering
De Commissie zal alle operationele elementen van de Accelerator-projecten beheren, met inbegrip van subsidies en andere niet-terugbetaalbare vormen van steun.
De Commissie richt een special purpose vehicle (EIC-SPV) op voor het beheer van de gemengde EIC-financiering.
De Commissie zal streven naar deelname van andere publieke en private investeerders. Als dit niet mogelijk is bij de start van een project, zal het special purpose vehicle op zodanige wijze worden vormgegeven dat er andere publieke of private investeerders kunnen worden aangetrokken om de hefboomwerking van de bijdrage van de Unie te vergroten.
De investeringsstrategie van het EIC-SPV moet worden goedgekeurd door de Commissie. Het EIC-SPV stelt een exitstrategie vast voor zijn deelneming in het aandelenkapitaal en voert die uit. Onderdeel hiervan is de mogelijkheid om de overdracht van (een deel van) een investeringsoperatie voor te stellen aan de uitvoerende partners die worden gesteund door InvestEU. Dit zal gebeuren als daar reden toe is en voor operaties waarvan de risico's voldoende zijn gereduceerd om aan de voorwaarden van artikel 209, lid 2, van het Financieel Reglement te voldoen. Het programmacomité wordt hiervan in kennis gesteld.
Het EIC-SPV zal de nodige zorgvuldigheid betrachten en onderhandelen over de technische voorwaarden van elke investering, en wel conform het additionaliteitsbeginsel en het beginsel dat belangenverstrengeling met andere activiteiten van de entiteit waarin is geïnvesteerd of van andere tegenhangers moet worden vermeden. Het EIC-SPV zal proactief streven naar publieke en/of private investeringen in afzonderlijke operaties van Accelerator.
2. EUROPESE INNOVATIE-ECOSYSTEMEN
2.1. Motivering
Om het innovatiepotentieel van onderzoekers, ondernemers, de industrie en de samenleving als geheel volledig te benutten, moet de EU samen met de lidstaten werken aan een betere omgeving waarin innovatie op alle niveaus kan gedijen. Dit betekent dat er moet worden gewerkt aan de ontwikkeling van een doeltreffend innovatie-ecosysteem op EU-niveau, en dat samenwerking, netwerkvorming, de uitwisseling van ideeën en kennis, open innovatieprocessen in organisaties, financiering en vaardigheden tussen nationale, regionale en lokale innovatie-ecosystemen moeten worden aangemoedigd, teneinde alle vormen van innovatie te ondersteunen, alle innovators in de hele EU te bereiken en hun voldoende steun te bieden.
De EU en de lidstaten moeten ook streven naar de ontwikkeling van ecosystemen die behalve aan innovatie in het bedrijfsleven ook ten goede komen aan sociale innovatie en innovatie in de overheidssector. De overheidssector moet namelijk zelf innoveren en vernieuwen om de bestuurlijke en regelgevingsomslag te kunnen maken die nodig is om de grootschalige toepassing van innovaties, waaronder nieuwe technologieën te ondersteunen en te kunnen voldoen aan de groeiende vraag van burgers naar efficiëntere en doelmatigere dienstverlening. Sociale innovaties zijn cruciaal om de welvaart van onze samenlevingen te vergroten.
Daartoe zullen er activiteiten worden uitgevoerd ter aanvulling van en om synergieën te waarborgen met de acties van de EIC, de activiteiten van het EIT, activiteiten in het kader van andere pijlers van Horizon Europa, activiteiten die worden ondernomen door de lidstaten en geassocieerde landen, maar ook particuliere initiatieven.
2.2. Actiegebieden
In eerste instantie zal de Commissie een EIC-forum opzetten waaraan de overheidsinstanties en -organen van de lidstaten en de geassocieerde landen zullen deelnemen die belast zijn met ▌innovatiebeleid en -programma's, teneinde de coördinatie van en de dialoog over de ontwikkeling van het innovatie-ecosysteem van de EU te verbeteren. Het EIC-college en het EIT-college zullen hier ook bij betrokken worden. In dit EIC-forum zal de Commissie:
– bespreken hoe innovatievriendelijke regelgeving kan worden ontwikkeld door het innovatiebeginsel(36) te blijven toepassen en innovatieve benaderingen te ontwikkelen voor openbare aanbestedingen, met inbegrip van de ontwikkeling en verbetering van het instrument Overheidsopdrachten voor innovatie (PPI) ter bevordering van innovatie. Naast de aangepaste beleidsondersteuningsfaciliteit zal ook de Waarnemingspost voor innovatie in de overheidssector steun blijven verlenen aan interne innovatie bij overheden;
– bijdragen tot afstemming van de onderzoeks- en innovatieagenda's op de inspanningen van de EU om een open markt voor kapitaalstromen en investeringen te versterken, zoals de ontwikkeling van essentiële randvoorwaarden voor innovatie in het kader van de Kapitaalmarktunie;
– de coördinatie verbeteren tussen nationale en regionale innovatieprogramma's en ‑activiteiten in het kader van Horizon Europa, in het bijzonder de EIC en het EIT, teneinde operationele synergieën te bevorderen en overlappingen te vermijden door gegevens uit te wisselen over de programma's en de uitvoering ervan, over middelen en deskundigheid, over de analyse en monitoring van trends in de technologie en innovatie, ▌door innovators met elkaar te verbinden;
– een gezamenlijke strategie voor communicatie over innovatie in de EU opstellen. De strategie moet de meest getalenteerde innovators en ondernemers in de EU stimuleren, met name jongeren, kmo's en start-ups, en wel in de hele EU ▌. De nadruk zal worden gelegd op de meerwaarde voor de EU die technische, niet-technische en sociale innovators voor de EU-burgers kunnen betekenen, door hun idee of visie om te zetten in een bloeiende onderneming (sociale waarde/impact, banen en groei, maatschappelijke vooruitgang).
▌
De EU zal ook, in synergie met andere Horizon-Europa-activiteiten, inclusief die van de EIC en van het EIT, en met de regionale strategieën voor slimme specialisatie:
– ondersteuning en medefinanciering verlenen aan gezamenlijke innovatieprogramma's die beheerd worden door autoriteiten die op nationaal, regionaal of lokaal niveau belast zijn met innovatiebeleid en -programma's van de overheid, waarbij ook particuliere entiteiten die innovatie en innovators ondersteunen, als partner betrokken mogen worden. Dergelijke vraaggestuurde gezamenlijke programma's kunnen onder meer gericht zijn op steun in de aanvangsfase en voor haalbaarheidsstudies, samenwerking tussen universiteiten en ondernemingen, steun voor gezamenlijk onderzoek van kleine en middelgrote hightechondernemingen, technologie- en kennisoverdracht, internationalisering van kmo's, marktanalyse en ‑ontwikkeling, digitalisering van kleine en middelgrote lowtechondernemingen, steun voor de ontwikkeling en onderlinge verbinding van open-innovatie-infrastructuren zoals proefprojecten, demonstratie-installaties, open ateliers en proeftuinen, financieringsinstrumenten voor activiteiten betreffende innovaties die vrijwel marktrijp zijn, of marktintroductie en sociale innovatie. Er kunnen ook gezamenlijke initiatieven voor openbare aanbestedingen in worden opgenomen zodat innovaties in de publieke sector worden afgenomen, vooral ter ondersteuning van de ontwikkeling van nieuw beleid. Hiermee kan in het bijzonder innovatie in de publieke dienstverlening worden gestimuleerd en kunnen marktkansen worden geboden aan Europese innovators;
– steun verlenen voor gezamenlijke programma's voor diensten op het gebied van mentoring, coaching, technische bijstand en dergelijke, die in de nabijheid van innovators worden verleend door netwerken zoals nationale contactpunten, het Enterprise Europe Network (EEN), clusters, pan-Europese platforms zoals Startup Europe, publieke maar ook private regionale of lokale innovatie-actoren, in het bijzonder starterscentra en innovatieknooppunten, die bovendien onderling kunnen worden verbonden om partnerschap tussen innovators te bevorderen. Er kan ook steun worden verleend voor de verbetering van "soft skills" voor innovatie, bijvoorbeeld aan netwerken van beroepsopleidingsinstellingen, in nauwe samenwerking met het Europees Instituut voor innovatie en technologie en de bijbehorende KIG's;
– de gegevens en kennis over de steun voor innovatie verbeteren, onder meer door de steunregelingen in kaart te brengen, platforms voor gegevensuitwisseling op te richten, benchmarking en evaluatie van steunregelingen.
De EU zal ook acties opzetten die nodig zijn voor verdere monitoring en verbetering van het algemene innovatielandschap en de innovatiebeheercapaciteit in Europa.
De ondersteunende activiteiten voor het ecosysteem zullen door de Commissie worden uitgevoerd, met ondersteuning van een uitvoerend agentschap voor het evaluatieproces.
▌
ONDERDEEL "BREDERE DEELNAME EN VERSTERKING VAN DE EUROPESE ONDERZOEKSRUIMTE"
Met dit onderdeel van het programma zullen concrete maatregelen worden uitgevoerd ter ondersteuning van bredere deelname en versterking van de Europese Onderzoeksruimte. Hiermee wordt beoogd de samenwerkingsbanden in Europa aan te halen, Europese O&I-netwerken open te stellen, bij te dragen aan de verbetering van de capaciteiten voor onderzoeksbeheer in landen die vallen onder de bredere deelname, nationale beleidshervormingen te ondersteunen, en het potentieel van de talentenpool in de Unie via gerichte acties te benutten.
De EU heeft in het verleden talloze wetenschappelijke en technologische topprestaties geleverd, maar haar onderzoeks- en innovatiepotentieel wordt niet optimaal benut. Ondanks alle vooruitgang bij de ontwikkeling van de Europese Onderzoeksruimte (EOR), waaronder de EOR-routekaart en de nationale EOR-actieplannen, is het Europese onderzoeks- en innovatielandschap nog altijd versnipperd, en kampen alle lidstaten met knelpunten in hun onderzoeks- en innovatiesystemen, die een beleidswijziging vereisen. Op sommige terreinen verloopt de vooruitgang te traag om gelijke tred te kunnen houden met een steeds dynamischer ecosysteem voor onderzoek en innovatie(37).
De investeringen in onderzoek en innovatie liggen in Europa nog altijd ruim onder de beleidsdoelstelling van 3 % van het bbp, en stijgen nog altijd minder snel dan bij onze belangrijkste concurrenten, zoals de VS, Japan, China en Zuid-Korea.
Tegelijkertijd groeien de verschillen tussen de Europese landen en regio's die het verst zijn met O&I en de landen en regio's die achterlopen op dit vlak. Hierin moet verandering komen – bijvoorbeeld via meer en intensievere banden tussen onderzoeks- en innovatie-actoren in heel Europa – wil Europa als geheel kunnen profiteren van excellentie uit alle uithoeken van Europa en het maximale kunnen halen uit de publieke en private investeringen, zodat die een zo groot mogelijk effect sorteren op de productiviteit, de economische groei, het scheppen van banen en welzijn. Bovendien moeten er structurele O&I-beleidshervormingen komen en een betere nationale en regionale, alsook institutionele, samenwerking bij de productie en verspreiding van hoogwaardige kennis.
Bovendien worden onderzoek en innovatie soms beschouwd als afstandelijke en elitaire activiteiten die geen duidelijke voordelen opleveren voor de burgers, waardoor een houding ontstaat die het bedenken en toepassen van innovatieve oplossingen belemmert en waardoor sceptisch wordt aangekeken tegen empirisch onderbouwd overheidsbeleid. Daarom moeten er hechtere banden worden gesmeed tussen wetenschappers, onderzoekers, innovators, ondernemers, burgers en beleidsmakers, en moet er meer werk worden gemaakt van het bundelen van wetenschappelijke gegevens in een veranderende samenleving.
De EU moet nu hogere eisen gaan stellen aan de kwaliteit en impact van haar onderzoeks- en innovatiesysteem, waarvoor de Europese Onderzoeksruimte (EOR)(38)in de hele Europese Unie en alle geassocieerde landen nieuw leven moet worden ingeblazen en beter moet worden ondersteund door het kaderprogramma van de EU voor onderzoek en innovatie, alsmede door nationale en regionale programma's. Er is met name behoefte aan een reeks samenhangende, maar toch op maat gemaakte EU-maatregelen(39), in combinatie met hervormingen en prestatieverbeteringen op nationaal niveau (waaraan de door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling gesteunde strategieën voor slimme specialisatie en de beleidsondersteuningsfaciliteit (PSF) een bijdrage kunnen leveren), en, anderzijds, doeltreffende institutionele veranderingen in organisaties die onderzoek financieren resp. verrichten, waaronder universiteiten, wat moet leiden tot excellente kennisproductie. Door op EU-niveau de krachten te bundelen, kunnen synergieën in heel Europa worden benut en kan de vereiste schaalgrootte worden bereikt om nationale beleidshervormingen efficiënter te ondersteunen en een groter effect te doen sorteren.
De activiteiten die in het kader van dit onderdeel worden ondersteund, zijn in het bijzonder gericht op de beleidsprioriteiten van de EOR, waarmee ook een algemene bijdrage wordt geleverd aan alle onderdelen van Horizon Europa. Er kunnen ook activiteiten worden geïnitieerd om de mobiliteit van onderzoekers en innovators in de hele EOR te bevorderen ("brain circulation"), waarbij ten volle rekening wordt gehouden met de huidige onevenwichtigheden, en om netwerken op te zetten en uit te bouwen van academici, wetenschappers, onderzoekers en innovators om al hun (immateriële) kennis en prestaties ten dienste te stellen van de EOR, en door de ontwikkeling van domeinspecifieke wetenschapsroutekaarten te steunen.
Gestreefd wordt naar een EU waarbinnen kennis en hoogopgeleid personeel vrij circuleren, onderzoeksresultaten snel en efficiënt worden gedeeld, onderzoekers profiteren van aantrekkelijke carrièremogelijkheden, en gendergelijkheid wordt gewaarborgd, waarin de lidstaten en de geassocieerde landen gemeenschappelijke strategische onderzoeksagenda's opstellen, hun nationale plannen op elkaar afstemmen, gezamenlijke programma's maken en uitvoeren, en waarin de resultaten van onderzoek en innovatie worden begrepen en vertrouwd door goed geïnformeerde burgers, en ten goede komen aan de samenleving als geheel.
Dit onderdeel zal de facto bijdragen tot alle duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG's), en wel rechtstreeks tot: SDG 4 – Hoogwaardig onderwijs; SDG 5 – Gendergelijkheid; SDG 9 – Industrie, innovatie en infrastructuur; SDG 17 – Partnerschappen voor de doelstellingen.
1. BREDERE DEELNAME EN DELEN VAN EXCELLENTIE▌
Het verkleinen van de verschillen en van de bestaande kloof in onderzoeks- en innovatieprestaties door kennis en deskundigheid in de hele EU te delen, zal de landen die onder de bredere deelname vallen en de ultraperifere regio's van de EU helpen een concurrentiepositie in de wereldwijde waardeketens te verwerven en de Unie om het O&I-potentieel van alle lidstaten ten volle te benutten.
Daarom is er meer actie nodig, bijvoorbeeld door het bevorderen van openheid en diversiteit van projectconsortia, om de trend tegen te gaan dat samenwerking steeds vaker een gesloten karakter heeft, waardoor talloze veelbelovende instituten en personen, onder wie nieuwkomers, worden uitgesloten, en om het potentieel van het in de EU aanwezige talent te benutten door de voordelen van onderzoek en innovatie in de hele EU te maximaliseren en te delen.
Binnen de brede actiegebieden zullen met de financiering speciale onderzoekselementen worden gestimuleerd die zijn afgestemd op de bijzondere behoeften van de acties.
Grote lijnen
– Teamvorming, om in de in aanmerking komende landen nieuwe kenniscentra op te richten of bestaande kenniscentra te verbeteren, voortbouwend op partnerschappen tussen toonaangevende wetenschappelijke instellingen en partnerinstellingen;
– samenwerkingsverbanden om universiteiten of onderzoeksorganisaties uit in aanmerking komende landen op een bepaald gebied aanzienlijk te versterken door deze te koppelen aan onderzoeksinstellingen van wereldklasse uit andere lidstaten of geassocieerde landen;
– EOR-leerstoelen, om universiteiten of onderzoeksorganisaties in in aanmerking komende landen te ondersteunen bij het aantrekken en behouden van personeel van hoge kwaliteit, onder leiding van een uitmuntende onderzoeker en onderzoeksleider (de "EOR-leerstoelhouder"), en om structurele veranderingen door te voeren met het oog op duurzame topprestaties;
– Europese samenwerking inzake wetenschap en technologie (COST), met ambitieuze voorwaarden voor de inclusie van in aanmerking komende landen, en andere maatregelen om wetenschappelijke netwerken te vormen, capaciteit op te bouwen en jonge en geavanceerde onderzoekers uit deze landen te ondersteunen in hun loopbaan via acties met een hoog wetenschappelijk niveau en een grote wetenschappelijke relevantie. Tachtig procent van het totale COST-budget zal worden besteed aan acties die volledig zijn afgestemd op de doelstellingen van dit actiegebied, onder meer de financiering van nieuwe activiteiten en diensten;
▌
– activiteiten die gericht zijn op betere voorstellen van juridische entiteiten uit lidstaten die laag scoren op O&O – zoals professionele toetsingen en adviezen die voorafgaan aan voorstellen – en op het stimuleren van de werkzaamheden van de nationale contactpunten ter ondersteuning van internationale netwerkactiviteiten, alsmede activiteiten uit hoofde van artikel 20, lid 3, van de [verordening] en empirisch onderbouwde matchingdiensten uit hoofde van artikel 46, lid 2, van de [verordening];
– er kunnen activiteiten worden opgezet om bij te dragen tot "brain circulation" van onderzoekers van alle leeftijden en op alle niveaus in de hele EOR (bijvoorbeeld beurzen om onderzoekers van om het even welke nationaliteit in staat te stellen nieuwe kennis te verwerven en over te dragen, alsook te werken aan onderzoek en innovatie in landen die onder de bredere deelname vallen) en tot betere benutting van de bestaande (en mogelijk gezamenlijke beheerde) onderzoeksinfrastructuren in de landen waarop deze activiteiten gericht zijn door mobiliteit van onderzoekers en innovators. Er kunnen ook activiteiten worden opgezet om initiatieven op het gebied van excellentie te bevorderen.
Dit actiegebied zal bijdragen tot de verwezenlijking van de volgende specifieke doelstellingen van Horizon Europa: het vergemakkelijken van volledige betrokkenheid van de pool van in Europa aanwezig talent in acties die steun krijgen; het verspreiden en onderling verbinden van excellentie in de hele EU; het versterken van het creëren van kwalitatief hoogwaardige kennis; het intensiveren van sectoroverschrijdende, interdisciplinaire en grensoverschrijdende samenwerking.
2. HERVORMING EN VERSTERKING VAN HET ONDERZOEKS- EN INNOVATIESYSTEEM VAN DE EU
Beleidshervormingen op nationaal niveau zullen onderling worden versterkt en aangevuld door de ontwikkeling van beleidsinitiatieven, onderzoek, netwerken, partnerschappen, coördinatie, gegevensverzameling en -monitoring, en evaluatie op EU-niveau.
Grote lijnen
– Versterking van de empirische basis voor het onderzoeks- en innovatiebeleid, zodat meer inzicht wordt verkregen in de verschillende dimensies en componenten van nationale en regionale onderzoeks- en innovatie-ecosystemen, met inbegrip van de drijvende krachten ervan, de effecten en de gerelateerde beleidsterreinen;
– prognoseactiviteiten om op participatieve wijze te anticiperen op toekomstige behoeften en trends, in coördinatie en samenspraak met nationale agentschappen en toekomstgerichte belanghebbenden en burgers, waarbij wordt voortgebouwd op verbeteringen van bestaande prognosemethoden, de uitkomsten relevanter worden gemaakt voor het beleid, en tegelijkertijd gebruik wordt gemaakt van synergieën in het programma en daarbuiten;
– steun voor beleidsmakers, financieringsorganen, onderzoeksorganisaties (waaronder universiteiten) of EOR-adviesgroepen en adviesgroepen voor aan EOR gerelateerde beleidsonderdelen of uitvoering van coördinatie- en steunmaatregelen ter ondersteuning van de EOR om ervoor te zorgen dat deze goed zijn afgestemd op de ontwikkeling en uitvoering van een coherente, langdurige en bestendige EOR. Deze steun kan de vorm aannemen van coördinatie- en ondersteuningsacties met een bottom-up- en competitieve aanpak, om de samenwerking op programmaniveau te ondersteunen van onderzoeks- en innovatieprogramma's van de lidstaten, geassocieerde landen en maatschappelijke organisaties zoals stichtingen, op grond van prioriteiten van hun keuze, met een duidelijke focus op de uitvoering van transnationale gezamenlijke activiteiten, waaronder oproepen tot het indienen van voorstellen. Deze steun zal gebaseerd zijn op duidelijke toezeggingen van de deelnemende programma's om middelen te bundelen en in te staan voor complementariteit tussen activiteiten en beleid van het kaderprogramma en relevante Europese partnerschapsinitiatieven;
– versnelling van de transitie naar open wetenschap, door monitoring, analyse en ondersteuning van de ontwikkeling en uitvoering van open-wetenschapsbeleid en -praktijken(40), waaronder de FAIR-beginselen, op het niveau van de lidstaten, regio's, instellingen en onderzoekers, op een wijze die synergieën en samenhang op EU-niveau maximaliseert;
– ondersteuning van hervormingen van nationaal onderzoeks- en innovatiebeleid, onder meer door middel van een versterkt dienstenpakket van de beleidsondersteuningsfaciliteit (PSF)(41) (te weten collegiale toetsingen, specifieke ondersteuningsactiviteiten, wederzijdse leerervaringen en het kenniscentrum) voor de lidstaten en geassocieerde landen, waarbij gezorgd wordt voor synergie met het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, de Ondersteuningsdienst voor structurele hervormingen (SRSS) en het hervormingsinstrument;
– onderzoekers een aantrekkelijke carrièreomgeving bieden en de vaardigheden en competenties waar de moderne kenniseconomie om vraagt(42). De EOR en de Europese ruimte voor hoger onderzoek met elkaar verbinden, door steun te verlenen voor de modernisering van universiteiten en andere onderzoeks- en innovatieorganisaties, via erkennings- en beloningsmechanismen om acties op nationaal niveau aan te moedigen, alsook stimulansen ter bevordering van de toepassing van openwetenschapspraktijken, verantwoorde O&I, ondernemerschap (en banden met innovatie-ecosystemen), vakgebiedoverschrijdende benaderingen, betrokkenheid van burgers, mobiliteit tussen landen en sectoren, gendergelijkheidsplannen, diversiteits- en inclusie-strategieën, en brede benaderingen voor institutionele veranderingen. In dat verband zal Horizon Europa, als vervolg op de proefprojecten in het kader van Erasmus+ 2014-2020 inzake Europese universiteiten, waar passend op synergetische wijze de door het Erasmusprogramma geboden steun aan Europese universiteiten aanvullen, door steun te bieden bij hun onderzoeks- en innovatiedimensie. Dit zal bijdragen tot de ontwikkeling van nieuwe, gezamenlijke en geïntegreerde duurzame en langetermijnstrategieën inzake onderwijs, onderzoek en innovatie, op basis van interdisciplinaire en sectoroverschrijdende benaderingen, om zodoende van de kennisdriehoek een realiteit te maken en een impuls te geven aan duurzame economische groei, waarbij overlappingen met de KIG's van het EIT worden vermeden.
– burgerwetenschap, ondersteuning van alle soorten formeel, niet-formeel en informeel wetenschapsonderwijs, waardoor een meer doeltreffende en verantwoorde betrokkenheid van burgers tot stand komt – ongeacht hun leeftijd, achtergrond of eventuele beperkingen – bij de gezamenlijke vaststelling van onderzoeks- en innovatieagenda's en -beleid ("co-ontwerp") en bij de gezamenlijke creatie van wetenschappelijke inhoud en innovatie via vakgebiedoverschrijdende activiteiten ("cocreatie");
– ondersteuning en monitoring van gendergelijkheid en andere vormen van diversiteit in wetenschappelijke loopbanen en bij beleidsvorming, ook in adviesorganen, en opname van de genderdimensie in onderzoeks- en innovatieactiviteiten;
– ethiek en integriteit, om bij de verdere ontwikkeling van een coherent EU-kader te voldoen aan de hoogste ethische normen en aan de Europese Gedragscode voor integriteit in het wetenschappelijk onderzoek, het Europees Handvest voor Onderzoekers, en de Gedragscode voor de Rekrutering van Onderzoekers, en opleidingsmogelijkheden op deze terreinen bieden;
– ondersteuning van internationale samenwerking via bilaterale, multilaterale en biregionale beleidsdialogen met derde landen, regio's en internationale fora, waardoor het gemakkelijker wordt om van elkaar te leren en prioriteiten te bepalen, wederzijdse toegang zal worden bevorderd, en het effect van samenwerking zal worden gemonitord;
– wetenschappelijke input voor andere beleidsonderdelen, door structuren en processen op het gebied van advies en monitoring in te stellen en te onderhouden om te waarborgen dat het EU-beleid op de beste beschikbare wetenschappelijke informatie en op wetenschappelijk advies van hoog niveau is gebaseerd;
– uitvoering van het EU-programma voor onderzoek en innovatie, met inbegrip van de verzameling en analyse van gegevens met het oog op monitoring, evaluatie, opzet en effectbeoordeling van de kaderprogramma's;
– De Commissie zal de nationale contactpunten steunen, o.a. door middel van regelmatige bijeenkomsten voordat oproepen tot het indienen van voorstellen worden uitgeschreven, door opleidingen, begeleiding, versterking van specifieke ondersteuningsstructuren en bevordering van transnationale samenwerking tussen die structuren (bijv. voortbouwend op activiteiten van de nationale contactpunten in eerdere kaderprogramma's); de Commissie zal in overleg met vertegenwoordigers van de lidstaten minimumnormen ontwikkelen voor de werking van deze ondersteunende structuren, met inbegrip van hun rol, structuur, modaliteiten, de informatiestroom van de Commissie voorafgaand aan de oproepen tot het indienen van voorstellen, en het vermijden van belangenconflicten;
– verspreiding en benutting van onderzoeks- en innovatieresultaten, gegevens en kennis, onder meer door specifieke ondersteuning van begunstigden; bevordering van synergieën met andere EU-programma's; gerichte communicatie-activiteiten om meer aandacht te krijgen voor de bredere impact en relevantie van onderzoek en innovatie die door de EU gefinancierd worden, evenals communicatie over wetenschap.
BIJLAGE II
Samenstellingen van het programmacomité
Lijst van samenstellingen van het programmacomité overeenkomstig artikel 12, lid 2:
1. Strategische samenstelling: strategisch overzicht van de uitvoering van het hele programma, samenhang tussen de werkprogramma's van de verschillende delen van het programma, inclusief de missies ▌
2. Europese Onderzoeksraad (ERC) ▌
2 bis. Marie Skłodowska-Curie-acties (MSCA)
3. Onderzoeksinfrastructuren
4. Gezondheid
5. Cultuur, creativiteit en inclusieve ▌samenleving
5 bis. Civiele veiligheid voor de samenleving
6. Digitale wereld, industrie en ruimte
7. Klimaat, energie en mobiliteit
8. Levensmiddelen, bio-economie, natuurlijke hulpbronnen, landbouw en milieu
9. Europese Innovatieraad (EIC) en Europese innovatie-ecosystemen
9 bis. Bredere deelname aan en versterking van de Europese Onderzoeksruimte
Er kunnen ad-hocvergaderingen worden belegd binnen de clusters en/of met verschillende samenstellingen van het programmacomité en/of met bij andere handelingen ingestelde comités inzake horizontale en/of sectoroverschrijdende kwesties, zoals ruimtevaart en mobiliteit.
BIJLAGE III
Informatie die overeenkomstig artikel 12, lid 6, door de Commissie moet worden verstrekt
1. Informatie over afzonderlijke projecten die het mogelijk maakt ieder voorstel gedurende de volledige looptijd ervan te volgen, en die met name betrekking heeft op:
— de ingediende voorstellen;
— de evaluatieresultaten voor elk voorstel;
— subsidieovereenkomsten;
— projecten die beëindigd zijn overeenkomstig artikel 29, leden 2 en 3, en artikel 43, lid 11, van de verordening (Horizon Europa);
— voltooide projecten.
2. Informatie over het resultaat van de oproepen en over de projectuitvoering, met name:
— de resultaten van elke oproep;
— evaluatiescores van voorstellen en afwijkingen daarvan op de ranglijst, gebaseerd op hun bijdrage aan de verwezenlijking van specifieke beleidsdoelstellingen, met inbegrip van de samenstelling van een consistente projectenportefeuille overeenkomstig artikel 26, lid 2, van de verordening (Horizon Europa);
— gevraagde aanpassingen van voorstellen in overeenstemming met het bepaalde in artikel 26, lid 2, van de verordening (Horizon Europa);
— het resultaat van onderhandelingen over subsidieovereenkomsten;
— projectuitvoering, waaronder betaalgegevens en projectresultaten;
— voorstellen die zijn beoordeeld door onafhankelijke deskundigen maar die door de Commissie zijn verworpen overeenkomstig artikel 43, lid 7, van de verordening (Horizon Europa).
3. Informatie over de uitvoering van programma's, onder meer over het kaderprogramma zelf, het specifieke programma, iedere specifieke doelstelling en gerelateerde thema's en het JRC, als onderdeel van de jaarlijkse monitoring aan de hand van de in bijlage V bij de verordening genoemde criteria, alsmede de synergieën met andere relevante programma's van de Unie.
4. Informatie over de uitvoering van de begroting van Horizon Europa, onder meer informatie over COST, vastleggingen en betalingen voor alle Europese partnerschappen, met inbegrip van KIG’s, alsmede over het financiële evenwicht tussen de EU en alle geassocieerde landen.
Standpunt van het Europees Parlemement van 17 april 2019. De grijs gemarkeerde tekstdelen vormen niet het voorwerp van het in het kader van de interinstitutionele onderhandelingen bereikte akkoord.
Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
Besluit 96/282/Euratom van de Commissie van 10 april 1996 tot reorganisatie van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (PB L 107 van 30.4.1996, blz. 12).
Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
Ter vergemakkelijking van de uitvoering van het programma vergoedt de Commissie voor elke vergadering van het programmacomité die in de agenda is opgenomen, overeenkomstig haar geldende richtsnoeren de kosten van één vertegenwoordiger per lidstaat alsmede van één deskundige/adviseur per lidstaat voor die agendapunten waarvoor een lidstaat specifieke deskundigheid nodig heeft.
De Europese data-infrastructuur zal de Europese open wetenschapscloud ondersteunen door het leveren van capaciteit voor high-performance computing van wereldklasse, connectiviteit met hoge snelheid en geavanceerde gegevens- en softwarediensten.
Bij de sleuteltechnologieën van de toekomst gaat het onder meer om geavanceerde materialen en nanotechnologie, fotonica en micro- en nano-elektronica, biowetenschappen, geavanceerde productie en verwerking, kunstmatige intelligentie en digitale beveiliging en connectiviteit.
Dit zijn publieke of particuliere faciliteiten die middelen en diensten verstrekken die hoofdzakelijk dienen om de Europese industrie in staat te stellen sleuteltechnologieën en producten te testen en te valideren. Het kan om infrastructuren op één locatie, op meerdere locaties of om virtuele infrastructuren gaan; de infrastructuren moeten in een lidstaat of in een met het programma geassocieerd derde land geregistreerd zijn.
De bio-economie bestrijkt alle sectoren en systemen die gebruikmaken van biologische hulpbronnen (dieren, planten, micro-organismen en afgeleide biomassa, waaronder organisch afval), de functies en beginselen daarvan. Zij omvat en verbindt land- en mariene ecosystemen en de diensten die zij verlenen; alle primaire productiesectoren die biologische hulpbronnen gebruiken en produceren (landbouw, bosbouw, visserij en aquacultuur), en alle economische en industriële sectoren die biologische hulpbronnen en processen gebruiken voor de productie van levensmiddelen, diervoeder, biogebaseerde producten, energie en diensten. Biogeneesmiddelen en gezondheidsbiotechnologie vallen hier niet onder.
"Duurzame blauwe economie" betreft alle sectorale en sectoroverschrijdende economische activiteiten in de eengemaakte markt die verband houden met de oceanen, zeeën, kusten en binnenwateren, waaronder de ultraperifere gebieden van de Unie en de niet aan zee grenzende landen, met inbegrip van opkomende sectoren en niet-marktgoederen en -diensten, en die in overeenstemming zijn met de milieuwetgeving van de Unie.
COM(2018)0773 : Een schone planeet voor iedereen. Een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie.
Milieuobservatie die bijvoorbeeld via het Copernicus-onderdeel van het ruimtevaartprogramma van de Unie en andere relevante Europese programma's toegankelijk is, evenals het GEO-initiatief, zullen onderzoek en innovatie steunen op andere interventiegebieden van deze wereldwijde uitdaging en van andere relevante onderdelen van Horizon Europa.
De activiteiten van het actiegebied "Circulaire systemen" zijn complementair met die van het actiegebied "Koolstofarme en schone industrie" van de cluster "Digitale Wereld, Industrie en Ruimte".
Innovatieknooppunt is een overkoepelende term voor een breed scala aan vaardigheden. Het kan fungeren als een actieve partner, een gemeenschap, een kenniscentrum, een facilitator of een connector die/dat toegang biedt tot de nieuwste kennis en deskundigheid op het gebied van digitale en aanverwante sleuteltechnologieën die bedrijven nodig hebben om met hun productie, diensten en bedrijfsprocessen concurrerender te worden.
Meestal als een combinatie van wetenschappelijke/technologische risico's, beheer-/financiële risico's, markt-/economische risico's en regelgevingsrisico's. Onvoorziene extra risico's kunnen ook in aanmerking worden genomen.
Indien het risico lager dan gemiddeld wordt geacht, wordt als alternatief voor een subsidie een terug te betalen voorschot aan de EU terugbetaald volgens een afgesproken tijdschema dat vervolgens wordt omgezet in een renteloze lening. Indien de begunstigde niet in staat is tot terugbetaling, maar zijn activiteiten kan voortzetten, wordt het terug te betalen voorschot omgezet in aandelenkapitaal. In geval van een faillissement wordt het terug te betalen voorschot gewoon een subsidie.
In beginsel heeft de EU naar verwachting niet meer dan een minderheid van stemrechten in gesteunde ondernemingen. In uitzonderlijke gevallen kan de EU een blokkeringsminderheid verwerven om Europese belangen op essentiële gebieden, zoals cyberbeveiliging, te beschermen.
Zoals ERC-Proof of Concept, van projecten die ondersteund zijn in het kader van de pijler "Wereldwijde uitdagingen en industrieel concurrentievermogen" en start-ups die voortkomen uit de KIG's van het Europees Instituut voor innovatie en technologie.Er komen ook aanvragen voort uit activiteiten van Horizon 2020, in het bijzonder de projecten die geselecteerd zijn in fase 2 van het Kmo-instrument van Horizon 2020 en waaraan een Excellentiekeurmerk is verleend, gefinancierd door de lidstaten en (bestaande en toekomstige) Europese partnerschappen.
Om te zorgen voor een naadloze voortzetting nemen de door de EIC toegekende prijzen het beheer over van de prijzen die in het kader van Horizon 2020 zijn ingesteld.Daarnaast zorgt het college van de EIC voor het ontwerp en de uitvoering van nieuwe aanmoedigings- en erkenningsprijzen.
Mededeling van de Commissie van 15 mei 2018 "Een vernieuwde Europese agenda voor onderzoek en innovatie – de kans om de toekomst van Europa vorm te geven" (COM(2018)0306, besluit van de Raad van 27 mei 2016 (8675/16 RECH 127 COMPET 212 MI 300 POGEN 34)).
Het beleid en de praktijk variëren van het zo vroeg en breed mogelijk delen van onderzoeksresultaten in een onderling overeengekomen vorm en gemeenschappelijke structuur (bijv. de Europese open-wetenschapscloud), burgerwetenschap, en de ontwikkeling en toepassing van nieuwe, bredere methoden en indicatoren voor de evaluatie van onderzoek en de beloning van onderzoekers.
De beleidsondersteuningsfaciliteit (PSF), die in het kader van Horizon 2020 is opgericht. Deze vraaggestuurde faciliteit voorziet de nationale overheidsinstanties op vrijwillige basis van hoogwaardige deskundigheid en advies op maat. Daardoor heeft de PSF al een belangrijke rol gespeeld bij de totstandkoming van beleidswijzigingen in bijvoorbeeld Polen, Bulgarije, Moldavië en Oekraïne, en bij de doorvoering van beleidswijzigingen – op basis van uitwisseling van goede praktijken – op gebieden als fiscale stimulansen voor O&O, open wetenschap, op prestaties gebaseerde financiering van publieke onderzoeksorganisaties en interoperabiliteit van nationale onderzoeks- en innovatieprogramma's.
Met name in het licht van het Europees Handvest voor Onderzoekers, de Gedragscode voor de Rekrutering van Onderzoekers, Euraxess en het pensioenfonds Resaver.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften en procedures voor de naleving en de handhaving van de harmonisatiewetgeving van de Unie inzake producten en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 305/2011, (EU) nr. 528/2012, (EU) 2016/424, (EU) 2016/425, (EU) 2016/426 en (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad en van de Richtlijnen 2004/42/EG, 2009/48/EG, 2010/35/EU, 2013/29/EU, 2013/53/EU, 2014/28/EU, 2014/29/EU, 2014/30/EU, 2014/31/EU, 2014/32/EU, 2014/33/EU, 2014/34/EU, 2014/35/EU, 2014/53/EU, 2014/68/EU en 2014/90/EU van het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0795 – C8-0004/2018 – 2017/0353(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0795),
– gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 33, 114 en 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0004/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door de Zweedse Rijksdag, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 23 mei 2018(1),
– gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 15 februari 2019 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0277/2018),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/1020.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten (COM(2018)0238 – C8-0165/2018 – 2018/0112(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0238),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8‑0165/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 september 2018(1),
– na raadpleging van het Comité van de Regio's,
– gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 20 februari 2019 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de adviezen van de Commissie juridische zaken, de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie vervoer en toerisme (A8‑0444/2018),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/1150.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993, Richtlijn 98/6/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft betere handhaving en modernisering van de regels voor consumentenbescherming in de EU (COM(2018)0185 – C8-0143/2018 – 2018/0090(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0185),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0143/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn ingediend door de Oostenrijkse Bondsraad en de Zweedse Rijksdag, en waarin het ontwerp van wetgevingshandeling in strijd met het subsidiariteitsbeginsel wordt geacht,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 20 september 2018(1),
– gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 29 maart 2019 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0029/2019),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en Richtlijnen 98/6/EG, 2005/29/EG en 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft betere handhaving en modernisering van de regels voor consumentenbescherming in de Unie
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn (EU) 2019/2161.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de transparantie en duurzaamheid van de EU-risicobeoordeling in de voedselketen en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 178/2002 [betreffende de algemene levensmiddelenwetgeving], Richtlijn 2001/18/EG [inzake de doelbewuste introductie van ggo's in het milieu], Verordening (EG) nr. 1829/2003 [inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders], Verordening (EG) nr. 1831/2003 [betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding], Verordening (EG) nr. 2065/2003 [inzake rookaroma's], Verordening (EG) nr. 1935/2004 [inzake materialen die met levensmiddelen in contact komen], Verordening (EG) nr. 1331/2008 [inzake de uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's], Verordening (EG) nr. 1107/2009 [betreffende gewasbeschermingsmiddelen] en Verordening (EU) 2015/2283 [betreffende nieuwe voedingsmiddelen] (COM(2018)0179 – C8-0144/2018 – 2018/0088(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0179),
– gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 43, 114 en 168, lid 4, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0144/2018),
– gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrond,
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 september 2018(1),
– gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 10 oktober 2018(2),
– gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 15 februari 2019 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikelen 59 en 39 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie visserij en de Commissie juridische zaken (A8-0417/2018),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(3);
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad betreffende de transparantie en duurzaamheid van de EU-risicobeoordeling in de voedselketen en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 178/2002, (EG) nr. 1829/2003, (EG) nr. 1831/2003, (EG) nr. 2065/2003, (EG) nr. 1935/2004, (EG) nr. 1331/2008, (EG) nr. 1107/2009 en (EU) 2015/2283 en Richtlijn 2001/18/EG
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/1381.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 469/2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (COM(2018)0317 – C8-0217/2018 – 2018/0161(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0317),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0217/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 september 2018(1),
– gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 20 februari 2019 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de adviezen van de Commissie internationale handel en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0039/2019),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 469/2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/933.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie en het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU (COM(2018)0447 – C8-0258/2018 – 2018/0236(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0447),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 189, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0258/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018(1),
– gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 6 december 2018(2),
– gezien de op 25 januari 2019 door zijn Voorzitter aan de commissievoorzitters gestuurde brief, waarin de aanpak van het Parlement met betrekking tot de sectorale programma's van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) betreffende de periode na 2020 wordt uiteengezet,
– gezien de op 1 april 2019 door de Raad aan de Voorzitter van het Europees Parlement gestuurde brief, waarin de gemeenschappelijke lezing wordt bevestigd waarover de medewetgevers het tijdens de onderhandelingen eens zijn geworden,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8-0405/2018),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(3);
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) .../... van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie en het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 189, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(4),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Ruimtevaarttechnologie, ‑gegevens en ‑diensten zijn onmisbaar geworden in het dagelijks leven van de Europeanen en spelen een essentiële rol in de instandhouding van tal van strategische belangen. De ruimtevaartindustrie van de Unie is reeds een van de meest concurrerende ter wereld. De opkomst van nieuwe spelers en de ontwikkeling van nieuwe technologieën brengen echter een omwenteling teweeg in de traditionele industriële modellen. Het is derhalve van cruciaal belang dat de Unie een leidende speler op het wereldtoneel blijft met een ruime vrijheid van handelen op het gebied van de ruimtevaart, dat zij wetenschappelijke en technische vooruitgang aanmoedigt en het concurrentie- en innovatievermogen van de bedrijfstakken van de ruimtevaartsector in de Unie ondersteunt, met name kleine en middelgrote ondernemingen, start-ups en innovatieve ondernemingen.
(2) De mogelijkheden die de ruimte biedt voor de veiligheid van de Unie en haar lidstaten moet worden benut, zoals in het bijzonder wordt vermeld in de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie van juni 2016, waarbij de civiele aard van het programma moet worden gehandhaafd en de mogelijke in de grondwet van de lidstaten vastgelegde bepalingen inzake neutraliteit of niet‑gebondenheid moeten worden geëerbiedigd. De ontwikkeling van de ruimtevaartsector is van oudsher gekoppeld aan veiligheid. In veel gevallen zijn de uitrusting, onderdelen en instrumenten die worden gebruikt in de ruimtevaartsector evenals ruimtevaartgegevens en ‑diensten ▌voor tweeërlei gebruik. Niettemin wordt het veiligheids- en defensiebeleid van de Unie bepaald binnen het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, overeenkomstig titel V VEU.
(3) De Unie heeft sinds het eind van de jaren 1990 op het vlak van de ruimtevaart haar eigen initiatieven en programma's ontwikkeld, namelijk het Europees overlaysysteem voor geostationaire navigatie (Egnos) en vervolgens Galileo en Copernicus, die tegemoetkomen aan de behoeften van de EU-burgers en de vereisten van het overheidsbeleid. ▌ De continuïteit van deze initiatieven moet worden gewaarborgd en de diensten die zij bieden moeten worden verbeterd, zodat zevoldoen aan de nieuwe behoeften van gebruikers, een prominente rol blijven spelen in het licht van nieuwe technologische ontwikkelingen en de veranderingen in de digitale, informatie- en communicatietechnologie▌en kunnen worden ingeschakeld voor politieke prioriteiten zoals klimaatverandering, met inbegrip van het monitoren van de veranderingen in het poolgebied, vervoer, cultureel erfgoed, veiligheid en defensie.
(3 bis) Synergieën tussen de vervoerssector, de ruimtevaartsector en de digitale sector moeten worden benut om het bredere gebruik van nieuwe technologieën (zoals e‑call, digitale tachograaf, verkeerstoezicht en ‑beheer, autonoom rijden, onbemande voertuigen en drones) te bevorderen en in te spelen op behoeften zoals veilige en naadloze connectiviteit, precieze plaatsbepaling, intermodaliteit en interoperabiliteit, teneinde zo het concurrentievermogen van vervoersdiensten en de industrie te vergroten.
(3 ter) Om de voordelen van het programma ten volle te benutten in alle lidstaten en ten behoeve van al hun burgers, is het eveneens van essentieel belang om het gebruik en de benutting van de geleverde gegevens, informatie en diensten te bevorderen, alsook om de ontwikkeling van downstreamtoepassingen die op deze gegevens, informatie en diensten zijn gebaseerd, te ondersteunen. Met het oog hierop kunnen de lidstaten, de Commissie en de bevoegde entiteiten op gezette tijden informatiecampagnes over de voordelen van het programma organiseren.
(4) Om de doelstellingen van handelingsvrijheid, onafhankelijkheid en veiligheid te verwezenlijken, is het voor de Unie noodzakelijk om autonome toegang te hebben tot de ruimte en er veilig gebruik van te kunnen maken. Het is derhalve van essentieel belang dat de Unie autonome, betrouwbare en kosteneffectieve toegang tot de ruimte ondersteunt, in het bijzonder wat betreft kritieke infrastructuur en technologie, openbare veiligheid en de veiligheid van de Unie en haar lidstaten. De Commissie moet daarom de mogelijkheid hebben om lanceerdiensten te aggregeren op Europees niveau, zowel voor haar eigen behoeften en, op hun verzoek, voor die van andere entiteiten, met inbegrip van de lidstaten, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 189, lid 2, van het Verdrag. Om in een zich snel ontwikkelende markt concurrerend te blijven, is het tevens van cruciaal belang dat de Unie blijft beschikken over toegang tot moderne, efficiënte en flexibele lanceerinfrastructuren en blijft profiteren van geschikte lanceersystemen. Daarom kan het programma, zonder afbreuk te doen aan de maatregelen die door de lidstaten en het Europees Ruimteagentschap worden genomen, aanpassingen van de grondinfrastructuur ondersteunen, met inbegrip van nieuwe ontwikkelingen, die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van het programma en aanpassingen, inclusief technologische ontwikkelingen, van de ruimtelanceersystemen, die noodzakelijk zijn voor het lanceren van satellieten, met inbegrip van alternatieve technologieën en innovatieve systemen, voor de uitvoering van de onderdelen van het programma. Deze activiteiten moeten worden uitgevoerd overeenkomstig het Financieel Reglement ▌om een betere kostenefficiëntie voor het programma te bewerkstelligen Aangezien er geen specifiek budget beschikbaar is, zouden de acties ter ondersteuning van de toegang tot de ruimte niet ten koste gaan van de tenuitvoerlegging van de onderdelen van het programma.
(5) Teneinde het concurrentievermogen van de Europese ruimtevaartindustrie te versterken en capaciteiten te verwerven in het ontwerpen, bouwen en exploiteren van haar eigen systemen, moer de Unie steun verlenen aan de oprichting, groei en ontwikkeling van de gehele ruimtevaartindustrie. De opkomst van een ondernemings- en innovatiegezind model moet op Europees, regionaal en nationaal niveau worden ondersteund door middel van initiatieven zoals ruimtevaarthubs, waarin de ruimtevaart-, de digitale en andere sectoren evenals gebruikers, samen worden gebracht. Deze ruimtevaarthubs moeten ernaar streven ondernemerschap en vaardigheden te bevorderen, en tegelijkertijd synergieën met de digitale innovatiehubs tot stand te brengen. De Unie moet de oprichting en groei van ruimtevaartondernemingen die hun hoofdzetel in de Unie hebben, ondersteunen door hen onder meer te steunen bij het verkrijgen van toegang tot risicofinanciering, aangezien er binnen de Unie een gebrek is aan passende toegang tot particulier risicokapitaal voor start-ups die actief zijn op het gebied van de ruimtevaart, en door de vraag te stimuleren (de "first contract"-benadering).
(5 xx) De ruimtevaartwaardeketen wordt over het algemeen als volgt opgedeeld: i) het upstreamgedeelte, dat activiteiten omvat die gericht zijn op de verwezenlijking van een operationeel ruimtevaartsysteem, met inbegrip van de ontwikkelings-, vervaardigings- en lanceringsactiviteiten en de functionering van een dergelijk systeem; en ii) het downstreamgedeelte, dat de verstrekking van ruimtevaartgerelateerde diensten en producten aan gebruikers omvat. Digitale platforms vormen eveneens een belangrijk element in de ondersteuning van de ontwikkeling van de ruimtevaartsector, aangezien zij toegang bieden tot gegevens en producten alsook tot instrumenten en opslag- en computerfaciliteiten.
(5x) De Unie oefent haar bevoegdheden op het gebied van ruimtevaart uit in overeenstemming met artikel 4, lid 3, VWEU. De Commissie moet de coherentie van de in het kader van het programma uitgevoerde activiteiten waarborgen.
(5 bis) Aangezien een aantal lidstaten een traditie van een actieve aan de ruimtevaart gelieerde industrie heeft, moet worden onderkend dat het noodzakelijk is om ruimtevaartindustrieën te ontwikkelen en uit te bouwen in lidstaten met opkomende mogelijkheden, alsook om in te springen op de uitdagingen waar traditionele ruimtevaartindustrieën mee kampen als gevolg van "New Space". Acties om de capaciteit van de ruimtevaartindustrie in de hele Unie te ontwikkelen en om samenwerking tussen ruimtevaartbedrijven in alle lidstaten te vergemakkelijken, moeten worden ondersteund.
(5 ter) Acties in het kader van het programma moeten voortbouwen op en profiteren van bestaande nationale en Europese capaciteit (bv. capaciteit die voorhanden is op het moment dat de actie wordt uitgevoerd).
(6) Dankzij een brede dekking en de capaciteit om te helpen bij de aanpak van wereldwijde uitdagingen hebben ruimtevaartactiviteiten een sterke internationale dimensie. In nauwe samenwerking met en met de goedkeuring van de lidstaten, kunnen de desbetreffende instanties van het EU-ruimtevaartprogramma deelnemen aan onder dit programma vallende activiteiten in het kader van internationale samenwerking en in samenwerking met de desbetreffende sectorale VN-instanties. Voor kwesties die verband houden met het ruimtevaartprogramma van de Unie ("programma"), kan de Commissie, namens de Unie en binnen haar bevoegdheidsterrein, activiteiten op het internationale toneel ▌coördineren, met name om de belangen van de Unie en haar lidstaten te behartigen op internationale fora, o.a. op het vlak van frequenties wat betreft het programma, zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de lidstaten op dit terrein. Het is van bijzonder belang dat de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, als waarnemer zitting heeft in de organen van het internationale programma Cospas-Sarsat.
(6 bis) Internationale samenwerking is van cruciaal belang om de rol van de Unie als mondiale speler in de ruimtevaartsector te bevorderen en om de technologie en industrie van de Unie te promoten, eerlijke mededinging op internationaal niveau te bewerkstelligen, met inachtneming van het belang van het waarborgen van de wederkerigheid van de rechten en plichten van de partijen, en samenwerking aan te moedigen op het vlak van opleiding. Internationale samenwerking is een cruciaal element van de ruimtevaartstrategie voor Europa. De Commissie zal het EU-ruimtevaartprogramma gebruiken om bij te dragen aan en te profiteren van internationale inspanningen in de vorm van initiatieven, om de Europese technologie en industrie internationaal te promoten (bijvoorbeeld via bilaterale dialogen, workshops voor de sector, ondersteuning voor de internationalisering van kmo's), en de toegang tot internationale markten te vergemakkelijken en eerlijke mededinging te bevorderen, waarbij wordt voortgebouwd op initiatieven van economische diplomatie. Europese diplomatieke initiatieven in verband met de ruimtevaart moeten in volledige overeenstemming zijn met en een aanvulling vormen op bestaande EU-beleidsmaatregelen, ‑prioriteiten en instrumenten, terwijl het van groot belang is dat de Unie, samen met de EU-lidstaten, een voortrekkersrol op het wereldtoneel blijft vervullen.
(7) Onverminderd de bevoegdheden van de lidstaten moet de Commissie samen met ▌de Hoge Vertegenwoordiger en in nauwe samenwerking met de lidstaten,bij de tenuitvoerlegging van het programma verantwoord gedrag in de ruimte bevorderen, met inbegrip van de vermindering van de verspreiding van ruimteschroot, en de mogelijkheid voor de Europese Unie om toe te treden tot de relevante VN-verdragen en ‑akkoorden onderzoeken, en, zo nodig, passende voorstellen doen.
(8) Het programma heeft doelstellingen die soortgelijk zijn aan die van andere programma's van de Unie, met name Horizon Europa, InvestEU, het Europees Defensiefonds en de fondsen in het kader van Verordening (EU) [verordening gemeenschappelijke bepalingen]. Daarom moet uit deze programma's cumulatieve financiering worden verstrekt, op voorwaarde dat zij betrekking hebben op dezelfde kosten, in het bijzonder via regelingen voor aanvullende financiering uit EU-programma's waar de beheersvoorschriften dit toelaten – hetzij achtereenvolgens, afwisselend of door een combinatie van middelen voor de gezamenlijke financiering van acties, met, waar mogelijk, innovatiepartnerschappen en blendingverrichtingen. Tijdens de uitvoering van het programma moet de Commissie daarom de bevordering van synergieën met andere aanverwante programma’s van de Unie en financiële instrumenten mogelijk maken, met, waar mogelijk, gebruikmaking van de toegang tot risicokapitaal, innovatiepartnerschappen en cumulatieve of gecombineerde financiering. Het programma moet eveneens synergieën en samenhang waarborgen tussen de in het kader van deze programma's, met name Horizon Europa, ontwikkelde oplossingen, en de oplossingen die worden ontwikkeld in het kader van het ruimtevaartprogramma.
(8 bis) Overeenkomst artikel 191, lid 3, van het Financieel Reglement mogen dezelfde kosten onder geen beding twee keer uit de Uniebegroting worden gefinancierd, bijvoorbeeld zowel uit Horizon Europa en het ruimtevaartprogramma.
(9) De beleidsdoelstellingen van dit programma worden ook nagestreefd als subsidiabele arealen voor financierings- en investeringsoperaties door middel van financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties van het InvestEU-fonds, met name in het kader van de beleidsvensters voor duurzame infrastructuur en onderzoek, innovatie en digitalisering. De financiële steun moet worden gebruikt om tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties op een evenredige manier aan te pakken. Acties mogen niet in de plaats komen van private financiering of deze dupliceren of de mededinging in de interne markt verstoren. De acties moeten een duidelijke Europese toegevoegde waarde hebben.
(10) Samenhang en synergieën tussen Horizon Europa en het programma zullen een concurrerende en innoverende Europese ruimtevaartsector stimuleren, Europa's autonomie inzake toegang tot en gebruikmaking van de ruimte in een klimaat van zekerheid en veiligheid versterken, en de rol van Europa als mondiale speler bevorderen. Baanbrekende oplossingen in het kader van Horizon Europa zullen worden ondersteund door gegevens en diensten die middels het programma aan de onderzoeks- en innovatiegemeenschap ter beschikking worden gesteld.
(10 bis) Om het sociaaleconomisch rendement van het programma te optimaliseren, is het van cruciaal belang om geavanceerde systemen te onderhouden en deze aan te passen aan de veranderende behoeften van gebruikers, alsook dat er zich nieuwe ontwikkelingen voordoen in de downstreamtoepassingen op het gebied van ruimtevaart. De Unie moet activiteiten op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling, of de vroege fasen van de ontwikkeling en de onderzoeksactiviteiten met betrekking tot de in het kader van het programma ingestelde infrastructuren, ondersteunen, evenals toepassingen en diensten die zijn gebaseerd op systemen uit hoofde van het programma, en zo de upstream- en downstream economische activiteiten stimuleren. Het passende instrument voor de financiering van onderzoeks- en innovatieactiviteiten op Unieniveau is Horizon Europa zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. XXX/XXXX. Een zeer specifiek deel van de ontwikkelingsactiviteiten moet evenwel gefinancierd worden uit de uit hoofde van deze verordening aan de Galileo- en Egnos-onderdelen toegekende begrotingsmiddelen, met name wanneer deze activiteiten betrekking hebben op fundamentele elementen zoals met voor Galileo compatibele chipsets en ontvangers, waardoor de ontwikkeling van toepassingen in veel sectoren van de economie wordt vergemakkelijkt. Deze financiering mag de stationering of de exploitatie van de in het kader van de programma's tot stand gebrachte infrastructuren echter niet in het gedrang brengen.
(10x) Om het concurrentievermogen van de Europese ruimtevaartindustrie in de toekomst te waarborgen, moet het programma bovendien de ontwikkeling van geavanceerde vaardigheden op verwante gebieden alsook onderwijs- en opleidingsactiviteiten ondersteunen, en moet daarbij bijzondere aandacht worden besteed aan meisjes en vrouwen, teneinde het volledige potentieel van de burgers van de Unie op dit gebied te benutten.
(10 ter) Specifieke infrastructuur voor het programma kan extra onderzoek en innovatie vereisen, wat kan worden ondersteund in het kader van Horizon Europa. Hierbij moet worden gestreefd naar samenhang met de werkzaamheden op dit gebied van het Europees Ruimteagentschap. Synergieën met Horizon Europa moeten ervoor zorgen dat de onderzoeks- en innovatiebehoeften van de ruimtevaartsector worden geïdentificeerd en als onderdeel van het strategische planningsproces op het gebied van onderzoek en innovatie worden opgevat. Ruimtevaartgegevens en -diensten die gratis beschikbaar worden gesteld door het programma zullen worden gebruikt voor de ontwikkeling van baanbrekende oplossingen via onderzoek en innovatie, onder meer in het kader van Horizon Europa, met betrekking tot de voornaamste Europese beleidsmaatregelen. De strategische planningsprocedure in het kader van Horizon Europa zal onderzoeks- en innovatieactiviteiten identificeren die gebruik moeten maken van infrastructuren die de Unie bezit, zoals Galileo, Egnos en Copernicus. Onderzoeksinfrastructuren, met name netwerken voor observatie ter plaatse, zullen essentiële elementen zijn van de infrastructuur voor observatie ter plaatse waardoor de Copernicus-diensten mogelijk worden.
(11) Het is belangrijk dat de Unie eigenaar is van alle materiële en immateriële activa die worden gecreëerd of ontwikkeld via overheidsopdrachten die zij in het kader van haar ruimtevaartprogramma's financiert. Teneinde de volledige naleving van fundamentele rechten met betrekking tot eigendom te waarborgen, moeten de nodige regelingen worden getroffen met bestaande eigenaars. Het feit dat de Unie het eigendom heeft, dient de mogelijkheid voor de Unie om, overeenkomstig deze verordening en waar dat passend wordt geacht op basis van een beoordeling per geval, deze activa beschikbaar te stellen voor derde partijen of er afstand van te doen, onverlet te laten.
(11 bis) Ter bevordering van een zo ruim mogelijk gebruik van de diensten die door het programma worden geboden, zou het nuttig zijn erop te wijzen dat gegevens, informatie en diensten zonder zekerheidstelling en worden verleend, onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit wettelijk bindende bepalingen.
(11 ter) De Commissie kan voor de vervulling van sommige van haar taken met een niet-regelgevend karakter, in voorkomend geval en voor zover als nodig, een beroep doen op technische ondersteuning vanwege bepaalde externe partijen. De andere entiteiten die betrokken zijn bij het publieke bestuur van het programma kunnen ook van dezelfde technische bijstand gebruikmaken bij de uitvoering van de hun krachtens deze verordening opgedragen taken.
(12) In deze verordening worden voor het programma de financiële middelen vastgelegd die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer.
(13) In het licht van het belang om de klimaatverandering aan te pakken overeenkomstig de verbintenis van de Unie om de Overeenkomst van Parijs en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties uit te voeren, zal dit specifieke programma bijdragen aan de integratie van klimaatacties en de verwezenlijking van de algemene doelstelling dat 25 % van de uitgaven in de EU-begroting klimaatdoelen moet ondersteunen. De betrokken acties zullen tijdens de voorbereiding en de uitvoering van het programma worden vastgesteld en zullen opnieuw worden beoordeeld in het kader van de betrokken evaluatie- en herzieningsprocedures.
(14) ▌Inkomsten die gegenereerd worden door onderdelen van het programma, moeten door de Unie worden geïnd ter gedeeltelijke compensatie van de investeringen die zij reeds heeft gedaan, en worden gebruikt ter ondersteuning van de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma. In contracten die met organisaties uit de privésector worden gesloten, kan om dezelfde reden worden voorzien in een mechanisme voor het delen van deze ontvangsten.
(15) Aangezien het programma in principe door de Unie wordt gefinancierd, moeten in het kader van dit programma afgesloten aanbestedingsovereenkomsten voor uit het programma gefinancierde activiteiten voldoen aan de regels van de Unie. In dit verband moet de Unie ook verantwoordelijk zijn voor het definiëren van de doelstellingen die moeten worden nagestreefd met betrekking tot overheidsopdrachten. Opgemerkt zij dat overeenkomstig het Financieel Reglement, de Commissie op basis van de uitkomsten van een beoordeling vooraf, mag vertrouwen op de systemen en procedures van de personen of entiteiten die middelen van de Unie uitvoeren. Specifieke aanpassingen aan deze systemen en procedures, alsmede de verlengingsregelingen voor lopende contracten, moeten in de desbetreffende overeenkomst inzake financieel kaderpartnerschap of bijdrageovereenkomst worden bepaald.
(16) Het programma steunt op complexe technologieën die continu in ontwikkeling zijn. Het steunen op dergelijke technologieën zorgt voor onzekerheden en risico's voor aanbestedingsovereenkomsten die in het kader van dit programma worden afgesloten, voor zover deze overeenkomsten betrekking hebben op toezeggingen op lange termijn ten aanzien van uitrusting of diensten. Specifieke maatregelen inzake aanbestedingsovereenkomsten zijn derhalve vereist naast de regels die zijn vastgesteld in het Financieel Reglement. Het moet dus mogelijk zijn om een opdracht te gunnen in de vorm van een opdracht met voorwaardelijke tranches, onder bepaalde voorwaarden in het kader van de uitvoering van een contract een wijziging door middel van aanhangsels bij dat contract te introduceren, of een minimumniveau van uitbesteding op te leggen, met name om de deelname van kleine en middelgrote ondernemingen en start-ups mogelijk te maken. Ten slotte kunnen prijzen van overeenkomsten, gezien de technologische onzekerheden die de onderdelen van het programma kenmerken, niet altijd accuraat worden voorspeld, en moet het derhalve mogelijk zijn om overeenkomsten af te sluiten zonder een strikte vaste prijs vast te leggen en om clausules in te bouwen om de financiële belangen van de Unie te waarborgen.
(16 bis) Om de openbare vraag en innovatie in de publieke sector te bevorderen, moet het programma het gebruik van gegevens, informatie en diensten van het programma stimuleren om de ontwikkeling van op maat gemaakte oplossingen door de industrie en kmo's op lokaal en regionaal niveau te ondersteunen door middel van innovatiepartnerschappen op het gebied van ruimtevaart, als vermeld in bijlage 1, punt 7, van het Financieel Reglement, zodat alle ontwikkelingsfasen tot aan de invoering en aanbesteding van op maat gemaakte interoperabele ruimtevaartoplossingen voor overheidsdiensten aan toe worden bestreken.
(17) Teneinde de doelstellingen van het programma te behalen, is het belangrijk om, in voorkomend geval, beroep te kunnen doen op capaciteiten die worden aangeboden door publieke en particuliere entiteiten in de Unie die actief zijn op het gebied van de ruimtevaart en tevens op internationaal niveau te kunnen samenwerken met derde landen of internationale organisaties. Er moet derhalve in de mogelijkheid worden voorzien om alle relevante instrumenten en beheermethoden uit het Verdrag en het Financieel reglement ▌en gezamenlijke aanbestedingsprocedures aan te wenden.
(18) Meer in het bijzonder met betrekking tot subsidies, heeft de ervaring geleerd dat aanvaarding door de gebruiker en de markt en algemene bewustmaking beter functioneren op gedecentraliseerde wijze dan wanneer de Commissie top-down te werk gaat. Vouchers, een vorm van financiële steun vanwege een begunstigde van subsidies aan derden, behoren tot de acties met de hoogste slagingskans bij nieuwe spelers op de markt en kleine en middelgrote ondernemingen. Zij zijn echter gehinderd door het maximumbedrag aan financiële steun dat wordt opgelegd door het Financieel Reglement. Dit maximumbedrag moet derhalve worden opgetrokken voor het EU-ruimtevaartprogramma om gelijke tred te houden met het groeiende potentieel aan markttoepassingen in de ruimtevaartsector.
(19) De soorten financiering en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze verordening worden gekozen op grond van hun vermogen om de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten op te leveren, met name rekening houdend met de controlekosten, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Hierbij moet het gebruik worden overwogen van vaste bedragen, vaste percentages en eenheidskosten, evenals financiering die niet aan kosten is gekoppeld, als bedoeld in [artikel 125, lid 1] van het Financieel Reglement.
(20) Verordening (EU, Euratom) nr. [het nieuwe FR] (het "Financieel Reglement") is op dit programma van toepassing. De verordening bevat regels voor de uitvoering van de Uniebegroting, met inbegrip van regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirecte uitvoering, financiële bijstand, financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties.
(21) Krachtens [referentie zo nodig aanpassen overeenkomstig een nieuw besluit inzake LGO's: artikel 88 van Besluit .../.../EU van de Raad] moeten in landen en gebieden overzee (LGO's) gevestigde personen en entiteiten in aanmerking komen voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het Programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft.
(22) De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, overheidsopdrachten, prijzen, indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op basis van artikel 322 VWEU vastgestelde regels hebben tevens betrekking op de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene rechtsstatelijke tekortkomingen in de lidstaten, aangezien eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële voorwaarde is voor goed financieel beheer en effectieve EU-financiering.
(23) Overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad(5)(het "Financieel Reglement"), Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad(6) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad(7) moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door evenredige maatregelen, daaronder begrepen voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden en fraude, terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 administratieve onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie ("het EOM") overgaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad(8). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het EOM en de Europese Rekenkamer alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.
(24) Derde landen die deel uitmaken van de ▌ EER ▌ kunnen deelnemen aan programma's van de Unie in het kader van de samenwerking krachtens de EER-overeenkomst, die voorziet in de uitvoering van de programma's bij een besluit uit hoofde van die overeenkomst. Derde landen kunnen ook deelnemen op grond van andere juridische instrumenten. In deze verordening dient een specifieke bepaling te worden opgenomen waarbij aan de bevoegde ordonnateur, ▌OLAF ▌en de Europese Rekenkamer de nodige rechten en toegang worden verleend om hun respectieve bevoegdheden ten volle uit te oefenen.
(25) Een goed publiek bestuur van het programma vereist een duidelijke verdeling van de verantwoordelijkheden en taken tussen de verschillende betrokken entiteiten om onnodige overlapping te voorkomen en kostenoverschrijdingen en vertragingen te verminderen. Alle bestuursactoren moeten, binnen hun takenpakket en overeenkomstig hun bevoegdheden, de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma ondersteunen.
(26) De lidstaten zijn reeds lange tijd actief op het gebied van de ruimtevaart. Zij beschikken over systemen, infrastructuur, nationale agentschappen en organen die verband houden met de ruimtevaart. Zij kunnen bijgevolg een grote bijdrage aan het programma leveren, met name de uitvoering ervan ▌. Zij kunnen ▌ samenwerken met de Unie voor de promotie van de diensten en toepassingen van het programma. De Commissie kan in staat zijn om de middelen waarover de lidstaten beschikken te mobiliseren, gebruik te maken van hun bijstand en, op wederzijds overeengekomen voorwaarden, de lidstaten te belasten met taken van niet-regelgevende aard bij de uitvoering van het programma ▌. Bovendien moeten de betrokken lidstaten alle nodige maatregelen nemen om de op hun grondgebied gevestigde grondstations te beschermen. Daarnaast moeten de lidstaten en de Commissie met elkaar en met de bevoegde internationale organen en regelgevende instanties samenwerken om ervoor te zorgen dat de frequenties die nodig zijn voor het programma beschikbaar zijn en adequaat beschermd worden, om de volledige ontwikkeling en exploitatie van op de aangeboden diensten gebaseerde toepassingen mogelijk te maken, overeenkomstig Besluit nr. 243/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot vaststelling van een meerjarenprogramma voor het radiospectrumbeleid(9).
(26 bis) Onder bepaalde naar behoren gemotiveerde omstandigheden kan het Agentschap specifieke taken overdragen aan lidstaten of een groep lidstaten. Deze overdracht moet beperkt blijven tot activiteiten die het Agentschap wegens een gebrek aan capaciteit niet zelf kan uitvoeren en mag geen afbreuk doen aan het bestuur van het programma en de toewijzing van taken als gedefinieerd in deze verordening.
(27) Als promotor van het algemene belang van de Unie, is het de taak van de Commissie om toezicht te houden op de uitvoering van het programma, de algehele verantwoordelijkheid te dragen en het gebruik ervan te bevorderen. Om de middelen en competenties van de verschillende belanghebbenden te optimaliseren, moet de Commissie bepaalde taken kunnen delegeren. Bovendien is de Commissie het best geplaatst om de belangrijkste vereisten vast te stellen die nodig zijn om de ontwikkeling van systemen en diensten ten uitvoer te leggen.
(28) De missie van het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma ("het Agentschap"), dat is opgericht als vervanger en opvolger van het bij Verordening (EU) nr. 912/2010 opgerichte Europees GNSS-Agentschap, is om bij te dragen aan het programma, met name wat betreft beveiligingshomologatie evenals de ontwikkeling van markt- en downstreamtoepassingen. Bepaalde taken die verband houden met deze gebieden moeten derhalve worden toegewezen aan het Agentschap. In het bijzonder met betrekking tot veiligheid en gezien de ervaring van het Agentschap op dit gebied, moet het Agentschap worden belast met de beveiligingshomologatietaken voor alle acties van de Unie op het gebied van ruimtevaart. Voortbouwend op zijn gedegen staat van dienst wat betreft het bevorderen van de aanvaarding door de gebruiker en de markt van Galileo en Egnos, moet het Agentschap worden belast met op gebruikersacceptatie gerichte activiteiten ten aanzien van andere onderdelen van het programma dan Galileo en Egnos, alsook met de activiteiten inzake de ontwikkeling van downstreamtoepassingen voor alle onderdelen van het programma. Dit zou het mogelijk maken te profiteren van schaalvoordelen en een kans bieden voor de ontwikkeling van toepassingen op basis van diverse onderdelen van het programma (geïntegreerde toepassingen). Deze activiteiten mogen evenwel niet ten koste gaan van de op acceptatie van diensten en op gebruikersacceptatie gerichte activiteiten waarmee de Commissie de voor Copernicus verantwoordelijke entiteiten heeft belast. De belasting van het Agentschap met de ontwikkeling van downstreamtoepassingen belet het andere belaste entiteiten niet om downstreamtoepassingen te ontwikkelen. Bovendien moet het Agentschap de taken uitvoeren die de Commissie aan het Agentschap overdraagt door middel van een of meerdere bijdrageovereenkomsten krachtens een overeenkomst inzake financieel kaderpartnerschap die betrekking hebben op ▌ andere specifieke taken die verband houden met het programma. Wanneer de taken aan het Agentschap worden toevertrouwd, moet gezorgd worden voor voldoende personele, administratieve en financiële middelen.
(28 bis) Galileo en Egnos zijn complexe systemen die intensieve coördinatie vereisen. Aangezien Galileo en Egnos Unie-onderdelen zijn, moet de coördinatie in handen zijn van een instelling of orgaan van de Unie. Daar het kan voortbouwen op de expertise die het de afgelopen jaren heeft opgebouwd, is het Agentschap het meest geschikte orgaan om alle operationele taken in verband met de exploitatie van deze systemen te coördineren, met uitzondering van de internationale samenwerking. Het Agentschap moet daarom worden belast met het beheer van de exploitatie van Egnos en Galileo. Dit betekent evenwel niet dat het Agentschap de taken in verband met de exploitatie van de systemen alleen moet verrichten. Het kan steunen op de expertise van andere entiteiten, in het bijzonder die van het Europees Ruimteagentschap. Het moet hierbij onder meer gaan om activiteiten op het gebied van evolutie van systemen, ontwerp en ontwikkeling van delen van het grondsegment en satellieten die aan het Europees Ruimteagentschap moeten worden toevertrouwd. De toewijzing van taken aan andere entiteiten berust op de deskundigheid van deze entiteiten en moet erop gericht zijn dubbel werk te voorkomen.
(29) Het Europees Ruimteagentschap is een internationale organisatie met uitgebreide expertise op het vlak van ruimtevaart die in 2004 een kaderovereenkomst afsloot met de Europese Gemeenschap. Het is derhalve een belangrijke partner bij de uitvoering van het programma waarmee gepaste relaties moeten worden aangeknoopt. In dit verband, en in overeenstemming met het Financieel Reglement, moet de Commissie een overeenkomst inzake financieel kaderpartnerschap sluiten met het Europees Ruimteagentschap en het Agentschap die van toepassing is op alle financiële betrekkingen tussen de Commissie, het Agentschap en het Europees Ruimteagentschap en hun samenhang waarborgt, in overeenstemming met de kaderovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Europees Ruimteagentschap, en met name met de artikelen 2 en 5 daarvan. Aangezien het Europees Ruimteagentschap geen Unie-orgaan is en niet is onderworpen aan het recht van de Unie, is het echter van essentieel belang dat het Europees Ruimteagentschap passende maatregelen neemt ter bescherming van de belangen van de Unie en haar lidstaten en ten aanzien van de uitvoering van de begroting, en dat de taken die het zijn toevertrouwd in overeenstemming zijn met de besluiten van de Commissie. De overeenkomst moet ook alle nodige bepalingen bevatten om de financiële belangen van de Unie te vrijwaren.
(30) De werking van het SATCEN als een Europees autonoom vermogen dat toegang biedt tot informatie en diensten op basis van de exploitatie van de betreffende ruimteactiva en aanverwante gegevens werd reeds bevestigd bij de tenuitvoerlegging van Besluit nr. 541/2014/EU.
(31) Teneinde de vertegenwoordiging van gebruikers structureel te verankeren in het bestuur van Govsatcom en de behoeften en vereisten van gebruikers over nationale grenzen en burgerlijk-militaire tussenschotten te aggregeren, moeten de relevante entiteiten van de Unie die nauwe betrekkingen hebben met de gebruikers, zoals het Europees Defensieagentschap, het Europees Grens- en kustwachtagentschap, het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, het Europees Bureau voor visserijcontrole, het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving, het militair plannings- en uitvoeringsvermogen, het civiel plannings- en uitvoeringsvermogen en het Coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties, coördinatietaken hebben ten aanzien van bepaalde groepen gebruikers. Op geaggregeerd niveau moet het Agentschap gebruikersgerelateerde aspecten voor de burgerlijke ▌gebruikersgemeenschappen coördineren en kunnen zij het operationele gebruik, de vraag, de naleving van vereisten en veranderende behoeften en vereisten monitoren.
(32) Gezien het belang van met de ruimtevaart verband houdende activiteiten voor de economie van de Unie en de levens van burgers van de Unie, en het tweeërlei gebruik van de systemen en van de toepassingen die op deze systemen zijn gebaseerd, moet het bereiken en handhaven van een hoog niveau van veiligheid een topprioriteit zijn voor het programma, met name om de belangen van de Unie en van haar lidstaten te vrijwaren, onder meer in verband met gerubriceerde en andere gevoelige niet-gerubriceerde informatie.
(33) Zonder afbreuk te doen aan de prerogatieven van de lidstaten op het gebied van nationale veiligheid moeten de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger elk binnen hun respectieve bevoegdheidsgebied de beveiliging van het programma waarborgen in overeenstemming met deze verordening en, in voorkomend geval, Besluit 201x/xxx/GBVB van de Raad(10).
(33 bis) Gezien de specifieke deskundigheid waarover EDEO beschikt en zijn regelmatige contacten met de overheidsdiensten van derde landen en met internationale organisaties, kan de EDEO de Commissie bijstaan bij de verrichting van sommige van haar taken in verband met de beveiliging van het programma op het vlak van de externe betrekkingen, overeenkomstig Besluit 2010/427/EU van de Raad.
(34) Onverminderd de exclusieve verantwoordelijkheid van de lidstaten op het gebied van nationale veiligheid, als bepaald in artikel 4, lid 2, VEU, en het recht van de lidstaten om hun wezenlijke veiligheidsbelangen te verdedigen overeenkomstig artikel 346 VWEU, moet een specifiek beheer van de beveiliging tot stand worden gebracht om een soepele tenuitvoerlegging van het programma te waarborgen. Dit beheer ▌moet worden gebaseerd op drie belangrijke beginselen. In de eerste plaats is het absoluut noodzakelijk dat de uitgebreide, unieke ervaring van de lidstaten op het gebied van beveiligingsaangelegenheden zoveel mogelijk in overweging wordt genomen. Ten tweede moeten, ter voorkoming van belangenconflicten en eventuele tekortkomingen in de toepassing van beveiligingsregels, de operationele functies worden gescheiden van de beveiligingshomologatiefuncties. Ten derde is de entiteit die verantwoordelijk is voor het beheer van alle of een deel van de bestanddelen van het programma ook het best geplaatst om de beveiliging van de haar opgedragen taken te beheren. De beveiliging van het programma zal berusten op de ervaring die de afgelopen jaren is opgedaan bij de tenuitvoerlegging van Galileo, Egnos en Copernicus. Goed beveiligingsbestuur vereist ook dat de rollen op passende wijze worden verdeeld onder de verschillende spelers. Aangezien zij verantwoordelijk is voor het programma, moet de Commissie, onverminderd de prerogatieven van de lidstaten op het gebied van nationale veiligheid, de algemene beveiligingsvereisten bepalen die van toepassing zijn op elk van de onderdelen van het programma.
(34x) De cyberbeveiliging van Europese ruimtevaartinfrastructuur, zowel op de grond als in de ruimte, is essentieel om de continuïteit van de exploitatie van de systemen alsook van de diensten te waarborgen. Er moet bij de vaststelling van de veiligheidsvereisten derhalve terdege rekening worden gehouden met de noodzaak om de systemen en hun diensten tegen cyberaanvallen te beschermen, onder meer door gebruik te maken van nieuwe technologieën.
(34 bis) Wanneer dit op grond van de risico- en dreigingsanalyse wenselijk wordt geacht, moet de Commissie een beveiligingscontrolestructuur vaststellen. Dit beveiligingscontroleorgaan moet een entiteit zijn die voldoet aan de binnen het toepassingsgebied van Besluit 201/xxx/GBVB ontwikkelde instructies. Voor Galileo moet dit het Galileo-centrum voor de beveiligingscontrole zijn. Met betrekking tot de tenuitvoerlegging van Besluit 201/xxx/GBVB wordt de rol van de raad voor de veiligheidsaccreditatie beperkt tot het verstrekken van input aan de Raad en/of de HV in verband met de veiligheidsaccreditatie van het systeem.
(35) Gezien het unieke karakter en de complexiteit van het programma en het verband met veiligheid, moeten voor de beveiligingshomologatie erkende en beproefde beginselen worden gevolgd. Het is dus absoluut noodzakelijk dat de beveiligingshomologatiewerkzaamheden worden uitgevoerd op basis van collectieve verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de Unie en haar lidstaten, door te streven naar het bouwen van consensus en alle belanghebbenden te betrekken bij de kwestie van veiligheid, en dat er een procedure voor permanente risicomonitoring wordt ingevoerd. Het is eveneens onontbeerlijk dat technische beveiligingshomologatiewerkzaamheden worden toevertrouwd aan vakmensen die voldoende bekwaamheid bezitten op het vlak van de homologatie van complexe systemen en over een veiligheidsmachtiging van een passend niveau beschikken.
(35x) Gerubriceerde informatie van de EU moet worden behandeld overeenkomstig de veiligheidsvoorschriften als vastgelegd in Besluit (EU, Euratom)2015/444 en Besluit 2013/488/EU. Overeenkomstig het besluit van de Raad moeten de lidstaten de daarin vastgelegde beginselen en minimumnormen eerbiedigen, teneinde ervoor te zorgen dat ten aanzien van gerubriceerde EU-informatie een vergelijkbaar beschermingsniveau bestaat.
(36) Om de veilige uitwisseling van informatie te garanderen, moeten passende overeenkomst worden vastgesteld om te zorgen voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie die aan derde landen en internationale organisaties wordt verstrekt in het kader van het programma.
(37) Een van de belangrijkste doelstellingen van het programma bestaat uit het waarborgen van de veiligheid en de strategische autonomie ervan, het versterken van het vermogen om op te treden in een groot aantal sectoren, met name op het gebied van beveiliging, en het profiteren van de mogelijkheden die de ruimtevaart biedt voor de veiligheid van de Unie en haar lidstaten. Deze doelstelling vereist strikte regels inzake de subsidiabiliteit van de entiteiten die kunnen deelnemen aan de activiteiten die worden gefinancierd in het kader van het programma waarvoor toegang tot gerubriceerde EU-informatie (EUCI) en gevoelige niet-gerubriceerde informatie nodig is.
(37 bis) In het kader van het programma dient sommige informatie, die weliswaar niet gerubriceerd is, te worden behandeld in overeenstemming met reeds geldende wetgeving of nationale wetten, regels en verordening, onder meer door middel van beperkingen ten aanzien van de verspreiding ervan.
(38) In een toenemend aantal belangrijke economische sectoren, en met name in de sectoren vervoer, telecommunicatie, landbouw en energie, neemt het gebruik van satellietnavigatie- en aardobservatiesystemen gestaag toe. Het programma moet de synergieën tussen deze sectoren benutten, daarbij rekening houdend met de voordelen die ruimtevaarttechnologieën deze sectoren bieden, de ontwikkeling van compatibele apparatuur ondersteunen en de ontwikkeling van desbetreffende normen en certificaties bevorderen. Synergieën tussen ruimtevaartactiviteiten en activiteiten in verband met de veiligheid en defensie van de Europese Unie en haar lidstaten nemen eveneens toe. Volledige controle van satellietnavigatie moet daarom de technologische onafhankelijkheid van de Unie, ook op de langere termijn voor de onderdelen van de infrastructuur, garanderen en zorgen voor de strategische autonomie van de Unie.
(39) Het Galileo-programma beoogt de invoering en exploitatie van de eerste specifiek voor civiele doeleinden ontworpen mondiale infrastructuur voor navigatie en plaatsbepaling per satelliet, die door diverse publieke en particuliere actoren in Europa en in de hele wereld kan worden gebruikt. Galileo functioneert onafhankelijk van andere bestaande of potentiële systemen en draagt zo onder meer bij tot de strategische autonomie van de Unie. De tweede generatie van het systeem moet vóór 2030 geleidelijk worden ingevoerd, aanvankelijk met beperkte operationele capaciteit.
(40) Het doel van Egnos is de verbetering van de kwaliteit van open signalen van bestaande mondiale systemen voor satellietnavigatie, met name die welke worden uitgestoten door het Galileo-systeem. De door Egnos geboden diensten moeten als prioriteit voor het einde van 2016 het binnen Europa gelegen grondgebied van de lidstaten dekken, voor deze doelstelling met inbegrip van Cyprus, de Azoren, de Canarische eilanden en Madeira. Op het gebied van de luchtvaart moeten al deze gebieden van Egnos profiteren voor luchtvaartnavigatiediensten voor alle door Egnos ondersteunde prestatieniveaus. Afhankelijk van de technische haalbaarheid en, voor de bescherming van mensenlevens, op basis van internationale overeenkomsten, kan de geografische dekking van de door Egnos geleverde diensten naar andere regio's in de wereld worden uitgebreid. Onverminderd Verordening (EU) 2018/1139 en de noodzakelijke kwaliteitsmonitoring van de dienstverlening van Galileo voor doeleinden in de luchtvaart moet worden opgemerkt dat hoewel de door Galileo uitgezonden signalen doeltreffend kunnen worden gebruikt om de positionering van vliegtuigen te vergemakkelijken, in alle fasen van de vlucht, door middel van de noodzakelijke augmentatiesystemen (lokaal, regionaal, luchtvaartelektronica aan boord), enkel plaatselijke of regionale augmentatiesystemen zoals Egnos in Europa diensten op het vlak van luchtverkeersbeheer (ATM) en luchtvaartnavigatie (ANS) mogen verlenen. De dienst beveiliging van mensenlevens van Egnos moet worden verstrekt in overeenstemming met de toepasselijke ICAO-normen.
(41) Het is van essentieel belang dat ▌de duurzaamheid van de ▌Galileo- en Egnossystemen ▌worden gewaarborgd, evenals de continuïteit, beschikbaarheid, nauwkeurigheid, betrouwbaarheid en veiligheid van de diensten ervan. In een veranderende omgeving en een snel veranderende markt moet hun ontwikkeling ook worden voortgezet en nieuwe generaties van deze systemen, met inbegrip van aanverwante ruimtevaart- en grondsegmentontwikkelingen, moeten worden voorbereid.
▌
(43) De term "commerciële dienst" die wordt gebruikt in Verordening (EU) nr. 1285/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende de uitvoering en exploitatie van de Europese satellietnavigatiesystemen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 876/2002 van de Raad en Verordening (EG) nr. 683/2008 van het Europees Parlement en de Raad(11) is niet langer geschikt in het licht van de ontwikkeling van die dienst. In plaats daarvan zijn twee afzonderlijke diensten geïdentificeerd, namelijk de hogeprecisiedienst en de authenticatiedienst(12).
(44) Om te zorgen voor een optimale benutting van de aangeboden diensten, moeten de door Galileo en Egnos geleverde diensten, ook op gebruikersniveau, compatibel en interoperabel met elkaar en, voor zover mogelijk, met andere satellietnavigatiesystemen en met conventionele radionavigatiemiddelen zijn, indien dergelijke compatibiliteit en interoperabiliteit is vastgelegd in een internationale overeenkomst, onverminderd het doel van strategische autonomie van de Unie.
(45) Gezien het belang voor Galileo en Egnos van hun grondinfrastructuur en het effect ervan op hun veiligheid, moet de bepaling van de locatie van de infrastructuur door de Commissie gebeuren. De stationering van de grondinfrastructuur van de systemen moet volgens een open en transparant proces blijven verlopen, in voorkomend geval met betrokkenheid van het Agentschap op basis van zijn bevoegdheidsterrein.
(46) Teneinde de socio-economische voordelen van Galileo en Egnos te maximaliseren en tegelijkertijd bij te dragen aan de strategische autonomie van de Unie, voornamelijk in gevoelige sectoren en op het vlak van beveiliging en veiligheid, moet het gebruik van de door Egnos en Galileo verleende diensten in andere beleidsdomeinen van de Unie worden bevorderd waar dit gerechtvaardigd is en voordelen kan opleveren. Daarnaast is het van belang om tijdens dit proces maatregelen te treffen ter bevordering van het gebruik van deze diensten in alle lidstaten.
(47) Copernicus moet zorgen voor autonome toegang tot milieukennis en cruciale technologieën voor aardobserverings- en geo-informatiediensten, om de Unie te ondersteunen bij onafhankelijke besluitvorming en zelfstandig optreden, o.a. op het gebied van milieu, klimaatverandering, mariene, maritieme, landbouw- en plattelandsontwikkeling, behoud van cultureel erfgoed, civiele bescherming, toezicht op land en infrastructuur, veiligheid en de digitale economie.
(47 ter) De onderdelen van het Programma moeten de toepassing van digitale technologieën in ruimtevaartsystemen, de gegevens- en dienstendistributie en de downstreamontwikkeling stimuleren. In dat verband moet bijzondere aandacht worden besteed aan de initiatieven en acties die de Commissie heeft voorgesteld in haar mededelingen van 14 september 2016 getiteld "Connectiviteit voor een competitieve digitale eengemaakte markt – Naar een Europese gigabitmaatschappij" en "5G voor Europa: een actieplan".
(48) Copernicus moet voortbouwen op, continuïteit verzekeren met en steun bieden aan de werkzaamheden en verworvenheden in het kader van Verordening (EU) nr. 377/2014 van het Europees Parlement en de Raad(13) tot vaststelling van het programma van de Europese Unie voor aardobservatie en -monitoring (Copernicus) en Verordening (EU) nr. 911/2010 van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees programma voor monitoring van de aarde (GMES) en zijn initiële operationele diensten(14). Hierbij moet rekening worden gehouden met recente tendensen op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkelingen en innovaties die gevolgen hebben voor het domein van de aardobservatie, alsook ontwikkelingen op het vlak van de analyse van big data en artificiële intelligentie en verwante strategieën en initiatieven op het niveau van de Unie(15). Voor de ontwikkeling van nieuwe elementen moet de Commissie nauw samenwerken met de lidstaten, het Europees Ruimteagentschap, EUMETSAT en, in voorkomend geval, andere entiteiten die over ruimtevaartactiva en activa in de ruimte beschikken. In de mate van het mogelijke moet gebruik worden gemaakt van de capaciteiten voor satellietobservaties van de lidstaten, het Europees Ruimteagentschap, Eumetsat(16) en andere entiteiten, met inbegrip van commerciële initiatieven in Europa, waardoor ook wordt bijgedragen aan de ontwikkeling van een levensvatbare commerciële ruimtevaartsector in Europa. Indien haalbaar en passend moet tevens gebruik worden gemaakt van de beschikbare in-situ- en aanvullende gegevens die in hoofdzaak door de lidstaten worden verstrekt overeenkomstig Richtlijn 2007/2/EG(17). De Commissie moet samenwerken met de lidstaten en het Europees Milieuagentschap om voor Copernicus een efficiënte toegang tot en een efficiënt gebruik van de in-situgegevens te verzekeren.
(49) Copernicus moet worden uitgevoerd conform de doelstellingen van Richtlijn 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake het hergebruik van overheidsinformatie, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2013/37/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot wijziging van Richtlijn 2003/98/EG inzake het hergebruik van overheidsinformatie(18), met name transparantie, het scheppen van voorwaarden die gunstig zijn voor de ontwikkeling van diensten, het bijdragen tot economische groei en het scheppen van werkgelegenheid in de Unie. Copernicusgegevens en Copernicusinformatie moeten kosteloos en open toegankelijk zijn.
(49 bis) Het potentieel van Copernicus moet volledig worden benut en moet ten goede komen aan de gehele Europese gemeenschap en economie, en niet alleen aan de rechtstreekse begunstigden. Daartoe moeten meer maatregelen worden genomen om de acceptatie ervan door gebruikers aan te moedigen en meer te doen om niet-specialisten in staat te stellen de gegevens te gebruiken, hetgeen de groei, de werkgelegenheid en de kennisoverdracht zal stimuleren.
(50) Copernicus is een door de gebruikers gestuurd programma. De ontwikkeling ervan moet derhalve worden gebaseerd op de veranderende vereisten van de Copernicuskerngebruikers en ook de opkomst van zowel openbare als particuliere nieuwe gebruikersgemeenschappen erkennen. Copernicus moet worden gebaseerd op een analyse van opties om tegemoet te komen aan de veranderende behoeften van gebruikers, onder meer op het vlak van de uitvoering, en de monitoring van beleidsmaatregelen van de Unie die de continue effectieve betrokkenheid van gebruikers vereisen, met name met betrekking tot de definitie en validering van vereisten.
(51) Copernicus is reeds operationeel. Het is derhalve belangrijk om de continuïteit van de reeds bestaande infrastructuur en diensten te waarborgen en tegelijkertijd aanpassingen aan de veranderende gebruikersbehoeften, marktomgeving door te voeren, met name de opkomst van particuliere actoren in de ruimte ("nieuwe ruimtevaart") en socio-politieke ontwikkelingen die een snelle reactie vereisen. Dit vereist een ontwikkeling van de functionele structuur van Copernicus om beter rekening te houden met de overgang van de eerste fase van de operationele diensten naar de levering van geavanceerde en meer gerichte diensten aan nieuwe gebruikersgroepen en de bevordering van downstreammarkten met toegevoegde waarde. Daartoe moet bij de verdere uitvoering een benadering worden toegepast die de datawaardeketen volgt, d.w.z. gegevensverwerving, gegevens- en informatieverwerking, ‑verdeling en ‑exploitatie, en op gebruikers- en marktacceptatie en capaciteitsopbouw gerichte activiteiten, terwijl het strategische planningsproces in het kader van Horizon Europa onderzoeks- en innovatieactiviteiten zal identificeren die gebruik moeten maken van Copernicus.
(52) Met betrekking tot gegevensverwerving moeten de activiteiten in het kader van Copernicus gericht zijn op de voltooiing en handhaving van de bestaande ruimtevaartinfrastructuur, de voorbereiding van de vervanging van de satellieten aan het einde van hun levensduur, evenals het opstarten van nieuwe missies met name met betrekking tot nieuwe observatiesystemen ter ondersteuning van de succesvolle aanpak van mondiale klimaatverandering (bv. monitoring van antropogene CO2- en andere broeikasgasemissies). Wat de activiteiten in het kader van Copernicus betreft, moet de wereldwijde monitoring uitgebreid worden tot de poolgebieden en de naleving van milieuvoorschriften, verplichte milieumonitoring en -verslaglegging en innovatieve milieutoepassingen op het gebied van land- en bosbouw, het beheer van water en mariene hulpbronnen en cultureel erfgoed (bv. voor de monitoring van gewassen, waterbeheer en betere brandmonitoring) ondersteunen. Copernicus moet daarbij zoveel mogelijk als hefboom worden aangewend en maximaal voordeel halen uit de investeringen die in het kader van de vorige financieringsperiode (2014-2020) zijn gedaan, met inbegrip van de investeringen door de lidstaten, ESA en EUMETSAT, en tegelijkertijd nieuwe operationele en zakelijke modellen onderzoeken ter verdere aanvulling van de capaciteiten van Copernicus. Copernicus kan ook voortbouwen op de succesvolle partnerschappen met lidstaten om de veiligheidsdimensie verder te ontwikkelen in het kader van passende bestuursmechanismen om tegemoet te komen aan de veranderende gebruikersbehoeften in de veiligheidssector.
(53) In het kader van de taak van Copernicus op het vlak van gegevens- en informatieverwerking moet het programma de duurzaamheid op lange termijn en de verdere ontwikkeling van zijn diensten waarborgen door informatie te verstrekken om te voldoen aan de behoeften van de overheidssector en de behoeften die voortvloeien uit de internationale verplichtingen van de Unie, en om optimaal gebruik te maken van de kansen voor commerciële exploitatie. In het bijzonder moet Copernicus op lokaal, nationaal, Europees en mondiaal niveau, informatie verstrekken over de samenstelling van de atmosfeer en de luchtkwaliteit, informatie over de toestand en de dynamiek van de oceanen, informatie inzake land- en ijsmonitoring ter ondersteuning van de uitvoering van lokale, nationale en Europese beleidsmaatregelen; informatie ter ondersteuning van de aanpassing aan of de mitigatie van klimaatverandering; geospatiale informatie ter ondersteuning van crisisbeheersing, met inbegrip van preventiemaatregelen, waarborging van de naleving van milieuvoorschriften, evenals civiele bescherming, met inbegrip van ondersteuning van het externe optreden van de Unie. De Commissie dient passende contractuele regelingen vast te stellen ter bevordering van de continuïteit van de dienstverlening.
(54) Bij de uitvoering van de Copernicus-diensten moet de Commissie een beroep doen op bevoegde entiteiten, relevante agentschappen van de Unie, groepen of consortia van nationale organen, of een bevoegd orgaan dat in aanmerking kan komen voor een bijdrageovereenkomst. Bij de selectie van deze entiteiten moet de Commissie ervoor zorgen dat er geen sprake is van onderbrekingen in de verrichtingen en dienstverlening en dat, indien uit veiligheidsoogpunt gevoelige gegevens zijn betrokken, de betrokken entiteiten capaciteiten hebben op het gebied van tijdige waarschuwing en crisistoezicht in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en in het bijzonder het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB). Overeenkomstig artikel 154 van het Financieel Reglement, zijn personen en entiteiten die zijn belast met de tenuitvoerlegging van Uniemiddelen verplicht om het non-discriminatiebeginsel ten aanzien van alle lidstaten te eerbiedigen; dit beginsel moet worden gewaarborgd middels de desbetreffende bijdrageovereenkomsten in verband met de verlening van de Copernicusdiensten.
(55) Door de uitvoering van de Copernicusdiensten moeten diensten bovendien gemakkelijker ingang kunnen vinden bij het publiek, aangezien gebruikers zo kunnen inspelen op de beschikbaarheid en de ontwikkeling van diensten, alsmede op samenwerking met lidstaten en andere partijen. Daartoe moeten de Commissie en de entiteiten waaraan zij de levering van diensten heeft toevertrouwd nauw samenwerken met kerngebruikersgemeenschappen in Europa bij de verdere ontwikkeling van het aanbod van Copernicusdiensten en -informatie, om aan de veranderende behoeften van de publieke sector en het beleid te voldoen en zodoende een zo breed mogelijke benutting van aardobservatiegegevens te verwezenlijken. De Commissie en de lidstaten moeten samenwerken om de in-situcomponent van Copernicus te ontwikkelen en om de integratie van in-situgegevensreeksen met gegevensreeksen uit de ruimtevaart te vergemakkelijken met het oog op verbeterde Copernicusdiensten.
(55 bis) Het beleid van gratis, volledige en open gegevens van Copernicus is een van de meest succesvolle elementen van de uitvoering van Copernicus en heeft geleid tot een grote vraag naar zijn gegevens en informatie. Copernicus is hiermee een van de grootste leveranciers van aardobservatiegegevens ter wereld. Er is een duidelijke noodzaak om de continuïteit van vrije, volledige en open verstrekking van gegevens op de lange termijn en op een veilige manier te waarborgen, teneinde de ambitieuze doelstellingen van de ruimtevaartstrategie voor Europa (2016) te verwezenlijken. Copernicus-gegevens worden in de eerste plaats gegenereerd ten behoeve van Europese burgers. Door deze gegevens gratis ter beschikking te stellen worden mondiale samenwerkingsmogelijkheden voor bedrijven en wetenschappers uit de EU gemaximaliseerd en wordt een bijdrage geleverd aan een doeltreffend Europees ruimte-ecosysteem. Wanneer de toegang tot Copernicusgegevens en -informatie zou worden beperkt, dient dit te gebeuren in overeenstemming met het gegevensbeleid van Copernicus als gedefinieerd in onderhavige verordening en in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1159/2013 van de Commissie.
(56) De in het kader van Copernicus geproduceerde gegevens en informatie moeten volledig, open en kosteloos toegankelijk zijn, behoudens passende voorwaarden en beperkingen, zodat die gegevens en informatie zo veel mogelijk worden gebruikt en gedeeld, en de markten voor Europese aardobservatiegegevens, en meer bepaald de downstreamsector, worden versterkt om de groei en het scheppen van werkgelegenheid in de Unie te bevorderen. Op basis van een dergelijke regeling moet de verstrekking van gegevens en informatie met een hoge mate van samenhang, continuïteit, betrouwbaarheid en kwaliteit mogelijk blijven. Dit pleit voor grootschalige en gebruiksvriendelijke toegang tot, verwerking en gebruik van Copernicusgegevens en -informatie op verschillende actualiteitsniveaus, waarvoor de Commissie een geïntegreerde aanpak moet blijven volgen, zowel op het niveau van de EU als dat van de lidstaten, waardoor tevens de integratie met andere bronnen van gegevens en informatie mogelijk wordt. De Commissie moet daarom de noodzakelijke maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat Copernicusgegevens en ‑informatie eenvoudig en efficiënt toegankelijk zijn en kunnen worden gebruikt, onder meer door de diensten voor de toegang tot gegevens en informatie van Copernicus (DIAS) binnen de lidstaten te bevorderen en, bij de mogelijke bevordering van interoperabiliteit tussen de bestaande Europese infrastructuren voor aardobservatiegegevens, synergieën met deze middelen tot stand te brengen om de marktacceptatie van Copernicusgegevens en ‑informatie te maximaliseren en te versterken.
(57) De Commissie moet samenwerken met gegevensverstrekkers om de vergunningsvoorwaarden voor gegevens van derden overeen te komen, teneinde het gebruik daarvan binnen Copernicus te vergemakkelijken, in overeenstemming met deze verordening en de toepasselijke rechten van derden. Aangezien bepaalde Copernicusgegevens en bepaalde Copernicusinformatie, met inbegrip van hogeresolutiebeelden, van invloed kunnen zijn op de veiligheid van de Unie of van haar lidstaten, moeten in met redenen omklede gevallen maatregelen kunnen worden vastgesteld teneinde naar risico's en dreigingen voor de veiligheid van de Unie of haar lidstaten te handelen.
(58) De bepalingen van de rechtshandelingen aangenomen op grond van eerdere verordeningen zonder einddatum moeten blijven gelden, tenzij ze in strijd zijn met de nieuwe verordening. Dit heeft met name betrekking op Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1159/2013 van de Commissie tot vaststelling van registratie- en vergunningsvoorwaarden voor GMES-gebruikers en vaststelling van criteria voor het beperken van de toegang tot GMES-specifieke gegevens en GMES-dienstinformatie(19).
(59) Teneinde het gebruik van aardobservatiegegevens en -technologieën door lokale, regionale of nationale overheden, kleine en middelgrote ondernemingen, wetenschappers en onderzoekers te bevorderen en te faciliteren, moeten speciale netwerken voor Copernicus-gegevensdistributie, waaronder nationale en regionale instanties zoals "Copernicus Relays" en "Copernicus Academies", worden bevorderd door middel van activiteiten die gericht zijn op de acceptatie ervan door gebruikers. Hiertoe moeten de Commissie en de lidstaten ernaar streven nauwere banden te smeden tussen Copernicus en beleidsmaatregelen op EU- en nationaal niveau teneinde de vraag naar commerciële toepassingen en diensten aan te moedigen, en ondernemingen, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen en start-ups, in staat te stellen toepassingen te ontwikkelen op basis van gegevens en informatie van Copernicus met het oog op de ontwikkeling van een concurrerend ecosysteem voor aardobservatiegegevens in Europa.
(60) Op het internationale niveau moet Copernicus voorzien in nauwkeurige en betrouwbare informatie voor de samenwerking met derde landen en internationale organisaties, en ter ondersteuning van het buitenlands beleid en het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking van de Unie. Copernicus moet worden beschouwd als een Europese bijdrage aan het wereldwijde systeem van systemen voor aardobservatie (GEOSS), het Comité voor aardobservatiesatellieten (CEOS), de Conferentie van de Partijen (COP) bij het Verdrag van 1992 van de Verenigde Naties over de klimaatverandering (UNFCCC), de verwezenlijking van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling, en het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering. Er moet passende samenwerking tot stand worden gebracht of onderhouden met de relevante sectorale organen van de VN en de Wereld Meteorologische Organisatie.
(61) Bij de uitvoering van Copernicus moet de Commissie, in voorkomend geval, een beroep doen op Europese intergouvernementele organisaties waarmee zij reeds een partnerschap heeft, in het bijzonder ESA, voor de ontwikkeling, coördinatie, tenuitvoerlegging en uitwerking van de ruimtecomponenten, toegang tot gegevens van derde partijen, indien van toepassing, en, wanneer dit niet door andere entiteiten wordt gedaan, de uitvoering van specifieke missies. Voorts dient de Commissie een beroep te doen op de Europese Organisatie voor de exploitatie van meteorologische satellieten (European Organisation for the Exploitation of Meteorological Satellites - EUMETSAT) voor de uitvoering van specifieke missies of delen ervan en, in voorkomend geval, en de toegang tot gegevens van bijdragende missies overeenkomstig het mandaat en de deskundigheid van EUMETSAT.
(61 bis) Op het gebied van diensten, moet de Commissie passende aanspraak maken op de specifieke capaciteiten van agentschappen van de Unie, zoals het Europees Milieuagentschap, het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, het Europees Grens- en kustwachtagentschap, alsmede het Satcen en de Europese investeringen in monitoringdiensten voor het mariene milieu die reeds werden gedaan door Mercator Ocean. Op het vlak van veiligheid wordt met de Hoge Vertegenwoordiger een alomvattende aanpak op het niveau van de Unie nagestreefd. Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) van de Commissie is actief betrokken geweest bij het van start gaan van het GMES-initiatief en heeft steun verleend aan ontwikkelingen inzake Galileo en ruimteweer. Krachtens Verordening (EU) nr. 377/2014 beheert het GCO de Copernicusdienst voor het beheer van noodsituaties en de mondiale component van de Copernicusdienst voor landmonitoring, en draagt het bij aan de evaluatie van de kwaliteit en de geschiktheid voor het beoogde gebruik van gegevens en informatie, en aan de toekomstige ontwikkeling. De Commissie moet voor de uitvoering van Copernicus een beroep blijven doen op de wetenschappelijke en technische ondersteuning van het GCO.
(62) Naar aanleiding van de verzoeken van het Europees Parlement en de Raad heeft de Unie een ondersteuningskader voor ruimtebewaking en monitoring (SST) vastgesteld bij Besluit nr. 541/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot oprichting van een ondersteuningskader voor ruimtebewaking en monitoring. Ruimteschroot is inmiddels een ernstige bedreiging voor de beveiliging, de veiligheid en de haalbaarheid van ruimtevaartactiviteiten. Het SST is derhalve essentieel om de continuïteit van de componenten van het programma en hun bijdragen aan het beleid van de Unie te vrijwaren. Door de verspreiding van ruimteschroot te proberen voorkomen, draagt het SST bij aan het waarborgen van duurzame en gegarandeerde toegang tot en het gebruik van de ruimte, een mondiaal gemeenschappelijk doel. In dit verband kan het eveneens steun bieden bij de voorbereiding van Europese "saneringsprojecten" in een baan om de aarde.
(63) Binnen het SST moet verder worden gewerkt aan de ontwikkeling van de prestaties en autonomie van SST-capaciteiten. Met het oog hierop moet het leiden tot de oprichting van een autonome Europese catalogus van voorwerpen in de ruimte, die is gebaseerd op gegevens uit het netwerk van SST-sensoren. Indien van toepassing kan de Unie overwegen om een deel van de gegevens beschikbaar te stellen voor commerciële, niet‑commerciële en onderzoeksdoeleinden. De SST moet ook steun blijven verlenen voor de exploitatie en verstrekking van SST-diensten. Aangezien SST-diensten gebruikersgestuurd ▌zijn, moeten passende mechanismen worden ingevoerd om de behoeften van de gebruikers te verzamelen, waaronder behoeften op het gebied van veiligheid en de doorgifte van nuttige informatie aan en door openbare instellingen, ter verbetering van de doeltreffendheid van het systeem, met inachtneming van het nationale veiligheids- en beveiligingsbeleid.
(64) De exploitatie van SST-diensten moet gebaseerd zijn op een partnerschap tussen de Unie en de lidstaten en gebruikmaken van bestaande en toekomstige nationale deskundigheid en systemen, waaronder die welke via het Europees Ruimteagentschap of door de Unie zijn ontwikkeld. Het moet mogelijk zijn om financiële steun te bieden voor de ontwikkeling van nieuwe SST-sensoren. Indachtig het gevoelige karakter van de SST, moet de controle over nationale sensoren en hun exploitatie, onderhoud en vernieuwing en de verwerking van gegevens die tot de verstrekking van SST-diensten leidt een bevoegdheid van de deelnemende lidstaten blijven.
(65) Lidstaten met toereikend bezit van of toegang tot SST-capaciteiten moeten kunnen deelnemen aan de verstrekking van de SST-diensten. De deelnemende lidstaten in het krachtens Besluit nr. 541/2014/EU opgerichte SST-consortium moeten worden geacht aan die criteria te voldoen. Deze lidstaten moeten een gezamenlijk voorstel indienen en aantonen dat is voldaan aan verdere elementen met betrekking tot de operationele inrichting. ▌ Er moeten passende regels worden vastgesteld voor de selectie en organisatie van de deelnemende lidstaten.
(65 bis) Aan de Commissie moeten uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend teneinde de gedetailleerde procedures en elementen te definiëren om de deelname van de lidstaten tot stand te brengen. Indien geen gezamenlijk voorstel is ingediend of indien de Commissie van oordeel is dat een dergelijk voorstel niet aan de vastgestelde criteria voldoet, kan de Commissie een tweede etappe voor de deelname van lidstaten initiëren. De procedures en elementen voor die tweede etappe moeten bepalen welke omloopbanen bestreken moeten worden, waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak om zo veel mogelijk lidstaten te laten deelnemen aan de verstrekking van SST-diensten. Wanneer deze procedures en elementen de Commissie de mogelijkheid bieden om meerdere voorstellen te selecteren zodat alle omloopbanen worden bestreken, moet eveneens worden gezorgd voor passende mechanismen voor coördinatie tussen de groepen lidstaten en voor een doeltreffende oplossing om alle SST-diensten te dekken.
(66) Zodra het SST is ingericht, moeten de beginselen van complementariteit van activiteiten en de continuïteit van gebruikersgerichte SST-diensten van hoge kwaliteit worden geëerbiedigd en moet het SST gebaseerd zijn op de beste expertise. Onnodig dubbel werk voor het SST moet derhalve worden vermeden. Eventuele overbodige capaciteiten moeten ▌de continuïteit, de kwaliteit en de robuustheid van de SST-diensten te waarborgen. De werkzaamheden van de deskundigenteams moeten helpen onnodig dubbel werk te voorkomen.
(67) Daarnaast moet het SST gunstig zijn voor de bestaande beperkingsmaatregelen, zoals de COPUOS-richtlijnen inzake het beperken van ruimteschroot ▌en de ontwerprichtsnoeren voor de houdbaarheid op lange termijn van activiteiten in de ruimte of andere initiatieven om de veiligheid, de beveiliging en de duurzaamheid van activiteiten in de ruimte te garanderen. Met het oog op het verminderen van de risico's op botsingen moet het SST ook synergieën nastreven met initiatieven voor actieve verwijdering en passivering van ruimteschroot. Het SST moet bijdragen tot het vreedzame gebruik en de vreedzame verkenning van de ruimte. De toename van de activiteiten in de ruimte kan gevolgen hebben voor de internationale initiatieven op het gebied van het ruimteverkeersbeheer. De Unie moet deze ontwikkelingen monitoren en kan ze in aanmerking nemen in het kader van de tussentijdse evaluatie van het huidige meerjarig financieel kader.
(68) Bij activiteiten in verband met SST, het ruimteweer en aardscheerders moet aandacht worden besteed aan de samenwerking met internationale partners, in het bijzonder de Verenigde Staten van Amerika, internationale organisaties en andere derde partijen, met name om botsingen in de ruimte te vermijden, de verspreiding van ruimteschroot te voorkomen en de paraatheid te vergroten ten aanzien van de gevolgen van extreme ruimteweersverschijnselen en aardscheerders.
(69) Het Veiligheidscomité van de Raad beveelt aan een risicobeheersingsstructuur op te zetten om te waarborgen dat de aspecten van gegevensbeveiliging goed in acht worden genomen bij de uitvoering van Besluit nr. 541/2014/EU. Voor dat doel en rekening houdend met de werkzaamheden die al zijn verricht, moeten de geschikte risicobeheersingsstructuren en ‑procedures worden vastgesteld door de deelnemende lidstaten.
(70) Extreme en grootschalige ruimteweersverschijnselen kunnen een bedreiging vormen voor de veiligheid van de burgers en de exploitatie van infrastructuur in de ruimte en op de grond verstoren. Er moet derhalve een subonderdeel ruimteweer worden ingesteld als onderdeel van het programma met het oog op de beoordeling van risico's in verband met weersverschijnselen in de ruimte en daaraan verbonden gebruikersbehoeften, om de bewustwording van risico's in verband met weersverschijnselen in de ruimte te verhogen, het verstrekken van gebruikersgestuurde ruimteweerdiensten te waarborgen, en het vermogen van lidstaten om ruimteweerdiensten te produceren te verbeteren. De Commissie moet prioriteit toekennen aan de sectoren waaraan de operationele ruimteweerdiensten moeten worden verleend, rekening houdend met de behoeften van de gebruikers, de risico's en de technologische paraatheid. Op de lange termijn kunnen de behoeften van andere sectoren worden aangepakt. De verstrekking van diensten op het niveau van de Unie in overeenstemming met de behoeften van de gebruikers zal gericht, gecoördineerd en voortgezet onderzoek en ontwikkelingsactiviteiten vereisen om de ontwikkeling van ruimteweerdiensten te ondersteunen. De verstrekking van de ruimteweerdiensten moet voortbouwen op de bestaande capaciteiten op nationaal niveau en op het niveau van de Unie en moet brede deelname van lidstaten, Europese en internationale organisaties en betrokkenheid van de private sector mogelijk maken.
(71) Het Witboek van de Commissie over de toekomst van Europa(20), de Verklaring van Rome van de staatshoofden en regeringsleiders van 27 EU-lidstaten(21) en verscheidene resoluties van het Europees Parlement brengen in herinnering dat de EU een belangrijke rol te spelen heeft in het waarborgen van een veilig en veerkrachtig Europa dat in staat is om uitdagingen zoals regionale conflicten, terrorisme, cyberbedreigingen en toenemende migratiedruk het hoofd te bieden. Veilige en gegarandeerde toegang tot satellietcommunicatie is een onmisbaar instrument voor veiligheidsactoren, en het bundelen en delen van deze belangrijke hulpbron op het niveau van de Unie versterkt een Unie die haar burgers beschermt.
(72) In de conclusies van de Europese Raad van 19 en 20 december 2013(22) werden op het gebied van satellietcommunicatie de voorbereidingen verwelkomd voor de volgende generatie van satellietcommunicatie voor de overheid (Govsatcom) middels nauwe samenwerking tussen de lidstaten, de Commissie en het Europees Ruimteagentschap. Govsatcom werd ook aangeduid als een van de elementen van de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie van juni 2016. Govsatcom moet bijdragen aan het antwoord van de EU op hybride dreigingen en steun verlenen aan de maritieme strategie van de EU en het EU-beleid inzake het noordpoolgebied.
(73) Govsatcom is een gebruikersgericht programma met een sterke veiligheidsdimensie. De gebruikstoepassingen van Govsatcom kunnen door de desbetreffende actoren worden geanalyseerd voor drie hoofdgroepen: i) crisisbeheersing, waaronder mogelijk civiele en militaire missies van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, natuurlijke en door de mens veroorzaakte rampen, humanitaire crises en maritieme noodsituaties; ii) bewaking, waaronder mogelijk bewaking aan en voor de grenzen, aan de zeegrenzen en op zee, en monitoring van de illegale handel; en iii) belangrijke infrastructuur, waaronder mogelijk het diplomatieke netwerk, politiecommunicatie, digitale infrastructuur (zoals datacentra en servers), kritieke infrastructuur (bijvoorbeeld energie, vervoer, waterkeringen zoals stuwdammen) en ruimte-infrastructuur.
(73 bis) Govsatcom-capaciteiten en -diensten zullen door actoren van de Unie en de lidstaten worden gebruikt in voor de beveiliging en veiligheid kritieke taken en werkzaamheden. Er moet derhalve sprake zijn van een passend niveau van onafhankelijkheid ten aanzien van derden (derde landen en entiteiten uit derde landen) met betrekking tot alle Govsatcom-elementen, zoals ruimte- en grondtechnologieën op het niveau van onderdelen, subsystemen en systemen, vervaardigingsindustrieën, eigenaren en beheerders van ruimtesystemen, en de fysieke locatie van onderdelen van grondsystemen.
(74) Satellietcommunicatie is een eindige hulpbron die wordt beperkt door de capaciteit, de frequentie en de geografische dekking van de satellieten. Om kosteneffectief te zijn en te profiteren van schaalvoordelen, moet Govsatcom derhalve de afstemming optimaliseren tussen de vraag naar Govsatcom vanwege gemachtigde gebruikers en het aanbod dat wordt verstrekt in het kader van Govsatcom-contracten voor satellietcapaciteiten en -diensten. Aangezien zowel de vraag als het potentiële aanbod met de tijd veranderen, zijn voortdurende monitoring en flexibiliteit vereist om de Govsatcom-diensten aan te passen. ▌
(75) Operationele vereisten zullen worden bepaald op basis van de analyse van gebruikstoepassingen. Op basis van die operationele vereisten moet, in combinatie met veiligheidsvereisten, het dienstenpakket worden ontwikkeld. Op basis van het dienstenpakket moet de toepasselijke uitgangswaarde voor de via Govsatcom te verstrekken diensten worden vastgesteld. Om de best mogelijke afstemming tussen de vraag en de verstrekte diensten te handhaven, moet het Govsatcom-dienstenpakket mogelijk regelmatig worden bijgewerkt.
(76) In de eerste fase van Govsatcom (ongeveer tot 2025) zal de bestaande capaciteit worden aangewend. In dat verband moet de Commissie EU-Govsatcom-capaciteiten verwerven van lidstaten met nationale systemen en ruimtecapaciteiten en van commerciële satellietcommunicatie- of dienstverleners, daarbij rekening houdend met de essentiële veiligheidsbelangen van de Unie. In deze eerste fase worden diensten volgens een getrapte aanpak aangeboden ▌. Indien in de loop van de eerste fase uit een gedetailleerde analyse van toekomstige vraag en aanbod blijkt dat deze aanpak niet volstaat om de veranderende vraag te dekken, kan de beslissing worden genomen om over te gaan tot een tweede fase en aanvullende op maat gemaakte ruimtevaartinfrastructuur of -capaciteiten te ontwikkelen via een of meerdere publiek-private partnerschappen, bv. met satellietexploitanten in de Unie.
(77) Teneinde de beschikbare satellietcommunicatiemiddelen te optimaliseren, toegang te verzekeren in onvoorspelbare situaties zoals natuurrampen, en operationele efficiëntie en korte afhandelingstijden te garanderen, is het noodzakelijke grondsegment (hubs en mogelijke andere grondelementen) vereist. Dit grondsegment moet worden ontworpen op basis van operationele en veiligheidsvereisten. Om de risico's te beperken, kan de hub bestaan uit verschillende fysieke locaties. Andere grondsegmentenelementen, zoals verankeringsstations zijn mogelijk nodig.
(78) Voor de gebruikers van satellietcommunicatie is de gebruikersapparatuur de uiterst belangrijke operationele interface. De EU-Govsatcom-aanpak moet het voor de meeste gebruikers mogelijk maken om gebruik te blijven maken van hun bestaande gebruikersapparatuur voor Govsatcom-diensten ▌.
(79) In het belang van de operationele efficiëntie hebben de gebruikers aangegeven dat het belangrijk is om te streven naar interoperabiliteit van gebruikersapparatuur en gebruikersapparatuur die van verschillende satellietsystemen gebruik kan maken. Onderzoek en ontwikkeling op dit gebied kunnen nodig zijn.
(80) Op het niveau van de uitvoering moeten de taken en verantwoordelijkheden worden verdeeld tussen gespecialiseerde instanties, zoals het Europees Defensieagentschap (EDA), de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), het Europees Ruimteagentschap, het Agentschap en andere agentschappen van de Unie, op zodanige wijze dat zij in overeenstemming zijn met hun voornaamste rol, met name voor met de gebruiker verband houdende aspecten.
(81) De bevoegde Govsatcom-autoriteit speelt een belangrijke rol door erop toe te zien dat de gebruikers en andere nationale instanties die een rol spelen bij Govsatcom voldoen aan de regels en veiligheidsprocedures inzake deling en prioritering zoals vastgelegd in de veiligheidsvoorschriften. Een lidstaat die geen bevoegde Govsatcom-autoriteit heeft aangewezen, moet in elk geval een contactpunt aanwijzen voor het beheer van eventueel geconstateerde storingen die Govsatcom treffen.
(81 bis) De lidstaten, de Raad, de Commissie en de EDEO kunnen Govsatcom-deelnemers worden voor zover zij ervoor kiezen Govsatcom-gebruikers te machtigen of te voorzien in capaciteiten, locaties of faciliteiten. Aangezien het een keuze van de lidstaat is of zij Govsatcom-gebruikers machtigen of voorzien in capaciteiten, locaties of faciliteiten, kunnen lidstaten niet worden verplicht om Govsatcom-deelnemers te worden of om Govsatcom-infrastructuur te huisvesten. Het Govsatcom-onderdeel van het programma doet bijgevolg geen afbreuk aan het recht van lidstaten om niet aan Govsatcom deel te nemen, onder meer op grond van hun nationaal recht of grondwettelijke bepalingen in verband met beleid van niet-gebondenheid en niet-deelname aan militaire allianties.
(82) Teneinde uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de operationele vereisten voor in het kader van Govsatcom verstrekte diensten worden toegekend. Dit zal de Commissie de mogelijkheid bieden om technische specificaties vast te stellen voor gebruikstoepassingen voor crisisbeheersing, bewaking en beheer van belangrijke infrastructuur, met inbegrip van diplomatieke communicatienetwerken. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad.
(83) Teneinde uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot het dienstenpakket voor in het kader van Govsatcom verstrekte diensten worden toegekend. Hierdoor zal de Commissie de mogelijkheid hebben om attributen te definiëren, met inbegrip van geografische dekking, frequentie, bandbreedte, gebruikersapparatuur en veiligheidskenmerken. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.
(84) Teneinde uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de regels inzake deling en prioritering voor het gebruik van gepoolde Govsatcom-satellietcommunicatiecapaciteiten worden toegekend. Bij de vaststelling van de regels inzake deling en prioritering moet de Commissie rekening houden met de operationele en veiligheidsvereisten, alsook met een analyse van de risico's en de verwachte vraag vanwege Govsatcom-deelnemers. Hoewel Govsatcom-diensten in beginsel kosteloos aan Govsatcom-gebruikers moeten worden geleverd, kan, wanneer in die analyse wordt vastgesteld dat er sprake is van een gebrek aan capaciteit en om verstoring van de markt te voorkomen, een prijsbeleid worden ontwikkeld als onderdeel van die gedetailleerde regels inzake deling en prioritering. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.
(85) Met het oog op eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de locatie van de grondsegmentinfrastructuur voor Govsatcom worden verleend. Hierdoor krijgt de Commissie de mogelijkheid om rekening te houden met de operationele en veiligheidsvereisten evenals bestaande infrastructuur voor de selectie van dergelijke locaties. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad.
▌
(87) Bij Verordening (EU) nr. 912/2010 is een EU-agentschap genaamd Europees GNSS-Agentschap opgericht om bepaalde aspecten van de Galileo- en Egnos-satellietnavigatieprogramma's te beheren. De onderhavige verordening bepaalt met name dat het Europees GNSS-Agentschap nieuwe taken krijgt, niet alleen ten aanzien van Galileo en Egnos, maar ook voor andere onderdelen van het programma, met name op het gebied van beveiligingshomologatie. De naam, de taken en de organisatorische aspecten van het Europese GNSS-Agentschap moeten daarom dienovereenkomstig worden aangepast.
(87 bis) Het Agentschap is gevestigd in Praag, zoals vastgesteld bij Besluit 2010/803/EU. Voor de uitvoering van de taken van het Agentschap mag het personeel van het Agentschap worden ondergebracht in één van de grondinfrastructuurcentra van Galileo of EGNOS als bedoeld in Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/413 met het oog op het uitvoeren van programma-activiteiten als vermeld in de desbetreffende overeenkomst. Met het oog op de efficiënte en effectieve functionering van het Agentschap kan een beperkt aantal personeelsleden eveneens worden toegewezen aan lokale kantoren in een of meer lidstaten. De plaatsing van personeelsleden buiten de zetel van het Agentschap of de Galileo- en Egnos-locaties mag niet leiden tot de overdracht van kernactiviteiten van het Agentschap naar dergelijke lokale kantoren.
(88) Met het oog op de uitbreiding van het toepassingsgebied, dat niet langer beperkt zal zijn tot Galileo en Egnos, moet de naam van het Europees GNSS-Agentschap worden aangepast. De continuïteit van de activiteiten van de het Europees GNSS-Agentschap, onder andere op het gebied van rechten en verplichtingen, personeel en de geldigheid van genomen besluiten, moet echter door het Agentschap worden gewaarborgd.
(89) Gezien het mandaat van het Agentschap en de rol van de Commissie bij de uitvoering van het programma, is het dienstig te bepalen dat sommige van de beslissingen van de Raad van bestuur niet mogen worden aangenomen zonder de gunstige stem van de vertegenwoordigers van de Commissie.
(90) Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie moeten de raad van bestuur, de raad voor de beveiligingshomologatie en de uitvoerend directeur onafhankelijk zijn bij de uitvoering van hun taken en handelen in het openbaar belang.
(91) Het is mogelijk en waarschijnlijk dat sommige onderdelen van het programma gebaseerd zullen zijn op het gebruik van gevoelige of met de veiligheid verband houdende nationale infrastructuur. In dit geval is het om redenen van nationale veiligheid nodig te bepalen dat de vergaderingen van de raad van bestuur en de raad voor de beveiligingshomologatie ▌worden bijgewoond door de vertegenwoordigers van de lidstaten en de vertegenwoordigers van de Commissie op een "need to know"-basis. In de raad van bestuur mogen alleen de vertegenwoordigers van lidstaten die over dergelijke infrastructuur beschikken en een vertegenwoordiger van de Commissie aan stemmingen deelnemen. In het reglement van de raad van bestuur en van de raad voor de beveiligingshomologatie moet staan in welke situaties deze procedure van toepassing is.
▌
(94) Krachtens de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 moet het programma worden geëvalueerd op basis van gegevens die uit hoofde van specifieke voorschriften voor monitoring worden verzameld, waarbij overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, worden vermeden. Deze voorschriften kunnen, indien nodig, meetbare indicatoren omvatten als basis voor de evaluatie van de effecten van het programma.
(94 bis) Het gebruik van op Copernicus en Galileo gebaseerde diensten zal volgens de voorspellingen van grote invloed zijn op de Europese economie in het algemeen. Ad hoc‑metingen en casestudies lijken het beeld vandaag de dag echter te bepalen. De Commissie moet, via Eurostat, relevante statistische metingen en indicatoren definiëren, die als basis zouden dienen om op een systematische en deugdelijke manier het effect van de EU-ruimteactiviteiten te monitoren.
(95) Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011. De Commissie moet worden bijgestaan door een comité dat moet samenkomen in een specifieke configuratie.
(95 bis) Aangezien de onderdelen van het programma door de gebruikers ervan gestuurd worden, vereisen zij, voor de uitvoering en ontwikkeling ervan, de voortdurende, daadwerkelijke participatie van de gebruikers, met name wat betreft de definitie en beoordeling van de dienstbehoeften. Om de waarde voor de gebruikers te verhogen, moet actief naar hun inbreng worden gevraagd door middel van een regelmatig overleg met de eindgebruikers in zowel de publieke als particuliere sector van de EU-lidstaten en, indien van toepassing, internationale organisaties. Daartoe moet een werkgroep worden ingesteld (het "gebruikersforum") om het programmacomité te helpen bij het bepalen van gebruikersbehoeften en de controle op de verrichte diensten, evenals het vaststellen van de tekortkomingen bij de geleverde diensten. In het reglement van het comité moet de organisatie van deze werkgroep worden vastgelegd, teneinde rekening te houden met de bijzonderheden van elk onderdeel en elke dienst binnen de onderdelen. Waar mogelijk moeten de lidstaten bijdragen aan het gebruikersforum op basis van een systematische en gecoördineerde raadpleging van de gebruikers op nationaal niveau.
(96) Aangezien goed publiek bestuur een uniform beheer van het programma, snellere besluitvorming en gelijke toegang tot informatie vereist, kunnen vertegenwoordigers van de met taken in verband met dit programma belaste entiteiten als waarnemers deelnemen aan de werkzaamheden van het op grond van Verordening (EU) nr. 182/2011 opgerichte comité. Om dezelfde redenen kunnen vertegenwoordigers van derde landen of internationale organisaties die een internationale overeenkomst met de Unie hebben gesloten, die verband houdt met het programma of de onderdelen of subonderdelen ervan, deelnemen aan de werkzaamheden van het comité indien veiligheidsvereisten dat niet beletten en overeenkomstig de bepalingen van een dergelijke overeenkomst. Vertegenwoordigers van de met taken in verband met dit programma belaste entiteiten, derde landen of internationale organisaties zijn niet gerechtigd om deel te nemen aan stemmingen van het comité. De voorwaarden voor deelname van waarnemers en ad hoc‑deelnemers moeten worden vastgelegd in het reglement van de comités.
(97) Om te zorgen voor een effectieve evaluatie van de vooruitgang van het programma in de richting van de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd voor wat betreft de wijziging van bijlage X bij herziening of aanvulling van de indicatoren waar dit nodig wordt geacht en om deze verordening aan te vullen met bepalingen inzake de vaststelling van een kader voor toezicht en evaluatie. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden de nodige raadplegingen houdt, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen geschieden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen."
(98) Aangezien de doelstelling van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, omdat zij de financiële en technische mogelijkheden van de afzonderlijke lidstaten te boven gaat, en vanwege haar omvang en gevolgen beter op Unieniveau kan worden bereikt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
(99) Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van de veiligheidsvereisten van het programma te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad. Lidstaten moeten maximale controle kunnen uitoefenen op de veiligheidsvereisten van het programma. Bij de vaststelling van uitvoeringshandelingen op het gebied van de beveiliging van het programma, moet de Commissie worden bijgestaan door een comité dat bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten die in een speciale beveiligingsconfiguratie bijeenkomen. Deze uitvoeringshandelingen moeten worden vastgesteld volgens de in Verordening(EU) nr. 182/2011 vastgelegde onderzoeksprocedure. Gezien de gevoelige aard van veiligheidskwesties, moet de voorzitter ernaar streven oplossingen te vinden die in het comité de ruimst mogelijke steun genieten. De Commissie mag geen uitvoeringshandelingen vaststellen tot bepaling van de algemene veiligheidsvereisten van het programma ingeval het comité geen advies heeft uitgebracht.
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
TITEL I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Voorwerp
1. Bij deze verordening wordt het ruimtevaartprogramma van de Unie ("programma") vastgesteld. In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begroting voor de periode 2021-2027, de vormen van financiering door de Unie, de regels voor de verstrekking van die financiering alsmede de regels voor de uitvoering van het programma vastgelegd.
2. Bij deze verordening wordt het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma ("het Agentschap") opgericht als vervanger en opvolger van het bij Verordening (EU) nr. 912/2010 opgerichte Europees GNSS-Agentschap en wordt het huishoudelijk reglement van het Agentschap vastgesteld.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
0) "systeem voor ruimtebewaking en ‑monitoring (SST)": een systeem van op de grond en in de ruimte gestationeerde sensoren die voorwerpen in de ruimte kunnen bewaken en volgen, in combinatie met verwerkingscapaciteiten met als doel gegevens, informatie en diensten te verstrekken met betrekking tot voorwerpen in de ruimte die zich in een baan om de aarde bewegen;
1) "ruimtevaartuig": een in een baan om de aarde gebracht voorwerp dat is ontworpen om een bepaalde functie of opdracht te vervullen (zoals communicatie, navigatie of aardobservatie), met inbegrip van satellieten, boventrappen van draagraketten en voertuigen voor terugkeer naar de aarde. Een ruimtevaartuig dat de opdracht waarvoor het bedoeld was niet langer kan vervullen wordt als niet-functioneel beschouwd. Een in reserve of stand-by gehouden ruimtevaartuig dat wacht op reactivering wordt als functioneel beschouwd;
2) "weersverschijnselen in de ruimte": van nature optredende variaties in de ruimte bij de zon en rond de aarde. Weersverschijnselen in de ruimte omvatten zonnevlammen, energierijke zonnedeeltjes, variaties van zonnewind, ▌ plasmawolken, geomagnetische stormen en -dynamiek, stralingsstormen en ionosferische verstoringen ▌ die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor de aarde of voor de infrastructuur in de ruimte;
3) "aardscheerders": natuurlijke voorwerpen in het zonnestelsel die in de richting van de aarde bewegen;
4) "voorwerp in de ruimte": ieder in de ruimte aanwezig, door de mens gemaakt voorwerp;
5) "omgevingsbewustzijn in de ruimte" (space situational awareness, SSA): een alomvattende benadering, met inbegrip van diepgaande kennis van en uitgebreid inzicht in de voornaamste gevaren in de ruimte, waaronder botsingen tussen voorwerpen in de ruimte, versplintering en terugkeer van voorwerpen uit de ruimte, weersverschijnselen in de ruimte en aardscheerders;
6) "blendingverrichting": een door de EU-begroting ondersteunde actie, ook binnen blendingfaciliteiten, overeenkomstig artikel 2, lid 6, van het Financieel Reglement, waarbij niet-terugvorderbare vormen van steun en/of financieringsinstrumenten en/of begrotingsgaranties uit de EU-begroting worden gecombineerd met terugvorderbare vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders;
7) "juridische entiteit": elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die is opgericht krachtens en als dusdanig wordt erkend in het nationale recht, het recht van de Unie of het internationale recht, die rechtspersoonlijkheid bezit en die, in eigen naam handelend, rechten en verplichtingen kan hebben, dan wel een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 197, lid 2, onder c), van het Financieel Reglement;
8) "derde land": een land dat geen lid van de Unie is;
9) "SST-informatie": verwerkte SST-gegevens die voor de ontvanger direct begrijpelijk zijn;
10) "SST-gegevens": de fysieke parameters van voorwerpen in de ruimte, met inbegrip van ruimteschroot, die door SST-sensoren zijn geregistreerd of de baanparameters van voorwerpen in de ruimte die zijn afgeleid van de waarnemingen van SST-sensoren in het kader van het onderdeel met betrekking tot het ondersteuningskader voor ruimtebewaking en -monitoring (het SST-onderdeel);
11) "retourverbinding": een dienst die bijdraagt aan de mondiale dienst voor monitoring van luchtvaartuigen volgens het door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie gedefinieerde monitoringconcept;
12) "Sentinels van Copernicus": de specifieke Copernicus-satellieten of -ruimtevaartuigen of de nuttige lading ervan voor aardobservatie vanuit de ruimte;
13) "Copernicusgegevens": door de Sentinels verstrekte gegevens en metagegevens;
14) "Copernicusgegevens en -informatie van derden": ruimtegegevensen informatie die niet van de Sentinels afkomstig zijn maar waarvoor een vergunning is verstrekt of die ter beschikking zijn gesteld voor gebruik door Copernicus;
14 bis) "Copernicusdiensten": diensten met meerwaarde van algemeen en gemeenschappelijk belang voor de Unie en de lidstaten, die worden gefinancierd door het programma en die aardobserveringsgegevens, in-situgegevens, en andere aanvullende gegevens omzetten in verwerkte, geaggregeerde en geïnterpreteerde informatie die is toegesneden op de behoeften van Copernicusgebruikers;
15) "in-situgegevens van Copernicus": observatiegegevens van grond-, zee- of luchtsensoren, alsmede referentie- en aanvullende gegevens waarvoor een vergunning wordt verstrekt of die ter beschikking worden gesteld voor gebruik in Copernicus;
16) "Copernicusinformatie": door de Copernicusdiensten gegenereerde informatie als resultaat van verwerking of modellering, met inbegrip van de metagegevens ervan;
17) "fiduciaire entiteit": een juridische entiteit die van de Commissie of een derde partij onafhankelijk is en die gegevens van de Commissie of die derde partij in ontvangst neem voor de veilige opslag en behandeling ervan;
18) "ruimteschroot": ieder voorwerp in de ruimte, waaronder ruimtevaartuigen of brokstukken en delen daarvan die zich in een baan om de aarde bevinden of terugkeren in de aardatmosfeer, dat niet functioneel is of niet langer een bepaald doel dient, met inbegrip van delen van raketten of kunstmanen, of inactieve kunstmanen;
19) "SST-sensor": een voorziening of combinatie van voorzieningen, op de grond of in de ruimte gestationeerde radars, lasers en telescopen, die ruimtebewaking en -monitoring kan of kunnen verrichten en fysieke parameters van voorwerpen in de ruimte, zoals grootte, positie en snelheid, kan of kunnen meten;
19 bis) "Govsatcom-deelnemer": een lidstaat, de Raad, de Commissie en de EDEO, alsook agentschappen van de Unie, derde landen en internationale organisaties, voor zover die agentschappen, derde landen en internationale organisaties daarvoor toestemming hebben gekregen;
20) "Govsatcom-gebruiker": een overheidsinstantie van een lidstaat of van de Unie, een met de uitoefening van openbaar gezag belast orgaan, of een natuurlijke of rechtspersoon, die naar behoren is gemachtigd en die is belast met taken in verband met toezicht op en beheer van voor de veiligheid kritieke missies, werkzaamheden en infrastructuur;
20 bis) "Govsatcom-hub": een operationeel centrum met als voornaamste taak op een veilige manier Govsatcom-gebruikers te koppelen aan de verstrekkers van Govsatcom-capaciteiten en -diensten om zo vraag en aanbod op ieder willekeurig moment te optimaliseren.
21) "Govsatcom-usecase": een operationeel scenario in een bepaalde omgeving waarin ▌ Govsatcom-diensten nodig zijn;
21 bis) "Gerubriceerde EU-informatie" (EUCI): informatie of materiaal met een bepaalde EU‑rubricering, waarvan openbaarmaking zonder machtiging de belangen van de Europese Unie of van een of meer van haar lidstaten in meerdere of mindere mate kan schaden.
22) "gevoelige niet-gerubriceerde informatie": niet-gerubriceerde informatie in de zin van artikel 9 van Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie, waarin de verplichting is vastgelegd om gevoelige niet-gerubriceerde informatie te beschermen, een verplichting die uitsluitend geldt voor de Europese Commissie en voor agentschappen of organen van de Uniedie bij wet verplicht zijn de veiligheidsvoorschriften van de Commissie toe te passen;
23) "Copernicusgebruikers":
"Copernicuskerngebruikers": gebruikers die profiteren van Copernicusgegevens en ‑informatie en de aanvullende taak hebben de evolutie van Copernicus aan te drijven; dit zijn de instellingen en organen van de Unie en Europese nationale of regionale overheidsinstanties in de Unie of in aan Copernicus deelnemende landen die belast zijn met een openbaredienstverleningstaak in verband met de vaststelling, uitvoering, handhaving of monitoring van civiel openbaar beleid, onder meer op het gebied van milieu, civiele bescherming, veiligheid, ook van infrastructuur, of beveiliging;"andere Copernicusgebruikers" die profiteren van Copernicusgegevens en -informatie; hieronder vallen met name organisaties op het gebied van onderzoek en onderwijs, commerciële en particuliere organen, liefdadigheidsinstellingen, non-gouvernementele organisaties en internationale organisaties.
24) "Aan Copernicus deelnemende landen": derde landen die financieel bijdragen en deelnemen aan Copernicus onder de voorwaarden van een met de Unie gesloten internationale overeenkomst.
Artikel 3
Onderdelen van het programma
Het programma bestaat uit de volgende onderdelen:
a) een autonoom wereldwijd satellietnavigatiesysteem (GNSS) voor civiel gebruik dat onder civiele controle staat en bestaat uit een constellatie van satellieten, centra en een mondiaal netwerk van grondstations, dat diensten voor plaatsbepaling, navigatie en tijdmeting verleent en de veiligheidsbehoeften- en vereisten ▌integreert ("Galileo");
b) een civiel regionaal satellietnavigatiesysteem dat bestaat uit centra en grondstations en verschillende op geostationaire satellieten geïnstalleerde transponders en dat de door Galileo en andere GNSS's uitgezonden open signalen versterkt en corrigeert, onder meer voor luchtverkeersbeheer, luchtvaartnavigatiediensten en andere vervoersystemen (Europees overlaysysteem voor geostationaire navigatie, "Egnos");
c) een operationeel, autonoom, door gebruikers gestuurd civiel aardobservatiesysteem dat voortbouwt op de bestaande nationale en Europese capaciteiten, geo-informatiegegevens en -diensten verleent, en dat bestaat uit satellieten, infrastructuur op de grond, faciliteiten voor gegevens- en informatieverwerking en verspreidingsinfrastructuur, gebaseerd op een volledig, vrij en open gegevensbeleid en dat, in voorkomend geval, de veiligheidsbehoeften- en vereisten volledig integreert ("Copernicus");
d) een systeem voor ruimtebewaking en -monitoring dat is gericht op de het verbeteren, opereren en leveren van gegevens, informatie en diensten op het gebied van de bewaking en monitoring van voorwerpen in de ruimte die zich in een baan om de aarde bewegen (SST-subonderdeel), en dat wordt aangevuld door observatieparameters in verband met de monitoring weeromstandigheden in de ruimte (SWE-subonderdeel) en het risico van aardscheerders die de aarde naderen (omgevingsbewustzijn in de ruimte" (space situational awareness, "SSA");
e) een satellietcommunicatiedienst onder civiele en overheidscontrole waarmee satellietcommunicatiecapaciteiten en -diensten kunnen worden geleverd aan instanties in de Unie en in de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de voor de veiligheid kritieke taken en infrastructuren ("Govsatcom").
▌ Het programma omvat aanvullende maatregelen om voor de waarborging van efficiënte en autonome toegang tot de ruimte voor het programma en voor de bevordering van een innovatieve en concurrerende Europese ruimtevaartsector te zorgen, zowel upstream als downstream, om zo het ruimte-ecosysteem van de Unie te versterken en de positie van de Unie als mondiale speler te verbeteren.
Artikel 4
Doelstellingen
1. De doelstellingen van het programma zijn:
a) het verstrekken, of het leveren van een bijdrage tot het verstrekken van, hoogwaardige, geactualiseerde en, in voorkomend geval, veilige met de ruimtevaart verband houdende gegevens, informatie en diensten zonder onderbrekingen en zoveel mogelijk op mondiaal niveau, waarbij aan de bestaande en toekomstige behoeften wordt voldaan en de politieke prioriteiten van de Unie en aanverwante empirisch ondersteunde en onafhankelijke besluitvorming,worden ondersteund, onder meer wat betreft klimaatverandering, vervoer en veiligheid ▌;
b) het maximaliseren van de socio-economische voordelen, met name door de ontwikkeling van een innovatieve en concurrerende Europese upstream- en downstreamsector te ondersteunen, inclusief kleine en middelgrote ondernemingen en start-ups, om zo de groei en de werkgelegenheid in de Unie te bevorderen, en door bevordering van een zo ruim mogelijke acceptatie en gebruik van de gegevens, informatie en diensten die door de onderdelen van het programma worden verstrekt, zowel binnen als buiten de Unie; hierbij wordt gezorgd voor synergieën en complementariteit met de activiteiten van de Unie op het gebied van onderzoek en ontwikkeling die worden verricht in het kader van de Horizon Europa-verordening;
c) het verhogen van de veiligheid en de beveiliging van de Unie en haar lidstaten en het versterken van haar ▌onafhankelijkheid, met name op industrieel en technologisch vlak▌;
d) het bevorderen van de rol van Unie op het mondiale niveau ▌in de ruimtevaartsector, het bevorderen van internationale samenwerking, het versterken van Europese ruimtediplomatie, onder meer door de beginselen van wederkerigheid en eerlijke concurrentie te bevorderen, en het versterken van de rol van de Unie bij de aanpak van wereldwijde uitdagingen, de ondersteuning van internationale initiatieven, onder meer wat betreft ▌ duurzame ontwikkeling, en het versterken van het bewustzijn van ruimte als een gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid;
e) het verbeteren van de veiligheid, de beveiliging en de duurzaamheid van alle ruimtevaartactiviteiten in verband met ruimteobjecten en de snelle verspreiding van ruimteschroot, alsmede van het ruimtemilieu, door uitvoering van gepaste maatregelen, met inbegrip van de ontwikkeling en inzet van technologieën voor het opruimen van ruimtevaartuigen aan het einde van hun levensduur en voor het opruimen van ruimteschroot.
6 bis) Internationale samenwerking vormt een belangrijk onderdeel van de ruimtevaartstrategie voor Europa en is van cruciaal belang om de rol van de Unie als een mondiale speler in de ruimtevaartsector te bevorderen. De Commissie zal het programma gebruiken om bij te dragen aan en te profiteren van internationale inspanningen in de vorm van ruimtediplomatie-initiatieven, om de Europese technologie en industrie internationaal te promoten (bijvoorbeeld via bilaterale dialogen, workshops voor de sector, ondersteuning voor de internationalisering van kmo's), en de toegang tot internationale markten te vergemakkelijken en eerlijke mededinging te bevorderen, waarbij wordt voortgebouwd op initiatieven van economische diplomatie. Europese diplomatieke initiatieven in verband met de ruimtevaart moeten in volledige overeenstemming zijn met en een aanvulling vormen op bestaande EU-beleidsmaatregelen, -prioriteiten en instrumenten, terwijl het van groot belang is dat de Unie, samen met de EU-lidstaten, een voortrekkersrol op het wereldtoneel blijft vervullen.
2. De specifieke doelstellingen van het programma zijn:
a) voor Galileo en Egnos: het verstrekken van geavanceerde en ▌beveiligde langetermijndiensten voor plaatsbepaling, navigatie en tijdsbepaling, waarbij de continuïteit en deugdelijkheid van de diensten worden gewaarborgd;
b) voor Copernicus: het verstrekken van nauwkeurige en betrouwbare aardobservatiegegevens, ‑informatie en -diensten waar andere gegevensbronnen in worden geïntegreerd, op een duurzame langetermijnbasis, ter ondersteuning van de formulering, uitvoering en monitoring van het beleid van de Unie en haar lidstaten en acties op basis van de behoeften van gebruikers;
c) voor omgevingsbewustzijn in de ruimte ("SSA"): het versterken van de SST-capaciteiten om voorwerpen in de ruimte en ruimteschroot te monitoren, bewaken en identificeren, teneinde de prestaties en onafhankelijkheid van SST-capaciteiten op Unie-niveau verder te versterken, ruimteweerdiensten te verstrekken en de NEO-capaciteiten van de lidstaten in kaart te brengen en met elkaar te verbinden;
d) voor Govsatcom: het waarborgen van de beschikbaarheid op de lange termijn van betrouwbare, veilige en kosteneffectieve satellietcommunicatiediensten voor Govsatcom-gebruikers;
e) het ondersteunen van een autonoom, veilig en kostenefficiënt ruimtevaartvermogen, rekening houdend met de cruciale veiligheidsbelangen van de Unie;
f) het bevorderen van de ontwikkeling van een sterke Europese ruimte-economie, onder meer door het ruimte-ecosysteem te ondersteunen en het concurrentievermogen, innovatie, ondernemerschap, vaardigheden en capaciteitsopbouw in alle lidstaten en en regio's van de Unie te stimuleren, met bijzondere aandacht voor kleine en middelgrote ondernemingen en start-ups of natuurlijke en -rechtspersonen in de Unie die in die sector actief zijn of dat wensen te worden▌.
Artikel 5
Toegang tot de ruimte
1. Het programma ondersteunt de verwerving en bundeling van lanceerdiensten voor behoeften van het programma, en, op hun verzoek, de bundeling ten behoeve van de lidstaten en internationale organisaties.
2. In synergie met andere Unieprogramma's en financieringsregelingen, en zonder afbreuk te doen aan de activiteiten van het Europees Ruimteagentschap op het gebied van toegang tot de ruimte, kan het programma de volgende zaken ondersteunen:
a) aanpassingen, inclusief technologische ontwikkelingen, van ruimtelanceersystemen, die noodzakelijk zijn voor het lanceren van satellieten, met inbegrip van alternatieve technologieën en innovatieve ruimtevaartsystemen, voor de uitvoering van de onderdelen van het programma;
b) aanpassingen aan de ruimtevaartinfrastructuur op de grond, met inbegrip van nieuwe ontwikkelingen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van het programma.
Artikel 6
Acties ter ondersteuning van een innovatieve en concurrerende ruimtevaartsector voor de Unie
1. Het programma bevordert capaciteitsopbouw in de hele Unie en ondersteunt in dit verband:
a) innovatieactiviteiten voor een optimaal gebruik van ruimtevaarttechnologieën, -infrastructuur en -diensten en maatregelen om het gebruik van innovatieve oplossingen die voortvloeien uit onderzoeks- en innovatieactiviteiten te vergemakkelijken en de ontwikkeling van de downstreamsector te ondersteunen, met name door middel van synergieën met andere Unieprogramma's en financiële instrumenten, met inbegrip van InvestEU;
b) activiteiten om de publieke vraag en innovatie in de publieke sector te bevorderen, teneinde het volledige potentieel van overheidsdiensten voor burgers en bedrijven te benutten;
c) ondernemerschap, ook vanaf de eerste fasen tot schaalvergroting, overeenkomstig artikel 21, door een beroep te doen op andere bepalingen inzake toegang tot financiering als bedoeld in artikel 18 en hoofdstuk 1 van titel III, en door een "first contract"-benadering te hanteren;
d) de totstandbrenging van een bedrijfsvriendelijk ruimte-ecosysteem, door middel van samenwerking tussen ondernemingen in de vorm van een netwerk van ruimtevaarthubs op regionaal en nationaal niveau, waarin actoren en gebruikers uit de ruimtevaart-, digitale en andere sectoren worden samengebracht; dat netwerk van hubs streeft ernaar steun, faciliteiten en diensten te verlenen aan burgers en ondernemingen om de ontwikkeling van ondernemerschap en vaardigheden te stimuleren, synergieën in de downstreamsector te versterken en samenwerking met de digitale innovatiehubs die zijn opgericht in het kader van het programma "Digitaal Europa" te bevorderen;
e) activiteiten op het gebied van onderwijs en opleiding, onder meer voor professionals, ondernemers, afgestudeerden en studenten, met name door middel van synergieën met nationale en regionale initiatieven, voor de ontwikkeling van geavanceerde vaardigheden;
f) toegang tot verwerkings- en testfaciliteiten voor beroepsbeoefenaren uit de overheidssector en de private sector, studenten en ondernemers;
g) activiteiten op het gebied van certificering en normalisering;
h) versterking van de Europese toeleveringsketens in de hele Unie door middel van brede deelname van ondernemingen, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen en start-ups, aan alle onderdelen van het programma, met name aan de hand van bepalingen van artikel 14 en maatregelen om hun concurrentievermogen op mondiaal niveau te verbeteren.
2. Bij de verrichting van de in lid 1 genoemde activiteiten wordt beantwoord aan de noodzaak om capaciteit te ontwikkelen in lidstaten met een opkomende ruimtevaartindustrie, teneinde alle lidstaten een gelijke kans te bieden om aan het ruimteprogramma deel te nemen.
Artikel 7
Met het programma geassocieerde derde landen en internationale organisaties
1. De onderdelen van het programma, uitgezonderd SST en Govsatcom, staan open voor deelname van de volgende derde landen:
a) landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), in overeenstemming met de in de EER-overeenkomst vastgestelde voorwaarden;
b) toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname daarvan aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten daarvan met de Unie;
c) landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;
2. De onderdelen van het programma, uitgezonderd SST, staan eveneens open voor deelname van derde landen of internationale organisaties, in overeenstemming met de voorwaarden die zijn vastgesteld in een specifieke overeenkomst betreffende de deelname van het derde land of de internationale organisatie aan programma's van de Unie, op voorwaarde dat de overeenkomst
a) een billijk evenwicht waarborgt tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land of de internationale organisatie dat of die aan programma's van de Unie deelneemt;
b) de voorwaarden voor deelname aan de programma's vaststelt, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke programma's en de administratieve kosten ervan. Deze bijdragen worden aangemerkt als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van [the new Financial Regulation];
c) het derde land of de internationale organisatie in kwestie geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het programma of toegang tot gevoelige of gerubriceerde informatie verleent;
d) de rechten van de Unie om naar een goed financieel beheer te streven en haar financiële belangen te beschermen, waarborgt.
d bis) de strategische en soevereine belangen van de Unie op alle relevante gebieden, met inbegrip van de Europese strategische autonomie op technologisch of industrieel gebied, in voorkomend geval in stand houdt;
3. De onderdelen van het programma staan alleen open voor deelname aan de in de leden 1 en 2 bedoelde derde landen en organisaties mits de wezenlijke veiligheidsbelangen van de Unie en haar lidstaten beschermd blijven.
Artikel 8
Toegang tot SST, Govsatcom en de PRS door derde landen of internationale organisaties
1. Derde landen of internationale organisaties kunnen alleen deelnemen aan Govsatc