Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2019 over het voorstel voor een verordening betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van Gemeenschappelijk Optreden 98/700/JBZ van de Raad, Verordening (EU) nr. 1052/2013 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0631 – C8-0406/2018 – 2018/0330A(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0631),
– gezien artikel 294, lid 2, artikel 77, lid 2, onder b) en d), en artikel 79, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0406/2018),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 december 2018(1),
– gezien het advies van het Comité van de Regio's van 6 februari 2019(2),
– gezien het besluit van de Conferentie van voorzitters van 21 maart 2019 om de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken toestemming te geven om voornoemd Commissievoorstel te splitsen en op basis daarvan twee afzonderlijke wetgevingsverslagen op te stellen,
– gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 1 april 2019 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Begrotingscommissie (A8-0076/2019),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. neemt kennis van de gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;
3. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/... van het Europees Parlement en de Raad betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1052/2013 en Verordening (EU) 2016/1624
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/1896.)
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
Gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad over de mogelijke mechanismen om de aantrekkelijkheid van het Europees Grens- en kustwachtagentschap te garanderen
Verwacht wordt dat het Europees Grens- en kustwachtagentschap de komende jaren, gezien de uitzonderlijke behoeften, moeilijkheden zal ondervinden om gekwalificeerd personeel met een zo breed mogelijke geografische spreiding aan te werven, op te leiden en te behouden. Gezien het mandaat van het Agentschap en het grote aantal personen dat daar werkzaam is, is het essentieel om naar mechanismen te zoeken die de aantrekkelijkheid van het Agentschap als werkgever kunnen waarborgen door de beloning van het personeel van het Agentschap in Warschau in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht aan te passen.
Het Europees Parlement en de Raad roepen de Commissie dan ook op de grondslag en modaliteiten van een dergelijk passend mechanisme te beoordelen, met name bij het indienen van voorstellen voor de herziening van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie, vervat in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad(1). Dergelijke mechanismen zijn in verhouding tot het belang van de nagestreefde doelstellingen en geven geen aanleiding tot een ongelijke behandeling van het personeel van de instellingen, agentschappen en organen van de Unie als deze instellingen, agentschappen en organen van de Unie te maken krijgen met een soortgelijke situatie.