Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2019/2690(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Kies een document :

Ingediende teksten :

RC-B8-0255/2019

Debatten :

PV 18/04/2019 - 6.1
CRE 18/04/2019 - 6.1

Stemmingen :

PV 18/04/2019 - 10.1
CRE 18/04/2019 - 10.1

Aangenomen teksten :

P8_TA(2019)0422

Aangenomen teksten
PDF 128kWORD 54k
Donderdag 18 april 2019 - Straatsburg
China, met name de situatie van religieuze en etnische minderheden
P8_TA(2019)0422RC-B8-0255/2019

Resolutie van het Europees Parlement van 18 april 2019 over China, met name de situatie van religieuze en etnische minderheden (2019/2690(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over de situatie in China, met name die van 26 november 2009 over China: de rechten van minderheden en de toepassing van de doodstraf(1), van 10 maart 2011 over de situatie en het cultureel erfgoed in Kashgar (Autonome Regio Xinjiang Oeigoer, China)(2), van 15 december 2016 over de zaak van de Tibetaanse boeddhistische academie Larung Gar en Ilham Tohti(3), van 12 september 2018 over de stand van zaken van de betrekkingen tussen de EU en China(4) en van 4 oktober 2018 over massale willekeurige detentie van Oeigoeren en Kazakken in de Oeigoerse autonome regio Xinjiang(5),

–  gezien het in 2003 gelanceerde strategisch partnerschap tussen de EU en China, en de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 22 juni 2016 getiteld "Elementen voor een nieuwe strategie van de EU ten aanzien van China" (JOIN(2016)0030),

–  gezien de op 24 juni 2013 door de Raad Buitenlandse Zaken aangenomen richtsnoeren van de EU tot bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst en overtuiging,

–  gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) van 12 maart 2019 getiteld "EU en China - een strategische visie" (JOIN(2019)0005),

–  gezien de gezamenlijke verklaring van de 21e EU-China-top van 9 april 2019,

–  gezien de in 1995 gestarte dialoog tussen de EU en China over de mensenrechten, en de 37e ronde van deze dialoog op 1 en 2 april 2019 in Brussel,

–  gezien artikel 36 van de grondwet van de Volksrepubliek China, waarin het recht van alle burgers op vrijheid van religie en geloof wordt gewaarborgd, en artikel 4 van diezelfde grondwet, waarin de rechten van "minderheidsnationaliteiten" worden bevestigd,

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 16 december 1966, dat China in 1998 heeft ondertekend maar niet heeft geratificeerd,

–  gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,

–  gezien de slotopmerkingen van de beoordeling van de VN-Commissie voor de uitbanning van rassendiscriminatie betreffende China,

–  gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de EU in haar strategisch kader voor mensenrechten en democratie belooft dat zij de democratie, de rechtsstaat en de "mensenrechten op alle deelterreinen van haar externe optreden, zonder uitzondering", zal bevorderen en "mensenrechten in het centrum zal plaatsen van haar betrekkingen met alle derde landen, inclusief haar strategische partners"; overwegende dat dit centraal moet blijven staan in de langlopende betrekkingen tussen de EU en China, in overeenstemming met de toezegging van de EU om deze waarden in haar extern optreden uit te dragen en het feit dat China de intentie heeft uitgesproken om bij zijn eigen ontwikkeling internationale wetten en standaarden met betrekking tot mensenrechten te respecteren;

B.  overwegende dat China erin is geslaagd om 700 miljoen mensen uit de armoede te halen, maar dat de mensenrechtensituatie in China sinds het aantreden van president Xi Jinping in maart 2013 steeds verder is verslechterd, waarbij de regering zich in toenemende mate vijandig opstelt ten aanzien van vreedzame afwijkende meningen, de vrijheid van meningsuiting en godsdienst en de rechtsstaat; overwegende dat honderden mensenrechtenactivisten, advocaten en journalisten door de Chinese autoriteiten zijn opgepakt en worden vervolgd;

C.  overwegende dat de nieuwe regelingen inzake religieuze zaken die op 1 februari 2018 van kracht zijn geworden, restrictiever zijn ten opzichte van groepen en activiteiten en hen dwingen dichter bij de partijlijnen te blijven; overwegende dat de vrijheid van godsdienst en van geweten een nieuw dieptepunt hebben bereikt sinds de aanvang van de economische hervormingen en de openstelling van China aan het einde van de jaren zeventig; overwegende dat China een van de grootste populaties religieuze gevangenen ter wereld huisvest;

D.  overwegende dat in september 2018 weliswaar een akkoord werd bereikt tussen de Heilige Stoel en de Chinese regering over de benoeming van bisschoppen in China, maar dat de christelijke gemeenschappen in China in toenemende mate te maken hebben met repressie, waarbij christenen, zowel in ondergrondse als door de regering goedgekeurde kerken het doelwit zijn van intimidatie, gelovigen gevangen worden genomen, kerken worden vernield, religieuze symbolen in beslag worden genomen en christelijke bijeenkomsten uiteen worden geslagen; overwegende dat de Chinese autoriteiten in sommige provincies het jongeren onder de achttien jaar niet toestaan om religieuze activiteiten bij te wonen; overwegende dat China in september 2018 de Zion Kerk heeft verboden, de grootste congregatie in China met meer dan 1 500 volgelingen;

E.  overwegende dat de situatie in Xinjiang, waar tien miljoen Oeigoerse moslims en etnische Kazakken wonen, snel is verslechterd, daar het verkrijgen van absolute controle over Xinjiang werd uitgeroepen tot topprioriteit van de Chinese autoriteiten, niet alleen vanwege de periodieke terreuraanslagen die Oeigoeren in Xinjiang plegen of zogenaamd in verband met Xinjiang zouden plegen, maar ook vanwege de strategische positie die de Oeigoerse autonome regio Xinjiang inneemt in het ""Belt and Road"-initiatief"; overwegende dat er berichten zijn dat het kampsysteem van Xinjiang ook inmiddels in andere delen van China wordt toegepast;

F.  overwegende dat er een buitengerechtelijk detentieprogramma is ingevoerd op grond waarvan volgens door de VN-Commissie inzake de uitbanning van rassendiscriminatie aangehaalde ramingen, tienduizenden tot wel een miljoen Oeigoeren voor onbepaalde duur worden vastgehouden om gedwongen een politieke "heropvoeding" te ondergaan, zonder dat zij in staat van beschuldiging worden gesteld of worden veroordeeld, zodat er dus sprake is van willekeurige detentie onder het voorwendsel van de bestrijding van terrorisme en religieus extremisme; overwegende dat in de provincie Xinjiang een beleid wordt gehanteerd van strenge beperkingen ten aanzien van religieuze praktijken en het gebruik van de Oeigoerse taal;

G.  overwegende dat een geavanceerd netwerk van indringende digitale bewaking is ontwikkeld, waarbij onder meer gebruik wordt gemaakt van gezichtsherkenningstechnieken en de verzameling van gegevens;

H.  overwegende dat de Chinese regering herhaaldelijke verzoeken van de VN-werkgroep inzake gedwongen en onvrijwillige verdwijningen, de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten en andere speciale VN-procedures om onafhankelijke onderzoekers naar Xinjiang te sturen, stelselmatig heeft afgewezen;

I.  overwegende dat de situatie in Tibet ondanks de economische groei en de ontwikkeling van de infrastructuur in de afgelopen jaren is verslechterd doordat de Chinese regering een breed scala van mensenrechten beperkt onder het mom van veiligheid en stabiliteit, en doordat zij de Tibetaanse identiteit en cultuur blijft aanvallen;

J.  overwegende dat de bewakings- en controlemaatregelen in Tibet de afgelopen jaren zijn verscherpt en het aantal gevallen van willekeurige detentie, foltering en mishandeling is toegenomen; overwegende dat de Chinese regering in Tibet een sfeer van onbegrensd staatsgezag heeft gecreëerd, waar angst overal voelbaar is en elk aspect van het openbaar en privéleven aan verstikkende controle en regels onderhevig is; overwegende dat in Tibet elke niet-gewelddadige uiting van protest tegen of kritiek op het overheidsbeleid met betrekking tot etnische of religieuze minderheden kan worden beschouwd als een streven naar afscheiding en daarom strafbaar is; overwegende dat de toegang tot de Tibetaanse Autonome Regio vandaag nog beperkter is dan ooit tevoren;

K.  overwegende dat er sinds 2009 een uitzonderlijk groot aantal Tibetanen, onder wie voornamelijk monniken en nonnen, zichzelf in brand zou hebben gestoken als protest tegen de restrictieve Chinese maatregelen in Tibet en ter ondersteuning van de terugkeer van de Dalai Lama en het recht op godsdienstvrijheid in de prefectuur van Aba/Ngaba (provincie Sechouan) en andere delen van de Tibetaanse hoogvlakte; overwegende dat er de afgelopen tien jaar geen enkele vooruitgang is geboekt bij het vinden van een oplossing voor de Tibetaanse crisis;

1.  is ernstig bezorgd over de toenemende onderdrukking waar verschillende religieuze en etnische minderheden, met name de Oeigoeren en Kazakken, Tibetanen en christenen, mee te maken hebben, waarbij hun grondwettelijk gegarandeerde recht op vrijheid van culturele uiting en religie en geloof, hun recht op vrijheid van mening en meningsuiting en hun recht op vreedzame vergadering en vereniging verder worden beknot; eist dat de autoriteiten deze fundamentele vrijheden eerbiedigen;

2.  dringt er bij de Chinese regering op aan onmiddellijk een einde te maken aan de willekeurige detentie, zonder enige vorm van tenlastelegging, proces of veroordeling voor strafbare feiten, van leden van de Oeigoerse en Kazakse minderheid en Tibetanen, alle kampen en detentiecentra te sluiten en gedetineerden onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten;

3.  dringt aan op de onmiddellijke vrijlating van willekeurig gevangen gezette personen, gewetensgevangenen, inclusief beoefenaren van Falun Gong, en op de beëindiging van gedwongen verdwijningen; eist dat al deze personen een wettelijke vertegenwoordiger kunnen kiezen, toegang tot hun familie en medische zorg krijgen en dat hun zaken worden onderzocht;

4.  dringt er bij de Chinese regering op aan over te gaan tot de onmiddellijke vrijlating van: Oeigoeren, onder wie Ilham Tohti, Tashpolat Tiyip, Rahile Dawut, Eli Mamut, Hailaite Niyazi, Memetjan Abdulla, Abduhelil Zunun, en Abdukerim Abduweli; personen die zijn veroordeeld wegens hun religieuze overtuigingen, onder wie Zhang Shaojie, Hu Shigen, Wang Yi, en Sun Qian; Tibetaanse activisten, schrijvers en religieuze figuren die worden vervolgd of gevangen zijn gezet omdat zij hun recht op vrijheid van meningsuiting uitoefenden, onder wie Tashi Wangchuk en Lobsang Dargye;

5.  dringt aan op de onmiddellijke vrijlating van de Zweedse uitgever Gui Minhai en de twee Canadese onderdanen Michael Spavor en Michael Kovrig;

6.  roept de Chinese regering op om alle gegevens van verdwenen personen in Xinjiang aan hun familieleden te openbaren;

7.  dringt er bij de Chinese autoriteiten op aan een einde te maken aan hun campagnes tegen christelijke congregaties en organisaties, en intimidatie en detentie van christelijke dominees en priesters en de gedwongen afbraak van kerken een halt toe te roepen;

8.  verzoekt de Chinese autoriteiten de taalvrijheid en de culturele, godsdienstige en andere fundamentele vrijheden van de Tibetanen te eerbiedigen en af te zien van een vestigingsbeleid dat Han-Chinezen bevoordeelt en de Tibetanen benadeelt, en Tibetaanse nomaden niet langer te dwingen hun traditionele levenswijze op te geven;

9.  veroordeelt de campagnes die in het kader van de aanpak van "patriottische opvoeding" worden gevoerd, waaronder maatregelen om Tibetaanse boeddhistische kloosters door de staat te laten beheren; vindt het zorgwekkend dat het Chinese strafrecht wordt misbruikt om Tibetanen en boeddhisten, wier religieuze activiteiten op gelijke voet worden geplaatst met "separatisme", te vervolgen; betreurt het dat het klimaat om het boeddhisme te belijden in Tibet sinds de Tibetaanse protesten in maart 2008 sterk verslechterd is, waarbij China sterker inzet op de benadering van "patriottische opvoeding";

10.  dringt er bij de Chinese autoriteiten op aan het grondwettelijk gegarandeerde recht op godsdienstvrijheid voor alle Chinese burgers te waarborgen;

11.  herinnert eraan dat het van belang is dat de EU en haar lidstaten de kwestie van mensenrechtenschendingen op ieder politiek niveau bij de Chinese autoriteiten aan de orde stellen, in overeenstemming met de toezegging van de EU om met één sterke, duidelijke stem te spreken in haar contacten met China, ook tijdens de jaarlijkse dialoog over de mensenrechten, de strategische dialoog, de economische dialoog op hoog niveau, en topontmoetingen, waaronder de komende Europees-Aziatische top;

12.  onderstreept dat hoewel de EU en China in hun gezamenlijke verklaring na de 21e EU-China-top bevestigden dat alle mensenrechten universeel, ondeelbaar, onderling afhankelijk en onderling verbonden zijn, de EU er bij China op moet aandringen dienovereenkomstig te handelen; betreurt dat dringende mensenrechtenkwesties tijdens de EU-China-top van 9 april 2019 wederom slechts een marginale rol speelden; is van mening dat telkens wanneer op een EU-China-top zwakke uitspraken over mensenrechten worden gedaan, de Raad, de Europese Dienst voor extern optreden en de Commissie moeten weigeren dit vraagstuk op te nemen en een aparte mededeling over dit onderwerp moeten doen uitgaan waarin een zinvolle beoordeling van de situatie wordt gegeven en wordt uitgelegd waarom geen overeenkomst kon worden bereikt over krachtigere formuleringen;

13.  dringt er bij de EU-lidstaten op aan om activiteiten van de Chinese autoriteiten op het grondgebied van de EU te voorkomen die gericht zijn op intimidatie van leden van Turkse gemeenschappen, Tibetanen en andere religieuze of etnische groepen, teneinde hen te verplichten als informanten op te treden, terug te keren naar China of hen monddood te maken;

14.  roept de Chinese autoriteiten op journalisten en internationale waarnemers, ook van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten en speciale VN-procedures, vrije, betekenisvolle en onbelemmerde toegang te verschaffen tot de provincie Xinjiang en de Tibetaanse Autonome Regio; dringt er bij de EU en de lidstaten op aan tijdens de volgende zitting van de VN-Mensenrechtenraad het voortouw te nemen bij een resolutie om een onderzoeksmissie naar Xinjiang te sturen;

15.  roept de Chinese regering ertoe op in de Chinese grondwet de onvoorwaardelijke eerbiediging van burgerrechten te verankeren, met inachtneming van artikel 4 inzake de bescherming van nationale minderheden, artikel 35 inzake de vrijheid van meningsuiting, de persvrijheid, de vrijheid van vergadering, van vereniging, van het organiseren van marsen en van demonstratie, artikel 36 inzake de vrijheid van religie en geloof, en artikel 41 inzake het recht op het uitoefenen van kritiek op en het doen van suggesties aan overheidsorganen en/of -functionarissen;

16.  spoort China aan het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten te ratificeren;

17.  dringt er bij China op aan diplomaten, journalisten en burgers uit de EU ongehinderd toegang tot Tibet te verlenen als tegenprestatie voor de vrije en open toegang die Chinese reizigers tot het gehele grondgebied van de EU-lidstaten genieten; dringt er bij de EU-instellingen op aan tijdens de discussies over de visumversoepelingsovereenkomst tussen de EU en China ernstig rekening te houden met de kwestie van de toegang tot Tibet;

18.  spreekt zijn teleurstelling uit over het feit dat de 37e ronde van de dialoog tussen de EU en China over de mensenrechten geen wezenlijke resultaten heeft opgeleverd; betreurt voorts dat de Chinese delegatie op 2 april niet heeft deelgenomen aan de voortzetting van de dialoog waarbij van gedachten zou worden gewisseld met maatschappelijke organisaties;

19.  dringt er bij de VV/HV, de EDEO en de lidstaten op aan de zorgwekkende ontwikkelingen op het gebied van de mensenrechten in Xinjiang, zoals toenemende repressie en controle van de overheid, intensiever te volgen, en zich zowel tijdens privégesprekken als publiekelijk uit te spreken tegen mensenrechtenschendingen in China;

20.  dringt er bij de Raad op aan te overwegen gerichte sancties vast te stellen jegens functionarissen die verantwoordelijk zijn voor het optreden in de Oeigoerse autonome regio Xinjiang;

21.  roept de EU, haar lidstaten en de internationale gemeenschap op een einde te maken aan de uitvoer en technologieoverdracht van goederen en diensten die door China worden gebruikt om zijn systeem van cyberbewaking en voorspellende methode voor het opstellen van profielen te verbeteren; is uiterst bezorgd over het feit dat China dergelijke technologieën reeds exporteert naar autoritaire regimes elders in de wereld;

22.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de regering en het parlement van de Volksrepubliek China.

(1) PB C 285 E van 21.10.2010, blz. 80.
(2) PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 185.
(3) PB C 238 van 6.7.2018, blz. 108.
(4) Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0343.
(5) Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0377.

Laatst bijgewerkt op: 16 maart 2020Juridische mededeling - Privacybeleid