Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2019/2993(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Kies een document :

Ingediende teksten :

RC-B9-0271/2019

Debatten :

PV 18/12/2019 - 22
PV 18/12/2019 - 23
CRE 18/12/2019 - 22

Stemmingen :

PV 19/12/2019 - 6.7
CRE 19/12/2019 - 6.7
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P9_TA(2019)0112

Aangenomen teksten
PDF 125kWORD 41k
Donderdag 19 december 2019 - Straatsburg
Gewelddadige onderdrukking van de recente protesten in Iran
P9_TA(2019)0112RC-B9-0271/2019

Resolutie van het Europees Parlement van 19 december 2019 over het gewelddadige optreden tegen de recente protesten in Iran (2019/2993(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn vorige resoluties over Iran, met inbegrip van de meest recente van 19 september 2019 over Iran, met name de situatie van vrouwenrechtenactivisten en gevangenen met zowel de Iraanse nationaliteit als de nationaliteit van een van de EU-lidstaten(1),

–  gezien de conclusies van de Raad van 4 februari 2019 over Iran,

–  gezien de verklaring van 8 december 2019 van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV), Josep Borrell Fontelles, namens de EU over de recente protesten in Iran,

–  gezien de verklaring van 21 november 2019 van de woordvoerder van de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) over de ontwikkelingen in Iran,

–  gezien het besluit van de Raad van 12 april 2018, naar aanleiding van ernstige mensenrechtenschendingen in Iran, om zijn beperkende maatregelen ten aanzien van Iran met nog eens twaalf maanden te verlengen,

–  gezien de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers,

–  gezien de respectieve EU-richtsnoeren over de doodstraf en over foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, en de EU-mensenrechtenrichtsnoeren inzake vrijheid van meningsuiting online en offline,

–  gezien zijn resolutie van 25 oktober 2016 over de EU-strategie ten aanzien van Iran na de sluiting van de nucleaire overeenkomst(2),

–  gezien resolutie 73/181 van de Algemene Vergadering van de VN van 17 december 2018 over de situatie op het gebied van de mensenrechten in de Islamitische Republiek Iran,

–  gezien het verslag van de bijzondere rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in de Islamitische Republiek Iran van 30 januari 2019,

–  gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR) van 1966, waarbij Iran partij is,

–  gezien artikel 132, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat tienduizenden mensen uit heel Iran en uit alle geledingen van de samenleving hun fundamentele recht op vrijheid van vergadering hebben uitgeoefend en hun economische grieven hebben geuit over de brandstofprijzen die met ten minste 50 % gestegen zijn tijdens de meest grootschalige onlusten in veertig jaar;

B.  overwegende dat de Iraanse veiligheidstroepen, ondanks herhaalde internationale oproepen tot terughoudendheid, buitensporige middelen en geweld hebben gebruikt tegen demonstranten; overwegende dat volgens verslagen van organisaties van het maatschappelijk middenveld de Iraanse veiligheidstroepen het vuur openden op ongewapende demonstranten die geen direct gevaar vormden, en dat zij naar verluidt schoten om te doden;

C.  overwegende dat volgens Amnesty International ten minste 304 mensen, onder wie kinderen, zijn gedood en nog veel meer mensen zijn gewond, en dat er duizenden demonstranten, alsook journalisten, mensenrechtenactivisten en studenten zijn gearresteerd; overwegende dat de Iraanse autoriteiten het officiële dodental niet hebben bekendgemaakt en weigeren de lichamen van de slachtoffers aan hun familie vrij te geven;

D.  overwegende dat de Iraanse autoriteiten op 16 november 2019 de internetcommunicatie vijf dagen lang bijna volledig hebben stilgelegd en bijna alle onlinecommunicatie voor mensen in Iran hebben verbroken, en zo de uitwisseling van informatie over het brute optreden vrijwel onmogelijk hebben gemaakt; overwegende dat het stilleggen van internetcommunicatie een schending van het grondrecht op toegang tot informatie is, een disproportionele beperking van de vrijheid van meningsuiting vormt en een constante werkwijze van de autoriteiten is geworden;

E.  overwegende dat in zijn resolutie van 25 oktober 2016 over de EU-strategie ten aanzien van Iran na het sluiten van de nucleaire overeenkomst(3) wordt benadrukt dat het belangrijk is om in het kader van de betrekkingen tussen de EU en Iran de EU-mensenrechtenrichtsnoeren hoog te houden, onder meer met betrekking tot mensenrechtenactivisten;

F.  overwegende dat mensenrechtenactivisten, journalisten, juristen en onlineactivisten in Iran wegens hun activiteiten nog altijd het slachtoffer zijn van intimidatie, willekeurige arrestatie, detentie en vervolging; overwegende dat het Iraanse Ministerie van Inlichtingen en Veiligheid evenals andere diensten zijn overgegaan tot een ernstige repressie van het maatschappelijk middenveld; overwegende dat 77 leden van de hervormingsgezinde oppositie, voornamelijk leden van de Participation Front Party, een open verklaring hebben afgelegd waarin zij het buitensporig gebruik van geweld bij het onderdrukken van de protesten veroordelen; overwegende dat sommigen van hen in Iran voor het gerecht zijn gedaagd voor “het verspreiden van propaganda tegen de Islamitische Republiek” en dat twee van hen zijn gearresteerd, namelijk Mohammad Kianoosh Rad en Mehdi Mahmoudian;

G.  overwegende dat Iraanse rechtbanken regelmatig nalaten te zorgen voor een eerlijk proces, beklaagden de toegang tot rechtshulp ontzeggen en bezoeken van vertegenwoordigers van consulaten, de VN of van humanitaire organisaties verbieden, en dat zij door foltering verkregen bekentenissen als bewijsmateriaal toestaan; overwegende dat er geen onafhankelijke mechanismen bestaan om de verantwoordingsplicht binnen de rechterlijke macht te waarborgen, en dat er ernstige zorgen blijven bestaan over de politisering van rechters, met name degenen die de revolutionaire rechtbanken voorzitten;

H.  overwegende dat veel gevangenen met zowel de Iraanse nationaliteit als de nationaliteit van een van de EU-lidstaten worden vastgehouden voor hun mensenrechtenactivisme of hun academische werkzaamheden; overwegende dat twee Franse onderzoekers sinds juni 2019 in Iran gevangen worden gehouden, namelijk mevrouw Fariba Adelkhah en, zoals onlangs werd bevestigd, de heer Roland Marchal;

1.  betuigt zijn deelneming aan de families van de slachtoffers; wenst de gewonden een spoedig herstel toe;

2.  betreurt het wijdverbreide en disproportionele gebruik van geweld door Iran tegen niet-gewelddadige demonstranten, die uitsluitend hun recht op vrijheid van meningsuiting, vereniging en vreedzame vergadering uitoefenen; benadrukt dat dergelijke acties onaanvaardbaar zijn, dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan het totale aantal doden en gedetineerden bekend te maken, een onverwijld, onpartijdig, onafhankelijk en transparant onderzoek uit te voeren naar de beschuldigingen van buitensporig gebruik van geweld, met inbegrip van de rechtstreekse aanvallen van demonstranten door veiligheidstroepen, en alle plegers van geweld ter verantwoording te roepen;

3.  eist dat alle demonstranten, mensenrechtenactivisten en journalisten die momenteel in Iran vastzitten omdat zij hun legitieme rechten op vrijheid van meningsuiting en vergadering uitoefenen, onvoorwaardelijk worden vrijgelaten; eist bovendien dat de autoriteiten alle families informeert over de verblijfplaats van hun gevangengenomen familieleden, en roept op tot het verlenen van ongehinderde toegang aan advocaten en internationale waarnemers tot al degenen die tijdens de protesten zijn vastgezet en tot het bekendmaken van de identiteit van de gedetineerden aan de internationale gemeenschap; herhaalt de eerdere verzoeken van het Parlement om vrijlating van Nazanin Zaghari-Ratcliffe en vele andere onrechtmatig vastgehouden personen;

4.  veroordeelt krachtig het besluit van Iran om de internettoegang tot mondiale netwerken te blokkeren, waardoor de communicatie en de vrije uitwisseling van informatie voor Iraanse burgers werd belemmerd; onderstreept dat dergelijke acties een duidelijke schending van de vrijheid van meningsuiting vormen; dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan alle blokkades van onlinecommunicatie en -diensten op te heffen;

5.  benadrukt dat grondrechten zoals de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering altijd moeten worden geëerbiedigd en roept de Iraanse autoriteiten op hun internationale verplichtingen na te komen, waaronder die in het kader van het ICCPR;

6.  roept de Verenigde Naties, en in het bijzonder de Mensenrechtenraad van de VN, op onverwijld een uitgebreid onderzoek in te stellen naar de gebeurtenissen van de afgelopen weken, onder leiding van de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Iran, met als doel licht te werpen op de beschuldigingen van ernstige schendingen van de mensenrechten in het land sinds het begin van de protesten, en Iran op te roepen volledige en onbeperkte toegang te verlenen aan degenen die dit onderzoek verrichten;

7.  wijst op zijn resolutie van 19 september 2019; betreurt ten zeerste dat er geen schot zit in de zaken van de gevangenen met zowel de Iraanse nationaliteit als de nationaliteit van een van de EU-lidstaten die in Iran worden vastgehouden; dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan Roland Marchal en Fariba Adelkhah onmiddellijk vrij te laten, evenals alle mensenrechtenverdedigers die gevangengenomen en veroordeeld zijn omdat zij gewoon hun recht op vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vereniging en vreedzame vergadering uitoefenden;

8.  roept de EU, met inbegrip van de VV/HV, op om mensenrechtenkwesties bij de Iraanse autoriteiten te blijven aankaarten op bilaterale en multilaterale fora, met name in het kader van de politieke dialoog op hoog niveau tussen de EU en Iran;

9.  herhaalt zijn volledige steun aan de winnaars van de Sacharovprijs, Nasrin Sotoudeh en Jafar Panahi; betreurt het feit dat Nasrin Sotoudeh nog steeds gevangen zit, met een straf van 33 jaar en 148 zweepslagen, en dringt aan op haar onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating; dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan het reisverbod op te heffen dat sinds 2010 op Jafar Panahi rust;

10.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de hoogste leider van de Islamitische Republiek Iran, de president van de Islamitische Republiek Iran en de leden van de Majlis van Iran.

(1) Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0019.
(2) PB C 215 van 19.6.2018, blz. 86.
(3) PB C 215 van 19.6.2018, blz. 86.

Laatst bijgewerkt op: 4 mei 2020Juridische mededeling - Privacybeleid