Algemene begroting van de Europese Unie voor 2020 – alle afdelingen
177k
56k
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2019 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2020 (11734/2019 – C9-0119/2019 – 2019/2028(BUD))
– gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,
– gezien Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad van 26 mei 2014 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie(1),
– gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012(2),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(3) (de “MFK-verordening”),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(4),
– gezien zijn resolutie van 14 maart 2019 over de algemene richtsnoeren voor de voorbereiding van de begroting 2020, afdeling III – Commissie(5),
– gezien zijn resolutie van 28 maart 2019 over de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2020(6),
– gezien het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2020, goedgekeurd door de Commissie op 5 juli 2019 (COM(2019)0400) (de “OB”),
– gezien het standpunt inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2020, vastgesteld door de Raad op 3 september 2019 en toegezonden aan het Europees Parlement op 13 september 2019 (11734/2019 – C9-0119/2019),
– gezien artikel 2, lid 1, onder c), van de Overeenkomst van Parijs, die op 5 oktober 2016 door de Europese Unie is bekrachtigd,
– gezien het overzicht (“landscape review”) van de Europese Rekenkamer, getiteld “EU-maatregelen op het gebied van energie en klimaatverandering” (2017),
– gezien de mededeling van de Commissie, getiteld “Een schone planeet voor iedereen – Een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie” (COM(2018)0773),
– gezien artikel 94 van zijn Reglement,
– gezien de adviezen van de andere betrokken commissies,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A9-0017/2019),
Afdeling III
Algemeen overzicht
1. herinnert eraan dat het Parlement, in zijn resolutie van 14 maart 2019 over de algemene richtsnoeren voor de voorbereiding van de begroting 2020, duidelijke politieke prioriteiten voor de begroting 2020 heeft gedefinieerd, zodat deze als een brug naar het toekomstige Europa kan fungeren en Europese toegevoegde waarde kan bieden; benadrukt nogmaals dat het sterk aan deze prioriteiten hecht en komt met het onderstaande standpunt om te waarborgen dat er in genoeg financiële middelen wordt voorzien om deze prioriteiten te verwezenlijken;
2. herinnert aan het standpunt van het Parlement dat de begroting 2020 de weg moet banen voor het meerjarig financieel kader (MFK) voor de periode 2021-2027 en een solide beginpunt moet vormen voor de opzet van een nieuwe generatie Unieprogramma’s en beleidsmaatregelen; herinnert er voorts aan dat 2020 het laatste jaar van het huidige MFK is en, dat de Unie dus een laatste kans heeft om de politieke afspraken voor die periode zo goed mogelijk na te komen, inclusief de toezegging om de EU-klimaatdoelstelling te halen, de VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling te realiseren en de Europese pijler van sociale rechten af te ronden, alsook de Uniedoelstelling om tegen 2050 tot een koolstofneutrale economie te komen; benadrukt in dit verband dat de begroting van de Unie het volledige effect van het beleid van de Unie op het gebied van gendergelijkheid moet evalueren en integreren (genderbudgettering), om zo gendermainstreaming en gelijke kansen te bevorderen;
3. neemt kennis van het standpunt van de Raad over de OB, waarin de Raad 1,51 miljard EUR bezuinigt op vastleggingskredieten ten opzichte van het voorstel van de Commissie; is van mening dat de bezuinigingen van de Raad ronduit in strijd zijn met de prioriteiten van de Unie, niet worden gerechtvaardigd door het absorptievermogen en bedoeld zijn om alle specifieke verhogingen die de afgelopen begrotingsjaren door het Parlement zijn bedongen en verkregen, teniet te doen; besluit daarom, als een algemene regel, de kredieten te herstellen op het niveau van de OB voor alle lijnen waar de Raad het bedrag heeft verlaagd, zowel voor operationele als administratieve uitgaven, en om de OB als uitgangspunt te nemen voor zijn standpunt;
4. is ervan overtuigd dat het absoluut noodzakelijk is om de klimaatuitdaging aan te pakken en het milieu zodanig te beschermen dat de werkgelegenheid wordt bevorderd, nieuwe banen worden gecreëerd, het concurrentievermogen wordt versterkt, duurzame ontwikkeling wordt bevorderd en sociale welvaart wordt gewaarborgd; onderstreept de sleutelrol van nieuwe en opkomende technologieën bij de verwezenlijking van die doelstelling; benadrukt dat de Unie het goede voorbeeld moet geven en andere landen over de hele wereld moet inspireren om verder te investeren in klimaatgerelateerde uitgaven; is ingenomen met de krachtige oproep tot actie van leiders van de Unie tijdens de recente klimaattop van de VN en de toezeggingen die diverse lidstaten recentelijk hebben gedaan om meer geld beschikbaar te stellen voor terreinen als energie-efficiëntie, hernieuwbare energie, duurzaam vervoer en energie-infrastructuur; is van mening dat dergelijke verklaringen vergezeld moeten gaan van concrete maatregelen van de lidstaten, ook wanneer zij als Raad beraadslagen;
5. herinnert aan de verplichtingen van de Unie uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs en aan de toezegging van de Unie om voor de periode 2014-2020 20 % van de begroting aan klimaatgerelateerde maatregelen te besteden; merkt op dat 21,0 % van de in de OB voor 2020 voorgestelde vastleggingskredieten klimaatgerelateerd zijn en dat ten minste 3,5 miljard EUR extra moet worden besteed aan klimaatgerelateerde maatregelen om de doelstelling van 20 % te halen; betreurt het dat de begroting van de Unie in het kader van het huidige MFK beperkte middelen heeft om de klimaatuitdaging op eigen kracht aan te pakken en wijst op de veel grotere investeringsbehoeften op dit gebied, die door de Commissie worden geraamd op 175 tot 290 miljard EUR per jaar; benadrukt dat al het mogelijke moet worden gedaan om ervoor te zorgen dat de algehele Uniebegrotingsdoelstelling vóór het einde van 2020 zoveel mogelijk wordt gehaald;
6. onderstreept dat de begroting 2020 de Unie moet voorbereiden op een nog ambitieuzere doelstelling voor het mainstreamen van klimaat en biodiversiteit in het MFK 2021-2027, om te voldoen aan de verwachtingen van de Europese burgers; vraagt om een transparantere, striktere en uitgebreidere methodologie, die is opgezet in overeenstemming met internationaal vastgestelde methoden, met inbegrip van herziene prestatie-indicatoren voor het vaststellen en traceren van uitgaven die relevant zijn voor het klimaat en de biodiversiteit; kijkt uit naar het concrete voorstel over de Europese Green Deal, zoals uiteengezet in de politieke beleidslijnen van de nieuwgekozen voorzitter van de Commissie; herinnert in dit verband aan zijn krachtige inzet voor de hervorming van de systemen van de eigen middelen van de Unie, met inbegrip van de invoering van een pakket nieuwe eigen middelen die beter zijn afgestemd op de belangrijkste beleidsprioriteiten van de Unie, met inbegrip van de strijd tegen klimaatverandering;
7. herinnert aan de toezegging die in zijn resolutie van maart 2019 is gedaan om de Commissie te verzoeken in alle handelsovereenkomsten van de EU met derde landen een verplichte clausule op te nemen, met de eis dat de Overeenkomst van Parijs te geratificeerd en ten uitvoer gelegd wordt ter bestrijding van de klimaatverandering;
8. pleit daarom voor een begroting 2020 waarin een aanzienlijk bedrag beschikbaar wordt gesteld voor de aanpak van milieu-uitdagingen en klimaatverandering, en waarin de huidige achterstand ten aanzien van de doelstelling om voor de periode 2014-2020 20 % van de Uniebegroting te besteden aan klimaat-gerelateerde maatregelen, zo veel mogelijk wordt ingelopen; stelt een aanzienlijke verhoging voor van meer dan 2 miljard EUR ten opzichte van de OB voor verschillende begrotingslijnen in verschillende rubrieken, en met name in rubriek 1a, die in grote mate bijdraagt aan de doelstelling van klimaatuitgaven; wijst deze verhogingen zorgvuldig toe aan begrotingslijnen met een uitstekende uitvoeringsgraad en de operationele capaciteit om de aanvullende kredieten in 2020 te absorberen;
9. benadrukt dat de jeugd een overkoepelende prioriteit voor de Uniebegroting vormt; wijst erop dat, ondanks de positieve trend in de richting van een daling van de jeugdwerkloosheidscijfers in de Unie, het gebrek aan toekomstperspectief voor jongeren in bepaalde delen van de Unie – met grote verschillen tussen de lidstaten en de regio’s – een echte maatschappelijke noodsituatie vormt; besluit daarom het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief (YEI) te versterken ten opzichte van het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld, eveneens om zo een soepele overgang te waarborgen naar het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) in het volgende MFK;
10. onderstreept dat de Unie al haar toezeggingen om de ontwikkelingslanden te helpen bij de bestrijding van en de aanpassing aan de klimaatverandering gestand moet doen;
11. verhoogt de financiële middelen om in de toekomstige behoeften van Erasmus+ te voorzien, het belangrijkste programma voor onderwijs en opleiding, inclusief beroepsonderwijs en -opleiding, jeugd en sport in Europa; benadrukt dat Erasmus+ een belangrijk vlaggenschipprogramma van de Unie is dat algemeen bekend is bij de burgers en tastbare resultaten heeft opgeleverd met een duidelijke Europese meerwaarde; herinnert aan zijn toezegging om de financiering voor Erasmus+ in het MFK 2021-2027 te verdrievoudigen; benadrukt de noodzaak om de voorbereidende actie van DiscoverEU voort te zetten en verder te versterken, met het oog op de geplande integratie ervan in het Erasmus+-programma 2021-2027; dringt erop aan bijzondere aandacht te besteden aan mobiliteitsacties in het volwassenenonderwijs, met name voor de oudere bevolking in het kader van het Erasmus+-programma;
12. pleit voor verdere gerichte verhogingen voor andere begrotingslijnen die verband houden met de prioriteiten van het Parlement, op gebieden zoals kmo’s, digitalisering, kunstmatige intelligentie, kankeronderzoek, samenwerking op het gebied van veiligheid en justitie, douane, migratie en extern beleid, waaronder humanitaire en ontwikkelingshulp;
13. steunt in beginsel de ramingen van de Commissie voor de budgettaire behoeften van de gedecentraliseerde agentschappen; is daarom van mening dat de door de Raad voorgestelde bezuinigingen de deugdelijke functionering van de agentschappen in gevaar zouden brengen, waardoor zij hun taken niet langer zouden kunnen uitvoeren; stelt gerichte verhogingen voor van de kredieten voor de agentschappen die aanvullende taken krijgen of die te maken hebben met een hogere werklast als gevolg van nieuwe uitdagingen;
14. concludeert dat, om de hierboven genoemde dringende prioriteiten op een adequate manier te financieren, en gezien de zeer krappe of niet-bestaande marges binnen bepaalde rubrieken in 2020, het flexibiliteitsinstrument en de overkoepelende marge voor vastleggingen volledig moeten worden gemobiliseerd, en dat de marge voor onvoorziene uitgaven moet worden aangesproken, terwijl een deel ervan ook beschikbaar blijft voor de financiering van onvoorziene gebeurtenissen die zich in de loop van volgend jaar kunnen voordoen; herinnert er eveneens aan dat de flexibiliteit waarin de MFK-verordening voorziet aan het einde van die periode komt te vervallen;
15. benadrukt dat de vrijmakingen voor onderzoek zoals vastgelegd in artikel 15, lid 3, van het Financieel Reglement volledig opnieuw moeten worden gebruikt; betreurt ten zeerste dat de Raad de toepassing van die wettelijke bepaling waarvan de Commissie heeft voorgesteld om die in de OB gedeeltelijk te activeren, opnieuw afwijst; verklaart voornemens te zijn aan te dringen op zijn standpunt, dat zowel de letter als de geest van het Financieel Reglement weerspiegelt; is voornemens deze kwestie tijdens het begrotingsoverleg van dit jaar op te lossen; stelt voor deze vrijmakingen volledig te hergebruiken om de vier begrotingslijnen van het Horizon 2020-programma te versterken met het hoogste niveau van klimaatgerelateerde onderzoeksactiviteiten;
16. stelt het totaalbedrag aan kredieten voor de begroting 2020 (alle afdelingen) vast op 170 971 519 973 EUR aan vastleggingskredieten, oftewel een verhoging met 2 699 813 994 EUR ten opzichte van de OB; besluit eveneens een bedrag van 280 700 000 EUR aan vastleggingskredieten beschikbaar te stellen na vrijmakingen overeenkomstig artikel 15, lid 3, van het Financieel Reglement; stelt het totaalbedrag aan kredieten voor de begroting 2020 (alle afdelingen) vast op 159 146 168 195 EUR aan betalingskredieten;
Subrubriek 1a — Concurrentievermogen voor groei en banen
17. wijst erop dat Horizon 2020 zeer veel Europese toegevoegde waarde biedt en een essentiële bijdrage levert aan de ontwikkeling van groene technologie en klimaat- en milieuvriendelijke innovatie, om zo de basis te leggen voor een koolstofvrije toekomst en de overgang naar een meer circulaire economie te ondersteunen; benadrukt bovendien het belang van het programma voor andere belangrijke Europese onderzoeksgebieden zoals digitalisering, kunstmatige intelligentie en kankeronderzoek; verhoogt de middelen voor Horizon 2020 daarom aanzienlijk, met 737,8 miljoen EUR ten opzichte van de in de OB voorgestelde vastleggingskredieten; stelt daarnaast, overeenkomstig artikel 15, lid 3, van het Financieel Reglement, het gehele bedrag van 280,7 miljoen EUR aan vastleggingskredieten die in 2018 zijn vrijgemaakt als gevolg van niet-uitvoering van onderzoeksprojecten, beschikbaar voor de begrotingslijnen van Horizon 2020 die het relevantst zijn voor klimaatgerelateerde onderzoeksprojecten, en verzoekt de Commissie om bijzondere aandacht te schenken aan de eerlijke geografische verdeling van die middelen;
18. is ervan overtuigd dat de strijd tegen kanker een absolute prioriteit voor de Unie moet zijn en dat de aanzienlijke inspanningen in deze richting moeten worden opgevoerd; benadrukt dat kankeronderzoek een belangrijke pijler van dit proces is; neemt daarom een verhoging van de financiële middelen aan die moet worden gereserveerd voor kankeronderzoek bij de desbetreffende begrotingslijnen van Horizon 2020 die ook blijk geven van een zeer hoge uitvoeringsgraad van de begroting; benadrukt dat er op dit gebied onverwijld meer onderzoek wordt verricht, mede gezien de grotere investeringen die in het volgende MFK worden verwacht;
19. herinnert eraan dat de positie van Europa als toonaangevende aanbieder van informatie- en communicatietechnologie (ICT) afhankelijk is van de middelen voor het ontwikkelen en testen van nieuwe ICT-technologieën en voor het verlenen van bijstand aan startende bedrijven en technologieondernemingen om de marktrelevante capaciteit te vergroten; wijst er in dit verband nogmaals op dat moet worden voorzien in aanvullende financiering voor Europese onderzoeksfaciliteiten en kmo’s, met de nadruk op de ontwikkeling en bevordering van technologieën zoals zoekmachines, vertaaldiensten en soortgelijke baanbrekende technologieën;
20. wijst er nadrukkelijk op dat de Connecting Europe Facility (CEF) een cruciale rol vervult bij het bevorderen van de strategische ontwikkeling van een hoogwaardig, duurzaam en onderling verbonden trans-Europees netwerk op het gebied van vervoer, met bijzondere nadruk op het spoorwegnetwerk, waaronder nachttreinen, energie en ICT-infrastructuur, en dat de faciliteit een aanzienlijke bijdrage levert aan de overgang naar een klimaatneutrale samenleving; stelt daarom voor de financiële middelen voor CEF-vervoer en CEF-energie te verhogen met een totaalbedrag van 545 miljoen EUR aan vastleggingskredieten ten opzichte van de OB;
21. is van mening dat het eveneens noodzakelijk is om belangrijke prioriteiten binnen deze subrubriek verder te versterken; wijst in dit verband op kmo’s, die een essentieel onderdeel vormen van de economie van de Unie en een cruciale rol spelen bij uitstekende, hoogwaardige investeringen en het scheppen van banen in alle lidstaten; neemt in dit verband een verhoging van het Cosme-programma aan om het potentieel van het programma ter bevordering van het ondernemerschap, met inbegrip van het ondernemerschap van vrouwen, verder te versterken, het concurrentievermogen en de toegang tot de markten van ondernemingen in de Unie te verbeteren, en wenst dat de nadruk wordt gelegd op de digitale transformatie van kmo’s; herinnert eraan dat de voorgestelde toewijzing in de OB voor Cosme zelfs lager was dan in de financiële programmering was voorzien, en neemt een verhoging aan van 50 miljoen EUR aan vastleggingskredieten ten opzichte van de OB;
22. benadrukt dat Erasmus+ een zeer gewaardeerd en immens populair programma is, met onvoldoende financiële middelen om aan het grote aantal aanvragen te voldoen, en dat dit programma een sterk gevoel van gedeelde Europese identiteit helpt bevorderen; neemt daarom een verhoging van 123,4 miljoen EUR aan vastleggingskredieten ten opzichte van de OB aan, om de lage succespercentages tegen te gaan en meer mensen in staat te stellen gebruik te maken van dit programma;
23. stelt gerichte verhogingen voor van het niveau van de kredieten voor de Europese Arbeidsautoriteit (ELA), het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, het Spoorwegbureau van de Europese Unie, het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging (Enisa), en van de kredieten en het personeel van het Europees GNSS-Agentschap, het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie (Berec) en het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER);
24. verhoogt de vastleggingskredieten voor subrubriek 1a daarom met 1 503 766 221 EUR ten opzichte van de OB (exclusief proefprojecten en voorbereidende acties), wat moet worden gefinancierd door gebruik te maken van de beschikbare marge en door de speciale instrumenten in te zetten; stelt voor deze subrubriek eveneens een bedrag van 280 700 000 EUR aan vastleggingskredieten beschikbaar na vrijmakingen overeenkomstig artikel 15, lid 3, van het Financieel Reglement;
Subrubriek 1b — Economische, sociale en territoriale samenhang
25. herinnert eraan dat duurzame groei en doelgerichte investeringen cruciale factoren zijn voor het scheppen van hoogwaardige banen en voor het vergroten van de welvaart voor allen, en dat het daarom noodzakelijk is de structuur- en investeringsfondsen beter te richten op de bevordering van inclusieve groei, terugdringing van ongelijkheid en versterking van de opwaartse sociale convergentie;
26. betreurt het dat de jeugdwerkloosheid, die in april 2019 op 14,2 % is geschat, nog steeds onaanvaardbaar hoog blijft en in sommige lidstaten en regio’s van de Unie bijzonder acuut blijft; onderstreept dat het van belang is de inzetbaarheid en de ondernemingscapaciteit van jongeren te vergroten en tegelijkertijd de ongelijkheden aan te pakken; is ervan overtuigd dat de bestrijding van werkloosheid aanzienlijke financiële inspanningen vergt; is vastbesloten te zorgen voor aanvullende financiering voor het YEI-programma in het laatste jaar van het huidige MFK; onderstreept het feit dat de uitvoering van dat programma moet worden versneld en dat de doelmatigheid ervan verder moet worden verbeterd, om ervoor te zorgen dat het meer Europese meerwaarde biedt aan het nationale werkgelegenheidsbeleid; stelt daarom voor de vastleggingskredieten voor het YEI met 363,3 miljoen EUR te verhogen ten opzichte van de OB;
27. verhoogt de financiering voor technische bijstand om de complexiteit aan te pakken van de procedures voor het beheer van projecten, van de indiening van de aanvragen tot de procedures voor het financieel beheer en de monitoring van de effecten, aangezien deze complexiteit een van de belangrijkste obstakels vormt voor een betere benutting van de structuurfondsen;
28. verhoogt de vastleggingskredieten voor subrubriek 1b daarom met 373 278 264 EUR ten opzichte van de OB (exclusief proefprojecten en voorbereidende acties), wat moet worden gefinancierd door de speciale instrumenten in te zetten;
29. merkt bezorgd op dat opnieuw slechts 8,3 % van de totale vastleggingskredieten erop gericht is de achteruitgang van de biodiversiteit te keren, wat het laagste percentage is sinds 2015, ondanks het niet eerder geziene en steeds snellere tempo waarin soorten uitsterven; dringt aan op toewijzing van voldoende en traceerbare extra middelen zodat de biodiversiteit in de gehele Unie op de lange termijn in stand kan worden gehouden; bepleit, in overeenstemming met de overkoepelende prioriteit om klimaatverandering aan te pakken, een aanzienlijke verhoging van 233 miljoen EUR in vastleggingskredieten voor begrotingslijnen die verband houden met het LIFE+-programma in de titels 7 en 34; verwacht van de Commissie dat zij de nodige absorptiecapaciteit ter beschikking stelt voor een doeltreffend gebruik van deze aanvullende middelen en zorgt voor een eerlijker geografische spreiding van dergelijke milieuvriendelijke fondsen, zoals in de programma’s van het volgende MFK het geval zal zijn;
30. stelt aanzienlijke verhogingen van de desbetreffende begrotingslijnen voor, in het bijzonder voor de financiering van maatregelen om de gevolgen van de Afrikaanse varkenspest in diverse lidstaten aan te pakken; stelt vast dat er sprake is van ernstige gevolgen en een groot aantal geregistreerde uitbraken sinds begin 2019, waarbij tienduizenden dieren moesten worden geruimd; is van mening dat derde landen hebben geïnvesteerd in de ontwikkeling van een vaccin tegen AVP en dat de Unie moet investeren in onderzoek naar en de ontwikkeling van een vaccin, wat zou helpen de verspreiding en het vóórkomen van AVP zo snel mogelijk tegen te gaan;
31. herinnert eraan dat de kredieten van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) nog steeds moeten worden aangepast, waarbij rekening moet worden gehouden met de bestemmingsontvangsten die naar verwachting in 2020 beschikbaar zullen zijn zoals aangekondigd in de nota van wijzigingen van de Commissie;
32. stelt een gerichte verhoging voor van de kredieten en het aantal personeelsleden van het Europees Milieuagentschap;
33. verhoogt, kort samengevat, de vastleggingskredieten in rubriek 2 met 267,3 miljoen EUR (exclusief proefprojecten en voorbereidende acties), wat moet worden gefinancierd door gebruik te maken van de beschikbare marge onder het maximum; benadrukt dat de landbouwbegroting niet verder mag worden verlaagd, omdat de landbouwsector dikwijls wordt getroffen door crises die een budgettaire reactie vergen;
Rubriek 3 — Veiligheid en burgerschap
34. verhoogt, tegen de achtergrond van een onrealistisch laag maximumbedrag sinds het begin van het huidige MFK, de financiering van de prioriteiten van het Parlement op het gebied van interne veiligheid, migratie, grondrechten en de eerbiediging van de rechtsstaat, en ter bevordering van non-discriminatie en gelijkheid en ter bestrijding van gendergerelateerd geweld; is fel gekant tegen de bezuinigingen van de Raad op het Fonds voor interne veiligheid (ISF) en het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF) en wijst het voorstel van de Raad af om 400 miljoen EUR aan vastleggingskredieten in een reserve te plaatsen in afwachting van een doorbraak bij de hervorming van de Dublin III-verordening(7) aangezien dit de lidstaten in de frontlinie die steun ontvangen zou beletten om de migratiedruk op een humane manier te beheren;
35. onderstreept dat het van essentieel belang is om te investeren in adequate financiële en personele middelen voor alle agentschappen die zich bezig houden met migratie, veiligheid, grenscontrole en grondrechten, in het bijzonder Europol, Eurojust, het EOM, Frontex en het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA); benadrukt dat het EOM over de nodige middelen moet beschikken om grensoverschrijdende criminele activiteiten grondig te kunnen onderzoeken en vervolgen;
36. vraagt de Commissie met spoed een fonds ter ondersteuning van opsporings- en reddingsoperaties op te richten om een sterke aanwezigheid van opsporings- en reddingsdiensten op de Middellandse Zee te garanderen;
37. bevestigt zijn bereidheid om de begroting van de Unie te gebruiken als instrument om bestaande ongelijkheden doeltreffend te bestrijden en gendergelijkheid te bevorderen, met name door middel van meer middelen voor de Daphne-specifieke doelstelling van het programma Rechten, gelijkheid en burgerschap en voor menselijke ontwikkeling in het kader van het instrument voor ontwikkelingssamenwerking; benadrukt de noodzaak van voldoende financiering voor de bestrijding van gendergerelateerd geweld en geweld tegen vluchtelingenvrouwen en -meisjes en andere kwetsbare groepen zoals LGBTQI+;
38. stelt voor de vastleggingskredieten voor de subprogramma’s MEDIA en Cultuur van het Creatief Europa-programma met 10 % te verhogen, om zodoende iets te doen aan de chronische onderfinanciering en de lage succespercentages van de aanvragen; verhoogt eveneens de kredieten voor multimedia-acties, die van cruciaal belang zijn om desinformatie aan te pakken en onafhankelijke journalistiek te bevorderen;
39. stelt tevens voor de bijdrage van de Unie aan het Europees Geneesmiddelenbureau doelgericht te verhogen;
40. verhoogt daarom de vastleggingskredieten voor rubriek 3 met 121 799 746 EUR ten opzichte van de OB (exclusief proefprojecten en voorbereidende acties), wat moet worden gefinancierd door meer gebruik te maken van speciale instrumenten;
Rubriek 4 — Europa als wereldspeler
41. onderstreept dat de begroting van de Unie meer moet bijdragen aan de maatregelen voor de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, alsmede aan klimaatdiplomatie in de landen die onder het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking en het Uniemechanisme voor civiele bescherming vallen; wijst op de mogelijkheid voor de begroting van de Unie om financiële steun te verlenen voor rampenrisicovermindering en om innovatieve financiële instrumenten te mobiliseren, waaronder het externe investeringsplan van de EU, ter ondersteuning van de voorbereiding en financiering van klimaatgerelateerde ontwikkelingsprojecten in Afrika;
42. pleit voor een aanzienlijke verhoging van de financiering voor de landen van de Westelijke Balkan in het kader van het instrument voor pretoetredingssteun, met name op gebieden die betrekking hebben op het functioneren van de democratische instellingen, de rechtsstaat, goed bestuur en openbaar bestuur; onderstreept het belang van een zinvolle financiering met het oog op de talrijke uitdagingen waarmee de Unie samen met de lidstaten in het Europese nabuurschap te maken zal krijgen bij de ondersteuning van politieke hervormingen en de aanpassing aan het acquis in de Westelijke Balkan;
43. herinnert eraan dat het, gezien de voortdurende dreigingen en de verslechtering van de veiligheidssituatie aan de oostelijke grenzen van de Unie en de moeilijke hervormingen die de Oost-Europese partners moeten doorvoeren, van belang is te zorgen voor voldoende financiering om crisis- en conflictpreventie, stabiliteit, democratie en vertrouwensopbouw te ondersteunen, en meer te doen om armoede te bestrijden en de economische ontwikkeling in de regio te bevorderen; wijst er bovendien nog eens op dat de landen in het Zuidelijk Nabuurschap aanvullende financiële steun nodig hebben, omdat ze onder enorme druk staan, onder meer vanwege de conflicten in Syrië en Libië, de opkomst van extremisme en de daaraan gerelateerde vluchtelingen- en migrantenstromen;
44. is ernstig bezorgd over het besluit van de VS om zijn jaarlijkse financiële bijdrage aan de Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen in het Nabije Oosten (UNRWA) in te trekken, en is van mening dat de Unie moet bijdragen tot het compenseren van de daaruit voortvloeiende kloof; erkent de doeltreffende rol die de UNRWA vervult bij de instandhouding van ononderbroken basisdiensten aan miljoenen Palestijnse vluchtelingen, die bijdragen aan de regionale stabiliteit en de bestrijding van radicalisering, in overeenstemming met de integrale EU-strategie in het Midden-Oosten;
45. is ernstig bezorgd over het besluit van de Amerikaanse regering om douanerechten te heffen op diverse producten uit de EU als gevolg van de uitspraak van de arbitragecommissie van de Wereldhandelsorganisatie in de Airbus-zaak; is van plan deze kwestie tijdens het komende overleg over de begrotingsprocedure 2020 aan te pakken door de nodige kredieten voor specifieke begrotingslijnen te verhogen, met name voor de financiering van maatregelen om de gevolgen van de handelsbelemmeringen van de VS voor bedrijven in de Unie aan te pakken en te beperken;
46. acht het noodzakelijk de kredieten in de begrotingslijn voor de Turks-Cypriotische gemeenschap te verhogen om een beslissende bijdrage te leveren aan de voortzetting en intensivering van de missie van het Comité inzake vermiste personen op Cyprus, aan het welzijn van de Maronieten die willen terugkeren alsook aan het welzijn van alle personen in de enclave, zoals overeengekomen in de Derde Overeenkomst van Wenen, en om het door de twee gemeenschappen opgezette technische comité voor cultureel erfgoed te ondersteunen, en zo het vertrouwen en de verzoening tussen de twee gemeenschappen te bevorderen;
47. onderstreept dat de Unie medeverantwoordelijk is voor de bescherming van het Noordpoolgebied; benadrukt dat er geïnvesteerd moet worden in een samenhangender EU-Noordpoolbeleid;
48. pleit ervoor meer middelen uit te trekken voor projecten die gericht zijn op het ondersteunen van vluchtelingen uit Venezuela die naar naburige landen zijn gevlucht, met inbegrip van overzeese gebiedsdelen van lidstaten in het Caribisch gebied;
49. is van mening dat, gezien de ernstige en aanhoudende actie van Turkije om de regionale stabiliteit in gevaar te brengen met agressief gedrag tegen lidstaten, alsook met zijn recente unilaterale militaire optreden in Noord-Oost-Syrië tegen de Koerdische bevolking, met meer Syrische vluchtelingen tot gevolg alsmede ernstige obstakels voor de levering van humanitaire bijstand, resulterend in menselijk lijden en ondermijning van de stabiliteit van de hele regio, alsook met zijn tekortkomingen op het gebied van de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten, het gerechtvaardigd is de toewijzingen voor Turkije uit hoofde van het instrument voor pretoetredingssteun te verlagen en 100 miljoen EUR te bevriezen (bedrag in de reserve op te nemen); onderstreept evenwel dat de bevriezing en verlaging niet gericht mogen zijn op de civiele samenleving, Syrische vluchtelingen of studenten in Turkije;
50. veroordeelt de Turkse invasie in het noordoosten van Syrië, die leidt tot een groot aantal slachtoffers onder de burgerbevolking, waardoor het aantal vluchtelingen toeneemt en de regio verder wordt gedestabiliseerd; is gezien de huidige ontwikkelingen dan ook van plan om tijdens het overleg over de jaarlijkse begroting voor 2020 zijn standpunt over de voor Turkije bestemde begrotingsonderdelen aan te passen, waarbij de financiële steun aan actoren van het maatschappelijk middenveld evenwel wordt behouden;
51. betreurt de beperkte rol die het Parlement speelt bij het toezicht op en de governance van het EUTF; acht het van fundamenteel belang dat het Parlement toezicht kan houden op de activiteiten van het operationeel comité, en verzoekt de Commissie gedetailleerde informatie te verstrekken over de besluiten die in dat comité worden genomen en ervoor te zorgen dat het Parlement op de vergaderingen van dat comité vertegenwoordigd is;
52. verhoogt de kredieten voor rubriek 4 met 257 217 394 EUR ten opzichte van de OB (exclusief proefprojecten en voorbereidende acties), wat moet worden gefinancierd door meer gebruik te maken van speciale instrumenten;
Rubriek 5 — Administratie; Overige rubrieken — administratieve uitgaven en ondersteunende uitgaven voor onderzoek
53. herstelt de begrotingslijnen voor administratieve uitgaven en ondersteunende uitgaven voor onderzoek in de rubrieken 1 tot en met 4 op het niveau van de OB; stelt een verhoging van 5,5 miljoen EUR in vastleggingskredieten voor ten opzichte van de OB voor een conferentie over Europese democratie/de toekomst van Europa; wijst erop dat de conferentie met de nodige autonomie moet kunnen functioneren en dat het Parlement er op gelijke voet met de andere Europese instellingen bij moet worden betrokken; benadrukt voorts dat de conferentie de deelname en betrokkenheid van een brede groep burgers, onder wie jongeren, mogelijk moet maken;
Proefprojecten en voorbereidende acties (PP’s en VA’s)
54. herinnert eraan hoe essentieel proefprojecten en voorbereidende acties (PP en VA’s) zijn om politieke prioriteiten te formuleren en nieuwe initiatieven te lanceren die zouden kunnen leiden tot permanente activiteiten en programma’s van de Unie; benadrukt in dit verband bij degenen die de weg hebben gebaand voor nieuwe programma’s die worden ondersteund door de huidige voorzitter van de Commissie en het Parlement, zoals het fonds voor een rechtvaardige transitie, dat de Commissie bijzondere aandacht moet schenken aan de uitvoering ervan in de vorm die breedste steun van het Parlement zou genieten; keurt, na een zorgvuldige analyse van alle ingediende voorstellen en na volledig rekening te hebben gehouden met de beoordeling door de Commissie van de naleving van de wettelijke vereisten en de uitvoerbaarheid ervan, een evenwichtig pakket van PP en VA’s goed dat de politieke prioriteiten van het Parlement weerspiegelt; dringt er bij de Commissie op aan de PP-VA’s snel uit te voeren en feedback te geven over het verloop en de concrete resultaten ervan;
Betalingen
55. wijst op de ongekende marge van 20 067,6 miljoen EUR die in de OB onder het maximum voor betalingen overblijft als gevolg van de zeer late aanvang van de programma’s voor de periode 2014-2020, en een hiermee verband houdende opeenstapeling van ongebruikte betalingskredieten, met name in subrubriek 1b; benadrukt dat alles in het werk moet worden gesteld om een significante opeenhoping van verzoeken om betaling aan het begin van het volgende MFK te voorkomen, aangezien een dergelijke opeenhoping zou kunnen resulteren in een nieuwe betalingscrisis in de begroting van de Unie, zoals in de huidige periode het geval was, en een ordelijk begin van de volgende generatie programma’s voor de periode 2021-2027 zou kunnen belemmeren;
56. verhoogt daarom de betalingskredieten voor de Europese structuur- en investeringsfondsen met in totaal 3 miljard EUR vanuit de verwachting dat de lidstaten de uitvoering van hun operationele programma’s in het laatste jaar van het huidige MFK verder zullen opvoeren en zich beter zullen houden aan hun eigen ramingen; verhoogt de voorziening van het EFSI-garantiefonds met 948 miljoen EUR, om zo, op een begrotingsneutrale manier, de jaartranches die tot dusver gepland staan voor de periode 2021-2023, d.w.z. wanneer de druk op de betalingen naar verwachting hoger zal zijn, naar 2020 te halen; verhoogt, tot slot, de betalingskredieten voor de begrotingslijnen waarvoor de vastleggingskredieten zijn verhoogd;
Overige afdelingen
Afdeling I — Europees Parlement
57. herstelt de in de raming opgenomen kredieten op grond van een zorgvuldige en verantwoorde analyse van de behoeften van het Parlement voor 2020, die in het kader van zijn bovengenoemde resolutie van 28 maart 2019 met een grote meerderheid door de plenaire vergadering is aangenomen; realiseert zich dat artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de Commissie de mogelijkheid biedt om de ontwerpramingen van de andere instellingen te wijzigen; spreekt niettemin haar verbazing en ernstige zorg uit over de bezuinigingen van de Commissie op de begroting van het Parlement, die niet stroken met de traditie van goede samenwerking tussen de beide instellingen;
58. verhoogt twee begrotingslijnen ten opzichte van de OB, vanwege nieuwe elementen die onvermijdelijk van invloed zijn op de overbruggingstoelagen voor de begroting 2020, te weten: het hogere niet-herbenoemingspercentage na de Europese verkiezingen (63 %, terwijl een gemiddelde van 50 % als berekeningsgrondslag diende) en het uitstel van de brexit tot en met 31 oktober 2019; verhoogt eveneens de begrotingslijn voor Europese politieke stichtingen, aangezien hun werkzaamheden van cruciaal belang zijn voor de bevordering van de democratie en de bestrijding van nepnieuws en desinformatie;
59. in overeenstemming met de door het Parlement aangenomen ramingen:
a)
vraagt het Bureau te werken aan een technische oplossing die de leden de mogelijkheid biedt hun stemrecht uit te oefenen terwijl ze met moederschaps-, vaderschaps- of langdurig ziekteverlof zijn;
b)
herhaalt zijn pleidooi voor een transparant besluitvormingsproces op het gebied van het vastgoedbeleid; is het daarom niet eens met de huidige praktijk van de collectieve overschrijving aan het einde van het jaar om bij te dragen aan lopende bouwprojecten, die systematisch plaatsvindt bij dezelfde hoofdstukken, titels en, vaak, bij precies dezelfde begrotingslijnen; is van mening dat het vastgoedbeleid op een transparante wijze moet worden gefinancierd aan de hand van specifiek daarvoor bedoelde begrotingsonderdelen;
c)
herhaalt zijn verzoek aan het Bureau om actie te ondernemen teneinde de bedragen van de vergoedingen voor dienstreizen tussen de drie werklocaties van het Parlement voor ambtenaren, andere personeelsleden en geaccrediteerde parlementaire medewerkers (GPM’s) vanaf 1 januari 2020 volledig gelijk te trekken;
d)
herhaalt zijn oproep aan de Conferentie van voorzitters en het Bureau om de uitvoeringsbepalingen betreffende het werk van delegaties en missies buiten de Europese Unie te herzien; onderstreept dat bij een dergelijke herziening de mogelijkheid moet worden overwogen GPM’s onder bepaalde voorwaarden toe te staan leden tijdens officiële delegaties en missies van het Parlement te vergezellen;
e)
verzoekt de secretaris-generaal om op korte termijn de uitvoeringsbepalingen te presenteren, teneinde de statutaire rechten van GPM’s te waarborgen en een einde te maken aan discretionaire interpretatie en de huidige ongelijkheden, die een obstakel vormen voor de volledige vervulling van hun taken als bedoeld in de Statuten van de leden en de medewerkers;
f)
dringt aan op de volledige uitvoering van de maatregelen die worden aanbevolen in de resolutie van het Parlement van 26 oktober 2017 over de bestrijding van seksuele intimidatie en seksueel misbruik in de Europese Unie(8), met name de anti-intimidatietraining voor alle medewerkers en leden, de externe controles op de twee bestaande anti-intimidatiecomités en de samenvoeging van de twee bestaande comités tot één onafhankelijk comité met artsen en advocaten als vaste leden; vraagt om meer financiële middelen om te voorzien in de kosten van extra medewerkers die bevoegd zijn om intimidatiezaken binnen het Parlement te behandelen, teneinde in een speciale dienst personeel samen te brengen met een deskundige medische, psychologische, juridische of personeelsmanagement-achtergrond, en, overeenkomstig artikel 24 van het Statuut, de juridische en medische kosten van slachtoffers van intimidatie te dekken;
g)
herhaalt zijn verzoek aan de secretaris-generaal om gedetailleerde ramingen en een uitsplitsing van de kosten van de voorbereidende technische werkzaamheden in het SPAAK-gebouw met het oog op renovatie, geraamd op 12,4 miljoen EUR;
h)
herhaalt zijn verzoek om intensiever gebruik te maken van videoconferenties en andere technologieën om het milieu te beschermen en middelen te besparen, met name om dienstreizen van het personeel tussen de drie werklocaties te beperken;
Overige afdelingen (afdelingen IV-X)
60. wijst erop dat de OB over het algemeen aansluit op de ramingen van de verschillende instellingen die onder de overige afdelingen van de begroting vallen, en dus, enkele uitzonderingen daargelaten, aansluit op hun financiële eisen; is van mening dat de door de Raad voorgestelde bezuinigingen daarom een schadelijk effect zouden hebben op de werking van de desbetreffende instellingen en daarmee op de essentiële bijdrage die deze instellingen leveren aan de werking van de Unie; stelt in dit verband voor de niveaus van de OB in vrijwel alle gevallen te herstellen, ook wat betreft de personeelsformatie van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de Europese Dienst voor extern optreden; wijzigt, in overeenstemming met het herenakkoord, de lezing door de Raad met betrekking tot de Raad en de Europese Raad niet;
61. is van mening dat het in een beperkt aantal gevallen en rekening houdend met de ramingen van de instellingen, nodig is om de begrotingslijnen te verhogen ten opzichte van de OB en om extra posten voor te stellen; stelt daarom voor:
a)
om bij het Hof van Justitie vanwege de toenemende werkdruk aldaar, de door het Hof in zijn ramingen voorgestelde 11 posten die de Commissie niet in de OB heeft opgenomen, te herstellen (7 AD- en 4 AST-posten), en te voorzien in de noodzakelijke kredieten voor salarissen en vergoedingen;
b)
om bij het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s de kredieten voor enkele begrotingslijnen te verhogen ten opzichte van de OB, teneinde de kredieten op ongeveer hetzelfde niveau te houden als vorig jaar;
c)
om bij de Europese Ombudsman twee extra AD-posten te creëren waarin in de begroting niet is voorzien, in combinatie met enkele kleine bezuinigingen op drie begrotingslijnen ter compensatie van de bedragen die in twee andere begrotingslijnen worden hersteld;
o o o
62. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, samen met de amendementen op het ontwerp van algemene begroting, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de overige instellingen en de betrokken organen, alsmede aan de nationale parlementen.
Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 31).
1. Besluit van het Europees Parlement van 23 oktober 2019 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken voor het begrotingsjaar 2017 (2018/2208(DEC))
– gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken voor het begrotingsjaar 2017,
– gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken voor het begrotingsjaar 2017, vergezeld van het antwoord van het Bureau(1),
– gezien de verklaring van de Rekenkamer(2) voor het begrotingsjaar 2017 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de aanbeveling van de Raad van 12 februari 2019 betreffende de aan het Bureau te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2017 (05825/2019 – C8-0098/2019),
– gezien zijn besluit van 26 maart 2019(3) tot uitstel van het kwijtingsbesluit voor het begrotingsjaar 2017, en het antwoord van de uitvoerend directeur van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken,
– gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(4), en met name artikel 208,
– gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012(5), en met name artikel 70,
– gezien Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 tot oprichting van een Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken(6), en met name artikel 36,
– gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad(7), en met name artikel 108,
– gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad(8), en met name artikel 105,
– gezien artikel 100 en bijlage V van zijn Reglement,
– gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0011/2019),
1. verleent de uitvoerend directeur van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken geen kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2017;
2. formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;
3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).
2. Besluit van het Europees Parlement van 23 oktober 2019 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken voor het begrotingsjaar 2017 (2018/2208(DEC))
Het Europees Parlement,
– gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken voor het begrotingsjaar 2017,
– gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken voor het begrotingsjaar 2017, vergezeld van het antwoord van het Bureau(9),
– gezien de verklaring van de Rekenkamer(10) voor het begrotingsjaar 2017 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de aanbeveling van de Raad van 12 februari 2019 betreffende de aan het Bureau te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2017 (05825/2019 – C8-0098/2019),
– gezien zijn besluit van 26 maart 2019(11) tot uitstel van het kwijtingsbesluit voor het begrotingsjaar 2017, en het antwoord van de uitvoerend directeur van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken,
– gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(12), en met name artikel 208,
– gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012(13), en met name artikel 70,
– gezien Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 tot oprichting van een Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken(14), en met name artikel 36,
– gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad(15), en met name artikel 108,
– gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad(16), en met name artikel 105,
– gezien artikel 100 en bijlage V van zijn Reglement,
– gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0011/2019),
1. wijst erop dat een voorstel om de rekeningen van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken voor het begrotingsjaar 2017 af te sluiten, tijdens een volgende vergaderperiode zal worden ingediend;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).
3. Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2019 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken voor het begrotingsjaar 2017 (2018/2208(DEC))
Het Europees Parlement,
– gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken voor het begrotingsjaar 2017,
– gezien artikel 100 en bijlage V van zijn Reglement,
– gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0011/2019),
A. overwegende dat alle gedecentraliseerde agentschappen van de Unie transparant moeten zijn en dat zij ten volle verantwoording verschuldigd zijn aan de burgers van de Unie voor de hun als orgaan van de Unie toevertrouwde middelen;
B. overwegende dat de rol van het Parlement bij het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), het Financieel Reglement en in de financiële kaderregeling is vastgelegd;
1. onderstreept het belang van een verantwoord en transparant optreden bij de uitvoering van de begroting van de Unie;
2. herinnert aan de rol van het Parlement in het kader van de kwijtingsprocedure, zoals vastgelegd in het VWEU, het Financieel Reglement en het Reglement van het Parlement;
Grondslag voor een afkeurend oordeel over de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende betalingen bij de rekeningen voor het begrotingsjaar 2017
3. herinnert eraan dat volgens het verslag van de Rekenkamer de gevallen van materiële en systematische niet-conformiteit van betalingen met het financieel reglement van EASO alsmede andere toepasselijke voorschriften en bepalingen, voornamelijk verband houden met openbare aanbestedings- en aanwervingsprocedures die ten grondslag liggen aan betalingen; betreurt bovendien dat uit het systematische karakter van de gevallen van niet-conformiteit blijkt dat het internebeheersingssysteem ontoereikend is; betreurt ten zeerste dat de gecombineerde fout van niet-conforme betalingen ten minste 7,7 miljoen EUR bedraagt, zijnde 10,3 % van de totale in 2017 door het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (het “Bureau”) verrichte betalingen;
Uitkomst van het onderzoek van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)
4. betreurt de bevindingen van OLAF in verband met de onregelmatigheden met betrekking tot de inbreuk op aanbestedingsprocedures, onrechtmatig gebruik van middelen van de Unie, wanbeheer, misbruik van positie op het gebied van personeelszaken, inbreuken op de regels inzake gegevensbescherming, intimidatie en ongepast gedrag jegens personeelsleden in 2017; herhaalt zijn verzoek aan het Bureau om de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de follow-up van de door OLAF voorgestelde maatregelen; neemt kennis van het verzoek van het Bureau om meer in detail verslag uit te brengen binnen een geschikt kader vanwege kwesties op het gebied van vertrouwelijkheid en gegevensbescherming;
5. is ingenomen met het feit dat de raad van bestuur van het Bureau op 6 juni 2018 heeft besloten de uitvoerend directeur met onmiddellijke ingang uit zijn functie te ontheffen; benadrukt echter dat de begroting voor het begrotingsjaar 2017 is uitgevoerd onder toezicht van het vorige management van het Bureau; wijst erop dat dit verslag betrekking heeft op de kwijtingsprocedure voor het begrotingsjaar 2017; is verheugd over de aanstelling van een uitvoerend directeur ad interim op 6 juni 2018 en de benoeming van een nieuwe uitvoerend directeur op 16 juni 2019; erkent dat de nieuwe uitvoerend directeur werk wil maken van ingrijpende hervormingen om te zorgen voor goed bestuur; waardeert de positieve boodschap en intentie om in de toekomst nauw samen te werken, die de nieuwe uitvoerend directeur heeft uitgesproken in de openbare hoorzitting op 4 september 2019;
Follow-up van de kwijting 2016 en het eerste kwijtingsverslag 2017
6. herinnert aan het met redenen bekleed besluit van het Europees Parlement van 24 oktober 2018(17) tot weigering kwijting te verlenen aan de uitvoerend directeur van het Bureau voor het begrotingsjaar 2016; herinnert eraan dat het Parlement op 26 maart 2019 heeft besloten het besluit over de kwijting voor 2017 van het Bureau uit te stellen;
7. is ingenomen met het vervolgverslag van het Bureau over de opmerkingen van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2017, en met name met de corrigerende maatregelen die de raad van bestuur van het Bureau, de uitvoerend directeur ad interim en de nieuwe uitvoerend directeur hebben genomen om de bestuursstructuur en de efficiëntie van het Bureau te verbeteren, de transparantie te herstellen en het vertrouwen op te bouwen; staat achter het actieplan voor goed bestuur 2019 van het EASO en waardeert de maatregelen die erin zijn opgenomen; dringt er bij het Bureau op aan om regelmatig verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit over de uitvoering van dat actieplan en dit verslag voor het publiek toegankelijk te maken;
8. erkent de inspanningen en waardeert de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van de interne controlesystemen, met inbegrip van de controles op de aanbestedings- en uitgavenverrichtingen; staat achter het besluit om het extern inwinnen van juridisch advies af te bouwen en er snel een einde te maken aan door een interne juridische dienst op te richten; staat achter de opmerkingen van de Rekenkamer over de noodzaak van verdere corrigerende maatregelen;
9. stelt met tevredenheid vast dat twee derde van de corrigerende maatregelen door het Bureau is uitgevoerd met betrekking tot aanbestedingsprocedures, met name met betrekking tot de betalingen in het kader van onregelmatige aanbestedingsprocedures, en de afronding van nieuwe openbare procedures, die de Rekenkamer heeft gecontroleerd zonder er opmerkingen bij te plaatsen;
10. is ingenomen met de uitvoering van het ambitieuze aanwervingsplan en het positieve effect ervan op het vervullen van vacatures voor leidinggevend en ander personeel; stelt met tevredenheid vast dat er nieuwe maatregelen zijn uitgevoerd die gericht zijn op voorkoming van intimidatie, verhoging van het welzijn van het personeel en terugdringing van het verloop; dringt er bij het Bureau op aan de aanwervingen snel af te ronden in volledige overeenstemming met de wettelijke procedures en te zorgen voor een regelmatige follow-up van de behaalde resultaten;
11. stelt met tevredenheid vast dat de meeste leden van de raad van bestuur hun financiële belangen en CV’s hebben gepubliceerd op de website van het Bureau; verzoekt de leden die dit nog niet hebben gedaan hun cv zo snel mogelijk te publiceren; is verheugd dat het nieuwe leiderschap vastbesloten is om de bewustwording te vergroten, en mogelijke situaties van belangenverstrengeling te voorkomen, in kaart te brengen en tegen te gaan; dringt er bij het Bureau op aan daartoe in het volgende actieplan voor goed bestuur een allesomvattende strategie uiteen te zetten en ten uitvoer te leggen en de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de behaalde resultaten;
12. stelt tot zijn tevredenheid vast dat het nieuwe leiderschap van het Bureau maatregelen heeft getroffen om klokkenluiders aan te moedigen en te beschermen; herinnert eraan dat een veilig klimaat voor klokkenluiders van groot belang is om onregelmatige en illegale praktijken te voorkomen, in kaart te brengen en tegen te gaan; verwacht een snelle goedkeuring van interne regels en richtsnoeren over klokkenluiden en “draaideuren” en dringt er bij het Bureau op aan verder verslag uit te brengen over de behaalde resultaten;
o o o
13. verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij zijn kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 26 maart 2019(18) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.
1. Besluit van het Europees Parlement van 23 oktober 2019 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017, afdeling II – Europese Raad en Raad (2018/2168(DEC))
– gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017(1),
– gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017 (COM(2018)0521 – C8-0320/2018)(2),
– gezien het jaarverslag van de Raad aan de kwijtingsautoriteit over de in 2017 uitgevoerde interne controles,
– gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2017, tezamen met de antwoorden van de instellingen(3),
– gezien de verklaring van de Rekenkamer(4) voor het begrotingsjaar 2017 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien zijn besluit van 26 maart 2019(5) tot uitstel van het kwijtingsbesluit voor het begrotingsjaar 2017, alsmede de bijbehorende resolutie,
– gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(6), en met name de artikelen 55, 99, 164, 165 en 166,
– gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012(7), en met name de artikelen 59, 118, 260, 261 en 262,
– gezien artikel 100 en bijlage V van zijn Reglement,
– gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0010/2019),
1. verleent de secretaris-generaal van de Raad geen kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Raad en de Raad voor het begrotingsjaar 2017;
2. formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;
3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).
2. Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2019 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017, afdeling II – Europese Raad en Raad (2018/2168(DEC))
Het Europees Parlement,
– gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017, afdeling II – Europese Raad en Raad,
– gezien artikel 100 en bijlage V van zijn Reglement,
– gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0010/2019),
A. overwegende dat alle instellingen van de Unie transparant moeten zijn en volledige verantwoording moeten afleggen aan alle burgers van de Unie voor de middelen die hun voor de uitoefening van hun functie zijn toevertrouwd;
B. overwegende dat het Parlement van alle EU-instellingen het enige rechtstreeks verkozen orgaan is, met de verantwoordelijkheid kwijting te verlenen voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie;
C. overwegende dat de procedure waarbij aan elke EU‑instelling en elk EU‑orgaan afzonderlijk kwijting wordt verleend, een gevestigde praktijk vormt die aanvaard is door alle instellingen en organen behalve de Raad, en overwegende dat deze procedure is ontwikkeld voor het garanderen van transparantie en het afleggen van democratische verantwoording aan de burgers van de Unie en ter ondersteuning van de nodige bestrijding van fraude;
1. herinnert eraan dat de instellingen van de Unie over administratieve autonomie beschikken in aangelegenheden die verband houden met hun respectieve activiteiten; onderstreept het feit dat het belangrijk is dat zij verantwoordelijk en professioneel optreden bij de uitvoering van hun begroting;
2. onderstreept de rol van het Parlement in het kader van de kwijtingsprocedure, zoals vastgelegd in het Verdrag en het Financieel Reglement, en onderstreept het feit dat er, weliswaar met volledige inachtneming van de rol van de Raad als een instelling die aanbevelingen geeft in het kader van de kwijtingsprocedure, een onderscheid moet blijven bestaan tussen de verschillende rollen van het Parlement en de Raad met het oog op de naleving van het in de Verdragen en het Financieel Reglement vastgelegde institutionele kader;
3. herinnert eraan dat het Parlement kwijting verleent aan de andere instellingen nadat het de verstrekte documenten en de op de vragen gegeven antwoorden heeft onderzocht en nadat het de secretarissen-generaal van de andere instellingen heeft gehoord; herhaalt dat de Raad net als de overige instellingen volledig en te goeder trouw moet deelnemen aan de jaarlijkse kwijtingsprocedure; betreurt de moeilijkheden die zich tot nu toe in de kwijtingsprocedures hebben voorgedaan;
4. betreurt het feit dat de Raad opnieuw geen antwoord heeft gegeven op de schriftelijke vragen van het Parlement en dat de secretaris-generaal van de Raad niet aanwezig was op de op 27 november 2018 in het kader van de jaarlijkse kwijtingsprocedure georganiseerde hoorzitting; betreurt voorts het feit dat de Raad ook geen antwoord heeft gegeven op de opmerkingen die het Parlement heeft geformuleerd in zijn kwijtingsresolutie van 26 maart 2019, waardoor hij de rol van het Parlement negeert;
5. herinnert aan de moeilijkheden die tot op heden herhaaldelijk in de procedures inzake de verlening van kwijting aan de Raad zijn ondervonden als gevolg van een gebrek aan medewerking van de Raad en die hebben geleid tot de weigering van het Parlement om de secretaris-generaal van de Raad kwijting te verlenen voor de begrotingsjaren 2009 tot en met 2016, alsmede tot uitstel van zijn kwijtingsbesluit in maart 2019 voor het begrotingsjaar 2017;
6. merkt op dat de Raad op 2 mei 2018 het voorstel van de Commissie begrotingscontrole van het Parlement betreffende de kwijtingsprocedure voor de Raad heeft beantwoord met een gewijzigd voorstel en dat de Commissie begrotingscontrole van het Parlement haar reactie op het gewijzigde voorstel van de Raad op 16 juli 2018 heeft verzonden; dringt er bij de Raad op aan snel op het meest recente voorstel te reageren, zodat de nieuwe regelingen voor de kwijtingsprocedure zo spoedig mogelijk kunnen worden toegepast;
7. betreurt het feit dat het verzoek de begroting van de Europese Raad en de Raad te splitsen in één begroting voor elke instelling, dat het Parlement in eerdere kwijtingsresoluties heeft geformuleerd, niet in overweging is genomen; dringt aan op deze splitsing, die zal bijdragen tot meer transparantie in het financieel beheer van beide instellingen en die hun aflegging van verantwoording en hun uitgavenefficiëntie zal verbeteren;
8. herhaalt zijn bezorgdheid over het zeer hoge bedrag aan kredieten dat van 2017 naar 2018 is overgedragen, met name wat meubilair, technische uitrusting, transport en informatica betreft; herinnert de Raad eraan dat overdrachten als een uitzondering op het beginsel van jaarperiodiciteit moeten worden gezien en werkelijke behoeften moeten weerspiegelen; betreurt ook het feit dat de Raad onvoldoende informatie verstrekt over het gebouwenbeleid;
9. is ingenomen met de inspanningen om het financieel beheer en de financiële prestaties verder te verbeteren, zoals de harmonisatie van de begrotingsplanning op centraal niveau door gebruikmaking van meerjarige activiteiten- en begrotingsplanning (Multiannual Activity and Budget Planning, MABP);
10. stelt verbeteringen vast in het proces van administratieve modernisering van de Raad, bijvoorbeeld het feit dat op de website van de Raad de interne regels gepubliceerd zijn voor het melden van ernstige onregelmatigheden, samen met een gids voor ethiek en gedrag voor de personeelsleden van de Raad; verzoekt de Raad deze regels onder de aandacht te brengen en ervoor te zorgen dat alle personeelsleden naar behoren geïnformeerd zijn over hun rechten;
11. herinnert eraan dat de Raad op 6 december 2017 akkoord is gegaan met het voorstel van de Commissie voor een verplicht transparantieregister, maar wijst erop dat hij dit nog steeds niet ten uitvoer heeft gelegd; betreurt ten zeerste het feit dat de Raad niet aan de regeling inzake het transparantieregister deelneemt; verzoekt de Raad met klem de besprekingen over de technische aspecten van het pakket instrumenten met betrekking tot het transparantieregister voort te zetten, teneinde zo spoedig mogelijk tot een politiek akkoord tussen de drie instellingen te komen, gezien het feit dat meer transparantie in de instellingen van de Unie het vertrouwen van het publiek in de Unie zal vergroten;
12. benadrukt het feit dat het Parlement in een stemming in de plenaire vergadering de voorstellen van de Europese Ombudsman heeft gesteund in verband met de aanbevelingen en suggesties van de Ombudsman aan de Raad om de burgers in staat te stellen het wetgevingsproces van de Unie gemakkelijker te volgen (transparantie van het wetgevingsproces van de Raad, OI/2/2017/TE); herinnert eraan dat de Raad onder meer systematisch het standpunt van elke lidstaat in de voorbereidende instanties van de Raad moet vastleggen, dat hij duidelijke en publiek beschikbare criteria voor de aanwijzing van documenten als "LIMITÉ" moet ontwikkelen, in overeenstemming met het recht van de Unie, en dat hij voor elk wetgevingsvoorstel een speciale webpagina moet ontwikkelen en de gebruiksvriendelijkheid van het openbaar register van documenten moet verbeteren;
13. herhaalt dat de Raad transparant moet zijn en volledige verantwoording moet afleggen aan de burgers van de Unie voor de middelen die hem als instelling van de Unie zijn toevertrouwd;
14. benadrukt het feit dat het Parlement en de Raad voor een doeltreffende begrotingscontrole moeten samenwerken, met eerbiediging van hun respectieve rol; is van mening dat een bevredigende samenwerking tussen beide instellingen in de vorm van een open en formele dialoogprocedure een positief signaal zou zijn om uit te sturen naar de burgers van de Unie;
15. spreekt zijn bezorgdheid uit over de door de Europese media gerapporteerde informatie dat de lidstaten die het voorzitterschap van de Unie bekleden, worden gesponsord door ondernemingen, en herhaalt de bezorgdheid waaraan uiting is gegeven door burgers van de Unie en leden van het Parlement; neemt kennis van het feit dat de lidstaten verwacht worden hun voorzitterschap zelf te financieren en betreurt het feit dat de keuze voor sponsoring door ondernemingen ter dekking van een deel van de uitgaven de afgelopen jaren een gangbare praktijk is geworden; maakt zich grote zorgen over de mogelijke reputatieschade en het risico van verlies van vertrouwen waarmee de Unie en haar instellingen, met name de Raad, als gevolg van deze praktijk in de ogen van de burgers van de Unie te maken kunnen krijgen; stelt voor dat de Raad richtsnoeren vaststelt om de financiële transparantie en de onafhankelijkheid van de voorzitterschappen te bevorderen; beveelt de Raad met klem aan te overwegen de voorzitterschappen op te nemen in de begroting; zal nauwlettend de conclusies in het oog houden van het onderzoek van de Europese Ombudsman over deze kwestie; verzoekt de Raad de hier uitgesproken bezorgdheid over te brengen aan de lidstaten, met name aan het huidige voorzitterschapstrio;
16. acht het bemoedigend dat de Raad het nodig vindt de kwijtingsprocedure aan te pakken en dat hij ervoor open staat zo snel mogelijk met het Parlement overeenstemming te bereiken over de wijze om op dit gebied samen te werken.
Bezwaar tegen een uitvoeringshandeling: beoordeling van de effecten van gewasbeschermingsmiddelen op honingbijen
142k
50k
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2019 over de ontwerpverordening van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 546/2011 wat de beoordeling van de effecten van gewasbeschermingsmiddelen op honingbijen betreft (D045385/06 – 2019/2776(RPS))
– gezien de ontwerpverordening van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 546/2011 wat de beoordeling van de effecten van gewasbeschermingsmiddelen op honingbijen betreft (D045385/06),
– gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad(1), en met name artikel 4, artikel 78, lid 1, onder c), en bijlage II, punt 3.8.3,
– gezien Verordening (EU) nr. 546/2011 van de Commissie van 10 juni 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat uniforme beginselen voor de evaluatie en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen betreft(2),
– gezien Verordening (EU) nr. 283/2013 van de Commissie van 1 maart 2013 tot vaststelling van de gegevensvereisten voor werkzame stoffen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen(3), en gezien Verordening (EU) nr. 284/2013 van de Commissie van 1 maart 2013 tot vaststelling van de gegevensvereisten voor gewasbeschermingsmiddelen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen(4),
– gezien de richtsnoeren van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) over de beoordeling van de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen voor bijen (Apis mellifera, Bombus spp. en solitaire bijen) die op 27 juni 2013 zijn goedgekeurd en op 4 juli 2014 voor het laatst zijn bijgewerkt(5) (“Bijenrichtsnoeren van de EFSA uit 2013”),
– gezien artikel 5 bis, lid 3, onder b), van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(6),
– gezien zijn resolutie van 16 januari 2019 over de toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden(7),
– gezien artikel 112, leden 2 en 3, en lid 4, onder c), van zijn Reglement,
– gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,
A. overwegende dat er volgens de Commissie sprake is van een “dramatische daling van het vóórkomen en de diversiteit van allerlei soorten Europese wilde bestuivende insecten, waaronder wilde bijen, zweefvliegen, vlinders en motten. Talrijke soorten bestuivers zijn uitgestorven of worden met uitsterven bedreigd”(8);
B. overwegende dat uit het externe wetenschappelijke rapport van de EFSA van 29 februari 2016 over de toxiciteit van pesticiden is gebleken dat “de toxiciteit op lange termijn een orde van grootte groter kan zijn dan op basis van kortetermijntests voorspeld wordt”(9);
C. overwegende dat uit hoofde van artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 het doel van die verordening is om “een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu te waarborgen en de werking van de interne markt te verbeteren door de regels voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, te harmoniseren en tegelijkertijd de landbouwproductie te verbeteren”;
D. overwegende dat in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 wordt bepaald dat “een werkzame stof overeenkomstig bijlage II wordt goedgekeurd indien in het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis kan worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten, met inachtneming van de in de punten 2 en 3 van die bijlage vastgestelde goedkeuringscriteria, aan de in de leden 2 en 3 gestelde eisen voldoen”;
E. overwegende dat een gewasbeschermingsmiddel krachtens artikel 4, lid 3, onder e), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 “geen onaanvaardbare effecten op het milieu” mag hebben, en dat in het bijzonder rekening moet worden gehouden met bepaalde overwegingen wanneer de door de EFSA aanvaarde wetenschappelijke methoden om dergelijke effecten te beoordelen beschikbaar zijn, met name de overweging van “de gevolgen ervan voor niet-doelsoorten, ook voor het gedrag van deze soorten”;
F. overwegende dat overeenkomstig punt 3.8.3, tweede streepje, van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009 een werkzame stof, beschermstof of synergist slechts wordt goedgekeurd wanneer bij een passende risicobeoordeling op grond van communautaire of internationale richtsnoeren voor het uitvoeren van proeven is vastgesteld dat het gebruik onder de voorgestelde voorwaarden van gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof, beschermstof of synergist bevatten “geen onaanvaardbare acute of chronische gevolgen heeft voor het overleven en de ontwikkeling van een honingbijenkolonie, rekening houdend met effecten op de larven of op het gedrag van de honingbijen”;
G. overwegende dat Verordening (EG) nr. 1107/2009 dus verder is gegaan dan de oude Richtlijn 91/414/EEG(10) van de Raad, onder meer door expliciete voorschriften in te voeren met betrekking tot de chronische gevolgen van het gebruik van een werkzame stof, beschermstof of synergist voor het overleven en de ontwikkeling van een kolonie;
H. overwegende dat de gegevensvereisten voor werkzame stoffen en voor gewasbeschermingsmiddelen in 2013 zijn gewijzigd om daarin ook onderzoek naar de chronische gevolgen van deze stoffen en producten voor bijen op te nemen, evenals een studie naar de gevolgen van deze stoffen en producten voor de ontwikkeling van honingbijen en andere levensfasen van honingbijen(11);
I. overwegende dat de EFSA in 2013 de risicobeoordelingsmethode dienovereenkomstig heeft geactualiseerd, daarbij onder meer rekening houdend met chronische gevolgen voor bijen en negatieve gevolgen voor hommels en solitaire bijen;
J. overwegende dat de geactualiseerde risicobeoordelingsmethode is toegepast in de EFSA-beoordelingen van bevestigende gegevens overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 485/2013 van de Commissie(12) met betrekking tot drie neonicotinoïden, hetgeen in 2018 tot bijna volledige beperkingen heeft geleid(13);
K. overwegende dat de bijenrichtsnoeren van de EFSA uit 2013 echter nog steeds niet formeel zijn goedgekeurd door het bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002 ingestelde permanent comité (“het Permanent Comité”);
L. overwegende dat de Commissie van mening is dat zij alleen kan vertrouwen op de bijenrichtsnoeren van de EFSA uit 2013 voor besluiten in het kader van ad-hocevaluaties van goedkeuringen overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1107/2009, maar niet voor standaardbesluiten inzake aanvragen voor goedkeuring of verlenging, indien de richtsnoeren niet door de lidstaten zijn goedgekeurd;
M. overwegende dat de Commissie heeft getracht de bijenrichtsnoeren van de EFSA uit 2013 ten uitvoer te laten leggen, zodat deze ook van toepassing kunnen zijn op standaardbesluiten inzake de goedkeuring of de verlenging van werkzame stoffen en (hernieuwde) toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen;
N. overwegende dat de tenuitvoerlegging van de bijenrichtsnoeren van de EFSA uit 2013 gedeeltelijk kan worden verwezenlijkt door de in Verordening (EU) nr. 546/2011 vastgestelde uniforme beginselen te wijzigen;
O. overwegende dat de Commissie hier echter van heeft afgezien, toen in 2018 zestien lidstaten bezwaar maakten tegen de tenuitvoerlegging van de bijenrichtsnoeren van de EFSA uit 2013, aangezien er geen verdere evaluatie was verricht(14), in het bijzonder van de onderdelen in verband met de beoordelingsmethode voor chronische risico’s;
P. overwegende dat er op grond van artikel 78, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 in wijzigingen op Verordening (EU) nr. 546/2011 rekening moet worden gehouden met de huidige wetenschappelijke en technische kennis;
Q. overwegende dat in overweging 2 van de ontwerpverordening van de Commissie wordt gesteld dat “deze uniforme beginselen voor de beoordeling en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in het licht van de meest recente wetenschappelijke en technische kennis [moeten] worden gewijzigd”;
R. overwegende dat met de ontwerpverordening van de Commissie slechts wijzigingen worden aangebracht die zijn vermeld in de bijenrichtsnoeren van de EFSA uit 2013 met betrekking tot de acute toxiciteit voor bijen, maar daarin wordt gezwegen over de chronische toxiciteit voor honingbijen, alsmede over de toxiciteit voor hommels en solitaire bijen;
S. overwegende dat de ontwerpverordening van de Commissie dus geen weerspiegeling vormt van de meest recente ontwikkelingen in wetenschappelijke en technische kennis, hetgeen in strijd is met overweging 2 van deze verordening en met de vereisten van artikel 78, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1107/2009, waardoor het vereiste van artikel 4, lid 1, van die verordening om stoffen goed te keuren in het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis wordt ondermijnd, als gevolg waarvan ook de doelstelling van artikel 1, lid 3, van die verordening, namelijk een hoog niveau van bescherming van de diergezondheid en het milieu bereiken, wordt ondergraven;
T. overwegende dat volgens de EFSA voor een behoorlijke risicobeoordeling van bijen rekening moet worden gehouden met acute toxiciteit, chronische toxiciteit en toxiciteit voor larven(15);
U. overwegende dat het van het grootste belang is dat de chronische toxiciteit en toxiciteit voor larven worden beoordeeld, teneinde de risico’s van de nieuwe generatie systemische gewasbeschermingsmiddelen te kunnen aanpakken die leiden tot chronische blootstelling op lange termijn in plaats van acute blootstelling op korte termijn;
V. overwegende dat de door de Commissie in de ontwerpverordening voorgestelde wijzigingen slechts tot een verfijning van de tests over acute toxiciteit zouden leiden(16), en dat deze volgens een effectbeoordeling van de pesticidenindustrie het beschermingsniveau niet zouden veranderen(17);
W. overwegende dat het noch toereikend of passend noch in overeenstemming met de goedkeuringscriteria van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is om de door de EFSA voorgestelde wijzigingen uitsluitend met betrekking tot acute toxiciteit in de ontwerpverordening van de Commissie op te nemen;
X. overwegende dat aanvragers relevante gegevens over chronische toxiciteit moeten indienen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 283/2013 en Verordening (EU) nr. 284/2013;
Y. overwegende dat het bij gebrek aan bepalingen met betrekking tot chronische toxiciteit van Verordening (EU) nr. 546/2011 problematisch is voor de Commissie en de lidstaten om in hun besluiten inzake goedkeuring of toelating rekening te houden met de chronische gevolgen van dergelijke stoffen en producten voor bijen;
Z. overwegende dat vanwege deze situatie de correcte toepassing van de goedkeuringscriteria van artikel 4 van en bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009 met betrekking tot bijen in het gedrang komt, waardoor vervolgens ook het doel van Verordening (EG) nr. 1107/2009 wordt ondermijnd, namelijk het bereiken van een hoog niveau van bescherming van de diergezondheid en het milieu;
AA. overwegende dat het onaanvaardbaar is dat de lidstaten bezwaar maken tegen de volledige tenuitvoerlegging van de bijenrichtsnoeren van de EFSA uit 2013 en daardoor de correcte toepassing van de goedkeuringscriteria voor bijen in de weg staan;
AB. overwegende dat deze weerstand des te onacceptabeler is aangezien de richtsnoeren voor het uitvoeren van proeven van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) beschikbaar zijn voor het testen van chronische toxiciteit bij honingbijen en de gevolgen voor de larven van de honingbij (OESO-richtsnoeren voor het uitvoeren van proeven 245 en 239), en voor het testen van acute toxiciteit bij hommels (OESO-richtsnoeren voor het uitvoeren van proeven 246 en 247);
AC. overwegende dat de Commissie zelfs geen ontwerp bij het Permanent Comité heeft ingediend dat aansluit bij de bijenrichtsnoeren van de EFSA uit 2013; overwegende dat zij daarmee de verplichting als vastgelegd in artikel 5 bis, lid 4, van Besluit 1999/468/EG heeft omzeild om bij de Raad een voorstel in te dienen, waarna zij de maatregel had kunnen vaststellen als de Raad zich daar niet met gekwalificeerde meerderheid tegen verzette;
AD. overwegende dat het zeer betreurenswaardig is dat de Commissie geen gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheden uit hoofde van artikel 5 bis, lid 2, van Besluit 1999/468/EG, met als gevolg dat zestien lidstaten, die niettemin geen gekwalificeerde meerderheid vormden, erin geslaagd zijn de correcte toepassing van de goedkeuringscriteria met betrekking tot bijen te verhinderen;
AE. overwegende dat het Europees Parlement in zijn resolutie van 16 januari 2019 heeft geoordeeld dat Verordening (EG) nr. 1107/2009 zelf en de uitvoering ervan moesten worden verbeterd om het doel ervan te bereiken, en de Commissie en de lidstaten uitdrukkelijk heeft verzocht de bijgewerkte bijenrichtsnoeren van de EFSA onverwijld aan te nemen;
1. maakt bezwaar tegen de aanneming van de ontwerpverordening van de Commissie;
2. is van mening dat de ontwerpverordening van de Commissie niet verenigbaar is met het doel en de inhoud van Verordening (EG) nr. 1107/2009;
3. verzoekt de Commissie haar ontwerpverordening in te trekken en onverwijld een nieuwe ontwerpverordening aan het Permanent Comité voor te leggen;
4. verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de nieuwe ontwerpverordening gebaseerd is op de meest recente wetenschappelijke en technische kennis, en stelt daarom voor de uniforme beginselen niet alleen te wijzigen met betrekking tot de acute toxiciteit voor bijen, zoals in het huidige ontwerp, maar ten minste ook ten aanzien van de chronische toxiciteit en de toxiciteit voor de larven van honingbijen en de acute toxiciteit voor hommels, met name omdat voor al deze parameters richtsnoeren van de OESO voor het uitvoeren van proeven beschikbaar zijn;
5. verzoekt de Commissie zo nodig ten volle gebruik te maken van haar bevoegdheden uit hoofde van Besluit 1999/468/EG om de indiening van een passend voorstel voor toetsing door het Europees Parlement en de Raad te verkrijgen;
6. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
Richtsnoeren van de EFSA betreffende de beoordeling van de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen voor bijen (Apis mellifera, Bombus spp. en solitaire bijen), EFSA Journal 2013;11(7):3295, https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/3295
Mededeling van 1 juni 2018 van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over het EU-initiatief inzake bestuivers (COM(2018)0395).
Extern wetenschappelijk rapport van de EFSA over chronische orale letale en subletale toxiciteit van verschillende binaire mengsels van pesticiden en contaminanten in bijen (Apis mellifera, Osmia bicornis en Bombus terrestris), DOI: 10.2903/sp.efsa.2016.EN-1076, https://www.efsa.europa.eu/en/supporting/pub/en-1076.
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 485/2013 van de Commissie van 24 mei 2013 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011, wat de voorwaarden voor goedkeuring van de werkzame stoffen clothianidin, thiamethoxam en imidacloprid betreft, en houdende een verbod op het gebruik en de verkoop van zaden die zijn behandeld met gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stoffen bevatten (PB L 139 van 25.5.2013, blz. 12).
Uitvoeringsverordening (EU) 2018/783 van de Commissie van 29 mei 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011, wat de voorwaarden voor goedkeuring van de werkzame stof imidacloprid betreft (PB L 132 van 30.5.2018, blz. 31), Uitvoeringsverordening (EU) 2018/784 van de Commissie van 29 mei 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011, wat de voorwaarden voor goedkeuring van de werkzame stof clothianidin betreft (PB L 132 van 30.5.2018, blz. 35), en Uitvoeringsverordening (EU) 2018/785 van de Commissie van 29 mei 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011, wat de voorwaarden voor goedkeuring van de werkzame stof thiamethoxam betreft (PB L 132 van 30.5.2018, blz. 40).
Zie het beknopte verslag van de vergadering van het Permanent Comité voor planten, dieren, diervoeders en levensmiddelen (PAFF) van 23 en 24 oktober 2018 op https://ec.europa.eu/food/sites/food/files/plant/docs/sc_phyto_20181023_ppl_sum.pdf.
Wetenschappelijk rapport van de EFSA van 18 december 2015 over de resultaten van de vergadering in het kader van de intercollegiale toetsing van pesticiden over algemeen terugkerende problemen in de ecotoxicologie, DOI: 10.2903/sp.efsa.2015.EN-924, https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/epdf/10.2903/sp.efsa.2015.EN-924, blz. 44.
“Mogelijk zullen er geen algemene significante wijzigingen zijn in de uitkomst van de risicobeoordeling voor de beoordeling van acute risico’s voor toegepaste producten van de naalden en bladeren, d.w.z. dat het algemene beschermingsniveau vergelijkbaar is”: Miles et al, 2018, ‘Improving pesticide regulation by use of impact analyses: A case study for bees’, blz. 87-88, https://www.researchgate.net/publication/326711149_Improving_pesticide_regulation_by_use_of_impact_analyses_A_case_study_for_bees.