Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2020 over de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - jaarverslag (2019/2136(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid,
– gezien titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),
– gezien het Handvest van de Verenigde Naties en de Slotakte van Helsinki van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) uit 1975,
– gezien het Noord-Atlantisch Verdrag van 1949 en de gezamenlijke verklaring van 10 juli 2018 over de samenwerking tussen de EU en de NAVO,
– gezien de verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) over politieke verantwoordingsplicht(1),
– gezien de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie van 2016,
– gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 7 juni 2017 getiteld “Een strategische aanpak van weerbaarheid in het externe optreden van de EU” (JOIN(2017)0021),
– gezien de verklaring van Sofia van 17 mei 2018 en de conclusies van de Raad over de uitbreiding en het stabilisatie- en associatieproces van 26 juni 2018 en 18 juni 2019,
– gezien resolutie A/RES70/1 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 25 september 2015, getiteld “Transforming Our World: The 2030 Agenda for Sustainable Development”,
– gezien resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad waarbij in 2000 de agenda voor vrouwen, vrede en veiligheid werd vastgesteld,
– gezien zijn aanbeveling van 15 november 2017 aan de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) over het Oostelijk Partnerschap, in aanloop naar de top in november 2017(2),
– gezien artikel 54 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A9-0054/2019),
A. overwegende dat het de plicht en verantwoordelijkheid van het Parlement is om democratisch toezicht te houden op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB), en dat het daartoe daarom de benodigde doeltreffende middelen moet krijgen;
B. overwegende dat het externe optreden van de EU zowel binnen als buiten de EU een directe weerslag heeft op het welzijn van de Europese burger en tot doel heeft veiligheid en stabiliteit te waarborgen en daarbij de Europese waarden van vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten te bevorderen; overwegende dat de geloofwaardigheid van de Europese Unie als mondiale speler op het gebied van vrede en veiligheid berust op haar gehechtheid aan haar waarden in de praktijk, hetgeen inhoudt dat een op waarden gebaseerd buitenlands beleid in het directe belang van de Unie is;
C. overwegende dat de EU haar kernwaarden alleen kan uitdragen als deze in alle lidstaten worden beschermd en geëerbiedigd;
D. overwegende dat traditionele partners zich momenteel terugtrekken van het wereldtoneel, dat de druk op de multilaterale samenwerking en instellingen toeneemt en dat regionale mogendheden steeds assertiever worden;
E. overwegende dat de strategische situatie van de EU al langere tijd achteruit gaat, hetgeen betekent dat er nu meer dan ooit behoefte is aan een sterker Europa dat eensgezind optreedt in zijn buitenlandse betrekkingen om het hoofd te bieden aan de vele problemen waarvoor Europa zich gesteld ziet, die zowel directe als indirecte gevolgen hebben voor de veiligheid van de lidstaten en hun burgers; overwegende dat de veiligheid van de EU-burgers onder meer in het gedrang wordt gebracht door: gewapende conflicten aan de oostelijke en zuidelijke grenzen van het Europese continent en fragiele staten; terrorisme, met name van jihadistische aard, cyberaanvallen en desinformatiecampagnes; buitenlandse inmenging in Europese politieke en verkiezingsprocessen; de verspreiding van massavernietigingswapens en de betwisting van overeenkomsten inzake het niet verspreiden van wapens; de verergering van regionale conflicten, die aanleiding heeft geven tot gedwongen ontheemding en ongecontroleerde migratiestromen; spanningen met betrekking tot de energievoorraad van de lidstaten; concurrentie om natuurlijke hulpbronnen, energieafhankelijkheid en energiezekerheid; de toename van georganiseerde misdaad aan de Europese grenzen; de verzwakking van de ontwapeningsinspanningen; klimaatverandering;
F. is van oordeel dat jihadisme momenteel een van de grootste bedreigingen vormt voor de veiligheid van de burgers van de EU, en dat het zowel binnen de EU als daarbuiten een snel, krachtig en gecoördineerd optreden vereist;
G. overwegende dat geen enkele lidstaat de huidige problemen op het Europese continent en de nabije omgeving daarvan alleen kan aanpakken; overwegende dat het beginsel van gelijkheid tussen de lidstaten bij de vorming van Europees buitenlands en veiligheidsbeleid en de bijbehorende maatregelen moet worden geëerbiedigd en gewaarborgd; overwegende dat de voorrechten van de nationale parlementen met betrekking tot hun eigen buitenlands en veiligheidsbeleid moeten worden geëerbiedigd; overwegende dat een ambitieus, geloofwaardig en doeltreffend gemeenschappelijk buitenlands beleid moet worden ondersteund door passende financiële middelen en een tijdig, daadkrachtig optreden van de EU; overwegende dat de instrumenten in het kader van het buitenlands beleid van de EU op samenhangendere wijze moeten worden ingezet;
H. overwegende dat multilateralisme de enige garantie is voor vrede, veiligheid en duurzame en inclusieve ontwikkeling in een sterk gepolariseerde internationale omgeving; overwegende dat het fundament van dat multilateralisme aan het wankelen wordt gebracht wanneer misbruik wordt gemaakt van universele regels en waarden, waaronder de fundamentele mensenrechten, het internationaal recht en het humanitair recht, of wanneer deze in twijfel worden getrokken; overwegende dat multilateralisme centraal staat in de benadering van de Europese Unie met betrekking tot het GBVB, zoals verankerd in het VEU;
I. overwegende dat de wereld, nu geopolitieke concurrentie een steeds grotere rol speelt in het buitenlands beleid, voor een mondiale machtsverschuiving staat en snelle, eensgezinde, passende reactiemechanismen en -capaciteiten nodig zijn; overwegende dat de EU grotendeels afwezig is in deze mondiale machtsverschuiving en geopolitieke concurrentie door een gebrek aan eensgezindheid onder de lidstaten;
J. overwegende dat opkomende overheidsactoren mondiale en regionale ambities nastreven die mogelijk een destabiliserend effect hebben en zo de vrede en stabiliteit in het Europees nabuurschap in gevaar brengen, hetgeen niet alleen onvoorspelbare gevolgen heeft voor de Europese en mondiale veiligheid, maar ook voor de vrede; overwegende dat Europa het risico loopt bij de besluitvorming buitenspel te worden gezet en daarvan de gevolgen te ondervinden; overwegende dat deze wereldwijde verschuivingen de opkomst van autocratische leiders, gewelddadige niet-overheidsactoren en protestbewegingen onder het volk in de hand werken;
K. overwegende dat de veiligheidssituatie van de EU, die afhankelijk is van vrede en stabiliteit in het nabuurschap, instabieler, onvoorspelbaarder, complexer en gevoeliger is voor de externe druk die reeds wordt uitgeoefend in de vorm van hybride oorlogvoering, met inbegrip van vijandige propaganda van Rusland en andere actoren, alsook van de toenemende dreiging van radicale terroristische groeperingen, die de EU beletten haar soevereiniteit en haar strategische autonomie uit te oefenen; overwegende dat de instabiliteit en onvoorspelbaarheid aan de grenzen en in de nabije omgeving van de EU een directe bedreiging vormen voor de veiligheid van het continent; overwegende dat er een onlosmakelijk verband bestaat tussen interne en externe veiligheid; overwegende dat deze externe druk niet alleen in de realiteit, maar ook online wordt uitgeoefend; overwegende dat desinformatie en andere vormen van buitenlandse inmenging door externe krachten grote risico’s met zich meebrengen voor de Europese soevereiniteit en een ernstige bedreiging vormen voor de stabiliteit en veiligheid van de Unie;
L. overwegende dat sociaaleconomische ongelijkheid, onderdrukking, klimaatverandering en een gebrek aan inspraak de belangrijkste oorzaken zijn van mondiale conflicten; overwegende dat de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (Sustainable Development Goals – SDG’s) van de VN in 2015 door alle lidstaten van de VN werden aangenomen als stappenplan voor de verwezenlijking van eerlijke, rechtvaardige, duurzame en inclusieve mondiale samenwerking;
M. overwegende dat de klimaatverandering almaar zwaardere gevolgen heeft voor verschillende aspecten van het menselijk leven, onze ontwikkelingsmogelijkheden, de wereldwijde geopolitieke orde en de mondiale stabiliteit; overwegende dat diegenen die over minder middelen beschikken om zich aan de klimaatverandering aan te passen het hardst zullen worden getroffen door de gevolgen ervan; overwegende dat het buitenlands beleid van de EU sterker gericht moet zijn op het bevorderen van multilaterale activiteiten door samen te werken aan specifieke klimaatgerelateerde kwesties, strategische partnerschappen op te zetten en de samenwerking en contacten tussen overheids- en niet-overheidsactoren te versterken, ook met actoren die een grote bijdrage leveren aan de mondiale vervuiling;
N. overwegende dat de mensenrechtensituatie wereldwijd verslechtert; overwegende dat mensen zich overal ter wereld tot Europa wenden voor steun bij het waarborgen van de eerbiediging van hun mensenrechten wanneer zij door hun eigen regeringen in de steek worden gelaten;
O. overwegende dat het uitbreidingsbeleid van de EU een doeltreffend instrument is in het kader van het buitenlands beleid van de Unie; overwegende dat het Europees nabuurschapsbeleid een wezenlijk instrument is met betrekking tot de oostelijke en zuidelijke buurlanden van de EU;
P. overwegende dat naar verwachting meer dan de helft van de bevolkingsgroei tegen 2050 zal plaatsvinden in Afrika en dat verwacht wordt dat 1,3 miljard van de bijkomende 2,4 miljard mensen ter wereld afkomstig zal zijn uit Afrika; overwegende dat de concentratie van deze groei in een aantal van de armste landen samen met de effecten van de klimaatverandering zal leiden tot een reeks nieuwe uitdagingen die, indien zij in dit stadium niet worden aangepakt, zowel voor de betrokken landen als voor de Unie bijzonder problematische gevolgen zullen hebben; overwegende dat in het recente verslag van de Conferentie van de Verenigde Naties inzake handel en ontwikkeling (UNCTAD) over handel en ontwikkeling in 2019 is geraamd dat er nog eens 2,5 biljoen USD per jaar nodig zal zijn om de doelstellingen in het kader van de Agenda 2030 van de VN te halen;
Q. overwegende dat wapencontrole en het niet verspreiden van wapens met het oog op de ineenstorting van belangrijke overeenkomsten inzake wapencontrole en ontwapening, alsook op opkomende technologieën zoals cybertechnologie en de ontwapening van autonome wapens, een belangrijk aandachtspunt moeten worden binnen het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU; overwegende dat Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad(3) aldus moet worden herzien en bijgewerkt dat de criteria strikt moeten worden toegepast en uitgevoerd en dat er een sanctiemechanisme moet worden vastgesteld;
Multilateralisme op losse schroeven: dringende behoefte aan een sterker en verenigd Europa
1. wijst erop dat universele waarden, regels en beginselen, in het bijzonder multilateralisme, het internationaal recht, de rechtsstaat, democratie, eerbiediging van de mensenrechten, fundamentele vrijheden, vrije en eerlijke handel, vreedzame conflictoplossing en gemeenschappelijke Europese waarden, zowel binnen als buiten de EU door Europeanen moeten worden verdedigd in een tijdperk waarin concurrerende machten steeds soepeler omspringen met de op regels gebaseerde wereldorde; benadrukt dat de Europese Unie moet handelen in overeenstemming met haar beginselen om geloofwaardig te blijven als uitdraagster van universele waarden zoals democratie;
2. onderstreept dat multilateralisme centraal moet staan in de inspanningen van de EU om conflicten te voorkomen, te beperken en op te lossen op basis van de normen en beginselen van het internationale recht, het Handvest van de VN en de Slotakte van Helsinki van de OVSE uit 1975, en de beste manier is om de transnationale politieke dialoog, de vrede en een stabiele wereldorde te waarborgen; bevestigt zijn stellige overtuiging dat de EU en de lidstaten in een strategische omgeving die de afgelopen jaren aanzienlijk is verslechterd een toenemende verantwoordelijkheid dragen om aan de internationale veiligheid bij te dragen;
3. onderstreept dat multilateralisme de hoeksteen vormt van het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU en de beste manier is om vrede, veiligheid, mensenrechten en welvaart te waarborgen; benadrukt dat deze aanpak niet alleen voordelen met zich meebrengt voor Europeanen, maar ook voor de rest van de wereld; neemt kennis van een drieledige benadering voor multilateralisme op basis van de volgende beginselen: de rechtsstaat eerbiedigen en ervoor zorgen dat het optreden van de EU is gegrondvest op regels en normen van internationaal recht en internationale samenwerking, het multilateralisme verruimen naar een nieuwe mondiale realiteit die een collectieve benadering aanmoedigt en het potentieel overwegen van de aanwending van het normatieve vermogen, de autonomie en de invloed van de EU binnen internationale organisaties om hun invloed te handhaven en uit te breiden, alsook het hervormen van internationale organisaties om multilaterale organisaties tot stand te brengen die geschikt zijn voor hun doel; beaamt dat multilateralisme alleen doeltreffend kan zijn als de kwestie van machtsongelijkheden tussen overheids- en niet-overheidsactoren wordt aangepakt en opgelost; is ingenomen met de krachtige steun van de Unie in het kader van de Overeenkomst van Parijs, regionale vredesakkoorden en nucleaire ontwapening;
4. betreurt de geleidelijke terugtrekking van de Verenigde Staten uit de multilaterale wereldorde, in het bijzonder uit de Overeenkomst van Parijs, het gezamenlijk alomvattend actieplan (JCPOA), de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties en Unesco, en betreurt bovendien het besluit van de VS tot intrekking van de financiering van de Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen in het Nabije Oosten (UNRWA);is groot voorstander van de instandhouding en volledige uitvoering door alle partijen van het JCPOA als integraal onderdeel van de multilaterale wereldorde en de non-proliferatieregeling en als bijdrage aan de regionale veiligheid in het Midden-Oosten; verwerpt de unilaterale, extraterritoriale herinvoering van sancties door de Verenigde Staten na de terugtrekking uit het JCPOA, aangezien deze een belemmering vormt voor de legitieme belangen van de EU op het gebied van economisch en buitenlands beleid; verzoekt de EU en de lidstaten hun eenheid, afschrikking en weerbaarheid tegen secundaire sancties van derde landen te intensiveren en bereid te zijn tegenmaatregelen te nemen ten aanzien van landen die de legitieme belangen van de EU door middel van dergelijke secundaire sancties schaden;
5. betreurt dat het Trans-Atlantisch Partnerschap kampt met een groot aantal problemen en verstoringen, maar niettemin een absolute voorwaarde blijft voor de veiligheid en welvaart aan weerszijden van de Atlantische Oceaan; betreurt de geleidelijke terugtrekking van de VS uit de multilaterale, op regels gebaseerde wereldorde;
6. roept de lidstaten nogmaals op de herziening van de samenstelling en werking van de Veiligheidsraad te ondersteunen; benadrukt dat de EU zich ertoe heeft verbonden de internationale rol van de VN te versterken;
7. pleit voor een sterkere, verenigde, doeltreffende, proactieve en strategischere Europese Unie, met name nu de nieuwe Europese politieke cyclus is gestart en het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU kan veranderen; is van mening dat geen enkele lidstaat alleen doeltreffend kan reageren op de huidige mondiale uitdagingen; onderstreept dat Europese samenwerking noodzakelijk is om invloed te kunnen uitoefenen op het wereldtoneel, hetgeen een eensgezinde aanpak vereist en niet mogelijk is als de EU verdeeld is; vraagt de EU zich beter in te spannen om haar belangen en waarden te beschermen en tegelijkertijd te handelen als een betrouwbare internationale partner; acht het belangrijk om de doeltreffendheid en handhavingsbevoegdheden van de EU op internationaal niveau te stimuleren en verzoekt de Europese instellingen zich op de burgers te richten en in het belang van het volk te handelen; beklemtoont dat de EU beleidsdoelstellingen moet bekendmaken en prioriteiten en streefdoelen moet vaststellen die de burger inspraak geven, niet op processen maar op mensen gericht zijn, tastbare resultaten opleveren en bureaucratie niet in de hand werken; vraagt de EU de dialoog met overheids- en niet-overheidsactoren uit derde landen te verbeteren bij de opstelling van beleidsvoorstellen met een internationale dimensie, opdat de EU met één stem kan spreken;
8. wijst er nogmaals op dat de weerbaarheid en onafhankelijkheid van de EU dringend moeten worden versterkt door een GBVB te verwezenlijken waarin vrede, regionale en internationale veiligheid, mensenrechten, sociale rechtvaardigheid, fundamentele vrijheden en de rechtsstaat in de EU en in de rest van de wereld centraal staan; benadrukt dat de geloofwaardigheid van de EU in de ogen van de wereld afhangt van de mate waarin deze beginselen worden beschermd en nageleefd; is van mening dat dit versterkte GBVB samenhangender moet zijn en niet alleen traditionele zachte macht moet omvatten, maar ook een sterk GVDB, een doeltreffend sanctiebeleid en grensoverschrijdende samenwerking bij terrorismebestrijding; pleit opnieuw voor de onverwijlde instelling van een EU-stelsel van sancties voor mensenrechtenschendingen (bijv. een Europese versie van de zogeheten Magnitsky-wet), waarmee gerichte sancties kunnen worden opgelegd aan personen die betrokken zijn bij ernstige mensenrechtenschendingen;
9. is van mening dat de Europese Unie een geloofwaardige en doeltreffende mondiale actor moet worden, zodat zij een mondiale, verantwoordelijke, tastbare, proactieve en prominente leidersrol kan spelen op het wereldtoneel en haar politieke potentie kan benutten door te denken en te handelen als een belangrijke geopolitieke macht en daarbij de doelstellingen van artikel 21 VEU, haar universele beginselen en regels, haar gemeenschappelijke waarden, te beginnen met vrede en mensenrechten, en belangen overal ter wereld kan verdedigen en verspreiden om bij te dragen aan de oplossing van internationale conflicten en de vormgeving van het mondiale bestuur; wijst er nogmaals op dat de strategische autonomie van de EU moet worden gewaarborgd en dat met name een beter besluitvormingsvermogen en adequate defensiecapaciteiten tot stand moeten worden gebracht, zoals is vastgelegd in de integrale strategie van de EU en in juni 2018 werd beaamd door de 28 staatshoofden en regeringen, zodat de EU zich sterker en onafhankelijker kan tonen in deze tijd van toenemende geopolitieke concurrentie;
10. schaart zich achter het besluit van de Commissievoorzitter om de uitvoerende tak van de EU om te vormen tot een commissie voor geopolitiek die zich richt op de totstandbrenging van een geloofwaardige externe actor die aangelegenheden met betrekking tot het externe optreden systematisch behandelt; is ingenomen met de belofte van de VV/HV om de externe dimensies van het optreden van de Commissie te coördineren en te zorgen voor een betere samenhang tussen de interne en de externe aspecten van EU-beleid; onderstreept dat dan ook van een dergelijke commissie voor geopolitiek zou worden verwacht dat zij geen reactieve maar een proactieve houding aanneemt met betrekking tot mondiale aangelegenheden en ervoor zorgt dat dit mandaat in het volgende meerjarig financieel kader (MFK) terugkomt; is in dat verband van oordeel dat de Europese Unie ernaar moet streven een assertievere speler te worden, onverminderd haar status van normatieve macht; is van mening dat een commissie voor geopolitiek haar belangen moet beschermen met volledige inachtneming van het internationaal recht en haar eigen waarden; onderstreept dat de EU alle machten daarbij moet betrekken in een geest van samenwerking en openheid en zich tegelijkertijd het recht moet voorbehouden om tegenstand te bieden wanneer dat nodig is;
11. bevestigt opnieuw verbintenis ten aanzien van de integrale strategie van de EU als bepalende stap van crisisbeheer op ad-hocbasis naar een integrale aanpak van het buitenlands beleid van de Europese Unie; is van mening dat het tijd is voor een strategische herziening van de integrale strategie van de EU, die met name nodig is met het oog op de ingrijpende geopolitieke veranderingen die sinds de vaststelling van de strategie hebben plaatsgevonden (bijv. politieke meningsverschillen binnen het Trans-Atlantisch Partnerschap, de opkomst van nieuwe, assertievere machten zoals China, de verergering van de klimaatcrisis etc.) en stuk voor stuk ernstige gevolgen hebben voor de doelstellingen in het kader van het buitenlands beleid van de Unie en voor het veiligheidsbeleid in het algemeen; verzoekt de VV/HV daarom een proces van alomvattend, inclusief overleg te starten met de lidstaten en vooraanstaande deskundigen op het gebied van het Europees buitenlands beleid van buiten de Europese instellingen en daarbij ook maatschappelijke organisaties te betrekken;
12. is van mening dat de EU doeltreffender gebruik moet maken van handels- en ontwikkelingsinstrumenten zoals bilaterale en vrijhandelsovereenkomsten met derde landen, door alleen tot ratificatie van overeenkomsten over te gaan mits de Overeenkomst van Parijs is ondertekend en de fundamentele Europese waarden worden geëerbiedigd;
13. is voorts van mening dat de EU de eerbiediging van mensenrechtenclausules centraal moet stellen in overeenkomsten met derde landen, de sluiting van deze overeenkomsten hiervan moet laten afhangen en de desbetreffende clausules waar nodig moet toepassen om haar externe geloofwaardigheid te behouden;
14. is van mening dat de Europese Unie in staat moet zijn sneller en doeltreffender te reageren op crises en daarbij gebruik moet maken van alle diplomatieke en economische middelen waarover zij beschikt, en daarnaast meer civiele en militaire missies moet uitvoeren in het kader van het GVDB; wijst erop dat de EU daartoe meer aandacht moet schenken aan het voorkomen van conflicten door de onderliggende oorzaken van instabiliteit aan te pakken en instrumenten te ontwikkelen die kunnen helpen bij het aanpakken van deze oorzaken; herinnert er in dit verband aan dat de Europese begrotingsmiddelen in het volgende MFK aanzienlijk moeten worden verhoogd en dat de financiering voor conflictpreventie, vredesopbouw en bemiddeling ten minste moet worden verdubbeld; wijst erop dat de EU een fundamentele rol speelt bij de bevordering van democratie in het Europees nabuurschap, in het bijzonder via de ondersteuningsprogramma’s in het kader van het Europees Fonds voor Democratie;
15. benadrukt dat de Europese Unie niet reactief maar proactief te werk moet gaan en de handen ineen moet slaan met gelijkgestemde strategische partners, met name de NAVO, en opkomende landen, om de op internationaal en humanitair recht en op multilaterale verdragen berustende, op regels gebaseerde wereldorde te verdedigen; herinnert eraan dat het GBVB is gegrondvest op partnerschap en multilateralisme, hetgeen bijdraagt aan de vereniging van regionale en mondiale machten op dit gebied; onderstreept dat dringend moet worden gezocht naar nieuwe, flexibele vormen van samenwerking binnen allianties, in het bijzonder bij het toezicht op en de beheersing van technologie-, handels- en investeringsstromen, en naar innovatieve, inclusieve samenwerkingsmechanismen ter verwezenlijking van “slim” multilateralisme; pleit ervoor de krachten te bundelen om multilaterale organisaties te hervormen en er zo voor te zorgen dat zij geschikt zijn voor hun doel;
16. pleit voor een buitenlands beleid dat de EU-instellingen en alle lidstaten zal verenigen achter een sterk, gemeenschappelijk buitenlands beleid op EU-niveau en de EU zo meer geloofwaardigheid zal geven; onderschrijft het idee dat de cruciale rol van de VV/HV in dergelijk beleid moet worden ondersteund; moedigt de vorming van ad-hoccoalities tussen lidstaten aan, aangezien deze de druk op de lidstaten om overeenstemming te bereiken, wegnemen en daarmee bijdragen aan een grotere flexibiliteit en een beter aanpassingsvermogen binnen het externe optreden van de EU; spoort ertoe aan opnieuw nauwere vormen van samenwerking tussen de VV/HV en ministers van Buitenlandse Zaken tot stand te brengen, waarbij laatstgenoemden worden gemachtigd om namens de EU op te treden teneinde de cohesie en democratische legitimiteit van de Unie te versterken; verzoekt de EU burgers beter op de hoogte te stellen van haar visie en doelstellingen in het kader van het GBVB;
17. pleit voor meer solidariteit en versterking van de coördinatie tussen de EU en de lidstaten; wijst erop dat er sprake moet zijn van samenhang tussen het extern beleid van de EU en ander beleid met een externe dimensie en dat dergelijk beleid moet worden afgestemd met internationale partners; meent dat samenwerking tussen de lidstaten van essentieel belang is voor de waarborging van de democratie, de gemeenschappelijke waarden, de vrijheden en de sociale en milieunormen van de EU; benadrukt dat de samenwerking tussen de lidstaten, partnerlanden en internationale organisaties moet worden verruimd; wijst nogmaals op het belang van artikel 24, lid 3, VEU, waarin wordt gesteld dat “de lidstaten (...) in een geest van loyaliteit en wederzijdse solidariteit hun (...) onvoorwaardelijke steun [geven] aan het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie [en zich] onthouden (...) van ieder optreden dat in strijd is met de belangen van de Unie”; onderstreept dat de Raad Buitenlandse Zaken overeenkomstig het VEU een forum is waar nationale ministers hun standpunten uiteenzetten en beleid vaststellen, en benadrukt voorts dat de lidstaten, zodra dit beleid is vastgesteld, de VV/HV, onder meer tijdens hun eigen diplomatieke inspanningen, volledig moeten steunen bij de uitvoering van het desbetreffende beleid;
18. beklemtoont dat de Unie de bepalingen van het Verdrag van Lissabon volledig ten uitvoer moet leggen en de bestaande instrumenten doeltreffender moet inzetten; vraagt de EU op harmonieuzere en samenhangendere wijze te handelen om haar besluitvormingsprocessen te verbeteren en een doeltreffende, geloofwaardige externe actor te worden, waarbij de EDEO een centrale rol speelt;
Versterking van het Europees Parlement als pijler van het GBVB
19. onderstreept dat de Europese Unie pas haar volledige potentieel kan waarmaken wanneer zij met één stem spreekt en eensgezind optreedt en wanneer de besluitvorming stapsgewijs van nationaal naar supranationaal niveau wordt getild en de door de EU-Verdragen en -instellingen en de bijbehorende procedures geboden mogelijkheden daarmee volledig worden benut, met volledige inachtneming van de subsidiariteitsregel en handhaving van de bevoegdheden van de lidstaten; benadrukt dat de Europese Unie daartoe alle beschikbare middelen moet inzetten, met inbegrip van parlementaire diplomatie;
20. wijst er in dit verband nogmaals op dat het Parlement in de loop der jaren een reeks instrumenten en netwerken voor extern optreden heeft ontwikkeld, zoals gemengde parlementaire commissies en parlementaire samenwerkingscommissies met derde landen, en interparlementaire delegaties, ad-hocdelegaties en verkiezingswaarnemingsmissies, die verschillen van de instrumenten en netwerken van de uitvoerende macht van de EU, maar daarop tegelijkertijd ook een aanvulling vormen; onderstreept de toezichthoudende en controlebevoegdheid van het Parlement en beklemtoont dat meer aandacht moet worden geschonken aan de verslagen en resoluties van het Parlement; benadrukt het belang van parlementaire vergaderingen als fora voor samenwerking en institutionele dialoog evenals hun waardevolle bijdrage aan het extern optreden van de Europese Unie en op het gebied van veiligheid en defensie; beklemtoont dat de werkzaamheden van parlementaire vergaderingen moeten worden bevorderd en dat er bovendien voor moet worden gezorgd dat ze correct worden verricht;
21. onderstreept de cruciale rol van de verkiezingswaarnemingsmissies van de EU; wijst op de politieke verantwoordelijkheid van de hoofdwaarnemers, die uit de gelederen van het Europees Parlement worden voorgedragen; pleit daarom voor een geïntegreerdere aanpak ten aanzien van het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU, die onder meer een parlementaire dimensie omvat; pleit daarnaast voor interinstitutionele samenwerking bij de vaststelling van strategieën voor derde landen en regio’s, met bijzondere nadruk op de Westelijke Balkan en de landen van het Oostelijk Partnerschap; benadrukt andermaal hoe belangrijk parlementaire diplomatie en interparlementaire betrekkingen zijn voor de verwezenlijking van deze doelstellingen; beaamt dat het Parlement een grotere rol moet spelen in het kader van het GBVB, evenals op het internationale toneel; onderstreept dat de EU en de lidstaten moeten samenwerken om een algemene beleidsstrategie vast te stellen voor een geheroriënteerde parlementaire diplomatie, die een geïntegreerdere aanpak ten aanzien van het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU omvat, en dat ze bovendien hun manier van werken moeten aanpassen;
22. onderstreept dat alle instellingen die bij het GBVB/GVDB betrokken zijn, de taak hebben hun werkmethoden opnieuw onder de loep te nemen en na te gaan hoe zij hun rol uit hoofde van de Verdragen het beste kunnen vervullen;
23. pleit voor een betere interinstitutionele samenwerking waarbij het Parlement tijdig wordt geïnformeerd en genoeg tijd krijgt om, indien passend, zijn standpunt kenbaar te maken en de Commissie en de EDEO rekening kunnen houden met dit standpunt; vraagt dat informatie op doeltreffendere en uitgebreidere wijze wordt uitgewisseld tussen de Commissie en de EDEO, zodat het Parlement zijn toezichthoudende rol, onder meer in het kader van het GBVB, efficiënt en tijdig kan vervullen; is ingenomen met de toezegging van de toekomstige VV/HV om het Parlement voortaan beter en sneller op de hoogte te stellen van, te betrekken bij en te raadplegen over fundamentele keuzes in het kader van het GBVB;
24. pleit voor de intensivering van de rol van het Parlement om toezicht te houden op het externe optreden van de EU en dit te controleren, onder meer door de regelmatige raadpleging van de VV/HV, de EDEO en de Commissie voort te zetten; pleit daarnaast voor de afronding van de onderhandelingen over de toegang van het Parlement tot gevoelige informatie van de Raad met betrekking tot het GBVB en het GVDB;
25. merkt op dat de Commissie buitenlandse zaken van het Parlement (AFET), als hoofdcommissie voor betrekkingen met derde landen, van alle nodige informatie moet worden voorzien door de uitvoerende macht van de Europese Unie indien/wanneer de brexit plaatsvindt, zodat zij namens het Parlement toezicht kan houden op het onderhandelingsproces overeenkomstig artikel 218 VWEU en tijdig kan bijdragen aan de toekomstige overeenkomst(en) met het Verenigd Koninkrijk, waarvoor de goedkeuring van het Parlement is vereist; benadrukt hoe belangrijk het is dat de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk in de toekomst samenwerken op het gebied van het GBVB en het GVDB en beaamt dat naar creatieve oplossingen moet worden gezocht;
26. onderstreept dat de EU zich voortdurend inspant om de handhaving en versterking van een vrije en open internationale orde op basis van de eerbiediging van de rechtsstaat te bekrachtigen;
27. verzoekt dat er, voordat door de Commissie en de EDEO een strategie of mededeling in het kader van het GBVB wordt vastgesteld, een raadplegingsmechanisme wordt opgericht met de Commissie buitenlandse zaken en betrokken organen;
28. pleit voor een strategischere aanpak, meer samenhang, consistentie en complementariteit, zoals neergelegd in de Verdragen, tussen de financieringsinstrumenten van de EU voor extern optreden en het GBVB, om de Unie in staat te stellen de alsmaar toenemende problemen op het gebied van veiligheid en buitenlands beleid aan te pakken; benadrukt dat een geloofwaardig en doeltreffend GBVB moet worden ondersteund door passende financiële middelen; vraagt dat deze middelen in het volgende MFK (2021-2027) worden vrijgemaakt voor het extern optreden van de EU en dat de EU haar middelen inzet voor strategische prioriteiten;
29. neemt kennis van het voorstel van de Commissie om het grootste deel van de bestaande instrumenten voor extern optreden samen te voegen tot één instrument: het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI); herhaalt dat het bundelen van instrumenten voor extern optreden in één fonds synergieën, doeltreffendheid en snelheid tot stand kan brengen in de besluitvormingsprocessen en bij de uitbetaling van financiering, maar geen middelen van de Unie mag onttrekken aan de overkoepelende langetermijndoelstellingen in het kader van het buitenlands beleid op het gebied van armoedebestrijding, duurzame ontwikkeling en bescherming van de mensenrechten; is ingenomen met de vereenvoudigde structuur van de in het NDICI voorgestelde instrumenten voor extern optreden; pleit voor goede controles en waarborgen, een toereikend niveau van transparantie, strategische beleidsinput en regelmatig toezicht door het Parlement op de toepassing; beklemtoont dat het differentiatiebeginsel een belangrijke rol speelt bij de verlening van bijstand aan buurlanden met meer verbintenissen ten aanzien van Europese hervormingen in het kader van het beginsel “meer voor meer – minder voor minder”;
30. onderstreept dat het Parlement een grotere rol moet krijgen met betrekking tot het toezicht op en de sturing van alle EU-instrumenten voor extern optreden, met inbegrip van het instrument voor pretoetredingssteun 2021-2027 (IPA III); vestigt de aandacht op de rol van het instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede (IcSP), in het bijzonder bij de ondersteuning van vrede en stabiliteit in de hele wereld; verwacht dat de instrumenten voor de periode na 2020, waaronder de Europese vredesfaciliteit, tijdig worden vastgesteld zodat onnodige financieringskloven kunnen worden voorkomen;
31. is van oordeel dat conflictpreventie, vredesopbouw en bemiddeling evenals de vreedzame oplossing van aanhoudende conflicten, in het bijzonder in de onmiddellijke nabijheid van de EU, de komende jaren een prioriteit moeten zijn; benadrukt dat een dergelijke aanpak de meerwaarde van de EU op politiek, maatschappelijk, economisch en veiligheidsvlak sterk kan bevorderen; herinnert eraan dat maatregelen in het kader van conflictpreventie en -bemiddeling de aanwezigheid en geloofwaardigheid van de EU op het internationale toneel helpen versterken en moeten worden opgenomen in een alomvattende aanpak waarbij veiligheid, diplomatie en ontwikkeling centraal staan; wijst erop dat de positie van de Europese Unie als invloedrijke internationale speler moet worden versterkt en dat moet worden geïnvesteerd in conflictpreventie en -bemiddeling; vraagt de EU meer prioriteit toe te kennen aan conflictpreventie en -bemiddeling; vestigt de aandacht op de waardevolle bijdrage van het Parlement op het gebied van conflictoplossing, alsook met betrekking tot bemiddeling, dialoog en de bevordering van democratische waarden, de rechtsstaat, respect voor minderheden en eerbiediging van de grondrechten, met name in de Westelijke Balkan, de landen van het Oostelijk Partnerschap en de zuidelijke buurlanden, en pleit voor de verdere ontwikkeling van de interinstitutionele samenwerking op het gebied van bemiddeling; is verheugd dat de EU momenteel meer betrokken is bij conflictoplossing en vertrouwensopbouw in dit kader of ter ondersteuning van overeengekomen bestaande onderhandelingsvormen en -beginselen;
32. wijst op het belang van een sterk Europees nabuurschapsbeleid (ENB) in het kader waarvan de EU zich samen met partnerlanden in het oosten en in het zuiden inzet voor gemeenschappelijke maatschappelijke, politieke en economische belangen; onderstreept dat de EU met behulp van het ENB een strategische rol kan spelen bij het versterken van de weerbaarheid van de partners van de EU als kernprioriteit om het hoofd te bieden aan de dreigingen en druk waarmee zij kampen; beaamt dat de EU enkel een sterke speler kan zijn op het wereldtoneel als zij ook in het nabuurschap een belangrijke rol speelt;
33. wijst erop dat moderne democratieën een goed werkende wetgevende macht vereisen en onderstreept dat het werk van parlementen in zowel de Westelijke Balkan als het nabuurschap moet worden ondersteund;
34. merkt op hoe belangrijk de stabiliteit van het Oostelijk Nabuurschap is voor de stabiliteit van de Unie zelf en wijst op het transformatiepotentieel van de EU in de buurlanden en -regio’s; spreekt nogmaals zijn steun uit voor het Oostelijk Partnerschap, dat in 2019 tien jaar bestond; onderstreept evenwel dat er van beide kanten (d.w.z. zowel van de EU als van haar partners) nieuwe initiatieven en verbintenissen nodig zijn om meer succes te kunnen boeken in het kader van het Oostelijk Partnerschap; spoort het aanhalen van de banden met het Oostelijk Partnerschap aan, waaronder de vaststelling van gerichte strategieën voor Oekraïne, Georgië en Moldavië, en benadrukt dat ideeën zoals de triostrategie voor 2030, evenals de ideeën van de meest ontwikkelde, met de EU geassocieerde landen van het Oostelijk Partnerschap, in aanmerking moeten worden genomen; beklemtoont dat een dergelijke aanpak gestoeld moet zijn op het beginsel “meer voor meer – minder voor minder” en onder leiding van de Europese instellingen en de coalitie van gelijkgestemde lidstaten, oftewel volgens het Europees trioproces, ten uitvoer moet worden gelegd, waarbij bijzondere aandacht moet worden geschonken aan tastbare projecten en programma’s in navolging van de beste praktijken van het proces van Berlijn en de integratie van de Europese Economische Ruimte; is van mening dat het welslagen van de transformatie in de landen van het Oostelijk Partnerschap, en in het bijzonder van de met de EU geassocieerde landen Oekraïne, Moldavië en Georgië, positieve resultaten kan opleveren, hetgeen op zijn beurt ook van invloed kan zijn op de Russische samenleving;
35. herinnert eraan en benadrukt dat samenwerking met de landen van het Oostelijk Partnerschap en andere buurlanden van de EU een prioriteit moet vormen in het kader van het GBVB, aangezien de EU een cruciaal belang heeft bij de ontwikkeling en democratisering van deze landen; roept de Commissie en de EDEO op de banden op het gebied van economie en connectiviteit aan te halen en gebruik te maken van handels- en associatieovereenkomsten, toegang tot de eengemaakte markt en intensiever contact tussen mensen, onder meer door middel van visumfacilitatie en -liberalisering als aan alle vereisten wordt voldaan; benadrukt dat deze voorbeelden als stimulansen kunnen dienen ter bevordering van democratische hervormingen en de aanneming van Europese regels en normen;
36. wijst er nogmaals op dat de EU zich ertoe heeft verbonden de soevereiniteit, territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid van Oekraïne en alle andere landen van het Oostelijk Partnerschap binnen hun internationaal erkende grenzen en in overeenstemming met het internationaal recht en internationale normen en beginselen te ondersteunen om meer steun te bieden aan door conflicten getroffen inwoners, intern ontheemden en vluchtelingen en om de pogingen van derde landen, in het bijzonder van Rusland, tot destabilisering tegen te gaan; is tegen het gebruik van geweld of dreiging daartoe bij het oplossen van conflicten en deelt nogmaals zijn visie dat de huidige conflicten in de landen van het Oostelijk Partnerschap in overeenstemming met het internationaal recht en internationale normen en beginselen worden opgelost; staat nog altijd volledig achter het beleid om de illegale inlijving van de Krim niet te erkennen; benadrukt met klem het belang van een proactieve opstelling overeenkomstig het internationaal recht ten aanzien van aanhoudende conflicten in het Oostelijk Partnerschap; veroordeelt voorts de doorgaande militarisering van de bezette regio’s Abchazië en Tschinvali/Zuid-Ossetië in Georgië en roept Rusland op zijn verplichtingen uit hoofde van het internationaal recht na te komen; onderstreept dat er, ruim tien jaar na het einde van de Russische agressie in Georgië en het daaropvolgende, door de EU bemiddelde staakt-het-vuren, nog altijd sprake is van flagrante schendingen van bepaalde bepalingen door Rusland en benadrukt dat het “grensbepalingsproces” wordt voortgezet; pleit voor de versterking van het mandaat van de waarnemingsmissie van de Europese Unie in Georgië (EUMM), alsook voor de vergroting van de zichtbaarheid van deze missie; verzoekt Rusland, als bezettingsmacht, met klem zijn internationale verplichtingen na te komen en de toegang van de EUMM tot de bezette gebieden niet te belemmeren;
37. is ingenomen met het feit dat de Commissievoorzitter nogmaals het Europees perspectief met betrekking tot de Westelijke Balkan heeft bevestigd en geeft met nadruk aan zich in te zetten voor uitbreiding als cruciaal beleidsdomein en essentiële stuwkracht van de EU; wijst er nogmaals op dat het standpunt van de EU met betrekking tot uitbreiding ambitieus en geloofwaardig moet zijn;
38. pleit voor een geloofwaardige uitbreidingsstrategie van de EU voor de Westelijke Balkan die gestoeld is op strenge, eerlijke voorwaarden in overeenstemming met de toepassing van de criteria van Kopenhagen en die om redenen van buitenlands beleid een belangrijk instrument blijft voor het bevorderen van de veiligheid door de weerbaarheid van landen in een gebied dat van strategisch belang is voor de EU te verbeteren;
39. herhaalt dat de doelstellingen van het EU-beleid met betrekking tot de landen van de Westelijke Balkan, naast het GBVB in het algemeen, gericht zijn op de begeleiding van deze landen op weg naar toetreding; onderstreept dat dit uitbreidingsproces gebaseerd is op verdienstelijkheid en afhangt van de naleving door de betrokken landen van de criteria van Kopenhagen, de rechtsstaat, de beginselen van democratie, eerbiediging van de fundamentele vrijheden en van de mensenrechten en de rechten van minderheden, alsook van de door deze landen behaalde resultaten met het oog op de opgelegde criteria;
40. vestigt de aandacht op het belang van een aanhoudend hervormingsproces dat verband houdt met het transformatie-effect op kandidaat-lidstaten; blijft de op de EU gerichte hervormingen en projecten vastberaden ondersteunen, in het bijzonder wanneer deze gericht zijn op de verdere versterking van de rechtsstaat en goed bestuur, de bescherming van de grondrechten en de bevordering van verzoening, betrekkingen van goed nabuurschap en regionale samenwerking; stelt tot zijn teleurstelling vast dat dit proces is vertraagd;
Versterking van het GBVB om mondiale dreigingen tegen te gaan
41. pleit voor de versterking van het vermogen van de EU en haar lidstaten om op het gebied van veiligheid en defensie zelfstandig op te treden; benadrukt dat efficiënte en nauwe partnerschappen met partnerorganisaties zoals de VN en de NAVO evenals met andere internationale organisaties zoals de Afrikaanse Unie en de OVSE belangrijker is dan ooit; beklemtoont dat de NAVO de belangrijkste veiligheidspartner van de EU is; onderstreept het belang van een nauwe samenwerking met de NAVO bij alle defensiegerelateerde aangelegenheden alsook bij het aanpakken van veiligheidsproblemen in de EU en haar buurlanden, in het bijzonder wanneer het hybride dreigingen betreft;
42. is ingenomen met de inspanningen van de EU om haar veiligheid en defensie te versterken teneinde de Unie en haar burgers beter te beschermen en bij te dragen aan vrede en stabiliteit in het nabuurschap en daarbuiten, in overeenstemming met de gezamenlijke verklaring van 10 juli 2018 over de samenwerking tussen de EU en de NAVO;
43. onderstreept de rol van de NAVO als belangrijke pijler voor de Europese veiligheid en is ingenomen met de lopende NAVO-uitbreiding, die bijdraagt aan de stabiliteit en het welzijn in Europa;
44. is van oordeel dat stemming met gekwalificeerde meerderheid zou zorgen voor meer doeltreffendheid met betrekking tot het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU, evenals voor een sneller besluitvormingsproces; verzoekt de Raad regelmatig gebruik te maken van deze stemwijze in de gevallen waarin artikel 31, lid 2, VEU voorziet en vraagt de Raad daartoe de in artikel 31, lid 3, VEU opgenomen “passerelle”-clausule toe te passen; spoort de Raad aan te overwegen om besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid uit te breiden naar andere facetten van het GBVB;
45. pleit voor een Europees debat over nieuwe structuren, zoals een Europese Veiligheidsraad die volledig de dialoog aangaat en samenwerkt met de lidstaten, en over manieren van nauwere coördinatie binnen de EU en met internationale instanties ter verbetering van het besluitvormingsproces op het vlak van veiligheidsbeleid;
46. is ingenomen met het besluit van de Commissievoorzitter om binnen vijf jaar een echte, operationele Europese defensie-unie tot stand te brengen en pleit voor transparante uitwisselingen met het Parlement en de lidstaten met het oog op de totstandbrenging van deze defensie-unie; is van mening dat de EU in dit verband optimaal gebruik moet maken van de reeds bestaande mechanismen en instrumenten, zoals permanente gestructureerde samenwerking (PESCO), militaire mobiliteit en het Europees Defensiefonds (EDF), dat gericht is op de verbetering van de nationale en Europese capaciteiten en op de ondersteuning van de efficiëntie van de Europese defensie-industrie; pleit voor de totstandbrenging van een mechanisme voor parlementaire democratische controle met betrekking tot alle nieuwe defensie-instrumenten;
47. onderstreept dat moet worden gezorgd voor een voortdurende evaluatie van PESCO en het EDF en de manier waarop deze bijdragen aan de doelstellingen in van het GBVB, om te waarborgen dat er passende middelen worden toegewezen in overeenstemming met de verbintenissen in het kader van PESCO, en benadrukt voorts dat de beslissingen van de EU op doeltreffende en samenhangende wijze ten uitvoer moeten worden gelegd, onder meer met behulp van een geïntegreerdere Europese industriële en technologische defensiebasis (EDTIB), en dat de Unie daarbij moet blijven openstaan voor samenwerking;
48. herinnert eraan dat artikel 20, lid 2, VEU, waarin de bepalingen voor nauwere samenwerking zijn vastgelegd, voorziet in aanvullende mogelijkheden voor de lidstaten om vooruitgang te boeken met betrekking tot het GBVB en om deze reden moet worden gebruikt;
49. herinnert eraan dat klimaatverandering gevolgen heeft voor alle aspecten van het menselijk leven en onder meer de kans op conflicten en geweld vergroot; beklemtoont dat klimaatzekerheidskwesties en de bereidheid om mondiale milieugovernance af te dwingen een plaats moeten krijgen in het buitenlands beleid van de EU;
50. onderstreept dat de EU het vermogen moet ontwikkelen om risico’s in verband met klimaatverandering te monitoren dat onder meer beleid op het gebied van conflictgevoeligheid en crisispreventie omvat; beaamt in dit verband dat het koppelen van maatregelen op het gebied van klimaataanpassing en vredesopbouw de conflictpreventie versterkt; benadrukt dat er een alomvattende, proactieve aanpak moet worden ontwikkeld ten aanzien van klimaatverandering; vraagt de EU en de lidstaten ambitieus te zijn op de internationale klimaatconferentie en hun verplichtingen na te komen; onderstreept de waarde van klimaatdiplomatie in dit verband;
51. onderstreept dat er een alomvattende aanpak moet worden ontwikkeld ten aanzien van klimaatverandering en klimaatzekerheid in overeenstemming met de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s), en in het bijzonder met SDG 13 en SDG 16, om billijke en toereikende klimaatfinancieringsstromen in het kader van de Overeenkomst van Parijs te waarborgen en in het huidige IcSP alsook in het toekomstige NDICI meer financiering vrij te maken voor dergelijke maatregelen;
52. vestigt de aandacht op het toenemende geopolitieke belang van het Noordpoolgebied en het effect ervan op de veiligheidssituatie in de EU en in de rest van de wereld; dringt er bij de EU op aan werk te maken van een samenhangender intern en extern Europees beleid, een strategie voor het Noordpoolgebied en een concreet actieplan inzake de betrokkenheid van de EU bij het Noordpoolgebied, waarbij tevens rekening wordt gehouden met veiligheids- en geostrategische aspecten; wijst op het vermogen van de EU om bij te dragen aan de oplossing van potentiële veiligheids- en geostrategische uitdagingen;
53. pleit voor een betere ondersteuning van de maritieme veiligheidsstrategie van de EU met het oog op de toenemende problemen in verband met de vrijheid van scheepvaart in het nabuurschap en in de rest van de wereld; dringt erop aan dat de vrijheid van scheepvaart te allen tijde in acht moet worden genomen en dat maatregelen gericht moeten zijn op de-escalatie en op het voorkomen van gewapende conflicten en militaire incidenten;
54. betreurt het dat de spanningen toenemen en dat het zeerecht en het internationaal maritiem recht nog altijd worden geschonden in veel van ’s werelds belangrijkste maritieme hotspots, zoals de Zuid-Chinese Zee, de Straat van Hormuz, de Golf van Aden en de Golf van Guinee; herinnert aan de instabiele situatie in de Zee van Azov; merkt op dat veel van deze spanningen van geopolitieke aard zijn;
55. verzoekt de EU actieve maatregelen te treffen en beperkende maatregelen te overwegen als reactie op ernstige inbreuken op de vrijheid van scheepvaart en het internationaal maritiem recht;
56. wijst erop dat doeltreffende internationale regelingen inzake wapencontrole, ontwapening en non-proliferatie een hoeksteen vormen van de mondiale en Europese veiligheid; merkt op dat onverantwoorde wapenoverdrachten aan derde landen het GBVB, en in het bijzonder de inspanningen van de EU op het gebied van vrede, stabiliteit en duurzame ontwikkeling, ondermijnen en verzwakken; verzoekt om strikte naleving van de acht criteria van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB inzake controle op de uitvoer van wapens en pleit voor een mechanisme voor toezicht en controle in dit verband op EU-niveau; benadrukt dat er behoefte is aan een defensie-industrie waarin het geld van de belastingbetaler op doeltreffende en efficiënte wijze wordt gebruikt, en onderstreept dat de EU de totstandbrenging van een geïntegreerdere interne markt voor defensiegoederen en een gecoördineerd beleid ter ondersteuning van onderzoek en ontwikkeling op het gebied van defensie moet bevorderen; verzoekt de lidstaten in het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU prioriteit toe te kennen aan multilaterale nucleaire ontwapening; is van mening dat de EU zich moet blijven inspannen om het nucleair akkoord met Iran in stand te houden; vraagt de VV/HV met klem gebruik te maken van alle beschikbare politieke en diplomatieke middelen om het gezamenlijk alomvattend actieplan (het nucleair akkoord met Iran – JCPOA) en het New START-verdrag inzake de vermindering van strategische kernwapens te waarborgen en een samenhangende, geloofwaardige strategie vast te stellen voor multilaterale onderhandelingen over regionale de-escalatie- en vertrouwenwekkende maatregelen in de Golf, waarbij alle actoren in de regio worden betrokken; benadrukt dat het vermogen van de EU om diplomatieke contacten te onderhouden met alle betrokken actoren een belangrijke troef is die daartoe volledig moet worden aangewend;
57. verzoekt de lidstaten met klem Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie volledig na te leven, zich in hun beleid inzake de uitvoer van wapens naar Turkije strikt te houden aan hun verplichtingen uit hoofde van dit gemeenschappelijk standpunt, en in het bijzonder aan criterium 4 betreffende regionale vrede, veiligheid en stabiliteit, en een wapenembargo op te leggen aan Turkije als reactie op de illegale inval van het land in Noord-Syrië en het illegale optreden in het oostelijke Middellandse Zeegebied, in het bijzonder de invasie in de exclusieve economische zone en de territoriale wateren van de Republiek Cyprus; dringt er nogmaals op aan dat het gemeenschappelijk standpunt zodanig wordt herzien en bijgewerkt dat de criteria strikt moeten worden toegepast en uitgevoerd, en dat een sanctiemechanisme wordt vastgesteld; vraagt de VV/HV prioriteit toe te kennen aan dit dossier;
58. verzoekt de VV/HV een multidimensionale strategie te bevorderen voor biregionale samenwerking met Latijns-Amerika en het Caribisch gebied op het vlak van veiligheid en defensie, te pleiten voor de gezamenlijke verdediging van de multilaterale orde, de versterking van de samenwerking in de strijd tegen terrorisme en georganiseerde misdaad, de bestrijding van klimaatverandering en de gevolgen ervan voor de sociale, politieke en economische stabiliteit, en dialoog te stimuleren als instrument voor de verwezenlijking van overeengekomen, vreedzame oplossingen voor de huidige politieke conflicten;
59. pleit ervoor de mogelijke oprichting van een nieuw forum voor multilaterale samenwerking tussen Westerse bondgenoten te bestuderen, d.w.z. tussen de EU, de VS, Japan, Canada, Zuid-Korea, Australië en Nieuw-Zeeland, in navolging van het Coördinatiecomité voor multilaterale controle op de uitvoer van strategische technologieën; beklemtoont dat het mandaat van dit nieuwe forum het toezicht en de controle op de uitvoer van technologieën en handelsstromen naar en gevoelige investeringen in landen van zorg moet omvatten;
60. onderstreept dat het aanhalen van belangrijke banden met Oost- en Zuidoost-Azië van cruciaal belang is voor de op regels gebaseerde, alomvattende, duurzame connectiviteitsstrategie van de EU en vice versa; pleit daarom voor duurzaamheid, een op regels gebaseerde aanpak en het MFK als bepalende instrumenten;
61. neemt kennis van de toenemende aanwezigheid van militairen in de regio en verzoekt alle betrokken partijen de vrijheid van scheepvaart te eerbiedigen, geschillen op vreedzame wijze te beslechten en geen unilaterale maatregelen te nemen om onder meer in de Oost- en Zuid-Chinese Zee en in de Straat van Taiwan de status quo te doorbreken; vreest dat buitenlandse inmenging door autocratische regimes aan de hand van desinformatie en cyberaanvallen tijdens de aanstaande algemene verkiezingen een gevaar zullen vormen voor de Aziatische democratieën en de stabiliteit in de regio; geeft nogmaals blijk van zijn waardering voor de waardevolle deelname van Taiwan aan internationale organisaties, mechanismen en activiteiten;
62. benadrukt dat de Commissie ervoor moet zorgen dat de digitaliseringsinspanningen van de EU een cyberveiligheidsstrategie omvatten en het initiatief in alle lidstaten moet bevorderen als onderdeel van een sterke politieke en economische verbintenis tot digitale innovatie;
63. verzoekt de VV/HV, de Commissie en de lidstaten hun inspanningen te intensiveren om hybride en cyberdreigingen die een combinatie vormen van ambigue stellingnames tegen te kunnen gaan door de cyberdefensiemechanismen en de weerbaarheid van de EU en de lidstaten tegen hybride dreigingen te versterken met behulp van de nodige cyberweerbare infrastructuur; pleit er in dit verband voor alomvattende gezamenlijke capaciteiten en methoden te ontwikkelen om de risico’s voor en de kwetsbaarheid van de EU te kunnen analyseren; benadrukt dat betere coördinatie nodig is om dergelijke problemen op doeltreffende wijze aan te pakken; herinnert eraan dat strategische communicatie en publieke diplomatie de geopolitieke invloed en het algemene imago van de EU in de wereld moeten versterken en haar belangen moeten beschermen;
64. benadrukt dat buitenlandse inmenging in EU-aangelegenheden een groot risico vormt voor de veiligheid en stabiliteit van de EU; spreekt zijn duidelijke steun uit voor de bevordering van de strategische-communicatiemogelijkheden van de Europese Unie; pleit in dit verband voor meer financiering voor de drie taskforces voor strategische communicatie (Oost, Zuid en Westelijke Balkan); pleit daarom voor meer financiering voor de onderafdeling Strategische communicatie van de EDEO, aangezien deze een cruciale rol speelt, en stelt voor de onderafdeling om te vormen tot een volwaardige afdeling binnen de EDEO die verantwoordelijk is voor het Oostelijk en Zuidelijk Nabuurschap en de afdeling, mogelijk aan de hand van een aanvullend, specifiek begrotingsonderdeel, van geschikt personeel en toereikende financiële middelen te voorzien;
65. verzoekt de lidstaten hun vermogen te versterken en samenwerking en informatie-uitwisseling aan te sporen om te voorkomen dat overheids- en niet-overheidsactoren uit derde landen een vijandige invloed uitoefenen op de besluitvorming in de EU en in de lidstaten; is van oordeel dat een beter Europees vermogen voor strategische communicatie hier ook aan kan bijdragen;
66. onderstreept dat inmenging in verkiezingen deel uitmaakt van een bredere strategie van hybride oorlogvoering en dat het reageren hierop daarmee een cruciaal aspect van het buitenlands en veiligheidsbeleid blijft; verzoekt de VV/HV, de Commissie en de lidstaten een omvattende strategie vast te stellen ter bestrijding van buitenlandse inmenging bij verkiezingen en desinformatie in nationale en Europese democratische processen, met inbegrip van door de overheid gesponsorde Russische propaganda;
67. merkt op dat Rusland actief tracht de Europese eenheid, onafhankelijkheid, universele waarden en internationale normen te ondermijnen en daarmee de dreigendste bron van hybride en conventionele bedreigingen voor de veiligheid van de EU en de lidstaten vormt; houdt vol dat het agressieve beleid van het huidige leiderschap in Moskou naar verwachting niet zal veranderen, maar dat er in de verdere toekomst wellicht een positieve verschuiving kan plaatsvinden richting een meer Europees, democratischer bewind; pleit daarom voor de intensivering van de inspanningen om de weerbaarheid van de EU en de lidstaten te versterken en een Europese langetermijnstrategie ten aanzien van Rusland vast te stellen, die gestoeld is op de drie pijlers van afschrikking, beheersing en transformatie;
68. verzoekt de Raad het EU-instrumentarium op het gebied van mensenrechten en buitenlands beleid aan te vullen met een stelsel van sancties tegen schendingen van de mensenrechten wereldwijd (een Europese Magnitsky-wet) om het bestaande stelsel te versterken door de bevriezing van de activa van en de oplegging van visaverboden aan personen die bij ernstige mensenrechtenschendingen betrokken zijn, toe te staan;
69. benadrukt dat gebruik moet worden gemaakt van het concurrentievoordeel van de EU, zodat de EU snel een strategisch standpunt kan innemen in de internationale wedloop op het gebied van opkomende technologieën, informatie, defensie, de hernieuwbare-energiesector, de uitrol van 5G, het ecosysteem van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing (EuroHPC) en de autonome, betrouwbare en kosteneffectieve toegang van de EU tot de ruimtevaart om te voorkomen dat de EU afhankelijk wordt van niet-Europese technologische en digitale giganten uit derde landen; benadrukt dat de ontwikkeling van betrouwbare technologie op het gebied van kunstmatige intelligentie essentieel is ter waarborging van de strategische autonomie van de EU, met name wat betreft besluitvorming en vermogen; verzoekt de Unie daarom op dit vlak te blijven investeren en deze investeringen op te schroeven;
70. onderschrijft de fundamentele rol van civiele en militaire missies in het kader van het GVDB en wijst erop dat deze missies moeten worden voorzien van de nodige personele middelen en het nodige materieel om de vrede te kunnen handhaven, conflicten te kunnen voorkomen, de internationale veiligheid te versterken en de Europese identiteit alsook de strategische autonomie van de EU te bevorderen; betreurt niettemin dat de efficiëntie van de GVDB-missies en -operaties wordt ondermijnd door blijvende structurele zwakheden, grote verschillen in de bijdragen van de lidstaten en het beperkte mandaat ervan;
71. is van oordeel dat de EU haar overvloedige middelen op het gebied van het GVDB nog niet op passende wijze heeft ingezet; verzoekt de VV/HV, de Commissie en de lidstaten meer inspanningen te leveren op het gebied van samenwerking in het kader van het GBVB, om de civiele en militaire GVDB-missies robuuster te maken, de operationele capaciteit ervan te vergroten door te zorgen voor meer flexibiliteit, de efficiëntie en doeltreffendheid op het terrein te bevorderen en het mandaat van de missies omvattender, gestroomlijnder en duidelijker te maken; is van mening dat nieuwe instrumenten zoals de Europese vredesfaciliteit de solidariteit en lastenverdeling tussen de lidstaten kunnen versterken met betrekking tot de bijdragen aan GVDB-operaties en in het algemeen kunnen helpen de doeltreffendheid van het externe optreden van de EU te bevorderen;
72. wijst erop dat een inclusieve aanpak van conflictpreventie, -beperking en -oplossing van cruciaal belang is voor de levensvatbaarheid op de lange termijn en wijst er voorts op dat conflictoplossing betere resultaten oplevert wanneer gendergelijkheid en gelijkheid tijdens het proces worden geëerbiedigd; dringt aan op een grotere deelname van en meer leidinggevende functies voor vrouwen in deze missies, ook tijdens de besluitvorming en onderhandelingen; onderstreept dat er stelselmatiger een genderperspectief moet worden opgenomen in de GVDB-missies en -operaties en dat actief moet worden bijgedragen aan de tenuitvoerlegging van Resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid en de aanvullende resoluties over vrouwen, vrede en veiligheid, alsook Resolutie 2250 (2015) van de VN-Veiligheidsraad over jongeren, vrede en veiligheid; verzoekt de Commissie er daarom voor te zorgen dat vrouwen, jongeren, mensenrechtenverdedigers en religieuze, etnische en andere minderheden structureel worden betrokken bij al haar activiteiten op het gebied van conflictbeheer;
73. pleit ervoor gendergelijkheid en de rechten van minderheden daadwerkelijk te integreren in de strategische en operationele aspecten van het externe optreden van de EU, met inbegrip van gerichte programmering in het nieuwe NDICI; is ingenomen met de toezegging van de VV/HV om tegen het einde van zijn mandaat de doelstelling van 40 % vrouwen in leidinggevende functies en als delegatiehoofden te bereiken; vraagt de EDEO het Parlement regelmatig op de hoogte te stellen van de tenuitvoerlegging van deze toezegging;
74. benadrukt dat er zowel in Europa als daarbuiten nog altijd sprake is van een terroristische dreiging; is ervan overtuigd dat terrorismebestrijding ook in de komende jaren een prioriteit moet blijven voor de EU; vraagt de nieuwe Commissie met een EU-actieplan ter bestrijding van terrorisme te komen;
75. onderstreept hoe belangrijk het is dat de samenwerking op inlichtingengebied in de EU wordt versterkt en gewaarborgd, aangezien terrorisme een bedreiging vormt voor het hart van de Europese waarden en veiligheid, en een multidimensionale aanpak vereist waarbij de politionele, justitiële en grensautoriteiten en inlichtingendiensten van alle lidstaten en van landen buiten de EU worden betrokken;
o o o
76. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, alsook aan de lidstaten.