Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2020/2502(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Kies een document :

Ingediende teksten :

RC-B9-0054/2020

Debatten :

PV 16/01/2020 - 4.1
CRE 16/01/2020 - 4.1

Stemmingen :

PV 16/01/2020 - 6.1

Aangenomen teksten :

P9_TA(2020)0011

Aangenomen teksten
PDF 141kWORD 52k
Donderdag 16 januari 2020 - Straatsburg
Burundi, met name de vrijheid van meningsuiting
P9_TA(2020)0011RC-B9-0054/2020

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2020 over Burundi, en met name de vrijheid van meningsuiting (2020/2502(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Burundi, met name die van 9 juli 2015(1), 17 december 2015(2), 19 januari 2017(3), 6 juli 2017(4) en 5 juli 2018(5),

–  gezien het besluit van de Europese Commissie van 30 oktober 2019 betreffende de financiering van het jaarlijkse actieprogramma 2019 voor de Republiek Burundi,

–  gezien de verklaring van 29 november 2019 van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) namens de EU over het zich aansluiten van bepaalde derde landen bij beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Burundi,

–  gezien het verslagen van de secretaris-generaal van de VN van 23 februari 2017, 25 januari 2018 en 24 oktober 2019 over de situatie in Burundi,

–  gezien het verslag van de onderzoekscommissie van de VN-Mensenrechtenraad voor Burundi van september 2019,

–  gezien de brief van 9 december 2019 die door 39 leden van het Europees Parlement is ondertekend en waarin om de vrijlating van journalisten van het Burundese nieuwskanaal Iwacu wordt verzocht,

–  gezien de verklaring van 10 december 2019 van de VV/HV namens de EU over de dag van de mensenrechten,

–  gezien resolutie 2248 van 12 november 2015 en resolutie 2303 van 29 juli 2016 van de VN-Veiligheidsraad over de situatie in Burundi,

–  gezien het verslag van de onderzoekscommissie voor Burundi aan de Mensenrechtenraad van de VN van 15 juni 2017 ,

–  gezien de verklaring van de VN-Veiligheidsraad van 13 maart 2017 over de situatie in Burundi,

–  gezien het verslag van het onafhankelijke onderzoek van de VN inzake Burundi (UNIIB), dat is gepubliceerd op 20 september 2016,

–  gezien de Overeenkomst van Arusha voor vrede en verzoening in Burundi van 28 augustus 2000,

–  gezien de verklaring over de situatie in Burundi die is aangenomen op de top van de Afrikaanse Unie van 13 juni 2015,

–  gezien de resolutie van de VN-Mensenrechtenraad van 29 september 2017 (nr. 36/19) over de verlenging van het mandaat van de onderzoekscommissie voor Burundi,

–  gezien Verordening (EU) 2015/1755 van de Raad van 1 oktober 2015(6), alsook de besluiten van de Raad (GBVB) 2015/1763 van 1 oktober 2015(7), (GBVB) 2016/1745 van 29 september 2016(8) en (GBVB) 2019/1788 van 24 oktober 2019(9) betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Burundi,

–  gezien de verklaring van de VV/HV van 8 mei 2018 namens de EU over de situatie in Burundi in de aanloop naar het grondwettelijk referendum,

–  gezien de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (Overeenkomst van Cotonou),

–  gezien het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren dat werd aangenomen op 27 juni 1981 en in werking trad op 21 oktober 1986, en dat Burundi geratificeerd heeft,

–  gezien Besluit (EU) 2016/394 van de Raad van 14 maart 2016 betreffende de afsluiting van het overleg met de Republiek Burundi krachtens artikel 96 van de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds(10),

–  gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens,

–  gezien het hoofdstuk van het World Report 2019 van Human Rights Watch over Burundi,

–  gezien de wereldindex voor persvrijheid 2019 die is opgesteld door Verslaggevers zonder grenzen,

–  gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de presidentsverkiezingen van 2015 in Burundi aanleiding hebben gegeven tot onrust onder de burgers, volgens de verkiezingswaarnemingsmissie van de Verenigde Naties in Burundi werden gekenmerkt door een ernstige aantasting van de essentiële voorwaarden voor een daadwerkelijke uitoefening van het stemrecht, en door de oppositie werden geboycot;

B.  overwegende dat onafhankelijke radiostations gesloten blijven, tientallen journalisten nog altijd niet kunnen terugkeren uit zelfopgelegd ballingschap, en journalisten die gebleven zijn moeilijkheden ondervinden om vrij te werken, vaak als gevolg van intimidatie door de veiligheidstroepen, die hierin worden gesterkt door het officiële discours dat zelfstandige media gelijkstelt met vijanden van het land;

C.  overwegende dat de situatie in Burundi zorgwekkend blijft, dat er talrijke schendingen van fundamentele burgerlijke en politieke vrijheden worden gemeld en dat de stijgende prijzen een negatieve impact hebben op economische en socioculturele rechten zoals het recht op een behoorlijke levensstandaard, het recht op onderwijs, het recht op adequaat en voldoende voedsel, vrouwenrechten, het recht op arbeid en vakbondsrechten;

D.  overwegende dat het bereiken van een politieke oplossing via een interne dialoog in Burundi in een impasse is geraakt en dat de voor mei 2020 geplande verkiezingen hierdoor ernstig in gevaar komen; overwegende dat deze verkiezingen Burundi nog verder in de richting van autoritarisme kunnen duwen indien er geen betekenisvolle politieke dialoog tot stand komt; overwegende dat er nog steeds onzekerheid bestaat over de betrokkenheid van alle belanghebbenden bij dit proces, in het licht van de krimpende politieke ruimte en het ontbreken van een klimaat dat bevorderlijk is voor vreedzame, transparante en geloofwaardige verkiezingen;

E.  overwegende dat de door de VN-mensenrechtenraad gemachtigde onderzoekscommissie voor Burundi (COIB) in haar verslag van 4 september 2019 heeft benadrukt dat diegenen die zich verzetten tegen de regeringspartij CNDD-FDD, enkele maanden voor de presidents- en parlementsverkiezingen van 2020 in angst leven en onder intimidatie lijden, en dat plaatselijke autoriteiten en leden van de beruchte jeugdafdeling van de regeringspartij, de Imbonerakure, zich in een context van gestaag toenemende spanningen in aanloop naar de verkiezingen van mei 2020 blijven schuldig maken aan politiek gemotiveerd geweld en ernstige mensenrechtenschendingen; overwegende dat de Burundese regering weigert om samen te werken met de COIB, ondanks herhaalde verzoeken van haar kant;

F.  overwegende dat het VN-bureau voor de mensenrechten in Burundi, dat met de Burundese regering heeft samengewerkt op het vlak van vredesopbouw en hervorming van de sectoren veiligheid en justitie en heeft meegewerkt aan de vergroting van de institutionele capaciteit en de capaciteit van het maatschappelijk middelveld betreffende mensenrechtenkwesties, in maart 2019 op aandringen van de Burundese regering is gesloten, en overwegende dat de Burundese regering al in oktober 2016 alle vormen van samenwerking met het VN-bureau had stopgezet;

G.  overwegende dat de economische groei van Burundi in 2019 volgens de Wereldbank 1,8 % bedroeg, en dat dit in 2018 1,7 % was; overwegende dat de totale overheidsbegroting voor 2019-2020 een tekort vertoont van 189,3 miljard Burundese frank (14,26 %), en dat dit tekort voor dezelfde periode in 2018-2019 163,5 miljard Burundese frank bedroeg; overwegende dat er zich volgens het UNHCR op 30 september 2019 369 517 Burundese vluchtelingen in de omringende landen bevonden; overwegende dat sinds september 2017 in totaal 78 000 vluchtelingen vrijwillig naar Burundi zijn teruggekeerd; overwegende dat 130 562 Burundezen op 28 februari 2019 intern ontheemd waren;

H.  overwegende dat Burundi in de wereldindex voor persvrijheid 2019 van Verslaggevers zonder grenzen de 159e plaats bekleedt op een ranglijst van 180 landen, overwegende dat de vrijheid van meningsuiting van essentieel belang is voor het waarborgen van vrije en geïnformeerde verkiezingen; overwegende dat vrije, onafhankelijke en onpartijdige journalistiek een verlenging vormt van het fundamentele mensenrecht op vrije meningsuiting; overwegende dat traditionele, door de staat gecontroleerde media zoals radio en kranten de belangrijkste bronnen van informatie blijven; overwegende dat een grotere mediageletterdheid en een betere toegang tot het internet en sociale media noodzakelijk zijn om informatie toegankelijk te maken en de sociale en politieke stabiliteit en de dialoog te versterken, en aldus te zorgen voor vrije, geïnformeerde en eerlijke verkiezingen;

I.  overwegende dat Burundi een van de armste landen ter wereld is, met 74,7 % van de bevolking die in armoede leeft, en op de menselijke ontwikkelingsindex op plaats 185 van in totaal 189 landen staat; overwegende dat ruim de helft van de Burundese bevolking onder chronische voedselonzekerheid lijdt, bijna de helft van de bevolking jonger is dan 15, en alleen al in 2019 meer dan acht miljoen Burundezen malaria hebben opgelopen en meer dan 3000 van hen aan de ziekte zijn gestorven; overwegende dat armoede, slechte sociale diensten, een hoge jeugdwerkloosheid en het gebrek aan kansen het geweld in het land blijven aanwakkeren,

J.  overwegende dat de nationale veiligheidsraad van Burundi op 27 september 2018 een drie maanden durende schorsing aankondigde ten aanzien van internationale niet-gouvernementele organisaties (ngo’s), waardoor de activiteiten van ongeveer 130 internationale ngo’s - inclusief ngo’s die levensreddende bijstand verleenden - ernstig werden verstoord;

K.  overwegende dat de regering op 18 juli 2019 twee besluiten heeft aangenomen tot oprichting van een interministerieel monitoring- en evaluatiecomité voor internationale ngo’s die in Burundi werkzaam zijn;

L.  overwegende dat de Burundese regering sinds de sluiting van het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten (OHCHR) in Burundi op 28 februari 2019 heeft geweigerd om wat voor mensenrechtenschendingen dan ook te erkennen, en zich niet bereid heeft getoond tot enige vorm van voortgezette samenwerking met het Bureau; overwegende dat de VN-onderzoekscommissie voor Burundi (COIB) momenteel het enige onafhankelijke internationale mechanisme is dat de mensenrechtenschendingen in Burundi onderzoekt;

M.  overwegende dat de Burundese autoriteiten de werkzaamheden van de COIB systematisch en categorisch blijven verwerpen en geweigerd hebben om de commissie in het land binnen te laten, zogezegd omdat zij politiek vooringenomen zou zijn, zonder evenwel enig bewijs te leveren voor deze aantijging;

N.  overwegende dat Burundi zich in oktober 2017 heeft teruggetrokken uit het Statuut van Rome inzake de oprichting van het Internationaal Strafhof; overwegende dat de Burundese regering niet is ingegaan op de oproepen van de internationale gemeenschap om opnieuw toe te treden tot het Statuut van Rome;

O.  overwegende dat Tanzania en Burundi in 2019 een overeenkomst hebben ondertekend om de 180 000 Burundese vluchtelingen in Tanzania tegen 31 december 2019 terug te brengen naar Burundi, desnoods tegen hun zin; overwegende dat het UNHCR in augustus 2019 meldde dat de situatie in Burundi vluchtelingen er niet toe aanzet om vrijwillig terug te keren, aangezien terugkeerders tot de voornaamste doelwitten van mensenrechtenschendingen behoren;

P.  overwegende dat de openbare aanklager van Burundi op 30 december 2019 om een gevangenisstraf van 15 jaar heeft verzocht voor vier journalisten van de persgroep Iwacu, namelijk Christine Kamikazi, Agnès Ndirubusa, Térence Mpozenzi en Egide Harerimana, en voor hun chauffeur, Adolphe Masamarakiza, die op 22 oktober 2019 in de gemeente Musigati (provincie Bubanza) werden opgepakt terwijl zij confrontaties tussen rebellen en regeringstroepen in het noordwesten van Burundi aan het verslaan waren, en werden beschuldigd van medeplichtigheid aan de ondermijning van de interne veiligheid van de staat;

Q.  overwegende dat Iwacu-journalist Jean Bigirimana sinds 22 juli 2016 vermist is en naar verluidt het laatst is gezien onder bewaking van leden van de nationale inlichtingendienst (SNR) in Muramvya, 45 km ten oosten van de hoofdstad Bujumbura; overwegende dat de Burundese autoriteiten nooit iets hebben gezegd over zijn verdwijning;

R.  overwegende dat journalist Christophe Nkezabahizi en zijn echtgenote en twee kinderen op 13 oktober 2015 in hun huis in Bujumbura werden vermoord; overwegende dat de autoriteiten geen echte inspanningen hebben geleverd om dit geweldsmisdrijf te onderzoeken en de daders voor de rechter te brengen;

S.  overwegende dat artikel 31 van de Burundese grondwet de vrijheid van meningsuiting waarborgt, met inbegrip van de persvrijheid; overwegende dat Burundi ook partij is bij het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren, waarin het recht van elke Burundees op het verkrijgen en verspreiden van informatie wordt gegarandeerd; overwegende dat de Burundese regering de taak heeft om het recht op vrije meningsuiting en vrije vereniging te ondersteunen en te beschermen, conform de bepalingen van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR), waarbij Burundi partij is;

T.  overwegende dat de ruimte voor het maatschappelijk middenveld en de media de afgelopen jaren aanzienlijk kleiner is geworden en dat veel maatschappelijk activisten en onafhankelijke journalisten in ballingschap verblijven; overwegende dat wie in Burundi is gebleven, vaak het slachtoffer wordt van intimidatie, opsluiting of rechtszaken op grond van valse beschuldigingen;

U.  overwegende dat de regering en de leden van de jeugdafdeling van de regeringspartij, de Imbonerakure, een nationale campagne op poten hebben gezet voor de inzameling van ‘vrijwillige’ bijdragen van de bevolking ter financiering van de verkiezingen van 2020; overwegende dat in het verslag van Human Rights Watch van 6 december 2019 werd vastgesteld dat leden van de Imbonerakure en plaatselijke overheidsambtenaren hiertoe vaak gebruik maken van geweld en intimidatie, onder meer door de verplaatsingen van mensen en hun toegang tot openbare diensten te beperken en wie niet bijdraagt, af te ranselen;

V.  overwegende dat mensenrechtenactivist Germain Rukuki, lid van de Actie van christenen voor de afschaffing van martelen en de doodstraf (ACAT), in april 2019 tot 32 jaar gevangenisstraf is veroordeeld wegens rebellie, bedreigen van de staatsveiligheid, deelname aan een opstandsbeweging en aanslagen op het staatshoofd; overwegende dat activist Nestor Nibitanga, waarnemer namens de vereniging voor de bescherming van de mensenrechten en de rechten van de mens (APRODH), in augustus 2018 tot vijf jaar opsluiting is veroordeeld wegens bedreiging van de staatsveiligheid;

W.  overwegende dat het Comité voor de bescherming van journalisten in mei 2018 bekendmaakte dat de uitzendvergunningen van de BBC en Voice of America (VOA) werden opgeschort, op dat ogenblik voor een periode van zes maanden, en overwegende dat de BBC en VOA sindsdien niet meer kunnen uitzenden in Burundi; overwegende dat de Nationale Raad voor communicatie (CNC), die toezicht houdt op de Burundese media, op 29 maart 2019 aankondigde dat hij de uitzendvergunning van de BBC introk en de opschorting van de vergunning van VOA verlengde; overwegende dat de CNC ook een verbod uitvaardigde voor alle journalisten in Burundi om ‘rechtstreeks of onrechtstreeks informatie te verstrekken die kan worden uitgezonden’ door de BBC of door VOA;

X.  overwegende dat de Raad op 24 oktober 2019 de beperkende maatregelen van de EU tegen Burundi heeft verlengd tot 24 oktober 2020;

Y.  overwegende dat deze maatregelen een reisverbod en een bevriezing van tegoeden omvatten ten aanzien van vier personen wier activiteiten geacht worden de democratie te ondermijnen of de zoektocht naar een politieke oplossing voor de crisis in Burundi te belemmeren;

Z.  overwegende dat de inspanningen van de Oost-Afrikaanse Gemeenschap (OAG) om via bemiddeling een oplossing te vinden voor de politieke crisis die is ontstaan als gevolg van het besluit van de Burundese president in 2015 om zich kandidaat te stellen voor een derde mandaat, telkens opnieuw vastlopen; overwegende dat president Pierre Nkurunziza herhaaldelijk heeft verklaard geen vierde mandaat te ambiëren, maar dat de regerende partij nog geen kandidaat heeft aangewezen voor de komende presidentsverkiezingen;

1.  veroordeelt met klem de huidige beperkingen van de vrijheid van meningsuiting in Burundi, alsook de algemene beperkingen van openbare vrijheden, de op grote schaal plaatsvindende mensenrechtenschendingen, intimidatie en willekeurige arrestaties van journalisten en de uitzendverboden die het klimaat van angst voor de Burundese media versterken, verslaglegging bemoeilijken en behoorlijke berichtgeving verhinderen, met name in het licht van de op handen zijnde verkiezingen van 2020;

2.  blijft zich ernstig zorgen maken over de mensenrechtensituatie in Burundi, die elk initiatief voor verzoening, vrede en gerechtigheid ondermijnt, en is met name bezorgd over de aanhoudende willekeurige aanhoudingen en buitengerechtelijke executies;

3.  veroordeelt ten zeerste de voortdurende verslechtering van de mensenrechtensituatie in het land, in het bijzonder voor echte en vermeende aanhangers van de oppositie en voor Burundezen die uit het buitenland terugkeren; brengt in herinnering dat Burundi gebonden is door de mensenrechtenclausule van de Overeenkomst van Cotonou; dringt er bij de Burundese autoriteiten op aan deze negatieve trend onmiddellijk om te buigen en de verplichtingen van hun land op het gebied van de mensenrechten na te komen, inclusief de verbintenissen die zijn opgenomen in het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCR) en andere internationale mechanismen die de Burundese regering heeft geratificeerd;

4.  herinnert de regering van Burundi eraan dat het recht op vrije meningsuiting, toegang tot informatie, persvrijheid, mediavrijheid en het bestaan van een vrije ruimte waarin mensenrechtenactivisten zich kunnen uitspreken zonder intimidatie of angst voor represailles essentieel zijn om inclusieve, geloofwaardige, vreedzame en transparante verkiezingen te kunnen houden; vraagt de Burundese autoriteiten daarom met klem om maatregelen die de werkzaamheden van het maatschappelijk middenveld beperken of belemmeren en die de toegang tot en de vrijheid van onafhankelijke traditionele en moderne media beperken, op te heffen;

5.  verzoekt de Burundese autoriteiten om de aanklachten tegen de onlangs gevangengenomen journalisten van Iwacu en alle andere personen die zijn gearresteerd omdat zij hun grondrechten uitoefenden, in te trekken en hen onverwijld en onvoorwaardelijk vrij te laten;

6.  benadrukt de cruciale rol van het maatschappelijk middenveld en van journalisten in een democratische samenleving, met name in de context van de naderende verkiezingen, en verzoekt de Burundese autoriteiten een einde te maken aan de intimidatie, pesterijen en willekeurige arrestatie van journalisten, mensenrechtenactivisten en leden van de oppositie; dringt er voorts bij de autoriteiten op aan mensenrechtenactivisten en journalisten in staat te stellen hun legitieme taken op het gebied van onderzoek naar en melding van mensenrechtenschendingen onbelemmerd uit te voeren;

7.  neemt met grote bezorgdheid kennis van het toenemende aantal intern ontheemden in Burundi en het toenemende aantal Burundese vluchtelingen in omringende landen; roept de EU op tot meer financiële en andere humanitaire inspanningen voor Burundezen die intern ontheemd zijn of hun land ontvlucht zijn;

8.  vraagt de Burundese autoriteiten een einde te maken aan de afpersing van burgers en ervoor te zorgen dat niemand de toegang tot openbare goederen en diensten, zoals gezondheidszorg, voedsel, water en onderwijs, wordt ontzegd, en humanitaire actoren in staat te stellen onafhankelijk op te treden en bijstand te verlenen op basis van de plicht om in de dringendste behoeften te voorzien;

9.  onderstreept dat de politieke situatie en de mensenrechtensituatie aanzienlijk moeten verbeteren, met name wat betreft de fundamentele vrijheden zoals de vrijheid van meningsuiting, de persvrijheid en de vrijheid van vereniging en vergadering, en dat er vooruitgang moet worden geboekt op het gebied van verzoening om geloofwaardige verkiezingen mogelijk te maken; vraagt de regering van Burundi ervoor te zorgen dat schendingen van deze rechten onpartijdig worden onderzocht en dat de daders worden vervolgd in rechtszaken die voldoen aan de internationale normen;

10.  dringt er bij de autoriteiten op aan grondige en transparante onderzoeken uit te voeren met als doel al wie vermoedelijk verantwoordelijk is voor moorden, verdwijningen, afpersing, afranselingen, willekeurige arrestaties, bedreigingen, intimidatie of andere vormen van misbruik eerlijk en geloofwaardig te berechten; is uitermate verontrust over het feit dat leden van de Imbonerakure die mensenrechtenschendingen begaan, ongestraft blijven; vraagt de Burundese autoriteiten met klem een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de verdwijning van journalist Jean Bigirimana, die sinds 22 juli 2016 vermist is, en naar de moord op journalist Christophe Nkezabahizi en zijn vrouw en kinderen, op 13 oktober 2015;

11.  erkent de sleutelrol van de regio, in het bijzonder de OAG en de Afrikaanse Unie (AU), voor het vinden van een duurzame oplossing voor de politieke crisis in Burundi, en benadrukt dat er actiever moet worden opgetreden en meer inspanningen moeten worden gedaan om een eind te maken aan de crisis en de Burundese bevolking te beschermen, teneinde verdere regionale escalatie te voorkomen; dringt er bij de AU op aan zo snel mogelijk mensenrechtenwaarnemers naar Burundi te sturen en ervoor te zorgen dat zij zich met het oog op de uitoefening van hun mandaat vrij doorheen het hele land kunnen bewegen;

12.  betreurt dat de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst van Arusha tot stilstand is gekomen en dringt er bij de garanten van de overeenkomst op aan te streven naar verzoening; verbindt zich ertoe de interne dialoog in Burundi aan te moedigen; verzoekt de VV/HV om de OAG te steunen bij het faciliteren van de interne dialoog in Burundi; dringt er bij alle deelnemers aan de interne dialoog in Burundi op aan constructief samen te werken en de oppositie, mensenrechtenverdedigers en maatschappelijke organisaties in staat te stellen onbelemmerd aan deze dialoog deel te nemen;

13.  dringt er bij Burundi op aan terug te keren naar de agenda van bijeenkomsten van de regionale en internationale gemeenschappen om overeenstemming te bereiken over een compromis voor de uitvoering van bestaande besluiten op het niveau van de VN en de AU, namelijk de uitvoering van resolutie 2303, de ondertekening van het memorandum van overeenstemming met de waarnemers van de AU, en hervatting van de samenwerking met het OHCHR;

14.  betreurt dat Burundi blijft weigeren om samen te werken met de VN-onderzoekscommissie en in te stemmen met de hervatting van de activiteiten van het plaatselijke kantoor van het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten;

15.  vraagt de VN om alle vermeende schendingen van de mensenrechten en het humanitair recht onpartijdig te blijven onderzoeken, met inbegrip van schendingen door staatsfunctionarissen en leden van de Imbonerakure, en de verantwoordelijken op passende wijze te vervolgen; benadrukt dat criminelen en moordenaars voor de rechter moeten worden gebracht, ongeacht de groep waartoe zij behoren, en dat er passende schadeloosstelling moet worden geboden aan de slachtoffers en overlevenden van ernstige mensenrechtenschendingen in Burundi;

16.  dringt er bij de EU-lidstaten op aan flexibele en rechtstreekse financiële steun te verlenen aan maatschappelijke organisaties en mediaorganisaties, inclusief vrouwenorganisaties, die nog ter plaatse actief zijn, maar ook aan organisaties die zich in ballingschap bevinden, met name wanneer zij zich inzetten voor de bevordering en bescherming van mediarechten en politieke, civiele, economische en sociale rechten;

17.  roept de diplomaten van de EU en de EU-lidstaten in Burundi ertoe op te zorgen voor de volledige uitvoering van de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers, onder meer door de rechtszittingen bij te wonen van alle journalisten, politieke gevangenen en mensenrechtenactivisten in Burundi, en met name de journalisten van Iwacu, en door mensenrechtenactivisten, activisten en journalisten in de gevangenis te bezoeken;

18.  pleit voor de uitbreiding van de gerichte sancties van de EU en vraagt de VN-Veiligheidsraad om eigen gerichte sancties op te leggen, zoals reisverboden en bevriezing van activa ten aanzien van personen die verantwoordelijk zijn voor de aanhoudende ernstige mensenrechtenschendingen in Burundi; verzoekt de VV/HV met spoed een uitgebreide lijst op te stellen van de personen die verantwoordelijk zijn voor de planning, organisatie en uitvoering van mensenrechtenschendingen, met als doel deze toe te voegen aan de lijst van Burundese functionarissen voor wie er reeds EU‑sancties gelden;

19.  betreurt ten zeerste dat Burundi geen stappen heeft ondernomen om opnieuw toe te treden tot het Statuut van Rome; verzoekt de Burundese regering dringend om onmiddellijk een dergelijke procedure in te leiden; roept de EU ertoe op alle inspanningen van het Internationaal Strafhof om de in Burundi gepleegde misdaden te onderzoeken en de daders voor de rechter te brengen, te ondersteunen;

20.  betreurt het aanhoudende gebrek aan financiële middelen voor het aanpakken van de Burundese vluchtelingencrisis, dat ernstige gevolgen heeft voor de veiligheid en het welzijn van de vluchtelingen; verzoekt de internationale gemeenschap en humanitaire organisaties om meer bijstand te verlenen aan alle personen die momenteel op de vlucht zijn of intern ontheemd worden als gevolg van het conflict; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan om, zoals aanbevolen door de VN-onderzoekscommissie voor Burundi, de status van vluchteling te verlenen aan asielzoekers uit Burundi en de situatie in Burundi met betrekking tot de verkiezingen van 2020 nauwlettend te volgen;

21.  uit zijn diepe bezorgdheid over meldingen dat Burundese vluchtelingen toenemend onder druk worden gezet om vóór de verkiezingen van 2020 naar hun land terug te keren; vraagt de overheden in de regio ervoor te zorgen dat de terugkeer van vluchtelingen vrijwillig gebeurt, op basis van weloverwogen beslissingen en op een veilige en waardige manier; wijst erop dat het UNHCR van mening is dat de voorwaarden voor veilige, waardige en vrijwillige terugkeer niet zijn vervuld;

22.  verzoekt de Burundese regering om politieke tegenstanders in ballingschap in staat te stellen terug te keren en zonder intimidatie, arrestatie of geweld campagne te voeren, en om externe waarnemers de voorbereidingen voor de verkiezingen en de stem- en telprocedures te laten observeren;

23.  herhaalt dat een inclusieve politieke dialoog, in het kader van internationale bemiddeling en met inachtneming van de Overeenkomst van Arusha en de grondwet van Burundi, de enige manier is om te zorgen voor duurzame vrede in Burundi; dringt er daarom op aan dat de OAG, die de voornaamste drijfkracht vormt achter de interne dialoog in Burundi, passende maatregelen neemt om de Burundese regering resoluut en zonder uitstel te betrekken bij een inclusieve dialoog met het oog op een vreedzame en duurzame oplossing voor de huidige crisis;

24.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de president van de Republiek Burundi, de voorzitter van het Burundese parlement, de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS‑EU, alsmede de Afrikaanse Unie en haar instellingen.

(1) PB C 265 van 11.8.2017, blz. 137.
(2) PB C 399 van 24.11.2017, blz. 190.
(3) PB C 242 van 10.7.2018, blz. 10.
(4) PB C 334 van 19.9.2018, blz. 146.
(5) Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0305.
(6) PB L 257 van 2.10.2015, blz. 1.
(7) PB L 257 van 2.10.2015, blz. 37.
(8) PB L 264 van 30.9.2016, blz. 29.
(9) PB L 272 van 25.10.2019, blz. 147.
(10) PB L 73 van 18.3.2016, blz. 90.

Laatst bijgewerkt op: 24 april 2020Juridische mededeling - Privacybeleid