Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2020/2557(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : B9-0098/2020

Ingediende teksten :

B9-0098/2020

Debatten :

Stemmingen :

PV 12/02/2020 - 11.9
CRE 12/02/2020 - 11.9
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P9_TA(2020)0033

Aangenomen teksten
PDF 201kWORD 63k
Woensdag 12 februari 2020 - Straatsburg
Voorgesteld mandaat voor onderhandelingen over een nieuw partnerschap met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland
P9_TA(2020)0033B9-0098/2020

Resolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2020 over het voorgestelde mandaat voor onderhandelingen over een nieuw partnerschap met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (2020/2557(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”),

–  gezien zijn resoluties van 5 april 2017 over onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk na de kennisgeving van het voornemen van dat land om zich uit de Europese Unie terug te trekken(1), van 3 oktober 2017 over de stand van de onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk(2), van 13 december 2017 over de stand van de onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk(3), van 14 maart 2018 over het kader van de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK(4), en van 18 september 2019 over de stand van zaken van de terugtrekking van het VK uit de Europese Unie(5), en van 15 januari 2020 over de uitvoering van en het toezicht op de bepalingen over burgerrechten in het terugtrekkingsakkoord(6),

–  gezien zijn wetgevingsresolutie van 29 januari 2020 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie(7),

–  gezien het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie(8) (“het terugtrekkingsakkoord”), en de politieke verklaring waarin het kader wordt geschetst voor de toekomstige betrekkingen tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk(9), die een bijlage vormt bij het terugtrekkingsakkoord (“de politieke verklaring”),

–  gezien de brieven van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie internationale handel, de Begrotingscommissie, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie visserij, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, de Commissie constitutionele zaken en de Subcommissie veiligheid en defensie,

–  gezien de Aanbeveling voor een besluit van de Raad waarbij machtiging wordt verleend tot het openen van onderhandelingen over een nieuw partnerschap met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, waarin de Commissie wordt aangewezen als onderhandelaar van de Unie, en de bijlage daarbij met de richtsnoeren voor de onderhandelingen over een nieuw partnerschap (COM(2020)0035) (“de onderhandelingsrichtsnoeren”),

–  gezien artikel 132, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat het Verenigd Koninkrijk (VK) sinds 31 januari 2020 middernacht (Midden-Europese tijd) geen lidstaat van de Europese Unie (EU) meer is;

B.  overwegende dat in de politieke verklaring de parameters zijn vastgesteld voor een ambitieus, breed, diep en flexibel partnerschap dat samenwerking op het gebied van handel en economie bestrijkt met een alomvattende en evenwichtige vrijhandelsovereenkomst als kern, evenals samenwerking op het gebied van rechtshandhaving en strafrechtspleging, buitenlands beleid, veiligheid en defensie en ruimere samenwerkingsgebieden; overwegende dat in de politieke verklaring ook is bepaald dat de toekomstige betrekkingen andere dan de in de politieke verklaring omschreven samenwerkingsgebieden kunnen omvatten indien de EU en het VK dat tijdens de onderhandelingen in hun wederzijds belang achten;

C.  overwegende dat de toekomstige betrekkingen gebaseerd moeten zijn op een evenwicht tussen rechten en plichten, met inachtneming van de integriteit van de eengemaakte markt en de douane-unie en de ondeelbaarheid van de “vier vrijheden”; overwegende dat een niet-lidstaat van de EU, die niet aan dezelfde verplichtingen als een lidstaat moet voldoen, niet dezelfde rechten kan hebben of dezelfde voordelen kan genieten als een lidstaat;

D.  overwegende dat in de politieke verklaring wordt gesteld dat het toekomstige economische partnerschap zal worden geschraagd door bepalingen die zorgen voor een gelijk speelveld voor open en eerlijke concurrentie;

E.  overwegende dat de EU en het VK naaste buren blijven en veel gemeenschappelijke belangen zullen houden;

F.  overwegende dat deze nauwe betrekkingen in de vorm van een brede partnerschapsovereenkomst tussen de EU en het VK kunnen worden beschouwd als een passend kader van de toekomstige betrekkingen, in het kader waarvan deze gemeenschappelijke belangen, inclusief nieuwe handelsbetrekkingen, kunnen worden beschermd en bevorderd;

G.  overwegende dat de overeenkomst over de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK een flexibel kader moet bieden voor samenwerking in uiteenlopende mate op een groot aantal verschillende beleidsterreinen, op basis van een gemeenschappelijke governancestructuur met passende bepalingen inzake geschillenbeslechting;

H.  overwegende dat deze samenwerking vereist dat beide partijen strenge normen handhaven en zich aan hun internationale verplichtingen op een aantal beleidsterreinen houden;

I.  overwegende dat het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland in het terugtrekkingsakkoord een rechtskader omvat dat het Goede Vrijdagakkoord in al zijn onderdelen in stand houdt, alsook de rechten van de bevolking van Noord-Ierland; overwegende dat dit rechtskader de integriteit van de interne markt en de economie op het volledige eiland beschermt, en bijgevolg een harde grens vermijdt zolang het toestemmingsmechanisme voorziet in de voortzetting van het Protocol; overwegende dat de verplichting van het VK om de toepassing van het Goede Vrijdagakkoord in al zijn onderdelen te waarborgen onder alle omstandigheden van toepassing is;

J.  overwegende dat het wenselijk is dat de EU-instellingen en de lidstaten samen met openbare en particuliere instellingen aan het werk gaan om voorbereid te zijn op alle situaties die zich als gevolg van de onderhandelingen tussen de EU en het VK kunnen voordoen;

K.  overwegende dat de onverminderde eenheid van de EU-instellingen en -lidstaten van cruciaal belang is om de belangen van de EU en haar burgers in de loop van de onderhandelingen te verdedigen, en de succesvolle en tijdige afronding van de onderhandelingen te verzekeren;

1.  onderstreept zijn vastberadenheid om een zo hecht mogelijke relatie met het VK tot stand te brengen; merkt evenwel op dat dergelijke betrekkingen moeten verschillen van de relatie die het VK als EU-lidstaat genoot, en aan de hieronder omschreven beginselen moeten beantwoorden;

2.  herinnert eraan dat elke associatieovereenkomst tussen de EU en het VK krachtens artikel 217 VWEU (“de overeenkomst”) met de volgende beginselen in overeenstemming moet zijn:

   (i) een derde land mag niet dezelfde rechten en voordelen hebben als een lidstaat van de EU of een lid van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) of de Europese Economische Ruimte (EER);
   (ii) de volledige integriteit en de correcte werking van de interne markt, de douane-unie en de ondeelbaarheid van de vier vrijheden moeten beschermd worden, waarbij met name de mate van samenwerking in de economische pijler in verhouding moet staan tot de vrijheid van verkeer van personen;
   (iii) de autonomie van de besluitvorming van de EU moet behouden blijven;
   (iv) de rechtsorde van de EU en de rol van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) op dit gebied moeten gewaarborgd zijn;
   (v) de democratische beginselen, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, zoals met name omschreven in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties (VN), het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de bijbehorende protocollen, het Europees Sociaal Handvest, het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof en andere internationale mensenrechtenverdragen van de VN en de Raad van Europa, evenals de eerbiediging van het beginsel van de rechtsstaat, moeten voort geëerbiedigd worden;
   (vi) een gelijk speelveld moet zorgen voor gelijkwaardige normen op het gebied van sociaal, arbeids-, milieu-, mededingings- en staatssteunbeleid, onder meer door middel van een robuust en alomvattend kader voor toezicht op mededinging en staatssteun;
   (vii) het voorzorgsbeginsel, het beginsel dat milieuaantasting bij voorrang aan de bron bestreden moet worden, en het beginsel dat de vervuiler betaalt;
   (viii) de overeenkomsten van de EU met derde landen en internationale organisaties, met inbegrip van de EER-overeenkomst, moeten gevrijwaard zijn, met behoud van het algemene evenwicht van deze betrekkingen;
   (ix) de financiële stabiliteit van de EU en de naleving van haar stelsel en normen inzake regulering en toezicht, alsmede de toepassing hiervan, moeten gegarandeerd zijn;
   (x) er moet een deugdelijk evenwicht zijn van rechten en plichten, inclusief indien nodig evenredige financiële bijdragen;

3.  herhaalt dat de overeenkomst een passend kader moet bieden voor de toekomstige betrekkingen op basis van drie belangrijke pijlers: economisch partnerschap, partnerschap op het gebied van buitenlandse zaken, specifieke sectorale kwesties en thematische samenwerking; benadrukt dat de overeenkomst ook moet zorgen voor een consistent governancekader, dat een robuust mechanisme voor de beslechting van geschillen moet omvatten, teneinde een wildgroei van bilaterale overeenkomsten en de tekortkomingen die kenmerkend zijn voor de betrekkingen van de EU met Zwitserland te vermijden; herinnert eraan dat de overeenkomst in overeenstemming moet zijn met artikel 3, lid 5, VEU;

4.  wijst erop dat het VK een belangrijke partner voor de EU zal blijven in alle voornoemde pijlers, gezien de gedeelde basis van gemeenschappelijke waarden van de EU en het VK, hun nauwe banden en de huidige convergentie van hun regelgeving, het EU-lidmaatschap van het VK gedurende 47 jaar, de rol van het VK als permanent lid van de VN-Veiligheidsraad en lid van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO); merkt op dat het in het belang van beide partijen is een partnerschap tot stand te brengen dat voortgezette samenwerking garandeert;

5.  herinnert eraan dat deze overeenkomst alleen kan worden gesloten met de volledige betrokkenheid en definitieve instemming van het Europees Parlement; benadrukt dat het Parlement in alle fases van de procedure onverwijld en volledig geïnformeerd moet worden, overeenkomstig de artikelen 207, 217 en 218 VWEU, de relevante rechtspraak en beproefde beste praktijken, en dat zijn standpunten in alle stadia terdege in aanmerking moeten worden genomen, teneinde te waarborgen dat het Europees Parlement en zijn bevoegde commissies democratische controle kunnen uitoefenen en met kennis van zaken een besluit over de overeenkomst kunnen nemen; dringt er bij de Raad en de Commissie op aan rekening te houden met het standpunt van het Europees Parlement bij de vaststelling van de onderhandelingsrichtsnoeren, en deze bekend te maken;

6.  verzoekt de Commissie de onderhandelingen transparant te voeren; dringt er bij de Commissie op aan in dit verband een openbare raadpleging en een permanente dialoog met de sociale partners en het maatschappelijk middenveld, evenals de nationale parlementen, te waarborgen;

7.  is van mening dat de EU bij de onderhandelingen met het VK alles in het werk moet stellen om haar belangen te beschermen, en te allen tijde moet waarborgen dat zij druk kan uitoefenen en dat eenheid verzekerd is, zoals tijdens de onderhandelingen over de voorwaarden voor de terugtrekking van het VK uit de EU; benadrukt dat deze eenheid in stand gehouden moet worden tijdens de onderhandelingen over het toekomstige partnerschap, en herinnert er daarom met klem aan dat de Commissie de enige onderhandelaar namens de EU mag zijn, en dat de lidstaten bijgevolg geen bilaterale onderhandelaar mogen voeren;

8.  dringt erop aan zo snel mogelijk van start te gaan met de onderhandelingen over alle punten die onder de ontwerp-onderhandelingsrichtsnoeren vallen; is echter van mening dat de onderhandelingen maar zo diepgaand en ambitieus gevoerd kunnen worden als mogelijk is binnen de door het VK opgelegde strikte termijn, die geen correcte weerspiegeling vormt van de complexiteit van de onderhandelingen en die het risico op een “cliff edge”-scenario vergroot voor bepaalde beleidsdomeinen waarin noodmaatregelen of het internationale kader geen toereikend rechtskader vormen om ernstige verstoringen te voorkomen;

9.  uit zijn bezorgdheid over de manier waarop de premier van het VK de bepalingen van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland van het terugtrekkingsakkoord met betrekking tot grenscontroles in de Ierse Zee interpreteert; is van mening dat vertrouwen steeds een essentieel onderdeel van onderhandelingen vormt, en is van oordeel dat de premier van het VK onmiddellijk en op bevredigende wijze moet verduidelijken hoe het VK het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland ten uitvoer zal leggen;

10.  steunt de onderhandelingsrichtsnoeren, waarin is bepaald dat Gibraltar niet wordt opgenomen in het territoriale toepassingsgebied van de tussen de EU en het VK te sluiten overeenkomsten en dat voor elke afzonderlijke overeenkomst voorafgaande toestemming van het Koninkrijk Spanje vereist is;

I.ECONOMISCH PARTNERSCHAP

Handel en gelijk speelveld

11.  stelt vast dat het VK gekozen heeft voor een vrijhandelsovereenkomst als basis voor het toekomstige economische en handelspartnerschap met de EU; benadrukt dat het Europees Parlement weliswaar positief staat tegenover constructieve onderhandelingen van de EU met het oog op een evenwichtige, ambitieuze en alomvattende vrijhandelsovereenkomst met het VK, maar dat een vrijhandelsovereenkomst vanwege zijn aard nooit kan neerkomen op “soepele” handel;

12.  herhaalt dat het, met het oog op het behoud van de integriteit van de EU en haar interne markt, de douane-unie en de ondeelbaarheid van de vier vrijheden, van cruciaal belang is te verzekeren dat de omvang van de quota en van de rechtenvrije toegang tot ‘s werelds grootste interne markt in overeenstemming is met de mate van convergentie van de regelgeving en met de verbintenissen die zijn aangegaan ter waarborging van een gelijk speelveld voor open en eerlijke concurrentie, met het oog op een dynamische afstemming; onderstreept dat hiervoor een combinatie van substantiële regels en maatregelen vereist is, met inbegrip van non-regressieclausules en mechanismen voor een doeltreffende uitvoering, handhaving en geschillenbeslechting;

13.  benadrukt dat in een vrijhandelsovereenkomst gestreefd moet worden naar een toegang tot de markt en een facilitering van de handel die in de grootst mogelijke mate aansluiten op de situatie van vóór de terugtrekking van het VK uit de EU, en dat het daarbij het doel moet blijven om fatsoenlijke banen te scheppen en de exportmogelijkheden van de EU te stimuleren, duurzame ontwikkeling aan te moedigen, de normen van de EU te handhaven en democratische procedures te eerbiedigen; onderstreept dat een gelijk speelveld gewaarborgd en EU-normen gehandhaafd moeten worden om een “race naar de bodem” te vermijden, met het oog op een dynamische afstemming, dat ervoor gezorgd moet worden dat het VK geen oneerlijk concurrentievoordeel behaalt door het beschermingsniveau te ondergraven en dat regelgevingsarbitrage door marktdeelnemers voorkomen moet worden;

14.  beklemtoont dat de volgende doelstellingen in de onderhandelingsrichtsnoeren opgenomen moeten worden opdat een vrijhandelsovereenkomst werkelijk de belangen van de EU kan behartigen:

   (i) een gelijk speelveld moet worden gegarandeerd door robuuste verbintenissen en afdwingbare bepalingen inzake mededinging en staatssteun, relevante fiscale kwesties (met inbegrip van de bestrijding van belastingfraude, belastingontwijking en het witwassen van geld), volledige eerbiediging van de sociale en arbeidsnormen (met inbegrip van gelijkwaardige beschermingsniveaus en waarborgen tegen sociale dumping), milieubescherming en normen met betrekking tot de klimaatverandering, bevordering van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling van de VN, een hoog niveau van bescherming van de consument en duurzame ontwikkeling; de bepalingen moeten ervoor zorgen dat de normen niet worden verlaagd, en moeten beide partijen in staat stellen hun verbintenissen in de loop van de tijd te wijzigen om strengere normen vast te stellen of bijkomende gebieden op te nemen; de verbintenissen en bepalingen moeten afdwingbaar zijn door middel van autonome tijdelijke maatregelen, een robuust mechanisme voor geschillenbeslechting en rechtsmiddelen, met het oog op een dynamische afstemming;
   (ii) wederzijdse regelingen voor wederzijds voordelige markttoegang voor goederen, diensten, overheidsopdrachten, erkenning van beroepskwalificaties en, indien van toepassing, buitenlandse directe investeringen, waarover moet worden onderhandeld in volledige overeenstemming met de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO);
   (iii) de verbintenis van beide partijen om samen te blijven werken aan een sterke, op regels gebaseerde, vrije en eerlijke handel in internationale fora, met het oog op een effectief multilateralisme;
   (iv) de Commissie moet, bij het streven naar een zo groot mogelijke handel in goederen, eventuele quota en tarieven voor de meest gevoelige sectoren beoordelen en de behoefte aan vrijwaringsclausules ter bescherming van de integriteit van de interne markt van de EU evalueren; herhaalt bovendien dat, bijvoorbeeld met betrekking tot levensmiddelen en landbouwproducten, de toegang tot de interne markt afhankelijk is van de strikte naleving van alle EU-wetgeving en -normen, met name op het gebied van voedselveiligheid, genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s), pesticiden, geografische aanduidingen, dierenwelzijn, etikettering en traceerbaarheid, sanitaire en fytosanitaire normen, en de gezondheid van mensen, dieren en planten;
   (v) de oorsprongsregels moeten een afspiegeling vormen van de meest recente vrijhandelsovereenkomsten van de EU en moeten gebaseerd zijn op de belangen van de producenten in de EU; de overeenkomst moet het kader van de bestaande commerciële betrekkingen tussen de EU en derde landen behouden, en meeliften moet worden voorkomen door te zorgen voor consistentie, met het behoud van een specifiek systeem van tariefcontingenten en oorsprongsregels voor producten ten aanzien van derde landen;
   (vi) de verbintenissen inzake antidumping- en compenserende maatregelen kunnen, in voorkomend geval, verder gaan dan de WTO-regels op dit gebied;
   (vii) de verbintenissen met betrekking tot diensten moeten, voortbouwend op de recente vrijhandelsovereenkomsten van de EU, tot doel hebben de handel in diensten verder te liberaliseren, tot een niveau dat ruim boven de WTO-verbintenissen van de partijen ligt, en daarbij moet de hoge kwaliteit van de openbare diensten van de EU gewaarborgd zijn, in overeenstemming met het VWEU en met name protocol nr. 26 betreffende diensten van algemeen belang; voorts moeten audiovisuele diensten uitgesloten worden van de bepalingen inzake liberalisering; herhaalt dat in het kader van een vrijhandelsovereenkomst de toegang voor diensten beperkt is en voor deze toegang steeds uitsluitingen, voorbehouden en uitzonderingen gelden; alle vormen van dienstverlening moeten worden bestreken, met inbegrip van verbintenissen inzake het grensoverschrijdende verkeer van natuurlijke personen (modus 4) en bepalingen die verband houden met de EU-regelgeving inzake de gelijke behandeling van werknemers en de erkenning van beroepskwalificaties, en de eerbiediging daarvan; de regelingen moeten bepalingen omvatten inzake markttoegang en nationale behandeling volgens de regels van het gastland, om te verzekeren dat dienstverleners uit de EU op niet‑discriminerende wijze worden behandeld, ook met betrekking tot vestiging; de nieuwe regeling moet de tijdelijke toelating en het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden, met het oog op het verlenen van diensten, mogelijk maken;
   (viii) er moeten mogelijkheden zijn voor de toegang tot markten voor overheidsopdrachten die verder gaan dan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten van de WTO (Government Procurement Agreement – GPA), die toegang tot de markt waarborgen voor EU-bedrijven in strategische sectoren evenals een mate van openheid die gelijk is aan die van de markten voor overheidsopdrachten van de EU;
   (ix) sterke en afdwingbare maatregelen met betrekking tot de erkenning en bescherming van intellectuele-eigendomsrechten, met inbegrip van geografische aanduidingen (GA’s), zoals auteursrechten en naburige rechten, handelsmerken, op basis van het huidige en toekomstige rechtskader van de EU;
   (x) de overeenkomst moet de bescherming van bestaande GA’s bevestigen, zoals bepaald in het terugtrekkingsakkoord, en moet een mechanisme instellen voor de bescherming van toekomstige GA’s, waarbij hetzelfde beschermingsniveau gewaarborgd moet zijn als datgene waarin het terugtrekkingsakkoord voorziet;
   (xi) een ambitieus hoofdstuk over handel en gendergelijkheid moet worden opgenomen; de gevolgen van de terugtrekking van het VK uit de EU op het vlak van gendergelijkheid moeten in aanmerking worden genomen, onder meer door een gelijk speelveld te verzekeren voor EU-maatregelen om de rol van vrouwen in de economie te beschermen en te bevorderen, bijvoorbeeld in de vorm van maatregelen ter bestrijding van de loonkloof tussen mannen en vrouwen;
   (xii) een overkoepelend hoofdstuk over de behoeften en belangen van micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) met betrekking tot de vergemakkelijking van de toegang tot markt, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, de verenigbaarheid van technische normen, en gestroomlijnde douaneprocedures met als doel concrete zakelijke kansen in stand te houden en te creëren, en internationalisering te bevorderen;
   (xiii) om van een brede handelsovereenkomst te kunnen spreken, moet deze bepalingen bevatten die in de toekomst een voortdurende afstemming van de regelgeving van het VK op die van de EU verzekeren; om de handel te vergemakkelijken, moet worden onderhandeld over transversale disciplines met betrekking tot de coherentie van de regelgeving en non‑tarifaire belemmeringen, waarbij rekening moet worden gehouden met het vrijwillige karakter van de samenwerking op regelgevingsgebied en het recht om regels vast te stellen in het algemeen belang, met behoud van de regelgevingsautonomie en de parlementaire rechten; daarbij moet eraan herinnerd worden dat bepalingen inzake samenwerking op regelgevingsgebied in een handelsovereenkomst niet dezelfde soepele handel kunnen verzekeren als lidmaatschap van de interne markt;
   (xiv) om financiële en regelgevende stabiliteit te vrijwaren en de volledige naleving van de regelgeving en normen van de EU en de toepassing ervan te verzekeren, zijn prudentiële uitzonderingsbepalingen en beperkingen met betrekking tot de grensoverschrijdende verrichting van financiële diensten een gebruikelijk kenmerk van de handelsovereenkomsten van de EU, en moeten deze dus ook in deze overeenkomst opgenomen worden;
   (xv) ambitieuze bepalingen om de ontwikkeling van de digitale handel mogelijk te maken, om ongerechtvaardigde handelsbelemmeringen langs elektronische weg aan te pakken, en om een open, veilige en betrouwbare online-omgeving voor ondernemingen en consumenten te verzekeren, evenals bepalingen om grensoverschrijdende gegevensstromen te reguleren, met inbegrip van beginselen zoals eerlijke concurrentie, en ambitieuze regels voor grensoverschrijdende gegevensoverdracht, in volledige overeenstemming met, en onverminderd, de huidige en toekomstige regels van de EU op het gebied van gegevensbescherming en privacy;
   (xvi) de vrijhandelsovereenkomst zal leiden tot douanecontroles en -verificaties zodra de goederen de interne markt binnenkomen, wat gevolgen zal hebben voor de mondiale toeleveringsketens en productieprocessen; de douaneautoriteiten moeten worden versterkt, zowel met betrekking tot het personeel als tot de technische uitrusting, om het hoofd te kunnen bieden aan hun aanvullende taken; de operationele procedures van de toekomstige overeenkomst moeten gericht zijn op de handhaving van de regels van de interne markt van de Unie voor goederen en van de douane-unie; het is daarom van het grootste belang de conformiteit van goederen met de regels van de interne markt te waarborgen;
   (xvii) afstemming van de regelgeving inzake markttoezicht op producten en inzake solide productnormen moet een essentieel en onvervangbaar onderdeel van gelijk welke toekomstige overeenkomst met het VK zijn, zodat er wordt gezorgd voor een gelijk speelveld voor EU-bedrijven en een hoogwaardige bescherming van de consumenten in de EU;
   (xviii) de integriteit van de douane-unie en de regels en procedures ervan moeten worden gehandhaafd; in dit verband moet een tijdige en efficiënte werkregeling tussen de EU en het VK worden opgezet;

15.  benadrukt dat de vrijhandelsovereenkomst als geheel bepalingen moet omvatten over de dialoog met het maatschappelijk middenveld, de betrokkenheid van belanghebbenden en de raadpleging van beide partijen; dringt aan op de oprichting van interne adviesgroepen om toezicht te houden op de tenuitvoerlegging van de overeenkomst;

16.  herhaalt dat de overeenkomst een samenhangend governancekader moet waarborgen, dat een degelijk mechanisme voor geschillenbeslechting en governancestructuren moet omvatten; benadrukt in dit opzicht dat het HvJ-EU bevoegd is voor het interpreteren van kwesties in verband met het EU-recht, teneinde een uniforme interpretatie te waarborgen;

Gelijk speelveld

17.   herinnert eraan dat het VK de bestaande normen in het kader van zijn internationale verplichtingen moet blijven naleven en ten uitvoer leggen, met het oog op de dynamische afstemming van wetgeving en beleid, zodanig dat de breedte en diepgang van de toekomstige betrekkingen worden weerspiegeld;

18.  onderstreept nogmaals zijn vastberadenheid om in het kader van de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK dumping in welke vorm dan ook te voorkomen en herinnert er in dat opzicht aan dat onderlinge afstemming op het gebied van milieu-, arbeids-, sociale en belastingkwesties en staatssteunbeleid daarbij van cruciaal belang is;

19.  merkt op dat de breedte en diepgang van de overeenkomst over een gelijk speelveld van essentieel belang zullen zijn bij het bepalen van de omvang van de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK; herinnert eraan dat de voortdurende naleving door het VK van het sociaal model van de EU hierbij een essentiële rol zal spelen; herhaalt nogmaals dat waarborgen moeten worden ingevoerd om zowel strenge normen als een gelijk speelveld op sociaal gebied en op het gebied van de werkgelegenheid te handhaven, die ten minste gelijk zijn aan het hoge niveau van de bestaande gemeenschappelijke normen;

20.  benadrukt dat diepere betrekkingen een robuust en alomvattend kader voor mededinging en toezicht op staatssteun vereisen waarmee buitensporige verstoring van de handel en de mededinging wordt voorkomen, om ervoor te zorgen dat het VK zich niet schuldig maakt aan oneerlijke en mededingingsverstorende gedragingen die de economische actoren in de EU ondermijnen;

21.  is er stellig van overtuigd dat het VK zich moet houden aan de zich ontwikkelende normen op het gebied van belasting en antiwitwaswetgeving binnen het acquis van de Unie, met inbegrip van fiscale transparantie, de uitwisseling van informatie in belastingzaken en maatregelen tegen belastingontwijking, en dat het de situatie moet aanpakken van zijn overzeese gebieden, de zones die onder zijn soevereiniteit vallen en zijn direct van de Kroon afhankelijke gebieden, en het feit dat deze de EU-criteria inzake goed bestuur en de EU-vereisten inzake transparantie niet naleven;

22.  herhaalt de noodzaak om hoge normen en een gelijk speelveld te handhaven op het gebied van geneesmiddelen, medische hulpmiddelen, voedselveiligheid en etikettering, evenals veterinaire, fytosanitaire en milieubeleidsmaatregelen en normen;

23.  merkt op dat, net als voor de rest van de overeenkomst, de bepalingen over een gelijk speelveld degelijke governancestructuren zullen vereisen die een passend beheer en toezicht, alsmede passende mechanismen voor geschillenbeslechting en handhaving moeten omvatten, met indien nodig sancties en voorlopige maatregelen, en met de verplichting voor beide partijen om onafhankelijke instellingen vast te stellen of, in voorkomend geval, te behouden die de uitvoering op effectieve wijze kunnen controleren en handhaven; benadrukt dat de toegang tot de rechter en een behoorlijk klachtenmechanisme moet worden gegarandeerd voor burgers en niet-gouvernementele organisaties wat betreft de handhaving van arbeids- en milieunormen;

II.SPECIFIEKE SECTORALE KWESTIES EN THEMATISCHE SAMENWERKING

Visserij

24.  benadrukt bovendien dat de kwestie van vrije toegang tot elkaars wateren en havens onlosmakelijk verbonden is met de kwestie van vrije handel en de toegang van Britse visserijproducten tot de EU-markt, en dat de onderhandelingen met het VK over de visserij niet los kunnen worden gezien van en moeten worden gekoppeld aan de onderhandelingen over het economisch partnerschap in zijn geheel, en met name over de handel;

25.  herinnert eraan dat en is er groot voorstander van dat uiterlijk op 1 juli 2020 overeenstemming moet worden bereikt over de bepalingen inzake visserij en is van mening dat de toekomstige regeling voor visserijbeheer van het VK niet minder streng mag zijn dan de huidige regels en verplichtingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB);

26.  benadrukt dat de terugtrekking van het VK uit de EU het VK niet ontslaat van zijn verantwoordelijkheid als kuststaat om samen te werken aan het gezamenlijke en duurzame beheer van de gedeelde visbestanden, in overeenstemming met zijn internationale verplichtingen;

27.  herinnert eraan dat het grondbeginsel van vrije en gelijke toegang voor de vissers van de EU tot de wateren van alle lidstaten uit hoofde van het GVB, evenals de eengemaakte markt en het beginsel van vrij verkeer van goederen (waaronder visserijproducten) al decennialang rechten en voordelen voor kustgemeenschappen, bedrijven en consumenten opleveren;

28.  benadrukt dat het belangrijk is een wederzijds voordelig en alomvattend partnerschap tussen de EU en het VK tot stand te brengen, dat op een onlosmakelijke manier en bij wijze van prioriteit vóór het einde van de overgangsperiode een overeenkomst over visserij en visserijgerelateerde aangelegenheden moet omvatten, in overeenstemming met de wederzijdse verplichtingen uit hoofde van het internationale recht;

29.  staat erop dat de overeenkomst moet rusten op de in het GVB verankerde beginselen inzake de duurzame exploitatie en het duurzame beheer van de biologische rijkdommen van de zee en inzake de sociaaleconomische voordelen voor de vissers, bedrijven in de visserijsector en consumenten;

30.  wenst dat in de overeenkomst de voortzetting van wederzijdse toegang tot elkaars wateren wordt gewaarborgd en de bestaande stabiele verdeling van de quota tussen de EU en het VK in verband met gezamenlijk geëxploiteerde visbestanden worden gehandhaafd; benadrukt in die context dat het belangrijk is om gezamenlijk overeengekomen beginselen en maatregelen op het gebied van visserijbeheer, zoals die in het GVB, te handhaven;

31.  dringt aan op echte raadplegingsmechanismen en een gezamenlijke, op wetenschap gebaseerde aanpak, met waarborgen dat het VK blijft bijdragen aan de verzameling van gegevens over en de wetenschappelijke beoordeling van visbestanden; spoort beide partijen ertoe aan te blijven samenwerken op het gebied van visserijcontrole en de strijd tegen illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij);

Gegevensbescherming

32.  herinnert eraan dat de Commissie volgens de jurisprudentie van het HvJ-EU(10) moet aantonen dat het VK een niveau van bescherming biedt dat “in grote lijnen overeenkomt” met het niveau dat binnen de Unie wordt gewaarborgd, waaronder met betrekking tot verdere doorgifte aan derde landen, voordat ze het gegevensbeschermingskader van het VK passend kan verklaren; herinnert eraan dat in de Britse gegevensbeschermingswet wordt voorzien in een algemene en ruime vrijstelling van de gegevensbeschermingsbeginselen en de rechten van betrokkenen voor de verwerking van persoonsgegevens voor immigratiedoeleinden; is bezorgd over het feit dat wanneer de gegevens van niet-Britse burgers in het kader van deze vrijstelling worden verwerkt, zij niet op dezelfde manier worden beschermd als Britse burgers; is van mening dat die vrijstelling in strijd is met Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad(11); is bovendien van mening dat het juridisch kader van het VK inzake de bewaring van elektronische telecommunicatiegegevens niet aan de vereisten van het desbetreffende EU-acquis zoals uitgelegd door het HvJ-EU voldoet en momenteel dus niet voldoet aan de adequaatheidsvereiste;

33.  is van mening dat er bijzondere aandacht moet worden besteed aan het juridisch kader van het VK met betrekking tot nationale veiligheid en de verwerking van persoonsgegevens door rechtshandhavingsautoriteiten; herinnert eraan dat grootschalige toezichtsprogramma’s wellicht niet als passend kunnen worden beschouwd uit hoofde van de EU-wetgeving en pleit er krachtig voor dat de rechtspraak van het HvJ-EU op dit gebied, zoals de uitspraak in de zaak Schrems, en de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in aanmerking worden genomen;

34.  verzoekt de Commissie om het juridisch kader van het VK inzake gegevensbescherming zorgvuldig te beoordelen en te waarborgen dat het VK de in deze resolutie aangehaalde problemen heeft opgelost voordat de gegevensbeschermingswet in overeenstemming met de EU-wetgeving zoals uitgelegd door het HvJ-EU(12) passend wordt verklaard, en om het advies van het Europees Comité voor gegevensbescherming en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming in te winnen, en hen met het oog daarop te voorzien van alle relevante informatie en passende tijdschema’s;

Klimaatverandering en het milieu

35.  is van oordeel dat de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK niet alleen op economische factoren gebaseerd moeten zijn, maar ook op een hoge milieu-ambitie die steunt op samenwerking in relevante internationale fora om grensoverschrijdende en mondiale uitdagingen aan te gaan;

36.  meent dat de EU en het VK moeten waarborgen dat het niveau van milieubescherming waarin wet- en regelgeving en praktijken voorzien, niet wordt verlaagd ten opzichte van het niveau van de gemeenschappelijke normen die binnen de EU en het VK aan het eind van de overgangsperiode van toepassing zijn met betrekking tot: toegang tot milieu-informatie, inspraak en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden; milieueffectbeoordeling en strategische milieueffectbeoordeling; industriële emissies; doelstellingen en grenswaarden inzake emissies in de lucht en luchtkwaliteit; behoud van de natuur en de biodiversiteit; afvalbeheer; de bescherming en het behoud van het aquatische milieu; de bescherming en het behoud van het mariene milieu; het voorkomen, verkleinen en elimineren van de risico’s voor de gezondheid van de mens of voor het milieu van de productie, het gebruik, het vrijkomen en de verwijdering van chemische stoffen; gewasbeschermingsmiddelen; en klimaatverandering en het voorzorgsbeginsel;

37.  roept de onderhandelaars ertoe op te waarborgen dat het VK zich ertoe verbindt de normen, met inbegrip van streefdoelen, en andere bepalingen die tijdens de overgangsperiode op EU-niveau zijn overeengekomen, ten uitvoer te leggen;

38.  dringt erop aan dat samenwerking op het gebied van de strijd tegen de klimaatverandering de absolute prioriteit krijgt in de onderhandelingen, aangezien succes op dit gebied van het grootste belang is, te beginnen met de 26e vergadering van de Conferentie van de partijen bij het VN-raamverdrag inzake klimaatverandering (COP 26) in Glasgow; is van mening dat de volledige harmonisatie tussen het VK en de EU op dit gebied de beste optie is; heeft er in dat opzicht een sterke voorkeur voor dat het VK zich volledig aanpast aan het huidige en toekomstige klimaatbeleidskader van de EU en de verbintenissen in het kader van de Overeenkomst van Parijs en dringt erop aan de emissiegrenswaarden van de EU die zijn vastgesteld in de EU-regeling voor de emissiehandel (EU-ETS) en de verordening inzake de verdeling van de inspanningen, waaronder landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw, volledig toe te passen;

39.  roept het VK ertoe op een systeem voor koolstofbeprijzing toe te passen dat is afgestemd op de gemeenschappelijke normen en doelstellingen die aan het einde van de overgangsperiode gelden en dringt er bij de onderhandelaars op aan na te gaan of het mogelijk is de toekomstige nationale regeling voor de emissiehandel van het VK te koppelen aan de EU-ETS, op voorwaarde dat de integriteit van de EU-ETS volledig wordt geëerbiedigd;

40.  benadrukt dat eventuele betrekkingen tussen het VK en de Europese Investeringsbank (EIB) afhankelijk moeten worden gemaakt van onder andere de afstemming van het VK op de hernieuwde klimaat- en milieudoelstellingen van de EU, de naleving door het VK van de verordening betreffende de totstandbrenging van een raamwerk om duurzame beleggingen te bevorderen en de ambitieuze nieuwe klimaatstrategie van de EIB en haar beleid inzake kredietverstrekking voor energie;

41.  benadrukt dat als de bescherming in het VK vermindert, in de EU het risico op verlies van biodiversiteit bestaat, aangezien veel soorten (vogels, vleermuizen, vlinders en walvisachtigen) tussen de EU en het VK migreren, en er voor veel niet-migrerende soorten een regelmatige genetische uitwisseling plaatsvindt tussen het VK en de EU;

42.  benadrukt dat het voor het VK belangrijk is om zijn wetgeving te blijven afstemmen op de chemische-veiligheidswetgeving van de EU (Reach(13)) en de samenwerking met het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) te verzekeren;

Energie

43.  dringt erop aan dat in de overeenkomst wordt voorzien in de niet-discriminerende toegang tot netwerken voor marktdeelnemers en de efficiënte ontvlechting van netwerkbeheerders, evenals in een gelijk speelveld en non-regressie, met name wat betreft effectieve koolstofbeprijzing, staatssteun en milieubescherming;

44.  roept ertoe op mechanismen vast te stellen waarmee de voorzieningszekerheid zo goed mogelijk wordt gewaarborgd en efficiënte handel langs interconnectoren binnen verschillende tijdsbestekken wordt verzekerd;

45.  verwacht dat het VK zich houdt aan hoge normen inzake nucleaire veiligheid, beveiliging en stralingsbescherming; verwacht dat in de overeenkomst de betrekkingen van het VK met Euratom en het ITER-project aan bod komen, alsmede de gevolgen van een terugtrekking voor de activa en passiva, zodat samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen Euratom, het VK en zijn nationale autoriteiten mogelijk wordt; dringt erop aan dat in de overeenkomst een verbintenis wordt opgenomen om tegen het einde van de overgangsperiode te zorgen voor een gelijk speelveld op het gebied van normen inzake nucleaire veiligheid en te waarborgen dat internationale conventies en verdragen, waaronder de Verdragen van Aarhus en Espoo, volledig worden geëerbiedigd;

Volksgezondheid en voedselveiligheid

46.  benadrukt dat het voor de consumenten van de EU en het VK belangrijk is dat het VK hoge normen inzake voedselveiligheid en voedseletikettering handhaaft; herinnert eraan dat voedsel dat uit een derde land in de EU wordt ingevoerd, moet voldoen aan de strenge normen van de EU inzake voedselveiligheid, die onder andere betrekking hebben op het gebruik van ggo’s; wijst erop dat het wederzijds voordelig is als het VK blijft deelnemen aan het systeem voor snelle waarschuwingen voor levensmiddelen en diervoeders; herinnert eraan dat er, gezien de status van derde land van het VK, grondige verificaties en controles moeten worden uitgevoerd tussen de EU en het VK;

47.  benadrukt dat het belangrijk is dat het VK gelijkwaardige normen inzake diergezondheid handhaaft, om de overdracht van zoönosen tussen dieren en mensen te vermijden, met name in het geval van migrerende soorten, ten behoeve van zowel de dierlijke als de menselijke gezondheid; acht het noodzakelijk om paspoorten voor dierverplaatsingen tussen de EU en het VK te behouden, zowel voor huis- als boerderijdieren, op basis van de bestaande en toekomstige EU-normen;

48.  benadrukt het belang van strenge normen en gelijke voorwaarden om het welzijn en de gezondheid van dieren in de hele voedselketen te beschermen en eerlijke concurrentie tussen landbouwers in het VK en de EU te waarborgen; sluit de mogelijkheid uit om in de EU levende dieren, vlees en eieren in te voeren die niet voldoen aan de EU-normen inzake dierenwelzijn;

49.  benadrukt dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat er voldoende geneesmiddelen, medische hulpmiddelen en andere gezondheidsproducten beschikbaar zijn; roept de EU en het VK er daarom toe op te waarborgen dat er maatregelen getroffen worden om tekorten en mogelijke ernstige gevolgen voor de menselijke gezondheid te beperken; dringt met name aan op gerichte acties ter waarborging van ononderbroken en snelle toegang tot veilige geneesmiddelen en medische hulpmiddelen voor patiënten, waaronder een veilige en continue voorziening van radio-isotopen;

50.  dringt erop aan dat er verder wordt samengewerkt op het gebied van (volks)gezondheid; benadrukt dat het VK als derde land niet zal kunnen deelnemen aan de goedkeuringsprocedures van medische producten in de EU;

Burgerrechten en mobiliteit van personen

51.  dringt er bij de onderhandelende partijen op aan om te streven naar volledige handhaving van de burgerrechten die gegarandeerd worden in het kader van het terugtrekkingsakkoord, zowel voor EU-burgers als voor burgers van het VK, en voor hun gezin; benadrukt het feit dat elke toekomstige mobiliteitsregeling gebaseerd moet zijn op non-discriminatie tussen de EU-lidstaten en op volledige wederkerigheid; is meer in het algemeen van oordeel dat een nadere concretisering van de rechten van burgers, waaronder het recht van vrij verkeer voor onderdanen van het VK in de EU op basis van wederkerigheid, in de tekst van een toekomstig internationaal akkoord tussen de EU en het VK moet worden opgenomen en daar een fundamenteel en integraal onderdeel van moet uitmaken; acht het ook van essentieel belang dat de EU-lidstaten verduidelijken welk kader elk van hen zal toepassen op onderdanen van het VK die de status van ingezetene willen verkrijgen, dat de maatregelen in kwestie gebruiksvriendelijk en transparant zijn, om het proces te vergemakkelijken, en dat er geen kosten aan verbonden zijn, alsmede dat de Commissie en het Europees Parlement de ontwikkelingen op dit gebied nauwlettend volgen;

52.  vraagt de invoering van adequate regelingen voor de coördinatie van de sociale zekerheid, met inbegrip van de pensioenrechten, in het licht van het toekomstige verkeer van personen; is in verband hiermee ingenomen met de gedetailleerde bepalingen in het terugtrekkingsakkoord die betrekking hebben op de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, waarmee rechten worden beschermd die voortvloeien uit tijdvakken van socialezekerheidsbijdragen;

53.  dringt er bij de Britse regering op aan om vóór het einde van de overgangsperiode een nieuwe arbeidswet ten uitvoer te leggen om te voorkomen dat de rechten van werknemers noch door de bestaande EU-wetgeving, noch door de Britse arbeidswet worden beschermd;

54.  dringt in verband hiermee aan op de volledige en correcte tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving met tenuitvoerleggingstermijnen tijdens de overgangsperiode, zoals de herziening van de detacheringsrichtlijn, de richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven en de richtlijn inzake transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden;

55.  dringt erop aan dat ten volle rekening wordt gehouden met de bijzondere situatie op het Ierse eiland en dat de onopgeloste kwesties met betrekking tot de burgers van Noord-Ierland worden aangepakt; dringt er bij de Britse autoriteiten op aan om te waarborgen dat de rechten van de burgers in Noord-Ierland volledig gewaarborgd blijven en dat alle onderdelen van het Goede Vrijdagakkoord volledig worden nageleefd;

56.  is er voorstander van dat het VK de roamingverordening blijft toepassen zowel voor EU-burgers als voor burgers van het VK, en met name dat het het grensoverschrijdende verkeer van personen op het Ierse eiland faciliteert;

57.  neemt kennis van het voornemen van het VK om toe te treden tot het Haags Verdrag van 2007 inzake onderhoudsverplichtingen en dringt aan op behoorlijke samenwerking en ambitie op het gebied van burgerlijk en familierecht, met name wat de rechten en de repatriëring van kinderen betreft; herinnert eraan dat in het toekomstige akkoord ook rekening moet worden gehouden met bepaalde categorieën burgers die momenteel volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie onder het EU-recht vallen, bijvoorbeeld onderdanen van het VK die naar het VK terugkeren met familieleden, personen met een beperking en mantelzorgers van buiten de EU, onderdanen van derde landen die in het VK wonen en sterke juridische banden hebben met de lidstaten, zoals in de EU geboren onderdanen van derde landen, erkende vluchtelingen en staatlozen;

58.  is van mening dat de mobiliteitsregeling gebaseerd moet zijn op non-discriminatie en op volledige wederkerigheid; herinnert eraan dat de lidstaten, zodra het onderhandelingsmandaat is goedgekeurd, niet kunnen onderhandelen over bilaterale akkoorden;

59.  betreurt het in dit verband dat het VK heeft aangekondigd dat het beginsel van vrij verkeer van personen tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk niet langer van toepassing is; is van mening dat elk akkoord over de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK ambitieuze bepalingen moet bevatten om handhaving van de rechten te garanderen zowel voor EU-burgers als voor burgers van het VK en voor hun gezin, met name wat het verkeer van personen en werknemers betreft; geeft aan dat het recht van vrij verkeer ook rechtstreeks verband houdt met de drie andere vrijheden die integrerend onderdeel van de interne markt uitmaken, en van bijzondere relevantie is voor diensten en beroepskwalificaties;

60.  is van mening dat in het akkoord moet worden voorzien in visumvrij reizen voor korte bezoeken, met inbegrip van korte werkgerelateerde bezoeken, op basis van volledige wederkerigheid en non-discriminatie, en dat er voorwaarden in moeten worden vastgesteld voor toegang en verblijf in het kader van onderzoek, studie en opleiding en in het kader van jongerenuitwisselingen;

61.  met betrekking tot de toekomstige samenwerking op het gebied van asiel en migratie tussen het VK en de EU27, benadrukt dat hierin ten minste regelingen moeten worden opgenomen ter bevordering van veilige en legale kanalen voor toegang tot internationale bescherming, onder meer via gezinshereniging; gezien het feit dat gezinshereniging belangrijk blijft voor asielzoekers die verblijven in het VK en een gezin hebben binnen de grenzen van de EU, moedigt de goedkeuring aan van een plan voor gezinshereniging, dat na de overgangsperiode in werking moet treden, ter voorkoming van hiaten met humanitaire gevolgen en om het recht te eerbiedigen van asielzoekers op een gezinsleven, overeenkomstig artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens;

Gelijkwaardigheid in financiële diensten

62.  herinnert eraan dat bedrijven die gevestigd zijn in het VK, hun paspoortrechten zullen verliezen;

63.  is van mening dat markttoegang gebaseerd moet zijn op gelijkwaardigheidsbesluiten, mits de EU ervan overtuigd is dat het kader en de normen van het VK op het gebied van regelgeving en toezicht volledig gelijkwaardig zijn en blijven aan die van de EU, overeenkomstig de bepalingen die zijn overeengekomen met het oog op een gelijk speelveld; is van mening dat zodra gelijkwaardigheid aan het VK is toegekend, een doeltreffend mechanisme moet worden ingevoerd om te garanderen dat de gelijkwaardigheid ook gehandhaafd blijft en herinnert eraan dat de EU de gelijkwaardigheidsstatus te allen tijde eenzijdig kan intrekken;

64.  is van mening dat elk toekomstig kader de financiële stabiliteit in de EU moet waarborgen en haar regelgevings- en toezichtsstelsel en -normen en de toepassing daarvan moet eerbiedigen, met behoud van de autonomie van de EU op het gebied van regelgeving en besluitvorming;

Vervoer

65.  verzoekt de onderhandelaars te zorgen voor blijvende connectiviteit tussen het VK en de EU, op basis van de vereiste van wederkerigheid voor ieders toegang tot de vervoersmarkten, rekening houdend met het verschil in omvang van beide markten;

66.  herinnert er in verband hiermee aan dat het multilaterale quotasysteem van de Europese Conferentie van ministers van Vervoer (ECMV) momenteel ontoereikend is om volledig in de behoeften van het goederenvervoer over de weg tussen de EU en het VK te voorzien en dat passende maatregelen moeten worden genomen om risico’s voor de openbare orde en verstoringen van de verkeersstromen van wegvervoerders en exploitanten van touringcar- en autobusdiensten te voorkomen;

67.  benadrukt het feit dat ervoor moet worden gezorgd dat de onderhandelingen ook betrekking hebben op een ambitieuze, evenwichtige en hoogwaardige alomvattende luchtvervoersovereenkomst, met name wat de verkeersrechten, veiligheid van de luchtvaart en beveiliging van luchthavens betreft, die dienovereenkomstig moeten worden aangepakt, en herinnert er in verband hiermee aan dat de toekomstige luchtvaartconnectiviteit tussen het VK en de EU niet kan neerkomen op de juridische of feitelijke deelname van het VK aan de interne luchtvaartmarkt;

68.  benadrukt dat in het toekomstige partnerschap tussen het VK en de EU de specifieke situatie van de Kanaaltunnel moet worden aangepakt, met name het regelgevingskader inzake spoorwegveiligheid;

69.  is van mening dat de toegang binnen de EU tussen Ierland en de andere EU-lidstaten moet worden gewaarborgd, met inbegrip van doorgangsrechten voor het wegvervoer binnen de EU tussen Ierland en de andere EU-lidstaten;

70.  benadrukt het feit dat de toekomstige betrekkingen tussen het VK en de EU moeten zorgen voor een sterk gelijk speelveld in alle vervoerssectoren, met bijzondere aandacht voor overheidssteun, milieubescherming, passagiersrechten, commerciële flexibiliteit en sociale aspecten, met inbegrip van rij- en rusttijden;

71.  wijst erop dat voortzetting moet worden gegarandeerd van de financiering van gezamenlijk overeengekomen infrastructuurprojecten, met name in het kader van het trans-Europese vervoersnetwerk (TEN-T), de Connecting Europe Facility (CEF) en het gemeenschappelijk Europees luchtruim (SES), alsmede gezamenlijke technologie-initiatieven zoals Clean Sky I en II en het ATM-onderzoek voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim (Sesar); acht het tevens van cruciaal belang dat het VK zijn financiële verbintenissen en verplichtingen volledig nakomt, ook als deze de duur van het EU-lidmaatschap overschrijden;

Programma’s en agentschappen

72.  benadrukt dat de regels voor deelname door het VK aan de agentschappen en programma's van de EU de regels zullen zijn die gelden voor derde landen buiten de EER; moedigt de deelname van het VK aan EU-programma’s aan, met inachtneming van alle geldende regels, mechanismen en voorwaarden voor deelname;

73.  benadrukt het feit dat elke deelname van het VK aan EU-programma’s geen netto-overdrachten van de EU-begroting naar het VK mag inhouden; is bovendien van mening dat bij elke verdere deelname van het VK aan EU-programma’s moet worden gezorgd voor een billijk evenwicht tussen de bijdragen en de voordelen van het derde land dat aan het EU-programma deelneemt en dat de deelname niet mag leiden tot de toekenning van beslissingsbevoegdheid aan het derde land; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat er voldoende bindende bepalingen en garanties zijn met betrekking tot de bescherming van de financiële belangen van de Unie en goed financieel beheer voor de programma’s waaraan het VK zou deelnemen, met inbegrip van controle en audit, onderzoek in geval van fraude en eerbiediging van het recht op toegang van de diensten van de Commissie, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), het Europees Openbaar Ministerie en de Europese Rekenkamer en van het recht op controle van het Europees Parlement;

74.  acht met name de deelname belangrijk van het VK aan grensoverschrijdende programma’s op het gebied van cultuur, ontwikkeling, onderwijs en onderzoek, zoals Erasmus+, Creatief Europa, Horizon, de Europese Onderzoeksraad, het LIFE-programma, TEN-T, CEF, SES, Interreg, gezamenlijke technologie-initiatieven zoals Clean Sky I en II, Sesar, ERIC’s, Galileo, Copernicus, het Europees overlaysysteem voor geostationaire navigatie (Egnos), het ondersteuningskader voor ruimtebewaking en -monitoring (Space Surveillance and Tracking, SST) en publiek-private partnerschappen;

75.  is ingenomen met de bijdrage die het PEACE-programma heeft geleverd aan de totstandbrenging van vrede en stabiliteit in Noord-Ierland en roept op tot het behoud van het Noord-Ierse vredesproces en de voordelen van het huidige Peace IV-programma en het Internationaal Fonds voor Ierland;

76.  acht het van het grootste belang dat de EU en het VK de mogelijkheid onderzoeken van samenwerking tussen de Britse autoriteiten en EU-agentschappen, met name het Europees Agentschap voor chemische stoffen, de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, het Europees Milieuagentschap, het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding en het Europees Geneesmiddelenbureau; onderstreept het feit dat het VK geen beslissingsbevoegdheid zal hebben over EU-agentschappen; dringt er in verband hiermee bij de Commissie op aan de aard, omvang en grenzen van deze potentiële samenwerking vast te stellen;

77.  acht een verduidelijking nodig van de toekomstige praktische samenwerking tussen de Britse autoriteiten en EU-agentschappen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken;

III.PARTNERSCHAP OP HET GEBIED VAN VEILIGHEID EN BUITENLANDSE ZAKEN

Buitenlands beleid, uitdagingen op het gebied van veiligheid en defensie

78.  beschouwt het VK, ook al zal het worden uitgesloten van de EU’s besluitvormingsstructuren, als een belangrijke partner, aangezien de behoefte aan gemeenschappelijke antwoorden voor het aanpakken van de uitdagingen van het buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid van cruciaal belang is, in het nabuurschap van de EU en op het internationale toneel;

79.  onderstreept het feit dat de nieuwe betrekkingen tussen de EU en het VK intensieve samenwerking op het gebied van het buitenlands en veiligheidsbeleid zullen vereisen, aangezien de EU en het VK vele belangen en ervaringen delen en opkomen voor vele identieke waarden; benadrukt het feit dat het in het belang van beide partijen is om een ambitieuze samenwerking te handhaven die de veiligheid van Europa en zijn burgers ten goede komt en bijdraagt tot mondiale stabiliteit, bescherming van de mensenrechten en vrede, overeenkomstig de doelstellingen en beginselen van artikel 21 VEU;

80.  merkt op, wat het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) betreft, dat de gemeenschappelijke standpunten en acties van de EU alleen kunnen worden vastgesteld door de EU-lidstaten; wijst er evenwel op dat dit niet uitsluit dat er raadplegingsmechanismen komen om het VK in staat te stellen zich bij de standpunten van het buitenlands beleid en de gezamenlijke acties van de EU aan te sluiten, met name op het gebied van de verdediging van de op regels gebaseerde wereldorde, multilaterale samenwerking en mensenrechten, in het bijzonder in het kader van de VN , de NAVO, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en de Raad van Europa; steunt overleg en coördinatie met betrekking tot het sanctiebeleid, met de mogelijkheid sancties vast te stellen die elkaar versterken wanneer de doelstellingen op het gebied van buitenlands beleid van de partijen gelijklopend zijn; wijst op de meerwaarde van nauwe samenwerking in het GBVB, gezien de belangrijke positie van het VK als actor op het gebied van veiligheid;

81.  onderstreept het feit dat het VK de beperkende maatregelen van de EU ten uitvoer moet leggen die van kracht zijn of waartoe tijdens de overgangsperiode wordt besloten, de verklaringen en standpunten van de EU in derde landen en internationale organisaties moet ondersteunen en per geval moet kunnen deelnemen aan militaire operaties en civiele missies van de EU die zijn vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB), zij het zonder leidende capaciteit, in het kader van een nieuwe deelnamekaderovereenkomst, met inachtneming van de besluitvormingsautonomie van de EU en de toepasselijke EU-besluiten en wetgeving, onder meer op het gebied van overheidsopdrachten en overdrachten op het gebied van defensie; wijst erop dat deze samenwerking afhankelijk is van volledige naleving van het internationaal recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht en de grondrechten van de EU;

82.  wijst erop dat doeltreffende internationale regelingen inzake wapencontrole, ontwapening en non-proliferatie een hoeksteen vormen van de mondiale en Europese veiligheid; verzoekt de EU en het VK een coherente en geloofwaardige strategie te starten voor multilaterale onderhandelingen op mondiaal niveau en inzake regionale maatregelen op het gebied van de-escalatie- en vertrouwensopbouw; verzoekt het VK zich ertoe te verplichten om gebonden te blijven aan Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/CFSP;

83.  benadrukt het feit dat deze samenwerking een wederzijds versterkend effect zou hebben, doordat hiermee de expertise en capaciteiten van het VK in GVDB-missies en -operaties kunnen worden behouden; moedigt het VK er ten zeerste toe aan om bij te dragen aan civiele en militaire GVDB-missies en -operaties; benadrukt het feit dat het VK als derde land en overeenkomstig de politieke verklaring waarin het kader wordt geschetst voor de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK, niet zal kunnen deelnemen aan de planning of aansturing van EU-missies en -operaties en dat de vorm en mate van zijn deelname aan de planning of aansturing van / deelname aan EU-missies en operaties en de uitwisseling van informatie en interactie met de EU in verhouding moet staan tot de door het VK geleverde bijdrage aan elke missie of operatie;

84.  verwacht dat het VK volledig de toezeggingen nakomt die het in het “E3 + 3”-formaat heeft gedaan ten aanzien van het gezamenlijk alomvattend actieplan (JCPOA) met Iran, zoals vastgesteld in resolutie 2231 van de VN-Veiligheidsraad, als pijler van de internationale non-proliferatieregeling en basis voor een de-escalatie van de spanningen in het Midden-Oosten en de Golfregio;

85.  onderstreept het feit dat samenwerking op het gebied van veiligheids- en defensiebeleid een integrerend deel moet uitmaken van het alomvattende partnerschapsakkoord dat voor de toekomstige relatie gepland is; onderstreept dat dit akkoord geen afbreuk mag doen aan de besluitvormingsautonomie van de EU of de soevereiniteit van het VK;

86.  acht het in het algemeen belang van het VK en de EU om samen te werken op het gebied van de ontwikkeling van defensievermogens, onder meer binnen het Europees Defensieagentschap, en op het gebied van de bestrijding van hybride bedreigingen, om de technologische en industriële basis van de Europese defensie te versterken en om reële interoperabiliteit en een gezamenlijke doeltreffendheid van de Europese en geallieerde strijdkrachten te bevorderen;

87.  merkt op dat elke samenwerking op bovengenoemde gebieden die het delen omvat van gerubriceerde EU-informatie, met inbegrip van inlichtingen, afhankelijk is van een akkoord over veiligheidsinformatie voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie; onderstreept het feit dat de uitwisseling van informatie en inlichtingen moet worden aangemoedigd en dat bij deze uitwisseling het wederkerigheidsbeginsel in acht moet worden genomen; merkt op dat hiervoor een specifiek akkoord over gerubriceerde informatie nodig is en de verdere ontwikkeling van een autonome evaluatie van inlichtingengegevens; moedigt de uitwisseling aan van contactpersonen en attachés om te zorgen voor een naadloze uitwisseling van informatie;

88.  merkt op dat het VK sinds de start van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) niet heeft deelgenomen aan een van de geselecteerde projecten; merkt op dat zijn deelname, met de essentiële doelstelling van interoperabiliteit tussen partners en bij wijze van uitzondering, in overweging moet worden genomen wanneer hier door de Raad van de Europese Unie in een PESCO-samenstelling om wordt verzocht;

89.  herinnert eraan dat het VK een belangrijk lid blijft van de NAVO en dat het de zeer waardevolle partnerschappen zal kunnen voortzetten die het heeft ontwikkeld, zowel bilateraal met andere Europese NAVO-leden als via de samenwerking tussen de EU en de NAVO;

90.  merkt op dat het VK kan deelnemen aan EU-programma’s ter ondersteuning van defensie en externe veiligheid (zoals het Europees Defensiefonds, Galileo en programma’s voor cyberveiligheid), naar het voorbeeld van soortgelijke regelingen met andere derde landen, op basis van specifieke onderhandelingen voor elk instrument en op voorwaarde dat een passend evenwicht wordt gevonden tussen verplichtingen en rechten; onderstreept de mogelijkheid dat het VK een bijdrage levert aan de externe financieringsinstrumenten van de EU bij het nastreven van gemeenschappelijke doelstellingen;

91.  benadrukt de strategische dimensie van de ruimtevaartsector voor Europa, is van mening dat een ambitieus ruimtebeleid een doeltreffende bijdrage kan leveren aan de verbetering van het externe optreden van de EU, en benadrukt dat er vooruitgang moet worden geboekt met de ontwikkeling van technologieën met zowel civiele als militaire toepassingen om Europese strategische autonomie te garanderen;

Veiligheid, rechtshandhaving en justitiële samenwerking in strafzaken

92.  acht het, gezien de geografische nabijheid en het feit dat de EU en het VK blootgesteld zijn aan dezelfde risico’s, van groot belang dat de EU en het VK streven naar doeltreffende samenwerkingsregelingen op het gebied van rechtshandhaving die doeltreffend zijn en die ten goede komen aan de veiligheid van de burgers van beide partijen, rekening houdend met het feit dat het VK een derde land is dat niet tot de Schengenzone behoort, waardoor het niet dezelfde rechten en faciliteiten kan genieten als een lidstaat;

93.  benadrukt het feit dat het VK geen rechtstreekse toegang mag hebben tot de gegevens van de EU-informatiesystemen en dat het niet mag deelnemen aan de bestuursstructuren van de EU-agentschappen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, terwijl het delen van informatie met het VK, met inbegrip van persoonsgegevens, onderworpen moet zijn aan strikte waarborgen en controle- en toezichtsvoorwaarden, inclusief een gelijkwaardig beschermingsniveau voor persoonsgegevens als hetgeen waarin voorzien is in het EU-recht;

94.  is van mening dat het VK als derde land geen toegang kan hebben tot het Schengeninformatiesysteem (SIS); verzoekt het VK onmiddellijk de ernstige tekortkomingen te remediëren die met betrekking tot het gebruik van het SIS zijn vastgesteld en verzoekt de Raad en de Commissie het desbetreffende proces nauwlettend te volgen om ervoor te zorgen dat alle tekortkomingen onverwijld worden weggewerkt; is van mening dat de regelingen voor de toekomstige samenwerking tussen de EU en het VK op het gebied van rechtshandhaving pas mogen worden besproken wanneer de tekortkomingen zijn weggewerkt; wenst op de hoogte te worden gehouden van alle ontwikkelingen op dit gebied;

95.  merkt op dat alle wederzijdse regelingen voor een tijdige, effectieve en efficiënte uitwisseling van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) en de opslag van de resultaten van de verwerking van die gegevens in de respectieve nationale PNR-verwerkingssystemen, voor gegevens betreffende DNA, vingerafdrukken en voertuigregistratie (Prüm) en voor operationele samenwerking via Europol en Eurojust, gebaseerd moeten zijn op degelijke waarborgen en voorwaarden en volledig moeten stroken met advies 1/15 van het HvJ-EU, waarin de PNR-overeenkomst tussen de EU en Canada in strijd werd verklaard met het Handvest;

96.  verwacht dat het VK de bestaande samenwerking en informatie-uitwisseling met de nationale autoriteiten op het gebied van cyberbeveiliging kan voortzetten;

97.  is van mening dat de tenuitvoerlegging en erkenning van uitspraken in civiele en handelszaken moet worden gegarandeerd zonder onnodige formaliteiten;

98.  wijst erop dat het VK een belangrijke speler is op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp en dat nauwe samenwerking op dit gebied erg voordelig zou zijn voor beide partijen; stelt bovendien voor dat het VK kan worden verzocht om bij te dragen aan de instrumenten en mechanismen van de EU met inachtneming van de autonomie van de EU; is van mening dat het beoogde partnerschap ook duurzame ontwikkeling, uitbanning van armoede en voortzetting van de steun voor de tenuitvoerlegging van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de VN en de Europese consensus inzake ontwikkeling moet bevorderen;

IV.GOVERNANCE VAN HET TOEKOMSTIGE AKKOORD

99.  wijst erop dat elk toekomstig akkoord tussen de EU en het VK met het VK als derde land de instelling moet omvatten van een samenhangend en solide governancesysteem als overkoepelend kader, dat het gezamenlijk permanent toezicht/beheer van het akkoord en mechanismen voor geschillenbeslechting en handhaving met betrekking tot de interpretatie en toepassing van de bepalingen van het akkoord omvat; is van mening dat een horizontaal governancemechanisme in deze zin van toepassing moet zijn op de toekomstige betrekkingen met het VK als geheel; herinnert in verband hiermee aan zijn resolutie van 15 januari 2020 en is van mening dat de volledige uitvoering van het terugtrekkingsakkoord de hoogste prioriteit heeft; benadrukt in verband hiermee dat het Europees Parlement waakzaam blijft ten aanzien van de tenuitvoerlegging van alle bepalingen; wijst erop dat het mechanisme voor geschillenbeslechting degelijk moet zijn en dat dit mechanisme moet zorgen voor doeltreffende, snel uitvoerbare oplossingen die een ontradend effect sorteren;

100.  wijst erop dat het absoluut noodzakelijk is dat in dit governancesysteem de autonomie van de besluitvorming en de rechtsorde van de EU ten volle behouden blijven, inclusief de rol van het HvJ-EU als enige instantie die het EU-recht interpreteert;

101.  benadrukt het feit dat de vorm die de governanceregelingen krijgen, in verhouding moet staan tot de aard, reikwijdte en hechtheid van de toekomstige betrekkingen en dat er rekening bij moet worden gehouden met het niveau van interconnectie, samenwerking en nabijheid, waarbij moet worden gezorgd voor een doeltreffende en efficiënte toepassing van het gehele toekomstige akkoord;

102.  is het eens met het idee van de oprichting van een bestuursorgaan dat verantwoordelijk is voor het toezicht op de uitvoering van het akkoord, het aanpakken van verschillen in de interpretatie en het ten uitvoer leggen van de overeengekomen corrigerende maatregelen, zoals ontradende sectorale corrigerende maatregelen, en dat de regelgevingsautonomie van de EU, inclusief de wetgevingsbevoegdheden van het Europees Parlement en de Raad, ten volle garandeert; benadrukt dat voor de vertegenwoordigers van de EU in dit bestuursorgaan passende mechanismen moeten gelden voor de aflegging van verantwoording, met betrokkenheid van het Europees Parlement; herinnert aan de toezegging die de voorzitter van de Commissie heeft gedaan vóór de plenaire vergadering van het Europees Parlement op 16 april 2019, namelijk ervoor te zullen zorgen dat de Commissie, telkens wanneer in dat bestuursorgaan een besluit moet worden genomen, het Europees Parlement hier nauw bij zal betrekken en ten volle rekening zal houden met het standpunt van het Parlement, en dat er geen besluit over de brexit kan worden genomen zonder volledig rekening te houden met het standpunt van het Europees Parlement;

103.  dringt er tevens op aan dat in het akkoord wordt voorzien in de oprichting van een gezamenlijk parlementair orgaan tussen de EU en het VK dat belast wordt met het toezicht op de tenuitvoerlegging van het toekomstige akkoord;

104.  is van mening dat voor bepalingen op basis van concepten van het Unierecht, in de governanceregeling moet worden voorzien in verwijzing naar het HvJ-EU; herhaalt dat voor de toepassing en uitlegging van andere bepalingen van het akkoord dan die welke betrekking hebben op het EU-recht, een alternatief geschillenbeslechtingsmechanisme slechts kan worden overwogen indien dit waarborgen inzake onafhankelijkheid en onpartijdigheid biedt die gelijkwaardig zijn aan die van het HvJ-EU;

o
o   o

105.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en aan de regering en het parlement van het Verenigd Koninkrijk.

(1) PB C 298 van 23.8.2018, blz. 24.
(2) PB C 346 van 27.9.2018, blz. 2.
(3) PB C 369 van 11.10.2018, blz. 32.
(4) PB C 162 van 10.5.2019, blz. 40.
(5) Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0016.
(6) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0006.
(7) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0018.
(8) PB L 29 van 31.1.2020, blz. 7.
(9) PB C 34 van 31.1.2020, blz. 1.
(10) Zaak C-362/14, Maximillian Schrems/Data Protection Commissioner, ECLI:EU:C:2015:650.
(11) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
(12) Zaak C-362/14, Maximillian Schrems/Data Protection Commissioner, ECLI:EU:C:2015:650; Advies 1/15 inzake PNR Canada, ECLI:EU:C:2017:592; zaken C-293/12 en C-594-12, Digital Rights Ireland e.a., EU:C:2014:238; en zaken C-203/15, Tele2 Sverige, en C-698/15, Watson, ECLI:EU:C:2016:970.
(13) Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

Laatst bijgewerkt op: 14 september 2020Juridische mededeling - Privacybeleid