– gezien artikel 10, lid 1, en artikel 14, leden 2 en 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie,
– gezien de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, gehecht aan Besluit 76/787/EGKS, EEG, Euratom van de Raad van 20 september 1976(1), zoals gewijzigd en vernummerd bij Besluit 2002/772/EG, Euratom van de Raad van 25 juni 2002 en 23 september 2002(2),
– gezien zijn Besluit 2005/684/EG, Euratom van 28 september 2005 houdende aanneming van het Statuut van de leden van het Europees Parlement(3), en met name artikel 2, lid 1, en artikel 3, lid 1,
– gezien Richtlijn 93/109/EG van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn(4), zoals gewijzigd door Richtlijn 2013/1/EU van de Raad van 20 december 2012(5),
– gezien Besluit 2013/312/EU van de Europese Raad van 28 juni 2013 inzake de samenstelling van het Europees Parlement(6) en Besluit (EU) 2018/937 van de Europese Raad van 28 juni 2018 inzake de samenstelling van het Europees Parlement(7),
– gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 7 juli 2005, 30 april 2009 en 19 december 2019(8),
– gezien de officiële bekendmaking door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van de uitslag van de verkiezingen voor het Europees Parlement,
– gezien het besluit van de Spaanse Junta Electoral Central van 13 juni 2019 tot bekendmaking van de kandidaten die bij de verkiezingen voor het Europees Parlement van 26 mei 2019 verkozen zijn, dat gepubliceerd is in het Boletín Oficial del Estado van 14 juni 2019(9),
– gezien de artikelen 3, 4 en 11 van en bijlage I bij zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9-0015/2020),
A. overwegende dat overeenkomstig artikel 12 van de Akte van 20 september 1976, het Europees Parlement de geloofsbrieven onderzoekt van de leden van het Europees Parlement en dat het hiertoe nota neemt van de officieel door de lidstaten bekendgemaakte uitslagen en beslist over de bezwaren die eventueel kunnen worden ingebracht op grond van de bepalingen van de Akte van 1976, met uitsluiting van de nationale bepalingen waarnaar genoemde akte verwijst;
B. overwegende dat alle lidstaten het Parlement overeenkomstig artikel 3, lid 1, van het Reglement de namen van de gekozen leden hebben meegedeeld; dat niet alle namen zijn doorgegeven;
C. overwegende dat overeenkomstig artikel 3 van Besluit 2013/312/EU van de Europese Raad van 28 juni 2013 en artikel 3, lid 2, van Besluit (EU) 2018/937 van de Europese Raad van 28 juni 2018 het aantal vertegenwoordigers in het Europees Parlement dat aan Spanje is toegekend momenteel 54 bedraagt, terwijl de bekendmaking door de bevoegde Spaanse autoriteiten slechts 51 namen bevat; overwegende dat het Parlement op basis van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie(10) en overeenkomstig artikel 12 van de Akte van 20 september 1976 kennis neemt van het besluit van de Junta Electoral Central van 13 juni 2019 tot bekendmaking van de kandidaten die bij de verkiezingen voor het Europees Parlement van 26 mei 2019 verkozen zijn, dat gepubliceerd is in het Boletín Oficial del Estado van 14 juni 2019, met het oog op de opstelling van de lijst van gekozen leden; overwegende dat het aantal in Spanje verkozen vertegenwoordigers in het Europees Parlement derhalve 54 bedraagt;
D. overwegende dat bezwaren tegen de verkiezing van bepaalde leden van het Europees Parlement in de lidstaten kunnen worden onderzocht overeenkomstig de nationale wetgeving en dat deze procedures kunnen leiden tot nietigverklaring van de verkiezing van de betrokken leden;
E. overwegende dat sommige lidstaten de lijst van de eventuele vervangers in de uit de verkiezingsuitslag blijkende volgorde, als vereist op grond van artikel 3, lid 3, van het Reglement, te laat hebben doorgestuurd, terwijl andere deze nog helemaal niet hebben doorgestuurd;
F. overwegende dat overeenkomstig artikel 3, lid 3, van het Reglement het mandaat van een lid van het Europees Parlement slechts geldig kan worden verklaard als de schriftelijke verklaring dat de betrokkene geen functie bekleedt die onverenigbaar is met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement en de schriftelijke verklaring over de financiële belangen, die vereist zijn op grond van artikel 3 van en bijlage I bij het Reglement, ingediend zijn;
G. overwegende dat in artikel 7, leden 1 en 2, van de Akte van 1976 duidelijk wordt bepaald welke functies onverenigbaar zijn met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement;
H. overwegende dat overeenkomstig artikel 11 van en bijlage I bij het Reglement elk lid van het Europees Parlement een gedetailleerde verklaring moet indienen over: (a) de beroepswerkzaamheden van het lid gedurende de drie jaar voor zijn ambtsaanvaarding in het Parlement, alsook zijn deelname aan comités en raden van bestuur gedurende diezelfde periode bij een onderneming, niet-gouvernementele organisatie, vereniging of enige andere organisatie die aan het rechtsverkeer deelneemt; (b) elke bezoldiging die het lid voor de uitoefening van een mandaat in een ander parlement ontvangt; (c) elke vaste bezoldigde activiteit die het lid naast zijn taken uitoefent, in loondienst dan wel als zelfstandige; (d) zijn al dan niet bezoldigde deelname aan comités of raden van bestuur van ondernemingen, niet-gouvernementele organisaties, verenigingen of andere rechtens opgerichte organisaties, of van de uitoefening van enige andere externe werkzaamheid die hij al dan niet bezoldigd verricht; (e) incidentele externe werkzaamheden die hij tegen vergoeding verricht, wanneer de vergoedingen voor alle incidentele externe werkzaamheden van het lid in totaal meer bedragen dan 5 000 EUR per kalenderjaar; (f) deelname in ondernemingen of maatschappen wanneer dit gevolgen kan hebben voor het overheidsbeleid of wanneer die deelname het lid aanzienlijke invloed verschaft op de zakelijke belangen van de betrokken organisatie; (g) alle in het kader van zijn politieke activiteiten door derden verleende financiële, personele of materiële steun, naast de door het Parlement beschikbaar gestelde middelen, die aan het lid in het kader van zijn politieke activiteiten door derden wordt verleend, met vermelding van hun identiteit; (h) overige financiële belangen die van invloed kunnen zijn op de uitoefening van zijn taken. Voor elk van deze punten moet het lid in voorkomend geval aangeven of de betrokken activiteit bezoldigd is of niet, en voor de punten a), c), d), e) en f) vermeldt het lid tevens de toepasselijke inkomstenscategorie; overwegende dat de verstrekte informatie wordt gepubliceerd op de website van het Parlement;
I. overwegende dat het mandaat van de vertegenwoordigers die verkozen zijn in het Verenigd Koninkrijk, gebaseerd is op het EU-lidmaatschap van dit land; overwegende dat het mandaat van deze leden van het Europees Parlement als gevolg hiervan en krachtens artikel 3, lid 2, derde alinea, van Besluit (EU) 2018/937 van de Europese Raad van 28 juni 2018 automatisch afloopt indien en op de dag waarop de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie rechtsgeldig wordt;
J. overwegende dat op grond van dezelfde bepalingen van Besluit (EU) 2018/937 van de Europese Raad de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie niet leidt tot een vacature overeenkomstig artikel 13 van de Akte van 1976 en artikel 4 van het Reglement en dat het einde van het mandaat van de vertegenwoordigers die verkozen zijn in het Verenigd Koninkrijk, bijgevolg automatisch zal zijn en er zal komen zonder dat dit door het Europees Parlement hoeft te worden vastgesteld;
K. overwegende dat, in geval van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk, het aantal vertegenwoordigers in het Europees Parlement per lidstaat na het effectief worden van de terugtrekking is vastgesteld bij Besluit (EU) 2018/937 van de Europese Raad en ertoe zal leiden dat vertegenwoordigers van sommige lidstaten extra zetels invullen als gevolg van het aantal zetels dat overeenkomstig de eerste en tweede alinea van artikel 3, lid 2, van genoemd besluit is toegewezen;
L. overwegende dat sommige lidstaten wet- of regelgeving hebben aangenomen waarin de voorwaarden voor de organisatie van verkiezingen met transnationale lijsten zijn vastgelegd;
M. overwegende dat het actief kiesrecht in de lidstaat van herkomst kan worden ontnomen aan onderdanen van bepaalde lidstaten die sinds een bepaalde periode in een ander land wonen (disenfranchisement); overwegende dat dit in sommige gevallen tevens de ontneming van het passief kiesrecht kan inhouden;
1. verklaart dat het mandaat van de in de bijlage bij dit besluit opgenomen leden van het Europees Parlement, behoudens eventuele besluiten van de bevoegde autoriteiten waarbij de verkiezingsuitslagen kunnen zijn aangevochten, geldig is;
2. herhaalt zijn verzoek aan de bevoegde nationale autoriteiten om niet alleen onmiddellijk alle namen van de gekozen kandidaten aan het Parlement mee te delen, maar ook de namen van eventuele vervangers door te sturen, in de uit de verkiezingsuitslag blijkende volgorde, en dringt er bij de autoriteiten die deze bekendmaking nog moeten doen, op aan om hier onmiddellijk toe over te gaan;
3. verzoekt de bevoegde autoriteiten van de lidstaten om onverwijld het onderzoek van eventuele bezwaren die bij hen zijn ingediend, af te ronden en het Parlement in kennis te stellen van de resultaten daarvan; roept ertoe op het verloop van de Europese verkiezingen op transparante wijze te evalueren;
4. merkt op dat het mandaat van de vertegenwoordigers die verkozen zijn in het Verenigd Koninkrijk, automatisch zal aflopen indien en op de dag waarop de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie rechtsgeldig wordt;
5. verwacht in dat geval dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten zonder onnodige vertraging de nodige bekendmakingen zullen doen om de extra zetels in te vullen;
6. is van mening dat ontneming van het actief kiesrecht mogelijk een ontmoedigend effect heeft op de burgers die van plan zijn het recht van vrij verkeer binnen de EU uit te oefenen (artikel 20, lid 2, onder a), VWEU) en dat deze ontneming gevolgen heeft voor burgers die dit recht uitgeoefend hebben; is van mening dat ontneming van het actief kiesrecht in strijd is met het beginsel van algemeen kiesrecht (artikel 14, lid 3, VEU en artikel 1, lid 3, van de Akte van 1976); spreekt bovendien zijn bezorgdheid uit met betrekking tot situaties waarin burgers worden belemmerd hun stemrecht uit te oefenen door een gebrek aan duidelijkheid van de procedures, inclusief met betrekking tot stemlijsten, vereisten inzake fysieke aanwezigheid of moeilijkheden om toegang te verkrijgen tot de informatie van de lidstaten die nodig is om hun stemrecht uit te oefenen; is van mening dat ontneming van het actief kiesrecht of vereisten die de uitoefening van het stemrecht op onevenredige wijze belemmeren, onder geen beding mogen worden toegepast op de Europese verkiezingen, en verzoekt de Commissie erop toe te zien dat geen van de lidstaten in die mogelijkheid voorziet;
7. verzoekt de lidstaten waar dergelijke problemen zich eventueel hebben voorgedaan, om de registratieformaliteiten voor de deelname van onderdanen van andere lidstaten aan de Europese verkiezingen, hetzij als kiezers hetzij als kandidaten, te vereenvoudigen, in het bijzonder door onnodige administratieve belemmeringen op te heffen, teneinde de in artikel 20, lid 2, onder a) en b), VWEU genoemde rechten effectief te maken; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de praktijken van de lidstaten in overeenstemming zijn met de EU-wetgeving;
8. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Commissie en aan de bevoegde nationale autoriteiten en de parlementen van de lidstaten.
BIJLAGE: Lijst van leden van het Europees Parlement van wie het mandaat geldig is verklaard
(2 juli 2019)
België (21 leden)
ANNEMANS Gerolf
ARENA Maria
ARIMONT Pascal
BOTENGA Marc
BOURGEOIS Geert
BRICMONT Saskia
CHASTEL Olivier
DE MAN Filip
DE SUTTER Petra
FRANSSEN Cindy
KANKO Assita
LAMBERTS Philippe
LUTGEN Benoît
PEETERS Kris
RIES Frédérique
TARABELLA Marc
VAN BREMPT Kathleen
VAN OVERTVELDT Johan
VANDENDRIESSCHE Tom
VAUTMANS Hilde
VERHOFSTADT Guy
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(2 juli 2019)
Bulgarije (17 leden)
ADEMOV Asim
ALEXANDROV YORDANOV Alexander
ALIEVA-VELI Atidzhe
DZHAMBAZKI Angel
HRISTOV Ivo
KANEV Radan
KOVATCHEV Andrey
KYUCHYUK Ilhan
MAYDELL Eva
MIHAYLOVA Iskra
NOVAKOV Andrey
PENKOVA Tsvetelina
RADEV Emil
SLABAKOV Andrey
STANISHEV Sergei
VITANOV Petar
YONCHEVA Elena
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(2 juli 2019)
Tsjechische Republiek (21 leden)
BLAŠKO Hynek
CHARANZOVÁ Dita
DAVID Ivan
DLABAJOVÁ Martina
GREGOROVÁ Markéta
HLAVÁČEK Martin
KNOTEK Ondřej
KOLAJA Marcel
KONEČNÁ Kateřina
KOVAŘÍK Ondřej
MAXOVÁ Radka
NIEDERMAYER Luděk
PEKSA Mikuláš
POLČÁK Stanislav
POSPÍŠIL Jiří
ŠOJDROVÁ Michaela
TOŠENOVSKÝ Evžen
VONDRA Alexandr
VRECIONOVÁ Veronika
ZAHRADIL Jan
ZDECHOVSKÝ Tomáš
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(2 juli 2019)
Denemarken (13 leden)
AUKEN Margrete
CHRISTENSEN Asger
FUGLSANG Niels
GADE Søren
KOFOD Peter
LØKKEGAARD Morten
MELCHIOR Karen
PETER-HANSEN Kira Marie
PETERSEN Morten
SCHALDEMOSE Christel
VILLUMSEN Nikolaj
VIND Marianne (*)
WEISS Pernille
(*) Mandaat geldig per 2 juli 2019, d.w.z. de datum die vermeld is in de bekendmaking door de bevoegde nationale autoriteit van de verkiezing van mevrouw Marianne VIND ter vervanging van de heer Jeppe KOFOD, wiens besluit om de functie op te nemen van minister van de Deense regering en bijgevolg zijn mandaat als lid van het Europees Parlement niet in te leiden, door de Deense bekendgemaakt is op 27 juni 2019.
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(2 juli 2019)
Duitsland (96 leden)
ANDERSON Christine
ANDRESEN Rasmus
BARLEY Katarina
BECK Gunnar
BEER Nicola
BENTELE Hildegard
BERG Lars Patrick
BERGER Stefan
BISCHOFF Gabriele
BLOSS Michael
BOESELAGER Damian
BREYER Patrick
BUCHHEIT Markus
BUCHNER Klaus
BULLMAN Udo
BURKHARDT Delara
BUSCHMANN Martin
BÜTIKOFER Reinhard
CASPARY Daniel
CAVAZZINI Anna
DEMIREL Özlem
DEPARNAY-GRUNENBERG Anna
DOLESCHAL Christian
DÜPONT Lena
EHLER Christian
ERNST Cornelia
EROGLU Engin
ERTUG Ismail
FERBER Markus
FEST Nicolaus
FRANZ Romeo
FREUND Daniel
GAHLER Michael
GEBHARDT Evelyne
GEESE Alexandra
GEIER Jens
GEUKING Helmut
GIEGOLD Sven
GIESEKE Jens
GLÜCK Andreas
HAHN Henrike
HAHN Svenja
HÄUSLING Martin
HERBST Niclas
HERZBERGER-FOFANA Pierrette
HOHLMEIER Monika
JAHR Peter
KAMMEREVERT Petra
KELLER Ska
KÖRNER Moritz
KÖSTER Dietmar
KRAH Maximilian
KREHL Constanze
KUHS Joachim
LAGODINSKY Sergey
LANGE Bernd
LANGENSIEPEN Katrin
LIESE Peter
LIMMER Sylvia
LINS Norbert
MARQUARDT Erik
McALLISTER David
MEUTHEN Jörg
MICHELS Martina
MORTLER Marlene
MÜLLER Ulrike
NEUMANN Hannah
NEUSER Norbert
NIEBLER Angelika
NIENASS Niklas
NOICHL Maria
OETJEN Jan-Christoph
PAULUS Jutta
PIEPER Markus
RADTKE Dennis
REIL Guido
REINTKE Terry
SCHIRDEWAN Martin
SCHNEIDER Christine
SCHOLZ Helmut
SCHULZE Sven
SCHUSTER Joachim
SCHWAB Andreas
SEEKATZ Ralf
SEMSROTT Nico
SIMON Sven
SIPPEL Birgit
SONNEBORN Martin
VERHEYEN Sabine
VON CRAMON-TAUBADEL Viola
VOSS Axel
WALSMANN Marion
WEBER Manfred
WIELAND Rainer
WÖLKEN Tiemo
ZIMNIOK Bernhard
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(2 juli 2019)
Estland (6 leden)
ANSIP Andrus
KALJURAND Marina
MADISON Jaak
MIKSER Sven
PAET Urmas
TOOM Yana
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(2 juli 2019)
Ierland (11 leden)
CARTHY Matt
CUFFE Ciarán
DALY Clare
FITZGERALD Frances
FLANAGAN Luke Ming
KELLEHER Billy
KELLY Seán
McGUINNESS Mairead
O’SULLIVAN Grace
WALLACE Mick
WALSH Maria
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(2 juli 2019)
Griekenland (21 leden)
ANDROULAKIS Nikos
ARVANITIS Konstantinos
ASIMAKOPOULOU Anna-Michelle
FRAGKOS Emmanouil (*)
GEORGOULIS Alexis
KAILI Eva
KEFALOGIANNIS Manolis
KOKKALIS Petros
KONSTANTINOU Athanasios
KOULOGLOU Stelios
KOUNTOURA Elena
KYMPOUROPOULOS Stelios
KYRTSOS Georgios
LAGOS Ioannis
MEIMARAKIS Vangelis
NIKOLAOU-ALAVANOS Lefteris
PAPADAKIS Kostas
PAPADIMOULIS Dimitrios
SPYRAKI Maria
VELOPOULOS Kyriakos (**)
VOZEMBERG-VRIONIDI Elissavet
ZAGORAKIS Theodoros
(*) Mandaat geldig per 10 juli 2019, d.w.z. de datum van de bekendmaking door de bevoegde nationale autoriteit van de verkiezing van de heer Emmanouil FRAGKOS ter vervanging van de heer Kyriakos VELOPOULOS.
(**) Het mandaat van de heer Kyriakos VELOPOULOS liep af op 6 juli 2019.
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(2 juli 2019)
Spanje (54 leden)
AGUILAR Mazaly
AGUILERA Clara
ARIAS ECHEVERRÍA Pablo
BARRENA ARZA Pernando
BAUZÁ DÍAZ José Ramón
BENJUMEA BENJUMEA Isabel
BILBAO BARANDICA Izaskun
BUXADÉ VILLALBA Jorge
CAÑAS Jordi
del CASTILLO VERA Pilar
DURÁ FERRANDIS Estrella (*)
ESTARÀS FERRAGUT Rosa
FERNÁNDEZ Jonás
GÁLVEZ MUÑOZ Lina
GARCÍA DEL BLANCO Ibán
GARCÍA-MARGALLO Y MARFIL José Manuel
GARCÍA MUÑOZ Isabel
GARCÍA PÉREZ Iratxe
GARDIAZABAL RUBIAL Eider
GARICANO Luis
GONZÁLEZ Mónica Silvana
GONZÁLEZ CASARES Nicolás
GONZÁLEZ PONS Esteban
HOMS GINEL Alicia
LÓPEZ Javi
LÓPEZ AGUILAR Juan Fernando
LÓPEZ GIL Leopoldo
LÓPEZ-ISTÚRIZ WHITE Antonio
LUENA César
MAESTRE MARTÍN DE ALMAGRO Cristina
MALDONADO LÓPEZ Adriana
MILLÁN MON Francisco José
MONTSERRAT Dolors
MORENO SÁNCHEZ Javier
NART Javier
PAGAZAURTUNDÚA Maite
PINEDA Manu
REGO Sira
RIBA I GINER Diana
RODRÍGUEZ PALOP Eugenia
RODRÍGUEZ-PIÑERO Inma
RODRÍGUEZ RAMOS María Soraya
RUIZ DEVESA Domènec
SÁNCHEZ AMOR Nacho
SOLÍS PÉREZ Susana
TERTSCH Hermann
URBÁN CRESPO Miguel
URTASUN Ernest
VILLANUEVA RUIZ Idoia
ZARZALEJOS Javier
ZOIDO ÁLVAREZ Juan Ignacio
(*) Mandaat geldig per 2 juli 2019, na bekendmaking door de bevoegde nationale autoriteit van de verkiezing van mevrouw Estrella DURÁ FERRANDIS ter vervanging van de heer Josep BORRELL FONTELLES, die op 26 juni 2019 afstand had gedaan van zijn zetel en die de nodige verklaringen voor het onderzoek van zijn geloofsbrieven niet had ingediend.
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(2 juli 2019)
Frankrijk (74 leden)
ALFONSI François
ANDRIEU Eric
ANDROUËT Mathilde
AUBRY Manon
BARDELLA Jordan
BAY Nicolas
BEIGNEUX Aurelia
BELLAMY François-Xavier
BIJOUX Stéphane
BILDE Dominique
BITEAU Benoît
BOMPARD Manuel
BOYER Gilles
BRUNA Annika
BRUNET Sylvie
CANFIN Pascal
CARÊME Damien
CHABAUD Catherine
CHAIBI Leïla
COLIN-OESTERLÉ Nathalie
COLLARD Gilbert
CORMAND David
DANJEAN Arnaud
DECERLE Jérémy
DELBOS-CORFIELD Gwendoline
DELLI Karima
DIDIER Geoffroy
DURAND Pascal
EVREN Agnès
FARRENG Laurence
GARRAUD Jean-Paul
GLUCKSMANN Raphaël
GRISET Catherine
GRUDLER Christophe
GUETTA Bernard
GUILLAUME Sylvie
HAYER Valerie
HORTEFEUX Brice
JADOT Yannick
JALKH Jean-François
JAMET France
JORON Virginie
JUVIN Herve
KARLESKIND Pierre
KELLER Fabienne
LALUCQ Aurore
LAPORTE Hélène
LARROUTUROU Pierre
LEBRETON Gilles
LECHANTEUX Julie
LOISEAU Nathalie
MARIANI Thierry
MAUREL Emmanuel
MÉLIN Joëlle
MORANO Nadine
OLIVIER Philippe
OMARJEE Younous
PELLETIER Anne-Sophie
PIRBAKAS Maxette
RIQUET Dominique
RIVASI Michèle
RIVIÈRE Jérôme
ROOSE Caroline
ROUGÉ André
SANDER Anne
SATOURI Mounir
SÉJOURNÉ Stéphane
TOLLERET Irène
TOUSSAINT Marie
TRILLET-LENOIR Véronique
VEDRENNE Marie-Pierre
YENBOU Salima
YON-COURTIN Stéphanie
ZACHAROPOULOU Chrysoula
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(2 juli 2019)
Kroatië (11 leden)
BORZAN Biljana
FLEGO Valter
GLAVAK Sunčana (*)
KOLAKUŠIĆ Mislav
MATIĆ Predrag Fred
PICULA Tonino
RESSLER Karlo
SINČIĆ Ivan Vilibor
SOKOL Tomislav
ŠUICA Dubravka (**)
TOMAŠIĆ Ruža
ZOVKO Željana
(*) Mandaat geldig per 1 december 2019, datum van de bekendmaking door de bevoegde nationale autoriteit van de verkiezing van mevrouw Sunčana GLAVAK ter vervanging van mevrouw Dubravka ŠUICA.
Het mandaat van mevrouw Dubravka ŠUICA liep af op 30 november 2019.
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(2 juli 2019)
Italië (73 leden)
ADINOLFI Isabella
ADINOLFI Matteo
BALDASSARRE Simona
BARTOLO Pietro
BASSO Alessandra
BEGHIN Tiziana
BENIFEI Brando
BERLUSCONI Silvio
BIZZOTTO Mara
BONAFÈ Simona
BONFRISCO Anna
BORCHIA Paolo
CALENDA Carlo
CAMPOMENOSI Marco
CAROPPO Andrea
CASANOVA Massimo
CASTALDO Fabio Massimo
CECCARDI Susanna
CHINNICI Caterina
CIOCCA Angelo
CONTE Rosanna
CORRAO Ignazio
COZZOLINO Andrea
D’AMATO Rosa
DANTI Nicola (*)
DA RE Gianantonio
DE CASTRO Paolo
DONATO Francesca
DORFMANN Herbert
DREOSTO Marco
EVI Eleonora
FERRANDINO Giuseppe
FERRARA Laura
FIDANZA Carlo
FIOCCHI Pietro
FITTO Raffaele
FURORE Mario
GANCIA Gianna
GEMMA Chiara
GIARRUSSO Dino
GRANT Valentino
GUALMINI Elisabetta
GUALTIERI Roberto (**)
LANCINI Danilo Oscar
LIZZI Elena
MAJORINO Pierfrancesco
MARTUSCIELLO Fulvio
MILAZZO Giuseppe
MORETTI Alessandra
PANZA Alessandro
PATRICIELLO Aldo
PEDICINI Piernicola
PICIERNO Pina
PIGNEDOLI Sabrina
PISAPIA Giuliano
PROCACCINI Nicola
REGIMENTI Luisa
RINALDI Antonio Maria
ROBERTI Franco
RONDINELLI Daniela
SALINI Massimiliano
SARDONE Silvia
SASSOLI David Maria
SMERIGLIO Massimiliano
STANCANELLI Raffaele
TAJANI Antonio
TARDINO Annalisa
TINAGLI Irene
TOIA Patrizia
TOVAGLIERI Isabella
VUOLO Lucia
ZAMBELLI Stefania
ZANNI Marco
ZULLO Marco
(*) Mandaat geldig per 5 september 2019, de datum die vermeld is in de bekendmaking door de bevoegde nationale autoriteit van de verkiezing van de heer Nicola DANTI ter vervanging van de heer Roberto GUALTIERI.
(**) Het mandaat van de heer Roberto GUALTIERI liep af op 4 september 2019.
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(2 juli 2019)
Cyprus (6 leden)
CHRISTOFOROU Lefteris
FOURLAS Loukas
GEORGIOU Giorgios
KIZILYÜREK Niyazi
MAVRIDES Costas
PAPADAKIS Demetris
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(2 juli 2019)
Letland (8 leden)
AMERIKS Andris
IJABS Ivars
KALNIETE Sandra
MELBĀRDE Dace
UŠAKOVS Nils
VAIDERE Inese (*)
ZĪLE Roberts
ŽDANOKA Tatjana
(*) Mandaat geldig per 2 juli 2019, na bekendmaking door de bevoegde nationale autoriteit van de verkiezing van mevrouw Inese VAIDERE ter vervanging van de heer Valdis DOMBROVSKIS, die voor het begin van de negende zittingsperiode afstand had gedaan van zijn zetel en die de nodige verklaringen voor het onderzoek van zijn geloofsbrieven niet had ingediend.
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(2 juli 2019)
Litouwen (11 leden)
AUŠTREVIČIUS Petras
BLINKEVIČIŪTĖ Vilija
JAKELIŪNAS Stasys
JUKNEVIČIENĖ Rasa
KUBILIUS Andrius
MALDEIKIENĖ Aušra
MAŽYLIS Liudas
OLEKAS Juozas
ROPĖ Bronis
TOMAŠEVSKI Valdemar
USPASKICH Viktor
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(2 juli 2019)
Luxemburg (6 leden)
ANGEL Marc (*)
GOERENS Charles
HANSEN Christophe
METZ Tilly
SCHMIT Nicolas (**)
SEMEDO Monica
WISELER-LIMA Isabel
(*) Mandaat geldig per 10 december 2019, de datum die vermeld is in de officiële bekendmaking door de nationale autoriteiten van de verkiezing van de heer Marc ANGEL ter vervanging van de heer Nicolas SCHMIT.
(**) Het mandaat van de heer Nicolas SCHMIT liep af op 30 november 2019.
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(2 juli 2019)
Hongarije (21 leden)
ARA-KOVÁCS Attila
BOCSKOR Andrea
CSEH Katalin
DELI Andor
DEUTSCH Tamás
DOBREV Klára
DONÁTH Anna Júlia
GÁL Kinga
GYÖNGYÖSI Márton
GYŐRI Enikő
GYÜRK András
HIDVÉGHI Balázs
HÖLVÉNYI György
JÁRÓKA Lívia
KÓSA Ádám
MOLNÁR Csaba
RÓNAI Sándor
SZÁJER József
TÓTH Edina
TRÓCSÁNYI László
UJHELYI István
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(2 juli 2019)
Malta (6 leden)
AGIUS SALIBA Alex
CASA David
CUTAJAR Josianne
DALLI Miriam
METSOLA Roberta
SANT Alfred
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(2 juli 2019)
Nederland (26 leden)
AZMANI Malik
BERENDSEN Tom
CHAHIM Mohammed
van DALEN Peter
EICKHOUT Bas
EPPINK Derk Jan
HAZEKAMP Anja
HUITEMA Jan
JONGERIUS Agnes Maria
de LANGE Esther
LENAERS Jeroen
MANDERS Antonius
NAGTEGAAL Caroline
PIRI Kati
RAFAELA Samira
ROOKEN Rob
ROOS Rob
RUISSEN Bert-Jan
SCHREIJER-PIERIK Annie
SCHREINEMACHER Liesje
van SPARRENTAK Kim
STRIK Tineke
TANG Paul
TAX Vera
in 't VELD Sophia
WOLTERS Lara (*)
(*) Mandaat geldig per 4 juli 2019, datum van de bekendmaking door de bevoegde nationale autoriteit van de verkiezing van mevrouw Lara WOLTERS ter vervanging van de heer Frans TIMMERMANS, die de nodige verklaringen voor het onderzoek van zijn geloofsbrieven niet had ingediend en ervoor had gekozen het ambt te behouden van Europees commissaris.
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(2 juli 2019)
Oostenrijk (18 leden)
BERNHUBER Alexander
EDTSTADLER Karoline (*)
GAMON Claudia
HAIDER Roman
HEIDE Hannes
KARAS Othmar
MANDL Lukas
MAYER Georg
REGNER Evelyn
SCHIEDER Andreas
SCHMIEDTBAUER Simone
SIDL Günther
THALER Barbara
VANA Monika
VILIMSKY Harald
VOLLATH Bettina
WIENER Sarah
WINZIG Angelika
(*) Het mandaat van mevrouw Karoline EDTSTADLER liep af op 6 januari 2020.
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(2 juli 2019)
Polen (51 leden)
ADAMOWICZ Magdalena
ARŁUKOWICZ Bartosz
BALT Marek Paweł
BELKA Marek
BIEDROŃ Robert
BIELAN Adam
BRUDZIŃSKI Joachim Stanisław
BUZEK Jerzy
CIMOSZEWICZ Włodzimierz
CZARNECKI Ryszard
DUDA Jarosław
FOTYGA Anna
FRANKOWSKI Tomasz
HALICKI Andrzej
HETMAN Krzysztof
HÜBNER Danuta Maria
JAKI Patryk
JARUBAS Adam
JURGIEL Krzysztof
KALINOWSKI Jarosław
KARSKI Karol
KEMPA Beata
KLOC Izabela-Helena
KOHUT Łukasz
KOPACZ Ewa
KOPCIŃSKA Joanna
KRASNODĘBSKI Zdzisław
KRUK Elżbieta
KUŹMIUK Zbigniew
LEGUTKO Ryszard Antoni
LEWANDOWSKI Janusz
LIBERADZKI Bogusław
ŁUKACIJEWSKA Elżbieta Katarzyna
MAZUREK Beata
MILLER Leszek
MOŻDŻANOWSKA Andżelika Anna
OCHOJSKA Janina
OLBRYCHT Jan
PORĘBA Tomasz Piotr
RAFALSKA Elżbieta
RZOŃCA Bogdan
SARYUSZ-WOLSKI Jacek
SIKORSKI Radosław
SPUREK Sylwia
SZYDŁO Beata
THUN UND HOHENSTEIN Róża
TOBISZOWSKI Grzegorz
WASZCZYKOWSKI Witold Jan
WIŚNIEWSKA Jadwiga
ZALEWSKA Anna
ZŁOTOWSKI Kosma
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(2 juli 2019)
Portugal (21 leden)
AMARO Álvaro
CARVALHAIS Isabel (*)
CARVALHO Maria de Graça
CERDAS Sara
DIONÍSIO BRADFORD André Jorge (**)
FERNANDES José Manuel
FERREIRA João
GUERREIRO Francisco
GUSMÃO José
LEITÃO MARQUES Maria Manuel
MARQUES Margarida
MARQUES Pedro
MATIAS Marisa
MELO Nuno
MONTEIRO DE AGUIAR Cláudia
PEREIRA Lídia
PEREIRA Sandra
PIZARRO Manuel
RANGEL Paulo
SANTOS Isabel
SILVA PEREIRA Pedro
ZORRINHO Carlos
(*) Mandaat geldig per 3 september 2019, datum van de bekendmaking door de bevoegde nationale autoriteit van de verkiezing van mevrouw Isabel CARVALHAIS ter vervanging van de heer André Jorge DIONÍSIO BRADFORD.
(**) Het mandaat van de heer André Jorge DIONÍSIO BRADFORD liep af op 18 juli 2019.
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(2 juli 2019)
Roemenië (32 leden)
ARMAND Clotilde
AVRAM Carmen
BĂSESCU Traian
BENEA Adrian-Dragoş
BLAGA Vasile
BOGDAN Ioan-Rareş
BOTOŞ Vlad-Marius
BUDA Daniel
BUŞOI Cristian-Silviu
CIOLOŞ Dacian
CIUHODARU Tudor
CREŢU Corina
FALCĂ Gheorghe
GHINEA Cristian
GRAPINI Maria
HAVA Mircea-Gheorghe
MANDA Claudiu
MARINESCU Marian-Jean
MOTREANU Dan-Ştefan
MUREȘAN Siegfried
NICA Dan
NISTOR Gheorghe-Vlad (*)
PÎSLARU Dragoş
PLUMB Rovana
ŞTEFĂNUȚĂ Nicolae
STRUGARIU Ramona
TERHEŞ Cristian
TOMAC Eugen
TUDORACHE Dragoş
TUDOSE Mihai
VĂLEAN Adina-Ioana (**)
VINCZE Loránt
WINKLER Iuliu
(*) Mandaat geldig per 2 december 2019, de datum die vermeld is in de bekendmaking door de bevoegde nationale autoriteit van de verkiezing van de heer Gheorghe-Vlad NISTOR ter vervanging van mevrouw Adina-Ioana VĂLEAN.
(**) Het mandaat van mevrouw Adina-Ioana VĂLEAN liep af op 30 november 2019.
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(2 juli 2019)
Slovenië (8 leden)
BOGOVIČ Franc
BRGLEZ Milan
FAJON Tanja
GROŠELJ Klemen
JOVEVA Irena
NOVAK Ljudmila
TOMC Romana
ZVER Milan
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(2 juli 2019)
Slowakije (13 leden)
BEŇOVÁ Monika
BILČÍK Vladimír
ČÍŽ Miroslav
ĎURIŠ NICHOLSONOVÁ Lucia
HAJŠEL Robert
HOJSÍK Martin
JURZYKA Eugen
POLLÁK Peter
RADAČOVSKÝ Miroslav
ŠIMEČKA Michal
ŠTEFANEC Ivan
UHRÍK Milan
WIEZIK Michal
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(2 juli 2019)
Finland (13 leden)
HAKKARAINEN Teuvo
HAUTALA Heidi
HEINÄLUOMA Eero
HUHTASAARI Laura
KATAINEN Elsi
KUMPULA-NATRI Miapetra
MODIG Silvia
NIINISTÖ Ville
PEKKARINEN Mauri
PIETIKÄINEN Sirpa
SARVAMAA Petri
TORVALDS Nils
VIRKKUNEN Henna
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(2 juli 2019)
Zweden (20 leden)
AL-SAHLANI Abir
BERGKVIST Erik
BJÖRK Malin
DANIELSSON Johan
FEDERLEY Fredrick
FRITZON Heléne
GUTELAND Jytte
HOLMGREN Pär
INCIR Evin
KARLSBRO Karin
KOKALARI Arba
KUHNKE Alice
LEGA David
LUNDGREN Peter
POLFJÄRD Jessica
SKYTTEDAL Sara
STEGRUD Jessica
TOBÉ Tomas
WARBORN Jörgen
WEIMERS Charlie
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(2 juli 2019)
Verenigd Koninkrijk (73 leden)
AINSLIE Scott
ALLARD Christian
ANDERSON Martina
BEARDER Catherine
BENNION Phil
BROPHY Jane
BULL David
BULLOCK Jonathan
BUNTING Judith
CHOWNS Ellie
CORBETT Richard
DANCE Seb
DAUBNEY Martin Edward
DAVIES Chris
DE LUCY Belinda
DHAMIJA Dinesh
DODDS Diane
DOWDING Gina
ENGLAND KERR Andrew
EVANS Jill
FARAGE Nigel
FORMAN Lance
FOX Claire
GIBSON Barbara Ann
GILL Nathan
GILL Neena
GLANCY James Alexander
GRIFFIN Theresa
HABIB Ben
HANNAN Daniel
HARRIS Lucy Elizabeth
HEAVER Michael
HOOK Anthony
HORWOOD Martin
HOWARTH John
JONES Jackie
JORDAN Christina Sheila
KIRTON-DARLING Jude
LONG Naomi
LONGWORTH John
LOWE Rupert
MAGID Magid
McINTYRE Anthea
McLEOD Aileen
MOBARIK Nosheena
MOHAMMED Shaffaq
MONTEITH Brian
MORAES Claude
MUMMERY June Alison
NETHSINGHA Lucy
NEWTON DUNN Bill
OVERGAARD NIELSEN Henrik
PALMER Rory
PATTEN Matthew
PHILLIPS Alexandra Lesley
PHILLIPS Alexandra Louise Rosenfield
PORRITT Luisa
PUGH Jake
REES-MOGG Annunziata Mary
RITCHIE Sheila
ROWETT Catherine
ROWLAND Robert
SCOTT CATO Molly
SMITH Alyn (*)
STEDMAN-BRYCE Louis
TENNANT John David Edward
TICE Richard
VAN ORDEN Geoffrey
VOADEN Caroline
VON WIESE Irina
WARD Julie
WELLS James
WIDDECOMBE Ann
(*) Het mandaat van de heer Alyn SMITH liep af op 12 december 2019.
Le Pen/Parlement, C-208/03, EU:C:2005:429; Italië en Donnici/Parlement, C-393/07 en C-9/08, EU:C:2009:275; en Junqueras Vies, C-502/19, EU:C:2019:1115.
Benoeming van een lid van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
116k
42k
Besluit van het Europees Parlement van 30 januari 2020 over het voorstel tot benoeming van een lid van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad (N9-0005/2020[1] – C9-0009/2020 – 2020/0902(NLE))
– gezien het voorstel van de Commissie van 14 januari 2020 om de heer Pedro Machado te benoemen als lid van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad (C9-0009/2020),
– gezien artikel 56, lid 6, van Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010(1),
– gezien zijn resolutie van 14 maart 2019 over genderevenwicht bij benoemingen in de EU op het gebied van economische en monetaire zaken(2),
– gezien zijn resolutie van 16 januari 2020 over instellingen en organen in de economische en monetaire unie: belangenconflicten na uitdiensttreding bij de overheid voorkomen(3),
– gezien artikel 131 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0009/2020),
A. overwegende dat in artikel 56, lid 4, van Verordening (EU) nr. 806/2014 wordt bepaald dat de leden van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad (“de afwikkelingsraad”), naar wie wordt verwezen in artikel 43, lid 1, onder b), van die verordening, worden benoemd op basis van verdienste, vaardigheden, kennis van bancaire en financiële aangelegenheden en ervaring die relevant is op het gebied van financieel toezicht en financiële regelgeving alsook bankafwikkeling;
B. overwegende dat het Parlement het feit betreurt dat alle kandidaten mannen waren, ondanks de verplichtingen die zijn opgenomen in artikel 56, lid 4, van Verordening (EU) nr. 806/2014 en in weerwil van het herhaaldelijk aandringen van het Parlement om bij de presentatie van een lijst van kandidaten op genderevenwicht te letten; overwegende dat het Parlement betreurt dat vrouwen in leidinggevende posities op het gebied van bancaire en financiële diensten nog steeds ondervertegenwoordigd zijn en overwegende dat het Parlement eist dat bij de volgende benoeming het beginsel van genderevenwicht wordt gerespecteerd; overwegende dat alle EU- en nationale instellingen en organen concrete maatregelen moeten nemen om voor genderevenwicht te zorgen;
C. overwegende dat de Commissie op 13 november 2019 overeenkomstig artikel 56, lid 6, van Verordening (EU) nr. 806/2014 een shortlist heeft vastgesteld voor de functie van lid van de afwikkelingsraad, waarnaar wordt verwezen in artikel 43, lid 1, onder b), van die verordening;
D. overwegende dat de Commissie de shortlist overeenkomstig artikel 56, lid 6, van Verordening (EU) nr. 806/2014 aan het Parlement heeft toegezonden;
E. overwegende dat de Commissie op 14 januari 2020 een voorstel heeft goedgekeurd om de heer Pedro Machado te benoemen als lid van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad en als directeur Afwikkelingsplanning en -besluiten in de gemeenschappelijke afwikkelingsraad, en dat voorstel heeft toegezonden aan het Parlement;
F. overwegende dat de Commissie economische en monetaire zaken van het Parlement de kwalificaties van de voor de functie van lid van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad voorgedragen kandidaat heeft onderzocht, met name met het oog op de vereisten in artikel 56, lid 4, van Verordening (EU) nr. 806/2014;
G. overwegende dat de Commissie economische en monetaire zaken op 22 januari 2020 een hoorzitting heeft gehouden met Pedro Machado, tijdens welke hij een openingsverklaring heeft afgelegd en vervolgens vragen van de commissieleden heeft beantwoord;
1. hecht zijn goedkeuring aan de benoeming van Pedro Machado tot lid van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad voor een termijn van vijf jaar;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen van de lidstaten.
Benoeming van een lid van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
117k
42k
Besluit van het Europees Parlement van 30 januari 2020 over het voorstel tot benoeming van een lid van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad (N9-0005/2020[2] – C9-0010/2020 – 2020/0903(NLE))
– gezien het voorstel van de Commissie van 14 januari 2020 om de heer Jesús Saurina te benoemen als lid van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad (C9-0010/2020),
– gezien artikel 56, lid 6, van Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010(1),
– gezien zijn resolutie van 14 maart 2019 over genderevenwicht bij benoemingen in de EU op het gebied van economische en monetaire zaken(2),
– gezien zijn resolutie van 16 januari 2020 over instellingen en organen in de economische en monetaire unie: belangenconflicten na uitdiensttreding bij de overheid voorkomen(3),
– gezien artikel 131 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0011/2020),
A. overwegende dat in artikel 56, lid 4, van Verordening (EU) nr. 806/2014 wordt bepaald dat de leden van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad (“de afwikkelingsraad”), naar wie wordt verwezen in artikel 43, lid 1, onder b), van die verordening, worden benoemd op basis van verdienste, vaardigheden, kennis van bancaire en financiële aangelegenheden en ervaring die relevant is op het gebied van financieel toezicht en financiële regelgeving alsook bankafwikkeling;
B. overwegende dat het Parlement betreurt dat alle kandidaten mannen waren, ondanks de verplichtingen die zijn opgenomen in artikel 56, lid 4, van Verordening (EU) nr. 806/2014 en in weerwil van het herhaaldelijk aandringen van het Parlement om bij de presentatie van een lijst van kandidaten op genderevenwicht te letten; overwegende dat het Parlement betreurt dat vrouwen in leidinggevende posities op het gebied van bancaire en financiële diensten nog steeds ondervertegenwoordigd zijn en overwegende dat het Parlement eist dat bij de volgende benoeming het beginsel van genderevenwicht wordt gerespecteerd; overwegende dat alle EU- en nationale instellingen en organen concrete maatregelen moeten nemen om voor genderevenwicht te zorgen;
C. overwegende dat de Commissie op 13 november 2019 overeenkomstig artikel 56, lid 6, van Verordening (EU) nr. 806/2014 een shortlist heeft vastgesteld voor de functie van lid van de afwikkelingsraad, waarnaar wordt verwezen in artikel 43, lid 1, onder b), van die verordening;
D. overwegende dat de Commissie de shortlist overeenkomstig artikel 56, lid 6, van Verordening (EU) nr. 806/2014 aan het Parlement heeft toegezonden;
E. overwegende dat de Commissie op 14 januari 2020 een voorstel heeft goedgekeurd om de heer Jesús Saurina te benoemen als lid van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad en als directeur Afwikkelingsplanning en -besluiten in de gemeenschappelijke afwikkelingsraad, en dat voorstel heeft toegezonden aan het Parlement;
F. overwegende dat de Commissie economische en monetaire zaken van het Parlement vervolgens de kwalificaties van de voor de functie van lid van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad voorgedragen kandidaat heeft onderzocht, met name met het oog op de vereisten in artikel 56, lid 4, van Verordening (EU) nr. 806/2014;
G. overwegende dat de Commissie economische en monetaire zaken op 22 januari 2020 een hoorzitting heeft gehouden met de heer Jesús Saurina, tijdens welke hij een openingsverklaring heeft afgelegd en vervolgens vragen van de commissieleden heeft beantwoord;
1. hecht zijn goedkeuring aan de benoeming van Jesús Saurina tot lid van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad voor een termijn van vijf jaar;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen van de lidstaten.
Benoeming van de vicevoorzitter van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
116k
42k
Besluit van het Europees Parlement van 30 januari 2020 over het voorstel tot benoeming van de vicevoorzitter van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad (N9-0006/2020 – C9-0011/2020 – 2020/0904(NLE))
– gezien het voorstel van de Commissie van 14 januari 2020 om de heer Jan de Carpentier te benoemen als vicevoorzitter van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad (C9‑0011/2020),
– gezien artikel 56, lid 6, van Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010(1),
– gezien zijn resolutie van 14 maart 2019 over genderevenwicht bij benoemingen in de EU op het gebied van economische en monetaire zaken(2),
– gezien zijn resolutie van 16 januari 2020 over instellingen en organen in de economische en monetaire unie: belangenconflicten na uitdiensttreding bij de overheid voorkomen(3),
– gezien artikel 131 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0010/2020),
A. overwegende dat in artikel 56, lid 4, van Verordening (EU) nr. 806/2014 bepaald is dat de vicevoorzitter van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad wordt benoemd op basis van verdienste, vaardigheden, kennis van bancaire en financiële aangelegenheden en ervaring die relevant is op het gebied van financieel toezicht en financiële regelgeving alsook bankafwikkeling;
B. overwegende dat het Parlement betreurt dat alle kandidaten mannen waren, ondanks de verplichtingen die zijn opgenomen in artikel 56, lid 4, van Verordening (EU) nr. 806/2014 en in weerwil van het herhaaldelijk aandringen van het Parlement om bij de presentatie van een lijst van kandidaten op genderevenwicht te letten; overwegende dat het Parlement betreurt dat vrouwen in leidinggevende posities op het gebied van bancaire en financiële diensten nog steeds ondervertegenwoordigd zijn en overwegende dat het Parlement eist dat bij de volgende benoeming het beginsel van genderevenwicht wordt gerespecteerd; overwegende dat alle EU- en nationale instellingen en organen concrete maatregelen moeten nemen om voor genderevenwicht te zorgen;
C. overwegende dat de Commissie op 13 november 2019 overeenkomstig artikel 56, lid 6, van Verordening (EU) nr. 806/2014 een shortlist heeft vastgesteld voor de functie van vicevoorzitter van de afwikkelingsraad;
D. overwegende dat de Commissie de shortlist overeenkomstig artikel 56, lid 6, van Verordening (EU) nr. 806/2014 aan het Parlement heeft toegezonden;
E. overwegende dat de Commissie op 14 januari 2020 een voorstel heeft goedgekeurd om de heer Jan de Carpentier te benoemen als vicevoorzitter van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad en als directeur belast met het aansturen van de centrale diensten van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad en met het uitoefenen van toezicht op het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds, en dat voorstel heeft toegezonden aan het Parlement;
F. overwegende dat de Commissie economische en monetaire zaken van het Parlement vervolgens de kwalificaties van de voor de functie van vicevoorzitter van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad voorgedragen kandidaat heeft onderzocht, met name met het oog op de vereisten in artikel 56, lid 4, van Verordening (EU) nr. 806/2014;
G. overwegende dat de Commissie economische en monetaire zaken op 22 januari 2020 een hoorzitting heeft gehouden met Jan de Carpentier, tijdens welke hij een openingsverklaring heeft afgelegd en vervolgens vragen van de commissieleden heeft beantwoord;
1. hecht zijn goedkeuring aan de benoeming van Jan de Carpentier tot vicevoorzitter van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad voor een termijn van vijf jaar;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen van de lidstaten.
Benoeming van de uitvoerend directeur van de Europese Bankautoriteit
113k
42k
Besluit van het Europees Parlement van 30 januari 2020 over het voorstel voor de benoeming van de uitvoerend directeur van de Europese Bankautoriteit (N9-0003/2020 – C9-0006/2020 – 2020/0901(NLE))
– gezien het voorstel van de raad van toezichthouders van de Europese Bankautoriteit van 14 januari 2020 (C9‑0006/2020),
– gezien artikel 51, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie(1),
– gezien zijn resolutie van 14 maart 2019 over genderevenwicht bij benoemingen in de EU op het gebied van economische en monetaire zaken(2),
– gezien zijn resolutie van 16 januari 2020 over instellingen en organen in de economische en monetaire unie: belangenconflicten na uitdiensttreding bij de overheid voorkomen(3).
– gezien artikel 131 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9‑0008/2020),
A. overwegende dat de huidige uitvoerend directeur van de Europese Bankautoriteit heeft aangekondigd ontslag te nemen met ingang van 31 januari 2020;
B. overwegende dat de raad van toezichthouders van de Europese Bankautoriteit op 14 januari 2020, na een open selectieprocedure, heeft voorgesteld Gerry Cross te benoemen tot uitvoerend directeur voor een ambtstermijn van vijf jaar, overeenkomstig artikel 51, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1093/2010;
C. overwegende dat de Commissie economische en monetaire zaken op 22 januari 2020 een hoorzitting heeft gehouden met Gerry Cross, tijdens welke hij een openingsverklaring heeft afgelegd en vervolgens vragen van de commissieleden heeft beantwoord;
1. weigert zijn goedkeuring te hechten aan de benoeming van Gerry Cross tot uitvoerend directeur van de Europese Bankautoriteit en verzoekt om intrekking van de voordracht en de voorlegging van een nieuwe voordracht aan het Parlement;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Bankautoriteit en de regeringen van de lidstaten.
– gezien Richtlijn 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van radioapparatuur en tot intrekking van Richtlijn 1999/5/EG(1),
– gezien het memorandum van overeenstemming over de harmonisatie van een oplader voor mobiele telefoons van 5 juni 2009,
– gezien het memorandum van overeenstemming over de toekomstige oplossing voor het opladen van smartphones van 20 maart 2018,
– gezien het verslag van de Commissie van 11 november 2018 over de werking van de richtlijn radioapparatuur (2014/53/EU) (COM(2018)0740),
– gezien artikel 132, leden 2 en 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de eengemaakte markt de basis voor het economische succes van Europa, de hoeksteen van de Europese integratie en een motor voor groei en werkgelegenheid is en blijft;
B. overwegende dat het potentieel van de eengemaakte markt niet ten volle wordt benut en dat de aanhoudende fragmentatie van de markt voor opladers voor mobiele telefoons en andere kleine en middelgrote elektronische apparaten leidt tot meer elektronisch afval en frustratie bij de consumenten;
C. overwegende dat consumenten nog steeds verschillende opladers moeten kopen wanneer zij nieuwe toestellen kopen van verschillende verkopers, en verplicht zijn een nieuwe oplader te kopen wanneer ze een nieuw toestel kopen van dezelfde verkoper;
D. overwegende dat leden van het Europees Parlement al meer dan tien jaar aandringen op een universele oplader voor mobiele radioapparatuur, met inbegrip van mobiele telefoons, tablets, e‑readers, slimme camera’s, draagbare elektronica en andere kleine of middelgrote elektronische toestellen; overwegende dat de Commissie de gedelegeerde handeling tot aanvulling van Richtlijn 2014/53/EU betreffende radioapparatuur herhaaldelijk heeft uitgesteld;
E. overwegende dat de tijdige tenuitvoerlegging van vastgestelde EU-wetgeving door concrete wetgevende stappen van essentieel belang is voor de geloofwaardigheid van de Europese Unie, zowel ten aanzien van haar burgers als op het wereldtoneel;
F. overwegende dat vrijwillige overeenkomsten tussen bedrijven in de sector er weliswaar toe hebben geleid dat er veel minder soorten opladers op de markt zijn, maar geen universele oplaadoplossing hebben opgeleverd, en dat consumenten op de markt nog steeds met verschillende soorten opladers worden geconfronteerd;
G. overwegende dat jaarlijks ongeveer 50 miljoen ton elektronisch afval wordt gegenereerd, met een gemiddelde van meer dan 6 kg per persoon per jaar; overwegende dat de totale productie van elektronisch afval in Europa in 2016 in totaal 12,3 miljoen ton bedroeg, wat overeenkomt met gemiddeld 16,6 kg per inwoner(2); overwegende dat dit een onnodige ecologische voetafdruk achterlaat, die kan worden verminderd;
H. overwegende dat het Parlement in het kader van de Europese Groene Deal heeft aangedrongen op een ambitieus nieuw actieplan voor de circulaire economie dat de totale voetafdruk van de productie en de consumptie in de EU ten aanzien van milieu en hulpbronnen te verminderen, met als voornaamste prioriteiten hulpbronnenefficiëntie, nul verontreiniging en afvalpreventie;
I. overwegende dat de consumententrends in de afgelopen tien jaar laten zien dat steeds meer mensen meer dan één apparaat bezitten en dat de levensduur van bepaalde radioapparatuur, bv. smartphones, korter wordt; overwegende dat oudere apparatuur dikwijls vervangen wordt omdat ze als achterhaald wordt beschouwd; overwegende dat als gevolg van deze trends nog meer elektronisch afval wordt geproduceerd, waaronder opladers;
J. overwegende dat consumenten veel verschillende opladers voor soortgelijke, op batterijen werkende apparaten bezitten, gebruiken en vaak bij zich hebben; overwegende dat het huidige overaanbod aan opladers buitensporige kosten en ongemak voor de consumenten met zich brengt en een onnodige ecologische voetafdruk achterlaat;
K. overwegende dat mensen tegenwoordig in tal van dagelijkse situaties afhankelijk zijn van hun mobiele apparatuur, in het bijzonder in noodgevallen of op reis, ook door het gebrek aan openbare telefoons; overwegende dat mensen afhankelijk zijn van een makkelijk oplaadbare mobiele telefoon om snel toegang te krijgen tot essentiële diensten en onmisbare instrumenten zoals betaalmiddelen, zoekmachines, navigatie-apparatuur enz.; overwegende dat mobiele toestellen een essentieel instrument zijn om ten volle aan de samenleving te kunnen deelnemen;
1. hamert erop dat het de EU dringend regelgeving moet vaststellen om de hoeveelheid elektronisch afval te verminderen en consumenten in staat te stellen duurzame keuzes te maken en ten volle deel te nemen aan een efficiënte en goed functionerende interne markt;
2. verzoekt de Commissie onverwijld de resultaten van de effectbeoordeling van de invoering van universele opladers voor mobiele telefoons en andere compatibele apparaten voor te leggen en te publiceren zodat er bindende bepalingen kunnen worden voorgesteld;
3. benadrukt dat er dringend behoefte is aan een norm voor een universele oplader voor mobiele radioapparatuur om verdere fragmentering van de interne markt te voorkomen;
4. verzoekt de Commissie daarom onverwijld werk te maken van de invoering van de gemeenschappelijke oplader door uiterlijk in juli 2020 de gedelegeerde handeling tot aanvulling van Richtlijn 2014/53/EU betreffende radioapparatuur en tot vaststelling van een norm voor een universele oplader voor mobiele telefoons en andere kleine en middelgrote radioapparatuur vast te stellen of, zo nodig, door uiterlijk in juli 2020 een wetgevingsmaatregel vast te stellen;
5. wijst erop dat de Commissie er, zonder innovatie te belemmeren, voor moet zorgen dat het wetgevingskader voor een universele oplader regelmatig wordt getoetst om rekening te houden met de technische vooruitgang; wijst nogmaals op het belang van onderzoek en innovatie op dit gebied om de bestaande technologieën te verbeteren en nieuwe technologieën uit te vinden;
6. wijst erop dat het gebruik van draadloze oplaadtechnologie bijkomende potentiële voordelen inhoudt, zoals minder elektronisch afval; onderstreept dat veel mobiele telefoons al draadloos kunnen worden opgeladen en dat fragmentering op dit vlak moet worden voorkomen; vraagt de Commissie daarom maatregelen te nemen om de interoperabiliteit van verschillende draadloze opladers met verschillende mobiele radioapparatuur zo goed mogelijk te waarborgen;
7. herinnert eraan dat de Europese normalisatieorganisaties, overeenkomstig de normalisatieverordening(3), de participatie van relevante belanghebbenden, waaronder in dit verband kmo-organisaties, milieuorganisaties, personen met een handicap, ouderen en consumenten, moeten faciliteren;
8. is van mening dat de Commissie wetgevingsinitiatieven moet overwegen om ervoor te zorgen dat in de lidstaten meer kabels en opladers worden ingezameld en gerecycleerd;
9. dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat consumenten niet langer worden verplicht met elk nieuw toestel nieuwe opladers te kopen, zodat er jaarlijks minder opladers worden geproduceerd; is van mening dat ontkoppelingsstrategieën meer milieuvoordelen zouden opleveren; benadrukt tegelijk dat bij maatregelen met het oog op ontkoppeling mogelijk hogere prijzen voor de consument moeten worden vermeden; onderstreept voorts dat ontkoppelingsstrategieën samen met een universele oplaadoplossing moeten worden ingevoerd, omdat de doelstellingen van de richtlijn anders niet zouden worden verwezenlijkt;
10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.
Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad, PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12.
Loonkloof tussen mannen en vrouwen
147k
50k
Resolutie van het Europees Parlement van 30 januari 2020 over de loonkloof tussen mannen en vrouwen (2019/2870(RSP))
– gezien artikel 2 en artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),
– gezien de artikelen 8, 151, 153 en 157 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de bepalingen over de gelijkheid van vrouwen en mannen,
– gezien de artikelen 22 en 25 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens,
– gezien de Europese pijler voor sociale rechten, met name de beginselen 2, 3, 6, 9 en 15,
– gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN en de bijbehorende doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG’s), met name doelstellingen 1, 5, 8 en 10 en de bijbehorende streefcijfers en indicatoren,
– gezien het Verdrag betreffende gelijke beloning uit 1951 en het Verdrag inzake geweld en intimidatie van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) uit 2019,
– gezien de aanbeveling van de Commissie van 7 maart 2014 “Het beginsel van gelijke beloning voor mannen en vrouwen versterken door transparantie”(1),
– gezien de strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015 (COM(2010)0491) van de Commissie,
– gezien het Strategisch engagement voor gendergelijkheid 2016-2019 van de Commissie,
– gezien het EU-actieplan 2017-2019 van de Commissie: De loonkloof tussen vrouwen en mannen aanpakken (COM(2017)0678),
– gezien het verslag van de Commissie van 2019 over de gelijkheid van mannen en vrouwen in de EU,
– gezien Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep(2) en Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad(3),
– gezien de gendergelijkheidsindex van het Europees Instituut voor gendergelijkheid, met name het verslag 2019 bij de index,
– gezien de conclusies van de Raad van 7 maart 2011 over het Europees pact voor gendergelijkheid 2011-2020(4),
– gezien de conclusies van de Raad van 18 juni 2015 over gelijke inkomenskansen voor vrouwen en mannen: de pensioengenderkloof dichten,
– gezien de conclusies van de Raad van 13 juni 2019 over het dichten van de loonkloof tussen mannen en vrouwen: kernbeleid en kernmaatregelen,
– gezien de conclusies van de Raad van 10 december 2019 over gendergelijke economieën in de EU: volgende stappen,
– gezien zijn resolutie van 24 mei 2012 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke of gelijkwaardige arbeid(5),
– gezien zijn resolutie van 26 mei 2016 over armoede: een genderperspectief(6),
– gezien zijn resolutie van 19 januari 2017 over een Europese pijler van sociale rechten(7),
– gezien de resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2017 over de noodzaak van een EU-strategie tot beëindiging en preventie van de genderpensioenkloof(8),
– gezien de resolutie van het Europees Parlement van 3 oktober 2017 over de economische empowerment van vrouwen in de particuliere en openbare sector in de EU(9),
– gezien zijn resolutie van 16 november 2017 over de bestrijding van ongelijkheid als hefboom om het scheppen van banen en groei te stimuleren(10),
– gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat gendergelijkheid een van de gemeenschappelijke en fundamentele beginselen van de Europese Unie is, zoals vastgelegd in artikel 2 en artikel 3, lid 3, van het VEU, artikel 8 van het VWEU en artikel 23 van het Handvest van de grondrechten; overwegende dat in artikel 157 VWEU expliciet staat verwoord dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke of gelijkwaardige arbeid wordt toegepast; overwegende dat economische onafhankelijkheid een essentiële voorwaarde is voor de zelfontplooiing van vrouwen en mannen en dat het waarborgen van gelijke toegang tot financiële middelen cruciaal is voor het proces om gendergelijkheid te bewerkstelligen;
B. overwegende dat in beginsel 2 van de Europese pijler van sociale rechten wordt gesteld dat “gelijke behandeling en gelijke kansen voor vrouwen en mannen moet worden gewaarborgd en bevorderd op alle vlakken, waaronder dat van de participatie op de arbeidsmarkt, arbeidsvoorwaarden en loopbaanontwikkeling” en dat “vrouwen en mannen recht [hebben] op gelijke beloning voor gelijkwaardige arbeid”;
C. overwegende dat de aanbeveling van de Commissie van 2014 een reeks kernmaatregelen bevat om de lidstaten te helpen bij het vergroten van de transparantie en het versterken van het beginsel van gelijke beloning van mannen en vrouwen; overwegende dat deze maatregelen het recht van werknemers omvatten om informatie te verkrijgen over loonniveaus, loonrapportages, loonaudits, collectieve onderhandelingen, statistieken en administratieve gegevens, gegevensbescherming, een verduidelijking van het concept van gelijkwaardige arbeid, functiewaarderings- en classificatiesystemen, steun voor organen voor de bevordering van gelijke behandeling, consequente monitoring en handhaving van rechtsmiddelen, en bewustmakingsactiviteiten;
D. overwegende dat de inkomens van vrouwen in de hele EU onevenredig lager zijn dan die van mannen; overwegende dat volgens de meest recente cijfers van de Commissie het verschil in uurloon tussen mannen en vrouwen in de EU 16 % bedraagt, hoewel dit per lidstaat aanzienlijk verschilt; overwegende dat de loonkloof tussen mannen en vrouwen oploopt tot 40 % wanneer ook de werkgelegenheidspercentages en de totale arbeidsmarktparticipatie in aanmerking worden genomen; overwegende dat slechts 8,7 % van de mannen in de EU in deeltijd werkt en dat bijna een derde van de vrouwen in de EU (31,3 %) dit doet; overwegende dat er een specifieke negatieve correlatie bestaat tussen de vervrouwelijking van een beroep en het loonniveau, zoals blijkt uit de daling van de gemiddelde lonen in bedrijven waar 65 % of meer van de werknemers vrouw is;
E. overwegende dat de loonkloof tussen mannen en vrouwen wordt omschreven als het verschil tussen het gemiddelde bruto-uurloon van mannen en vrouwen, dat wordt uitgedrukt als percentage van het gemiddelde bruto-uurloon van mannen; overwegende dat ongeveer twee derde van de loonkloof tussen mannen en vrouwen niet kan worden verklaard door genderverschillen in arbeidsmarktkenmerken zoals leeftijd, ervaring en opleiding, beroepscategorie of werktijden en andere waarneembare kenmerken, wat dus duidt op een duidelijke discriminerende factor, waarbij discriminatie op grond van geslacht andere vormen van discriminatie in de hand werkt; overwegende dat een intersectionele benadering van cruciaal belang is om inzicht te krijgen in de verschillende vormen van discriminatie die de loonkloof tussen mannen en vrouwen nog verder vergroten voor vrouwen vanwege de combinatie van identiteiten en de wisselwerking van gender en andere sociale factoren;
F. overwegende dat de economische emancipatie van vrouwen essentieel is om de loonkloof tussen mannen en vrouwen op te heffen; overwegende dat het nemen van maatregelen op dit gebied niet alleen een kwestie van billijkheid is, maar ook een economische noodzaak, aangezien het economische verlies dat het gevolg is van de arbeidsparticipatiekloof tussen mannen en vrouwen ongeveer 370 miljard EUR per jaar bedraagt(11); overwegende dat als vrouwen niet hetzelfde loon betaald krijgen, hun mogelijkheden beperkt zijn om economisch onafhankelijk te worden en dus ook om volledig op eigen benen te kunnen staan; overwegende dat volgens het Institute for Women’s Policy Research het armoedecijfer onder werkende vrouwen kan dalen van 8,0 % naar 3,8 % als vrouwen hetzelfde loon kregen als mannen; overwegende dat 2,5 miljoen van de 5,6 miljoen kinderen die vandaag de dag in armoede leven, niet meer arm zouden zijn als de loonkloof tussen mannen en vrouwen werd gedicht;
G. overwegende dat de genderkloof in het brutomaandloon onder werknemers tussen 15 en 24 jaar (7 %) meer dan vijf keer lager was dan bij werknemers van 65 jaar of ouder (genderkloof van 38 %); overwegende dat er ook sprake is van een “moederschapsloonkloof”, met loonverschillen tussen vrouwen met resp. zonder afhankelijke kinderen, alsook tussen moeders en vaders; overwegende dat armoede het meest voorkomt in gezinnen waar vrouwen de enige kostwinner zijn, waarbij 35 % van de alleenstaande moeders in de EU in 2017 het risico liep in armoede te vervallen, tegenover 28 % van de alleenstaande vaders(12);
H. overwegende dat zorg een fundamentele pijler van onze samenleving is, die voor een groot deel door vrouwen wordt uitgevoerd; overwegende dat deze onevenwichtigheid tot uiting komt in de loon- en pensioenkloof tussen mannen en vrouwen; overwegende dat het moederschap en de zorg voor kinderen en voor oudere, zieke of gehandicapte familieleden en andere hulpbehoevenden extra of soms voltijds werk betekenen, dat bijna uitsluitend door vrouwen wordt verricht; overwegende dat dit tot uiting komt in de segregatie op de arbeidsmarkt en hogere percentage vrouwen dat in deeltijd werkt, tegen een lager uurloon, met loopbaanonderbrekingen en minder gewerkte jaren; overwegende dat dit werk vaak niet wordt betaald en niet naar behoren wordt gewaardeerd door de samenleving, ook al is het van groot maatschappelijk belang en draagt het bij tot het sociale welzijn;
I. overwegende dat meer dan de helft van de vrouwen in de werkende leeftijd met een handicap economisch inactief is; overwegende dat het percentage vrouwen met een handicap in alle lidstaten dat te maken heeft met ernstige materiële deprivatie hoger is dan van vrouwen zonder handicap;
J. overwegende dat het noodzakelijk is de rechten van de vrouw in de wetgeving en in de praktijk te verdedigen en maatregelen te nemen ter bestrijding van alle vormen van uitbuiting, geweld, onderdrukking en ongelijkheid tussen vrouwen en mannen;
K. overwegende dat een van de gevolgen van de loonkloof tussen mannen en vrouwen een genderkloof van 37 % in pensioeninkomsten is, een situatie die de komende decennia nog zal aanhouden, en een ongelijke mate van economische onafhankelijkheid tussen vrouwen en mannen, waarbij één op de vijf vrouwelijke werknemers in de EU in de laagste loongroep valt, en slechts één op de tien mannen; overwegende dat het terugdringen van de pensioenkloof ook een kwestie van solidariteit tussen de generaties is;
L. overwegende dat deze pensioenkloof het gevolg is van de opeenstapeling van ongelijkheden waarmee vrouwen in de loop van hun beroepsleven te maken krijgen, van de perioden van afwezigheid van de arbeidsmarkt waartoe vrouwen gedwongen worden wegens diverse vormen van ongelijkheid en discriminatie, en van lagere lonen en loondiscriminatie; overwegende dat het om de pensioenongelijkheden weg te nemen en de pensioenen in het algemeen te beschermen en te verhogen, absoluut noodzakelijk is dat socialezekerheidsstelsels deel blijven uitmaken van de publieke ruimte en blijven berusten op de beginselen van solidariteit en herverdeling, en dat er tot het uiterste moet worden gegaan om onzeker en gedereguleerd werk te bestrijden;
M. overwegende dat de loonkloof tussen mannen en vrouwen en de oorzaken ervan schadelijke gevolgen hebben voor vrouwen en dat die exponentieel toenemen in de loop van hun leven, culminerend in een pensioenkloof tussen mannen en vrouwen die momenteel twee keer zo groot is als de loonkloof; overwegende dat het risico op armoede in de loop van het leven sterk toeneemt, waardoor het effect van loonverschillen geleidelijk toeneemt; overwegende dat armoede onder personen van 75 jaar en ouder voornamelijk voorkomt bij vrouwen, met name vanwege onbetaalde zorgtaken die vooral vrouwen op zich nemen, levenslange verschillen in loon en arbeidsduur met de lagere pensioenen die daar het gevolg van zijn, de afwijkende pensioenleeftijd voor mannen en vrouwen in sommige lidstaten, en het feit dat meer oudere vrouwen alleen wonen;
N. overwegende dat Richtlijn 2006/54/EG heeft bijgedragen tot de verbetering van de situatie van vrouwen op de arbeidsmarkt, maar niet heeft geleid tot ingrijpende wijzigingen in de wetgeving inzake het dichten van de loonkloof tussen mannen en vrouwen in veel lidstaten;
O. overwegende dat loontransparantie een cruciale rol kan spelen bij het bewerkstelligen van aanzienlijke vooruitgang bij de aanpak van de loonkloof tussen mannen en vrouwen, aangezien daarmee de onderwaardering van het werk van vrouwen aan het licht komt en de gendergerelateerde segmentering van de arbeidsmarkt wordt benadrukt, onder meer via instrumenten die objectieve criteria aanreiken om een genderneutrale beoordeling en de vergelijkbaarheid van de waarde van werk in verschillende banen en sectoren mogelijk te maken;
P. overwegende dat genderneutrale functiewaarderingsmethodes essentieel zijn om functies te kunnen vergelijken op grond van het belang en de complexiteit ervan, teneinde te kunnen bepalen hoe een functie zich verhoudt tot een andere functie in een bepaalde sector of organisatie, ongeacht of deze vervuld wordt door een man of een vrouw;
Q. overwegende dat vanwege het risico op armoede en een geringere mate van financiële autonomie ten gevolge van zowel de loon- als de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen vrouwen meer worden blootgesteld aan gendergerelateerd geweld, met name huiselijk geweld, waardoor het moeilijker wordt voor hen om uit een gewelddadige relatie te stappen; overwegende dat volgens de VN bijna 35 % van de vrouwen wereldwijd psychologische of seksuele intimidatie op de werkplek of intimidatie met ernstige gevolgen voor de persoonlijke en professionele ambities ervaren, wat schadelijk is voor hun gevoel van eigenwaarde en voor hun onderhandelingspositie met het oog op een eerlijkere beloning;
R. overwegende dat er tal van oorzaken zijn voor de loonkloof tussen mannen en vrouwen, die uit zowel structurele als culturele factoren bestaan, enerzijds arbeidsmarkten en sectoren waar gendersegregatie heerst, een gebrek aan opties en diensten voor een beter evenwicht tussen werk en privéleven, aangezien vrouwen de hoofdverzorger zijn van zowel kinderen als andere afhankelijke personen, de nog altijd aanwezige “glazen plafonds” waardoor vrouwen niet de mogelijkheid hebben door te stoten tot de top en dus ook geen topsalaris kunnen verdienen, en anderzijds de genderstereotypes over de rol en ambities van vrouwen, gendervooroordelen in loonstructuren en instellingen waar lonen worden vastgesteld, en diepgewortelde verwachtingen ten aanzien van de rol van vrouwen als moeder die leiden tot loopbaanonderbrekingen of deeltijdwerk, alsmede een gebrek aan loontransparantie;
S. overwegende dat er tal van structurele en vaak met elkaar verband houdende oorzaken zijn voor de loonkloof tussen mannen en vrouwen en de daarmee samenhangende verschillen in verdiensten en pensioenen; overwegende dat deze oorzaken kunnen worden ingedeeld in twee categorieën: oorzaken die ogenschijnlijk “verklaard” kunnen worden door verschillen in arbeidsmarktkenmerken van vrouwen en mannen, en oorzaken die ogenschijnlijk “onverklaard” blijven door dergelijke kenmerken, waarbij de loonkloof tussen mannen en vrouwen in bijna alle landen ter wereld in de laatste categorie valt;
T. overwegende dat deze verschillen in arbeidsmarktkenmerken van vrouwen en mannen onder andere leeftijd, ervaring en onderwijs, beroepssector of arbeidstijd zijn; overwegende dat deze verschillen tot uiting komen in het feit dat vrouwen vaker deeltijds werken, geconfronteerd worden met het glazen plafond in bedrijven, werken in door vrouwen gedomineerde en slechter betaalde sectoren en functies of vaak de primaire verantwoordelijkheid moeten nemen voor de zorg voor hun gezin ten gevolge van gendergebonden sociale normen, die ertoe leiden dat zij gedurende bepaalde periodes niet kunnen werken; overwegende dat de grotere “onverklaarde” categorie kan worden toegeschreven aan genderstereotypen, loondiscriminatie en de veelvuldige onderwaardering – zowel direct als indirect – van door vrouwen gedomineerde banen, hetgeen een verborgen fenomeen blijft dat doeltreffender moet worden aangepakt;
U. overwegende dat bijna 60 % van de afgestudeerden in de EU weliswaar vrouw is, maar dat zij ondervertegenwoordigd blijven in de wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (STEM) en digitale loopbanen; benadrukt dat de beroepsmatige ongelijkheid die hieruit voortvloeit nieuwe vormen aanneemt en dat, ondanks de investeringen in onderwijs, de kans dat jonge vrouwen economisch inactief zijn, nog steeds twee keer zo groot is als bij jonge mannen;
1. herinnert eraan dat een gelijke beloning voor gelijke of gelijkwaardige arbeid een van de grondbeginselen van de EU is en dat de lidstaten verplicht zijn discriminatie op grond van geslacht met betrekking tot alle aspecten van en voorwaarden voor beloning voor gelijke of gelijkwaardige arbeid uit te bannen; betreurt het ten zeerste dat de loonkloof tussen mannen en vrouwen voor gelijkwaardige arbeid blijft bestaan, waarbij er het afgelopen decennium slechts sprake was van een minimale verbetering van het EU-gemiddelde;
2. verzoekt de Commissie met een ambitieuze nieuwe EU-strategie voor gendergelijkheid te komen, die voortborduurt op de vorige strategie en op strategische betrokkenheid en die bindende maatregelen inzake de loonkloof tussen mannen en vrouwen en loontransparantie moet omvatten, alsook duidelijke doelstellingen en monitoringprocessen om gendergelijkheid te bevorderen en vooruitgang te meten in de richting van de verwezenlijking ervan, met name wat betreft de gerelateerde verschillen in verdiensten en de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen en de bevordering van vrouwen en mannen als gelijkwaardige kostwinners en verzorgers;
3. wijst erop dat de loonkloof tussen mannen en vrouwen en de oorzaken ervan, voor vrouwen schadelijke gevolgen hebben die exponentieel toenemen in de loop van hun leven, culminerend in een pensioenkloof tussen mannen en vrouwen die meer dan het dubbele is van de loonkloof; wijst erop dat vrouwen meer dan mannen het risico lopen om op oudere leeftijd in armoede terecht te komen, als gevolg van levenslange verschillen in loon en arbeidstijd, verschillende pensioenleeftijden voor mannen en vrouwen in sommige lidstaten, en het feit dat er meer alleenstaande oudere vrouwen zijn; verzoekt de lidstaten specifieke maatregelen te nemen om het risico op armoede voor oudere vrouwen tegen te gaan, niet alleen door de pensioenen te verhogen maar ook door sociale ondersteuning te bieden; herhaalt dat er enerzijds moet worden gepleit voor arbeidsregelgeving op basis van meer arbeidsrechten, gereguleerd werk en een verbod op onzeker werk, en dat er anderzijds moet worden ingezet op het herstel, de verdediging en de bevordering van collectieve onderhandelingen, als een beslissend instrument voor het wegwerken van ongelijkheden, met name op het gebied van salarissen, en voor het beschermen en versterken van de arbeidsrechten;
4. verzoekt om de onmiddellijke herziening en een ambitieuze actualisering van het actieplan voor de loonkloof tussen mannen en vrouwen uiterlijk aan het eind van 2020, waarin duidelijke doelstellingen voor de lidstaten moeten worden vastgesteld om de loonkloof tussen mannen en vrouwen de komende vijf jaar te verkleinen en ervoor te zorgen dat dergelijke doelstellingen in de landenspecifieke aanbevelingen in aanmerking worden genomen; wijst er met name op dat in het nieuwe actieplan een intersectioneel perspectief moet worden opgenomen; verzoekt de Commissie bijzondere aandacht te besteden aan de factoren die leiden tot de pensioenkloof in het kader van het actieplan, en te beoordelen of er behoefte is aan specifieke maatregelen om deze kloof op Europees en nationaal niveau terug te dringen;
5. verzoekt de lidstaten hun inspanningen op te voeren om de loonkloof tussen mannen en vrouwen weg te werken door het beginsel van gelijke beloning voor gelijk of gelijkwaardig werk af te dwingen, niet alleen door middel van wetgeving en maatregelen ter bestrijding van loondiscriminatie, maar ook door in te zetten op het herstel, de bevordering en de verdediging van collectieve onderhandelingen; dringt voorts aan op maatregelen ter bestrijding van verticale en horizontale segregatie op de arbeidsmarkt en van discriminerende praktijken bij de besluitvorming over aanwerving en bevordering; dringt aan op maatregelen voor meer sociale bescherming op het vlak van moederschap, werkloosheid, ziekte, arbeidsongevallen en beroepsziekten;
6. is ingenomen met de toezegging van zowel de voorzitter van de Commissie als de commissaris voor gelijkheid om in de eerste honderd dagen van het mandaat van de Commissie bindende maatregelen voor loontransparantie in te voeren; is van mening dat de op stapel staande richtlijn krachtige handhavingsmaatregelen moet omvatten voor wie de richtlijn niet naleeft, zowel op de particuliere als op de publieke sector van toepassing moet zijn, afdoende rekening houdend met de specifieke kenmerken van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), alsook op het gehele beloningspakket, met inbegrip van alle onderdelen daarvan, en een ruime werkingssfeer moet hebben; verzoekt de Commissie de invoering van concrete maatregelen te overwegen, voortbouwend op haar aanbeveling uit 2014, zoals a) de vaststelling van duidelijke criteria voor de beoordeling van de waarde van werk, b) genderneutrale functiewaarderings- en classificatiesystemen, c) controles van en verslagen over het loon van mannen en vrouwen om gelijke beloning te waarborgen, d) het recht van werknemers op volledige looninformatie en op verhaal, en e) duidelijke doelstellingen voor de prestaties van bedrijven op het gebied van gelijke behandeling; is er sterk van overtuigd dat dergelijke maatregelen noodzakelijk zijn om gevallen van loondiscriminatie vast te stellen, zodat werknemers weloverwogen beslissingen kunnen nemen en waar nodig maatregelen kunnen nemen; verzoekt de Commissie de rol van de sociale partners en van collectieve onderhandelingen op alle niveaus (nationaal, sectoraal, lokaal en in bedrijven) in de nieuwe wetgeving inzake loontransparantie te bevorderen;
7. verzoekt de Commissie het initiatief inzake loontransparantie aan te vullen met de uitwerking - in nauw overleg met de sociale partners - en invoering van richtsnoeren voor genderneutrale functiewaarderings- en classificatiesystemen en de vaststelling van duidelijke criteria (zoals kwalificaties, verantwoordelijkheidsniveau, lichamelijke en geestelijke belasting, ploegendienst enz.) voor de beoordeling van de waarde van werk, zodat het mogelijk wordt om de waarde van werk in verschillende banen en sectoren te vergelijken en op die manier voor eerlijkere verloning te zorgen voor werk in door vrouwen gedomineerde sectoren, dat immers over het algemeen minder wordt gewaardeerd en bijgevolg minder goed wordt betaald dan werk in door mannen gedomineerde sectoren;
8. verzoekt de Commissie de huidige evaluatie van de werking en de tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving inzake gelijke beloning en het beginsel van gelijke beloning als basis te nemen voor haar optreden, en een tijdige herziening van Richtlijn 2006/54/EG voor te leggen teneinde de bestaande wetgeving inzake het beginsel van gelijke beloning in de praktijk te actualiseren en te verbeteren, de handhaving te verbeteren in overeenstemming met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) en het verbod op discriminatie op grond van seksuele gerichtheid, genderidentiteit of geslachtsverandering op te nemen; dringt aan op een betere toegang tot de rechter en op de invoering van sterkere procedurele rechten om loondiscriminatie te bestrijden;
9. wijst erop dat in het verslag van de Commissie van 2017 over de tenuitvoerlegging van de aanbeveling van de Commissie “Het beginsel van gelijke beloning voor mannen en vrouwen versterken door transparantie” (COM(2017)0671) werd geconcludeerd dat de maatregelen niet doeltreffend waren en dat de uitvoering ervan ontoereikend was; is daarom verheugd over de toezegging van de voorzitter van de Commissie in haar politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie 2019-2024 dat het beginsel van gelijke beloning voor gelijke arbeid het grondbeginsel van een nieuwe Europese genderstrategie zal zijn, en is verder verheugd over de erkenning dat gendergelijkheid een cruciaal onderdeel is van economische groei, alsook onlosmakelijk verbonden is met grondrechten en billijkheid;
10. herhaalt zijn oproep om van de Europese pijler van sociale rechten, die opwaartse convergentie bevordert, een realiteit te maken, zowel op het niveau van de EU als op het niveau van de lidstaten, om te zorgen voor gelijke behandeling en gelijke kansen voor vrouwen en mannen, alsook om het recht op gelijke beloning voor gelijke of gelijkwaardige arbeid voor vrouwen en mannen te waarborgen; benadrukt dat het dichten van de genderkloof een specifieke doelstelling moet zijn in het vervolgprogramma van de Europa 2020-strategie;
11. verzoekt de lidstaten hun inspanningen op te voeren om de loonkloof tussen mannen en vrouwen definitief te dichten door strikt de hand te houden aan het beginsel van gelijke beloning, erop toe te zien dat de lonen van deeltijdwerkers in overeenstemming zijn met het voltijdsequivalent, wetgeving aan te nemen met het oog op meer loontransparantie en juridische duidelijkheid voor het opsporen van gendervooroordelen en discriminatie in beloningsstructuren, segregatie op de arbeidsmarkt te bestrijden, ongeacht of het gaat om verticale of horizontale discriminatie, en vooroordelen van werkgevers bij beslissingen over aanwerving en bevordering tegen te gaan;
12. benadrukt dat toegang tot werk en de faciliterende voorwaarden hiervoor van centraal belang zijn om de emancipatie en onafhankelijkheid van vrouwen op elk gebied van het leven te waarborgen, van arbeidsparticipatie tot sociale, economische en politieke participatie, en andere aspecten; is van mening dat vooruitgang in de richting van gelijkheid tussen vrouwen en mannen en de bevordering van de rechten van de vrouw niet alleen de sociaaleconomische situatie van vrouwen kunnen verbeteren maar ook de mogelijkheid bieden van sociale vooruitgang voor de samenleving als geheel;
13. roept de lidstaten daarnaast op om op passende wijze te investeren in de verstrekking, toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van formele voor- en vroegschoolse educatie en opvang, puttend uit de Europese structuur- en investeringsfondsen, in overeenstemming met de doelstellingen van Barcelona, en te investeren in langdurige opvangfaciliteiten en gezinsvriendelijke werkregelingen zodat vrouwen op gelijkwaardige wijze en zonder onderbrekingen actief kunnen zijn op de arbeidsmarkt, en wel door te zorgen voor voldoende flexibiliteit om een grotere arbeidsparticipatie onder vrouwen te helpen bevorderen; herhaalt dat de lidstaten, om het risico op armoede onder oudere vrouwen te bestrijden en de oorzaken van de loonkloof tussen mannen en vrouwen aan te pakken, erop toe moeten zien dat er passende voorzieningen worden getroffen voor oudere vrouwen, met inbegrip van maatregelen zoals kredieten voor zorgperiodes, toereikende minimumpensioenen, uitkeringen voor nabestaanden en het recht op gezinsverlof voor mannen om de feminisering van armoede te voorkomen; verzoekt de Raad doelstellingen voor de zorg voor ouderen en afhankelijke personen in te voeren, die vergelijkbaar zijn met de doelstellingen van Barcelona voor kinderopvang;
14. verzoekt de Commissie en de lidstaten uitvoering te geven aan beleid ter bevordering van de werkgelegenheid van vrouwen en hun financiële onafhankelijkheid, waaronder beleid ter bevordering van de integratie van vrouwen uit gemarginaliseerde groepen op de arbeidsmarkt; verzoekt de lidstaten de segmentering van de arbeidsmarkt op basis van geslacht aan te pakken door te investeren in formeel, informeel en niet-formeel onderwijs, een leven lang leren en beroepsopleidingen voor vrouwen, zodat zij toegang hebben tot hoogwaardige werkgelegenheid en kansen en andere of meer vaardigheden kunnen aanleren die aansluiten op de toekomstige veranderingen op de arbeidsmarkt; roept met name op tot een intensievere bevordering van ondernemerschap, STEM-vakken, digitaal onderwijs en financiële geletterdheid voor meisjes vanaf jonge leeftijd, om bestaande stereotypen in het onderwijs tegen te gaan en ervoor te zorgen dat er meer vrouwen in opkomende en goedbetaalde sectoren terechtkomen;
15. verzoekt de lidstaten alles in het werk te stellen om de richtlijn inzake het evenwicht tussen werk en privéleven snel aan te nemen en ten uitvoer te leggen, en verzoekt de Commissie nauwlettend toe te zien op de voortgang die de lidstaten boeken, met het oog op het uiteindelijke verslag en bijbehorende studies over de tenuitvoerlegging van die richtlijn;
16. merkt op dat de ondervertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende posities gevolgen heeft voor de loonkloof tussen mannen en vrouwen, en benadrukt dat er dringend werk moet worden gemaakt van de gelijkheid van mannen en vrouwen op alle besluitvormingsniveaus in het bedrijfsleven en het management; verzoekt de lidstaten de onderhandelingen in de Raad over de voorgestelde richtlijn inzake vrouwelijke bestuurders uit het slop te halen, aangezien mede daarmee een eind kan worden gemaakt aan het glazen plafond;
17. verzoekt zowel de Commissie als de lidstaten uitgesplitste gegevens te verzamelen om de vooruitgang bij het dichten van de loonkloof tussen mannen en vrouwen beter te kunnen meten en op de voet te volgen, met bijzondere aandacht voor groepen die te maken hebben met meervoudige en intersectionele vormen van discriminatie, zoals vrouwen met een handicap, migrantenvrouwen en vrouwen die tot een etnische minderheid behoren, Roma-vrouwen, oudere vrouwen, vrouwen in plattelandsgebieden en ontvolkte gebieden, alleenstaande moeders en LGBTIQ’s;
18. benadrukt dat het verzamelen van naar gender uitgesplitste gegevens verder moet worden verbeterd, onder meer op het gebied van informele werkgelegenheid, ondernemerschap, toegang tot financiering, toegang tot gezondheidszorg, geweld tegen vrouwen en onbetaald werk; benadrukt de noodzaak om gegevens en bewijsmateriaal van hoge kwaliteit te verzamelen en te gebruiken met het oog op een geïnformeerde en empirisch onderbouwde beleidsvorming; verzoekt zowel de Commissie als de lidstaten om uitgesplitste gegevens te verzamelen om de vooruitgang bij het dichten van de loonkloof tussen mannen en vrouwen beter te kunnen meten en op de voet te volgen, met bijzondere aandacht voor groepen die te maken hebben met meervoudige en intersectionele vormen van discriminatie, zoals vrouwen met een handicap, migrantenvrouwen en vrouwen die tot een etnische minderheid behoren, Romavrouwen, oudere vrouwen, alleenstaande moeders en LGBTIQ’s;
19. verzoekt de Commissie de sociale partners te betrekken bij de ontwikkeling van nieuw beleid om de loonkloof tussen mannen en vrouwen te dichten; roept de sociale partners in dit verband op om de dialoog met elkaar aan te gaan en samen te werken om iets te doen aan de loonkloof, onder meer door middel van positieve maatregelen, en samen te werken met organisaties van het maatschappelijk middenveld om de publieke opinie actiever bij het onderwerp te betrekken, aangezien het dichten van de loonkloof tussen mannen en vrouwen een universele prioriteit is;
20. verzoekt de Commissie en de lidstaten meer werk te maken van de bestrijding van onzekere, door vrouwen gedomineerde banen en de feminisering van armoede; wijst op het grote aandeel van zwartwerk door vrouwen, met negatieve gevolgen voor hun inkomen, socialezekerheidsdekking en -bescherming, en verzoekt de lidstaten het IAO-verdrag inzake fatsoenlijk werk voor huishoudelijk personeel van 2011 te ratificeren;
21. verzoekt de lidstaten de bescherming van moederschap, vaderschap en ouderschap in de arbeidswetgeving te versterken, met name door het aantal verlofdagen op te trekken, met garantie op volledig loon, en het aantal werkuren tijdens de borstvoedingsperiode te verlagen, en door passende maatregelen te nemen om die bescherming te handhaven, maar ook door te investeren in de voorziening van een gratis openbaar netwerk van diensten op het gebied van voor- en vroegschoolse educatie en opvang en langdurige zorg; merkt op dat het gebrek aan beschikbare, kwaliteitsvolle kinderopvang, de buitensporige kosten hiervan en het gebrek aan toereikende infrastructuur belangrijke belemmeringen vormen voor gelijke deelname van met name vrouwen aan alle onderdelen van de samenleving, waaronder de arbeidsmarkt;
22. onderkent dat gendergerelateerd geweld en intimidatie ook kunnen worden verergerd door de loonkloof tussen mannen en vrouwen, aangezien slachtoffers vaak gedwongen worden een slechter betaalde baan aan te nemen als gevolg van een vijandige werkomgeving elders; verzoekt de lidstaten het IAO-verdrag inzake geweld en intimidatie van 2019 te ondertekenen en te ratificeren om doeltreffende maatregelen te nemen teneinde geweld en intimidatie op het werk te definiëren, te voorkomen en te verbieden, met inbegrip van veilige en doeltreffende regelingen, ondersteuning, diensten en rechtsmiddelen voor de behandeling van klachten en de beslechting van geschillen;
23. verzoekt de Commissie het goede voorbeeld te geven en met een grondige analyse te komen van de loonkloof tussen mannen en vrouwen bij de EU-instellingen op de “gelijkelonendag” van de EU;
24. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten.
Volgens het informatieblad van het Europees Instituut voor gendergelijkheid getiteld “Poverty, gender and lone parents in the EU” (Armoede, gender en alleenstaande ouders in de EU), waarin de cijfers worden geciteerd uit de statistieken van de Europese Unie over inkomen en levensomstandigheden (EU-SILC) uit 2014.