Resolutie van het Europees Parlement van 18 juni 2020 over de Europese strategie inzake handicaps post-2020 (2019/2975(RSP))
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en de artikelen 2, 9, 10, 19 en 216, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name de artikelen 3, 15, 20, 21, 23, 25, 26 en 47,
– gezien de Europese Pijler van sociale rechten, in het bijzonder beginsel 17 over de inclusie van personen met een handicap, beginsel 3 over gelijke kansen en beginsel 10 over een gezonde, veilige en goed aangepaste werkomgeving en gegevensbescherming,
– gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dat op 21 januari 2011 in werking is getreden, volgens Besluit 2010/48/EG van de Raad van 26 november 2009 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap(1),
– gezien de algemene opmerkingen van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, die het gezaghebbende richtsnoer voor de uitvoering van het Verdrag vormen;
– gezien de gedragscode tussen de Raad, de lidstaten en de Commissie tot vaststelling van interne regelingen voor de uitvoering door en de vertegenwoordiging van de Europese Unie met betrekking tot het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap(2),
– gezien de slotopmerkingen van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap van 2 oktober 2015 over het initiële verslag van de Europese Unie,
– gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het Europees mensenrechtenverdrag), het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten,
– gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind (VRK) en het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW),
– gezien de strategische onderzoeken van de Europese Ombudsman naar de manier waarop de Europese Commissie ervoor zorgt dat personen met een handicap toegang hebben tot haar websites (OI/6/2017/EA), de manier waarop de Europese Commissie personen met een handicap behandelt in het kader van het Gemeenschappelijk Stelsel van ziektekostenverzekering voor EU-personeel (OI/4/2016/EA), alsmede haar besluit in de gezamenlijke onderzoeken in zaken 1337/2017/EA en 1338/2017/EA betreffende de toegankelijkheid voor slechtziende kandidaten tot selectieprocedures voor het werven van EU-ambtenaren, georganiseerd door het Europees Bureau voor personeelsselectie,
– gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de daarin geformuleerde doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG’s), die de EU vastbesloten is uit te voeren,
– gezien de expliciete verwijzingen naar vraagstukken betreffende personen met een handicap in de SDG’s, in verband met onderwijs (SDG 4), groei en ontwikkeling (SDG 8), ongelijkheid (SDG 10), de toegankelijkheid van menselijke nederzettingen (SDG 11) en de verzameling van gegevens (SDG 17),
– gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul),
– gezien het verkennend advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité op verzoek van het Parlement over de situatie van vrouwen met een handicap,
– gezien Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten(3),
– gezien Richtlijn (EU) 2016/2102 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 inzake de toegankelijkheid van de websites en mobiele applicaties van overheidsinstanties(4),
– gezien Richtlijn (EU) 2018/1808 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (“richtlijn audiovisuele mediadiensten”) in het licht van een veranderende marktsituatie(5),
– gezien Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep(6),
– gezien zijn resolutie van 15 september 2016 over de toepassing van Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (“richtlijn gelijke behandeling in arbeid en beroep”)(7),
– gezien Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (Herschikking)(8),
– gezien de mededeling van de Commissie van 15 november 2010 getiteld “Europese strategie inzake handicaps 2010-2020: Een hernieuwd engagement voor een onbelemmerd Europa” (COM(2010)0636),
– gezien de mededeling van de Commissie van 14 januari 2020 getiteld “Een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities” (COM(2020)0014),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 2 februari 2017 getiteld “Voortgangsverslag over de tenuitvoerlegging van de Europese strategie inzake handicaps 2010-2020” (SWD(2017)0029),
– gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (COM(2008)0426), en het standpunt van het Parlement van 2 april 2009 hierover(9),
– gezien zijn resolutie van 16 januari 2019 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie in 2017(10),
– gezien zijn resolutie van 30 november 2017 over de tenuitvoerlegging van de Europese strategie inzake handicaps(11),
– gezien zijn resolutie van 7 juli 2016 over de tenuitvoerlegging van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, met speciale aandacht voor de slotopmerkingen van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap(12),
– gezien zijn resolutie van 20 mei 2015 inzake de vragenlijst die het Comité van de Verenigde Naties voor de rechten van personen met een handicap heeft aangenomen in verband met het initiële verslag van de Europese Unie(13),
– gezien zijn resolutie van 25 oktober 2011 over mobiliteit en inclusie van mensen met een handicap en de Europese strategie voor mensen met een handicap 2010-2020(14),
– gezien zijn resolutie van 6 mei 2009 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten(15),
– gezien zijn resoluties van 17 juni 1988 over gebarentaal voor doven(16), van 18 november 1998 over gebarentaal(17) en van 23 november 2016 over gebarentaal en professionele gebarentaaltolken(18),
– gezien de studie van 2016 van beleidsondersteundende afdeling C van het directoraat-generaal Intern Beleid van het Parlement getiteld “De Europese structuur- en investeringsfondsen en personen met een handicap in de Europese Unie”,
– gezien de briefing van de Europese Parlementaire Onderzoeksdienst getiteld “Europese strategie inzake handicaps 2010-2020”,
– gezien het jaarverslag 2018 van de Europese Ombudsman,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité getiteld “Vormgeving van de EU-agenda voor de rechten van gehandicapten 2020-2030”,
– gezien het verslag over de grondrechten 2019 van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA),
– gezien de thematische verslagen van het FRA,
– gezien de verklaring van de Commissie van 17 december 2019 over de EU-strategie inzake handicaps post-2020,
– gezien de statistieken van Eurostat over de toegang tot de arbeidsmarkt en de toegang tot onderwijs en scholing, alsmede armoede en inkomensongelijkheid onder personen met een handicap,
– gezien de verslagen en aanbevelingen van vertegenwoordigende organisaties van personen met een handicap,
– gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad(19), en met name de artikelen 4, 6 en 7,
– gezien Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling „investeren in groei en werkgelegenheid”, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006(20), en met name artikel 5, lid 9, onder a),
– gezien Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad(21), met name artikel 2, lid 3, en artikel 8,
– gezien Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad(22),
– gezien de door de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken ingediende ontwerpresolutie,
– gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat alle personen met een handicap, als volwaardige burgers, ten aanzien van alle aspecten van het leven (waaronder toegang tot de open arbeidsmarkt en onderwijs) gelijke rechten hebben en er niet kan worden getornd aan hun waardigheid en hun recht op gelijke behandeling, zelfstandig leven, autonomie en volledige deelname aan de samenleving, waarbij hun bijdrage aan de sociale en economische vooruitgang van de EU wordt geëerbiedigd en naar waarde wordt geschat; overwegende dat in meer dan de helft van de lidstaten personen met geestelijke gezondheidsproblemen of met een intellectuele handicap geen stemrecht hebben;
B. overwegende dat er in de Europese Unie naar schatting 100 miljoen personen met een handicap zijn(23), die nog altijd niet van hun fundamentele mensenrechten kunnen genieten en dag-in dag-uit met belemmeringen voor een zelfstandig leven worden geconfronteerd; overwegende dat vrouwen zowel meer dan 60 % van de personen met een handicap uitmaken, alsook de grote meerderheid van de mantelzorgers van personen met een handicap; overwegende dat het aantal kinderen met een handicap onbekend is vanwege het ontbreken van statistieken, maar dat het waarschijnlijk ongeveer 15 % van het totale aantal kinderen in de Europese Unie is; overwegende dat het aantal personen met een handicap en dat behoefte heeft aan een beter toegankelijke en ondersteunende omgeving, waaronder naar behoren aangepaste diensten, als gevolg van de vergrijzing zal toenemen;
C. overwegende dat het VWEU vereist dat de Unie bij de bepaling en uitvoering van haar beleid en optreden streeft naar bestrijding van iedere discriminatie op grond van handicaps (artikel 10) en aan de Unie de bevoegdheid verleent wetgeving vast te stellen om dergelijke discriminatie aan te pakken (artikel 19);
D. overwegende dat de artikelen 21 en 26 van het Handvest discriminatie op grond van een handicap uitdrukkelijk verbieden en bepalen dat personen met een handicap recht hebben op gelijke deelname aan het gemeenschapsleven;
E. overwegende dat het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap het eerste internationale mensenrechtenverdrag is dat door de EU en al haar lidstaten is geratificeerd;
F. overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn jurisprudentie bekrachtigt dat het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap bindende werking heeft voor de EU en haar lidstaten bij de vaststelling en uitvoering van EU-recht, aangezien het een instrument van secundaire wetgeving is(24);
G. overwegende dat het optionele protocol bij het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap door de EU en meerdere lidstaten niet is geratificeerd;
H. overwegende dat kinderen met een handicap op voet van gelijkheid met andere kinderen alle mensenrechten en fundamentele vrijheden ten volle moeten kunnen genieten, waaronder het recht om in eigen familieverband of in een familiale omgeving op te groeien, overeenkomstig het belang van het kind als bedoeld in het Verdrag inzake de rechten van het kind; overwegende dat familieleden vaak hun professionele activiteiten moeten afbouwen of stopzetten om voor familieleden met een handicap te zorgen; overwegende dat uit de haalbaarheidsstudie van de Europese Commissie naar een kindergarantieregeling (tussentijds verslag) is gebleken dat de voornaamste belemmeringen waarmee kinderen met een handicap kampen, worden gevormd door problemen op het gebied van fysieke toegang, alsook het feit dat diensten en voorzieningen niet op de behoeften van kinderen zijn afgestemd en in veel gevallen gewoonweg niet aanwezig zijn; overwegende dat in dezelfde studie respondenten wijzen op problemen van discriminatie, in het bijzonder met betrekking tot problemen in verband met onderwijs, en van beschikbaarheid met betrekking tot problemen in verband met huisvesting;
I. overwegende dat de beginselen van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap veel verder gaan dan discriminatie, en de richting aangeven voor een inclusieve maatschappij waarin de mensenrechten van alle personen met een handicap en hun familie volledig worden geëerbiedigd;
J. overwegende dat in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie staat dat beleid indirect discriminerend kan worden geacht indien de betwiste bepaling in de praktijk negatieve gevolgen heeft voor een aanzienlijk hoger percentage personen met een handicap; overwegende dat indien zelfs maar wordt vermoed dat een bepaling intrinsiek discriminerend is en waarschijnlijk vergelijkbare negatieve gevolgen heeft, deze discriminerend wordt geacht;
K. overwegende dat artikel 1 van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap bepaalt dat “personen met een handicap” ook personen omvat met langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperkingen die hen in wisselwerking met diverse drempels kunnen beletten volledig, effectief en op voet van gelijkheid met anderen te participeren in de samenleving; overwegende dat artikel 9 van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap in dit verband bijzonder belangrijk is;
L. overwegende dat 37 % van de bevolking van de EU-28 van 15 jaar en ouder aangeeft lichte of ernstige fysieke of zintuiglijke beperkingen te hebben in 2018; overwegende dat 24,7 % van de bevolking van de EU-28 van 16 jaar en ouder aangeeft enkele of ernstige langdurige beperkingen bij hun gebruikelijke activiteiten te hebben als gevolg van gezondheidsproblemen in 2018; overwegende dat 17,7 % aangeeft enkele langdurige beperkingen te hebben, en 7 % melding maakt van ernstige langdurige beperkingen(25);
M. overwegende dat de last als gevolg van ernstige chronische ziekten wordt berekend op basis van het aantal verloren gezonde levensjaren (DALY); overwegende dat de kaders voor het aanpakken van chronische ziekten in de EU van lidstaat tot lidstaat sterk verschillen, en in sommige lidstaten ingepast zijn in bredere regelingen in verband met handicaps;
N. overwegende dat Eurofound heeft gewezen op een gebrek aan duidelijkheid over de opname van het begrip (chronische) “ziekte” in de definitie van handicap(26); overwegende dat het agentschap aanbeveelt dat dit wordt verholpen in een herziening van de Europese strategie inzake handicaps;
O. overwegende dat de EU-strategie inzake handicaps 2010-2020 er niet in is geslaagd gendergelijkheid te mainstreamen en geen oog heeft gehad voor de specifieke situatie van vrouwen en meisjes met een handicap (die te maken hebben met meervoudige discriminatie en andere schendingen van hun rechten), respectievelijk niets heeft gedaan aan de vormen van discriminatie en de ontzegging van rechten waarmee zij worden geconfronteerd; overwegende dat meervoudige discriminatie tot armoede en tot uitsluiting op sociaal, onderwijs- en arbeidsmarktvlak leidt (personen met een handicap lopen een grotere kans in slechtbetaalde, tijdelijke of onzekere banen terecht te komen), hetgeen voor henzelf en hun familieleden en mantelzorgers in meer stress en psychologische belasting resulteert; overwegende dat gelijke behandeling kan worden gewaarborgd door positieve beleidsmaatregelen toe te passen ten behoeve van vrouwen met een handicap, ouders van kinderen met een handicap, alleenstaande ouders met een handicap en/of alleenstaande ouders van kinderen met een handicap; overwegende dat het opnemen van een genderdimensie in de verwachte Europese strategie inzake handicaps post-2020 zal bijdragen aan een intersectionele aanpak voor het uitbannen van discriminatie van vrouwen en meisjes met een handicap;
P. overwegende dat in 2018 van alle personen met een handicap (van 16 jaar en ouder) 28,7 % het risico liep om tot armoede en sociale uitsluiting te vervallen(27);
Q. overwegende dat, hoewel in artikel 19 van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap wordt bepaald dat de staten die partij zijn bij dit verdrag het gelijke recht erkennen van alle personen met een handicap om in een normale omgeving te wonen, met dezelfde keuzemogelijkheden als anderen, en doeltreffende en passende maatregelen nemen om het personen met een handicap gemakkelijker te maken dit recht ten volle te genieten en volledig deel uit te maken van en te participeren in de samenleving, er in de EU nog steeds 800 000 personen met een handicap zijn die het stemrecht wordt ontzegd;
R. overwegende dat doofblinden worden geconfronteerd met een unieke dubbele handicap, doordat zij lijden aan twee sensoriële defecten en dus niet goed kunnen zien en niet goed kunnen horen, waardoor hun volwaardige participatie wordt beperkt en zij kampen met specifieke problemen in verband met de toegang tot communicatie, informatie, mobiliteit en sociale interacties;
S. overwegende dat voorzieningen met betrekking tot een handicap moeten worden beschouwd als overheidssteun die behalve als vervangend inkomen wanneer dat nodig is, ook bedoeld is om mensen te helpen belemmeringen als gevolg van hun handicap en/of medische situatie weg te nemen zodat zij volledig kunnen deelnemen aan de samenleving;
T. overwegende dat in artikel 9 van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap wordt erkend dat passende maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat personen met een handicap, met name meisjes en vrouwen, werkelijk toegang krijgen tot de fysieke omgeving, tot vervoersvoorzieningen, tot informatie en communicatie, met inbegrip van informatie- en communicatietechnologie, en tot andere voorzieningen en diensten die openstaan voor of verleend worden aan het publiek, zowel in stedelijke als in landelijke gebieden;
U. overwegende dat elke werknemer op grond van de in juni 2019 vastgestelde richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers(28) voor het eerst op EU-niveau recht heeft op vijf werkdagen zorgverlof per jaar;
V. overwegende dat de Europese strategie inzake handicaps 2010-2020 (de “strategie”) als kader heeft gediend voor beleids- en wetgevingsvoorstellen voor het uitvoeren van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, zowel binnen als buiten de EU;
W. overwegende dat personen met een handicap nog steeds niet volledig aan het maatschappelijk leven kunnen deelnemen of hun rechten kunnen uitoefenen; overwegende dat overeenkomstig artikel 29 van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap participatie van personen met een handicap alleen kan worden gerealiseerd indien zij worden geïntegreerd in het politieke en publieke leven, waar zij vaak ondervertegenwoordigd zijn;
X. overwegende dat de strategie niet aangepast is aan opkomende beleidsgebieden en bijvoorbeeld niet afgestemd is op de Agenda 2030, die de EU en al haar lidstaten vastbesloten zijn uit te voeren, noch op de Europese Pijler van sociale rechten;
Y. overwegende dat personen met een handicap tijdens de COVID-19-crisis geconfronteerd zijn met grote uitdagingen en schendingen van hun rechten, zoals onderbreking van diensten op het gebied van persoonlijke bijstand, zorg en ondersteuning, ongelijke toegang tot en/of volledige uitsluiting van gezondheidsgerelateerde informatie en gezondheidszorg, waaronder urgente zorg, het ontbreken van algemene, heldere en op duidelijke wijze gepresenteerde informatie over de openbare veiligheid, waaronder in toegankelijke, obstakelvrije en bruikbare formats, het ontbreken van voorzorgsmaatregelen in de instellingen waar zij wonen, ongelijke toegang tot door onderwijsinstellingen geboden alternatieven, in het bijzonder leren op afstand en online, en een toename van huiselijk geweld; overwegende dat het niet valt uit te sluiten dat de pandemie en de hierboven vermelde uitdagingen de komende maanden opnieuw de kop op steken;
Z. overwegende dat de strategie niet alle bepalingen van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap afdekt;
AA. overwegende dat de Commissie nog geen horizontale, alomvattende herziening van de EU-wetgeving heeft uitgevoerd voor volledige harmonisering met de bepalingen van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap;
AB. overwegende dat onder de strategie beperkte vorderingen zijn gemaakt;
AC. overwegende dat de rechten van personen met een handicap op een groot aantal beleidsterreinen in de EU onvoldoende aan bod komen;
AD. overwegende dat er nog altijd nieuwe en herziene wetgeving is waarin niet wordt verwezen naar het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en naar toegankelijkheid; overwegende dat toegankelijkheid een voorwaarde voor een zelfstandig leven en participatie is; overwegende dat de EU, als een van de partijen bij het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, de plicht heeft personen met een handicap en hun belangenorganisaties nauw te betrekken bij en actief te laten deelnemen aan de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van wetgeving en beleid, met inachtneming van verschillende concepten van handicap;
AE. overwegende dat personen met een handicap volledige en gelijke toegang moeten hebben tot de arbeidsmarkt, hetgeen onverminderd problematisch is gezien de arbeidsparticipatiegraad van 50,6 (53,3 % voor mannen en 48,3 % voor vrouwen (met een handicap)) ten opzichte van 74,8 % voor personen zonder handicap(29), en het werkloosheidspercentage van personen in de leeftijdscategorie 20-64 jaar met een handicap van 17 % ten opzichte van 10 % van personen zonder handicaps, wat veel personen met een handicap ervan weerhoudt om een zelfstandig en actief leven te leiden; overwegende dat een aanzienlijk deel van de vier miljoen daklozen elk jaar handicaps hebben; overwegende dat de gegevens aanzienlijk uiteenlopen tussen de verschillende soorten handicaps en steunbehoeften;
AF. overwegende dat werkgevers moeten worden ondersteund en aangemoedigd om te zorgen dat personen met een handicap voldoende mogelijkheden krijgen, vanaf het onderwijs tot de aanstelling; overwegende dat hiertoe de voorlichting van werkgevers één van de manieren is waarop discriminatie bij het aanstellen van personen met een handicap kan worden bestreden;
AG. overwegende dat maatregelen op de werkvloer van cruciaal belang zijn om positieve geestelijke gezondheid te bevorderen en geestelijke gezondheidsproblemen en psychosociale stoornissen te voorkomen;
AH. overwegende dat acties gericht op het aanpakken van de problemen van de demografische verandering adequate maatregelen moeten omvatten om personen met een handicap actief te houden en op de arbeidsmarkt te houden; overwegende dat dit niet alleen gaat om preventieve maatregelen met betrekking tot de veiligheid en gezondheid op de werkvloer, maar ook om maatregelen gericht op revalidatie en participatie na een ziekte of een ongeluk;
AI. overwegende dat volledige participatie alleen kan worden bereikt via de inclusie van grote groepen personen met een handicap en hun belangenorganisaties en indien alle soorten belanghebbenden op betekenisvolle wijze worden geraadpleegd, met oog voor diverse concepten van handicaps;
1. onderkent dat de Europese strategie voor mensen met een handicap 2010-2020 bijgedragen heeft aan de uitvoering van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap; verzoekt de Commissie hetgeen bereikt is te gebruiken door haar inzet voor de rechten van personen met een handicap op te waarderen middels een ambitieuze Europese strategie inzake handicaps voor de periode na 2020 (de post-2020-strategie);
2. herinnert eraan dat het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap in zijn slotopmerkingen kritiek uitte over het feit dat bezuinigingsmaatregelen van de EU en de lidstaten tot slechtere levensomstandigheden voor personen met een handicap hebben geleid, waardoor armoede en sociale uitsluiting toenamen, en tot besparingen op sociale diensten, steun aan families en gemeenschapsgerichte diensten;
3. herinnert eraan dat het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap zijn ernstige bezorgdheid heeft geuit over de zorgwekkende situatie van personen met een handicap in het kader van de huidige migratiecrisis in de EU, met name gezien het feit dat vluchtelingen, migranten en asielzoekers met een handicap in de EU in bewaring worden gesteld onder omstandigheden waarin niet wordt voorzien in passende ondersteuning en redelijke aanpassingen; roept de Commissie derhalve op iets aan deze situatie te doen door richtlijnen te formuleren voor haar agentschappen en de lidstaten waaruit blijkt dat inbewaringstelling van personen met een handicap in het kader van de migratie- en asielprocedure, met inbegrip van de bijbehorende beperkingen, niet strookt met het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap;
4. is met name bezorgd over jongeren met een handicap en diegenen die gedurende een langere periode werkloos zijn geweest; verzoekt de lidstaten ernaar te streven hen met voorrang in de arbeidsmarkt te integreren, bijvoorbeeld in het kader van het jeugdgarantieplan;
5. verzoekt de Commissie een voorstel uit te werken voor een alomvattende, ambitieuze en op de lange termijn gerichte Europese strategie inzake handicaps voor de periode na 2020 (de post-2020-strategie)
a)
met helder afgebakende prioritaire gebieden die aansluiten bij alle bepalingen van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en een weerspiegeling vormen van de algemene toelichtingen van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap, waaronder definities van de belangrijkste termen, in het bijzonder een gemeenschappelijke definitie op het niveau van de EU van “handicap”, op alle gebieden van het EU-beleid, en die rekening houden met de in 2015 goedgekeurde slotopmerkingen van het VN‑Comité voor de rechten van personen met een handicap aan de EU,
b)
met ambitieuze, heldere en meetbare doelen, waaronder een lijst van geplande acties met duidelijke termijnen en toegewezen middelen op de volgende thematische gebieden: gelijkheid, participatie, vrij verkeer en zelfstandig leven, toegankelijkheid, werkgelegenheid en scholing, onderwijs en cultuur, armoede en sociale uitsluiting, extern optreden, uitbanning van geweld en misbruik, mainstreaming van gehandicaptenvraagstukken en voorlichting;
c)
met vaste uitvoeringskaders- en deadlines,
d)
met elementen die aansluiten bij de verscheidenheid van personen met een handicap en hun behoeften, onder meer via gerichte acties,
e)
met mainstreaming van de rechten van alle personen met een handicap op alle beleidsterreinen en in alle gebieden,
f)
met erkenning van en aandacht voor de vele en elkaar overlappende vormen van discriminatie waarmee zij worden geconfronteerd,
g)
met een kindergevoelige aanpak,
h)
met waarborgen aangaande gendermainstreaming,
i)
met op volwassenen met een handicap gerichte maatregelen, met bijzondere aandacht voor personen met een verstandelijke handicap en hun vooruitzichten wanneer hun mantelzorger komt te overlijden,
j)
met een adequaat en van voldoende middelen voorzien monitoringmechanisme met duidelijke benchmarks en indicatoren,
k)
met interconnectiviteit tussen de verschillende beleidsterreinen op het niveau van de EU, en aanpassingsvermogen aan nieuwe beleidsterreinen en uitdagingen naast en bovenop de bepalingen van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, zoals digitalisering en nieuwe technologieën, automatisering en kunstmatige intelligentie,
l)
met samenhang met andere EU-initiatieven en -strategieën, en met integratie van de follow-up van de Europa 2020-strategie en de initiatieven in het kader van de Europese Pijler van sociale rechten en het stappenplan voor een sociaal Europa,
m)
met de terbeschikkingstelling van voldoende financiële middelen voor de uitvoering van en toezicht op de strategie voor de periode na 2020, inclusief de terbeschikkingstelling van voldoende financiële middelen voor het EU-kader voor het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, waarmee de uitvoering van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap wordt bevorderd, beschermd en gemonitord wat betreft de bevoegdheden van de EU, te weten op het gebied van EU-wetgeving en -beleid alsook het openbaar bestuur van de EU,
n)
met bevordering van samenwerking met overheden, het bedrijfsleven, de sociale partners en het maatschappelijk middenveld op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau, teneinde een goede uitvoering van de strategie voor de periode na 2020 te garanderen,
o)
met mainstreaming van gelijke toegang tot diensten voor personen met een handicap, waaronder tot gezondheidszorg, onderwijs en de arbeidsmarkt, openbaar vervoer, huisvesting, cultuur, sport en ontspanning, en andere gebieden middels het elimineren van de belemmeringen voor deelname aan het maatschappelijk leven en het toepassen van het beginsel van universeel ontwerp bij infrastructurele en digitale investeringen in de hele EU,
p)
met doeltreffende acties ter bevordering en ondersteuning van de sociale economie als prioriteiten van de strategie;
6. benadrukt het belang van de samenhang tussen de strategie voor de periode na 2020 en de regelingen voor personen met een chronische ziekte, onder meer in verband met de terugkeer naar een baan, aangezien op personen met een handicap gerichte strategieën niet altijd zijn afgestemd op de behoeften van deze specifieke patiënten;
7. benadrukt het belang van een veelomvattende definitie en toepassing van het begrip “toegankelijkheid”, alsook de waarde daarvan als basis voor gelijke kansen voor personen met een handicap zoals erkend in het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en overeenkomstig algemene opmerking nr. 2 van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, rekening houdend met de diversiteit van de behoeften van personen met een handicap en de bevordering van het universeel ontwerp als beginsel van de EU;
8. verzoekt de lidstaten alle wetgeving met betrekking tot toegankelijkheid volledig uit te voeren en voortdurend te monitoren, met inbegrip van de Europese toegankelijkheidswet(30), de richtlijn audiovisuele mediadiensten, het telecompakket en de richtlijn webtoegankelijkheid(31), alsook de relevante regelgeving inzake vervoer en passagiersrechten; hamert erop dat monitoring niet moet gebeuren in de vorm van zelfevaluatie, maar door een onafhankelijke entiteit waarin wordt geparticipeerd door personen met een handicap; verzoekt de Commissie derhalve de uitvoering te faciliteren en een Europese toegankelijkheidsraad op te richten om toezicht te houden op de uitvoering van de toegankelijkheidswetgeving van de EU;
9. verzoekt de Commissie de Europese toegankelijkheidswet als uitgangspunt te nemen bij het vaststellen van een robuust EU-kader voor een toegankelijke en inclusieve omgeving met volledig toegankelijke openbare ruimten, diensten, inclusief openbaar vervoer, communicatie en financiële diensten, en de bebouwde omgeving; verzoekt de Commissie de rechten van passagiers te versterken om verdere discriminatie te voorkomen;
10. verzoekt de Commissie de regels voor het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) en de Internationale Luchtvaartorganisatie (IATA) te herzien, teneinde de rechten van gehandicapte passagiers te beschermen, met bijzondere aandacht voor de veiligheid en de integriteit van hun lichaam en hun hulpmiddelen tijdens verplaatsingen, alsmede met betrekking tot de erkenning van de behoefte aan extra zitplaatsen in het geval van een persoonlijke assistent of liggend vervoer;
11. brengt in herinnering dat voldoende financiering op EU-, nationaal en lokaal niveau vereist is voor de uitvoering van alle verplichtingen inzake toegankelijkheid; roept de Commissie en de lidstaten op overheidsinvesteringen te stimuleren met als doel de toegankelijkheid voor personen met een handicap te waarborgen in zowel de fysieke, als de digitale omgeving;
12. vindt het zorgwekkend dat de ex-ante voorwaarde voor overheidsopdrachten om toegankelijk in te kopen voordat een overheidscontract wordt ondertekend, niet voldoende wordt uitgevoerd op nationaal niveau; doet daarom de aanbeveling een portaal op te zetten dat vergelijkbaar is met dat voor groene overheidsopdrachten en er daarbij voor te zorgen dat alle toegankelijkheidsrichtsnoeren worden afgedekt;
13. verzoekt de Commissie samen te werken met het Hof van Justitie van de Europese Unie ten aanzien van voorlichtings- en toegankelijkheidssstrategieën, teneinde ervoor te zorgen dat personen met een handicap toegang hebben tot het rechtssysteem van de EU;
14. beklemtoont dat de strategie voor de periode na 2020 moet stoelen op een horizontale, alomvattende toetsing van alle EU-wetgeving en -regelgeving, teneinde voor volledige harmonisatie met de bepalingen van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap te zorgen; vindt het belangrijk dat de strategie ook een herziene verklaring betreffende bevoegdheden omvat voor alle beleidsterreinen waarop de EU wetgeving of zachtewetgevingsmaatregelen heeft vastgesteld met gevolgen voor personen met een handicap, en dat er wetgevingsvoorstellen worden opgesteld met uitvoerings- en monitoringmaatregelen;
15. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat een op gender gebaseerde en intersectionele benadering wordt gevolgd om de vele vormen van discriminatie te bestrijden waarmee vrouwen en meisjes met een handicap worden geconfronteerd; dringt erop aan dat naar geslacht uitgesplitste gegevens worden verzameld om de vormen van intersectionele meervoudige discriminatie te identificeren waarmee vrouwen en meisjes met een handicap worden geconfronteerd, op alle gebieden die onder het Verdrag van Istanbul vallen, voor zover relevant; verzoekt de Commissie met klem een geconsolideerd voorstel in de Europese strategie inzake handicaps voor de periode na 2020 te presenteren en doeltreffende maatregelen te treffen ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen en kinderen met een handicap, inclusief seksuele intimidatie en misbruik, die gericht zijn op gezinnen, gemeenschappen, beroepsbeoefenaren en instellingen; verzoekt de Europese Unie en de lidstaten die dit tot nog toe hebben verzuimd het Verdrag van Istanbul te ratificeren;
16. is van oordeel dat de strategie voor de periode na 2020 een interinstitutionele structuur moet krijgen voor monitoring van de uitvoering ervan, met gebruikmaking van de procedures als bedoeld in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven(32); beklemtoont dat in alle EU-instellingen en -agentschappen contactpunten voor handicaps moeten worden opgericht, met een centraal contactpunt bij het secretariaat-generaal van de Commissie; beklemtoont dat de contactpunten voor handicaps geschraagd moeten worden door een passend interinstitutioneel mechanisme voor coördinatie van de uitvoering van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap bij de EU-instellingen en -agentschappen; beklemtoont dat een interinstitutioneel mechanisme moet worden ontwikkeld voor het faciliteren van samenwerking tussen de Commissie, het Parlement en de Raad, met een ontmoeting tussen de respectieve voorzitters aan het begin van elk mandaat; benadrukt in dit verband dat de EU-instellingen zich, in hun hoedanigheid van overheidsinstanties, in alle opzichten moeten houden aan het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap;
17. verzoekt de Commissie met klem personen met een handicap en hun vertegenwoordigende familieleden en organisaties nauw, betekenisvol en stelselmatig bij de uitwerking van de strategie voor de periode na 2020 te betrekken, en erop toe te zien dat de Commissie en de lidstaten nauw samenwerken met personen met een handicap en hun vertegenwoordigende familieleden en organisaties bij de uitvoering, monitoring en beoordeling van de strategie voor de periode na 2020, waaronder door voldoende financiering ter beschikking te stellen en middels de opbouw van capaciteit;
18. verzoekt de Commissie te voorzien in een driejaarlijkse toetsing van de strategie, met een duidelijk afgebakende rol voor het EU-kader voor het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, en personen met een handicap en hun vertegenwoordigende organisaties (op EU- en nationaal niveau) hier stelselmatig en actief bij te betrekken;
19. beklemtoont de noodzaak van permanente monitoring van de uitvoering van het VN‑Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap; dringt in dit verband aan op:
a)
het verzamelen (met inachtneming van wettelijk vastgestelde waarborgen) van robuuste gegevens, uitgesplitst naar soort handicap, leeftijd, gender en factoren die van belang zijn voor de monitoring van de vorderingen bij de uitvoering van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en voor het aanpakken van de belemmeringen waar personen met een handicap mee worden geconfronteerd bij de uitoefening van hun rechten;
b)
de terbeschikkingstelling van voldoende middelen aan het EU-kader voor monitoring van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap om het in staat te stellen zijn taken zelfstandig en naar behoren uit te voeren;
c)
een flexibel mechanisme dat stimulansen kan bieden voor een optimale uitvoering van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, zoals de Access City Award en
d)
relevante initiatieven op nationaal niveau;
20. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de strategie voor de periode na 2020 in het bijzonder de toegang tot het arbeidsproces, beroepsonderwijs en -opleidingen, inclusief onderwijs, betaalbare en kwalitatief hoogwaardige gezondheidszorg, digitale diensten en sportactiviteiten waarborgt voor personen met een handicap, waaronder door erop toe te zien dat wordt voorzien in redelijke aanpassingen op de werkplek, dat personen met een handicap hetzelfde betaald krijgen als werknemers zonder handicap en dat andere vormen van discriminatie op de werkplek worden vermeden en voorkomen; verzoekt de lidstaten te werken aan het verder ontwikkelen van nieuwe en/of het beter uitvoeren van bestaande maatregelen die bevorderen dat personen met een handicap kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt, personen met een handicap die in beschermde werkplaatsen werken in wetgeving als werkenden te erkennen, en erop toe te zien dat zij dezelfde sociale bescherming genieten als andere werkenden; verzoekt de Commissie de ontwikkeling van hoogwaardige kaders voor stages aan te moedigen, én opleidingsmogelijkheden in de vorm van stages voor personen met een handicap aan te moedigen en te ontwikkelen; verzoekt de Commissie in toekomstige verslagen goede praktijken op te nemen om werkgevers in staat te stellen de wetgeving inzake personen met een handicap doelmatig uit te voeren; verzoekt de Commissie inclusieve ondernemingen te erkennen, te bevorderen en te beschermen om permanente arbeidsplaatsen te scheppen voor personen met een handicap; benadrukt het potentieel van ondernemingen en organisaties van de sociale economie om de arbeidsmarkt te helpen ontsluiten voor personen met een handicap; verzoekt de Commissie gerichte steun met middelen van het Europees Sociaal Fonds toe te kennen ten behoeve van de sociale economie;
21. beklemtoont dat het van essentieel belang is om voor een hoog niveau van diensten en ondersteuning voor personen met een handicap te zorgen; vindt derhalve dat op het niveau van de EU minimumnormen moeten worden vastgesteld, teneinde ervoor te zorgen dat tegemoet wordt gekomen aan alle behoeften van personen met een handicap;
22. verzoekt de Commissie de richtlijn inzake grensoverschrijdende gezondheidszorg te herzien om de tekst in overeenstemming te brengen met het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap zodat personen met een handicap verzekerd zijn van toegang tot betaalbare en kwalitatief hoogwaardige grensoverschrijdende gezondheidszorg;
23. roept de lidstaten op te waarborgen dat personen met een handicap toegang hebben tot diensten op het gebied van genderspecifieke gezondheidszorg, waaronder revalidatie en, indien van toepassing, langdurige zorg;
24. is van oordeel dat vrouwen en meisjes met een handicap volledige toegang moeten hebben tot medische zorg die toegesneden is op hun specifieke behoeften, met inbegrip van gynaecologische consulten, medisch onderzoek, gezinsplanning en aangepaste ondersteuning gedurende de zwangerschap; verzoekt de EU met klem met deze diensten rekening te houden bij de uitvoering van de strategie voor de periode na 2020;
25. benadrukt dat doofblinden aanvullende zorg van gekwalificeerde beroepsbeoefenaren met specialistische kennis en doofblindentolken nodig hebben; roept de lidstaten op om de rood-witte stok te erkennen als symbool van de doofblinde voetganger, teneinde de zichtbaarheid van doofblinden in het verkeer te vergroten;
26. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat personen van wie de handelingsbevoegdheid is ontnomen alle rechten kunnen uitoefenen die zijn verankerd in de EU-verdragen en de EU-wetgeving;
27. betreurt dat het huidige Europese beleid inzake de rechten van het kind tekortschiet wat een alomvattende en op rechten stoelende strategie voor jongens en meisjes met een handicap betreft, en geen waarborgen bevat voor de bescherming van hun rechten, en dat de strategieën inzake handicaps deze onvoldoende aandacht schenken of mainstreamen;
28. verzoekt de Commissie de toegang van kwetsbare kinderen tot essentiële diensten en sociale rechten (met name gezondheidszorg, onderwijs, opvang en onderwijs voor jonge kinderen, voeding en huisvesting) te verbeteren;
29. verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de EU het voortouw neemt bij het bevorderen van de rechten van personen met een handicap, en zich ervoor in te zetten dat het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap wereldwijd wordt geratificeerd; verzoekt de gespecialiseerde werkgroep inzake gelijkheid van de Commissie, die onder toezicht van de commissaris voor gelijkheid opereert, de rechten van personen met een handicap stelselmatig te integreren in alle relevante wetten, besluiten, maatregelen en programma’s van de EU; dringt erop aan de rechten van personen met een handicap volledig te integreren in alle aspecten van Europese Pijler van sociale rechten, de strategie inzake gendergelijkheid, met bijzondere aandacht voor de bestrijding van geweld, de Erasmus+- en de jongerengarantie, het mechanisme voor een rechtvaardige transitie, de kindergarantie, het binnenkort uit te brengen groenboek over veroudering, het Europees Semester en het buitenlands beleid van de EU, en benadrukt de noodzaak van een “garantie voor de rechten van gehandicapten” (Disability Rights Guarantee) om personen met een handicap te helpen bij het vinden van werk, het lopen van stages, arbeidsbemiddeling en het volgen van verdere scholing; herinnert de Commissie eraan dit ook te monitoren bij de EU-instellingen;
30. verzoekt de Commissie een evaluatie te maken van de uitdagingen en de rechtenschendingen waar personen met een handicap tijdens de COVID-19-pandemie mee zijn geconfronteerd, van de maatregelen die de lidstaten in reactie op de pandemie hebben getroffen, en van de leemten en tekortkomingen op het gebied van de wetgeving; verzoekt de Commissie in de strategie inzake handicaps voor de periode na 2020 passende herstel- en mitigerende maatregelen op te nemen om iets aan de tekortkomingen in kwestie te doen en deze in de toekomst te voorkomen; geeft aan dat deze maatregelen moeten worden ontwikkeld op basis van raadpleging van personen met een handicap en van de familieleden of organisaties die hen vertegenwoordigen, alsook van het gehandicaptenverdragnetwerk van het Europees Parlement;
31. verzoekt de gespecialiseerde werkgroep van de Commissie stelselmatig overleg te voeren met personen met een handicap en hun vertegenwoordigende organisaties;
32. benadrukt dat het recht op zelfstandig leven en opneming in de gemeenschap essentieel is voor de verwezenlijking van vele andere rechten die verankerd zijn in het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, inclusief gelijkheid en non-discriminatie, autonomie en vrijheid, handelingsbevoegdheid en vrij van verkeer;
33. verzoekt de Commissie de overgang van institutionele en/of segregerende zorg naar gemeenschapsgerichte ondersteuning, waaronder persoonlijke bijstand, alsook inclusieve (zowel reguliere, als op maat gesneden) diensten, in alle beleidsinstrumenten en -initiatieven van de EU actief te bevorderen; verzoekt de Commissie daarnaast ervoor te zorgen dat algemene vooruitgang op het gebied van deïnstitutionalisering als indicator wordt opgenomen in het sociaal scorebord van de EU;
34. verzoekt de lidstaten de participatie te bevorderen door het deïnstitutionaliseringsproces binnen een specifiek tijdskader te versnellen, alsook door het proces met aangewezen besluitvormers te vervangen door ondersteunde besluitvorming; verzoekt de lidstaten erop toe te zien dat deïnstitutionalisering nooit leidt tot dakloosheid van personen met een handicap doordat er onvoldoende passende en/of toegankelijke huisvesting is;
35. verzoekt de Commissie een sterk standpunt in te nemen om duidelijk te maken dat de algemene beschikbaarheid van reguliere gemeenschapsgerichte diensten essentieel is voor de overgang van institutionele zorg naar leven in de gemeenschap;
36. verzoekt de Commissie vrij verkeer voor personen met een handicap te bevorderen;
37. verzoekt de Commissie acties op EU-niveau te ontwikkelen om ervoor te zorgen dat alle personen met een handicap hun recht op vrij verkeer kunnen uitoefenen en op voet van gelijkheid met anderen in het buitenland kunnen werken;
38. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat bij de besteding van EU-gelden het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap wordt gerespecteerd, en erop toe te zien dat deze gelden niet bijdragen tot de bouw of de renovatie van institutionele zorginstellingen of andere kaders die zich gemakkelijk tot een instelling kunnen ontwikkelen, of tot projecten waarbij personen met een handicap en hun vertegenwoordigende familieleden of organisaties niet noemenswaardig betrokken worden, en niet worden geïnvesteerd in structuren die niet toegankelijk zijn voor personen met een handicap;
39. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat bij de besteding van EU-gelden niet wordt bijgedragen tot onethisch onderzoek, onvrijwillige sterilisatie of schending van de reproductieve rechten van personen met een handicap;
40. verzoekt de Commissie te erkennen dat personen met een verstandelijke of psychosociale handicap bijzonder kwetsbaar zijn voor experimentele benaderingen en behandelingen, waarvoor degelijk wetenschappelijk bewijsmateriaal ontbreekt en die aanzienlijke schade kunnen veroorzaken;
41. is van oordeel dat EU-gelden dienen te worden aangewend voor het bevorderen van inclusieve en toegankelijke omgevingen, diensten, praktijken en apparaten, op basis van een ‘universeel ontwerp’-benadering en ten gunste van deïnstitutionalisering, waaronder krachtige ondersteuning van persoonlijke bijstand en zelfstandig leven; verzoekt de Commissie initiatieven te bevorderen die ervoor zorgen dat de door de EU gefinancierde ondersteunende diensten de behoeften van personen met een handicap als uitgangspunt nemen; benadrukt dat de middelen actief moeten worden aangewend voor onderzoek om betere en betaalbaardere assistentietechnologie te ontwikkelen voor personen met een handicap; pleit ervoor personen met een handicap en hun vertegenwoordigende familieleden en organisaties actief te betrekken bij alle door de EU gefinancierde programma’s;
42. verzoekt de Europese Rekenkamer te onderzoeken of door de EU gefinancierde kansen ook personen met een handicap bereiken;
43. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat alle met EU-gelden ondersteunde projecten en infrastructuurvoorzieningen in derde landen toegankelijk zijn voor personen met een handicap en dat de EU-gelden worden aangewend voor de uitvoering en monitoring van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en de opbouw van capaciteit van organisaties van personen met een handicap;
44. verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de EU-strategie en de nationale acties volledig aansluiten bij de SDG’s en de Agenda 2030 van de Verenigde Naties, als belangrijk mondiaal actiekader voor duurzaamheid, gelijkheid en inclusie, waarbij het gehandicaptenvraagstuk als horizontaal vraagstuk is opgenomen in SDG’s 4, 8, 10, 11 en 17;
45. roept de Commissie op om, onafhankelijk van een nieuwe Europese strategie inzake handicaps, het goede voorbeeld te geven door bij de tenuitvoerlegging van de SDG’s in het kader van haar externe optreden stelselmatig rekening te houden met de component “handicaps”, en wel door het vaststellen van een duidelijk, transparant en inclusief stappenplan gericht op het verwezenlijken van de doelstellingen;
46. verwelkomt de onlangs aangenomen richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers, en in het bijzonder de invoering van het recht op vijf werkdagen verlof per jaar voor mantelzorgers; verzoekt de lidstaten de richtlijn snel om te zetten en spoort hen aan verder te gaan dan de in de tekst opgenomen minimumvereisten, waaronder middels de invoering van het recht op betaald verlof voor vaders, ouders en mantelzorgers; moedigt de lidstaten aan regelingen te treffen voor verlof voor mantelzorgers, vaders en ouders, én te voorzien in flexibele, op de specifieke behoeften van ouders in een serieuze achterstandspositie afgestemde arbeidsregelingen, zoals ouders met een handicap of ouders van kinderen met een handicap of langdurige ziekte; roept alle lidstaten op ervoor te zorgen dat er voldoende - financiële én professionele - ondersteuning is voor mensen die zorgen voor gezinsleden met een handicap met wie zij onder één dak wonen; is van mening dat het feit dat zij voor gezinsleden moeten zorgen vaak een negatieve impact heeft op hun gezins- en beroepsleven, en tot uitsluiting en discriminatie kan leiden;
47. verzoekt de Commissie te zorgen voor mechanismen voor het coördineren van de meeneembaarheid en aanpasbaarheid van uitkeringen en diensten voor personen met een handicap tussen lidstaten, en het proefproject EU-kaart voor gehandicapten tot alle lidstaten uit te breiden en van toepassing te verklaren op ook andere gebieden dan cultuur en sport, en erop toe te zien dat de EU-parkeerkaart voor personen met een handicap in alle lidstaten volledig wordt erkend; beklemtoont dat dergelijke maatregelen een conditio sine qua non zijn om ervoor te zorgen dat personen met een handicap in de hele EU ondersteuning kunnen krijgen zonder dat daarvoor in elke lidstaat eerst een aparte beoordeling moet plaatsvinden; verzoekt de lidstaten in hun wetgeving de erkenning van specifieke handicaps op te nemen, teneinde de specifieke behoeften daarvan (bijvoorbeeld doofblindheid) af te dekken en er maatregelen voor te kunnen vaststellen;
48. verzoekt de Commissie de stelselmatige betrokkenheid van personen met een handicap en hun vertegenwoordigende familieleden en organisaties bij alle besluitvormingsfasen te bevorderen, zowel op EU- als op nationaal niveau, en de capaciteitsopbouw van organisaties van personen met een handicap te financieren zodat deze op een structurele manier kunnen deelnemen aan alle besluitvormingsprocessen die hen betreffen; verzoekt de Commissie initiatieven te ontwikkelen die zelfpleiten en de politieke participatie van personen met een handicap bevorderen, en roept de lidstaten op meer nationale initiatieven op dit gebied te ontplooien;
49. verzoekt de Commissie te bevorderen dat ondersteunende diensten beter op elkaar worden afgestemd tussen de lidstaten en dat er in alle lidstaten contactpunten worden opgezet om EU-burgers met een handicap te informeren over hun sociale rechten en de ondersteunende diensten waar zij een beroep op kunnen doen;
50. verzoekt de Commissie in samenwerking met de particuliere sector een portaalsite op te zetten waarop alle instrumenten worden verzameld die een optimale sociale participatie van personen met een handicap mogelijk maken;
51. herinnert aan het recht van personen met een handicap op een passende levensstandaard en sociale bescherming, met name in de vorm van financiële bijstand en respijtzorg; roept de Commissie op erop toe te zien dat de Europese strategie inzake handicaps 2030 voorziet in specifieke maatregelen ter bevordering van inclusieve socialezekerheidsstelsels in de hele EU, zodat personen met een handicap hun leven lang verzekerd zijn van toegang tot uitkeringen en diensten; verzoekt de lidstaten minimale socialebeschermingsniveaus vast te stellen zodat personen met een handicap verzekerd zijn van een passende levensstandaard;
52. verzoekt de Commissie en de Raad voort te bouwen op de aanbeveling van de Raad met betrekking tot de toegang tot sociale bescherming(33) en het voorstel voor een verordening betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (COM(2016)0815), zodat alle EU-burgers toegang hebben tot (sociale) ondersteuningsdiensten in de hele EU; is van mening dat dit aansluit bij een aanbeveling van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap;
53. verzoekt de Commissie en de lidstaten een alomvattende campagne te ontwikkelen, met de participatie van personen met een handicap, hun vertegenwoordigende familieleden en organisaties, die beschikbaar is in toegankelijke formats, waaronder een eenvoudig leesbare versie, en de nationale gebarentalen, teneinde voor meer kennis te zorgen over het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, de rechten en behoeften van personen met een handicap, en de belemmeringen waar personen met een handicap, verantwoordelijken en de samenleving in het algemeen mee worden geconfronteerd; verzoekt de Commissie en de lidstaten onderwijsmateriaal te bevorderen, te coördineren en te ontwikkelen dat in de lidstaten kan worden gebruikt voor het tot stand brengen van een positieve houding ten aanzien van personen met een handicap en ze beter te integreren;
54. roept de EU en de lidstaten op trainingen voor en door personen met een handicap, hun belangenorganisaties, vakbonden, werkgeversorganisaties, gelijkheidsorganen en ambtenaren te financieren over de beginselen van non-discriminatie, met inbegrip van meervoudige en intersectionele discriminatie, en redelijke aanpassingen;
55. verzoekt alle lidstaten het aanzien van maatschappelijk werk, maatschappelijk werkers en mensen die werkzaam zijn in de maatschappelijke dienstverlening te steunen en te vergroten;
56. verzoekt de Commissie een mechanisme van verantwoordelijkheden, controles en sancties op te zetten voor de strategieën;
57. verzoekt alle lidstaten urgent iets te doen aan het verschijnsel dakloosheid, in concreto door op nationaal, regionaal en lokaal niveau geïntegreerde, zich in het bijzonder op huisvesting richtende dakloosheidsstrategieën voor de lange termijn te ontwikkelen, en te erkennen dat personen met een handicap, waaronder zij met autisme, met specifieke risico’s worden geconfronteerd;
58. verzoekt de lidstaten te bevestigen dat zij zich zullen inzetten voor het bevorderen, beschermen en waarborgen van het recht van alle personen met een handicap om volledig en op basis van gelijkheid van hun mensenrechten en fundamentele vrijheden, waaronder het recht op vrij verkeer en verblijf, en het actief kiesrecht, te genieten, in overeenstemming met artikel 12 van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, en te zorgen voor de eerbiediging van hun inherente waardigheid door het uitvoeren en nauwkeurig monitoren van de strategie voor de periode na 2020, middels de betekenisvolle participatie van personen met een handicap en hun vertegenwoordigende familieleden en organisaties, samen met de autoriteiten, de sociale partners en het maatschappelijk middenveld op EU-, nationaal, regionaal en lokaal niveau, en passende en voldoende menselijke en financiële hulpbronnen ter beschikking te stellen voor de uitvoering ervan;
59. verzoekt alle lidstaten nationale strategieën voor personen met een handicap uit te werken om mainstreaming van de gelijkheid van personen met een handicap te bevorderen en te zorgen voor de uitvoering van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap;
60. verzoekt de lidstaten nationale strategieën uit te werken en daarbij rekening te houden met goede praktijken van andere lidstaten om ervoor te zorgen dat het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap naar behoren wordt uitgevoerd;
61. verzoekt de Europese Unie en alle lidstaten het optionele protocol bij het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap te ratificeren;
62. verzoekt alle lidstaten verslag uit te brengen over de uitvoering van de Europese strategie inzake handicaps;
63. roept de lidstaten op verslag uit te brengen over de follow-up van de nationale aanbevelingen van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap, nadat zij de uitvoering van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap hebben geëvalueerd;
64. benadrukt dat het belangrijk is zo spoedig mogelijk een akkoord te bereiken; verzoekt de Raad de impasse te doorbreken om stappen te kunnen zetten in de richting van een pragmatische oplossing en nu zo snel mogelijk, zonder verdere vertraging, de horizontale antidiscriminatierichtlijn van de EU, die door de Commissie in 2008 werd voorgesteld en waarmee het Parlement vervolgens heeft ingestemd, goed te keuren; beschouwt dit als een voorwaarde om een geconsolideerd en samenhangend juridisch kader van de EU te verzekeren dat bescherming biedt tegen discriminatie op grond van godsdienst en levensovertuiging, handicap, leeftijd en seksuele geaardheid op andere gebieden dan werkgelegenheid; merkt op dat geen enkele onnodige beperking van het toepassingsgebied van de richtlijn mag worden aanvaard; meent dat het consolideren van het EU-wetgevingskader betreffende het aanpakken van haatmisdrijven eveneens een essentieel element vormt, aangezien soortgelijke misdrijven ook in de werkomgeving schering en inslag zijn;
65. beveelt de EU aan de Europese strategie inzake handicaps tot structureel onderdeel van het Europese Semester te maken;
66. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de regeringen en de parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, de Europese Rekenkamer, het Comité van de Regio’s en het Europees Economisch en Sociaal Comité, voor verspreiding naar subnationale parlementen en raden, de Raad van Europa en de Verenigde Naties.
Dit aantal omvat de 99 miljoen personen die in de EU-SILC-enquête van 2016 worden opgevoerd en naar schatting één miljoen personen die afgezonderd in speciale woonvoorzieningen wonen en derhalve in de enquête niet worden meegeteld;
Arresten van 11 april 2013 in gevoegde zaken C-335/11 en C-337/11, paragrafen 29 en 30; het arrest van 18 maart 2014 in Zaak C-363/12, paragraaf 73; en het arrest van 22 mei 2014 in Zaak C-356/12.
Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad (PB L 188 van 12.7.2019, blz. 79).