Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2020/2640(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : B9-0165/2020

Ingediende teksten :

B9-0165/2020

Debatten :

PV 18/06/2020 - 11
CRE 18/06/2020 - 11

Stemmingen :

PV 19/06/2020 - 9
PV 19/06/2020 - 12

Aangenomen teksten :

P9_TA(2020)0175

Aangenomen teksten
PDF 134kWORD 48k
Vrijdag 19 juni 2020 - Brussel
Situatie in het Schengengebied als gevolg van de COVID-19-pandemie
P9_TA(2020)0175B9-0165/2020

Resolutie van het Europees Parlement van 19 juni 2020 over de situatie in het Schengengebied ten gevolge van de COVID-19-uitbraak (2020/2640(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien de 35e verjaardag van het Schengenakkoord, ondertekend op 14 juni 1985(1), de 30e verjaardag van de overeenkomst tot uitvoering van het Schengenakkoord, ondertekend op 19 juni 1990(2), en de 25e verjaardag van de inwerkingtreding van het Schengenakkoord op 26 maart 1995,

–  gezien artikel 67, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) waarin wordt bepaald dat de Unie een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht is en ervoor zorgt dat aan de binnengrenzen geen personencontroles worden verricht,

–  gezien artikel 21, lid 1, VWEU waarin wordt bepaald dat iedere burger van de EU het recht heeft vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven,

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name artikel 45, waarin wordt bepaald dat iedere burger van de Unie het recht heeft zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven,

–  gezien Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)(3), die de gecodificeerde versie is van Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad(4) van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode), die de eerste handeling is die is vastgesteld volgens de medebeslissingsprocedure op het gebied van justitie en binnenlandse zaken,

–  gezien Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (de richtlijn vrij verkeer)(5), en het daarin vastgelegde non-discriminatiebeginsel,

–  gezien de richtsnoeren van de Commissie (“COVID-19: Richtsnoeren voor grensbeheermaatregelen tot bescherming van de gezondheid en tot waarborging van de beschikbaarheid van goederen en essentiële diensten”) van 16 maart 2020 (C(2020)1753), goedgekeurd door de staatshoofden en regeringsleiders op 17 maart 2020,

–  gezien de conclusies van de voorzitter van de Europese Raad na de videoconferentie van 17 maart 2020 met leden van de Europese Raad over COVID-19, waarin de oproep wordt gesteund om de externe grenzen te versterken door een gecoördineerde tijdelijke beperking van niet-essentieel verkeer naar de EU voor een periode van 30 dagen, op basis van de mededeling van de Commissie “COVID-19: Tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU” (COM(2020)0115), en gezien het feit dat die beperking is verlengd,

–  gezien de mededeling van de Commissie “COVID-19: Leidraad voor de uitvoering van de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU, het faciliteren van doorreisregelingen voor de repatriëring van EU-burgers, en de gevolgen voor het visumbeleid” van 30 maart 2020 (C(2020)2050),

–  gezien het gezamenlijk Europees stappenplan voor de opheffing van de inperkingsmaatregelen in verband met COVID-19, gepresenteerd door de voorzitter van de Commissie en voorzitter van de Europese Raad,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 8 april 2020 over de beoordeling van de toepassing van de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU (COM(2020)0148),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 13 mei 2020 getiteld “Naar een gefaseerde en gecoördineerde aanpak van het herstel van het vrije verkeer en de opheffing van de binnengrenscontroles – COVID-19” (C(2020)3250),

–  gezien zijn resolutie van 30 mei 2018 over het jaarverslag over de werking van het Schengengebied(6),

–  gezien zijn resolutie van 11 december 2018 over de volledige toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis in Bulgarije en Roemenië: afschaffing van de controles aan de binnengrenzen te land, ter zee en in de lucht(7),

–  gezien de voorbereidende werkzaamheden voor deze resolutie, uitgevoerd door de werkgroep Schengenevaluatie van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

–  gezien de vragen aan de Raad en de Commissie over de situatie in het Schengengebied ten gevolge van de COVID-19-uitbraak (O-000037/2020 – B9‑0010/2020 en O‑000038/2020 – B9‑0011/2020),

–  gezien artikel 136, lid 5, en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de meeste lidstaten, waaronder de Schengenlanden, waar deze resolutie betrekking op heeft, als reactie op de COVID-19-pandemie controles aan de binnengrenzen hebben heringevoerd of deze grenzen geheel of gedeeltelijk hebben gesloten voor bepaalde soorten reizigers, waaronder EU-burgers en hun familieleden en onderdanen van derde landen die op hun grondgebied of dat van een andere lidstaat verblijven; overwegende dat het bij het invoeren van deze maatregelen overduidelijk ontbrak aan coördinatie tussen de lidstaten en met de instellingen van de Unie;

B.  overwegende dat controles aan de binnengrenzen een aantasting vormen van de rechten en vrijheden van personen als vastgelegd in het communautaire recht; overwegende dat beperkingen aan de buitengrenzen geen gevolgen mogen hebben voor het recht op het aanvragen van asiel;

C.  overwegende dat het vrije verkeer van personen als vastgelegd in het Schengenakkoord en de Overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord vergezeld gaat van compenserende maatregelen met als doel om de veiligheid op het grondgebied van de Schengenlanden te waarborgen(8); overwegende dat deze compenserende maatregelen instrumenten omvatten als het Schengeninformatiesysteem (SIS) en andere grootschalige IT-systemen die tot doel hebben om de uitwisseling van informatie tussen de autoriteiten van de Schengenlanden te waarborgen en de toepassing van gezamenlijke regels voor de bescherming van de buitengrenzen mogelijk te maken;

D.  overwegende dat het Schengengebied zonder binnengrenstoezicht alleen goed kan functioneren als er wederzijds vertrouwen is tussen de lidstaten;

E.  overwegende dat controles aan de binnengrenzen na het officiële opheffen ervan maar zelden opnieuw zijn ingevoerd; overwegende dat echter sinds 2015 verschillende lidstaten controles aan de binnengrenzen uitvoeren vanwege een toename van de migratie en/of veiligheidsdreigingen; overwegende dat het Parlement vraagtekens heeft geplaatst bij de wettigheid en proportionaliteit van deze controles aan de binnengrenzen;

F.  overwegende dat de terugkeer naar een volledig functionerend Schengengebied van het grootste belang is om het beginsel van vrijheid van verkeer te waarborgen als een van de belangrijkste verworvenheden van de Europese integratie en als belangrijkste voorwaarde voor het economisch herstel van de EU na de COVID-19-pandemie;

1.  wijst erop dat het Schengengebied een tastbare en geliefde verworvenheid is die centraal staat in het Europese project en die onbeperkt reizen mogelijk maakt voor meer dat 400 miljoen mensen, van onschatbare waarde is voor burgers en ondernemingen en uniek is in de wereldgeschiedenis;

2.  uit zijn bezorgdheid over de huidige situatie met betrekking tot de controles aan de binnengrenzen die door zoveel lidstaten zijn ingevoerd, en over de verschillende andere maatregelen die zijn genomen, waaronder de volledige of gedeeltelijke sluiting van de grenzen of de sluiting ervan voor bepaalde soorten reizigers, waaronder EU-burgers of onderdanen van derde landen die op het grondgebied van de lidstaten verblijven, en over de zeer ernstige gevolgen die deze maatregelen hebben voor mensen en bedrijven, onder meer in de toeristische sector en de sector van de seizoensarbeid;

3.  wijst erop dat het Parlement het volledig eens is met de volksgezondheidsmaatregelen ter beperking van de verspreiding van COVID-19 door middel van fysiek afstand houden, onder meer via door de lidstaten vastgestelde beperkingen van de bewegingsvrijheid op hun grondgebied, maar dat de lidstaten in hun formele kennisgevingen in het kader van de Schengengrenscode maar weinig argumenten hebben aangevoerd voor het invoeren van grenstoezicht als passend middel om de verspreiding van COVID-19 in te dammen; herinnert er in dit verband aan dat grenstoezicht in de Schengengrenscode wordt omschreven als een aan de grens uitgevoerd activiteit die “uitsluitend wegens de voorgenomen of daadwerkelijke grensoverschrijding en dus niet om andere redenen wordt uitgeoefend”; is van mening dat gerichtere beperkingen op regionaal niveau, onder meer geldend voor grensoverschrijdende regio’s, passender en minder verstorend zouden zijn geweest;

4.  wijst erop dat de regels met betrekking tot de binnengrenzen van de Unie zijn vastgelegd in de Schengengrenscode en dat de lidstaten zowel de geest als de letter van die code moeten eerbiedigen wanneer zij maatregelen vaststellen die gevolgen hebben voor het overschrijden van de binnengrenzen;

5.  herinnert eraan dat de terminologie van de Schengengrenscode eenduidig is: binnengrenstoezicht moet de uitzondering blijven, een laatste redmiddel, toegepast op basis van objectieve criteria, en een goed middel zijn tegen ernstige bedreigingen van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid, strikt noodzakelijk en proportioneel zijn, met een beperkt bereik en voor een strikt beperkte periode; is van mening dat de kennisgevingen van de lidstaten onvoldoende gedetailleerd zijn om te kunnen verifiëren of deze beginselen zijn nageleefd;

6.  wijst erop dat voor het inroepen van het idee van het “laatste redmiddel” geverifieerd moet worden of andere maatregelen even goed of beter geschikt zijn om het doel te bereiken; roept de lidstaten op de mogelijkheid in overweging te nemen van het opleggen van minimumgezondheidscontroles als doeltreffender maatregel dan het opleggen van binnengrenscontroles; wijst in dit verband op de gezondheidsmaatregelen die de Commissie in haar richtsnoeren heeft uiteengezet(9); wijst daarnaast op de aanbeveling van de Commissie over evenredige politiecontroles(10), waarin staat: “Als de lidstaten bij een ernstige bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid overwegen hoofdstuk II van titel III van Verordening (EU) 2016/399 toe te passen (invoering van binnengrenstoezicht), zouden zij eerst moeten nagaan of de situatie toereikend kan worden aangepakt met intensieve politiecontroles op het grondgebied, met inbegrip van de grensgebieden”;

7.   wijst erop dat het Schengengebied nog nooit eerder een dermate ernstige pandemie op haar grondgebied heeft meegemaakt; wijst erop dat in de Schengengrenscode expliciet wordt bepaald dat een gevaar voor de volksgezondheid een reden mag zijn voor weigering van toegang aan de buitengrenzen, en wijst er daarnaast op dat noch in de Schengengrenscode, noch in de Overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord, volksgezondheid wordt genoemd als reden voor de herinvoering van controles aan de binnengrenzen, en dat alleen wordt voorzien in de herinvoering van controles aan de binnengrenzen in geval van ernstige bedreigingen voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid;

8.  betreurt het feit dat sommige lidstaten op korte termijn grenscontroles en andere beperkingen aan de grenzen hebben ingevoerd zonder afdoende informatie te verstrekken aan hun eigen bevolking en aan die van andere lidstaten; betreurt bovendien de bijkomende nadelen van grenscontroles die zich voordoen aan sommige binnengrenzen, zoals buitensporige wachttijden zonder passende hygiënische voorzieningen en afdoende fysieke afstand, waarmee gezondheidsrisico’s worden gecreëerd voor zowel de personen die de grenscontroles moeten ondergaan als de grenswachters, en waarmee de toch al overbelaste grenswachten en politieagenten, die geen getrainde zorgwerkers zijn, nog extra worden belast; spreekt bovendien zijn bezorgdheid uit over het grote aantal obstakels waarmee veel grensarbeiders in het Schengengebied te maken hebben sinds de uitbraak van de pandemie, waaronder het gebrek aan duidelijke en beschikbare informatie over beperkingen die voor hen gelden bij het overschrijden van de grenzen;

9.  wijst erop dat krachtens de richtlijn vrij verkeer de lidstaten de vrijheid van verkeer en van verblijf van burgers van de Unie van hun familieleden, ongeacht nationaliteit, mogen beperken om redenen van volksgezondheid; benadrukt niettemin dat de waarborgen die zijn vastgelegd in die richtlijn door alle lidstaten moeten worden gegarandeerd en dat met name non-discriminatie tussen eigen onderdanen en ingezetenen uit de EU gewaarborgd moet zijn;

10.  is van mening dat een snelle terugkeer naar een volledig werkend Schengengebied van het grootste belang is, en zowel afhangt van de politieke wil van de lidstaten als van hun inzet om de maatregelen in het kader van het Schengenacquis te coördineren; verzoekt de Commissie het voortouw te nemen bij het coördineren van maatregelen op Europees niveau, met als doel het aanpakken van de uitdaging die COVID-19 vormt voor de gezondheid van de Europese burgers, en het Schengengebied te handhaven als gebied zonder binnengrenzen, met volledige inachtneming van de beginselen van solidariteit en wederzijds vertrouwen; is van mening dat het nemen van maatregelen op Europees niveau alle partijen voordeel zal opleveren; verwerpt en betreurt ten zeerste alle ongecoördineerde, bilaterale of multilaterale acties van individuele lidstaten die plaatsvinden buiten het kader van de Unie; is van mening dat bij alle maatregelen het non-discriminatiebeginsel leidend moet zijn;

11.  roept de lidstaten op om tegelijk met het versoepelen van de beperkende maatregelen in verband met COVID-19 de beperkingen van de vrijheid van verkeer te verminderen; is van mening dat, met een passende coördinatie op Unieniveau, een meer op regio’s gerichte benadering geschikter is dan nationale grenscontroles, en dat op deze wijze de beperkingen van het vrije verkeer opgeheven kunnen worden als de situatie in de buurlanden is verbeterd;

12.  dringt er bij de lidstaten krachtig op aan om samen met het Parlement, de Raad en de Commissie een herstelplan voor het Schengengebied op te stellen, waarin maatregelen worden uiteengezet om terug te keren naar een volledig werkend Schengengebied zonder binnengrenstoezicht, en met op zo kort mogelijke termijn door te voeren noodplannen in het geval van een eventuele tweede golf, om te voorkomen dat de tijdelijke controles aan de binnengrenzen op middellange termijn semipermanent worden;

13.  wijst erop dat volgens de Schengengrenscode de beoordeling van de noodzakelijkheid van het binnengrenstoezicht en de verlenging ervan, wanneer dit toezicht is ingevoerd omdat onmiddellijk optreden vereist was, op het niveau van de Unie moet worden gemonitord; roept de Commissie in dit verband op om terdege toezicht te houden op de toepassing van het Schengenacquis, en in het bijzonder de methodes te evalueren die de lidstaten al hebben genomen, alsmede de tijdigheid en kwaliteit van de kennisgevingen van de lidstaten, en daarnaast de ontwikkelingen nauwlettend te volgen en waar nodig de lidstaten te herinneren aan hun wettelijke verplichtingen, en adviezen op te stellen; moedigt de Commissie aan gebruik te maken van haar bevoegdheden om de lidstaten om aanvullende informatie te vragen; verzoekt de Commissie uitgebreider verslag uit te brengen aan het Parlement over de wijze waarop zij haar bevoegdheden uit hoofde van de verdragen uitoefent;

14.   betreurt het feit dat de bepaling van de Schengengrenscode, die inhoudt dat lidstaten binnen vier weken na de opheffing van de grenscontroles bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie een verslag hierover moeten indienen, zijn betekenis heeft verloren, wat ertoe leidt dat het Parlement niet wordt geïnformeerd; roept de lidstaten die binnengrenscontroles hebben ingevoerd daarom op om het Parlement tijdig, en tenminste om de zes maanden, in te lichten door nauwkeurige en gedetailleerde gegevens te overleggen in verband met de herinvoering van controles aan de binnengrenzen; betreurt ten zeerste dat de Commissie sinds 2015 geen jaarverslag meer heeft gepubliceerd over de werking van de ruimte zonder binnengrenscontroles, hoewel zij daartoe op grond van de Schengengrenscode wel verplicht is;

15.  wijst erop dat tijdelijke reisbeperkingen voor alle niet-essentiële reizen vanuit derde landen naar het Schengengebied zijn ingevoerd; benadrukt dat alle besluiten tot weigering van toegang aan de buitengrenzen in overeenstemming moeten zijn met de bepalingen van de Schengengrenscode, met name wat betreft de eerbiediging van de grondrechten, zoals vastgelegd in artikel 4;

16.  roept de Raad en de lidstaten op zich nog meer in te spannen om de integratie van alle lidstaten van de EU in het Schengengebied te verwezenlijken; herhaalt zijn oproep aan de Raad om zo snel mogelijk een nieuw ontwerpbesluit voor te leggen inzake volledige toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis in Bulgarije en Roemenië; is bereid om op verzoek van de Raad overeenkomstig artikel 4 van het toetredingsverdrag advies uit te brengen over de volledige toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis in Kroatië; is van mening dat solidariteit en verantwoordelijkheid voor iedereen gelden en dat het Schengengebied alleen toekomst heeft zonder fragmentatie;

17.  is van mening dat te zijner tijd nagedacht moet worden over het verbeteren van het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten en hoe de wetgevende instrumenten van de Unie kunnen zorgen voor een werkelijk Europese bestuur voor het Schengengebied, zodat een doeltreffend gecoördineerd Europees optreden mogelijk is in situaties zoals de COVID-19-pandemie, met handhaving van het vrije verkeer en zonder controles aan de binnengrenzen, wat de kern vormt van het bij de Europese burgers zo geliefde Schengenproject; verzoekt de Commissie een voorstel te presenteren inzake een hervorming van het bestuur van het Schengengebied in het licht van de nieuwe uitdagingen;

18.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.

(1) Het Schengenacquis – Akkoord tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, van de Bondsrepubliek Duitsland en van de Franse Republiek betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (PB L 239 van 22.9.2000, blz. 13).
(2) Het Schengenacquis – Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19).
(3) PB L 77 van 23.3.2016, blz. 1.
(4) PB L 105 van 13.4.2006, blz. 1.
(5) PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.
(6) PB C 76 van 9.3.2020, blz. 106.
(7) Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0497.
(8) Verklaring van het Uitvoerend Comité van 26 juni 1996 inzake de uitlevering (SCH/Com-ex (96) decl. 6, 2e herz.) (PB L 239 van 22.9.2000, blz. 435).
(9) Aanbeveling van de Commissie C(2020)1753 van 16 maart 2020 getiteld Richtsnoeren voor grensbeheermaatregelen tot bescherming van de gezondheid en tot waarborging van de beschikbaarheid van goederen en essentiële diensten.
(10) Aanbeveling van de Commissie C(2017)3349 final van 12 mei 2017 inzake evenredige politiecontroles en politiële samenwerking in het Schengengebied.

Laatst bijgewerkt op: 8 september 2020Juridische mededeling - Privacybeleid