Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2020/2680(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : B9-0204/2020

Ingediende teksten :

B9-0204/2020

Debatten :

Stemmingen :

PV 08/07/2020 - 18

Aangenomen teksten :

P9_TA(2020)0183

Aangenomen teksten
PDF 129kWORD 46k
Woensdag 8 juli 2020 - Brussel
De rechten van personen met een verstandelijke handicap en hun familie tijdens de COVID-19-crisis
P9_TA(2020)0183B9-0204/2020

Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2020 over de rechten van personen met een verstandelijke handicap en hun familie tijdens de COVID-19-crisis (2020/2680(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 2, 9, 10, 19, 165, 166 en 168 en artikel 216, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name de artikelen 1, 3, 14, 20, 21, 26 en 35,

–  gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, en met name artikel 4, lid 3, en de artikelen 11, 24, 25 en 28, overeenkomstig Besluit 2010/48/EG van de Raad van 26 november 2009 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap(1),

–  gezien de Europese Pijler van sociale rechten, in het bijzonder beginsel 17 over de inclusie van personen met een handicap, beginsel 3 over gelijke kansen en beginsel 10 over een gezonde, veilige en goed aangepaste werkomgeving en gegevensbescherming,

–  gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de daarin geformuleerde doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG’s), die de EU vastbesloten is uit te voeren,

–  gezien zijn resolutie van 17 april 2020 over gecoördineerde EU-maatregelen om de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan te bestrijden(2),

–  gezien artikel 227, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de Commissie verzoekschriften verzoekschrift nr. 0470/2020 heeft ontvangen waarin bezorgdheid wordt geuit over de rechten van personen met een verstandelijke handicap en hun families tijdens de COVID-19-crisis, en waarin de EU wordt verzocht ervoor te zorgen dat de maatregelen die tijdens de COVID-19-crisis en de nasleep daarvan zijn genomen verenigbaar zijn met het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

B.  overwegende dat artikel 11 van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, als het eerste internationale mensenrechtenverdrag dat door de EU en haar 28 lidstaten is geratificeerd, bepaalt dat de landen die partij zijn bij het verdrag alle noodzakelijke maatregelen moeten nemen om de bescherming en veiligheid van personen met een handicap te waarborgen in risicosituaties en humanitaire noodsituaties;

C.  overwegende dat maatregelen die door regeringen in uitzonderlijke omstandigheden worden genomen, bijvoorbeeld in het geval van gezondheidscrises, humanitaire noodsituaties en natuurrampen, altijd de eerbiediging van de grondrechten van elk individu moeten waarborgen en niet discriminerend mogen zijn ten aanzien van bepaalde groepen, zoals personen met een handicap;

D.  overwegende dat personen met een verstandelijke handicap vaker te lijden hebben onder COVID‑19 vanwege belemmeringen met betrekking tot de toegang tot preventieve informatie en hygiëne, de afhankelijkheid van fysiek contact met begeleiders, het feit dat ze vaak in instellingen of in gemeenschapsverband wonen, en andere gezondheidsproblemen die verband houden met bepaalde handicaps;

E.  overwegende dat personen met een verstandelijke handicap met name getroffen worden door strenge afzonderingsmaatregelen;

F.  overwegende dat de COVID-19-crisis en de lockdownmaatregelen de aanhoudende en bestaande sociale segregatie en discriminatie ten aanzien van personen met een verstandelijke handicap aan het licht brengen;

G.  overwegende dat de beschikbaarheid van uitgesplitste gegevens om de impact van de effecten van de pandemie op personen met een verstandelijke handicap te kunnen vaststellen, beperkt is;

H.  overwegende dat er meldingen zijn van gevallen in sommige lidstaten waarbij personen met een verstandelijke handicap medische behandeling is ontzegd, zijn opgesloten in een instelling en te maken krijgen met sociale isolatie zonder mogelijkheid om bezoek te ontvangen van familie of terug te keren naar hun familieleden, alsook van gevallen waarbij er discriminerende richtsnoeren inzake triage zijn ingevoerd;

I.  overwegende dat structuren voor personen met een verstandelijke handicap, zoals dagcentra of scholen, tijdelijk zijn gesloten en dat er noodsituaties zijn ontstaan waarbij gezinnen zelf de zorg voor hun familieleden met een verstandelijke handicap op zich moeten nemen;

J.  overwegende dat de COVID-19-crisis heeft aangetoond dat het concept van inclusief onderwijs nog geen realiteit is; overwegende dat lerenden met een verstandelijke handicap in veel lidstaten hun opleiding hebben moeten onderbreken tijdens de lockdown; overwegende dat gezinnen te weinig ondersteuning krijgen om te voorzien in onderwijs voor lerenden met een verstandelijke handicap, met name wat toegankelijke digitale en innovatieve technologieën en toepassingen voor afstandsonderwijs betreft;

K.  overwegende dat technologie een cruciale rol kan spelen om te voorzien in kwaliteitsvolle ondersteuning van personen met een handicap, hun ouders, lesgevers en verzorgers;

L.  overwegende dat er meldingen zijn van een aanzienlijk gebrek aan beschermingsmiddelen voor personen met een handicap, met name voor diegenen die in een instelling verblijven, verzorgers en personeel;

M.  overwegende dat de landen die partij zijn bij het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap krachtens artikel 4, lid 3, van dat verdrag verplicht zijn bij alle besluitvormingsprocessen over personen met een handicap nauw te overleggen met de betrokkenen en hen actief te betrekken bij het proces via organisaties die hen vertegenwoordigen, ook in het geval van kinderen met een handicap;

N.  overwegende dat de EU en de lidstaten moeten zorgen voor overleg met en actieve betrokkenheid van organisaties van personen met een handicap in hun respons op de COVID-19-pandemie, omdat er anders mogelijk maatregelen worden genomen die een inbreuk vormen op hun grondrechten;

O.  overwegende dat de Europese Ombudsman een initiatief heeft opgestart, gericht op de Europese Commissie, met het oog op het verzamelen van informatie over de wijze waarop de COVID-19-crisis personeelsleden met een handicap heeft getroffen en over de redelijke aanpassingen waarin is voorzien om tegemoet te komen aan hun behoeften, alsook om vast te stellen of er eventueel oplossingen zijn gevonden of gepland die kunnen worden gebruikt om een gemakkelijkere interactie met de administratieve diensten van de EU te bevorderen voor burgers met een handicap;

1.  is diep bezorgd over de onevenredige effecten van de COVID-19-crisis op personen met een verstandelijke handicap en personen met andere problemen op het gebied van geestelijke gezondheid en hun familie, waardoor familieleden die hen verzorgen – vaak vrouwen – extra worden belast; benadrukt dat personen met een handicap niet verder mogen worden geïsoleerd wanneer ze uit de lockdownfase komen en dat ze tijdens die fase een prioritaire behandeling moeten krijgen;

2.  wijst erop dat de lockdown erg problematisch is gebleken, niet alleen voor personen met een verstandelijke handicap, maar voor iedere persoon met een geestelijke aandoening, aangezien isolement de problemen alleen maar kan verergeren;

3.  is van mening dat strenge afzonderingsmaatregelen een bijzonder negatief effect hebben op personen met een handicap en dat de autoriteiten grotere flexibiliteit aan de dag moeten leggen;

4.  is sterk gekant tegen alle vormen van medische discriminatie van personen met een verstandelijke handicap; wijst erop dat maatregelen die de lidstaten in dit verband vaststellen in overeenstemming moeten zijn met het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en gelijke en niet-discriminerende toegang tot gezondheidszorg en sociale diensten moeten waarborgen; benadrukt dat personen met een verstandelijke handicap of geestelijke aandoening dezelfde medische behandeling verdienen als gelijk welke andere persoon met COVID-19, met inbegrip van intensieve medische zorg;

5.  wijst erop dat medische richtsnoeren niet-discriminerend moeten zijn en de eerbiediging moeten waarborgen van het internationaal recht en bestaande ethische richtsnoeren op het gebied van zorg in het geval van noodsituaties, gezondheidscrises en natuurrampen;

6.  wijst erop dat er tijdens een lockdown moet worden voorzien in ondersteunende diensten, persoonlijke bijstand, fysieke toegankelijkheid en communicatie voor personen met een verstandelijke handicap door gebruik te maken van innovatieve methoden voor het leveren van gezondheidsdiensten;

7.  verzoekt om in elke lidstaat gegevens te verzamelen met betrekking tot de behandeling van personen met een verstandelijke handicap in ziekenhuizen, instellingen en in gemeenschapsverband, alsook met betrekking tot de sterftecijfers van personen met een handicap, teneinde te kunnen beoordelen of personen met een handicap al dan niet passende bescherming, gezondheidszorg en ondersteuning krijgen tijdens de COVID‑19-crisis;

8.  onderstreept dat afzonderingsmaatregelen een bijzonder grote invloed hebben op de geestelijke gezondheid van personen met een verstandelijke handicap en hun familieleden en dat de bijbehorende maatregelen moeten worden afgestemd op de behoeften van personen met een verstandelijke handicap, zodat hun welzijn wordt gegarandeerd en ze zelfstandig kunnen blijven wonen;

9.  onderstreept dat iedereen het recht heeft om zelfstandig te wonen en onmiddellijk en correct te worden geïnformeerd, in een toegankelijke vorm, over de pandemie en de maatregelen die gevolgen voor hen en hun familie hebben; eist dat alle communicatie over volksgezondheid toegankelijk is voor personen met een handicap en in gewone taal beschikbaar wordt gemaakt in diverse traditionele en digitale vormen, alsook in de nationale gebarentaal;

10.  beseft dat de situatie tijdens de COVID-19-crisis een wake-upcall is wat betreft de aandacht die aan deze groep wordt besteed; erkent dat er aandacht moet worden gegeven via sterke openbare gezondheidsdiensten; dringt erop aan een versterking hiervan te overwegen via financiering op EU-niveau, waar passend en waar mogelijk; onderstreept het belang van passende gezondheidsmaatregelen in de lidstaten;

11.  onderstreept hoe belangrijk het is de belemmeringen weg te nemen die personen met een verstandelijke handicap ondervinden bij de toegang tot gezondheidsdiensten en hygiëneproducten, alsook hoe belangrijk het is maatregelen inzake redelijke aanpassingen te overwegen om hen in staat te stellen te telewerken;

12.  benadrukt dat de COVID-19-pandemie ernstige tekortkomingen heeft blootgelegd in de steunregelingen voor een aantal risicogroepen in de samenleving; onderstreept dat investeringen in een geleidelijke overgang van institutionele zorg naar zorg in gemeenschapsverband voor personen met een verstandelijke handicap een prioriteit moeten zijn; onderstreept dat investeringsfondsen de verstrekking van gepersonaliseerde ondersteuningsdiensten moeten steunen, aangezien veel aanbieders van dit soort zorgen zwaar hebben geleden onder de pandemie, zowel tijdens de crisis als daarna, en het risico lopen voor onbepaalde tijd gesloten te blijven;

13.  verzoekt de Commissie verdere maatregelen te nemen om essentiële investeringen en middelen vrij te maken om de continuïteit van zorg- en ondersteuningsdiensten te garanderen, in overeenstemming met de beginselen van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en de Europese pijler van sociale rechten;

14.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om voor gemeenschappelijke protocollen te zorgen voor mogelijke toekomstige risicosituaties of humanitaire noodsituaties en natuurrampen, op basis van de lessen die zijn getrokken uit de COVID-19-crisis, onder meer met betrekking tot de verstrekking van beschermingsmiddelen, voorlichtingsmateriaal en opleiding voor werknemers in de gezondheidszorg en sociale zorg en in regelgevende instanties, waarbij de specifieke behoeften en omstandigheden van personen met een handicap te allen tijde in acht worden genomen;

15.  dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om bij de vaststelling van maatregelen naar aanleiding van een toekomstige crisis van bij het begin te zorgen voor raadpleging en betrokkenheid van personen met een handicap via organisaties die hen vertegenwoordigen;

16.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om te monitoren of gezondheids- en sociale diensten duurzaam zijn en aanpasbaar zijn aan nieuwe vormen van dienstverlening; dringt aan op de bevordering van echte sociale inclusie bij de toewijzing van EU‑financiering voor deze diensten, door in de eerste plaats middelen toe te wijzen aan diensten die woonvormen in gemeenschapsverband aanbieden in plaats van institutionalisering; onderstreept hoe belangrijk het is te waarborgen dat er geen financiële belemmeringen zijn voor toegang tot gezondheidszorg;

17.  verzoekt de Commissie met een alomvattende, ambitieuze en langlopende Europese strategie inzake handicaps voor de periode na 2020 te komen, waarin rekening wordt gehouden met de lessen die zijn getrokken uit de COVID-19-crisis;

18.  benadrukt dat het noodzakelijk is de beginselen van universeel ontwerp te hanteren, rekening houdend met de mogelijkheden die worden geboden door digitale en innovatieve technologieën en toepassingen bij de ontwikkeling van leermiddelen voor lerenden met een verstandelijke handicap, en activiteiten voor afstandsonderwijs aan te bieden;

19.  herinnert de Commissie aan het onaangeboorde potentieel van digitale technologieën en toepassingen om bij personen met een handicap zelfstandig wonen te bevorderen; dringt aan op een beter gebruik van deze technologieën en toepassingen in eventuele toekomstige risicosituaties of humanitaire noodsituaties en natuurrampen; benadrukt dat het van belang is onlineleermiddelen met open licenties beschikbaar te stellen en leerkrachten bijscholing aan te bieden over het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën;

20.  verzoekt de lidstaten te voorzien in psychologische steun voor personen met een verstandelijke handicap om de effecten van de afzonderingsmaatregelen te verzachten;

21.  verzoekt de lidstaten te voorzien in rechtsmiddelen voor personen met een verstandelijke handicap door bijzondere aandacht te besteden aan het proactief opsporen van gevallen waarbij personen met een verstandelijke handicap zonder handelingsbevoegdheid geen toegang of onvoldoende toegang hebben tot hun wettelijke voogd om hun rechten te kunnen waarborgen;

22.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 23 van 27.1.2010, blz. 35.
(2) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0054.

Laatst bijgewerkt op: 9 december 2020Juridische mededeling - Privacybeleid