Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2020/2070(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A9-0134/2020

Ingediende teksten :

A9-0134/2020

Debatten :

Stemmingen :

PV 16/09/2020 - 12
PV 17/09/2020 - 12

Aangenomen teksten :

P9_TA(2020)0227

Aangenomen teksten
PDF 216kWORD 69k
Donderdag 17 september 2020 - Brussel
Het maximaliseren van het energie-efficiëntiepotentieel van het gebouwenbestand in de EU
P9_TA(2020)0227A9-0134/2020

Resolutie van het Europees Parlement van 17 september 2020 over het maximaliseren van het energie-efficiëntiepotentieel van het gebouwenbestand in de EU (2020/2070(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name artikel 194,

–  gezien de Europese pijler van sociale rechten, die het Parlement, de Raad en de Commissie tijdens de sociale top voor eerlijke banen en groei in Göteborg op 17 november 2017 hebben afgekondigd,

–  gezien de Overeenkomst die op de 21e Conferentie van de Partijen (COP21) bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) op 12 december 2015 in Parijs werd goedgekeurd (de Overeenkomst van Parijs),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (COM(2019)0640),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 28 november 2018 getiteld “Een schone planeet voor iedereen – Een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie” (COM(2018)0773),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 10 maart 2020 getiteld “Een nieuwe industriestrategie voor Europa” (COM(2020)0102),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 10 maart 2020 getiteld “Een nieuw actieplan voor een circulaire economie – Voor een schoner en concurrerender Europa” (COM(2020)0098),

—  gezien de mededeling van de Commissie van 20 september 2011 getiteld “Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa” (COM(2011)0571) en de daarin aangekondigde ecologische voetafdruk van producten,

—  gezien het Speciaal verslag nr. 11/2020 van de Europese Rekenkamer van 28 april 2020: “Energie-efficiëntie in gebouwen: nog steeds meer aandacht voor kosteneffectiviteit nodig”,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 12 december 2019,

–  gezien de conclusies van de Raad van 25 juni 2019 over de toekomst van energiesystemen in de energie-unie om de energietransitie en de energie- en klimaatdoelen voor 2030 en daarna te verwezenlijken,

—  gezien het Pact van Amsterdam betreffende de stedelijke agenda voor de EU, dat op 30 mei 2016 in Amsterdam werd overeengekomen tijdens de informele bijeenkomst van EU-ministers met verantwoordelijkheid voor stedelijke aangelegenheden,

—  gezien het Handvest van Leipzig betreffende duurzame Europese steden, dat op 24 en 25 mei 2007 werd aangenomen tijdens de informele bijeenkomst van EU-ministers met verantwoordelijkheid voor stedelijke ontwikkeling,

–  gezien Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, als gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2018/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 houdende wijziging van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie(1),

–  gezien Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen, als gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2018/844 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 houdende wijziging van Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen en Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie(2),

–  gezien Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen(3),

—  gezien Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad(4),

–  gezien Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU(5),

–  gezien Verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de interne markt voor elektriciteit(6),

–  gezien Verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad(7),

–  gezien Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit(8),

–  gezien Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid(9),

–  gezien Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna(10),

–  gezien zijn resolutie van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal(11),

–  gezien zijn resolutie van 28 november 2019 over de noodsituatie op het gebied van klimaat en milieu(12),

–  gezien zijn resolutie van 14 maart 2019 over klimaatverandering – een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs(13),

–  gezien zijn resolutie van 25 oktober 2018 over de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen in de Europese Unie: tijd voor actie!(14),

–  gezien zijn resolutie van 6 februari 2018 inzake versnelling van de innovatie op het gebied van schone energie(15),

–  gezien zijn resolutie van 13 september 2016 getiteld “Naar een nieuwe opzet van de energiemarkt”(16),

–  gezien zijn resolutie van 13 september 2016 over een EU-strategie betreffende verwarming en koeling(17),

–  gezien artikel 54 van zijn Reglement,

–  gezien het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

–  gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A9‑0134/2020),

A.  overwegende dat in de EU gebouwen ongeveer 40 % van het energieverbruik voor hun rekening nemen en 36 % van de CO2-emissies veroorzaken en dat het derhalve van cruciaal belang is die gebouwen grondig te renoveren, ook in gefaseerde vorm, om de EU-doelstelling van broeikasgasneutraliteit tegen 2050 te verwezenlijken;

B.  overwegende dat de bouwsector de grootste energieverbruiker in de EU is en dat 97 % van het gebouwenbestand van de EU niet energie-efficiënt is en elk jaar slecht 0,2 % van de residentiële gebouwen in de EU grondig wordt gerenoveerd of gefaseerd grondig wordt gerenoveerd, overwegende dat meer dan 94 % van het huidige gebouwenbestand er in 2050 nog steeds zal staan en de meeste woningen, scholen en kantoorgebouwen die we zullen gebruiken reeds gebouwd zijn;

C.  overwegende dat ruimte- en waterverwarming goed zijn voor ongeveer 80 % van het huishoudelijk energieverbruik, aangezien de helft van de gebouwen in de EU is uitgerust met individuele verwarmingsketels die vóór 1992 zijn geplaatst, met een efficiëntie van 60 % of minder, en dat 22 % van de individuele gasgestookte verwarmingsketels, 34 % van de verwarmingsketels met rechtstreekse elektrische verwarming, 47 % van de oliegestookte verwarmingsketels en 58 % van de met kolen gestookte verwarmingsketels ouder zijn dan hun technische levensduur;

D.  overwegende dat het verhogen van het renovatiepercentage tot bijna 3 % en het renoveren van 210 miljoen bestaande gebouwen kan zorgen voor tot wel 2 miljoen extra banen(18) in de bouwsector, die goed is voor ongeveer 9 % van het bbp van de Unie en een belangrijk onderdeel vormt van de strategie voor herstel na de COVID-19-crisis, en kan bijdragen aan een schone economie als onderdeel van de Europese Green Deal;

E.  overwegende dat het EU Building Stock Observatory (BSO) een cruciale rol speelt bij het toezicht op en de verbetering van de totale energieprestaties van de gebouwen in de EU, door middel van betrouwbare, samenhangende en eenvoudig te vergelijken gegevens;

F.  overwegende dat de levenskwaliteit van alle burgers kan worden verbeterd door maatregelen te nemen ter verbetering van de energie-efficiëntie van het gebouwenbestand van de EU en derhalve de belangrijkste uitdaging is de lasten te verminderen van de naar schatting 50 miljoen huishoudens in de Europese Unie die te lijden hebben onder energie-armoede, energierekeningen te verlagen en comfortabele, betaalbare en energie-efficiënte woningen te realiseren voor iedereen;

G.  overwegende dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) raamt dat mensen ongeveer 90 % van hun tijd binnen doorbrengen in residentiële en niet-residentiële gebouwen, en dat elk jaar meer dan een half miljoen Europeanen vroegtijdig sterven vanwege slechte luchtkwaliteit binnenshuis(19), en overwegende dat een goede ventilatie door ramen open te zetten de luchtkwaliteit in woningen verbetert, daglicht binnenlaat en mensen gezonder maakt, waarvan het belang des te duidelijker is geworden tijdens de huidige COVID-19-crisis;

H.  overwegende dat het Europees Parlement heeft gevraag “dat de richtlijn inzake energie-efficiëntie (EED) en de richtlijn inzake energie-efficiëntie van gebouwen (EEBD) worden herzien in overeenstemming met de toegenomen klimaatambitie van de EU, en dat de uitvoering ervan wordt versterkt, door middel van bindende nationale streefcijfers”(20);

I.  overwegende dat voor het bereiken van een energie-efficiënt gebouwenbestand en de verwezenlijking van de energie-efficiëntiedoelstelling van de Unie voor 2030 investeringen van meer dan 282 miljard EUR in de renovatie van het Europese gebouwenbestand nodig zijn, evenals een slimme combinatie van de nauwgezette uitvoering van bestaand beleid, nieuwe beleidsinitiatieven om de slechtst presterende gebouwen op het gebied van energie uit te faseren, meer en passende financieringsmechanismen en investeringen in innovatieve oplossingen;

J.  overwegende dat geïntegreerde renovatieprogramma’s (integrated renovation programmes, IRP’s) bedoeld zijn als holistische programma’s, waarin energie-efficiëntie op de eerste plaats komt, en toegespitst zijn op de ruimere wijkecosystemen, met hoge energiebesparingsdoelen voor afzonderlijke gebouwen, gebaseerd zijn op beste praktijken en hoofdzakelijk uit drie pijlers bestaan:

   a) bouwtypologie en bouwmaterialen, hetgeen een grondige kennis vereist van de leeftijd, het gebruik en de constructie van gebouwen en van het energiebesparingspotentieel dat zij vertegenwoordigen, en een beschrijving van de soorten materialen die dienen te worden gebruikt tijdens de gehele renovatieperiode, met inbegrip van het levenscycluseffect ervan;
   b) het verstrekken en toegankelijk maken van duurzame energiebronnen, met name plaatselijke en nabijgelegen hernieuwbare energiebronnen, waaronder systemen voor stadsverwarming of -koeling of het gebruik van de warmteopslagcapaciteit van gebouwen, voertuig-naar-X-diensten en andere flexibiliteitsoplossingen die sectorale integratie mogelijk maken;
   c) voordelen voor de gemeenschap/samenleving, met name de integratie van plaatselijke gemeenschappen in alle energierenovatieprojecten en -programma’s om problemen zoals energiearmoede, een gebrek aan technische en/of financiële middelen en informatiekloven aan te pakken;

K.  overwegende dat de tenuitvoerlegging van deze aanpak op basis van drie pijlers ervoor zorgt dat IRP’s worden opgezet en uitgevoerd op een manier waarbij de nadruk komt te liggen op de ruimere voordelen die via energierenovaties kunnen worden geboden aan mensen en gemeenschappen, zoals energie-efficiëntie, klimaatveranderingsbestendigheid, industrieel concurrentievermogen, duurzaamheid, sociale insluiting en toegankelijkheid;

Wijken en gemeenschappen

1.  beklemtoont de rol van wijken, gemeenschappen en andere actoren zoals lokale en regionale autoriteiten en kmo’s bij IRP’s, als holistische benadering voor renovatie, teneinde uiterlijk in 2050 te komen tot een zeer energie-efficiënte en klimaatneutrale bouwsector, in overeenstemming met de richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBD);

2.  eist dat het gevoerde bouw- en renovatiebeleid alomvattend en exclusief is, een bijdrage levert aan de klimaatdoelstellingen van de EU, IRP’s omvat die plaatselijke waardeketens, sociale diensten en betaalbaarheid, gereedheid voor slimme toepassingen, een degelijk en een gezond binnenklimaat en binnenluchtkwaliteit, mobiliteit en de technische, industriële en energie-efficiëntiefuncties van gebouwen integreren, en de productie en uitwisseling “ter plaatse” en in de buurt van energie uit hernieuwbare bronnen en flexibiliteit aan de vraagzijde mogelijk maakt, evenals het gebruik van overtollige warmte en koude uit nabijgelegen industriële installaties, plaatselijke vervoersystemen, of waar dit een duurzame optie is, uit waterlopen;

3.  wijst op de belangrijke rol die burgers spelen in de renovatie van het residentiële gebouwenbestand en wijst erop dat er efficiënte hulpmiddelen en beste praktijken moeten worden uitgewerkt en dat alle mogelijke informatie en kennis beschikbaar moet worden gesteld op het plaatselijke niveau, met inbegrip van de technologische mogelijkheden (bijv. slimme meters); onderkent voorts de impuls die energiegemeenschappen geven doordat zij burgers bij elkaar brengen, hen informeren en hen ertoe aanzetten te starten met hun eigen renovaties en/of opwekking van hernieuwbare energie, en verzoekt om een omvattend pakket met beleidsmaatregelen om deze aanpak op grotere schaal toe te passen;

4.  verzoekt de Commissie de gevolgen van gentrificatie en “renovictie” van wijken te beoordelen, evenals genderongelijkheid en de situatie van kwetsbare burgers; is van oordeel dat een benadering die de gemeenschap centraal stelt, naast in regelgeving verankerde garanties, de bestaande gemeenschappen in stand zou kunnen houden en stimulansen kan scheppen die van essentieel belang zijn om de energie-efficiëntie te maximaliseren en de noodzakelijke particuliere en publieke investeringen aan te trekken; benadrukt dat de meest kwetsbare burgers moeten worden ondersteund door de toegang tot waardige leefomstandigheden, comfort en gezondheid voor hen mogelijk te maken en wijst op de belangrijke rol van sociale woningen;

5.  onderstreept het feit dat de eigendom van gebouwen, het huurrecht en het aantal eigenaren en huurders, evenals de investeringsmogelijkheden en de steunregelingen voor huisvesting, de weersomstandigheden en energiesystemen van lidstaat tot lidstaat variëren; is van mening dat in een “renovatiegolf”-strategie rekening moet worden gehouden met de verschillende omstandigheden in elke lidstaat, ook in overeenstemming met de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen; onderstreept in het bijzonder dat deze renovaties niet mogen leiden tot een ondraaglijke huurlast voor huurders;

6.  onderstreept de mate van energiearmoede in de Unie, die naar schatting 50 miljoen huishoudens treft(21); is van mening dat de renovatiegolf en de verwachte daarmee verband houdende initiatieven in ieder geval tot doel moeten hebben een einde te maken aan de energiearmoede en gezonde en veilige levensomstandigheden voor iedereen te waarborgen; is ingenomen met het voornemen van de Commissie om bijzondere aandacht te schenken aan de renovatie van energiearme huishoudens en onderstreept dat het belangrijk is energiebesparende maatregelen vast te stellen en energie-efficiënte consumptiegewoonten en gedragsverandering te bevorderen; benadrukt dat de overheidssector op dit gebied de toon moet aangeven;

7.  wijst op het onmiddellijke succes van “one-stop”-shops voor energierenovaties van gebouwen als transparante en toegankelijke adviesverstrekkers, uit het oogpunt van de klant, die het bundelen van projecten en herhaalbare modellen en de verstrekking van informatie over externe financiering stimuleren, renovaties coördineren en begeleiden, de opbouw van capaciteit voor gemeenten en de actieve betrokkenheid tijdens het gehele proces van plaatselijke actoren verzekeren, zoals energiegemeenschappen, consumentenorganisaties, plaatselijke ondernemersorganisaties, waaronder die in de bouwsector, en woningcoöperaties;

8.  wijst erop op dat zowel publieke als particuliere inspanningen vereist zijn om concrete resultaten te boeken ten aanzien van de energie-efficiëntie van het bestaande gebouwenbestand; onderstreept dat er niet alleen “one-stop”-adviesdiensten moeten worden opgezet, maar dat zij ook moeten worden ondersteund om de markt voortdurend te voeden met een pijplijn van projecten, waaronder ook kleinschaligere projecten; is van mening dat het opzetten van een “one-stop”-shop op regionaal of lokaal niveau een betere toegang tot financieringsmechanismen zal verzekeren;

9.  juicht de voorstellen betreffende open platforms in de Europese Green Deal toe; benadrukt dat deze transparant, meerlaags en inclusief moeten zijn en een brede waaier van belanghebbenden moeten omvatten en mogelijk moeten maken dat de versnippering van de bouwsector wordt tegengegaan; herinnert eraan dat de platforms de doelstelling moeten dienen om het gebouwenbestand uiterlijk in 2050 zeer energie-efficiënt en koolstofarm te maken en is van mening dat zij het instrument moeten zijn om de belemmeringen voor renovatie aan te pakken en burgers te mobiliseren teneinde een breed draagvlak te creëren op basis van de behoeften van de gemeenschap;

10.  onderstreept dat regionale platforms meetbare doelstellingen moeten vaststellen, werk moeten maken van stappenplannen en regelmatig informatie moeten uitwisselen met de bestaande platforms voor gezamenlijke actie in het kader van de EED, EPBD, de EPBD en de richtlijn hernieuwbare energie(22), en met bestaande agentschappen en organen in de lidstaten om ervoor te zorgen dat zij zoveel mogelijk effect sorteren; is ervan overtuigd dat de platforms een belangrijk instrument zijn voor de uitvoering van geïntegreerde programma’s voor de renovatie van gebouwen en voor het ondersteunen van de lidstaten bij de uitvoering van hun langetermijnstrategieën inzake renovatie;

11.  neemt nota van het nieuwe Handvest van Leipzig dat tijdens het Duitse voorzitterschap zal worden aangenomen en deelt de mening dat steden een essentiële rol spelen bij het drastisch reduceren van de broeikasgasemissies en het verhogen van de energie-efficiëntie; is van mening dat de renovatie van gebouwen een belangrijke bijdrage zal leveren aan die doelstellingen en tegelijkertijd rechtvaardige, groene en productieve steden zal bevorderen via veerkrachtige wijken; verzoekt het Duitse voorzitterschap van de Raad van de EU, de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat steden worden voorzien van de nodige direct toegankelijke financieringsmiddelen voor renovatiemaatregelen, in het bijzonder gezien de behoefte aan economische herstel;

12.  verzoekt de Commissie beleid vast te stellen voor het faciliteren van IRP’s op gemeenschaps- en regionaal niveau in de lidstaten dat grondige renovaties omvat, met inbegrip van gefaseerde grondige renovaties, en waarbij op een inclusieve en interactieve manier rekening wordt gehouden met de behoeften van gebouwen; wijst op de mogelijkheid om via de IRP’s te zorgen voor meer hernieuwbare energieoplossingen ter plaatse en in de buurt of vraagresponsmechanismen; verzoekt de Commissie het werk aan het Burgemeestersconvenant voor klimaat en energie en de EU-City Facility te intensiveren; wijst in dit verband voorts op het grote belang van de stedelijke agenda en het stedelijk partnerschap;

13.  verzoekt de lidstaten om hun plaatselijke overheden beter in staat te stellen om IRP’s uit te rollen op wijk- en gemeenschapsniveau, en om burgers tegelijkertijd een centrale plaats toe te kennen, renovaties naar behoren te combineren met de instandhouding van het Europees materieel historisch erfgoed (monumenten en gebouwen) en de plaatselijke overheden te verplichten feedback te geven over de behaalde resultaten en over beste praktijken voor de ontwikkeling van toekomstig beleid op het nationale niveau;

14.  verzoekt de lidstaten een kader te ontwikkelen voor het verhelpen van gescheiden prikkels, bijvoorbeeld door te zorgen voor juiste informatie, juiste stimulansen en doeltreffende handhaving(23), en naar behoren aandacht te bestreden aan gezinnen en gemeenschappen die in energiearmoede leven door middel van een regelgevingskader voor het vermijden van renovictie, bijvoorbeeld door voor te schrijven dat een passend deel van de ruimte in grondig gerenoveerde gebouwen aan hen wordt voorbehouden, of door bij het ontwerpen van IRP’s prioriteit toe te kennen aan gebouwen die meer energie verbruiken of verspillen, en door de stijging van de huurprijzen te beperken, tenzij hierdoor de capaciteit voor het uitvoeren van energie-efficiëntierenovaties wordt beperkt;

15.  verzoekt de Commissie een ondersteuningsdienst voor door burgers geleide renovatieprojecten op te zetten en uitvoeringsrichtsnoeren te verstrekken aan de lidstaten met betrekking tot de begrippen van een ondersteunend kader en gelijke mededingingsvoorwaarden voor energiegemeenschappen die bij de richtlijn elektriciteitsmarkt(24) en de richtlijn hernieuwbare energie zijn ingevoerd, teneinde de geslaagde tenuitvoerlegging te verzekeren en de voordelen van burgerenergieprojecten ten volle te erkennen;

16.  verzoekt de Commissie zo snel mogelijk platforms op te richten, zoals vermeld in haar mededeling over de Europese Green Deal, en deze platforms als kernprioriteit op te nemen in de IRP’s; benadrukt dat de IRP’s dienen te worden geflankeerd door EU-initiatieven voor het uitwisselen van goede praktijken betreffende de herhaalbaarheid van programma’s, de verspreiding van capaciteiten, sectorintegratie, en vrijwaringsmaatregelen voor gemeenschappen die met energie-armoede kampen, in overeenstemming met de verbintenissen uit de EPBD;

Financiën

17.  benadrukt dat initiële investeringskosten, ingewikkelde financieringsregelingen, gescheiden prikkels (het dilemma huurder versus eigenaar), middellange tot lange terugverdientijden, de wettelijke en administratieve belemmeringen, onder meer voor gebouwen met meerdere eigenaars, het ontwerp van de bestaande ondersteuning en een gebrek aan een voorspelbaar beleidskader voor de lange termijn belangrijke belemmeringen voor investeringen vormen;

18.  benadrukt dat, in de context van het COVID-19-herstel en de effecten ervan op de publieke en particuliere financiën, financieringsregelingen stimulansen moeten bieden voor en prioriteit moeten verlenen aan grondige renovaties, onder meer in gefaseerde vorm, met het oog op de klimaatneutraliteitsdoelen voor 2050, met passende stimulansen en streefdoelen, teneinde een zeer energie-efficiënt en koolstofarm gebouwenbestand te verwezenlijken; gelooft dat dit een voorwaarde is om de renovatie van gebouwen als duurzame langetermijninvestering te overwegen; onderstreept in dit verband de rol van indicatoren voor kosteneffectiviteit, met inbegrip van nevenvoordelen;

19.  benadrukt dat de lidstaten duidelijke richtsnoeren moeten bieden en moeten zorgen voor meetbare, gerichte acties en gelijke toegang tot financiering moeten bevorderen, ook voor de slechtst presterende segmenten van het nationale gebouwenbestand, energiearme consumenten, sociale huisvesting en huishoudens die voor dilemma’s in verband met gescheiden prikkels staan, rekening houdend met de betaalbaarheid;

20.  beklemtoont dat huiseigenaars, met name energiearme eigenaars en eigenaars met een laag inkomen, woningbouwverenigingen en -coöperaties, aanbieders van openbare huisvesting en lokale overheden steun moeten krijgen bij het klimaatbestendig maken van hun gebouwen en hun bebouwde omgeving, bijvoorbeeld in de vorm van subsidies of financiële instrumenten op basis van de additionaliteit van de financiering in het kader van het meerjarig financieel kader (MFK), nationale budgetten en bronnen in de particuliere sector;

21.  is van oordeel dat binnen ieder relevant Europees fonds prioritair middelen moeten worden toegewezen voor de energie-efficiëntierenovatie van gebouwen en sterke coördinatie nodig is om synergieën vast te stellen, gemengde financiering mogelijk te maken, projecten te bundelen en projectpijplijnen aan te leggen om de tijdige absorptie van middelen te waarborgen; verzoekt de financiële instellingen om aanzienlijke middelen vrij te maken voor capaciteitsopbouw en technische bijstand; onderstreept dat, in aanvulling op doorlopende en stabiele financiering op Europees, nationaal en regionaal niveau en particuliere investeringen ten minste 75 miljard EUR per jaar aan EU-prikkels nodig is om te zorgen voor grondige renovaties teneinde tegen 2050 over een bijzonder energie-efficiënt en koolstofarm gebouwenbestand te kunnen beschikken; verzoekt de medewetgevers te zorgen voor de noodzakelijke financiering binnen het economische herstelplan van de EU, niet in de laatste plaats om diegenen in de samenleving te helpen die het meeste baat zouden hebben bij renovaties;

22.  is ingenomen met de bevindingen waaruit blijkt dat bijzonder energie-efficiënte gebouwen een meerprijs met zich meebrengen(25), wat gebouweneigenaars een rendement op investering verzekert, maar erkent dat de kosten van huisvesting, bouw en renovatie in het algemeen moeten worden verminderd;

23.  wijst erop dat moet worden gezorgd voor adequate, eenvoudige toegang tot krediet en financiering om kmo’s, gemeenschappen en gezinnen te helpen bij het uitvoeren van de nodige renovaties van het bestaande gebouwenbestand;

24.  is ingenomen met de beschikbare financieringsmogelijkheden voor de renovatie van gebouwen, waaronder groene subsidies, belasting- en leningstimulansen; erkent de rol van de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) bij het financieren van energie-efficiëntieprojecten en het vaststellen van energie-efficiëntie als specifieke doelstelling voor regionale ontwikkeling in de periode 2021-2027; onderstreept de rol van de Europese Investeringsbankgroep bij het verstrekken van leningen, waarborgen en financiële instrumenten, zoals de garantiefaciliteit van particuliere financiering voor energie-efficiëntie (PF4EE), de garantiefaciliteit van slimme financiering voor slimme gebouwen en het InvestEU-fonds, waarmee ook de financiering van projecten voor de renovatie van sociale huisvesting mogelijk wordt gemaakt;

25.  vestigt de aandacht op de goede praktijken van de lidstaten, zoals het gebruik van de inkomsten die met de EU-regeling voor de handel in emissies (ETS) worden gegenereerd, blending, waarborgen dat de behoeften van huishoudens met een laag inkomen worden erkend en het gebruik van de regionale fondsen van de EU als garanties en roterende fondsen; benadrukt dat opleiding op het gebied van hernieuwbare energie en energie- en hulpbronnenefficiëntie kan worden gefinancierd met middelen van het Fonds voor een rechtvaardige transitie;

26.  benadrukt dat de absorptiepercentages van de fondsen moeten worden verhoogd middels het elimineren van obstakels, in het bijzonder via technische bijstand, minder complexe criteria en de vereenvoudiging van combinaties met andere fondsen; betreurt dat de faciliteit voor Europese plaatselijke bijstand op energiegebied (Elena) nog steeds vooral grote projecten omvat, en dat kleinere projecten en projecten waarbij gemeenschappen betrokken zijn meer steun nodig hebben en moeten worden gebundeld; ziet de EU-City Facility als een potentieel bijzonder krachtig mechanisme om steden te ondersteunen bij de ontwikkeling van IRP’s, dat moet worden voortgezet en waarmee ook steun moet worden verleend aan kleinere projecten;

27.  erkent de belangrijke rol van subsidies voor onderzoek en innovatie; acht het noodzakelijk continue en stabiele financiering voor IRP’s te verstrekken uit zowel Europese als nationale bronnen, zonder onderbrekingen veroorzaakt door verschillende maatregelen op het gebied van begrotingsplanning;

28.  is van oordeel dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat alle IRP’s financiële middelen reserveren voor het aanpakken van energiearmoede, toegankelijkheid en technische en infrastructurele belemmeringen voor kwetsbare huishoudens en huishoudens met lage inkomens, opdat zij kunnen profiteren van adequate, gezonde en energie-efficiënte woningen en deel kunnen uitmaken van wijkrenovatieprogramma’s; vraagt om beste praktijken met betrekking tot innovatieve financieringsinstrumenten te ontwikkelen en te delen, bijvoorbeeld inzake financiering via de energierekening en soortgelijke regelingen, waaronder energie-efficiëntiehypotheken, EuroPACE-leningen en REnOnBill-leningen;

29.  wijst op de rol van zowel de regionale autoriteiten als de Europese Investeringsbank bij het verstrekken van financiële steun door middel van leningen van de publieke sector die commerciële banken, pensioenfondsen en de particuliere sectoren ertoe zullen aanzetten om meer te investeren in de renovatie van gebouwen, bijvoorbeeld door middel van kredietgaranties van de overheid en innovatieve financieringsmethoden;

30.  onderkent de rol die nieuwe ondernemingsmodellen zoals energieprestatiecontracten, door burgers geleide renovaties, energiegemeenschappen en leveranciers van energiediensten kunnen spelen bij renovaties, en in het bijzonder buitenbalansfinanciering voor sociale huisvesting, woningcorporaties en bedrijventerreinen; onderstreept dat de financieringsintensiteit moet worden gekoppeld aan de bereikte energie-efficiëntie, zoals voorgeschreven door de EPBD, en stelt voor om een premie toe te kennen voor energieplusgebouwen; dringt er bij de Commissie op aan om richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van de relevante bepalingen van het pakket “schone energie voor alle Europeanen” op te stellen, met name om een ondersteunend kader op te zetten via een verplichting tot regelmatige raadplegingen om de behoeften op de markt te begrijpen, en de combinatie van particuliere en publieke middelen en het gebruik van duidelijke modelcontracten en specifieke aanbestedingsprocedures met nadere toelichtingen over het correct boeken van publieke investeringen met betrekking tot de efficiëntie van gebouwen te bevorderen;

31.  verzoekt de Commissie de energie-efficiëntiedoelstellingen aan te scherpen, zoals vereist uit hoofde van de EED, door eerst en vooral het hoofddoel voor 2030 te verhogen op basis van een gedegen effectbeoordeling en op voorspelbare wijze, en door minimale jaarlijkse renovatiepercentages voor gebouwen alsook beleidsmaatregelen voor te stellen, teneinde grondige renovaties te waarborgen, met inbegrip van gefaseerde grondige renovaties, omkaderd door financiële triggers en een stabiel investeringsklimaat;

32.  vraagt de Europese instellingen te voorzien in specifieke toewijzingen voor energie-efficiëntie en de renovatie van gebouwen in het nieuwe MFK, met duidelijke voorwaarden en een duidelijk tijdspad, inclusief technische bijstand, om te zorgen voor toereikende absorptiepercentages; wijst op het belang van Europese garanties voor investeringen, gemengde financiering en subsidie-elementen om residentiële energie-efficiëntierenovaties te stimuleren; erkent de rol en het succesvolle model van het Europees Fonds voor strategische investeringen (dat zal worden vervangen door InvestEU); roept ertoe op om binnen het onderdeel “duurzame infrastructuur” van InvestEU prioritair middelen toe te wijzen voor de energie-efficiëntie van gebouwen, en aparte bedragen te oormerken voor energie-efficiëntie als een specifieke doelstelling voor regionale ontwikkeling, die moet worden weerspiegeld in de respectieve partnerschapsovereenkomsten die de lidstaten met de Commissie hebben gesloten;

33.  verzoekt de Commissie de financiële en niet-financiële belemmeringen voor een hogere absorptiegraad van de regionale fondsen voor geïntegreerde renovatie van gebouwen tegen 2021 weg te nemen;

34.  dringt aan op een vergroting van de slagkracht van de faciliteit voor Europese plaatselijke bijstand op energiegebied (ELENA) en de Europese Investeringsbank, teneinde lokale overheden op maat gesneden en rechtstreekse financiële en technische bijstand te verlenen, en specifieke richtsnoeren te verstrekken aan de lidstaten in het kader van de COVID-19-herstelplannen;

35.  vraagt de Commissie te onderzoeken of het haalbaar is de ETS-opbrengsten te benutten voor energie-efficiëntiemaatregelen, bijvoorbeeld voor de renovatie van gebouwen, inclusief mechanismen ter bescherming tegen schommelingen, en of het haalbaar is een deel van de veilingopbrengsten op EU-niveau te gebruiken; vraagt de Europese Investeringsbank en de nationale financiële instellingen steun te verlenen aan projectontwikkelaars gedurende de volledige projectcyclus, en een vast subsidiepercentage te bepalen om renovaties aantrekkelijk en betaalbaar te maken voor de burgers;

36.  verzoekt de Commissie en de lidstaten flexibele modellen op te zetten voor synergieën tussen de verschillende financieringsprogramma’s en -instrumenten voor het financieren van energie-efficiëntie in gebouwen; vraagt voorts om, in lijn met het verslag van de Europese Rekenkamer(26), een benadering op basis van kosteneffectiviteit te hanteren voor energie-efficiëntierenovaties van gebouwen; pleit voor een grondig toezicht op de kosteneffectiviteit van operationele programma’s op basis van de kosten per bespaarde eenheid CO2; is voorts van mening dat de Commissie ervoor moet zorgen dat de nationale overheden de beginselen van kosteneffectiviteit en geschiktheid voor energiebesparing eerbiedigen bij de toewijzing van EU-geld aan renovatieprojecten;

37.  verzoekt de Commissie om publiek-private partnerschappen in verband met slimme en duurzame financiering, zoals PF4EE, verder te faciliteren, en na te gaan of lokale investeringsconcepten mogelijk zijn;

38.  verzoekt de Commissie de EU-staatssteunregels, onder meer voor investeringen door kleine en middelgrote ondernemingen, te herzien, teneinde een ondersteunend kader voor energie-efficiëntiemaatregelen te creëren en IRP’s te bevorderen, met inbegrip van de installatie of vernieuwing van stadsverwarmingssystemen via vereenvoudigde procedures en passende drempels, en via sloopregelingen voor verwarmingstoestellen op fossiele brandstoffen en inefficiënte toestellen wanneer deze door individuele of collectieve toestellen op hernieuwbare energie worden vervangen, of door restwarmte; onderstreept evenwel dat elke herziening van de EU-staatssteunregels hoofdzakelijk moet bijdragen aan een gelijke behandeling en aan verscherpte concurrentie;

Constructietechnologieën en bouwmaterialen

39.  benadrukt dat de kosten moeten worden verlaagd, de looptijd moet worden verkort, en de doeltreffendheid en integratie moeten worden versterkt om het aantal IRP’s te verhogen, door open en concurrerende markten voor renovatie, industrieel geproduceerde en duurzame prefabelementen te creëren en door het potentieel van bestaande technologieën voor de integratie van hernieuwbare energiebronnen in bouwmaterialen te erkennen, die kunnen worden gebruikt als multifunctionele bekledingselementen om het bestaande gebouwenbestand te vernieuwen; benadrukt de noodzaak van renovaties in serie en per gebied; onderstreept de rol van de prefabricage van componenten buiten het bedrijf met betrekking tot snelheid, schaal en kosteneffectiviteit; merkt op dat er in de lidstaten beste praktijken op het gebied van gebouwenrenovaties in verschillende bouwsegmenten bestaan, die nu moeten worden overgenomen en op grotere schaal moeten worden toegepast om resultaten te bereiken; benadrukt dat meer onderzoeksinspanningen op dit gebied waardevol zouden zijn;

40.  benadrukt het belang van flexibiliteit bij de keuze van technologieën die worden gebruikt voor renovaties en bouw; is van mening dat alle beschikbare technologieën moeten worden toegepast in een resultaatgerichte benadering om de decarbonisatie van het gebouwenbestand te versnellen; onderstreept dat het gebruik van hernieuwbare energie een cruciale rol speelt in deze decarbonisatie; benadrukt het belang van koolstofarme stadsverwarming en -koeling met geïntegreerde opslag, voor meer verbonden en geïntegreerde gemeenschappen; verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom de volledige integratie van hernieuwbare energie in de bouwsector actief te bevorderen en te stimuleren;

41.  verzoekt de Commissie onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma’s (O&O) voor efficiënte bouwmaterialen te ondersteunen en vraagt om, rekening houdend met de sociale situatie, goedkope verwarmingssystemen op basis van hernieuwbare energie in te voeren in landelijke en afgelegen gebieden; wijst op de Deense beste praktijk om verwarming te decarboniseren via stadsverwarmingsnetten in eigendom van de gemeenschap, die draaien op zonnewarmte, warmtepompen en biomassa;

42.  wijst op de noodzaak om consumenten te informeren en te stimuleren om oude, inefficiënte verwarmings- en koelingstechnologieën te vervangen door moderne, zeer efficiënte en hernieuwbare oplossingen, met name bij het nemen van beslissingen over vervanging; beseft dat daarbij in acht moet worden genomen dat fossiele brandstoffen, met name aardgas, momenteel een rol spelen in verwarmingssystemen voor gebouwen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om sloopregelingen voor te stellen in overeenstemming met de circulaire economie, en efficiëntie-etikettering en advies bij routinecontroles te benutten om vervanging te bespoedigen; verzoekt de lidstaten een stappenplan op te stellen om op fossiele brandstoffen gebaseerde verwarmings- en koelingstechnologieën uit te bannen, als onderdeel van hun nationale energie- en klimaatplannen;

43.  onderstreept het Europese leiderschap in de bouw van geïntegreerde fotovoltaïsche systemen; stelt voor technologieën voor hernieuwbare energie in het algemeen als een belangrijke strategische waardeketen te erkennen, en suggereert eveneens om voor de komende renovatiegolf een Europees programma voor zonnepanelen op daken op te zetten;

44.  onderstreept dat het beginsel “energie-efficiëntie eerst” in alle beleidsmaatregelen opgenomen moet worden, ook om de energiebehoeften voor verwarming, koeling en warm water en voor verlichting en ventilatie te verlagen, en tegelijkertijd de resterende behoefte te elektrificeren door middel van energie uit hernieuwbare bronnen, in combinatie met warmtepompen of efficiënte verwarmings- of koelingssystemen per gebied aan de hand van hernieuwbare energie, alsook voor afnamebeheer en flexibiliteit;

45.  wijst op de noodzaak om belemmeringen weg te nemen en de toegang tot het net te verbeteren, hetgeen onder meer de noodzaak van harmonisatie en vereenvoudiging van vergunningen voor kmo’s omvat; onderstreept de noodzaak om IRP’s te plannen om synergieën te creëren, bijvoorbeeld op het gebied van de verbetering van de toegankelijkheid, de seismische en de brandveiligheid, de elektromobiliteit (met inbegrip van bekabeling en laadpunten voor elektrische voertuigen), en de verbetering van de klimaatbestendigheid van gebouwen, onder meer door het creëren van groene ruimten, daken en muren, die het waterbeheer verbeteren en de stedelijke biodiversiteit helpen vergroten;

46.  herinnert eraan dat brandveiligheidsaspecten in overweging moeten worden genomen bij het ontwerp, de materiaalkeuze, de bouw, de renovatie en de exploitatie van gebouwen, met het oog op een verbeterde preventie, detectie, snel blussen, evacuatie, compartimentering, bestendigheid van de constructie en brandbestrijding, en dat ook rekening moet worden gehouden met de kwalificaties van de professionals die bij het ontwerp, de bouw en de renovatie betrokken zijn;

47.  is van mening dat energie-efficiënte gebouwen gezond, betaalbaar, veilig en duurzaam moeten zijn; wijst in het bijzonder op het belang van ingebedde energie, duurzaamheid van gebouwen, hulpbronnenefficiëntie, thermisch comfort, een verbeterde luchtkwaliteit, een gezond binnenklimaat en levenscyclusbenaderingen, in lijn met de circulaire economie, en op de noodzaak van een holistische, geïntegreerde aanpak in de strategie voor een duurzame gebouwde omgeving; wijst in dit verband op het belang van het opnemen van passieve en natuurlijke elementen in het ontwerp van gebouwen en het enorme potentieel van het gebruik van de bouwschil, waarbij de gebouwde omgeving wordt omgevormd tot een gedecentraliseerde producent van hernieuwbare energie, terwijl gronden en landschapsterreinen worden gespaard;

48.  benadrukt de behoefte aan een adequaat beheer en vermindering van bouw- en sloopafval; merkt op dat inzamelings- en terugnamesystemen en sorteerinstallaties moeten worden opgezet om te zorgen voor een passende en veilige behandeling van alle bouwafval, alsook voor de recycling of het hergebruik van bouwmaterialen, en voor het veilig hanteren, verwijderen en vervangen van gevaarlijke stoffen in afvalstromen, teneinde de gezondheid van bewoners en werknemers en het milieu te beschermen; is van oordeel dat er een etiketteringssysteem voor de circulaire economie moet worden ontwikkeld, met milieunormen en criteria voor materialen op basis van hun potentieel om vlot en met minimaal energieverbruik in de waardeketen te worden gere-integreerd, met inachtneming van de rol van secundaire grondstoffen; merkt op dat de bestaande aanpak op basis van milieuproductverklaringen moet worden verruimd en moet worden gebruikt als input voor gebouwenbeoordelingen, zoals het geval is bij het Level(s)-kader; verzoekt de Commissie concrete maatregelen ten aanzien van deze kwesties voor te stellen in het kader van het actieplan voor de circulaire economie en de strategie voor een duurzame bebouwde omgeving;

49.  wijst erop dat steden in toenemende mate te maken zullen krijgen met stijgende zomertemperaturen als gevolg van de klimaatverandering; wijst voorts op de vele voordelen van groene infrastructuuroplossingen, die de luchtkwaliteit, het comfort en de klimaatbestendigheid verbeteren, de energiebehoeften aanzienlijk beperken, de watercyclus helpen herstellen en de biodiversiteit in steden ondersteunen, en tegelijkertijd een bijdrage leveren aan de beginselen van circulariteit; verzoekt de Commissie en de lidstaten het gebruik van natuurlijke bouwmaterialen met een laag koolstofgehalte, groene daken en muren, koele oppervlakken en andere passieve technieken te stimuleren bij grote renovatie- en nieuwbouwprojecten; verzoekt de Commissie hiermee rekening te houden en oplossingen op het gebied van groene infrastructuur en biodiversiteitskenmerken te stimuleren in het renovatiegolf-initiatief;

50.  herinnert eraan dat duurzame bouwmaterialen, zoals gecertificeerd hout, van essentieel belang zijn om een koolstofarm, duurzaam gebouwenbestand te verwezenlijken, en wijst erop dat bouwen kansen biedt om binnen de grenzen van de duurzame beschikbaarheid koolstof op te slaan in biogebaseerde bouwproducten;

51.  benadrukt dat het van belang is de bestaande geharmoniseerde normen te herzien om de duurzaamheidsprestaties van bouwproducten te dekken, in overeenstemming met de gemeenschappelijke Europese aanpak voor de berekening van de levenscyclus en de bestaande Europese normen, d.w.z. EN 15978 voor gebouwen en EN 15804 voor bouwproducten; wijst erop dat bij het ontwerpen van renovaties de energie- en klimaateffecten van de volledige levenscyclus van het gebouw moeten worden geoptimaliseerd in lijn met de doelstellingen van de circulaire economie, rekening houdend met het effect van de vervaardiging, het gebruik en het ontwerp op de mogelijkheid om gerecycled te worden, de recycling van bouwproducten, de afvalproductie en de uitrusting die nodig is voor herstellingen; verzoekt de Commissie deze kwesties aan te pakken in de strategie voor de circulaire economie, en vraagt haar om tegen 2021 Verordening (EU) nr. 305/2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten(27) te herzien om de goede werking van de interne markt voor deze producten mogelijk te maken en technologisch onderzoek en innovatie te belonen, om de renovatie en bouw van zeer energie-efficiënte gebouwen te ondersteunen;

52.  verzoekt de Commissie door te gaan met het in kaart brengen van goede praktijken, zodat ook IRP’s voor historische gebouwen en gebouwen op erfgoedlijsten mogelijk zijn; erkent de specifieke kenmerken en de kwetsbaarheid van erfgoedgebouwen, en is van mening dat de bescherming van gebouwen in de meeste gevallen hand in hand kan gaan met een verbeterde energieprestatie; onderstreept in dit verband dat renovaties van erfgoedgebouwen altijd moeten gebeuren in overeenstemming met de nationale voorschriften inzake instandhouding, het Internationaal Handvest van Venetië van 1964 inzake de instandhouding en de restauratie van historische monumenten en plaatsen alsmede met de oorspronkelijke architectuur;

53.  onderstreept dat voor daadwerkelijke energiebesparingen moet worden gezorgd via verificatie door erkende deskundigen en via de monitoring van energieprestaties na de renovatie, aangezien dat zal zorgen voor hoogwaardige renovaties, betere investeringskansen en een hogere kosteneffectiviteit(28);

54.  verzoekt de lidstaten ook in hun aanbestedingsstrategieën en in door de overheid gefinancierde renovatie- en bouwprojecten te streven naar maximalisering en bevordering van hergebruik, recycling en terugwinning van materialen, bijvoorbeeld door de streefdoelen voor groene overheidsopdrachten (GPP’s)(29) te verhogen en energie-efficiëntie-, milieu- en sociale criteria voor gebouwenrenovaties te stroomlijnen, alsook gelijke mededingingsvoorwaarden te verzekeren bij openbare aanbestedingen; herinnert aan het belang van bouwmaterialen van lokale oorsprong om de bouwtradities in stand te houden, een materiaalkeuze te verzekeren die goed bij de klimatologische omstandigheden van de regio past, en emissies en vervoerskosten te drukken;

Normen, vaardigheden en gezonde gebouwen

55.  onderstreept het belang van nevenvoordelen middels renovatievereisten op “spilmomenten”, aangezien dergelijke vereisten niet alleen tot energiebesparingen leiden, maar ook de waarde van het gebouw verhogen en helpen om belemmeringen, zoals gescheiden prikkels, te overwinnen; is van mening dat grondige renovaties, met inbegrip van gefaseerde grondige renovaties, van de slechtst presterende gebouwen prioriteit moeten krijgen, door met name minimumnormen voor de energieprestatie te ontwikkelen, die van essentieel belang zijn voor investeringen in renovatie en horizontaal van toepassing dienen te zijn, en tevens gebaseerd dienen te zijn op de bestaande nationale energielabels; is van mening dat dergelijke maatregelen de gebruikers van gebouwen ten goede komen en kunnen helpen om burgers uit de energiearmoede te halen(30); stelt vast dat het percentage grondige renovaties erg laag zal zijn, naar verwachting 0,2 %; stelt voor minimale renovatiepercentages te onderzoeken en in te voeren, om de doelstellingen inzake klimaatneutraliteit tegen 2050 te halen;

56.  onderstreept dat geleidelijk aangescherpte minimumnormen voor de energieprestatie, op voorwaarde dat zij correct worden gepland en op het juiste moment worden aangescherpt, helpen om renovatiestrategieën op de lange termijn uit te voeren, en de markt investeringszekerheid bieden, in het bijzonder als zij gepaard gaan met capaciteitsopbouw, advies op maat, technische bijstand en financiële steun;

57.  verzoekt om een sterke, op feiten gebaseerde aanpak, die het mogelijk zal maken om, aan de hand van betrouwbare en versterkte gegevens, de energie-efficiëntie van gebouwen en de kosteneffectiviteit van maatregelen nauwkeurig in te schatten en zo gelijke mededingingsvoorwaarden te scheppen voor beste praktijken op het gebied van kosteneffectieve oplossingen in de EU;

58.  is ervan overtuigd dat de invoering van een renovatiepaspoort voor gebouwen, waarin verbeteringen stelselmatig worden gestimuleerd, gecoördineerd en geregistreerd, en waarin het niveau van de renovaties en de energieprestatie worden vermeld, voordelen heeft voor huiseigenaren, beheerders van gebouwen en huurders, die toegang moeten krijgen tot het renovatiepaspoort; benadrukt dat dit renovatiepaspoort een gemeenschappelijk EU-instrument moet worden, dat kan worden aangepast aan specifieke nationale en regionale kenmerken, om tegemoet te kunnen komen aan de uitdagingen die het heterogene gebouwenbestand oplevert, en dat is afgestemd op de bestaande energieprestatiecertificering van gebouwen;

59.  benadrukt hoe belangrijk het is om informatie over gebouwen in één enkel digitaal instrument te consolideren; is van oordeel dat dit het circulariteitspotentieel van materialen, de evaluatie van factoren die van invloed zijn op de luchtkwaliteit binnen, ook uit gezondheids- en veiligheidsoogpunt, en robuuste indicatoren op basis van bestaande milieu-instrumenten en -normen zou moeten omvatten;

60.  wijst op het belang en het potentieel van het Fonds voor een rechtvaardige transitie in het kader van het herstelplan na de COVID-19-crisis, met betrekking tot opleidingen en kwalificaties voor werknemers in de bouw- en renovatiesector en om werknemers in getroffen regio’s nieuwe en ruimere vaardigheden bij te brengen voor de transitie naar een koolstofneutrale economie;

61.  onderstreept dat projecten voor de renovatie van gebouwen steeds moeten leiden tot gezonde, schimmelvrije gebouwen, met inachtneming van de binnenluchtkwaliteit; benadrukt dat de herziening van de normen voor luchtkwaliteit, thermische omstandigheden en andere gezondheids- en comfortaspecten die verband houden met het binnenklimaat, zoals voldoende daglicht en mechanische ventilatie, bijdraagt tot de gezondheid en de productiviteit van de gebruikers van de gebouwen en leidt tot betere arbeids- of leerprestaties en aanzienlijke besparingen op het gebied van de sociale zekerheid, hetgeen de overheidsuitgaven van de lidstaten kan drukken en voordelen kan opleveren voor de EU-economie en al haar burgers;

62.  benadrukt dat moet worden gezorgd voor voldoende knowhow op het gebied van het onderhoud van gebouwen en het gebruik ervan door professionals en bewoners, met inbegrip van gedragsverandering, om ten volle te profiteren van de voordelen die met een betere energieprestatie gepaard gaan;

63.  verzoekt de Commissie een voorstel te presenteren voor een vaardigheden- en informatie-initiatief voor de bouw- en renovatiesector, inclusief een genderdimensie, teneinde samen met belanghebbende partijen te werken aan bij- en nascholing, verwerving van meer vaardigheden en opbouw van capaciteit, met bijzondere aandacht voor werkgelegenheid, in het bijzonder om jongeren warm te maken voor een baan in de renovatiesector; onderstreept dat het, om kwaliteit, naleving en veiligheid te waarborgen, nodig is dat de professionals die betrokken zijn bij het ontwerp en de bouw/renovatie over toereikende kwalificaties en vaardigheden beschikken, en dat dit ook voor tussenpersonen geldt, zoals installateurs, architecten of aannemers; verzoekt de lidstaten om een nationale strategie te ontwikkelen om de vaardigheden in de bouwsector te verbeteren, gericht op energie-efficiëntie, duurzaamheid en circulariteit van materialen, passieve technieken en integratie van hernieuwbare energie, met inbegrip van eigen gebruik, en digitale oplossingen, en om specifieke ondersteuning te bieden aan werknemers in micro-, kleine en middelgrote ondernemingen;

64.  verzoekt de Commissie om vaardigheden en innovatie voor IRP’s te ondersteunen via het Fonds voor een rechtvaardige transitie, gerichte Marie Skłodowska-Curie-acties en het Erasmus+-programma, en om een Horizon Europa-missie op te zetten rond de renovatie van gemeenschappen en wijken; verzoekt daarnaast het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA) om een strategische vaardighedenalliantie voor de bouwsector te bevorderen en in te voeren, teneinde gemeenschappelijke opleidingsinhoud te ontwerpen en te verstrekken en aldus bestaande vaardighedentekorten aan te pakken; verzoekt individuen, ondernemingen en organisaties voorts om het proefproject vaardigheden- en onderwijsgarantie te benutten, evenals soortgelijke regelingen voor opleidingen, vaardighedenuitbreiding en onderwijs in de renovatiesector;

65.  verzoekt de Commissie ten laatste in 2022 gedetailleerde effectbeoordelingen van gebouw-, gebruikers- en eigendomstypologieën te verrichten en een wetgevingskader voor de invoering van minimumnormen voor de energieprestatie voor bestaande gebouwen te ontwikkelen, die geleidelijk aan aangescherpt moeten worden om de doelstellingen tegen 2050 te halen; onderstreept dat dergelijke normen zouden helpen om het pad te effenen voor een zeer energie-efficiënt en gedecarboniseerd gebouwenbestand tegen ten laatste 2050, en de markt meer zicht op en zekerheid over de transformatie van het bestaande gebouwenbestand kunnen bieden; benadrukt dat minimumvereisten voor de energieprestatie op het nationale niveau dienen te worden vergezeld van een omvattend pakket beleidsmaatregelen, dat op zijn minst de verstrekking van informatie en advies op maat aan de burgers en passende financiële steun omvat;

66.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om uiterlijk in 2025 versnelde digitale paspoorten voor de renovatie van gebouwen in te voeren, die informatie moeten bevatten over verbeterde binnenluchtkwaliteit en gezonde gebouwen;

67.  verzoekt de Commissie om een Europese rekentool voor het klimaat te ontwikkelen in het kader van de renovatiegolf, om een nauwkeurige en eenvoudig te begrijpen etikettering te verzekeren voor bouwmaterialen, producten en diensten die verbandhouden met de renovatie van het Europese gebouwenbestand tegen 2050; benadrukt dat deze tool gelijke mededingingsvoorwaarden moet waarborgen voor de belangrijkste spelers die betrokken zijn bij – of verband houden met – de voetafdruk van de IRP’s op het gebied van broeikasgasemissies binnen het Europese gebouwenbestand en dat een dergelijke “holistische benadering” het pad zou effenen voor positieve effecten op het gedrag van burgers, relevante economische sectoren en kmo’s in de EU; benadrukt dat het concept gebaseerd moet zijn op de beginselen van de circulaire en de levenscycluseconomie om de vraag naar klimaatvriendelijke “made in Europe”-goederen te stimuleren en zo het concurrentievermogen van de Europese bouwsector te versterken; stelt voor dat de Commissie reeds bekende wetenschappelijke methodes gebruikt voor haar ramingen van de broeikasgasemissies en zich bijvoorbeeld laat inspireren door haar “ecologische voetafdruk van producten”;

68.  roept op om bij de komende herziening van de richtlijn energie-efficiëntie meer ambitie te tonen in de artikelen 3, 5 en 18, en om een nieuwe benadering voor het vaststellen van de bouwnormen volgens de Europese energie- en klimaatdoelstellingen te ontwikkelen bij de herziening van de richtlijn energieprestatie van gebouwen;

69.  verzoekt de Commissie om de effecten van de energieprestatiecertificaten (EPC’s) in de lidstaten te beoordelen en de bestaande bepalingen te versterken; merkt op dat de betrouwbaarheid, samenhang en vergelijkbaarheid van EPC’s in de gehele EU moet worden verbeterd, zodat EPC’s een betrouwbaar marktinstrument kunnen worden om de prestaties en de kwaliteit van gebouwen te beoordelen, in het bijzonder voor de financiële sector;

Digitalisering en betrouwbare gegevens

70.  beschouwt digitalisering als een factor die de actieve participatie van burgers in het energiesysteem mogelijk maakt, door middel van gedistribueerde productie, opslag, flexibiliteit en sectorintegratie en -koppeling; onderstreept dat digitalisering en gegevens een rol hebben bij de bespoediging van de planning, uitvoering, controle en monitoring van de resultaten van de renovatieplannen, en ook van belang zijn voor een efficiëntere energieplanning en een efficiënter energiebeheer;

71.  verzoekt de Commissie de betrouwbaarheid van en het tekort aan gegevens over gebouwen te bestuderen, en er rekening mee te houden dat een ruimer gebruik van digitalisering een positieve bijdrage kan leveren om een sterke, op feiten gebaseerde aanpak te verzekeren bij de beleidsontwikkeling inzake energie-efficiëntie en renovaties; erkent dat de nationale EPC-databanken moeten worden gedigitaliseerd, en dat bouwgegevens en andere bouwinformatie beschikbaar moeten zijn op het moment dat een aanvraag wordt gedaan voor een digitaal paspoort voor een gebouw of een andere slimme bouwtoepassing;

72.  beschouwt het internet van de dingen als een manier om de werkelijke effecten van renovatie op de energieprestatie van gebouwen te meten en als een instrument om grootschalige, kosteneffectieve renovatiestrategieën mogelijk te maken; onderstreept het potentieel dat geïntegreerde kunstmatige intelligentie kan hebben voor de analyse van gegevens en de monitoring, het beheer en de aanpassing van het energieverbruik in gebouwen;

73.  is van mening dat de digitalisering van gebouwen en bouwtechnologieën belangrijke drijvende krachten zijn voor meer energie-efficiëntie; vraagt alle betrokken actoren op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau om proactief deel te nemen aan de bevordering van digitalisering;

74.  wijst op de voordelen die netwerken voor communicatie-infrastructuur met hoge capaciteit hebben om slimme huizen te bevorderen, d.w.z. huizen die geïntegreerd zijn in een ruimer digitaal energie-ecosysteem dat gebouwen in staat stelt slimme functionaliteiten te benutten en aan te bieden, waardoor energie-integratie en besparingen in verschillende sectoren van de economie mogelijk worden, waaronder vraagrespons en optimalisering van het energiegebruik in het gebouw, zoals slimme toestellen, technologieën voor de automatisering van gebouwen, elektrische warmtepompen, accu-opslag, laadpunten voor elektrische voertuigen en slimme meters; is ingenomen met het doel van de herziene richtlijn energieprestatie van gebouwen om technologieën voor slimme gebouwen verder te bevorderen, via een indicator van gereedheid voor slimme toepassingen (“smart readiness indicator” of SRI) als hulpmiddel om de gereedheid van gebouwen voor slimme toepassingen te beoordelen en eigenaren en gebruikers van gebouwen bewust te maken van de waarde die systemen voor de automatisering en controle van gebouwen hebben voor de globale prestaties van gebouwen; is van oordeel dat de toepassingen overeenkomstig artikel 14 en artikel 15 moeten worden uitgebreid;

75.  wijst op het belang van slimme netten om de efficiënte integratie van hernieuwbare energie in het elektriciteitsnet mogelijk te maken en stimuleert het onderzoek naar nieuwe mogelijkheden met interfaces met transmissiesysteembeheerders en distributiesysteembeheerders om de energie-efficiëntie en de elektriciteitsdiensten te verbeteren; benadrukt dat slimme gebouwen die aangesloten zijn op nano- of micronetten een betere stabiliteit van de elektriciteitsvoorziening en een betere beschikbaarheid van verwarmings- en koelingssystemen kunnen verzekeren;

76.  onderstreept dat het recht op huisvesting en consumentenrechten sociale beschermingsmaatregelen, gegevensbescherming, eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en instemming behoeven, in overeenstemming met de algemene verordening gegevensbescherming; benadrukt dat de digitale oplossingen die tijdens renovaties worden geboden intuïtief, eenvoudig en interoperabel moeten zijn, en dat de installatie ervan gepaard moet gaan met de nodige opleiding, voorlichting en ondersteuning van gebruikers; wijst in dit verband op het potentieel van niet-invasieve digitale technologieën;

77.  verzoekt de Commissie om na te gaan of de vereisten voor laadinfrastructuur in de richtlijn energieprestatie van gebouwen herzien moeten worden; benadrukt dat slimme laadinfrastructuur een absolute voorwaarde is voor de toename van schone elektrische mobiliteit;

Renovatiegolf

78.  beschouwt de renovatiegolf als een kans om tegen 2050 over een energie-efficiënt en klimaatneutraal gebouwenbestand te beschikken middels een actieplan voor IRP’s, met speciale aandacht voor gemeenschappen, in het bijzonder gemeenschappen die met energie-armoede worden geconfronteerd, en om te voorzien in gezonde, fatsoenlijke, betaalbare en energie-efficiënte gebouwen waar mensen hun potentieel volledig tot ontwikkeling kunnen brengen, in overeenstemming met de Europese Green Deal en de doelstelling van koolstofneutraliteit voor 2050; is van oordeel dat dit ten uitvoer kan worden gelegd in synergie met de nieuwe industriële strategie voor Europa, de kmo-strategie voor een duurzaam en digitaal Europa, de strategie voor de circulaire economie, het mechanisme voor een rechtvaardige transitie en de herstelinstrumenten, alsook de strategieën om Europa klaar te maken voor het digitale tijdperk;

79.  is ervan overtuigd dat de renovatiegolf de impact van de COVID-19-crisis kan helpen opvangen, door de nationale en lokale economieën te stimuleren, en door bijvoorbeeld kwalitatief hoogwaardige en essentiële banen in de bouw- en hernieuwbare energiesector te stimuleren en werknemers in micro-, kleine, middelgrote ondernemingen (kmo’s) te ondersteunen, die 97 % van de sector uitmaken; is bijgevolg van oordeel dat de renovatiegolf uiteindelijk heel wat kansen en verschillende voordelen kan opleveren dankzij de verbeterde energie-efficiëntie in het Europese gebouwenbestand, met inbegrip van sociale en ecologische nevenvoordelen; benadrukt dat de renovatiegolf een belangrijke rol kan spelen in een duurzaam herstel, en een cruciaal onderdeel kan zijn in alle COVID-19-herstelplannen; onderstreept bijgevolg dat de Commissie niet mag dralen met dit voorstel en dat zij met een overzicht moet komen van alle beschikbare financieringsmogelijkheden;

80.  verlangt een ambitieuze uitvoering van het pakket schone energie; wijst in het bijzonder op de rol van de nationale energie- en klimaatplannen bij het maximaliseren van de mogelijkheden in de bouwsector; bevestigt zijn voornemen om nauw toe te zien op de tenuitvoerlegging van deze en alle andere bepalingen, en vraagt de Commissie te zorgen voor de handhaving van de maatregelen die in de herziene richtlijn energieprestatie van gebouwen zijn opgenomen;

81.  verzoekt de Commissie het beginsel van “energie-efficiëntie eerst” een centrale rol toe te kennen in het proces voor de renovatie van het gebouwenbestand in de EU, in overeenstemming met de verordening inzake de governance van de energie-unie;

82.  juicht de langetermijnstrategieën van de lidstaten inzake renovatie toe, in die zin dat zij streefdoelen voor 2030 en 2040 bevatten en streven naar klimaatneutraliteit; uit zijn bezorgdheid over de aanzienlijke vertragingen van sommige lidstaten bij het indienen van hun langetermijnstrategieën; verzoekt deze lidstaten de kans te grijpen om hun wettelijke verplichtingen uit hoofde van de richtlijn energieprestatie van gebouwen na te komen en de langetermijnstrategieën alsnog in te dienen; spoort de regeringen ertoe aan een innovatief beleid te voeren om burgers actief te betrekken bij energie-efficiëntieprogramma’s; is van mening dat langetermijnstrategieën voor renovatie moeten worden erkend als essentieel instrument voor de planning, het meten van de vorderingen en de verwezenlijking van energie-efficiëntiedoelstellingen;

83.  onderstreept dat een zeer energie-efficiënt gedecarboniseerd gebouwenbestand moet worden bereikt door het energieverbruik aanzienlijk terug te dringen via de tenuitvoerlegging van sterk en ondersteunend energie-efficiëntiebeleid, terwijl in de resterende behoefte moet worden voorzien met hernieuwbare energie; onderstreept dat de renovatie van gebouwen gecombineerd moet worden met bredere inspanningen om het energiesysteem te decarboniseren, en gepaard moet gaan met investeringen in, onder meer, efficiënte stadsenergienetwerken en warmtepompen, door uit te gaan van een benadering per systeem/gebied waarin alle potentiële efficiëntiemaatregelen worden geïntegreerd, zoals het terugwinnen van restwarmte; benadrukt de behoefte aan concrete maatregelen om het vastgestelde potentieel voor bijzonder efficiënte warmtekrachtkoppeling en stadsverwarming te verwezenlijken; onderstreept dat deze systemische aanpak nodig is om de transitie naar een zeer energie-efficiënte, volledig op hernieuwbare energiebronnen gebaseerde economie te verwezenlijken en overeenstemming te verzekeren met de doelstelling om de opwarming van de aarde te beperken tot minder dan 1,5 °C;

84.  verwelkomt de aankondiging van de Commissie dat zij de renovatie van scholen, ziekenhuizen en woningen voor mensen in nood gaat bevorderen, in het bijzonder het openbaar gebouwenbestand, dat vaak in slechte staat is; wijst er in dit verband op dat het renoveren van het grote aantal woningen, die 75 % van de gebouwde oppervlakte in de EU uitmaken, een uitdaging van formaat is;

85.  deelt de analyse dat begeleidende renovaties om de energie-efficiëntie van gebouwen te verbeteren talrijke voordelen bieden, zoals beter leren, sneller revalideren en mensen uit de energiearmoede tillen; wijst op de betere kwaliteit van de binnen- en buitenlucht, emissiereducties, een toename van de energie-efficiëntie, een hoger thermisch comfort en een lagere afhankelijkheid van invoer; vraagt deze voordelen systematisch op te nemen in IRP’s;

86.  verzoekt de lidstaten om sectoroverschrijdende, landspecifieke en op maat gesneden communicatiecampagnes op te zetten over de talrijke mogelijkheden en voordelen van een verbeterde energie-efficiëntie van het gebouwenbestand, en om informatie te verstrekken over éénloketsystemen en beschikbare financieringsmogelijkheden, ook op EU-niveau;

87.  verzoekt de Commissie de maatregelen in het kader van de renovatiegolf in nieuwe en herziene EU-regelgeving vast te leggen en de klimaat- en energiedoelstellingen voor 2030 te herzien, met inachtneming van het beginsel van subsidiariteit en kosteneffectiviteit, om synergieën tussen de verschillende onderdelen van de wetgeving mogelijk te maken en het pad te effenen voor klimaatneutraliteit in 2050, en daarbij energie-efficiëntiemaatregelen, met inbegrip van de renovatie van gebouwen, tot kernbeleid te verklaren om de kloof ten aanzien van de doelstellingen voor 2030 te dichten; onderstreept de behoefte aan financiële steun om de betaalbaarheid van huisvesting voor eigenaren en huurders te verzekeren;

88.  vraagt de Commissie de langetermijnstrategieën inzake renovatie te beoordelen en aanbevelingen op te stellen voor de lidstaten, waarin zowel bestaande tekortkomingen als beste praktijken worden aangestipt; verzoekt de lidstaten toezicht te houden op de tenuitvoerlegging van hun langetermijnstrategieën inzake renovatie en deze elke vijf jaar te herzien, in overeenstemming met de inventarisatiecyclus van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en zijn architectuur om de inspanningen op te drijven, teneinde ervoor te zorgen dat de doelstelling van een bijzonder energie-efficiënt en klimaatneutraal gebouwenbestand wordt gehaald; verzoekt de lidstaten om de langetermijnstrategieën te benutten als instrument om een economisch traject van stimulansen en herstel uit te stippelen, waartoe deze strategieën dringend op ambitieuze en gedetailleerde wijze moeten worden voltooid; roept de lidstaten die dat nog niet hebben gedaan op hun langetermijnstrategieën inzake renovatie met spoed in te dienen;

89.  vindt dat de bouw- en renovatiesector, in het bijzonder micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, in herstelpakketten moet worden opgenomen; vraagt prioriteit te verlenen aan investeringen in de renovatie van gebouwen om tot een zeer energie-efficiënt en op hernieuwbare energie gebaseerd gebouwenbestand te komen binnen het economisch stimuleringsplan;

o
o   o

90.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan alle EU-instellingen en de lidstaten.

(1) PB L 328 van 21.12.2019, blz. 210.
(2) PB L 156 van 19.6.2018, blz. 75.
(3) PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82.
(4) PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1.
(5) PB L 158 van 14.6.2019, blz. 125.
(6) PB L 158 van 14.6.2019, blz. 54.
(7) PB L 88 van 4.4.2011, blz. 5.
(8) PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51.
(9) PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.
(10) PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.
(11) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0001.
(12) Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0078.
(13) Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0217.
(14) Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0438.
(15) PB C 463 van 21.12.2018, blz. 10.
(16) PB C 204 van 13.6.2018, blz. 23.
(17) PB C 204 van 13.6.2018, blz. 35.
(18) Ürge-Vorsatz, Diana, Tirado-Herrero, Sergio, Fegyverneky, Sándor, Arena, Daniele, Butcher, Andrew and Telegdy, Almos, Employment Impacts of a Large-Scale Deep Building Energy Retrofit Programme in Hungary, 2010; Janssen, Rod and Staniaszek, Dan, How Many Jobs? A Survey of the Employment Effects of Investment in Energy Efficiency of Buildings, The Energy Efficiency Industrial Forum, 2012.
(19)  Wereldgezondheidsorganisatie: Over half a million premature deaths annually in the European Region attributable to household and ambient air pollution (Meer dan een half miljoen vroegtijdige sterfgevallen in de Europese regio zijn toe te schrijven aan luchtverontreiniging en verontreiniging van de binnenlucht), 2018.
(20) Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal, Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0005.
(21) Mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (COM(2019)0640), blz. 10.
(22) Richtlijn (EU) 2018/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 houdende wijziging van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 210); Richtlijn (EU) 2018/844 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen en Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 75); Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).
(23) Castellazzi, L., Bertoldi, P., Economidou, M., Overcoming the split incentive barrier in the building sectors: unlocking the energy efficiency potential in the rental & multifamily sectors, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2017, https://publications.jrc.ec.europa.eu/repository/bitstream/JRC101251/ldna28058enn.pdf
(24) Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PB L 158 van14.6.2019, blz. 125).
(25) Hyland, Marie, Lyons, Ronan, Lyons, Sean, The value of domestic building energy efficiency - evidence from Ireland, Energy Economics, Vol. 40, 2012; Mangold, Mikael, Österbring, Magnus, Wallbaum, Holger, Thuvander, Liane, Femenias, Paula, Socio-economic impact of renovation and retrofitting of the Gothenburg building stock, Energy and Buildings, Vol. 123, 2016.
(26) Speciaal verslag nr. 11/2020 van de Europese Rekenkamer van 28 april 2020: “Energie-efficiëntie in gebouwen: nog steeds meer aandacht voor kosteneffectiviteit nodig”, https://www.eca.europa.eu/nl/Pages/DocItem.aspx?did=53483
(27) Verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (PB L 88 van 4.4.2011).
(28) Europese Rekenkamer, op. cit.
(29) Mededeling van de Commissie van 16 juli 2008: "Overheidsopdrachten voor een beter milieu" (COM(2008)0400).
(30) Werkdocument van de diensten van de Commissie: “Impact Assessment accompanying the document Proposal for a Directive of the European Parliament and of the Council amending Directive 2010/31/EU on the energy performance of buildings” (SWD(2016)0414).

Laatst bijgewerkt op: 21 augustus 2023Juridische mededeling - Privacybeleid