Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2020/2058(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A9-0198/2020

Ingediende teksten :

A9-0198/2020

Debatten :

PV 12/11/2020 - 8
CRE 12/11/2020 - 8

Stemmingen :

PV 12/11/2020 - 19
PV 13/11/2020 - 7

Aangenomen teksten :

P9_TA(2020)0305

Aangenomen teksten
PDF 191kWORD 60k
Vrijdag 13 november 2020 - Brussel
Investeringsplan voor een duurzaam Europa – financiering van de Green Deal
P9_TA(2020)0305A9-0198/2020

Resolutie van het Europees Parlement van 13 november 2020 over het investeringsplan voor een duurzaam Europa – financiering van de Green Deal (2020/2058(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 14 januari 2020 getiteld “Investeringsplan voor een duurzaam Europa, Investeringsplan voor de Europese Green Deal” (COM(2020)0021),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 getiteld “De Europese Green Deal” (COM(2019)0640) en de resolutie daarover van 15 januari 2020(1),

–  gezien het voorstel van de Commissie van 2 mei 2018 voor een verordening van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (COM(2018)0322) en het gewijzigde voorstel van de Commissie van 28 mei 2020 (COM(2020)0443), samen met het gewijzigde voorstel van 28 mei 2020 voor een besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (COM(2020)0445),

–  gezien zijn tussentijds verslag van 14 november 2018 over het meerjarig financieel kader 2021-2027 en het standpunt van het Parlement met betrekking tot een akkoord(2),

–  gezien zijn resolutie van 10 oktober 2019 over het meerjarig financieel kader 2021-2027 en eigen middelen: tijd om de verwachtingen van de burger in te lossen(3),

–  gezien zijn resolutie van 15 mei 2020 over het nieuwe meerjarig financieel kader, eigen middelen en het herstelplan(4),

–  gezien het definitieve verslag en de aanbevelingen van de Groep op hoog niveau inzake eigen middelen van december 2016,

–  gezien zijn wetgevingsresolutie van 16 september 2020 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie(5),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 27 mei 2020 getiteld “Het moment van Europa: herstel en voorbereiding voor de volgende generatie” (COM(2020)0456) en de bijbehorende wetgevingsvoorstellen,

–  gezien Richtlijn (EU) 2018/410 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2018 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG ter bevordering van kosteneffectieve emissiereducties en koolstofarme investeringen en Besluit (EU) 2015/1814, en Besluit (EU) 2015/1814 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2015 betreffende de instelling en de werking van een marktstabiliteitsreserve voor de EU-regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG,

–  gezien zijn resolutie van 18 december 2019 over eerlijke belastingheffing in een gedigitaliseerde en gemondialiseerde economie: BEPS 2.0(6),

–  gezien zijn resolutie van 17 april 2020 over gecoördineerde EU-maatregelen om de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan te bestrijden(7),

–  gezien het eindverslag van de deskundigengroep op hoog niveau over duurzame financiering (HLEG) van 31 januari 2018,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 8 maart 2018 getiteld “Actieplan: duurzame groei financieren” (COM(2018)0097),

–  gezien zijn resolutie van 29 mei 2018 over duurzame financiering(8),

–  gezien zijn resolutie van 23 juli 2020 over de conclusies van de buitengewone Europese Raad van 17 tot en met 21 juli 2020(9),

–  gezien Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 tot vaststelling van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen, en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088, en Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector,

–  gezien de economische kwartaalprognoses van de Commissie,

–  gezien het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), het Kyoto-protocol bij het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs,

–  gezien de door de Verenigde Naties gesteunde beginselen voor verantwoord beleggen, de beginselen voor verantwoord bankieren en de beginselen voor duurzaam verzekeren,

–  gezien de Europese pijler van sociale rechten, het Internationaal Statuut van de Rechten van de Mens, de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten van de VN, de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de VN en de Verklaring betreffende de fundamentele principes en rechten op het werk van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), en de acht kernverdragen van de IAO,

–  gezien de statuten van de Europese Centrale Bank (ECB),

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien het gezamenlijk overleg van de Begrotingscommissie en de Commissie economische en monetaire zaken overeenkomstig artikel 58 van zijn Reglement,

–  gezien artikel 54 van zijn Reglement,

–  gezien de adviezen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de Commissie cultuur en onderwijs,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0198/2020),

A.  overwegende dat de noodzakelijke investeringen voor aanpassing aan de klimaatverandering nog niet beoordeeld en in de klimaatcijfers van het MFK meegenomen zijn;

B.  overwegende dat het pad naar klimaatneutraliteit in 2050 een impuls zal geven aan het concurrentievermogen van de economie van de Unie en zal leiden tot meer dan genoeg duurzame, hoogwaardige banen;

C.  overwegende dat in het speciaal verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) uit 2019 over de opwarming van de aarde met 1,5° C duidelijk wordt gemaakt dat het tot dusver vastgestelde beleid ontoereikend is om te voorkomen dat de aarde meer dan 1,5 °C opwarmt en om een verlies aan biodiversiteit en de verstoring van biogeochemische stromen te vermijden;

D.  overwegende dat in de klimaatwet van de EU de verbintenis van de EU ten aanzien van klimaatneutraliteit in 2050 in steen zal worden gebeiteld, met inbegrip van de tussentijdse ambitieuze stappen die nodig zijn om deze doelstelling te verwezenlijken;

E.  overwegende dat de Commissie de investeringen die op EU-niveau nodig zijn om de huidige klimaatdoelstellingen voor 2030 te halen heeft geraamd op 240 miljard EUR per jaar(10), plus bijkomende bedragen van 130 miljard EUR per jaar voor milieudoelstellingen, 192 miljard EUR per jaar voor sociale infrastructuur en 100 miljard EUR per jaar voor een bredere verkeersinfrastructuur voor Europa; overwegende dat dit neerkomt op een totaal van ten minste 662 miljard EUR aan investeringsbehoeften per jaar; overwegende dat deze cijfers gebaseerd zijn op een klimaatdoelstelling voor 2030 van een afname van de broeikasgasemissies van 40 %; overwegende dat, nu het Parlement heeft ingestemd met ambitieuzere doelstellingen, de investeringskloof zelfs nog groter is; overwegende dat het van essentieel belang is om alle beschikbare middelen te mobiliseren om de investeringskloof te dichten;

F.  overwegende dat in artikel 2, lid 1, van de Overeenkomst van Parijs wordt opgeroepen om geldstromen in lijn te brengen met een traject naar broeikasgasarme en klimaatveerkrachtige ontwikkeling;

G.  overwegende dat de Europese Green Deal een nieuwe groeistrategie is die de EU moet omvormen tot een rechtvaardige en welvarende samenleving, met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar vanaf 2050 netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten en de economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen, en die tevens moet bijdragen tot het waarborgen van de strategische autonomie van de EU;

H.  overwegende dat de COVID-19-pandemie het belang van investeringen in een sociaal en ecologisch duurzame economie onderstreept, in het bijzonder investeringen ter bevordering van grensverleggend onderzoek en ontwikkeling, een concurrerende industriesector, een diepere en sterkere eengemaakte markt, sterke kmo’s (kleine en middelgrote ondernemingen), de gezondheidszorg, een solide stelsel van sociale voorzieningen en het sociaal welzijn;

I.  overwegende dat de uitgaven die nodig zijn om Europese economieën te ondersteunen de vraag doen rijzen hoe de ontstane schuld zal worden terugbetaald; overwegende dat het belangrijk is om de toename in ongelijkheden zoals die zich na de vorige crisis heeft voorgedaan te voorkomen;

J.  overwegende dat de totstandbrenging van een duurzaam economisch systeem cruciaal is voor het ontwikkelen van de langdurige strategische autonomie van de EU en voor het versterken van de veerkracht van de EU;

K.  overwegende dat het handelsbeleid gevolgen heeft voor broeikasgasemissies;

L.  overwegende dat de door vervoer veroorzaakte broeikasgasemissies goed zijn 27 % van de totale emissies van de EU en de enige zijn die nog steeds toenemen; overwegende dat de vervoerssector ook op technologisch neutrale wijze moet bijdragen tot het behalen van de emissiereductiedoelstellingen van de EU waarmee klimaatneutraliteit in 2050 wordt nagestreefd, terwijl moet worden gewaarborgd dat vervoer betaalbaar en concurrerend blijft; overwegende dat de vermindering van de emissies van de vervoerssector kan worden versneld voor zowel de vervoersinfrastructuur als het wagenpark door synergieën met andere sectoren, zoals de digitale sector en de energiesector, te ontwikkelen en te versterken;

M.  overwegende dat belastingvrijstelling voor de lucht- en de zeevaartsector ook de mededinging tussen industriële sectoren kan verstoren en inefficiënte en vervuilende vervoerswijzen kan bevorderen;

N.  overwegende dat in artikel 2 van de statuten van de ECB wordt gesteld dat, indien het doel van prijsstabiliteit wordt bereikt en niet ter discussie wordt gesteld, het monetaire beleid van de ECB moet worden gevoerd met het oog op de bevordering van de doelstellingen van de EU zoals vastgelegd in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), dat onder meer voorziet in de bescherming van de kwaliteit van het milieu;

O.  overwegende dat de ECB in het kader van de toetsing van haar monetaire-beleidsstrategie zal beoordelen of en hoe zij binnen haar mandaat rekening kan houden met duurzaamheidsoverwegingen, en met name met risico’s in verband met milieuduurzaamheid;

P.  overwegende dat de activering van de algemene ontsnappingsclausule tot doel heeft de lidstaten in staat te stellen een begrotingsbeleid te voeren dat de uitvoering van alle maatregelen die nodig zijn om de crisis adequaat aan te pakken zal vergemakkelijken en tegelijkertijd te blijven binnen het op regels gebaseerde kader van het stabiliteits- en groeipact (SGP); overwegende dat de algemene ontsnappingsclausule bepaalt dat de toepassing ervan de houdbaarheid van de begroting niet in gevaar mag brengen;

1.  is ingenomen met het Investeringsplan voor een duurzaam Europa (Sustainable Europe Investment Plan – SEIP), dat cruciaal is voor het welslagen van de Green Deal en de overgang naar een duurzamere, meer concurrerende, circulaire en veerkrachtige economie in overeenstemming met de milieuverbintenissen van de Unie, waaronder de klimaatverbintenissen in het kader van de Overeenkomst van Parijs en de klimaatwet van de EU; benadrukt dat het plan de kern moet vormen van een gecoördineerd en inclusief antwoord van de Unie om te bouwen aan een veerkrachtiger economie en samenleving na de COVID-19-crisis, en territoriale, sociale en economische cohesie moet bevorderen; wijst erop dat duurzaamheid in overeenstemming moet zijn met overwegingen van financiële stabiliteit;

2.  is ingenomen met het herstelplan voor Europa van de Commissie, waarin de Europese Green Deal en de digitaliseringsstrategie centraal staan; onderschrijft het onderliggende beginsel dat bij overheidsinvesteringen het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” in acht zal worden genomen, en benadrukt dat dit beginsel van toepassing is op zowel sociale als milieudoelstellingen; benadrukt dat nationale herstel- en weerbaarheidsplannen de EU op weg moeten helpen naar klimaatneutraliteit in uiterlijk 2050, zoals verankerd in de klimaatwet van de EU, met inbegrip van de tussentijdse doelstellingen voor 2030, om zo de transitie van de lidstaten naar een circulaire en klimaatneutrale economie te waarborgen op basis van wetenschappelijke inzichten en tijdgebonden klimaatdoelstellingen;

3.  herhaalt dat investeringen in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht het beginsel “geen afbreuk doen” moeten eerbiedigen; benadrukt dat klimaatrelevante investeringen in overeenstemming moeten zijn met de EU-taxonomie en dat de nationale herstelplannen moeten worden afgestemd op de NECP’s;

4.  is van mening dat het verwezenlijken van een eerlijke transitie naar klimaatneutraliteit een grote verantwoordelijkheid is voor de EU; verzoekt om de uitvoering van passende maatregelen en beleidslijnen, waarbij het publiek, particuliere en overheidssectoren, regio’s, steden en de lidstaten worden betrokken, om deze transformatie tot een goed einde te brengen; dringt erop aan dat prioriteit wordt gegeven aan investeringen ter ondersteuning van een duurzame transitie, de digitale agenda en de Europese soevereiniteit in strategische sectoren door middel van een consistente industriestrategie; is van mening dat digitalisering van de publieke en overheidssector zal bijdragen tot het bereiken van klimaatneutraliteit;

5.  benadrukt dat het bereiken van de doelstelling van de EU om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit en een circulaire economie te verwezenlijken, onder meer zal afhangen van toereikende financiering en de coherente integratie van duurzaamheid in particuliere en overheidsfinanciering; onderstreept dat overheidsfinanciering alleen niet voldoende zal zijn om bovengenoemde doelstellingen te verwezenlijken en bij te dragen tot de transitie; benadrukt dat er aanzienlijke extra bedragen voor duurzame particuliere en overheidsinvesteringen nodig zullen zijn; dringt er daarom bij de Commissie op aan om bij de ontwikkeling van het SEIP particuliere en overheidsinvesteringen aan te moedigen; onderstreept dat de beschikbare middelen, zelfs met ambitieuze financiering, niet onbeperkt zullen zijn; acht het van essentieel belang dat met het SEIP aanvullende investeringen met echte toegevoegde waarde mogelijk worden gemaakt zonder dat marktfinanciering wordt verdrongen; dringt er bij de Commissie op aan een degelijk monitoring- en rapportagekader op te zetten om ervoor te zorgen dat bestedingen echt effect hebben; wijst er met klem op dat de koppeling tussen uitgaven en inkomsten, met name door nieuwe eigen middelen te creëren, cruciaal zal zijn voor de uitvoering van de Green Deal;

6.  merkt op dat alle sectoren van de economie van de EU geraakt zullen worden door de transitie naar een groene economie en dringt erop aan dat de transitie naar klimaatneutraliteit een impuls moet geven aan het concurrentievermogen van de Europese economie en moet resulteren in meer dan genoeg duurzame, hoogwaardige banen in de Unie; onderstreept dat de groene transitie inclusief en in overeenstemming met de beginselen van economische, sociale en ecologische duurzaamheid moet zijn; is in dit opzicht van mening dat het SEIP niemand aan zijn lot mag overlaten en waar nodig gericht moet zijn op het beperken van ongelijkheden tussen de lidstaten en regio’s met betrekking tot het behalen van de doelstellingen inzake klimaatneutraliteit; wijst erop dat het behouden en scheppen van werkgelegenheid, alsook aanvullende opleiding en omscholing van cruciaal belang zijn voor de transitie naar duurzame energie;

7.  benadrukt eveneens dat de Europese Green Deal alleen kans van slagen heeft als de Europese producenten van duurzame goederen en diensten de voordelen ervan inzien;

8.  verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat het SEIP voldoende wordt gefinancierd om te waarborgen dat toekomstige programma’s, zoals de renovatiegolfstrategie, voldoende effect hebben op elk gebouw in de EU, aanvaardbaar worden gemaakt voor alle burgers van de Unie en door hen worden verwelkomd;

9.  vraagt zich af of het SEIP, in zijn huidige samenstelling, de mobilisering van 1 biljoen EUR in 2030 mogelijk zal maken, gezien de negatieve economische vooruitzichten na de COVID-19-pandemie; verzoekt de Commissie te zorgen voor volledige transparantie ten aanzien van financieringskwesties, zoals het optimistische hefboomeffect, de potentieel dubbele telling van bepaalde investeringen, of het gebrek aan duidelijkheid over de extrapolatie van bepaalde bedragen; vraagt zich voorts af hoe het nieuwe, door de Commissie voorgestelde MFK, waarmee de Europese Raad in haar conclusies heeft ingestemd, het bereiken van de SEIP-doelstellingen mogelijk zou maken; is bezorgd over het feit dat door het versneld uitvoeren van EU-programma’s een groene investeringskloof zou kunnen ontstaan aan het einde van de volgende MFK-periode; verzoekt de Commissie en de lidstaten met plannen te komen waarin zij uitleggen hoe zij de aanzienlijke investeringskloof zullen dichten door middel van zowel particuliere als overheidsinvesteringen, met inbegrip van een beoordeling van de nieuwe economische vooruitzichten als gevolg van de huidige crisis en de verwachte grotere ambitie van de klimaat-, energie- en milieudoelstellingen voor 2030; onderstreept het feit dat het investeringsplan voor een duurzaam Europa een langetermijndoelstelling van de EU is die niet ondermijnd mag worden door lagere MFK’s in de toekomst waarbij een groot deel van het geld wordt gebruikt voor de aflossing van langlopende schulden;

10.  merkt op dat de Commissie in haar mededeling van 14 januari 2020 de investeringsbehoeften op EU-niveau voor de verwezenlijking van de huidige klimaatdoelstellingen voor 2030 op ten minste 662 miljard EUR per jaar heeft geraamd; verzoekt de Commissie deze nieuwe cijfers te verwerken in een herziene SEIP-architectuur;

11.  verzoekt de Commissie om bekend te maken in welke mate alle middelen van het MFK en Next Generation EU onder de verschillende doelstellingen en categorieën van de EU-taxonomie vallen;

12.  wenst gewaarborgd te zien dat de financiering uit het SEIP, zowel op EU- als op nationaal en regionaal niveau, naar het beleid en de programma’s gaat die het meest kunnen bijdragen tot de strijd tegen de klimaatverandering en andere klimaatdoelstellingen, met inbegrip van de transitie van EU-bedrijven, met name kmo’s, naar een concurrerender Unie en naar het scheppen van banen, zij het aangepast aan de verschillende nationale, regionale en lokale behoeften; kijkt uit naar de publicatie door de Commissie, vóór het begin van het volgende MFK, van een kader voor het traceren van klimaat-, biodiversiteits- en andere duurzame uitgaven, in voorkomend geval aan de hand van de criteria die zijn vastgesteld in de taxonomieverordening; dringt erop aan dat dit kader onder meer voorziet in een monitoringmethodologie, vergezeld van de bijbehorende corrigerende maatregelen, en een mechanisme voor duurzaamheidstoetsing en tracering om schadelijke effecten vast te stellen overeenkomstig het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” en de verbintenissen in het kader van de Overeenkomst van Parijs;

13.  benadrukt dat het welslagen van het SEIP afhangt van de toereikendheid van de particuliere en overheidsfinanciering en van de samenhang van het EU-beleid; benadrukt daarom de noodzaak van geharmoniseerde duurzaamheidsindicatoren en een methodologie voor effectmeting; dringt erop aan dat er in het licht van het SEIP effectbeoordelingen worden gestart met betrekking tot andere wetteksten, ongeacht of deze zich nog in de wetgevingsprocedure bevinden of al van kracht zijn, om de verenigbaarheid van de bestaande EU-wetgeving met de EU-milieudoelstellingen te beoordelen;

14.  benadrukt dat een van de doelstellingen van het SEIP moet zijn te zorgen voor een verschuiving van niet-duurzame naar duurzame economische activiteiten;

15.  is van mening dat particuliere en overheidsfinanciering de taxonomieverordening en het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” in acht moet nemen, om ervoor te zorgen dat het beleid en de financiering van de EU, met inbegrip van de EU-begroting, de programma’s die worden gefinancierd in het kader van “Next Generation EU”, het Europees Semester en de financiering van de Europese Investeringsbank (EIB), niet bijdragen aan projecten en activiteiten die sociale of milieudoelstellingen aanzienlijk schaden, het economische concurrentievermogen niet aantasten en niet tot banenverlies leiden; benadrukt dat de investeringskloof niet alleen met overheidsbudgetten en door overheidsbanken kan worden overbrugd; herinnert eraan dat tien grote Europese banken ieder jaar nog steeds meer dan 100 miljard EUR in fossiele brandstoffen investeren; wijst erop dat de Commissie op grond van de taxonomieverordening voor het einde van 2020 een gedelegeerde handeling moet vaststellen met technische screeningcriteria voor activiteiten die substantieel bijdragen tot de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering;

16.  roept de Commissie ertoe op ervoor te zorgen dat er uit hoofde van het nieuwe MFK geen activiteiten worden ondersteund of gefinancierd die leiden tot een afhankelijkheid van activa die, gezien hun levensduur, schadelijk zijn voor de klimaat- en milieudoelstellingen van de EU;

17.  verzoekt de Commissie zich te buigen over de mogelijkheden voor een ruimer gebruik van de EU-taxonomie voor het traceren van klimaat- en milieu-uitgaven binnen alle overheidsfinanciering van de EU, met inbegrip van het nieuwe MFK, InvestEU, het programma Next Generation EU, het instrument voor solvabiliteitssteun, de faciliteit voor herstel en weerbaarheid en de fondsen van de Europese Investeringsbank (EIB);

18.  dringt aan op de operationalisering van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” in relevante financieringsregelingen van de EU, bijvoorbeeld door middel van een toetsing van de duurzaamheid op het gebied van klimaat, milieu en maatschappij; wijst erop dat er geen strikte investeringsregels mogen worden ingevoerd zonder eerst de lokale en regionale overheden, sectoren en kmo’s te raadplegen;

19.  verzoekt de Commissie na te gaan en vast te stellen welke activiteiten bijzonder schadelijk zijn voor de ecologische duurzaamheid, overeenkomstig artikel 26, lid 2, onder a), van Verordening (EU) 2020/852 en zoals aanbevolen door de Europese Centrale Bank en het netwerk van centrale banken en toezichthouders voor de vergroening van het financiële systeem (NGFS);

20.  dringt aan op de geleidelijke afschaffing van particuliere en overheidsinvesteringen in vervuilende en schadelijke economische activiteiten waarvoor economisch haalbare alternatieven beschikbaar zijn, met volledige eerbiediging van de rechten van de lidstaten om hun energiemix te kiezen, teneinde een voorziening voor duurzame energie en een energienet dat verenigbaar is met de Overeenkomst van Parijs op te zetten; onderstreept dat deze alternatieven dringend moeten worden gevonden door middel van grootschalige investeringen in technologische innovatie en energie-efficiëntie; benadrukt dat in het kader van het SEIP gefinancierde activiteiten de sociale ongelijkheid niet verder mogen vergroten en de economische en sociale kloof tussen de oostelijke en westelijke landen in de EU niet mogen verdiepen; wijst er in dit opzicht op dat elf landen en de Europese Unie tussen 2014 en 2016 112 miljard EUR per jaar hebben uitgegeven aan het subsidiëren van fossiele brandstoffen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om strategieën te ontwikkelen om alle voor het milieu schadelijke subsidies geleidelijk af te schaffen, teneinde de coherentie en geloofwaardigheid van de EU ten aanzien van de bescherming van de biodiversiteit en natuurlijke ecosystemen te vergroten en een impuls te geven aan de overgang naar schone-energiesystemen en een klimaatneutrale en circulaire economie;

21.  is van mening dat bij de overgang naar klimaatneutraliteit een gelijk speelveld voor EU-bedrijven en hun concurrentievermogen behouden moet blijven, met name in het geval van oneerlijke concurrentie uit derde landen; is van oordeel dat het SEIP, om zijn doelstellingen te bereiken, ook moet bijdragen tot duurzame Europese productie en de wereldwijde emissies moet verminderen door middel van het handelsbeleid; dringt erop aan dat handelsovereenkomsten de bescherming van investeerders niet mogen garanderen ten koste van milieu-, sociale of gezondheidsnormen; onderstreept hoe belangrijk het is dat afdwingbare klimaat- en andere milieunormen worden opgenomen in handelsovereenkomsten die de EU met derde landen sluit, ook om te zorgen voor een gelijk speelveld voor Europese bedrijven; dringt erop aan te waarborgen dat derde landen in aanmerking komen voor deelname aan grensoverschrijdende projecten die bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs;

22.  benadrukt dat Erasmus+, het Europees Solidariteitskorps en Creatief Europa, als respectievelijk het belangrijkste onderwijs-, vrijwilligers- en cultuurprogramma van de EU, een essentieel instrument vormen voor de mondiale respons op klimaatverandering, een centrale rol spelen voor het verwerven van de vaardigheden die nodig zijn voor de groene transitie, en het vergroten van de kennis over milieu- en klimaatveranderingsvraagstukken, in het bijzonder bij jongeren die zich vrijwillig inzetten voor de bescherming van het milieu, en de ontwikkeling van creatieve, inclusieve en toegankelijke oplossingen om milieu-uitdagingen aan te pakken; benadrukt dat deze programma’s bijdragen tot de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de EU; wijst in dit verband op het belang van door Erasmus+ ondersteunde landbouwstages;

De EU-begroting: het doelgericht aanwenden, het activeren en het katalyseren van financiële middelen

23.  benadrukt de centrale rol van de EU-begroting in de uitvoering van het SEIP; onderstreept zijn aloude standpunt dat nieuwe initiatieven altijd moeten worden onderworpen aan duurzaamheidsbeoordelingen en -toetsingen, moeten worden gefinancierd door aanvullende kredieten en geen negatieve gevolgen mogen hebben voor andere beleidsgebieden; benadrukt het belang van al lang bestaand EU-beleid, zoals cohesie of landbouw, samen met andere essentiële beleidsterreinen, zoals onderzoek, innovatie of aanpassing aan en matiging van de klimaatverandering; verzoekt de Commissie en de lidstaten hun politieke toezeggingen gestand te doen en de Unie toe te rusten met een toekomstgericht MFK waarmee tegemoet kan worden gekomen aan de verwachtingen van de burgers;

24.  onderstreept het belang van duurzame particuliere investeringen en hun rol bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het SEIP, en is van mening dat particuliere financiering moet worden vergemakkelijkt; benadrukt voorts dat technische bijstand moet worden bevorderd in de vorm van lokale en nationale starterscentra en incubatoren die financiers en initiatiefnemers van projecten samenbrengen;

25.  is ingenomen met de aanvaarding door de Europese Raad van het herstelinstrument van de Europese Unie als noodinstrument ter ondersteuning van investeringen en hervormingen; betreurt echter het voorstel om de extra middelen voor verschillende EU-programma’s aanzienlijk te verlagen en deze volledig in te trekken voor andere programma’s; is van mening dat de voorgestelde bezuinigingen op programma’s ter ondersteuning van de transitie van koolstofafhankelijke regio’s indruisen tegen de Green Deal-agenda van de EU en uiteindelijk ook gevolgen zullen hebben voor de financiering van het SEIP;

26.  benadrukt het feit dat, om aan haar verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, de bijdrage van de EU aan de klimaatdoelstellingen ondersteund moet worden door een ambitieus aandeel klimaat- en biodiversiteitgerelateerde uitgaven in de EU-begroting; streeft er daarom naar zo snel mogelijk een wettelijk bindende uitgavendoelstelling van 30 % voor klimaatmainstreaming en 10 % voor biodiversiteit te halen; benadrukt dat de doelstelling voor klimaatuitgaven van toepassing moet zijn op het MFK als geheel; onderstreept dat een klimaatdoelstelling van 37 % ook van toepassing moet zijn op NGEU-uitgaven; verzoekt de Commissie met klem een betekenisvol en transparant tracerings- en monitoringsysteem voor klimaatgerelateerde uitgaven in de EU-begroting op te zetten; benadrukt de essentiële rol van nieuwe eigen middelen zodat in de toekomst in de EU-begroting de financiering van klimaatmaatregelen kan worden verhoogd;

27.  is ingenomen met het voorstel om het Fonds voor een rechtvaardige transitie (JTF) aan te vullen met extra middelen van NGEU, maar betreurt het voorstel van de Raad om deze aanvullingen te verminderen, en benadrukt dat aanvullende steun nodig zal zijn om ervoor te zorgen dat werknemers die direct en indirect door de transitie worden getroffen, passende bijstand krijgen; herhaalt dat middelen uit het JTF een aanvulling kunnen vormen op de middelen die beschikbaar zijn in het kader van het cohesiebeleid, en wijst erop dat het nieuwe voorstel niet ten koste mag gaan van het cohesiebeleid door verplichte overdrachten uit de nationale begrotingen van de lidstaten en niet mag leiden tot concurrentieverstoring;

28.  is van mening dat het beginsel van een rechtvaardige transitie in de hele Green Deal moet worden geïntegreerd en dat het JTF met name gericht moet zijn op de regio’s die het meest afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen; benadrukt dat de gefinancierde projecten ecologisch, sociaal en economisch duurzaam en op lange termijn levensvatbaar moeten zijn; dringt daarom aan op een brede EU-strategie voor de ontwikkeling en modernisering van de regio’s die gebruikmaken van het JTF;

29.  benadrukt dat bij het opstellen van de plannen voor een rechtvaardige transitie alle relevante belanghebbenden moeten worden betrokken; is van mening dat in de plannen voor een rechtvaardige transitie rekening moet worden gehouden met de verschillende uitgangsposities van de lidstaten en regio’s bij de transitie naar klimaatneutraliteit; merkt op dat er meer duidelijkheid moet komen over de subsidiabiliteitscriteria voor financiering; is van mening dat de door het JTF gefinancierde programma’s ook moeten worden beoordeeld aan de hand van methoden voor het traceren van het klimaat, het berekenen van natuurlijk kapitaal en de levenscyclus;

30.  is ingenomen met de twee aanvullende pijlers van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie, met name een specifieke regeling in het kader van InvestEU en een leenfaciliteit voor de overheidssector, die samen met het JTF nieuwe economische kansen zullen creëren en zullen bijdragen tot een verlichting van de sociaaleconomische gevolgen van de transitie naar klimaatneutraliteit en de totstandbrenging van de circulaire economie in de EU in de meest kwetsbare en koolstofintensieve regio’s en steden, en die helpen bij het aanpakken van uitdagingen op het gebied van de betaalbaarheid van energie waarmee burgers tijdens het transitieproces worden geconfronteerd; is van mening dat, om van deze pijlers een succes te maken, het essentieel is om voldoende technische bijstand voor lidstaten, regio’s en steden te waarborgen;

31.  benadrukt dat een sociaal rechtvaardige transitie niet mogelijk is zonder een omvangrijke bijdrage van grootstedelijke gebieden; meent daarom dat de middelen van de tweede en derde pijler van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie gemakkelijk toegankelijk moeten zijn voor steden, zodat er een grootschalig financieel mechanisme kan worden ontwikkeld om bij te dragen aan de sociale en klimaatinspanningen op stedelijk niveau; wijst erop dat dit direct toegankelijke middelen kan omvatten ten behoeve van onder meer woningbeleid, de renovatie, aanpassing en isolatie van gebouwen, openbaar-vervoersprojecten, de verbetering van de groene infrastructuur van steden, de invoering van instrumenten voor de circulaire economie en projecten voor duurzaam waterbeheer;

32.  is ingenomen met de rol van InvestEU bij de uitvoering en de werking van het SEIP en is van mening dat InvestEU een centrale rol moet spelen in het groen, billijk en veerkrachtig herstel van de Unie; betreurt het feit dat de voorgestelde financiering van InvestEU, zowel via het MFK als via NGEU, aanzienlijk is verlaagd ten opzichte van het recentste voorstel van de Commissie; is ingenomen met het voorstel om binnen InvestEU een strategische investeringsfaciliteit op te zetten, met daarin met name de toevoeging van een vijfde venster, ter bevordering van duurzame investeringen in belangrijke technologieën en waardeketens; benadrukt dat projecten die in het kader van InvestEU worden gefinancierd, in overeenstemming moeten zijn met de klimaat- en milieuverbintenissen van de Unie voor 2030;

33.  onderstreept het feit dat het voorlopige akkoord over InvestEU dat het Parlement en de Raad in mei 2019 hebben bereikt, reeds in het herziene Commissievoorstel is opgenomen; herinnert eraan dat deze overeenkomst, naast een bevoorrechte positie van de EIB-groep, ook voorziet in een belangrijke rol voor andere uitvoerende partners, zoals nationale stimuleringsbanken of andere internationale financiële instellingen; herinnert er bovendien aan dat InvestEU een vraaggestuurd instrument is en dat daarom buitensporige sectorale of geografische concentratie moet worden vermeden; wijst erop dat het noodzakelijk is om te zorgen voor gepaste technische bijstand bij de praktische toepassing ervan, zodat projecten daar worden gefinancierd waar er de meeste behoefte aan is, en wel zodanig dat ze werkelijke additionaliteit bieden; wijst in dit verband op de essentiële bijdrage van de advieshub, waarvoor een toereikende financiële toewijzing moet worden gewaarborgd;

34.  wijst opnieuw op de verantwoordelijkheid van de EU, als wereldleider bij de bestrijding van klimaatverandering, om andere internationale partners aan te moedigen een vergelijkbare benadering te volgen; is van mening dat de middelen die uit de EU-begroting aan derde landen worden toegekend, niet mogen worden besteed op een manier die indruist tegen de doelstellingen van de Green Deal, en bedoeld moeten zijn om de verwezenlijking van die doelstellingen te vergemakkelijken, rekening houdend met de verschillende ontwikkelingsniveaus van elk land en de uiteenlopende investeringsbehoeften van de landen; meent dat de pandemie heeft laten zien dat maatregelen ter bescherming van het milieu en de biodiversiteit buiten de Unie nauw verband houden met de volksgezondheid in de Unie, en dat dergelijke maatregelen kosteneffectief zijn in vergelijking met de gevolgen van de pandemie;

35.  merkt op dat het innovatiefonds en het moderniseringsfonds een belangrijke bijdrage moeten leveren aan de duurzame transitie naar nuluitstoot van broeikasgassen in 2020, en is met name ingenomen met het feit dat het moderniseringsfonds is ontworpen om investeringen ter verbetering van de energie-efficiëntie in tien lidstaten met een lager inkomen te ondersteunen en daarom een belangrijk instrument is om een billijke transitie te waarborgen; benadrukt niettemin de noodzaak van een scherper toezicht op het fonds, aangezien investeringen in activiteiten die aanzienlijke schade berokkenen aan sociale en milieudoelstellingen niet in aanmerking mogen komen in het kader van het moderniseringsfonds;

36.  acht het noodzakelijk om eventuele overlapping met aanverwante activiteiten die uit de Uniebegroting worden gefinancierd te voorkomen, en meent dat het feit dat deze fondsen geen deel uitmaken van de Uniebegroting mogelijk ten koste gaat van het budgettair toezicht; verzoekt de Commissie met klem om de begrotingsautoriteit goed op de hoogte te houden van de uitvoering van de fondsen;

37.  is ingenomen met het voornemen van de Commissie om zowel het moderniseringsfonds als het innovatiefonds opnieuw te beoordelen in het kader van de herziening van het emissiehandelssysteem (ETS); herhaalt zijn aloude eis om een aanzienlijk deel van de ETS-inkomsten in te delen als eigen middelen;

38.  benadrukt de belangrijke rol die het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en het gemeenschappelijk visserijbeleid zullen moeten spelen bij het bereiken van de doelstellingen van het SEIP; merkt op dat het GLB, zolang de landbouw- en visserijsector van de EU op weg zijn naar een duurzamer beheer van natuurlijke hulpbronnen en het behoud van biodiversiteit, zijn doelstellingen moet behouden, namelijk het ondersteunen van een hoogwaardige voedselvoorziening en het waarborgen van voedselsoevereiniteit voor Europeanen, het leveren van een bijdrage aan een stabiel en aanvaardbaar inkomen voor boeren en vissers en het leveren van een bijdrage aan de duurzame ontwikkeling van plattelandsgebieden; benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat het GLB bijdraagt aan de klimaat- en duurzaamheidsdoelstellingen van de EU, zoals benadrukt in het verslag van de Europese Rekenkamer van 7 november 2018;

39.  acht het van groot belang de toegang tot particuliere en overheidsfinanciering te vergemakkelijken ter ondersteuning van meer groene investeringen, de ontwikkeling van en toegang tot digitaliseringsinstrumenten, modernisering en innovatie, zodat de landbouwsector, de visserijsector en plattelandsgebieden de uitdagingen aan kunnen gaan en de kans kunnen grijpen om de doelstellingen en de ambitie van de Green Deal te verwezenlijken;

40.  benadrukt dat het cohesiebeleid, als het voornaamste investeringsinstrument van de Unie, een cruciale rol zal spelen bij de ondersteuning van de transitie naar klimaatneutraliteit; wijst op het feit dat het cohesiebeleid na de COVID-19-pandemie een van de meest bepalende instrumenten voor een duurzaam economisch herstel zal zijn, en de rol moet blijven vervullen die het al jarenlang heeft, namelijk bijdragen aan de bevordering van sociale, economische en territoriale cohesie, zoals vastgelegd in de EU-verdragen; dringt aan op een versterking van het cohesiebeleid zodat het zijn hoofddoelstellingen kan verwezenlijken en kan bijdragen tot het welslagen van de Europese Green Deal;

41.  steunt de innovatieve aanpak van de Commissie die naar voren komt in haar verklaring dat de EU-begroting ook via de ontvangstenzijde zal bijdragen aan de verwezenlijking van de klimaat- en milieudoelstellingen; herinnert aan het standpunt van het Parlement ten gunste van de invoering van nieuwe eigen middelen die toegevoegde waarde kunnen genereren en de Europese Green Deal aanzienlijk kunnen ondersteunen;

42.  herhaalt zijn eerdere standpunt ten aanzien van de lijst van mogelijke kandidaten voor nieuwe eigen middelen, zoals uiteengezet in haar tussentijds verslag over het MFK, die moeten beantwoorden aan de essentiële doelstellingen van de EU, waaronder de strijd tegen de klimaatverandering en de bescherming van het milieu; vraagt daarom om de invoering, zonder burgers extra lasten op te leggen, van nieuwe eigen middelen, die bijvoorbeeld middelen zouden kunnen omvatten waarvoor de Commissie in 2018 cijfers heeft verstrekt op basis van:

   (i) de veilingopbrengsten van het ETS, die tussen 3 en 10 miljard EUR per jaar zouden kunnen bedragen,
   (ii) een bijdrage van niet-gerecycleerd plastic verpakkingsafval, die tussen 3 en 10 miljard EUR per jaar zou kunnen opleveren,
   (iii) het toekomstige mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens, dat tussen 5 en 14 miljard EUR per jaar zou kunnen opleveren,
   (iv) een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting, die meer dan 12 miljard EUR per jaar zou kunnen opleveren,
   (v) een belasting voor grote digitale ondernemingen, die tussen 750 miljoen EUR en 1,3 miljard EUR per jaar zou kunnen opleveren,
   (vi) een belasting op financiële transacties (BFT), die, op basis van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie uit 2012 en rekening houdend met de brexit en de economische groei, tot 57 miljard EUR per jaar zou kunnen opleveren, afhankelijk van de reikwijdte van de belasting;

herhaalt in dit verband zijn oproep aan alle lidstaten om zich aan te sluiten bij het kader voor nauwere samenwerking inzake de BFT; verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk meer informatie te verstrekken over de eigen middelen die zij in haar mededeling van 27 mei 2020 over het herstelplan heeft gepresenteerd, met inbegrip van de heffing op basis van de verrichtingen van grote ondernemingen en de mogelijke uitbreiding van het ETS tot de zeevaart en de luchtvaart;

43.  dringt erop aan dat er vanaf 2021 een pakket nieuwe eigen middelen in de EU-begroting moet worden opgenomen, terwijl er ook een wettelijk bindend tijdschema moet worden vastgesteld om nieuwe eigen middelen voor te stellen en in te voeren in de loop van het volgende MFK; vraagt dat de opbrengsten van de nieuwe eigen middelen hoog genoeg zullen zijn om ten minste de terugbetalingsverplichtingen uit hoofde van het herstelinstrument te dekken; verwacht dat alle inkomsten boven dat niveau naar de EU-begroting terugvloeien om onder meer de financieringskloof in de Green Deal te dichten, zonder afbreuk te doen aan het universaliteitsbeginsel;

44.  onderstreept dat beide soorten inkomsten, afkomstig uit milieuheffingen en andersoortige heffingen, onmisbaar zullen zijn om een solide pakket aan echte nieuwe eigen middelen te creëren, aangezien het aandeel van de inkomsten afkomstig van milieuheffingen na verloop van tijd kan afnemen naarmate de EU vooruitgang boekt in de richting van klimaatneutraliteit;

Financiële instellingen — de uitvoering van de Green Deal mogelijk maken

45.  is ingenomen met het besluit van de EIB om haar beleid inzake kredietverlening op het gebied van energie en haar klimaatstrategie te herzien en om 50 % van haar verrichtingen vanaf 2025 te besteden aan klimaatactie en milieuduurzaamheid, met als doel de verplichtingen van de EU uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs na te komen; verzoekt de EIB ook haar beleid inzake kredietverlening op het gebied van vervoer te herzien en zich in te zetten voor de duurzame transitie naar klimaatneutraliteit en een circulaire economie, rekening houdend met de verschillende energiemixen van de lidstaten en met bijzondere aandacht voor de sectoren en regio’s die het zwaarst door de transitie worden getroffen; verzoekt met name om nieuw beleid vast te stellen met betrekking tot de industriesectoren met een hoge koolstofintensiteit waarin de EIB actief is, om de transitie van deze sectoren te ondersteunen, teneinde alle nieuwe sectorale leningen af te stemmen op de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken; prijst het streven van de EIB om uiterlijk in 2021 een einde te maken aan de financiering van projecten op het gebied van fossiele brandstoffen; vereist de vaststelling en publicatie van controleerbare transitieplannen ter verwezenlijking van de doelstellingen inzake klimaatneutraliteit;

46.  benadrukt dat de respons van de EIB op de COVID-19-pandemie in overeenstemming moet zijn met de doelstellingen van het SEIP; merkt op dat echter niet alle gefinancierde projecten kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de EU, en benadrukt dat dit geen belemmering voor de financiering ervan hoeft te vormen; is echter van mening dat de portefeuille van de EIB moet worden afgestemd op de duurzaamheidsdoelstellingen van de EU en het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”; verzoekt de EIB een concreet stappenplan op te stellen voor het verwezenlijken van de specifieke doelstelling van 50 % in 2025, en jaarlijks bekend te maken welk deel van haar activa activiteiten financiert die volgens de EU-taxonomie als ecologisch duurzaam kunnen worden aangemerkt; wijst erop dat de respons van de bank op de COVID-19-pandemie tot 240 miljard EUR aan investeringen zou leiden en binnen weken mogelijk werd gemaakt;

47.  is van mening dat als de EIB een succesvolle rol wil spelen bij de financiering van de Green Deal, een participatieve aanpak van onderaf cruciaal is, en dat de EIB een specifieke dialoog tussen de particuliere en overheidsfactor moet bevorderen en moet zorgen voor een betere coördinatie met verschillende belanghebbenden, zoals lokale en regionale overheden en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld; benadrukt voorts de onafhankelijkheid van de EIB en onderstreept het belang van democratische controle op investeringen;

48.  herinnert eraan dat de EIB ’s werelds grootste emittent van groene obligaties is en in elf jaar tijd meer dan 23 miljard EUR heeft aangetrokken; merkt op dat het een grote uitdaging is geweest om gezamenlijke normen vast te stellen om greenwashing te voorkomen; is ingenomen met de nieuwe, in 2018 gelanceerde duurzaamheidsobligaties van de EIB, bedoeld om investeringen in de VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling te ondersteunen; onderstreept dat het belangrijk is om voor deze obligaties gemeenschappelijke normen vast te leggen zodat de projecten transparant, verifieerbaar en meetbaar zijn; verzoekt de EIB deze activiteit voort te zetten en de uitgifte van groene obligaties en obligaties voor duurzaamheidsbewustzijn uit te breiden, wat de uitvoering van het SEIP kan vergemakkelijken en kan helpen bij de ontwikkeling van de markt voor obligaties voor sociale en ecologische duurzaamheid, voortbouwend op de werkzaamheden in het kader van het EU-actieplan voor de financiering van duurzame groei en de EU-taxonomie;

49.  moedigt de EIB aan een actieve rol te spelen bij de ondersteuning van projecten die een rechtvaardige transitie ondersteunen, zoals onderzoek, innovatie en digitalisering, de toegang van kmo’s tot financiering, en sociale investeringen en vaardigheden;

50.  merkt op dat de president van de EIB, Werner Hoyer, heeft benadrukt dat de kapitaalbasis van de EIB moet worden versterkt om haar in staat te stellen de ambitieuze projecten ter ondersteuning van de overgang naar een duurzame economie voort te zetten;

51.  erkent de belangrijke rol van de nationale stimuleringsbanken en -instellingen en de internationale financiële instellingen, waaronder de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling en de Wereldbank, bij de financiering van duurzame projecten, waardoor zij bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs; benadrukt dat de nationale stimuleringsbanken en -instellingen gezien hun ervaring en capaciteiten op nationaal en regionaal niveau een essentiële rol kunnen spelen bij de maximalisatie van het effect van overheidsmiddelen, ook door middel van partnerschappen in het kader van InvestEU, en zo kunnen helpen bij de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de Unie; onderstreept dat de financiering van kmo’s van essentieel belang is voor de succesvolle uitvoering van het SEIP;

52.  wijst ook op het feit dat de nationale stimuleringsbanken en -instellingen bedreven zijn in het ontwerpen, beheren en financieren van relatief kleine projecten, vanwege hun ervaring op dat gebied; verwelkomt daarom hun betrokkenheid bij verschillende aspecten van het SEIP, aangezien zij de meest aangewezen instellingen zijn om investeringen op Europees niveau in de reële economie en op lokaal niveau hun bestemming te geven; onderstreept hoe belangrijk het is dat lokale technische ondersteuning wordt gegarandeerd voor initiatiefnemers van projecten en voor innovatie, en benadrukt de rol die starterscentra spelen doordat zij projecten helpen voldoende rijpheid te bereiken om in aanmerking te komen voor financiering; verzoekt om staatssteunhervormingen waardoor deze banken en instellingen preferente leningen kunnen verstrekken teneinde de duurzaamheid te bevorderen;

53.  merkt op dat particuliere en overheidsinvesteringen kunnen bijdragen tot duurzaam herstel en veerkracht wanneer de financiering naar groene investeringen gaat, zoals elektriciteitsnetten, supernetten en slimme netten, spoornetwerken, energie-efficiëntie en projecten met betrekking tot de circulaire economie;

54.  beklemtoont dat milieu- en klimaatrampen steeds grotere risico’s voor de financiële stabiliteit met zich meebrengen en dat deze langetermijnrisico’s daarom beter kunnen worden opgenomen in de beoordelingen van prudentiële regelgeving en toezicht; is van mening dat de strijd tegen de klimaatverandering en de bevordering van duurzaamheid meer in aanmerking moeten worden genomen in het beleid van de ECB, met volledige inachtneming van haar mandaat en onafhankelijkheid en zonder haar rol als hoedster van de financiële en monetaire stabiliteit in het gedrang te brengen; herinnert aan de verklaring van de president van de ECB dat de ECB de ontwikkeling van een taxonomie ondersteunt als een manier om de opname van milieuoverwegingen in de portefeuilles van centrale banken te vergemakkelijken; neemt kennis van de ambitie in het recente antwoord van het Eurosysteem op de openbare raadplegingen van de Commissie over de vernieuwde strategie voor duurzame financiering en de herziening van de richtlijn niet-financiële rapportage (NFI-richtlijn), waarin wordt gesteld dat marktkrachten een belangrijke aanjager kunnen en moeten zijn van de ombuiging van financiële stromen naar duurzame economische activiteiten; staat achter de oproep van de ECB en het netwerk van centrale banken en toezichthouders voor de vergroening van het financiële stelsel (NGFS) aan financiële toezichthouders om de aan duurzaamheid gerelateerde financiële risico’s beter te beoordelen;

55.  moedigt de ECB aan vooruitgang te boeken met haar monetaire-beleidsstrategie, met volledige inachtneming van het in het VWEU verankerde mandaat van de ECB inzake prijsstabiliteit; merkt op dat de ECB, in het kader van de herziening van haar monetaire-beleidsstrategie, in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs zal nagaan of en hoe zij, binnen haar mandaat, duurzaamheidsoverwegingen — en met name risico’s in verband met milieuduurzaamheid — in aanmerking kan nemen in haar onderpandkader en jaarlijkse stresstests, en tegelijkertijd haar taken op het gebied van monetair beleid en die op het gebied van prudentieel toezicht gescheiden kan houden; moedigt de ECB voorts aan bekend te maken in welke mate het monetair beleid in overeenstemming is met de Overeenkomst van Parijs, en tegelijkertijd een routekaart voor toekomstige aanpassing vast te stellen, waarbij de EU-taxonomie voor deze maatregelen op passende wijze wordt gebruikt; verzoekt de ECB te zoeken naar verdere manieren om de EIB te ondersteunen teneinde de financieringscapaciteit van de EIB te vergroten zonder marktverstoringen te veroorzaken;

56.  stelt voor dat de ECB de herbalancering van haar koolstofintensieve obligatieportefeuille in het kader van het aankoopprogramma voor de bedrijfssector beoordeelt in het licht van de klimaatverplichtingen van de EIB;

57.  verzoekt de Europese toezichthoudende autoriteiten samen met nationale bevoegde autoriteiten jaarlijkse klimaatstresstests te ontwikkelen voor de financiële instellingen die onder hun toezicht vallen, zoals momenteel wordt besproken in met name het NGFS, teneinde te begrijpen waar de klimaatgerelateerde financiële risico’s liggen in de portefeuilles van relevante financiële instellingen in de EU en hoe groot die risico’s zijn;

58.  is van mening dat het openbaar vervoer van essentieel belang is voor het bereiken van duurzame stedelijke mobiliteit; benadrukt dat er op lokaal en regionaal niveau meer steun nodig is voor openbaarvervoersnetwerken en -parken, aangezien dergelijke steun een doeltreffend instrument vormt voor de transitie naar emissiearme mobiliteit en tegelijk de verschuiving tussen verschillende vervoerswijzen bevordert, met name in stadscentra, alsook de connectiviteit in plattelandsgebieden; meent dat een grotere samenhang tussen financiering van stedelijk vervoer en duurzame stedelijke mobiliteitsplanning van essentieel belang is om de transformatie van stedelijke mobiliteit te bevorderen; verzoekt de Commissie samen te werken met de lidstaten bij de ontwikkeling van plannen en beleid voor duurzame stedelijke mobiliteit, inclusief steun voor efficiënte openbaarvervoerssystemen en actieve mobiliteitsoplossingen, zoals lopen en fietsen, en de bevordering van toegankelijkheid en multimodaliteit binnen verschillende vervoerswijzen;

Particuliere investeringen aantrekken voor een duurzaam herstel

59.  steunt een vernieuwde strategie voor duurzame financiering; onderstreept de noodzaak van een EU-milieukeurmerk voor financiële producten dat constant in ontwikkeling is, voor een EU-norm voor groene obligaties en voor duurzaamheidsgegevens die betrouwbaarder, beter te vergelijken en beter toegankelijk zijn dankzij de harmonisatie van duurzaamheidsindicatoren; herinnert eraan hoe belangrijk groene financiering is voor de internationale rol van de EU en de euro in het volgende decennium; benadrukt het belang voor kmo’s van vereenvoudigde rapportagenormen waardoor zijn ten volle deel kunnen nemen aan de kapitaalmarkten;

60.  stelt met klem dat duurzaamheidsgegevens die betrouwbaarder, beter te vergelijken en beter toegankelijk zijn, onontbeerlijk zijn om het duurzaam financieel stelsel van de EU in de praktijk te laten werken; verwelkomt het idee van het forum op hoog niveau inzake de kapitaalmarktenunie om een Europees centraal toegangspunt te creëren en om informatie over ondernemingen in de EU te verzamelen door de bestaande nationale en EU-registers en -databanken van bedrijfsgegevens met elkaar te verbinden, teneinde ondernemingen, met name in kleinere lidstaten, te helpen om beleggers aan te trekken; benadrukt dat ondernemingen in staat moeten zijn om de beschikbaarheid van hun gegevens in het centraal toegangspunt te controleren; verzoekt de Commissie om een wetgevingsvoorstel in te dienen voor een Europees centraal toegangspunt voor financiële en niet-financiële informatie over al dan niet aan de beurs genoteerde ondernemingen in de EU, eveneens met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel voor zover van toepassing; verzoekt de Commissie om de transparantievereisten van de richtlijn niet-financiële informatie (NFI-richtlijn) te stroomlijnen en in overeenstemming te brengen met de vereisten van de taxonomieverordening en de verordening inzake informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector; dringt aan op transparante methoden voor het verzamelen en publiceren van gegevens; verzoekt de Commissie te zorgen voor doeltreffende gegevenscontrole en rapportage met betrekking tot de uitvoering van het SEIP, en al deze informatie openbaar te maken om volledige transparantie omtrent EU-uitgaven voor de groene transitie te waarborgen; is van mening dat een aanzienlijk deel van de in het kader van het herstelplan uit te geven EU-obligaties wordt uitgegeven op basis van de EU-norm voor groene obligaties, zoals voorgesteld door de Commissie;

61.  prijst de vorderingen die zijn gemaakt op basis van de initiatieven die zijn opgenomen in het actieplan voor duurzame financiering uit 2018; dringt aan op de vaststelling van de gedelegeerde handelingen zoals voorzien in de taxonomieverordening, rekening houdend met het hele scala aan duurzaamheidscriteria en -indicatoren; verzoekt in het bijzonder om een spoedige toepassing van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”, zoals beschreven in de verordening inzake informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector en de taxonomieverordening; onderstreept het belang van ambitieuze vereisten met betrekking tot informatieverschaffing voor alle financiële producten en entiteiten;

62.  is van oordeel dat de toekomstige herziene EU-strategie voor duurzame investeringen een enorme kans biedt om de transitie naar duurzamere retailbeleggingen te versnellen; verzoekt de Commissie de nodige maatregelen voor te stellen om duurzame retailbeleggingen te stimuleren;

63.  neemt kennis van artikel 26, lid 2, van de taxonomieverordening, op grond waarvan de Commissie uiterlijk op 31 december 2021 een verslag moet publiceren met een beschrijving van de bepalingen die nodig zijn om het toepassingsgebied van deze verordening uit te breiden tot andere dan ecologisch duurzame economische activiteiten, met inbegrip van andere duurzaamheidsdoelstellingen, zoals sociale doelstellingen;

64.  steunt de oproep van de deskundigengroep op hoog niveau inzake duurzame financiering om met nieuwe maatregelen te komen ter bevordering van langetermijndenken, dat gunstig is voor mensen en de planeet; verzoekt de Commissie te analyseren hoe een langetermijnperspectief beter kan worden geïntegreerd in het stelsel en de regels van corporate governance en daaromtrent een voorstel in te dienen; is verheugd over de voorbereiding van een initiatief inzake duurzame corporate governance;

65.  verzoekt de Commissie een herziening van de NFI-richtlijn, waarin de bekendmaking van de impact van bedrijfsactiviteiten op ecologische, sociale en governanceduurzaamheid zou kunnen worden opgenomen;

66.  dringt erop aan dat particuliere en overheidsinvesteringen elkaar waar mogelijk aanvullen bij het mobiliseren van financiering voor de Green Deal; benadrukt dat, om te kunnen garanderen dat de financiering voor het SEIP kan worden gemaximaliseerd, particuliere investeringen niet mogen worden verdrongen;

67.  herinnert eraan dat investeringen in en kredietverlening voor niet-duurzame economische activiteiten kunnen leiden tot waardeloze activa of verzonken investeringen met lock-ineffecten; wijst erop dat dit risico voldoende moet worden geïntegreerd in de kredietbeoordelingen en prudentiële kaders, waaronder het Bazel-raamwerk; verzoekt de Commissie daarom na te gaan hoe duurzaamheidsrisico’s en de prudentiële behandeling van langetermijninvesteringen en -leningen beter kunnen worden opgenomen, onder meer in het EU-rulebook voor het bankwezen, dat daarnaast de algehele stabiliteit van het financiële stelsel zal bevorderen, en om de betrouwbaarheid, vergelijkbaarheid en transparantie van duurzaamheidsfactoren in kredietratings verder te bevorderen; is van mening dat dit laatste zou kunnen worden aangepakt bij de komende herziening van de verordening inzake ratingbureaus, de richtlijn kapitaalvereisten en de solvabiliteitskaders;

68.  herinnert eraan dat met duurzame investeringen niet per definitie een lager risico is gemoeid dan met andersoortige investeringen;

69.  is van mening dat kmo’s in de Unie gemakkelijker toegang moeten krijgen tot particuliere en overheidsfinanciering in het kader van het SEIP; wijst erop dat er extra inspanningen moeten worden geleverd om kmo’s te informeren over de nieuwe financieringsmogelijkheden in het kader van het SEIP;

Bevordering van duurzame overheidsinvesteringen in tijden van crisis

70.  dringt daarom aan op het opzetten van een instrument voor duurzame investeringen om de doelstellingen van de Europese Green Deal te verwezenlijken, maar benadrukt dat welk financieringsmodel ook wordt gekozen, een toename van de overheidsinvesteringen moet bijdragen tot de duurzaamheid van de overheidsfinanciën in de EU; is van mening dat bij een mogelijke herziening van het EU-kader voor economische governance rekening moet worden gehouden met de aanbevelingen van het onafhankelijk Europees Begrotingscomité en dat deze de lidstaten moet aanmoedigen om hun economie en overheidsuitgaven af te stemmen op de doelstellingen van de Europese Green Deal; steunt de toezegging van de Commissie om andere faciliterende kaders te onderzoeken, zoals normen voor groene obligaties, en moedigt de Commissie aan beste praktijken op het gebied van groene budgettering in kaart te brengen;

71.  verzoekt om overheidssteun voor de vervoerssector, met name luchtvaartmaatschappijen, het toerisme en de automobielindustrie, op een duurzame en efficiënte manier te gebruiken; dringt erop aan dat de in de taxonomieverordening omschreven overgangsactiviteiten in aanmerking komen voor financiering in het kader van het SEIP, en verzoekt bijzondere aandacht te besteden aan de toegang tot financiering en andere vormen van steun voor micro-ondernemingen en kmo’s;

72.  roept op tot het mainstreamen van duurzame overheidsopdrachten en aanbestedingen, en tot meer Europese coördinatie op dit gebied;

73.  merkt op dat plannen voor herstel en veerkracht gebaseerd zullen zijn op gedeelde EU-prioriteiten; wijst in dit verband op de Europese Green Deal en de Europese pijler van sociale rechten, alsook op de digitale agenda en de strategische doelstelling om Europese soevereiniteit te bereiken in strategische sectoren, met een duurzame industriële basis; herinnert aan de noodzaak van investeringen in groen herstel en aan de noodzaak om de convergentie tussen de lidstaten bij de uitvoering van het SEIP te vergroten, hetgeen kan helpen het economisch herstel te versnellen; verzoekt om prioriteiten op te stellen voor gebieden zoals werkgelegenheid, vaardigheden, onderwijs, digitaal ondernemerschap, onderzoek en innovatie en gezondheid, maar ook voor gebieden die verband houden met het bedrijfsleven en de non-profitsector, met inbegrip van het openbaar bestuur en de financiële sector; verzoekt de Commissie technische bijstand te verlenen aan overheidsinstanties bij het opstellen van overgangsplannen teneinde gestrande activa te voorkomen; vraagt de Commissie toe te zien op de uitvoering van de herstel- en veerkrachtsplannen en ervoor te zorgen dat ernstige inbreuken leiden tot de terugvordering van betaalde toewijzingen; benadrukt het belang van eerbiediging van de rechtsstaat en onze democratische waarden door de lidstaten die de plannen opstellen;

74.  dringt erop aan dat het beginsel “geen afbreuk doen” in het kader van de Europese Green Deal wordt toegepast op alle herstelplannen;

75.  betreurt het besluit van de Europese Raad om het instrument voor solvabiliteitssteun uit het NGEU-programma te schrappen; beschouwt dit als een belangrijk instrument om een gelijk speelveld op de eengemaakte markt tot stand te brengen;

76.  dringt erop aan dat bedrijven die overheidssteun ontvangen, zich ertoe verbinden openbare verslagen voor elk afzonderlijk land op te stellen, waarbij wel de mogelijkheid moet worden opengehouden van tijdelijke uitzonderingen, waarin is voorzien om commercieel gevoelige informatie te beschermen; dringt erop aan dat deze bedrijven zorgen voor eerlijke concurrentie, de loofkloof tussen mannen en vrouwen verminderen, hun verplichtingen met betrekking tot niet-financiële rapportage nakomen, werkgelegenheid garanderen en informatie verschaffen over eventuele voorkeursbehandelingen die zij hebben genoten, en zich niet inlaten met strategieën voor belastingontwijking via dochterondernemingen zonder substantiële economische activiteiten die in niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden zijn opgericht; dringt erop aan dat deze bedrijven eerlijk moeten bijdragen aan de inspanningen voor herstel door een billijke hoeveelheid belasting te betalen; streeft in dit kader naar een nieuw maatschappelijk contract voor bedrijven, waarin een streven naar winst en overwegingen die verband houden met mensen en de planeet, in evenwicht zijn;

77.  verzoekt de Commissie de regels inzake staatssteun, met inbegrip van de tijdelijke kaderregeling die als reactie op de COVID-19-pandemie is ingevoerd, zo te herzien dat er meer overheidssteun voor de Europese Green Deal wordt verkregen, en erop toe te zien dat staatssteun afhankelijk wordt gesteld van de verwezenlijking van de klimaat- en milieudoelstellingen van de Unie; merkt op dat elke herziening van de staatssteunregels zorgvuldig moet worden uitgewerkt teneinde verstoringen van de mededinging op de interne markt te voorkomen, de integriteit van de interne markt te waarborgen en een gelijk speelveld bij elke toekomstige herziening te garanderen;

78.  roept de Commissie ertoe op om bij het goedkeuren van een aanvraag voor staatssteun van een lidstaat overeenkomstig artikel 108 VWEU in haar beslissing bepalingen op te nemen die begunstigden in koolstofintensieve sectoren verplichten klimaatdoelstellingen en routekaarten voor een groene transitie vast te stellen en aan te tonen dat hun bedrijfsmodel en -activiteiten overeenstemmen met de doelstellingen zoals vervat in hoofdstuk 2 van Verordening (EU) 2018/1999;

79.  is ingenomen met de geplande herziening van de energiebelastingrichtlijn voor 2021 en verzoekt de Commissie wetgevingsvoorstellen in te dienen om de btw-tarieven in overeenstemming te brengen met milieuoverwegingen, een kunststofheffing voor eenmalig gebruik in te voeren en de desbetreffende minimumaccijnzen te verhogen die hun effect als gevolg van de inflatie hebben verloren; streeft ernaar deze hervormingen te koppelen aan inspanningen om de koopkracht van degenen met het laagste inkomensniveau in de Europese Unie te handhaven;

80.  herinnert aan de toenemende investeringsbehoeften in verband met de groene transitie, en wijst erop dat belastingontduiking en -ontwijking van ondernemingen tot een potentieel verlies aan middelen voor de nationale begrotingen en de EU-begroting leidt, die volgens berekeningen variëren van 50-70 miljard EUR tot 160-190 miljard EUR en die zouden kunnen worden gebruikt voor investeringen in het SEIP; verzoekt de lidstaten middelen vrij te maken om de duurzame en rechtvaardige transitie te financieren door een eventuele inclusieve kaderovereenkomst van de OESO, met inbegrip van pijler 2, uit te voeren; dringt erop aan belastingfraude, belastingontduiking, belastingontwijking en agressieve belastingplanning intensiever te bestrijden; dringt aan op coördinatie op EU-niveau om agressieve fiscale planning door particulieren en ondernemingen op te sporen, te onderzoeken te voorkomen; dringt aan op een ambitieuze strategie inzake bedrijfsbelasting voor de 21e eeuw; verzoekt de Raad de criteria voor de definitie van schadelijke belastingregelingen bij te werken in de gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen, en herhaalt zijn standpunt van 26 maart 2019 over lidstaten die agressieve fiscale planning faciliteren; moedigt de Commissie aan criteria vast te stellen om de belastingpraktijken van de lidstaten te beoordelen; wijst de Commissie op artikel 116 VWEU in het kader van belastinggerelateerde dossiers en moedigt de Commissie aan gebruik te maken van deze bepaling om verstoringen van de mededinging op de eengemaakte markt te voorkomen;

81.  wil ervoor zorgen dat iedereen een billijke bijdrage levert aan het post-COVID-19-herstel en de overgang naar een concurrerende en duurzame economie, waarbij wel rekening dient te worden gehouden met de verschillende capaciteiten van de lidstaten; is van mening dat, zoals de president van de ECB, Christine Lagarde, op 7 juli 2020 heeft benadrukt, de kwetsbare groepen vaak “het hardst worden getroffen” door de COVID-19-pandemie, terwijl de prijzen van activa tijdens de crisis tot dusver zijn gestegen; moedigt de lidstaten en de Commissie aan nieuwe middelen te onderzoeken om een economisch herstel te financieren dat daarmee rekening houdt;

82.  benadrukt dat de verhoging van de financiering voor de Green Deal een zeer grote mate aan zowel begrotingsdiscipline als controle vereist teneinde fraude en verduistering van middelen te voorkomen; merkt op dat voor het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) geen capaciteit heeft om alleen financiële fraude te voorkomen; roept daarom alle lidstaten op om zich aan te sluiten bij het Europees Openbaar Ministerie (EOM);

83.  is van mening dat de combinatie van de voorstellen in dit verslag de 660 miljard EUR per jaar kan opleveren die nodig is om de strijd voor klimaat en banen te winnen;

o
o   o

84.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0005.
(2) Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0449.
(3) Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0032.
(4) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0124.
(5) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0220.
(6) Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0102.
(7) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0054.
(8) PB C 76 van 9.3.2020, blz. 23.
(9) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0206.
(10) https://ec.europa.eu/info/sites/info/files/economy-finance/assessment_of_economic_and_investment_needs.pdf

Laatst bijgewerkt op: 1 februari 2021Juridische mededeling - Privacybeleid