Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2020 over de verbetering van de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp en de efficiëntie van steun (2019/2184(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de VN-top inzake duurzame ontwikkeling van 25 t/m 27 september 2015 en het op 25 september 2015 door de Algemene Vergadering van de VN aangenomen slotdocument, getiteld “Transforming our world: the 2030 Agenda for Sustainable Development”, en met name SDG 17 van de daarin vastgelegde duurzameontwikkelingsdoelstellingen (Sustainable Development Goals – SDG’s), die de VN-lidstaten ertoe verbindt de uitvoering van de agenda te verbeteren en het mondiale partnerschap voor duurzame ontwikkeling een nieuwe impuls te geven(1),
– gezien de actieagenda van Addis Abeba, het slotdocument dat tijdens de derde internationale conferentie over de financiering van ontwikkeling van 13 t/m 16 juli 2015 in Addis Abeba, Ethiopië, werd vastgesteld en op 27 juli 2015 door de Algemene Vergadering van de VN werd goedgekeurd in resolutie 69/313,
– gezien het “Financing for Sustainable Development Report 2019” van de Inter-agency Task Force on Financing for Development van de VN(2),
– gezien de Overeenkomst van Parijs van de 21e Conferentie van de partijen (COP21) bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en de 11e Conferentie van de partijen waarin de partijen bij het Protocol van Kyoto bijeenkomen (CMP11), die van 30 november t/m 11 december 2015 in Parijs, Frankrijk, hebben plaatsgevonden,
– gezien de in 2005 op het tweede forum op hoog niveau over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp vastgestelde Verklaring van Parijs over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp, de in 2008 op het derde forum op hoog niveau over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp in Accra, Ghana, vastgestelde Actieagenda van Accra, en het resultaat van het vierde forum op hoog niveau over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp van december 2011 in Busan, Republiek van Korea, waarbij het mondiaal partnerschap voor doeltreffende ontwikkelingssamenwerking (GPEDC) in het leven werd geroepen,
– gezien het slotdocument van tweede vergadering op hoog niveau van het GPEDC van november en december 2016 in Nairobi, Kenia(3),
– gezien de vergadering op hoog niveau van het GPEDC die op 13 en 14 juli 2019 in de marge van het politiek forum op hoog niveau inzake duurzame ontwikkeling van de VN in New York werd gehouden,
– gezien de 17e vergadering van de stuurgroep in het kader van de vergadering op hoog niveau van het GPEDC van 26 en 27 maart 2019 in Kampala, Uganda,
– gezien het verslag van 2019 van het GPEDC, getiteld “Making Development Cooperation More Effective”(4),
– gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind (VRK) van 20 november 1989,
– gezien artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin de terugdringing en uitbanning van armoede wordt vastgesteld als hoofddoel van het EU-ontwikkelingsbeleid en waarin bepaald is dat de Unie en de lidstaten zich moeten houden aan de verbintenissen die zij in het kader van de Verenigde Naties en andere bevoegde organisaties hebben onderschreven en bij de uitvoering van beleid dat gevolgen kan hebben voor de ontwikkelingslanden rekening moeten houden met de doelstellingen van de ontwikkelingssamenwerking,
– gezien de nieuwe Europese consensus inzake ontwikkeling van 30 juni 2017(5),
– gezien de gemeenschappelijke strategie Afrika-EU, die tijdens de tweede top EU-Afrika van december 2007 in Lissabon werd goedgekeurd,
– gezien de vijfde top van de Afrikaanse Unie en de EU van 29 en 30 november 2017, en de verklaring “Investing in Youth for Accelerated Inclusive Growth and Sustainable Development”(6),
– gezien de algemene strategie voor de EU op het gebied van het buitenlands en veiligheidsbeleid, die in juni 2016 werd gepresenteerd door de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, getiteld “Gedeelde visie, gemeenschappelijke actie: Een sterker Europa”,
– gezien de conclusies van de Raad van 12 mei 2016 over het opvoeren van gezamenlijke programmering,
– gezien de conclusies van de Raad van 16 mei 2019 over het jaarverslag 2019 aan de Europese Raad over de EU-doelstellingen inzake ontwikkelingshulp(7),
– gezien het verslag van de Groep op hoog niveau van wijzen inzake de Europese financiële architectuur voor ontwikkeling van oktober 2019, getiteld “Europe in the World: The future of European financial architecture for development”(8),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 26 maart 2015, getiteld “Invoering van een kader voor de resultaten van de EU op het gebied van internationale samenwerking en ontwikkeling” (SWD(2015)0080), en de conclusies van de Raad van 26 mei 2015 over dit kader,
– gezien het Strategisch plan 2016-2020 van de Commissie voor internationale samenwerking en ontwikkeling,
– gezien de mededeling van de Commissie van 12 september 2018 over een nieuwe Afrikaans-Europese alliantie voor duurzame investeringen en banen (COM(2018)0643),
– gezien het eindverslag van maart 2019 van de Taskforce voor het Afrikaanse platteland van de Commissie, getiteld “An Africa-Europe Agenda for Rural Transformation”(9),
– gezien de studie van juli 2019 over de toepassing van de doeltreffendheidsbeginselen, getiteld “Effectiveness to Impact”(10),
– gezien zijn resolutie van 22 mei 2008 over het vervolg op de Verklaring van Parijs van 2005 over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp(11),
– gezien zijn resolutie van 5 juli 2011 over de toekomst van EU-begrotingssteun aan ontwikkelingslanden(12),
– gezien zijn resolutie van 25 oktober 2011 over het vierde forum op hoog niveau over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp(13),
– gezien zijn resolutie van 6 oktober 2015 over de rol van de lokale overheden van de ontwikkelingslanden bij ontwikkelingssamenwerking(14),
– gezien zijn resolutie van 19 mei 2015 over financiële middelen voor ontwikkeling(15),
– gezien zijn resolutie van 14 april 2016 over de particuliere sector en ontwikkeling(16),
– gezien zijn resolutie van 7 juni 2016 over het EU-verslag 2015 over beleidscoherentie voor ontwikkeling(17),
– gezien zijn resolutie van 13 september 2016 over het Trustfonds voor Afrika van de EU: de gevolgen voor ontwikkelingshulp en humanitaire hulp(18),
– gezien zijn resolutie van 22 november 2016 over het vergroten van de doeltreffendheid van ontwikkelingssamenwerking(19),
– gezien zijn resolutie van 14 februari 2017 over de herziening van de Europese consensus over ontwikkeling(20),
– gezien zijn resolutie van 16 november 2017 over de strategie EU-Afrika: een stimulans voor ontwikkeling(21),
– gezien zijn resolutie van 17 april 2018 over de tenuitvoerlegging van het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking, het instrument voor humanitaire hulp en het Europees Ontwikkelingsfonds(22),
– gezien zijn resolutie van 14 juni 2018 over de komende onderhandelingen voor een nieuwe partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan(23),
– gezien zijn resolutie van 14 maart 2019 over het jaarlijks strategisch verslag over de tenuitvoerlegging en verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s)(24),
– gezien zijn wetgevingsresolutie van 27 maart 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking(25),
– gezien zijn resolutie van 28 november 2019 over de lopende onderhandelingen over een nieuwe partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan(26),
– gezien zijn resolutie van 28 november 2019 over de VN-klimaatconferentie van 2019 in Madrid, Spanje (COP25)(27),
– gezien zijn resolutie van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal(28),
– gezien de conclusies van de Raad van 26 oktober 2015 over het EU-genderactieplan 2016-2020(29),
– gezien het gezamenlijke werkdocument van de diensten van de Commissie met de titel “Gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen: Het leven van meisjes en vrouwen veranderen via de externe betrekkingen van de EU 2016-2020” (SWD(2015)0182),
– gezien de mededeling van de Commissie van 12 september 2012, getiteld “Aan de basis van democratie en duurzame ontwikkeling: het maatschappelijke engagement van Europa in de externe betrekkingen” (COM(2012)0492),
– gezien de in opdracht van de Commissie uitgevoerde studie “Effective Development Cooperation – Does the EU deliver?: Detailed Analysis of EU Performance”, die in mei 2020 werd gepubliceerd(30),
– gezien de studie van mei 2020 over de doeltreffendheid van gemengde financiering, getiteld “The use of development funds for de-risking private investment: how effective is it in delivering development results?”,
– gezien de mededeling van de Commissie van 15 mei 2013, getiteld “Eigen verantwoordelijkheid voor de lokale autoriteiten in de partnerlanden met het oog op beter bestuur en doeltreffender ontwikkelingsresultaten” (COM(2013)0280),
– gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2020, getiteld “Naar een brede strategie met Afrika”,
– gezien het verslag van de OESO (“Development Cooperation Peer Reviews”) van 10 december 2018 over de Europese Unie,
– gezien de aanbeveling van de Commissie voor ontwikkelingsbijstand (DAC) van de OESO van 22 februari 2019 over de coördinatie van humanitaire hulp, ontwikkelingssamenwerking en vrede,
– gezien het verslag van de OESO van 24 juni 2020, getiteld “The impact of the coronavirus (COVID-19) crisis on development finance”(31),
– gezien het speciaal verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) van 25 september 2019 over de oceanen en de cryosfeer in een veranderend klimaat,
– gezien artikel 54 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A9-0212/2020),
A. overwegende dat de context van ontwikkelingssamenwerking in de loop der jaren is veranderd in verband met de opkomst van nieuwe internationale uitdagingen zoals klimaatverandering en verlies aan biodiversiteit, migratie, voedselonzekerheid, interne conflicten, terrorisme en gewelddadig extremisme, de uitbraak van besmettelijke ziekten, en veelvuldige, ernstige natuurrampen, waardoor met name de kwetsbaarste bevolkingsgroepen in ontwikkelingslanden worden getroffen; overwegende dat het mondiale klimaat steeds complexer en onzekerder wordt en dat de conflicten en geopolitieke rivaliteit in dit verband toenemen; overwegende dat dit aantoont dat het multilateralisme moet worden versterkt en dat er voortdurend inspanningen moeten worden geleverd om de doeltreffendheid en het effect van Europese ontwikkelingshulp te bevorderen;
B. overwegende dat de wereld wordt geteisterd door de COVID-19-pandemie; overwegende dat nog altijd niet duidelijk is wat voor gevolgen deze pandemie precies heeft voor ontwikkelingslanden en landen die ontwikkelingshulp ontvangen, waardoor de hulpcapaciteit van zowel donorlanden als particuliere investeerders aanzienlijk onder druk is komen te staan;
C. overwegende dat de COVID-19-pandemie, die alle landen ongeacht hun ontwikkelingsniveau heeft getroffen, niet alleen gevolgen heeft voor de gezondheid, maar ook voor de economie en de maatschappij; overwegende dat de pandemie ook zijn weerslag heeft op de ontwikkelingssamenwerking en verplicht tot het verbeteren van de efficiëntie;
D. overwegende dat de huidige pandemie ernstige verstoringen heeft veroorzaakt in en langdurige gevolgen kan hebben voor het toerisme, de zeevaart en andere sectoren die afhankelijk zijn van de oceanen, en de economieën van veel ontwikkelingslanden aangetast, met name die van de kwetsbaarste landen, kleine eilandstaten in ontwikkeling en de minst ontwikkelde landen;
E. overwegende dat de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp afhangt van de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling; overwegende dat er nog altijd meer inspanningen moeten worden geleverd om aan de beginselen in dit kader te voldoen, met name binnen het beleid van de EU op het gebied van migratie, handel, klimaat en landbouw;
F. overwegende dat het interne noch het externe beleid van de EU en de lidstaten overeenkomstig het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling nadelige gevolgen mag hebben voor ontwikkelingslanden; overwegende dat er steeds meer nadruk wordt gelegd op de bevordering van de belangen van de EU op het gebied van extern beleid; overwegende dat de doeltreffendheid en efficiëntie van ontwikkelingshulp en de behoeften van de partnerlanden in de externe steun van de EU centraal moeten blijven staan overeenkomstig artikel 208 VWEU, waarin de terugdringing en uitbanning van armoede wordt vastgesteld als hoofddoel van het EU-ontwikkelingsbeleid;
G. overwegende dat beginselen betreffende de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp en van alle bronnen van ontwikkelingsfinanciering zodanig moeten worden geformuleerd dat de klimaatdoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs kunnen worden verwezenlijkt;
H. overwegende dat de wereldbevolking sneller groeit dan het bruto nationaal inkomen (bni), met name in sub-Saharaans Afrika, waar de bevolking naar verwachting in de komende dertig jaar zal verdubbelen tot 2,1 miljard (in 2050) en voor het einde van de eeuw 3,8 miljard mensen zal tellen; overwegende dat hierdoor ondanks sterke economische groei meer mensen in de armoede zullen raken en geen baan zullen hebben, wat betekent dat ontwikkelingslanden dringend moeten worden ondersteund bij het verwezenlijken van de SDG’s;
I. overwegende dat een strategie EU-Afrika die gestoeld is op een partnerschap van gelijken inhoudt dat er rekening moet worden gehouden met de specifieke zorgen van Afrikaanse landen wat betreft economische diversificatie, industrialisering, verlies van overheidsinkomsten en regionale integratie;
J. overwegende dat er nog altijd sprake is van sterke ongelijkheid tussen landen en dat ongelijkheid een negatief effect heeft op de doeltreffendheid en efficiëntie van ontwikkelingshulp;
K. overwegende dat er maatregelen moeten worden ingevoerd die gericht zijn op het opbouwen en versterken van de veerkracht van gemeenschappen, met name in fragiele partnerlanden, in landen die door conflicten of natuurrampen worden geteisterd en in landen waar vluchtelingen worden opgevangen;
L. overwegende dat de gezondheid en het welzijn van kinderen in beleidsmaatregelen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking centraal staan;
M. overwegende dat de EU, die in 2018 samen met haar lidstaten een totaalbedrag van 74,4 miljard EUR aan officiële ontwikkelingshulp verleende, wat neerkomt op bijna 57 % van de totale mondiale officiële ontwikkelingshulp, ’s werelds grootste donor van ontwikkelingshulp is en zich inzet om te zorgen voor doeltreffendere ontwikkelingssamenwerking die gericht is op het uitbannen van alle vormen van armoede en ongelijkheid, en het ondersteunen van haar ontwikkelingspartners bij de verwezenlijking van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling; overwegende dat de leden van de DAC-OESO in 2019 samen een luttele 0,3 % van het bni aan ontwikkelingshulp hebben besteed en dat slechts vijf leden het streefdoel voor uitgaven hebben bereikt of overschreden (het VK, Zweden, Denemarken, Luxemburg en Noorwegen);
N. overwegende dat het beginsel van democratische eigen inbreng en het beginsel van onderlinge afstemming, waarbij de nadruk ligt op resultaten, inclusieve partnerschappen, transparantie en verantwoordingsplicht, de grondslag van alle vormen van ontwikkelingssamenwerking moeten vormen om te waarborgen dat alle middelen op efficiënte en doeltreffende wijze worden ingezet en dat de verwezenlijking van de SDG’s naar behoren wordt nagestreefd;
O. overwegende dat de rol van het mondiaal partnerschap voor doeltreffende ontwikkelingssamenwerking (GPEDC) erin bestaat de beginselen op het gebied van de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp te bevorderen; overwegende dat GPEDC drie strategische prioriteiten heeft die als leidraad dienen voor zijn bijdrage aan de inluiding van het zogenaamde “Actiedecennium”, namelijk: het bevorderen van de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp om de uitvoering van de Agenda 2030 te bespoedigen, het tot stand brengen van betere partnerschappen, en het gebruiken van toezicht als hefboom voor actie;
P. overwegende dat uit de studie “Effective Development Cooperation – Does the EU deliver?: Detailed Analysis of EU Performance” blijkt dat de lidstaten en instellingen van de EU hun ontwikkelingshulp niet goed genoeg afstemmen op de doeltreffendheidsbeginselen en de daaraan gerelateerde indicatoren, met name voorspelbaarheid, het gebruik van indicatoren die ontleend zijn aan resultatenkaders van de partnerlanden zelf, het gebruik van het systeem van de partnerlanden voor het beheer van de overheidsfinanciën, en de verbintenis om de regering van de partnerlanden te betrekken bij projectevaluaties, evenals transparante verslaglegging;
Q. overwegende dat de beleidsmaatregelen en partnerschappen van de EU op het gebied van ontwikkeling gestoeld moeten zijn op duurzame politieke en economische samenwerking met partners op gelijke voet en met inachtneming van de mensenrechten; overwegende dat in het ontwikkelingsbeleid van de EU rekening moet worden gehouden met de situatie van gedwongen ontheemden, kwetsbare bevolkingsgroepen, en migranten en asielzoekers;
R. overwegende dat de EU zich met het oog op het toenemend aantal aanhoudende crises moet blijven inspannen om de coördinatie van humanitaire hulp en ontwikkelingssamenwerking te operationaliseren teneinde duurzame resultaten te bereiken;
S. overwegende dat de versnippering van ontwikkelingshulp nog altijd een hardnekkige uitdaging is die voortvloeit uit het steeds groter wordende aantal donoren en hulpinstanties en het gebrek aan coördinatie tussen hun activiteiten en projecten;
T. overwegende dat het tijdens het programmeringsproces van essentieel belang is een brede raadpleging in partnerlanden te waarborgen met alle betrokken partijen: lokale autoriteiten, nationale parlementen, het maatschappelijk middenveld, lokale ngo’s, vrouwenorganisaties, gemarginaliseerde groepen, de VN en haar agentschappen, kmo’s en de particuliere sector;
U. overwegende dat het zonder een bottom-upbenadering van ontwikkeling onmogelijk is optimale ontwikkelingsresultaten te behalen; overwegende dat een verbeterde uitwisseling van concrete voorbeelden en advies over succesvolle projecten ter plaatse in de partnerlanden zal helpen om de beginselen doeltreffend toe te passen en de beoogde resultaten te bereiken;
V. overwegende dat daadwerkelijke betrokkenheid van de particuliere sector gebaseerd moet zijn op de vijf beginselen van Kampala, namelijk: inclusieve eigen inbreng van landen; resultaten en een gericht effect; inclusief partnerschap; transparantie en verantwoordingsplicht; en het beginsel dat niemand in de steek wordt gelaten;
W. overwegende dat in de partnerlanden diverse andere actoren en donoren humanitaire en ontwikkelingshulp verstrekken;
X. overwegende dat de EU-instellingen en -lidstaten, lokale en regionale autoriteiten, internationale en maatschappelijke organisaties weliswaar over een grote hoeveelheid gegevens en expertise beschikken, maar dat deze onvoldoende worden gedeeld; overwegende dat deze gegevens toegankelijker moeten worden gemaakt en bij de besluitvorming moeten worden gebruikt;
Y. overwegende dat trilaterale samenwerking vooral efficiënt is om beter te kunnen reageren op gemeenschappelijke uitdagingen – zoals het voorkomen, beheren en herstellen van natuurrampen die ontwikkeling vertragen en onderbreken – en op veiligheidsuitdagingen in een bredere regio, of om kleinbedrijfsmodellen aan te passen aan de nieuwe economische uitdagingen die tijdens de coronaviruscrisis zijn opgedoken;
Z. overwegende dat voor het uitstippelen en uitvoeren van een doeltreffend steunbeleid een dieper inzicht nodig is in de effecten van steun en het algemene klimaat waarin ontwikkelingshulp wordt verstrekt;
AA. overwegende dat toegankelijke en betrouwbare gegevens over ontwikkelingshulp de transparantie van de hulpstromen verbeteren en alle ontwikkelingspartners helpen bij hun plannings- en coördinatieprocessen; overwegende dat deze gegevens kunnen worden vergeleken aan de hand van internationale normen zoals die welke door het initiatief inzake transparantie van ontwikkelingshulp (IATI) worden voorgestaan; overwegende dat voor het bereiken van ontwikkelingsresultaten en de SDG’s gedetailleerde gegevens nodig zijn over de lokale context, evenals een overeengekomen reeks beoogde resultaten, gezamenlijke acties om daarnaartoe te werken, en snelle feedback van het publiek om de verantwoordingsplicht te bevorderen;
AB. overwegende dat gendergelijkheid een sleutelbeginsel is van EU-ontwikkelingshulp; overwegende dat ontwikkelingsbeleid een verschillend effect heeft op vrouwen en meisjes; overwegende dat er op het gebied van ontwikkeling een gebrek is aan naar gender uitgesplitste gegevens;
AC. overwegende dat steunbeleid dat gelijkheid bevordert doeltreffender is gebleken voor het verwezenlijken van de SDG’s, met name het bestrijden van armoede en het bevorderen van onderwijs;
AD. overwegende dat er een reëel risico bestaat dat politieke en economische elites in partnerlanden beslag leggen op de voordelen van ontwikkelingshulp, directe buitenlandse investeringen en humanitaire hulp; overwegende dat dit aantoont dat ontwikkelingssamenwerking gericht moet zijn op het teweegbrengen van transformerende veranderingen in politieke economieën, met name veranderingen op het gebied van bestuur, machtsverdeling, sociale uitsluiting, sociale bescherming en de toegang tot hulpbronnen, evenals interactie met de mondiale economie; overwegende dat dit aantoont hoe belangrijk het is de beginselen van behoorlijk bestuur, de rechtsstaat, de scheiding der machten en de bevordering van de mensenrechten via ontwikkelingssamenwerking te ondersteunen en behartigen;
AE. overwegende dat ontwikkelingslanden volgens schattingen van de Conferentie van de Verenigde Naties inzake handel en ontwikkeling (UNCTAD) in de periode na COVID-19 1 biljoen USD aan schuldverlichting nodig zullen hebben; overwegende dat de Wereldbank, het IMF, de G20 en de G7 maatregelen hebben genomen voor verlichting van de overheidsschuld van de armste landen ter wereld; overwegende dat deze maatregelen moeten worden aangevuld als we willen dat ontwikkelingshulp doeltreffend bijdraagt tot de SDG’s op gebieden als toegang tot basisdiensten, behoorlijk bestuur en fundamentele mensenrechten in ontwikkelingslanden;
AF. overwegende dat de EU in alle oceanen aanwezig is via haar overzeese gebieden (zowel de ultraperifere gebieden als de landen en gebieden overzee), en dat het van cruciaal belang is dat zij regionale strategieën ontwikkelt die zo volledig mogelijk tegemoetkomen aan lokale behoeften;
AG. overwegende dat lokale autoriteiten een centrale rol spelen in het verwezenlijken van de SDG’s en dat gedecentraliseerde samenwerking ten grondslag moet liggen aan de ontwikkelingsstrategie van de EU;
AH. overwegende dat, om armoede uit te bannen, in het ontwikkelingsbeleid rekening moet worden gehouden met de aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering wat betreft de ontheemding van kwetsbare bevolkingsgroepen en de vergroting van sociale ongelijkheden;
AI. overwegende dat de inkomsten die ontwikkelingslanden mislopen vanwege illegale geldstromen, met inbegrip van belastingontduiking, meer dan twee keer zoveel bedragen als hun ontvangsten uit officiële externe bronnen, waaronder ontwikkelingshulp;
AJ. overwegende dat de EU-instellingen steeds minder gebruikmaken van planningsinstrumenten en resultatenkaders van de landen zelf (beheer van de overheidsfinanciën), hoewel deze een belangrijke rol spelen in een doeltreffende ontwikkelingssamenwerking, het behalen van de SDG’s en het verwezenlijken van gendergelijkheid, aangezien zij positieve resultaten opleveren bij het mainstreamen van genderbewustzijn; overwegende dat op dit vlak meer inzet vereist is;
1. beklemtoont dat doeltreffendheid inhoudt dat er meer en betere effecten worden behaald, dat de SDG’s worden verwezenlijkt en dat er niemand in de steek wordt gelaten; is van mening dat de impact groter, sneller en duurzamer is wanneer Europese ontwikkelingssamenwerking wordt afgestemd op de eigen inspanningen en lokale behoeften van partnerlanden en gecoördineerd met de inspanningen van andere donoren, en wanneer deze samenwerking via hun instellingen en systemen alsook via lokale actoren en het maatschappelijk middenveld verloopt ter ondersteuning van prioriteiten die zijn overeengekomen aan de hand van inclusieve en billijke beleidsprocessen, waarbij de democratische eigen inbreng en de betrokkenheid van alle belanghebbenden zijn gewaarborgd;
2. onderstreept dat de EU, als ‘s werelds grootste donor en een belangrijke internationale speler op het gebied van een op regels gebaseerd multilateralisme en de democratie, haar krachtige waaier aan instrumenten en steunmodaliteiten op gecoördineerde wijze moet gebruiken om het verdelen van taken mogelijk te maken, de versnippering van steun te voorkomen en prioritaire gebieden vast te stellen waarop zij doeltreffend de grootste toegevoegde waarde kan bieden;
3. benadrukt dat de EU het voortouw zou moeten nemen bij het toepassen van de beginselen van doeltreffendheid en doelmatigheid van ontwikkelingshulp, om in haar partnerlanden daadwerkelijk resultaten te boeken en er de SDG’s te behalen zonder dat er iemand in de steek wordt gelaten; wijst in dit verband op het effect dat de toepassing van ontwikkelingshulp en directe buitenlandse investeringen door de EU kan hebben op de aanpak van de achterliggende oorzaken van migratie en gedwongen ontheemding;
4. benadrukt dat de beleidsdoelstellingen die in de nieuwe Europese consensus inzake ontwikkeling zijn geformuleerd, in elk partnerland strategischer en doelgerichter moeten worden uitgevoerd, met gebruikmaking van de koppeling tussen humanitaire hulp en ontwikkelingshulp, zonder de beleidscoherentie voor ontwikkeling uit het oog te verliezen; benadrukt dat steunprogramma’s gecombineerd moeten worden met een analyse van de houdbaarheid van de schuld en dat zij rekening moeten houden met de noodzaak het parlementair toezicht in partnerlanden te versterken;
5. onderstreept dat de EU het gebruik van middelen nauwlettend moet blijven volgen en alle nodige maatregelen moet treffen om misbruik van steun te voorkomen, waarbij zij moet toezien op de naleving van haar beleidsdoelstellingen en waarden op het gebied van ontwikkelingssamenwerking; pleit ervoor doeltreffende mechanismen in te stellen aan de hand waarvan de eindbestemming van die middelen grondig kan worden gecontroleerd en de projecten die financiële steun ontvingen kunnen worden beoordeeld;
6. benadrukt dat behoorlijk bestuur een beslissende factor is voor een eerlijke en degelijke verdeling van steun, en wijst erop dat de verwezenlijking van de SDG’s, en dus de doeltreffendheid van de middelen, in grote mate afhangt van het vermogen van de partnerlanden om de middelen eerlijk en transparant te gebruiken;
7. verzoekt de EU rechtstreeks in gesprek te gaan met landen van herkomst en doorreis van migranten en inclusieve duurzame partnerschappen met deze landen op te bouwen, op basis van de specifieke behoeften van elk land en de individuele omstandigheden van migranten;
8. onderstreept dat de beginselen van het mondiale partnerschap voor doeltreffende ontwikkelingssamenwerking (GPEDC) berusten op belangrijke en blijvende lessen uit ontwikkelingsstrategieën en -methoden uit het verleden, die zowel successen als mislukkingen omvatten, en dat deze beginselen belangrijke uitdrukkingen blijven van multilaterale samenwerking en coördinatie die de EU beloofd heeft te blijven waarmaken; verzoekt de Commissie haar lidmaatschap van het GPEDC en de OESO-DAC evenals haar stem binnen internationale fora en in de bestuursstructuren van de internationale financiële instellingen te gebruiken om de doeltreffendheidsbeginselen verder aan te scherpen en de naleving en toepassing ervan in alle vormen van ontwikkelingssamenwerking en door alle betrokkenen te bevorderen;
9. erkent dat doeltreffende ontwikkelingssamenwerking niet kan worden bereikt door samenwerking met de EU alleen, en daarvan pas echt sprake kan zijn als alle actoren samenwerken; maakt zich er zorgen over dat wanneer andere actoren de doeltreffendheidsbeginselen niet naleven en toepassen in hun samenwerkingsprogramma’s, de daaruit voortvloeiende versnippering en omzeiling van de systemen van partnerlanden afbreuk doet aan de doeltreffendheid en effecten van steun in het algemeen, met inbegrip van EU-steun;
10. verzoekt de Commissie om, minstens halfjaarlijks, een voortgangsverslag te publiceren over de doeltreffendheid van hulp, waarin aandacht wordt besteed aan gezamenlijke programmerings-, uitvoerings- en resultatenkaders, en het optreden van EU-instellingen, lidstaten en lokale en regionale autoriteiten; onderstreept dat dit verslag gebaseerd moet zijn op gezamenlijk overeengekomen streefcijfers en beleidsdoelstellingen, met name de SDG’s en de consensus; verzoekt de Commissie belanghebbenden te raadplegen bij het opstellen van dit verslag en het voor te leggen aan het Parlement;
11. verzoekt de Commissie en de Raad de gezamenlijke programmering tussen de EU en de lidstaten op te voeren; wijst erop dat de EU en de lidstaten op nationaal niveau verder moeten gaan dan het louter consolideren van bestaande bilaterale ontwikkelingsprioriteiten en -acties en ervoor moeten zorgen dat Europa in de politieke en beleidsdialoog met partnerlanden met één stem spreekt over strategische kwesties, waarbij in voorkomend geval rekening moet worden gehouden met regionale samenwerkingsorganen als tegenhangers van de EU en met innovatieve financieringsmethoden zoals blending en garanties; pleit voor duidelijke, uitvoerbare verbintenissen, waarbij eerdere strategieën en werkwijzen in aanmerking worden genomen;
12. verzoekt de Commissie te waarborgen dat er regelmatig vergaderingen ter plekke in het partnerland plaatsvinden tussen de EU en vertegenwoordigers van de lidstaten, uitvoerende instanties, internationale organisaties, lokale en regionale autoriteiten en maatschappelijke organisaties, om na te gaan welke uitdagingen en mogelijkheden er zijn en of de gezamenlijke reactie hierop aan de vastgestelde behoeften voldoet; beklemtoont dat gezamenlijke programmering onder leiding van missiehoofden succesvol is gebleken wat betreft de beleidscoherentie tussen politieke, handels-, ontwikkelings- en veiligheidsstrategieën; verzoekt de EU en haar lidstaten ook over te gaan tot gezamenlijke uitvoering en evaluatie, en pleit voor gedeelde verantwoordingsmechanismen naar de burgers toe; verzoekt de EU te werken met niet-traditionele donoren die kunnen aantonen dat zij zich aan de beginselen van doeltreffende ontwikkelingshulp houden;
13. is ingenomen met de conclusies van de Raad van 8 juni 2020, waarin wordt benadrukt “dat het voor alle bij Team-Europa betrokken actoren van belang is om op nationaal niveau, binnen de EU, in partnerlanden en in mondiale en multilaterale fora maatregelen te coördineren en informatie- en communicatie-inspanningen te delen”; verzoekt de Commissie en de lidstaten in de toekomst in het kader van alle maatregelen, programmering en uitvoering op het gebied van ontwikkeling deze aanpak te volgen; herhaalt zijn verzoeken uit 2013(32) en 2017(33) en vraagt de Commissie om op grond van de artikelen 209 en 210 VWEU een voorstel in te dienen voor een handeling over regelgevingsaspecten van EU-donorcoördinatie met betrekking tot ontwikkelingshulp;
14. beklemtoont dat gezamenlijke programmering en uitvoering door de EU, de lidstaten en partners voor ontwikkelingsfinanciering van de EU in het licht van de toekomstige toepassing van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI), moet voortbouwen op de beginselen van doeltreffende ontwikkelingshulp; wijst erop hoe belangrijk het is tijdens de fase die aan de programmering voorafgaat collectief strategische prioriteiten vast te stellen en investeringsbehoeften/-lacunes aan te wijzen en vervolgens te bekijken hoe de regelingen uit het EU-instrumentarium, onder meer subsidies, begrotingssteun en EIB-kredieten, en de financiering van de lidstaten kan worden geoptimaliseerd; maakt zich in dit opzicht zorgen dat de minst ontwikkelde landen steeds meer gebonden hulp krijgen en herhaalt dat de kosten met 15 tot 30 % kunnen worden teruggebracht door hulp te ontkoppelen;
15. verzoekt de Commissie te waarborgen dat de programmering en uitvoering van deze regelingen worden gecoördineerd en strategisch zijn afgestemd op de prioriteiten en processen van de partnerlanden, met de nadruk op het bereiken van resultaten en doorslaggevende effecten voor het behalen van de SDG’s in de specifieke context van ieder partnerland; onderstreept dat moet worden bijgedragen aan het scheppen van zelfvoorzienende markten en dat moet worden toegezien op optimale vertrekprocedures in de fase die aan de programmering voorafgaat; verzoekt de Commissie en de lidstaten zich krachtiger in te spannen om hun officiële ontwikkelingshulp (ODA) te ontkoppelen, in overeenstemming met de verbintenissen die zijn opgenomen in de consensus, en om alle verstrekkers van ontwikkelingssamenwerking – met inbegrip van opkomende economieën – ertoe aan te sporen hetzelfde te doen; is voorstander van lokale overheidsopdrachten en inbreng;
16. benadrukt dat in het mandaat van het Parlement met betrekking tot het NDICI bepalingen moeten worden opgenomen met het oog op een betere naleving van sociale en milieunormen en de mensenrechten door financiële marktdeelnemers bij het gebruik van blendinggarantiemechanismen via het EFDO+ en de garantie voor extern optreden (EAG); herinnert eraan dat volgens het standpunt van het Parlement 45 % van de middelen uit het EFDO+ en de EAG moet wordt toegewezen aan investeringen die bijdragen tot klimaatdoelstellingen, milieubeheer en -bescherming, biodiversiteit en het tegengaan van woestijnvorming, waarbij 30 % van de totale financiële middelen moet worden besteed aan mitigatie van en aanpassing aan de klimaatverandering;
17. wijst erop dat de EU zichzelf ambitieuze milieu- en klimaatdoelen heeft gesteld, en roept haar ertoe op partnerlanden via nauwe samenwerking te helpen hun eigen klimaat- en milieudoelen en -strategieën te behalen, of die nu voortvloeien uit verdragen of uit eigen initiatief, aangezien het duurzaam gebruik van de eigen middelen voor veel partnerlanden de basis van de economie vormt en essentieel is voor het behalen van de SDG’s;
18. verzoekt de EU-instellingen, de lidstaten en andere publieke en niet-gouvernementele actoren die actief zijn op het gebied van ontwikkelingssamenwerking bewijzen en ervaringen uit te wisselen over de soorten ontwikkelingsinterventies die doorgaans slagen en over die welke mislukt zijn, moeilijk uit te voeren bleken of niet de bedoelde effecten hebben gesorteerd;
19. is ingenomen met het verslag van de groep op hoog niveau van wijzen inzake de Europese financiële architectuur voor ontwikkeling, en pleit voor de oprichting van een Europese Bank voor investering en duurzame ontwikkeling;
20. beklemtoont dat verantwoordingsplicht voor alle overheidsuitgaven, met inbegrip van ODA, zowel in Europa als in de partnerlanden van cruciaal belang is; meent dat voor verantwoordingsplicht sterke instellingen vereist zijn en dat duidelijke en overeengekomen streefcijfers voor Europese ODA van essentieel belang zijn om blijvende overheidssteun te garanderen voor de inspanningen die de EU levert op het gebied van ontwikkelingssamenwerking; herinnert eraan dat partnerschappen en samenwerking met het maatschappelijk middenveld en ngo’s de verantwoordingsplicht met betrekking tot overheidsuitgaven in het kader van ODA kunnen verbeteren; wijst op de rol van maatschappelijke organisaties bij het mobiliseren van de nodige middelen voor het behalen van de SDG’s;
21. beklemtoont voorts dat verantwoordingsplicht transparante en robuuste procedures vereist, evenals aandacht voor efficiëntie en het behalen van aantoonbare resultaten, grondige evaluaties voor- en achteraf, een kritische analyse van de mislukkingen en leren hoe doeltreffende en duurzame resultaten kunnen worden bereikt; verzoekt de Commissie daarom de coördinatie op zich te nemen van een standaardisatie in heel Europa van impactindicatoren om de doeltreffendheid en efficiëntie van projecten tussen de lidstaten te vergelijken;
22. spoort de parlementen van de ontvangende landen ertoe aan nationale beleidsmaatregelen op het gebied van ontwikkelingshulp aan te nemen om ervoor te zorgen dat donoren meer verantwoording afleggen en ontvangende regeringen – ook lokale overheden – meer eigen inbreng krijgen, een einde te maken aan corruptie en alle vormen van steunverspilling, de voorwaarden voor het ontvangen van begrotingssteun te verbeteren, en om, op de langere termijn, minder afhankelijk te worden van ontwikkelingshulp;
23. benadrukt dat ODA van de EU er nog meer op gericht moet zijn ongelijkheden weg te werken, armoede te beëindigen en niemand in de steek te laten;
24. benadrukt dat doeltreffende en efficiënte hulp voor door het land aangestuurde strategieën en capaciteitsontwikkeling leidt tot een verlaging van de kindersterfte, en dat investeren in het welzijn van kinderen van essentieel belang is om de cyclus van armoede en gedwongen en kinderarbeid te doorbreken;
25. is van mening dat de hantering van resultaatgerichte benaderingen van cruciaal belang is voor de partnerlanden van de EU en een fundamenteel onderdeel is van hun capaciteit om de SDG’s voor hun burgers te verwezenlijken; wijst er echter op hoe belangrijk het is rekening te houden met de uiteenlopende specifieke situaties in en uitdagingen voor de partnerlanden, met name de minst ontwikkelde en kwetsbare landen; verzoekt de EU en de lidstaten steun te verlenen aan en gebruik te maken van de eigen kaders van de partnerlanden voor het meten van nationale resultaten en van hun monitoring en statistische systemen, en in alle stadia alle relevante actoren daarbij te betrekken: lokale overheden, nationale parlementen, het maatschappelijk middenveld – met inbegrip van vrouwenorganisaties en gemarginaliseerde groepen – en de particuliere sector, met de nadruk op kmo’s; benadrukt dat investering in de capaciteitsopbouw van lokale maatschappelijke organisaties een essentiële randvoorwaarde is voor doeltreffende hulp;
26. merkt op dat de efficiëntie en doeltreffendheid van ontwikkelingshulp op sommige gebieden weliswaar moeilijk te meten zijn, maar verzoekt de Commissie zich te buigen over passende indicatoren voor beoordeling en de resultaten te gebruiken voor het voorbereiden van landenspecifieke informatie over de efficiëntie en doeltreffendheid van ontwikkelingshulp en voor het ontwikkelen van optimale werkmethoden;
27. verzoekt de EU en de lidstaten hun engagement voor transparante gegevensstromen te verbeteren door te blijven investeren in de visualisering van gegevens, statistische verslaglegging, de publicatie van open data en de toepassing van internationale normen zoals die van het IATI (internationaal initiatief inzake transparantie van ontwikkelingshulp), en door de EU Aid Explorer regelmatig te actualiseren en ontwikkelen; pleit voor meer inspanningen op EU-niveau om te zorgen voor openbare toegang tot en de verspreiding van gegevens en verslaglegging over uitgaven in het kader van de ontwikkelingshulp van de EU; herhaalt in dit verband dat de Commissie het jaarverslag over de tenuitvoerlegging van de instrumenten ter financiering van het externe optreden van de Europese Unie vóór de start van de kwijtingsprocedure voor het desbetreffende jaar moet publiceren;
28. wijst erop dat gendergelijkheid van essentieel belang is voor duurzame ontwikkeling en dat vorderingen in het tegengaan van discriminatie van en geweld tegen vrouwen en meisjes in partnerlanden moeten worden beschouwd als een essentieel aspect van de doeltreffendheid van hulp; benadrukt dat ontwikkelingssamenwerking verschillende effecten kan hebben op jongens en meisjes en op mannen en vrouwen;
29. spoort de Commissie, de lidstaten en de ontwikkelingspartners ertoe aan gendergelijkheid tot prioriteit te maken door meer gebruik te maken van gendermainstreaming, genderbudgettering en genderstreefdoelen; benadrukt voorts dat vergelijkbare en naar geslacht uitgesplitste gegevens moeten worden verzameld om een alomvattende en geharmoniseerde aanpak van EU-verslaglegging over genderstreefdoelen te bevorderen, en om vrouwen te ondersteunen zodat zij mondige aanjagers van ontwikkeling binnen en buiten hun gemeenschap worden;
30. verzoekt de EU en haar lidstaten hun steun beter af te stemmen op de doeltreffendheidsbeginselen en de daaraan gerelateerde indicatoren, met name voorspelbaarheid, het gebruik van indicatoren die ontleend zijn aan resultatenkaders van de partnerlanden zelf, het gebruik van het systeem van de partnerlanden voor het beheer van de overheidsfinanciën, en de verbintenis om de regering van de partnerlanden te betrekken bij projectevaluaties, evenals transparante verslaglegging;
31. verzoekt de lidstaten hun steun meer in overeenstemming te brengen met gemeenschappelijke Europese doelstellingen op het gebied van ontwikkelingshulp om het EU-ontwikkelingsbeleid in zijn geheel doeltreffender te maken;
32. ondersteunt een katalyserende benadering die voortbouwt op gedecentraliseerde en bottom-up behoefteanalyses en programmering, waarbij de voorkeur wordt gegeven aan plaatselijke inbreng, gebaseerd op een grondige analyse van de situatie en op overleg met het maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden in elk partnerland, in nauwe samenwerking met lokale gemeenschappen en organisaties;
33. pleit voor nauwere Zuid-Zuid-samenwerking en trilaterale samenwerking, ook wat betreft projecten die gericht zijn op doeltreffendere regionale samenwerking en integratie, alsook voor een grotere betrokkenheid van ultraperifere gebieden en landen en gebieden overzee bij de uitvoering van Europese ontwikkelingssamenwerking in hun respectieve geografische gebied, op alle bestuursniveaus, om bij te dragen tot de verwezenlijking van de SDG’s en het herstel van de COVID-19-pandemie; benadrukt dat de capaciteiten van middeninkomenslanden – waaronder ook landen die sinds kort niet langer op de lijst van ODA-ontvangers van de Commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO staan – in voorkomend geval moeten worden ingezet;
34. benadrukt dat het, om ontwikkelingshulp doeltreffender te maken, duurzame resultaten te bereiken en in lokale behoeften te voorzien, met name tijdens aanhoudende crisis en de nasleep daarvan, absoluut noodzakelijk is de coördinatie van humanitaire hulp en ontwikkelingshulp te verbeteren en de koppeling daartussen te versterken, evenals het verband met acties die gericht zijn op vrede en veiligheid in ontwikkelingslanden; verzoekt de EU een dergelijke aanpak verder uit te werken;
35. onderkent het belang van voorspelbare en flexibele financiering, met inbegrip van meerjarige humanitaire financiering voor aanhoudende crises en ontwikkelingshulpprogramma’s die kunnen worden aangepast aan onvoorziene humanitaire crises;
36. beklemtoont hoe belangrijk het is maatschappelijke organisaties te versterken in hun rol van onafhankelijke speler op het gebied van ontwikkeling; benadrukt dat een gunstig en open klimaat voor maatschappelijke organisaties in lijn is met internationaal overeengekomen rechten en deze organisaties in staat stelt een optimale bijdrage te leveren aan ontwikkeling; spreekt zijn bezorgdheid uit over de afnemende ruimte voor maatschappelijke organisaties in veel partnerlanden; verzoekt de Commissie financiering toegankelijker te maken voor maatschappelijke organisaties, ook in partnerlanden;
37. benadrukt hoe belangrijk het is optimale werkmethoden uit te wisselen en te zorgen voor de coördinatie van beleid en optreden alsook samenwerking tussen de EU en andere actoren, zoals de VN en haar agentschappen, die hulp bieden in de partnerlanden; onderstreept dat dit des te belangrijker is in kwetsbare partnerlanden, landen die te kampen hebben met conflicten of natuurrampen en landen die vluchtelingen opvangen; acht het in deze context van essentieel belang dat de weerbaarheid van gemeenschappen centraal wordt gesteld en dat steun wordt verleend voor acties die gericht zijn op de ontwikkeling van risicogebaseerde programma’s en opleidingsprogramma’s voor noodgevallen, waarbij deelname van de gemeenschap en partnerschappen worden bevorderd;
38. verzoekt de Commissie en de lidstaten nauwer samen te werken met lokale overheden in partnerlanden, maar ook binnen de EU; pleit ervoor dat begrotingssteun ook op subnationaal niveau als hulpinstrument kan worden gebruikt, en dat er mechanismen worden ontwikkeld voor herverdeling tussen verschillende overheidsniveaus en regio’s, met als voornaamste doel de ongelijkheid binnen hetzelfde land te verminderen en ervoor te zorgen dat niemand in de steek wordt gelaten;
39. onderstreept de rol van kerkelijke organisaties in humanitaire en ontwikkelingshulp en het belang van hun aanwezigheid ter plaatse, aangezien zij tot de grootste ngo’s behoren die actief zijn op het gebied van ontwikkeling en hulp; benadrukt dat samenwerking met religieuze leiders in veel lokale gemeenschappen in ontwikkelingslanden vaak de meest doeltreffende manier is om lokale mensen in nood te bereiken;
40. onderkent de essentiële rol van het maatschappelijk middenveld als partner, niet alleen tijdens het raadplegingsproces maar ook als dienstenverstrekker; verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit verband hun rol te erkennen en versterken om inclusieve ontwikkelingspartnerschappen op te bouwen;
41. pleit voor een grotere nadruk op lokale kmo’s, kleinschalige landbouwers en het versterken van de positie van vrouwen, aangezien deze benadering bijzonder doeltreffend is gebleken voor het terugdringen van armoede en ongelijkheid en het versterken van het maatschappelijk middenveld en gemeenschappen;
42. erkent dat betrokkenheid van de particuliere sector – op lokaal, nationaal, bilateraal en internationaal niveau – cruciaal is voor het behalen van de SDG’s, het mobiliseren van aanvullende ontwikkelingsfinanciering en de transitie naar duurzame economische ontwikkeling, groei en welvaart;
43. dringt aan op inspanningen om ervoor te zorgen dat de particuliere sector is afgestemd op de ontwikkelingsprioriteiten van nationale regeringen en het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden en de behoeften van lokale bevolkingen, met name die van gemarginaliseerde en kwetsbare groepen, en om de deelname van de particuliere sector aan ontwikkelingssamenwerking in overeenstemming te brengen met de doeltreffendheidsbeginselen en de beginselen van Kampala, waarbij wordt toegezien op een verbetering van de transparantie, controle, evaluatie en verantwoordingsplicht van directe buitenlandse investeringen en mondiale waardeketens, evenals de eerbiediging van de mensenrechten en de beginselen van passende zorgvuldigheid;
44. roept de Europese instellingen en organen op een duidelijk, gestructureerd en transparant verantwoordingskader vast te stellen ter regulering van partnerschappen en allianties met de particuliere sector in ontwikkelingslanden, en benadrukt dat evenveel belang moet worden gehecht aan de opbouw van institutionele capaciteiten als aan de uitbreiding van de rol van de particuliere sector;
45. onderstreept dat alle actoren, ook de particuliere sector, moeten bijdragen tot de agenda voor doeltreffendheid door middel van actieve betrokkenheid, planning en uitvoering, wederzijdse verantwoordingsplicht en transparantie, monitoring en evaluatie; benadrukt dat donoren voorspelbaarder en sneller moeten opereren wanneer zij met deze actoren werken als uitvoerende partners en verstrekkers van basisdiensten, om daadwerkelijk de meest kwetsbare delen van de bevolking te kunnen bereiken;
46. verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat actoren uit de particuliere sector die betrokken zijn bij ontwikkelingspartnerschappen tijdens de hele levenscyclus van projecten het beginsel van maatschappelijk verantwoord ondernemen met betrekking tot de mensenrechten en het milieu in acht nemen, door zich te houden aan het mondiaal pact van de VN voor mensenrechten, de leidende beginselen van de VN inzake ondernemingen en mensenrechten, de arbeidsnormen van de IAO en het VN-Verdrag tegen corruptie; pleit nogmaals voor een EU-rechtskader ter ondersteuning van een bindende verantwoordingsplicht van ondernemingen om ervoor te zorgen dat EU-investeerders de beginselen van passende zorgvuldigheid internationaal en lokaal in acht nemen en bijdragen aan de lokale ontwikkeling in ontwikkelingslanden;
47. herhaalt dat particuliere ontwikkelingshulp in overeenstemming moet zijn met de leidende beginselen van de VN inzake ondernemingen en mensenrechten, de IAO-normen en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen; benadrukt eveneens dat particuliere ontwikkelingshulp gericht moet zijn op het waarborgen van behoorlijk bestuur, het verlichten van armoede, het scheppen van welvaart door middel van duurzame investeringen, het wegwerken van ongelijkheid, het bevorderen van mensenrechten en milieunormen en het versterken van de positie van plaatselijke economieën;
48. benadrukt dat om de donor-ontvangerdynamiek te doorbreken, de eigen verantwoordelijkheid van partnerlanden voor ontwikkelingsprioriteiten te vergroten en resultaten te boeken op het gebied van duurzame ontwikkeling, ontwikkelingsstrategiekaders van de EU concrete acties moeten omvatten om een betere mobilisatie van binnenlandse middelen in partnerlanden te ondersteunen, bijvoorbeeld via de bestrijding van corruptie, belastingontwijking en -ontduiking en de ontwikkeling van progressieve belastingstelsels;
49. juicht toe dat de EU diverse ontwikkelingsfinancieringsinstrumenten gebruikt om armoede uit te bannen en de SDG’s te behalen; benadrukt dat donoren, in een context waarin armere landen al voor de uitbraak van de COVID-19-pandemie meer uitgaven aan de aflossing van schulden dan aan de gezondheidszorg, de voorkeur moeten geven aan op subsidies gebaseerde financiering, met name voor de minst ontwikkelde landen;
50. merkt op dat de Commissie verwacht dat blendinggarantiemechanismen een steeds prominentere rol gaan spelen in het EU-ontwikkelingsbeleid, ten koste van andere steunmodaliteiten; benadrukt dat gemengde financiering weliswaar snel is gegroeid, maar dat het effect ervan op de ontwikkeling amper is aangetoond, aangezien het merendeel ervan momenteel naar middeninkomenslanden gaat en maar een klein deel naar de minst ontwikkelde landen; onderstreept het kritische standpunt van de Europese Rekenkamer ten aanzien van het beheer en de doeltreffendheid van de uitvoering door de Commissie van het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling (EFDO), verzoekt de EU en haar lidstaten in dit verband te kiezen voor een voorzichtige aanpak wat gemengde financiering betreft en te waarborgen dat alle via blending gemobiliseerde financiering in overeenstemming is met de doeltreffendheidsbeginselen;
51. spoort de EU ertoe aan zich te blijven inspannen om partnerlanden te ondersteunen bij het leveren van slimmer, gericht en adaptief beleid, dat kan helpen de SDG’s zo doeltreffend mogelijk te verwezenlijken; wijst in dit verband op de vitale rol van onderzoek en ontwikkeling (O&O) voor het stimuleren van innovatie en ondernemerschap met positieve overloopeffecten op alle sectoren van lokale economieën; verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom nauwer samen te werken op het vlak van O&O en meer te investeren in strategische lokale productiecapaciteit, vooral met betrekking tot gezondheid en ook wanneer het gaat om de nieuwste biofarmaceutische producten, om de autonomie van mondiale toeleveringsketens te vergroten;
52. benadrukt dat maatschappelijke organisaties een belangrijke rol spelen bij het vaststellen van behoeften en het rechtstreeks verstrekken van ontwikkelingshulp aan arme, kansarme en kwetsbare personen; dringt echter aan op een betere coördinatie van de tussen ngo’s en andere donoren verdeelde bijstand om de voorspelbaarheid van ontwikkelingshulp te waarborgen en versnippering van de hulp, overlappende acties en zogenaamde “stiefmoederlijk behandelde landen” (landen die verwaarloosd worden door de ontwikkelingsgemeenschap) te vermijden;
53. verzoekt de Commissie opnieuw te beoordelen of de administratieve verplichtingen met betrekking tot de toegang tot EU-financiering evenredig zijn; betreurt in dit verband dat EU-subsidies steeds ontoereikender en onaantrekkelijker worden voor ngo’s, vanwege verplichtingen om begeleidende hulp te beperken en toenemende administratieve en controlelasten;
54. verzoekt de Commissie een netwerk van betrouwbare niet-gouvernementele partners op te bouwen, zoals lokale maatschappelijke organisaties, kerken, confessionele organisaties en gespecialiseerde agentschappen uit de lidstaten voor de uitvoering van kleinschaligere projecten, en daarmee in dialoog te treden;
55. bevestigt andermaal dat investeringen in lokale en nationale infrastructuur op verschillende schalen voor belangrijke lokale en nationale projecten de meest doeltreffende manier vormt om ervoor te zorgen dat ontwikkelingshulp bijdraagt tot de economische en sociale ontwikkeling van de hele bevolking;
56. benadrukt dat de maatregelen voor schuldverlichting moeten worden gekoppeld aan extra middelen voor ODA; pleit ervoor multilaterale en commerciële schulden op te nemen in het initiatief van de G20 om schuldaflossingen op te schorten (het Debt Service Suspension Initiative of DSSI); benadrukt dat alle crediteuren, met inbegrip van de Wereldbank en andere multilaterale ontwikkelingsbanken evenals particuliere crediteuren, moeten deelnemen aan het DSSI en eventuele aanvullende voorstellen voor schuldverlichting; dringt aan op de totstandbrenging van een multilateraal schuldherschikkingsmechanisme om zowel de gevolgen van de COVID-19-crisis als de financieringsvereisten van de Agenda 2030 aan te pakken;
57. wijst op de bijzonder belangrijke rol van opleidingsprogramma’s voor lokale personeelsleden en mensen uit de praktijk voor het waarborgen van continuïteit in door de EU gesteunde projecten in partnerlanden, wat leidt tot meer eigen inbreng en verantwoordingsplicht;
58. benadrukt dat ODA een sleutelrol speelt bij het realiseren van de agenda voor doeltreffende ontwikkelingshulp; onderstreept dat ODA flexibeler en voorspelbaarder is dan andere stromen die mogelijkerwijs bijdragen tot ontwikkeling en dat er beter verantwoording over wordt afgelegd; waarschuwt tegen de verwatering van ODA-criteria met als oogmerk andere kosten te dekken dan de directe kosten van het bevorderen van duurzame ontwikkeling in ontwikkelingslanden;
59. verzoekt nogmaals dat de Raad en de lidstaten een duidelijk tijdschema opstellen voor het optrekken van de ODA-begroting tot het streefcijfer 0,7 % van het bni en het nakomen van de internationale toezegging om 0,15 tot 0,2 % van het bni te besteden aan ODA voor de minst ontwikkelde landen, en dat de Commissie een concreet actieplan voorstelt waarin wordt bepaald hoe de aanvullende middelen zullen worden aangewend om de SDG’s te verwezenlijken; benadrukt dat de doeltreffendheid van hulp geen vervanging is voor een passende omvang van de hulp en dat het uitermate belangrijk is het ODA-streefcijfer van 0,7 % te behouden of overschrijden; herhaalt dat de EU-begroting een aanzienlijke bijdrage zou moeten leveren aan een algehele verhoging van ODA van de EU;
60. spreekt nogmaals zijn steun uit voor het opnemen van de volgende streefcijfers in het NDICI; 20 % voor sociale inclusie en menselijke ontwikkeling; en ten minste 85 % van met ODA gefinancierde projecten, waarbij gendergelijkheid, de rechten van vrouwen en meisjes en de versterking van hun positie gelden als een belangrijke of hoofddoelstelling, zoals uiteengezet in OESO-DAC;
61. pleit voor meer beleidscoherentie voor ontwikkeling, die ervoor moet zorgen dat beleidsmaatregelen van de EU of de lidstaten geen negatieve effecten op ontwikkelingslanden of tegenstrijdige doelstellingen hebben;
62. meent dat Europese ontwikkelingshulp en openbare investeringen moeten bijdragen aan gemeenschappelijke prioriteiten en beleidsdoelen zoals de uitbanning van armoede, klimaat- en milieuactie, economisch en handelsbeleid en migratiebeheer, en ook volledig in overeenstemming moeten zijn met de beginselen van de fundamentele mensenrechten, democratie en behoorlijk bestuur;
63. benadrukt dat het niet verenigbaar is met de overeengekomen beginselen inzake de doeltreffendheid van ontwikkelingssamenwerking om de verlening van humanitaire en noodhulp afhankelijk te maken van samenwerking met de EU op het vlak van migratie of veiligheid;
64. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten van de OESO, de Europese Dienst voor extern optreden, de Europese Investeringsbank, de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling, de Wereldbankgroep, de Afrikaanse Unie, de medevoorzitters van het mondiale partnerschap voor doeltreffende ontwikkelingssamenwerking, het Ontwikkelingsprogramma van de VN, het Departement Economische en Sociale Zaken van de VN, de OESO en de Interparlementaire Unie.
Door de Algemene Vergadering van de VN aangenomen resolutie van 25 september 2015: https://www.unfpa.org/sites/default/files/resource-pdf/Resolution_A_RES_70_1_EN.pdf
Slotdocument van de vergadering op hoog niveau van het GPEDC van 2016 in Nairobi: http://effectivecooperation.org/wp-content/uploads/2016/12/OutcomeDocumentEnglish.pdf
Verslag van de Raad van 2019 over de Europese financiële architectuur voor ontwikkeling: https://www.consilium.europa.eu/media/40967/efad-report_final.pdf
Benfield en Como voor AECOM International Development Europe (2019), studie over de toepassing van de doeltreffendheidsbeginselen, in opdracht van de Europese Commissie (Project nr. 2018/403300/1): https://knowledge.effectivecooperation.org/system/files/2019-07/2019_07_Impact_study_final.pdf
Resolutie van 11 december 2013 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende EU-donorcoördinatie met betrekking tot ontwikkelingshulp (PB C 468 van 15.12.2016, blz. 73).