Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over Iran, met name de zaak van Nasrin Sotoudeh, winnaar van de Sacharovprijs 2012 (2020/2914(RSP))
Het Europees Parlement,
– gezien zijn eerdere resoluties over Iran, met name die van 13 december 2018 over Iran, met name het geval Nasrin Sotoudeh(1), en die van 17 september 2019 over de situatie van vrouwenrechtenactivisten en gevangenen met zowel de Iraanse nationaliteit als de nationaliteit van één van de EU-lidstaten(2),
– gezien de verklaring van het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten (OHCHR) van 9 december 2020 over Iran, met het verzoek om Nasrin Sotoudeh vrij te laten,
– gezien de verklaring van de woordvoerder van de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) van 12 december 2020 over de terechtstelling van Ruhollah Zam,
– gezien de verklaring van het OHCHR van 25 november 2020 waarin Iran ertoe wordt opgeroepen de terechtstelling van Ahmadreza Djalali tegen te houden,
– gezien de verklaring van de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie in de Islamitische Republiek Iran van 26 oktober 2020, waarin verantwoording wordt gevraagd voor het gewelddadig neerslaan van protesten, en zijn verslag van 21 juli 2020 over de mensenrechtensituatie in de Islamitische Republiek Iran,
– gezien de vijfde dialoog op hoog niveau tussen de Europese Unie en Iran van 9 december 2020,
– gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers,
– gezien de EU-richtsnoeren inzake de doodstraf, inzake foltering en inzake de vrijheid van meningsuiting,
– gezien de toekenning van de Sacharovprijs voor de vrijheid van denken aan Nasrin Sotoudeh in 2012,
– gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,
– gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat Nasrin Sotoudeh, die in 2012 de Sacharovprijs voor de vrijheid van denken kreeg, een Iraanse advocaat, mensenrechtenactivist en politieke gevangene is die de afgelopen 15 jaar heeft gevochten voor de rechten van vrouwen, kinderen, religieuze minderheden, journalisten en kunstenaars, alsook degenen die ter dood veroordeeld kunnen worden, en als gevolg daarvan voortdurend het doelwit van de Iraanse autoriteiten is, door hen lastiggevallen wordt, en verscheidene malen gearresteerd en gevangengezet is; overwegende dat haar vervolging en de aanklachten tegen haar blijk geven van de mate van strafbaarstelling van mensenrechtenactivisme door de Iraanse rechterlijke macht;
B. overwegende dat Nasrin Sotoudeh sinds 13 juni 2018 willekeurig wordt vastgehouden voor het vertegenwoordigen van vrouwen die hadden geprotesteerd tegen de Iraanse wet die het dragen van een hidjab verplicht stelt, en in maart 2019 bij verstek veroordeeld werd tot 33 jaar gevangenisstraf en 148 zweepslagen; overwegende dat VN‑deskundigen herhaaldelijk ernstige bezorgdheid hebben geuit over het willekeurige karakter van haar huidige detentie en tot haar vrijlating hebben opgeroepen;
C. overwegende dat Nasrin Sotoudeh op 7 november 2020 tijdelijk werd vrijgelaten na een positieve COVID-19-testuitslag; overwegende dat zij op 2 december 2020 het bevel kreeg terug te keren naar de vrouwengevangenis van Qarchak, een detentiecentrum in Teheran dat berucht is om zijn wrede en onmenselijke detentieomstandigheden; overwegende dat dit besluit van de Iraanse autoriteiten levensbedreigende gevolgen voor haar kan hebben en haar willekeurige detentie verder verlengt, in strijd met de verplichtingen van Iran uit hoofde van het internationaal recht inzake de mensenrechten;
D. overwegende dat de familie, verwanten en vrienden van Nasrin Sotoudeh, en met name haar echtgenoot Reza Khandan, het doelwit zijn geworden van de Iraanse autoriteiten, om hen het zwijgen op te leggen en campagnes voor de vrijlating van Nasrin Sotoudeh te beëindigen;
E. overwegende dat de arrestatie van Nasrin Sotoudeh deel uitmaakt van een heksenjacht tegen mensenrechtenactivisten in Iran; overwegende dat verdedigers van vrouwenrechten die actief campagne hebben gevoerd voor emancipatie van vrouwen, te maken hebben gekregen met intimidatie, willekeurige arrestaties en opsluitingen, en dat hun rechten op een eerlijk proces en correcte rechtsgang zijn geschonden;
F. overwegende dat Ahmadreza Djalali, een Iraans-Zweedse arts en universitair hoogleraar aan de VUB-universiteit in België en de Università degli Studi del Piemonte Orientale in Italië, die in oktober 2017 ter dood werd veroordeeld wegens vermeende spionage, naar verluidt is overgebracht naar eenzame opsluiting ter voorbereiding van zijn terechtstelling, ondanks wijdverspreide bevindingen die bevestigen dat zijn proces overduidelijk oneerlijk was en dat zijn veroordeling gebaseerd was op een onder foltering afgedwongen bekentenis; overwegende dat hij door Iraanse functionarissen bedreigd is dat ze hem en zijn familie in Zweden en Iran zullen doden; overwegende dat hij in een brief vanuit de Evin-gevangenis voor politieke gevangenen heeft geschreven dat hij wordt vastgehouden omdat hij weigerde voor Iran te spioneren tegen de Europese instellingen; overwegende dat dr. Djalali op 24 november 2020 te horen kreeg dat zijn terechtstelling op handen was;
G. overwegende dat journalist Ruhollah Zam op 12 december 2020 werd geëxecuteerd door ophanging na een overhaaste beslissing van het Hooggerechtshof van 8 december 2020 om zijn doodstraf te handhaven wegens vage beschuldigingen van “corruptie op aarde”, die werden ondersteund door gedwongen bekentenissen; overwegende dat de heer Zam, die in 2009 in Frankrijk asiel had gekregen en een populair Telegramkanaal leidde dat kritisch staat tegenover de Iraanse autoriteiten, door die autoriteiten naar Irak gelokt en vervolgens ontvoerd en naar Iran overgebracht werd; overwegende dat zijn terechtstelling wegens de uitoefening van zijn recht op vrijheid van meningsuiting een flagrante schending van het internationaal recht inzake de mensenrechten vormt;
H. overwegende dat EU-onderdaan en prominent Frans-Iraans hoogleraar Fariba Adelkhah, onderzoeksleider aan de Parijse universiteit Sciences Po, sinds juni 2019 willekeurig wordt vastgehouden in de gevangenis van Evin;
I. overwegende dat er nog altijd mensen worden gearresteerd die zowel over de Iraanse nationaliteit als over een EU-nationaliteit beschikken, en dat zij na hun arrestatie langdurig in afzondering worden opgesloten en worden ondervraagd, geen behoorlijke rechtsgang noch een eerlijk proces krijgen en op grond van vage of niet gespecificeerde aantijgingen in verband met de nationale veiligheid of spionage tot lange gevangenisstraffen worden veroordeeld; overwegende dat Iran de rechten die uit een dubbele nationaliteit voortvloeien niet erkent, waardoor het voor buitenlandse ambassades moeilijk is om in contact te treden met personen met een dubbele nationaliteit die gevangen zitten;
J. overwegende dat Iraanse rechtbanken tekortschieten in het garanderen van een correcte rechtsbedeling en eerlijke processen, en dat zij beklaagden de mogelijkheid op rechtshulp ontzeggen, vooral tijdens de recherchefase, en bezoeken van consulaire medewerkers, VN- of humanitaire organisaties verbieden; overwegende dat de straffen die worden opgelegd door de Iraanse rechter vaak gebaseerd zijn op vage of niet nader gespecificeerde beschuldigingen op het vlak van de nationale veiligheid of spionage; overwegende dat er geen onafhankelijke mechanismen bestaan om de verantwoordingsplicht binnen de rechterlijke macht te waarborgen, en dat er ernstige zorgen blijven bestaan over de politisering van rechters;
K. overwegende dat de protesten van het maatschappelijk middenveld in Iran tegen armoede, inflatie, corruptie en politiek autoritarisme door de Iraanse autoriteiten met geweld zijn neergeslagen; overwegende dat de Iraanse inlichtingendienst steeds harder optreedt tegen vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, mensenrechtenactivisten, advocaten, milieuactivisten, verdedigers van vrouwenrechten, studenten, journalisten, leraren, vrachtwagenchauffeurs en vreedzame betogers;
L. overwegende dat mensenrechtenexperts van de VN Iran hebben opgeroepen om de rechten van mensenrechtenactivisten en -advocaten te garanderen die gevangen zijn gezet vanwege hun openbare steun aan protesten tegen het verplicht dragen van de hidjab in Iran, en dat zij meermaals ernstige bezorgdheid hebben uitgesproken over de voortdurende executies van jeugdige delinquenten in Iran;
M. overwegende dat er talrijke rapporten zijn over de onmenselijke en vernederende omstandigheden in gevangenissen en de weigering van adequate toegang tot medische zorg tijdens de detentie om de gevangenen te intimideren, te straffen of te dwingen tot bepaalde handelingen, wat indruist tegen de standaardminimumregels van de VN voor de behandeling van gevangenen;
N. overwegende dat er nog steeds tientallen mensenrechtenverdedigers, journalisten, advocaten en activisten worden vastgehouden voor vreedzaam activisme en dat zij niet konden rekenen op clementie en tijdelijke vrijlating die tijdens de COVID-19-pandemie werd afgekondigd om de overbevolking in de gevangenissen te verminderen;
O. overwegende dat de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie in de Islamitische Republiek Iran in zijn jaarverslag aan de Algemene Vergadering van de VN van 21 juli 2020 ontzet was over de aanhoudende toepassing van de doodstraf door Iran en zijn hoge executiecijfers en verklaarde dat uit de ontvangen verslagen blijkt dat de vrijheid van meningsuiting nog steeds wordt beperkt en dat minderheden en vrouwen nog steeds worden gediscrimineerd;
P. overwegende dat de speciale VN-rapporteur in datzelfde verslag verklaart dat ondanks duidelijk bewijs dat de Iraanse veiligheidstroepen tijdens protesten in november 2019 buitensporig en dodelijk geweld gebruikten waarbij meer dan 300 mensen, waaronder vrouwen en kinderen, omkwamen, de Iraanse autoriteiten bijna een jaar later nog steeds geen onderzoek hebben ingesteld dat voldoet aan de internationale normen;
Q. overwegende dat het aantal doodvonnissen tegen demonstranten toeneemt, met een patroon van onder foltering afgedwongen “bekentenissen”, waarna de demonstranten worden geëxecuteerd zonder dat hun advocaten of familieleden op de hoogte zijn gebracht, zoals het geval was bij worstelkampioen Navid Afkari, die op 12 september 2020 werd terechtgesteld op grond van beschuldigingen die hij volledig ontkende; overwegende dat zijn broers nog steeds in de gevangenis zitten en zeer lange straffen hebben gekregen voor hun deelname aan protesten tegen de regering;
R. overwegende dat het Parlement een resolutie heeft aangenomen waarin het oproept tot de oprichting van een afdeling StratCom van de EDEO voor het Midden-Oosten, en met name Iran;
S. overwegende dat er technologieën voor grootschalig toezicht worden gebruikt om demonstraties en onlineprotest de kop in te drukken, onder andere door middel van internetcensuur; overwegende dat de staatsmedia, met betrokkenheid van vooraanstaande nationale figuren, desinformatiecampagnes hebben gevoerd tegen demonstranten en mensenrechtenactivisten met als doel de protesten van november 2019 te vertekenen;
1. veroordeelt met klem het feit dat mensenrechtenactiviste en advocate Nasrin Sotoudeh willekeurig opgesloten en veroordeeld werd, en sinds kort opnieuw gevangengehouden wordt; dringt er bij de autoriteiten van de Islamitische Republiek Iran op aan haar onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten en haar in staat te stellen de medische zorg te ontvangen die zij nodig heeft;
2. veroordeelt met klem de terechtstelling van de in Frankrijk gevestigde journalist Ruhollah Zam, redacteur van het kanaal “Amad News” op Telegram, op 12 december 2020, alsook de terechtstelling van worstelaar Navid Afkari op 12 september 2020; betuigt zijn diepste medeleven met hun families, vrienden en collega’s; vraagt de EU en de instellingen in de lidstaten meer bescherming te bieden aan Iraanse onderdanen die in de EU verblijven en die het slachtoffer zijn van intimidatie en bedreigingen door de Iraanse inlichtingendiensten;
3. dringt er bij Iran op aan de nakende executie van de Zweeds-Iraanse academicus Ahmadreza Djalali onmiddellijk stop te zetten, hem vrij te laten en schadeloos te stellen, en te stoppen met de bedreigingen ten aanzien van zijn familie in Iran en in Zweden; veroordeelt bovendien met klem de folteringen waaraan hij werd blootgesteld, zijn willekeurige detentie en zijn doodsvonnis; wijst erop dat op 24 november 2020 aan dokter Djalali werd meegedeeld dat de vervolgingsautoriteiten het bevel hadden gegeven de straf uit te voeren, waarop hij naar afdeling 209 van de gevangenis van Evin werd overgebracht voor eenzame opsluiting; vraagt nogmaals om dringende interventies van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) en van de lidstaten, met als doel alle plannen voor de terechtstelling van Ahmadreza Djalali stop te zetten, zijn doodsvonnis te vernietigen, en zijn onmiddellijke vrijlating te verkrijgen;
4. verzoekt alle EU-lidstaten gezamenlijk openbare verklaringen af te leggen en diplomatieke initiatieven te nemen om toezicht te houden op oneerlijke processen en om de gevangenissen te bezoeken waar mensenrechtenverdedigers en andere gewetensgevangenen worden vastgehouden, met inbegrip van EU-onderdanen in Iran, in overeenstemming met de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers;
5. dringt bij de regering van Iran aan op de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van de honderden personen die worden vastgehouden omdat zij vreedzaam hun recht op vrijheid van mening en meningsuiting hebben uitgeoefend, zoals demonstranten, journalisten, mensen die in de media werken, politieke dissidenten, artiesten, schrijvers en mensenrechtenactivisten, met inbegrip van advocaten, activisten voor vrouwenrechten, arbeidsrechten en rechten van minderheden, natuurbeschermers, activisten tegen de doodstraf en ook anderen, bijvoorbeeld zij die de waarheid, gerechtigheid en schadeloosstelling eisen in verband met de massale standrechtelijke executies in de jaren ‘80; benadrukt dat de Iraanse autoriteiten, in afwachting van de vrijlating van deze personen, hun fysieke en mentale gezondheid moeten waarborgen;
6. dringt er bij Iran op aan alle aanklachten onmiddellijk in te trekken en alle reisbeperkingen op te heffen voor Europees-Iraanse onderdanen met een dubbele nationaliteit die het slachtoffer zijn van willekeurige detentie en andere beperkende maatregelen, zoals het geval is voor Fariba Adelkhah, Nahid Taghavi, Kameel Ahmady en Nazanin Zaghari-Ratcliffe; herhaalt zijn oproep tot de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van Kamran Ghaderi, Massoud Mossaheb en Morad Tahbaz, die momenteel in Iran gevangen worden gehouden, en veroordeelt nogmaals de aanhoudende praktijk waarbij de Iraanse justitiële autoriteiten personen met zowel de Iraanse als een Europese nationaliteit opsluiten na een oneerlijk proces, zonder toegang tot consulaire steun;
7. drukt zijn bezorgdheid uit over de fysieke aanval op de vrouwelijke mensenrechtenverdediger Golrokh Iraee en haar gedwongen transfer naar de gevangenis van Evin op 13 december 2020; vraagt onmiddellijke opheldering over haar situatie en herhaalt zijn verzoek om haar vrijlating;
8. veroordeelt in de meest krachtige bewoordingen de onderdrukking van het recht op vrijheid van meningsuiting, vereniging en vreedzame vergadering; dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan te zorgen voor de volledige tenuitvoerlegging van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, waarbij Iran partij is, en te verzekeren dat alle gedetineerden hun recht op een eerlijke rechtsbedeling en een eerlijk proces kunnen uitoefenen, met inbegrip van het recht zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat naar eigen keuze;
9. veroordeelt de beperkingen van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld, het gebruik van de doodstraf als wapen van politieke onderdrukking, de amputaties, zweepslagen en andere wrede en onmenselijke straffen in het Iraanse strafwetboek, de wrede en onmenselijke omstandigheden in gevangenissen, de bekentenissen die zijn verkregen door foltering of mishandeling, en de berechting van burgers door revolutionaire rechtbanken; veroordeelt het gebruik van de doodstraf als afschrikmiddel tegen vreedzaam protest, mensenrechtenactivisme en het recht op vrijheid van meningsuiting; dringt er bij de Iraanse regering op aan een onmiddellijk moratorium in te stellen op alle terechtstellingen, met het oog op de volledige afschaffing van de doodstraf;
10. neemt nota van de vooruitgang die Iraanse vrouwen hebben geboekt op het gebied van onderwijs, wetenschap en onderzoek, hetgeen blijkt uit het feit dat de meerderheid van de studenten op Iraanse universiteiten vrouw is; roept de Islamitische Republiek Iran op tot de afschaffing, zowel wettelijk als in de praktijk, van alle vormen van discriminatie en mensenrechtenschendingen tegen vrouwen en meisjes; drukt zijn krachtige steun uit voor de Iraanse activisten voor vrouwenrechten en mensenrechten die volharden in hun taak, ondanks de moeilijkheden die ze ondervinden en de persoonlijke vergeldingsacties waarmee ze worden geconfronteerd;
11. roept de Iraanse autoriteiten op een einde te stellen aan alle vormen van discriminatie ten aanzien van personen die tot een etnische of religieuze minderheid behoren, met inbegrip van christenen en aanhangers van het bahaïsme en LGBTI-personen; dringt aan op de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van personen die worden vastgehouden vanwege de uitoefening van hun recht op vrijheid van godsdienst en geloof of vanwege hun seksuele geaardheid;
12. dringt aan op de instelling van een door de VN geleid onderzoek naar de misdrijven naar internationaal recht die tijdens de protesten van november 2019 en januari 2020 zijn begaan; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan gerichte beperkende maatregelen vast te stellen tegen de functionarissen die voor deze feiten verantwoordelijk zijn;
13. steunt uitdrukkelijk het verlangen van de Iraanse bevolking om in een vrij, stabiel, welvarend, inclusief en democratisch land te wonen dat zijn nationale en internationale verbintenissen op het gebied van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden nakomt; verzoekt de Iraanse autoriteiten een onafhankelijk en onpartijdig onderzoek te verzekeren naar de omstandigheden van alle sterfgevallen tijdens deze protesten, naar alle personen die ervan verdacht worden strafrechtelijk verantwoordelijk te zijn voor het doden van demonstranten, en naar alle gevallen waarin personen het slachtoffer werden van een gedwongen verdwijning of standrechtelijke executie; verzoekt de Iraanse autoriteiten bovendien het stoffelijk overschot van slachtoffers op te graven en aan de families te bezorgen, de daders op te sporen en te vervolgen, en in doeltreffende rechtsmiddelen voor de slachtoffers te voorzien;
14. is ingenomen met het feit dat de Raad een sanctiemechanisme voor de mensenrechten heeft aangenomen, de zogeheten Magnitski-wet, als een belangrijk instrument om sancties op te leggen aan wie de mensenrechten schendt; dringt aan op gerichte maatregelen tegen Iraanse functionarissen die zware schendingen van de mensenrechten hebben gepleegd, zoals de recente terechtstellingen van Ruhollah Zam en Navid Afkari, of de willekeurige opsluiting van personen met een dubbele of buitenlandse nationaliteit in Iran; dringt ook aan op maatregelen tegen personen die betrokken zijn bij zware schendingen van de mensenrechten, zoals rechters die journalisten, mensenrechtenactivisten, politieke dissidenten en activisten ter dood hebben veroordeeld;
15. is van oordeel dat verdere gerichte sancties nodig zullen zijn als de Iraanse autoriteiten dokter Djalali niet vrijlaten, zoals de EU en haar lidstaten vragen;
16. roept de Raad op schendingen van de mensenrechten aan de orde te stellen als een essentieel onderdeel van zijn bilaterale betrekkingen met Iran, in lijn met de gezamenlijke verklaring van de VV/HV en de Iraanse minister van Buitenlandse Zaken van april 2016; vraagt de EDEO om de mensenrechten, en met name de situatie van mensenrechtenactivisten, steeds ter sprake te brengen in de dialoog op hoog niveau tussen de EU en Iran; verzoekt de Iraanse autoriteiten met klem een einde te maken aan alle vormen van intimidatie en represailles tegen mensenrechtenactivisten vanwege hun communicatie met EU- of VN-functionarissen;
17. vraagt de EDEO en de EU-lidstaten om via hun diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen de winnaars van de Sacharovprijs ten volle te steunen, en om een interne interinstitutionele taskforce op te richten die steun moet bieden aan de winnaars van de Sacharovprijs die gevaar lopen; is van oordeel dat de EU-delegaties meer steun moeten verlenen aan de winnaars van de Sacharovprijs die gevaar lopen;
18. dringt aan op een versterking van de capaciteit van de EDEO om Iraanse inmenging en desinformatie op Europees grondgebied tegen te gaan; vraagt de Iraanse autoriteiten te stoppen met het censureren van onlinediensten en -inhoud en niet langer gebruik te maken van internetblokkeringen die onverenigbaar zijn met de internationale mensenrechten;
19. roept de EU en haar lidstaten op om de bijzondere kwetsbaarheid van mensenrechtenactivistes aan te pakken door middel van passende maatregelen die hen beschermen tegen de specifieke en gendergerelateerde risico’s waaraan zij worden blootgesteld;
20. dringt er bij de Iraanse autoriteiten aan op een vaste uitnodiging te verstrekken met betrekking tot alle bezoeken in het kader van speciale procedures van de VN-Mensenrechtenraad, en dringt daarnaast aan op proactieve samenwerking; dringt er met name op aan te waarborgen dat de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie in de Islamitische Republiek Iran toegang krijgt tot het land;
21. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de hoogste leider van de Islamitische Republiek Iran, de president van de Islamitische Republiek Iran en de leden van de Majlis van Iran.