De verslechterende mensenrechtensituatie in Egypte, in het bijzonder de zaak van de activisten van het Egyptische initiatief voor persoonlijke rechten (EIPR)
Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2020 over de verslechterende mensenrechtensituatie in Egypte, in het bijzonder de zaak van de activisten van het Egyptische initiatief voor persoonlijke rechten (EIPR) (2020/2912(RSP))
Het Europees Parlement,
– gezien zijn eerdere resoluties over Egypte, met name die van 24 oktober 2019(1),
– gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van augustus 2013 en februari 2014 over Egypte,
– gezien de verklaringen van de woordvoerder buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) over Egypte en met name de verklaring d.d. 21 november 2020 over de recente arrestaties van mensenrechtenactivisten,
– gezien de verklaring d.d. 20 november 2020 van de woordvoerder van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten over Egypte,
– gezien de oproep d.d. 27 november 2020 van VN-deskundigen tot vrijlating van de Egyptische mensenrechtenactivisten die gevangen werden gezet na een ontmoeting met diplomaten en gezien de verklaring d.d. 7 december 2020 van deze deskundigen over het besluit om drie hooggeplaatste medewerkers van het Egyptische initiatief voor de persoonlijke rechten (EIPR) op borgtocht vrij te laten,
– gezien de universele periodieke doorlichting van Egypte met betrekking tot de periode 2019-2020 van de VN-Mensenrechtenraad,
– gezien de gezamenlijke verklaring d.d. 13 mei 2020 van het VN-Bureau voor drugs- en misdaadbestrijding (UNODC), de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), het gezamenlijk programma van de VN inzake hiv/aids (UNAIDS) en het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten (OHCHR) over COVID-19 in gevangenissen en andere gesloten instellingen,
– gezien de associatieovereenkomst EU-Egypte van 2001, die in 2004 in werking trad en geschraagd wordt door het actieplan van 2007, gezien de prioriteiten van het partnerschap EU-Egypte voor de periode 2017-2020, die werden goedgekeurd op 25 juli 2017, de gezamenlijke verklaring die werd bekendgemaakt na de Associatieraad EU-Egypte 2017, en de gezamenlijke verklaring naar aanleiding van de zesde vergadering van het subcomité EU-Egypte voor politieke zaken, mensenrechten en democratie die plaatsvond op 23-24 juni 2019,
– gezien de EU-richtsnoeren inzake de doodstraf, inzake foltering, inzake vrijheid van meningsuiting en inzake mensenrechtenverdedigers,
– gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR), het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, het Verdrag inzake de rechten van het kind en het Arabisch Handvest voor de mensenrechten, die geratificeerd zijn door Egypte,
– gezien de grondwet van Egypte, en met name artikel 52 inzake het verbod op alle vormen van foltering, artikel 73 inzake de vrijheid van vergadering en artikel 93 inzake het bindend karakter van het internationaal recht inzake de mensenrechten,
– gezien het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren van 1981, dat door Egypte op 20 maart 1984 werd geratificeerd,
– gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,
– gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de mensenrechtensituatie in Egypte verder is verslechterd, hetgeen blijkt uit het feit dat de autoriteiten steeds repressiever optreden tegen maatschappelijke organisaties, mensenrechtenverdedigers, gezondheidswerkers, journalisten, oppositieleden, academici en advocaten, en dat zij nog altijd elke afwijkende mening hardhandig en systematisch onderdrukken, waardoor de fundamentele vrijheden, met name de vrijheid van meningsuiting, zowel online als offline, de vrijheid van vereniging en vergadering, politiek pluralisme, het recht op participatie in openbare aangelegenheden en de beginselen van de rechtsstaat worden ondermijnd;
B. overwegende dat Gasser Abdel Razek, Karim Ennarah en Mohammad Basheer, drie activisten van het Egyptische initiatief voor persoonlijke rechten (EIPR), een van de laatste onafhankelijke mensenrechtenorganisaties in Egypte, na een ontmoeting met 13 buitenlandse ambassadeurs en diplomaten die plaatsvond op 3 november 2020, in de periode 15-19 november 2020 door veiligheidstroepen werden gearresteerd op verdenking van terrorisme en misdrijven tegen de nationale veiligheid;
C. overwegende dat nadat diverse actoren uit binnen- en buitenland, waaronder het OHCHR, de woordvoerder van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) en de lidstaten, hierover hun bezorgdheid hadden uitgesproken, de activisten op 3 december 2020 op borgtocht werden vrijgelaten, waarbij de aanklachten tegen hen echter niet werden ingetrokken; overwegende dat, ondanks hun vrijlating, een Egyptische rechtbank die zaken behandelt die verband houden met terrorisme op 6 december 2020 een besluit van de openbaar aanklager heeft bekrachtigd om hun tegoeden te bevriezen totdat het onderzoek in deze zaak is uitgevoerd;
D. overwegende dat het harde optreden tegen het EIPR begon in 2016, toen de bankrekeningen van de voormalig directeur en oprichter van het EIPR, Hossam Bahgat, werden bevroren en hem werd verboden het land te verlaten; overwegende dat het EIPR een zeer grote rol speelt als het gaat om de bevordering van persoonlijke, politieke, burgerlijke, economische en sociale rechten en vrijheden in het land;
E. overwegende dat Patrick George Zaki, onderzoeker op het gebied van genderrechten binnen het EIPR en tevens postdoctoraal Erasmusstudent aan de universiteit van Bologna in Italië, op 7 februari 2020 willekeurig werd gearresteerd op de internationale luchthaven van Caïro; overwegende dat Patrick George Zaki volgens zijn advocaat 17 uur lang werd verhoord door het nationale veiligheidsagentschap van Egypte en daarna werd overgebracht naar Mansoura, waar hij werd geslagen en gefolterd met elektrische schokken; overwegende dat Patrick George Zaki onder meer beschuldigd wordt van het verspreiden van subversieve propaganda, het aanzetten tot protest en het aanzetten tot terrorisme; overwegende dat de voorlopige hechtenis van Patrick George Zaki de afgelopen 10 maanden telkens is verlengd, terwijl hij vanwege zijn gezondheidstoestand een groot risico loopt als hij in de Tora-gevangenis COVID-19 oploopt; overwegende dat het Erasmus-programma wordt beschouwd als een van de succesvolste initiatieven ter bevordering van de fundamentele waarden van de EU; overwegende dat de detentie van Patrick George Zaki tijdens zijn Erasmusperiode in Europa een bedreiging vormt voor deze waarden en dat de EU alles in het werk moet stellen om een oplossing voor deze kwestie te vinden;
F. overwegende dat de mediavrijheid in Egypte de afgelopen jaren is afgenomen doordat de manoeuvreerruimte voor journalisten beperkt wordt; overwegende dat journalisten en hun familieleden steeds vaker worden vervolgd en gevangen worden gezet en steeds vaker te maken krijgen met bedreigingen en intimidatie; overwegende dat de Egyptische autoriteiten nog altijd websites van lokale en internationale nieuwsorganisaties en mensenrechtenorganisaties blokkeren;
G. overwegende dat tienduizenden mensenrechtenverdedigers, waaronder vrouwenrechtenactivisten, LGBTI-activisten, advocaten, journalisten, activisten, vreedzame dissidenten en leden van de oppositie, in levensbedreigende omstandigheden gevangen worden gehouden; overwegende dat het laten verdwijnen van mensenrechtenverdedigers een systematische praktijk van de Egyptische autoriteiten wordt; overwegende dat voorlopige hechtenis en preventieve maatregelen worden ingezet om activisten en hun advocaten in Egypte te beletten hun legitieme activiteiten op het gebied van de bescherming van de mensenrechten uit te oefenen of om op vreedzame wijze hun fundamentele vrijheden uit te oefenen;
H. overwegende dat Egyptische activisten uit het maatschappelijk middenveld, mensenrechtenactivisten, journalisten en academici hun legitieme activiteiten moeten kunnen uitvoeren zonder dat zij daarbij belemmerd worden of moeten vrezen voor represailles tegen hen of hun familieleden; overwegende dat hun werk, socialemedia-accounts en persoonlijke apparatuur onderworpen worden aan illegaal digitaal toezicht;
I. overwegende dat veel mensenrechtenorganisaties kritiek hebben op de wetgeving inzake terrorismebestrijding die door het regime van president al-Sisi is ingevoerd omdat deze wetgeving door de autoriteiten gevaarlijk ruim kan worden uitgelegd en misbruikt wordt om mensenrechtenverdedigers, hun advocaten, activisten en leden van de oppositie het zwijgen op te leggen; overwegende dat verdachten in terrorismezaken vaak geen eerlijk proces krijgen omdat hun zaken rechtstreeks worden voorgelegd aan militaire rechtbanken; overwegende dat de Egyptische autoriteiten volgens Human Rights Watch sinds de militaire staatsgreep van 2013 ongeveer 3 000 personen op lijsten van terroristen hebben geplaatst, 3 000 mensen ter dood hebben veroordeeld en 60 000 mensen in hechtenis hebben genomen;
J. overwegende dat er in Egypte volgens maatschappelijke organisaties in 2020 ten minste 110 mensen zijn geëxecuteerd en dat 66 van die executies hebben plaatsgevonden na 3 oktober 2020, wat betekent dat er de afgelopen twee maanden meer mensen zijn terechtgesteld dan in heel 2019; overwegende dat ten minste 39 mensen op korte termijn terechtgesteld dreigen te worden; overwegende dat deze vonnissen naar verluidt het resultaat zijn van oneerlijke processen die gekenmerkt worden door gedwongen bekentenissen en andere ernstige schendingen van de mensenrechten, zoals foltering en gedwongen verdwijningen, waarbij geen serieus strafrechtelijk onderzoek wordt uitgevoerd en er evenmin sprake is van een eerlijke procesgang voor de slachtoffers, waarvan de zaak tegen de koptisch christelijke monnik Isaiah al-Maqari een voorbeeld is; overwegende dat er nog altijd kinderen ter dood veroordeeld worden; overwegende dat artikel 122 van de Egyptische kinderwet nog altijd aanleiding geeft tot ernstige bezorgdheid, aangezien kinderen op grond van dit artikel onder bepaalde omstandigheden in massaprocessen door rechtbanken voor volwassenen kunnen worden berecht, hetgeen ertoe heeft geleid dat sinds 2011 ten minste 17 minderjarigen ter dood zijn veroordeeld;
K. overwegende dat sinds 10 april 2017 in Egypte de noodtoestand van kracht is; overwegende dat de massaprocessen doorgang blijven vinden, ondanks wijdverbreide internationale kritiek op dit fenomeen vanwege het feit dat dergelijke processen niet voldoen aan de basisvereisten van het internationaal recht inzake een eerlijke rechtsgang en het recht op een eerlijk proces; overwegende dat er meer burgers dan ooit voor militaire rechtbanken worden berecht;
L. overwegende dat de Egyptische samenleving de laatste decennia wordt geteisterd door seksueel geweld en agressie tegen vrouwen en dat slachtoffers vaak de schuld krijgen van hetgeen hen is overkomen en dat de autoriteiten maar weinig doen om verdachten te vervolgen of om discriminerende opvattingen die ten grondslag liggen aan dergelijk geweld te bestrijden; overwegende dat vormen van misbruik zoals maagdelijkheidstests nog steeds op grote schaal voorkomen, en ook de Egyptische autoriteiten zich hier schuldig aan maken; overwegende dat de wet inzake geweld tegen vrouwen die sinds 2017 door het Egyptische parlement wordt geblokkeerd, nog altijd moet worden geratificeerd; overwegende dat de bestaande beleidsmaatregelen en wetten tegen genitale verminking van vrouwen niet goed worden gehandhaafd en dat deze praktijk dus nog steeds voortduurt; overwegende dat verdedigers van vrouwenrechten en feministische activisten nog altijd te maken hebben met repressie;
M. overwegende dat de Italiaanse openbare aanklagers in Rome op 10 december 2020, na een gerechtelijk onderzoek dat vier jaar duurde, ondubbelzinnige bewijzen hebben geleverd voor de betrokkenheid van vier Egyptische staatsveiligheidsagenten bij de ontvoering en de ernstige mishandeling van en moord op de Italiaanse onderzoeksassistent Giulio Regeni; overwegende dat het juridische team dat zich bezighoudt met de zaak Regeni in Italië wordt ondersteund door de juristen van de Egyptische Commissie voor Rechten en Vrijheden (ECRF), die de wettelijke vertegenwoordigers voor deze zaak in Egypte zijn; overwegende dat de Egyptische autoriteiten de vooruitgang bij het onderzoek naar en de onthulling van de waarheid over de ontvoering en foltering van en de moord op Giulio Regeni en de dood van de Franse leraar Eric Lang, die in 2013 in Caïro in hechtenis zat, voortdurend hebben belemmerd, waardoor de verantwoordelijken niet ter verantwoording kunnen worden geroepen;
N. overwegende dat de EU de belangrijkste economische partner van Egypte is en de voornaamste bron van buitenlandse investeringen; overwegende dat de EU en Egypte in juni 2017 partnerschapsprioriteiten hebben vastgesteld die tot doel hebben de samenwerking op een groot aantal gebieden te versterken, onder meer op het gebied van veiligheid, terrorismebestrijding en hervorming van het gerechtelijk systeem;
1. veroordeelt eens te meer en in de sterkst mogelijke bewoordingen de aanhoudende en erger wordende repressie van de Egyptische autoriteiten en veiligheidstroepen tegen de grondrechten en tegen mensenrechtenactivisten, advocaten, demonstranten, journalisten, bloggers, vakbondsleden, studenten, kinderen, vrouwenrechten en gendergelijkheidsactivisten, lesbische, homoseksuele, biseksuele, transgender en interseks personen (LGBTI’s), politieke tegenstanders, met inbegrip van hun familieleden, maatschappelijke organisaties en minderheden, enkel en alleen als reactie op de uitoefening van hun fundamentele vrijheden of de uiting van hun ontevredenheid; dringt aan op een onafhankelijk en transparant onderzoek naar alle schendingen van de mensenrechten en eist dat de verantwoordelijken ter verantwoording worden geroepen; onderstreept het belang van een goed functionerend en krachtig maatschappelijk middenveld;
2. is verontwaardigd over de recente arrestaties van de hooggeplaatste EIPR-activisten Gasser Abdel Razek, Karim Ennarah en Mohammad Basheer als vergelding voor hun legitieme ontmoeting met Europese diplomaten in Caïro; is verheugd over hun voorlopige vrijlating, maar dringt er bij de autoriteiten op aan alle aanklachten tegen hen te laten vallen, een einde te maken aan alle vormen van pesterijen en intimidatie jegens hen en jegens de oprichter en waarnemend directeur van het EIPR, Hossam Bahgat, en alle tegen hen en tegen het EIPR genomen beperkende maatregelen, met inbegrip van reisverboden en het bevriezen van tegoeden, in te trekken; roept de Egyptische regering op ervoor te zorgen dat hun zaak op een transparante, eerlijke en snelle manier wordt behandeld;
3. betreurt dat het besluit tot hun vrijlating niet heeft geleid tot de vrijlating van andere EIPR-gevangenen, met name Patrick George Zaki, wiens bevel tot bewaring op 6 december 2020 met nog eens 45 dagen is verlengd; dringt erop aan dat Patrick George Zaki onmiddellijk en onvoorwaardelijk wordt vrijgelaten en dat alle aanklachten tegen hem worden ingetrokken; is van mening dat een krachtige, snelle en gecoördineerde diplomatieke reactie van de EU op zijn arrestatie en langdurige hechtenis nodig is;
4. herhaalt zijn oproepen tot de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van degenen die willekeurig worden vastgehouden en zijn veroordeeld voor het uitvoeren van hun legitieme en vreedzame mensenrechtenactiviteiten, in het bijzonder Mohamed Ibrahim, Mohamed Ramadan, Abdelrahman Tarek, Ezzat Ghoneim, Haytham Mohamadeen en Alaa Abdel Fattah, Ibrahim Metwally Hegazy, Mahienour El-Massry, Mohamed El‑Baqer, Hoda Abdelmoniem, Ahmed Amasha, Islam El-Kalhy, Abdel Moneim Aboul Fotouh, Esraa Abdel Fattah, Ramy Kamel, Ibrahim Ezz El-Din, Zyad el-Elaimy, Hassan Barbary, Ramy Shaath, Sanaa Seif, Solafa Magdy, Hossam al-Sayyad, Mahmoud Hussein en Kamal El-Balshy;
5. benadrukt dat de voortdurende arrestaties en opsluitingen deel uitmaken van een breder patroon van intimidatie van organisaties die opkomen voor de mensenrechten en strenger wordende beperkingen van de vrijheid van meningsuiting, zowel online als offline, van vereniging en van vreedzame vergadering in Egypte, en roept op om een einde te maken aan al deze praktijken; betreurt dat Egypte nog steeds gebruikmaakt van antiterrorismewetgeving en het willekeurig op Egyptische lijsten van terroristen plaatsen en in voorlopige hechtenis nemen van activisten om de activiteiten van mensenrechtenactivisten aan te pakken en te criminaliseren, hetgeen niet in overeenstemming is met de rechtsstaat en schending inhoudt van de verplichtingen van Egypte in het kader van de internationale mensenrechtenwetgeving; dringt er bij de Egyptische autoriteiten op aan wetgeving die wordt misbruikt te wijzigen of in te trekken, met name de wet inzake niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) van 2019 en de wet inzake terrorismebestrijding; roept de Egyptische autoriteiten nogmaals op zaak 173/2011 (de “zaak buitenlandse financiering”) af te sluiten en alle reisverboden en de bevriezing van tegoeden die in het kader van deze zaak aan ten minste 31 mensenrechtenactivisten en personeelsleden van mensenrechten-ngo’s zijn opgelegd, op te heffen;
6. roept de Egyptische autoriteiten op ervoor te zorgen dat de behandeling van elke gedetineerde voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in het VN-Pakket van grondbeginselen voor de bescherming van alle personen onder enige vorm van detentie of gevangenschap, aangenomen bij Resolutie 43/173 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 9 december 1988, dat zij in afwachting van hun vrijlating volledige toegang krijgen tot hun familie, advocaten van eigen keuze en adequate medische zorg, en dat er een geloofwaardig onderzoek wordt ingesteld naar eventuele beschuldigingen van mishandeling of foltering;
7. geeft uiting aan zijn diepe bezorgdheid over het lot van de gedetineerden en gevangenen die tijdens de COVID-19-pandemie in overvolle detentiecentra en onder erbarmelijke omstandigheden worden vastgehouden, en roept de autoriteiten op om de overbevolking van detentiecentra zo snel mogelijk tegen te gaan; roept de autoriteiten op om een onafhankelijke organisatie onbeperkte toegang te verlenen tot de beveiligde gevangenis van Tora om toezicht te houden op de detentieomstandigheden; veroordeelt de willekeurige arrestaties, pesterijen en onderdrukking van medisch personeel en journalisten omdat zij zich hebben uitgesproken over de COVID-19-situatie of de aanpak van de Egyptische overheid in 2020; roept de Egyptische autoriteiten op een einde te maken aan deze praktijken en al het zorgpersoneel dat zich nog steeds in willekeurige hechtenis bevindt, vrij te laten;
8. betreurt de toename van het aantal executies in Egypte en verwerpt de tenuitvoerlegging van de doodstraf; roept de Egyptische autoriteiten op een moratorium op de doodstraf af te kondigen met het oog op de afschaffing ervan en alle maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de garanties voor een behoorlijke procesvoering en alle mogelijke waarborgen om een eerlijk proces te garanderen, strikt worden gehandhaafd; roept Egypte op alle jongeren die de doodstraf hebben gekregen onmiddellijk vrij te laten en artikel 122 van de Egyptische kinderwet te wijzigen;
9. verzoekt de Egyptische autoriteiten een alomvattende wet inzake geweld tegen vrouwen vast te stellen en een nationale strategie uit te stippelen om de vastgestelde wetten tegen seksueel geweld te handhaven; dringt er bij de autoriteiten op aan gebruik te maken van de beschikbare VN-richtsnoeren, zoals het VN-handboek voor wetgeving inzake geweld tegen vrouwen, om elementen te formuleren inzake de bestrijding van geweld tegen vrouwen, met inbegrip van elementen inzake de bescherming van overlevenden en getuigen met behulp van getrainde functionarissen en dienstverleners; roept de Egyptische autoriteiten op een einde te maken aan elke vorm van vervolging van vrouwen op grond van “schending van de goede zeden”, zoals de vervolging van de vrouwelijke mensenrechtenactivist Amal Fathy; roept de autoriteiten op om onmiddellijk een einde te maken aan de arrestatie en vervolging van leden van de LGBTI-gemeenschap of van personen die uitsluitend op grond van hun werkelijke of vermeende seksuele geaardheid worden vervolgd, zoals in het geval van Seif Bedour;
10. betreurt de poging van de Egyptische autoriteiten om de voortgang met het onderzoek naar de ontvoering en foltering van en de moord op Giulio Regeni, een Italiaanse onderzoeker, in 2016 te verstoren en te belemmeren; betreurt de aanhoudende weigering van de Egyptische autoriteiten om de Italiaanse autoriteiten alle documenten en informatie te verstrekken die nodig zijn om een snel, transparant en onpartijdig onderzoek naar de moord op Giulio Regeni mogelijk te maken, overeenkomstig de internationale verplichtingen van Egypte; verzoekt de EU en de lidstaten er bij de Egyptische autoriteiten op aan te dringen ten volle samen te werken met de Italiaanse justitiële autoriteiten en niet langer te weigeren om, zoals de Italiaanse wet voorschrijft, de verblijfsadressen van de vier door het Openbaar Ministerie in Rome aangewezen verdachten toe te zenden wanneer het onderzoek is afgesloten, zodat zij formeel kunnen worden aangeklaagd in een eerlijk proces in Italië; waarschuwt de Egyptische autoriteiten ervoor om geen represailles te nemen tegen de getuigen of tegen de Egyptische Commissie voor Rechten en Vrijheden (ECRF) en haar juristen;
11. spreekt zijn krachtige politieke en morele steun uit aan de familie van Giulio Regeni voor hun voortdurende en waardige zoektocht naar de waarheid; herinnert eraan dat het zoeken naar de waarheid over de ontvoering en foltering van en de moord op een Europese burger niet alleen een zaak van de familie is, maar dat het een dwingende plicht is van de nationale en EU-instellingen om alle noodzakelijke diplomatieke maatregelen te nemen;
12. merkt op dat Egypte een belangrijke partner van de Europese Unie en haar lidstaten is op een groot aantal gebieden, waaronder handel, veiligheid, de strijd tegen het internationale terrorisme en intermenselijke contacten; steunt het Egyptische volk in zijn streven naar een vrij, stabiel, welvarend, inclusief en democratisch land dat zijn nationale en internationale wetgeving respecteert als het gaat om de bescherming en bevordering van de mensenrechten;
13. herinnert de Egyptische autoriteiten eraan dat de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden een essentieel onderdeel vormt van de betrekkingen tussen de EU en Egypte en dat het bieden van ruimte aan het maatschappelijk middenveld een gezamenlijke verbintenis is die is vastgelegd in de prioriteiten van het partnerschap tussen de EU en Egypte, zoals bepaald in de Egyptische grondwet; benadrukt dat geen enkele mensenrechtenactivist onderworpen mag worden aan financiële beperkingen, criminalisering, reisverboden of borgtochtvoorwaarden, of gevangen mag worden gezet wegens zijn legitieme mensenrechtenactiviteiten; dringt er bij de VV/HV op aan om publiekelijk zijn bezorgdheid te uiten over de mensenrechtensituatie in Egypte en dit op elke ontmoeting op hoog niveau met de Egyptische autoriteiten aan te kaarten;
14. moedigt vertegenwoordigers van de EU-delegatie en van de lidstaten in Caïro aan om de processen van Egyptische en buitenlandse journalisten, bloggers, vakbondsvertegenwoordigers, mensenrechtenactivisten en maatschappelijke activisten in het land bij te wonen en hen in gevangenschap te bezoeken;
15. herhaalt zijn oproep aan de VV/HV en de lidstaten om, ook in coördinatie met andere gelijkgestemde partners, eensgezind en vastberaden te reageren op het hardhandig optreden en de schendingen van de mensenrechten in Egypte, en om alle instrumenten die tot hun beschikking staan te gebruiken om concrete vooruitgang te boeken op het gebied van de mensenrechten in Egypte; dringt er met name bij de EU en haar lidstaten op aan om tijdens de komende zitting van de VN-Mensenrechtenraad het voortouw te nemen om een mechanisme voor toezicht op en rapportage over ernstige mensenrechtenschendingen in Egypte op te zetten, dat al lang had moeten worden ingesteld; is verheugd over de aanneming door de Raad van een wereldwijde regeling voor sancties op het gebied van de mensenrechten/EU-Magnitski-wet en herhaalt zijn oproep aan de VV/HV en de lidstaten om gerichte beperkende maatregelen te overwegen tegen hooggeplaatste Egyptische functionarissen die verantwoordelijk zijn voor de ernstigste schendingen van de mensenrechten in het land;
16. herhaalt zijn oproep om de betrekkingen van de EU met Egypte grondig en omvattend te herzien; is van mening dat de mensenrechtensituatie in Egypte een serieuze herziening van de begrotingssteunmaatregelen van de Commissie vereist en dat de steun van de EU moet worden beperkt tot in de eerste plaats de ondersteuning van de democratische actoren en het maatschappelijk middenveld; dringt aan op meer transparantie met betrekking tot alle vormen van financiële steun of opleiding die door de EU, de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling en de Europese Investeringsbank aan Egypte worden verstrekt; herinnert eraan dat de EU en haar lidstaten geen prijzen mogen toekennen aan leiders die verantwoordelijk zijn voor schendingen van de mensenrechten;
17. verzoekt de EU om, met het oog op de onderhandelingen over nieuwe partnerschapsprioriteiten, duidelijke benchmarks vast te stellen die verdere samenwerking met Egypte centraal stellen teneinde vooruitgang te boeken bij de hervorming van de democratische instellingen, de rechtsstaat en de mensenrechten, en in alle gesprekken met de Egyptische autoriteiten aandacht te besteden aan de mensenrechten; dringt er bij de Commissie en de EDEO op aan de noodzaak van concrete verbeteringen in de mensenrechtensituatie, met name de vrijlating van willekeurig gevangen gehouden mensenrechtenactivisten en journalisten, centraal te stellen tijdens de volgende bijeenkomst van de Associatieraad EU-Egypte; herhaalt dat het streven naar samenwerking op het gebied van migratiebeheer of terrorismebestrijding, maar ook geopolitieke overwegingen, er niet toe mogen leiden dat er minder druk wordt uitgeoefend om de mensenrechten te eerbiedigen en verantwoording af te leggen voor schendingen van de mensenrechten;
18. herhaalt zijn recente oproepen aan de lidstaten om gevolg te geven aan de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 21 augustus 2013, waarin wordt aangekondigd dat de uitvoervergunningen voor uitrusting die voor binnenlandse repressie kan worden gebruikt, overeenkomstig Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB(2) worden opgeschort, en veroordeelt de aanhoudende niet-naleving van deze verbintenissen door de lidstaten; verzoekt de lidstaten de uitvoer naar Egypte van wapens, bewakingstechnologie en andere veiligheidsapparatuur die aanvallen op mensenrechtenverdedigers en activisten van het maatschappelijk middenveld – ook op sociale media – en andere vormen van binnenlandse repressie in de hand kunnen werken, stop te zetten; roept de EU op haar exportcontroles ten aanzien van Egypte volledig uit te voeren waar het gaat om goederen die kunnen worden gebruikt voor repressie, foltering of terechtstellingen;
19. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering en het parlement van Egypte, en de Afrikaanse Commissie voor de rechten van de mens en volken.