Voordracht van Julia Laffranque als lid van het comité dat is opgericht overeenkomstig artikel 255 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
113k
40k
Besluit van het Europees Parlement van 24 november 2020 over de voordracht van Julia Laffranque als lid van het comité dat is opgericht overeenkomstig artikel 255 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (2020/2238(INS))
– gezien artikel 255, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 128 van zijn Reglement,
– gezien het voorstel van de Commissie juridische zaken (B9-0368/2020),
A. overwegende dat Julia Laffranque voldoet aan de voorwaarden die worden genoemd in artikel 255, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;
1. stelt voor om Julia Laffranque tot lid van het comité te benoemen;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de president van het Hof van Justitie.
Benoeming van een lid van de directie van de Europese Centrale Bank
117k
42k
Besluit van het Europees Parlement van 24 november 2020 over de aanbeveling van de Raad voor de benoeming van een lid van de directie van de Europese Centrale Bank (N9-0055/2020 – C9-0331/2020 – 2020/0805(NLE))
– gezien de aanbeveling van de Raad van 9 oktober 2020 (N9-0055/2020)(1),
– gezien artikel 283, lid 2, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Europese Raad is geraadpleegd (C9‑0331/2020),
– gezien zijn resolutie van 14 maart 2019 over genderevenwicht bij benoemingen in de EU op het gebied van economische en monetaire zaken(2),
– gezien zijn besluit van 17 september 2019 over de aanbeveling van de Raad inzake de benoeming van de president van de Europese Centrale Bank(3),
– gezien zijn besluiten van 17 december 2019 over de aanbevelingen van de Raad inzake de benoemingen van twee leden van de directie van de Europese Centrale Bank(4),
– gezien artikel 130 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9‑0218/2020),
A. overwegende dat de Europese Raad bij schrijven van 14 oktober 2020 het Parlement heeft geraadpleegd over de benoeming van Frank Elderson tot lid van de directie van de Europese Centrale Bank voor een ambtstermijn van acht jaar, ingaande op 15 december 2020;
B. overwegende dat de Commissie economische en monetaire zaken van het Parlement vervolgens de kwalificaties van de kandidaat heeft onderzocht, met name in het licht van de vereisten die zijn vastgelegd in artikel 283, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en het uit artikel 130 van hetzelfde Verdrag voortvloeiende gebod van volledige onafhankelijkheid van de Europese Centrale Bank; overwegende dat de commissie in het kader van dit onderzoek een curriculum vitae van de kandidaat heeft ontvangen, alsmede de antwoorden op de hem toegezonden schriftelijke vragenlijst;
C. overwegende dat de commissie vervolgens op 9 november 2020 een hoorzitting met de kandidaat heeft gehouden tijdens welke hij een openingsverklaring heeft afgelegd en daarna vragen van de commissieleden heeft beantwoord;
D. overwegende dat de Raad van Bestuur van de Europese Centrale Bank bestaat uit de leden van de directie van de Europese Centrale Bank en de 19 presidenten van de nationale centrale banken van de lidstaten die de euro als munt hebben; overwegende dat deze laatsten tot nu toe allemaal man zijn;
E. overwegende dat het Parlement herhaaldelijk zijn onvrede heeft geuit over de procedure voor de benoeming van leden van de directie van de Europese Centrale Bank, en ertoe heeft opgeroepen deze procedures te verbeteren; overwegende dat het Parlement heeft aangegeven dat het ruim van tevoren een genderevenwichtige shortlist wil ontvangen met ten minste twee namen;
F. overwegende dat het Parlement op 17 september 2019 een positief advies heeft uitgebracht over de aanbeveling van de Raad om Christine Lagarde te benoemen tot eerste vrouwelijke president van de Europese Centrale Bank;
G. overwegende dat het Parlement op 17 december 2019 positieve adviezen heeft uitgebracht over de aanbevelingen van de Raad om Fabio Panetta en Isabel Schnabel te benoemen tot leden van de directie van de Europese Centrale Bank;
H. overwegende dat vrouwen ondervertegenwoordigd blijven in de Raad van Bestuur van de Europese Centrale Bank; overwegende dat het Parlement betreurt dat de lidstaten dit verzoek niet serieus hebben genomen en de nationale en EU-instellingen oproept om actief te werken aan het waarborgen van een genderevenwicht bij de volgende benoemingen;
I. overwegende dat alle EU- en nationale instellingen en organen concrete maatregelen moeten nemen om voor genderevenwicht te zorgen;
1. brengt een positief advies uit over de aanbeveling van de Raad om Frank Elderson te benoemen tot lid van de directie van de Europese Centrale Bank;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad en de regeringen van de lidstaten.
Beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor bijstand aan Kroatië en Polen in verband met een natuurramp en voor de betaling van voorschotten aan Duitsland, Griekenland, Hongarije, Ierland, Kroatië, Portugal en Spanje naar aanleiding van een volksgezondheidscrisis
Resolutie van het Europees Parlement van 24 november 2020 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor bijstand aan Kroatië en Polen in verband met een natuurramp en voor de betaling van voorschotten aan Duitsland, Griekenland, Hongarije, Ierland, Kroatië, Portugal en Spanje naar aanleiding van een volksgezondheidscrisis (COM(2020)0960 – C9-0318/2020 – 2020/0299(BUD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2020)0960 – C9-0318/2020),
– gezien Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie(1),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(2), en met name artikel 10,
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(3), en met name punt 11,
– gezien de brief van de Commissie regionale ontwikkeling,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A9-0221/2020),
1. is ingenomen met het besluit als teken van de solidariteit van de Unie met de burgers en regio’s van de Unie die zijn getroffen door natuurrampen en de grote volksgezondheidscrisis als gevolg van de COVID-19-pandemie begin 2020;
2. benadrukt dat er via het Solidariteitsfonds van de Europese Unie dringend financiële bijstand moet worden vrijgemaakt voor de getroffen regio’s;
3. hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;
4. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
5. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor bijstand aan Kroatië en Polen in verband met een natuurramp en voor de betaling van voorschotten aan Duitsland, Griekenland, Hongarije, Ierland, Kroatië, Portugal en Spanje naar aanleiding van een volksgezondheidscrisis
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2021/75.)
Gewijzigde begroting nr. 9/2020 : bijstand aan Kroatië, Polen, Duitsland, Griekenland, Hongarije, Ierland, Portugal en Spanje
125k
43k
Resolutie van het Europees Parlement van 24 november 2020 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 9 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2020 bij het voorstel betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor bijstand aan Kroatië en Polen in verband met een natuurramp en voor de betaling van voorschotten aan Kroatië, Duitsland, Griekenland, Hongarije, Ierland, Portugal en Spanje naar aanleiding van een volksgezondheidscrisis (12522/2020 – C9-0341/2020 – 2020/0297(BUD))
– gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,
– gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012(1), en met name artikel 44,
– gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2020, definitief vastgesteld op 27 november 2019(2),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(3) (MFK‑verordening),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(4),
– gezien Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad van 26 mei 2014 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie(5),
– gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 9/2020, goedgekeurd door de Commissie op 9 oktober 2020 (COM(2020)0961),
– gezien het standpunt inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 9/2020, op 30 oktober 2020 vastgesteld door de Raad en op 3 november 2020 toegezonden aan het Europees Parlement (12522/2020 – C9‑0341/2020),
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor bijstand aan Kroatië en Polen in verband met een natuurramp en voor de betaling van voorschotten aan Kroatië, Duitsland, Griekenland, Hongarije, Ierland, Portugal en Spanje naar aanleiding van een volksgezondheidscrisis (COM(2020)0960),
– gezien de artikelen 94 en 96 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A9‑0223/2020),
A. overwegende dat ontwerp van gewijzigde begroting nr. 9/2020 betrekking heeft op de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU) om financiële bijstand te verlenen aan Kroatië en Polen naar aanleiding van natuurrampen die in de loop van 2020 hebben plaatsgevonden, alsmede voor het betalen van voorschotten aan zeven lidstaten, namelijk Kroatië, Duitsland, Griekenland, Hongarije, Ierland, Portugal en Spanje naar aanleiding van de ernstige volksgezondheidscrisis die begin 2020 door de COVID-19-uitbraak is veroorzaakt;
B. overwegende dat de Commissie derhalve voorstelt de begroting voor 2020 te wijzigen en begrotingsonderdeel 13 06 01 “Bijstand aan lidstaten in het geval van een grote natuurramp die ernstige gevolgen heeft voor de levensomstandigheden van de burgers, het natuurlijke milieu of de economie” te verhogen met 823 548 633 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten;
C. overwegende dat Kroatië heeft verzocht om uitbetaling van een voorschot krachtens artikel 4 bis van Verordening (EG) nr. 2012/2002(6), en dat de Commissie op 10 augustus 2020 een voorschot van 88 951 877 EUR op de verwachte financiële bijdragen van de Unie heeft toegekend; overwegende dat de kredieten voor voorschotten die oorspronkelijk op de begroting 2020 beschikbaar waren, reeds volledig zijn opgebruikt en dat de Commissie daarom voorstelt de nodige extra middelen beschikbaar te stellen binnen het jaarlijkse maximum dat voor het SFEU is vastgesteld;
D. overwegende dat met ontwerp van gewijzigde begroting nr. 9/2020 wordt voorgesteld om 734 596 756 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten in de begroting 2020 op te nemen, na aftrek van het al aan Kroatië betaalde voorschot van 88 951 877 EUR;
E. overwegende dat het Solidariteitsfonds van de Europese Unie een speciaal instrument is in de zin van de MFK-verordening en dat de desbetreffende vastleggings- en betalingskredieten buiten de MFK-plafonds om moeten worden gebudgetteerd;
1. neemt kennis van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 9/2020 zoals ingediend door de Commissie;
2. keurt het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 9/2020 goed;
3. verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de gewijzigde begroting nr. 8/2020 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
4. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen.
Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3).
Het terugdringen van dakloosheidspercentages in de Europese Unie
131k
47k
Resolutie van het Europees Parlement van 24 november 2020 over het aanpakken van dakloosheid in de Europese Unie (2020/2802(RSP))
– gezien de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 4, 9 en 151 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (Sustainable Development Goals – SDG’s) van de Verenigde Naties, die in september 2015 door de wereldleiders zijn aangenomen en die door de Raad zijn bekrachtigd, en met name de SDG’s 1, 3, 8 en 11,
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name artikel 21 inzake non-discriminatie, artikel 26 inzake de integratie van personen met een handicap en artikel 34, lid 3, inzake de erkenning en eerbiediging door de Unie van het recht op sociale bijstand en op bijstand voor huisvesting,
– gezien het Europees Sociaal Handvest, dat op 18 oktober 1961 in Turijn werd ondertekend,
– gezien de Europese pijler van sociale rechten, en met name beginsel 19 betreffende huisvesting en ondersteuning voor daklozen,
– gezien het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden van 1989,
– gezien de landspecifieke aanbevelingen van de EU van 25 mei 2018 betreffende huisvesting in de 28 lidstaten,
– gezien het Handvest van Genève van de VN inzake duurzame huisvesting, en de doelstelling daarvan: “het waarborgen van toegang tot behoorlijke, passende, betaalbare en gezonde huisvesting voor iedereen”,
– gezien zijn wetgevingsresolutie van 10 juli 2020 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten(1),
– gezien zijn resolutie van 17 april 2020 over gecoördineerde EU-maatregelen om de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan te bestrijden(2),
– gezien zijn resolutie van 10 oktober 2019 over het werkgelegenheids- en sociaal beleid van de eurozone(3),
– gezien zijn wetgevingsresolutie van 4 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds+ (ESF+)(4),
– gezien artikel 227, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de Commissie verzoekschriften diverse verzoekschriften heeft ontvangen, waaronder verzoekschrift nr. 0546/2020, waarin bezorgdheid wordt geuit over de situatie van ruim vier miljoen dakloze Europeanen en waarin wordt gesteld dat het aantal daklozen in de EU de afgelopen tien jaar met meer dan 70 % is toegenomen;
B. overwegende dat dakloosheid vaak gepaard gaat met problemen bij de uitoefening van andere grondrechten, zoals toegang tot gezondheidszorg, en dat daklozen vaak het slachtoffer zijn van haatmisdrijven en geweld en van sociale stigmatisering;
C. overwegende dat in deze verzoekschriften wordt gepleit voor een Europese Unie die niemand aan zijn lot overlaat en die met spoed gezamenlijk optreedt en preventieve maatregelen neemt die erop gericht zijn dakloosheid te voorkomen en de aantallen daklozen blijvend te verminderen;
D. overwegende dat het hebben van huisvesting een belangrijke basisbehoefte van mensen is, omdat mensen leefruimte nodig hebben en omdat alleen dan andere basis- en hogere behoeften kunnen worden vervuld;
E. overwegende dat de Europese Unie sociale uitsluiting en discriminatie moet bestrijden, sociale rechtvaardigheid en bescherming moet bevorderen en zich tevens moet inzetten voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, solidariteit tussen generaties en de bescherming van de rechten van het kind;
F. overwegende dat de Unie bij de ontwikkeling en uitvoering van haar beleidsmaatregelen en activiteiten een hoog niveau van werkgelegenheid moet bevorderen, passende sociale bescherming moet waarborgen en sociale uitsluiting moet bestrijden, en moet streven naar een deugdelijk socialehuisvestingsbeleid, een hoog niveau van onderwijs en opleiding en een goede bescherming van de volksgezondheid;
G. overwegende dat het feit dat het ontbreekt aan een uniforme, algemeen aanvaarde definitie van dakloosheid en uitsluiting van huisvesting in de EU ervoor zorgt dat het moeilijk is om de omvang van het probleem van dakloosheid in de verschillende lidstaten van de EU in kaart te brengen;
H. overwegende dat het percentage daklozen in de afgelopen tien jaar in diverse EU‑lidstaten is toegenomen; overwegende dat deze toename in veel lidstaten te wijten is aan een combinatie van oorzaken, te weten stijgende huisvestingskosten, de gevolgen van de economische crisis, minder sociale bescherming en een ontoereikend beleid ter voorkoming van dakloosheid; overwegende dat de huizenprijzen in het tweede kwartaal van 2020 in de eurozone (de “EZ-19”) met 5 % en in de EU-27 met 5,2 % zijn gestegen ten opzichte van het tweede kwartaal van het jaar daarvoor;
I. overwegende dat de EU geen rechtstreekse bevoegdheid heeft op het gebied van huisvestingsbeleid, maar door middel van regelgeving wel indirect invloed kan uitoefenen op de huisvestingsomstandigheden in de lidstaten, bijvoorbeeld via wetgeving op het gebied van staatssteun, belastingen en mededinging en via maatregelen zoals aanbevelingen en richtsnoeren;
J. overwegende dat het Europees Sociaal Fonds is opgericht om de arbeidskansen voor werknemers op de interne markt te verbeteren en daarmee bij te dragen aan de verhoging van de levensstandaard en verbetering van de toegang van daklozen tot sociale huisvesting;
K. overwegende dat middelen uit andere Europese structuur- en investeringsfondsen, zoals het EFRO, zijn gebruikt voor huisvestingsprojecten en om tegemoet te komen aan de behoeften van achtergestelde gemeenschappen;
L. overwegende dat het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD) ondersteuning biedt voor de maatregelen die de lidstaten nemen om de meest behoeftigen van voedselhulp en/of materiële basishulp te voorzien;
M. overwegende dat in de meest recente verslagen van het Europees Semester dakloosheid steeds vaker aan de orde komt;
N. overwegende dat de maatschappelijke kosten van het niet aanpakken van dakloosheid met name hoog zijn op het gebied van justitie en gezondheid;
O. overwegende dat welzijnsbeleid dat niet alleen brede, universele maatregelen omvat, maar tevens passende, gerichte maatregelen, een zeer belangrijke rol speelt bij de voorkoming van dakloosheid;
P. overwegende dat uit verzamelde gegevens met betrekking tot de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de betaalbaarheid van huisvesting in de EU blijkt dat de economische recessie en het verlies van banen en inkomsten op de middellange termijn kunnen leiden tot een verdere stijging van de reeds buitensporige huisvestingskosten en het aantal daklozen in Europa;
Q. overwegende dat het profiel van daklozen aan het veranderen is en dat momenteel steeds meer jongeren, kinderen, ouderen, migranten, Roma en andere achtergestelde minderheden, vrouwen en gezinnen risico lopen om dakloos te raken;
R. overwegende dat het om mensen in staat te stellen hun potentieel ten volle te benutten en een bijdrage te leveren aan de samenleving essentieel is dat zij toegang hebben tot fatsoenlijke huisvesting en deel uitmaken van de samenleving;
S. overwegende dat dakloosheid vaak het gevolg is van een ingewikkelde wisselwerking van structurele, institutionele en persoonlijke factoren;
T. overwegende dat dakloosheid en uitsluiting van huisvesting een maatschappelijk probleem vormen waarvoor een blijvende oplossing moet worden gevonden;
U. overwegende dat dakloosheid en daarmee verband houdend gedrag in bepaalde lidstaten strafbaar is gesteld;
V. overwegende dat in sommige lidstaten daklozen alleen maar in de winter gebruik kunnen maken van permanente opvangmogelijkheden en niet het hele jaar door;
W. overwegende dat in sommige lidstaten lokale socialezekerheidsdiensten slechts een passieve rol spelen bij het helpen van daklozen bij hun terugkeer in de maatschappij;
1. uit zijn diepe bezorgdheid over de situatie van ruim vier miljoen dakloze Europeanen in het licht van de huidige gezondheids- en economische crisis die ertoe leidt dat steeds meer mensen hun baan verliezen en in een situatie terechtkomen waarin zij afhankelijk zijn van sociale bescherming;
2. wijst erop dat toegang tot huisvesting een grondrecht is van alle mensen en dringt er bij de EU en de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat er uiterlijk in 2030 in de Unie geen dakloosheid meer is en dit ook als doelstelling op EU-niveau vast te leggen; dringt er bij de Commissie op aan om in het kader van het actieplan inzake de Europese pijler van sociale rechten krachtiger maatregelen te nemen om de lidstaten te steunen bij het terugdringen en uitbannen van dakloosheid en hiervan een prioriteit te maken, een en ander in overeenstemming met de SDG’s van de Verenigde Naties;
3. benadrukt dat is vastgesteld dat dakloosheid een van de ernstigste vormen van armoede en behoeftigheid is en dat hieraan een eind moet worden gemaakt door middel van gerichte en geïntegreerde beleidsmaatregelen waaraan op duurzame wijze uitvoering wordt gegeven, waarbij persoonlijke risicofactoren (zoals individuele kwetsbaarheden) en structurele risicofactoren (zoals werkloosheid en gebrek aan huisvesting) worden weggenomen;
4. verzoekt de Commissie en de lidstaten om een gemeenschappelijke kaderdefinitie van dakloosheid vast te stellen, alsmede coherente indicatoren inzake dakloosheid in de EU, zodat alle actoren hetzelfde onder dakloosheid verstaan en de omvang van dit probleem in de verschillende EU-lidstaten op systematische wijze kan worden vergeleken en beoordeeld;
5. herinnert eraan dat het Europees Parlement tijdens de COVID-19-crisis in zijn gebouwen onderdak heeft geboden aan honderd dakloze vrouwen;
6. wijst erop dat de mechanismen voor gegevensverzameling moeten worden versterkt, omdat de omvang van de dakloosheid dan systematisch op EU-niveau, via organen zoals Eurostat, kan worden gemonitord;
7. is ingenomen met de werkzaamheden die in het kader van het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting – een van de vlaggenschipinitiatieven van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei – zijn verricht op het gebied van het ondersteunen en aanpakken van deze situatie;
8. dringt er bij de Commissie op aan een EU-kader voor nationale strategieën ter bestrijding van dakloosheid voor te stellen en dringt er voorts bij de lidstaten op aan de “eerst een woning”- aanpak te hanteren die gebaseerd is op de goede praktijken van enkele lidstaten en waarmee door middel van de invoering van doortastende actieplannen en innovatieve benaderingen het dakloosheidspercentage aanzienlijk omlaag kan worden gebracht; vindt het belangrijk dat dergelijke innovatieve benaderingen uitgaan van het idee dat huisvesting een grondrecht is en daarop voortbouwen met bredere sociale- en arbeidsintegratietrajecten;
9. is verheugd over de toezegging van de Commissie om te blijven werken aan het terugdringen van dakloosheid door de bestrijding van dakloosheid op te nemen in het sectorale EU-beleid, en dan met name, maar niet uitsluitend, in beleidsmaatregelen op het gebied van regionale ontwikkeling, gezondheid, mensenrechten, jongeren, gender, migratie en integratie;
10. verzoekt de lidstaten om zich in te zetten voor de bestrijding van dakloosheid omdat dat in de eerste plaats hun taak is, en te werken aan preventie en vroegtijdige interventie, omdat beleidsmaatregelen die daarop gericht zijn in het kader van de aanpak van dakloosheid vaak het meest kostenefficiënt en schadebeperkend zijn, en er daarnaast voor te zorgen dat regionale en lokale socialezekerheidsdiensten een proactievere rol spelen bij de ondersteuning van daklozen bij hun terugkeer in de samenleving;
11. wijst op de noodzaak van interministeriële en intergouvernementele samenwerking bij de ontwikkeling en uitvoering van dergelijke strategieën en op de noodzaak van betrokkenheid van belangrijke belanghebbenden, en pleit voor uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten;
12. verzoekt de lidstaten en de Commissie om de verzameling van relevante en vergelijkbare gegevens te verbeteren en daarbij samen te werken met geaccrediteerde niet-gouvernementele organisaties en lokale instanties die actief zijn op het gebied van armoedebestrijding, bevordering van sociale inclusie en dienstverlening aan mensen die het risico lopen dakloos te raken of reeds dakloos zijn;
13. staat achter de taken van het Comité voor sociale bescherming (SPC), in het kader waarvan de lidstaten aan de hand van de open coördinatiemethode samen met de Commissie werken aan kwesties die verband houden met dakloosheid;
14. verzoekt de Commissie de monitoring en het beheer in dit verband te verbeteren en de terbeschikkingstelling van middelen evenals de vaststelling van EU-beleid ter bestrijding van dakloosheid voort te zetten; vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat regio’s en lokale autoriteiten EFRO-middelen benutten voor sociale huisvesting;
15. verzoekt de lidstaten te voorzien in gelijke toegang tot overheidsdiensten zoals gezondheidszorg, onderwijs en socialedienstverlening;
16. verzoekt de lidstaten de integratie van daklozen op de arbeidsmarkt te ondersteunen door te voorzien in gespecialiseerde en geïndividualiseerde ondersteuning, combineerbaarheidsmaatregelen, geïntegreerde werkgelegenheidsprogramma’s en opleidingen en andere op maat gesneden en gerichte regelingen om de re-integratie van daklozen op de arbeidsmarkt te vergemakkelijken; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de herziene jongerengarantie bijdraagt tot de bestrijding van dakloosheid onder jongeren;
17. verzoekt de Commissie en de lidstaten om naar behoren uitvoering te geven aan de Europese pijler van sociale rechten, die een weerspiegeling vormt van de bijdragen die tijdens de raadplegingsperiode in verband met beginsel 19 werden ontvangen, door “huisvesting en ondersteuning voor daklozen” in het actieplan voor 2021 op te nemen; staat erop dat beter gebruik wordt gemaakt van het Europees Semester, opdat vooruitgang kan worden geboekt op het gebied van de bestrijding van dakloosheid en uitsluiting van huisvesting;
18. benadrukt dat daklozen en andere mensen die zich in precaire huisvestingssituaties bevinden als gevolg van de COVID-19-crisis extra gevaar lopen; dringt er bij de EU en haar lidstaten krachtig op aan gerichte maatregelen ter bescherming van daklozen ten uitvoer te leggen, financiële bijstand te verlenen aan geaccrediteerde ngo’s en publiek-private partnerschappen en lokale instanties te helpen om veilige opvangvoorzieningen te realiseren en huisuitzettingen te voorkomen;
19. verzoekt de Commissie en de lidstaten niet alleen gebruik te maken van de bestaande instrumenten, maar ook van de in het kader van het MFK 2021-2027 en de faciliteit voor herstel en veerkracht ingestelde instrumenten om de arbeidskansen en sociale integratie van personen die deel uitmaken van een huishouden zonder baan te verbeteren;
20. verzoekt de lidstaten om het probleem van dakloosheid op korte termijn aan te pakken door geïntegreerde nationale langetermijnstrategieën ter bestrijding van dakloosheid in te voeren waarin de gemeenschap centraal staat en waarbij huisvesting voorop wordt gesteld, zoals aangemoedigd in het kader van het pakket sociale-investeringsmaatregelen van de EU;
21. verzoekt de Raad regelmatig verslag uit te brengen over de vooruitgang op dit gebied;
22. verzoekt de lidstaten maatschappelijke deelname van alle belanghebbenden bij geïntegreerde strategieën ter bestrijding van dakloosheid te stimuleren en sociaal ondernemerschap evenals zelfontplooiingsactiviteiten te bevorderen om de actieve inclusie van daklozen te verbeteren;
23. verzoekt de lidstaten dakloosheid niet strafbaar te stellen;
24. dringt er bij de lidstaten op aan om permanent toegang te bieden tot opvangvoorzieningen in de hele Unie; benadrukt hierbij evenwel dat beschikbaarstelling van opvangvoorzieningen slechts een tijdelijke oplossing mag zijn en niet in de plaats mag komen van structurele oplossingen, zoals het voorkomen van dakloosheid en het bieden van passende huisvesting en sociale ondersteuning;
25. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.
Het Schengensysteem en de tijdens de COVID-19-crisis genomen maatregelen
130k
45k
Resolutie van het Europees Parlement van 24 november 2020 over het Schengensysteem en de maatregelen die zijn genomen tijdens de COVID-19-crisis (2020/2801(RSP))
– gezien artikel 21, lid 1, en artikel 67, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het Protocol bij het Verdrag van Amsterdam tot opneming van het Schengenacquis in het kader van de Europese Unie(1),
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)(2),
– gezien de mededeling van de Commissie van 30 maart 2020 getiteld “Richtsnoeren betreffende de uitoefening van het vrije verkeer van werknemers tijdens de uitbraak van COVID-19” (C(2020)2051),
– gezien de mededeling van de Commissie van 16 juli 2020 getiteld “Richtsnoeren voor seizoenarbeiders in het kader van de uitbraak van COVID‑19” (C(2020)4813),
– gezien de mededeling van de Commissie van 13 mei 2020 getiteld “Naar een gefaseerde en gecoördineerde aanpak van het herstel van het vrije verkeer en de opheffing van de binnengrenscontroles – COVID-19” (C(2020)3250),
– gezien zijn resolutie van 17 april 2020 over gecoördineerde EU-maatregelen om de COVID‑19‑pandemie en de gevolgen ervan te bestrijden(3) en zijn resolutie van 19 juni 2020 over de situatie in het Schengengebied als gevolg van de COVID‑19‑uitbraak(4),
– gezien zijn resolutie van 19 juni 2020 over Europese bescherming van grensoverschrijdende en seizoenarbeiders in het kader van de COVID-19-crisis(5),
– gezien zijn resolutie van 17 september 2020 over COVID-19: EU-coördinatie van gezondheidsbeoordelingen en risico-indeling en de gevolgen voor Schengen en de interne markt(6),
– gezien aanbeveling (EU) 2020/1475 van de Raad van 13 oktober 2020 betreffende een gecoördineerde benadering van de beperking van het vrije verkeer in reactie op de COVID-19-pandemie(7),
– gezien de beraadslagingen over verzoekschrift nr. 0653/2020 tijdens de vergadering van de Commissie verzoekschriften op 2 juli 2020,
– gezien artikel 227, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de Commissie verzoekschriften verzoekschrift nr. 0653/2020 heeft ontvangen van vertegenwoordigers van de Belgische, Duitse, Nederlandse en Luxemburgse grensregio’s, en dat in dit verzoekschrift bezorgdheid wordt geuit over de plotselinge sluiting van de EU‑binnengrenzen in reactie op de COVID‑19‑pandemie en over de gevolgen van de verschillende maatregelen van de lidstaten voor de bevolking van de EU, met name in grensregio’s;
B. overwegende dat grensregio’s 40 % van het grondgebied van de Europese Unie uitmaken en dat 30 % van de EU‑bevolking in grensregio’s woont;
C. overwegende dat het Schengenacquis van cruciaal belang is geweest voor het omvormen van grensregio’s tot oorden van economische en sociale uitwisseling, en tot modelregio’s voor territoriale samenwerking en institutionele innovatie;
D. overwegende dat de COVID-19-pandemie een ernstige bedreiging vormt voor de volksgezondheid en gevolgen heeft voor de gezondheid en het leven van alle personen die in de EU verblijven en voor de gezondheids- en zorgstelsels van de lidstaten;
E. overwegende dat de meeste lidstaten in reactie op de COVID‑19‑pandemie opnieuw controles aan de binnengrenzen hebben ingevoerd of hun grenzen hebben gesloten; overwegende dat er niet alleen tijdelijke beperkingen zijn ingevoerd voor verplaatsingen vanuit derde landen, maar ook voor verplaatsingen vanuit EU‑lidstaten in het Schengengebied, en overwegende dat deze beperkingen nog steeds gelden; overwegende dat deze maatregelen zijn genomen zonder coördinatie tussen de lidstaten en zonder overleg met de EU‑instellingen;
F. overwegende dat meer dan 17 miljoen EU-burgers in een ander EU-land wonen en werken dan het land van hun nationaliteit (3,9 % van de totale beroepsbevolking in 2018);
G. overwegende dat de lidstaten krachtens de Schengengrenscode bij wijze van uitzondering en als uiterste middel bij een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid controles aan de binnengrenzen kunnen invoeren, en dat zij hierbij het evenredigheidsbeginsel in acht moeten nemen; overwegende dat een lidstaat die dit doet, verplicht is een kennisgeving te doen toekomen aan de andere lidstaten en de Commissie;
1. onderstreept dat een ruimte zonder binnengrenzen een belangrijk onderdeel vormt van de Europese interne markt; herhaalt dat het Europese continent sinds de totstandbrenging van het Schengengebied geen enkele crisis heeft gekend die vergelijkbaar is met de COVID‑19‑pandemie;
2. benadrukt dat het vrije verkeer van personen een van de hoekstenen is van een goed functionerende Europese Unie en een van haar grootste verwezenlijkingen vormt; wijst andermaal op de toenemende mobiliteit in de gehele EU voor wonen, werken, studeren of het leiden van een bedrijf;
3. onderstreept dat het vrije verkeer ernstig is getroffen door de volledige of gedeeltelijke sluiting van de grenzen door sommige lidstaten tijdens de COVID‑19‑pandemie; betreurt het feit dat door de overhaaste en ongecoördineerde plotselinge sluiting van de grenzen en de invoering van begeleidende maatregelen mensen op doorreis geblokkeerd zijn geraakt en bewoners van grensregio’s ernstig zijn getroffen doordat zij nog slechts beperkt de grenzen kunnen passeren om te gaan werken, diensten te verlenen of te verkrijgen en vrienden of familie te gaan bezoeken; onderstreept de nadelige gevolgen van het sluiten van de binnen- en buitengrenzen voor de internationale handel, de wetenschappelijke sector en het toerisme; onderstreept dat de lidstaten in plaats van grenscontroles in te voeren moeten streven naar het nemen van de nodige maatregelen om mensen in staat te stellen de grenzen over te steken onder maximale waarborging van veiligheid en bescherming van de gezondheid;
4. onderstreept dat de voorschriften van het Schengenacquis moeten worden nageleefd door de maatregelen in het Schengengebied en in het bijzonder in grensregio’s, beter te coördineren en een versnipperde aanpak door de lidstaten te verhinderen; benadrukt dat maatregelen die het vrije verkeer beperken een uitzondering moeten blijven; onderstreept dat beperkingen van het vrije verkeer moeten worden vervangen door gerichte maatregelen die overeenstemmen met de beginselen van evenredigheid en non-discriminatie; moedigt de lidstaten ertoe aan hun beperkingen te matigen; wijst andermaal op het belang van het herstel van een volledig functionerend Schengengebied, zonder controles aan de binnengrenzen;
5. constateert dat de gebieden die het hardst door de pandemie worden getroffen, niet systematisch langs nationale grenzen liggen, en dat beperkingen van verplaatsingen bijgevolg moeten stoelen op de volksgezondheidssituatie in elke regio en flexibel en plaatselijk moeten zijn;
6. is ingenomen met de inspanningen van de Commissie en de lidstaten ter ondersteuning van het lopende en gecoördineerde optreden van de EU om de volksgezondheid te beschermen en tegelijkertijd het vrije verkeer te eerbiedigen; roept de Commissie, de Raad en de lidstaten ertoe op de maatregelen voor algemene coördinatie verder te verbeteren en onvoorwaardelijk uit te voeren, op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke kennis, met name wat betreft quarantainevoorschriften, grensoverschrijdend contactonderzoek, teststrategieën, de gezamenlijke beoordeling van testmethodes, de wederzijdse erkenning van tests en tijdelijke beperkingen van niet-essentiële reizen naar de EU; is van oordeel dat een beroep moet worden gedaan op uitgebreide, adequate en duidelijke maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid voor personen die binnengrenzen oversteken, met als doel de herinvoering van binnengrenscontroles te vermijden;
7. is ingenomen met de niet-aflatende sturing van de Commissie in het kader van de huidige coördinatie van een gemeenschappelijke EU-respons op de uitbraak van COVID-19, met name wat betreft de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling en non-discriminatie, en de uitoefening van het vrije en eerlijke verkeer van werknemers en diensten;
8. verzoekt de Commissie zich te blijven inspannen om de EU‑brede samenwerking en coördinatie tussen en met de lidstaten tijdens de pandemie te verbeteren en te ondersteunen;
9. is van oordeel dat instrumenten zoals COVID-19‑tracing apps grensoverschrijdend compatibel moeten zijn om doeltreffend te kunnen zijn en opdat besmettingen tijdens reizen kunnen worden opgespoord; onderstreept dat EU-inwoners gemakkelijk toegang moeten kunnen krijgen tot betrouwbare en uitgebreide informatie in real time over met de pandemie verband houdende reisbeperkingen en gezondheids- en veiligheidsmaatregelen in heel Europa; wijst nogmaals op het belang van meertalige communicatie over de pandemie, met bijzondere aandacht voor de talen die in grensgebieden worden gebruikt; verzoekt de Commissie om de website ‘Re-open EU’ bij te werken en zo daadwerkelijk één enkel informatiepunt te creëren dat het vrije verkeer tijdens de pandemie vergemakkelijkt en de inwoners van de EU aanzienlijk kan helpen om hun gewone manier van leven weer op te pakken;
10. is bezorgd over de talrijke belemmeringen waarmee vele grensarbeiders, studenten en partners met een verschillende nationaliteit in een duurzame relatie worden geconfronteerd ten gevolge van het sluiten van grenzen of reisbeperkingen; verzoekt de Commissie en de lidstaten bijzondere aandacht te schenken aan de specifieke kenmerken van grensgebieden, waar immers veel grensoverschrijdend woon-werkverkeer plaatsvindt; stelt in dit verband voor dat inwoners van grensgebieden en grensarbeiders worden vrijgesteld van met de pandemie verband houdende maatregelen en beperkingen inzake verplaatsingen, wat niet wegneemt dat zij de adviezen en maatregelen van de volksgezondheidsinstanties van de respectieve lidstaten ter verhindering van de verspreiding van het virus moeten respecteren;
11. is van mening dat een snelle terugkeer naar een volledig werkend Schengengebied van het grootste belang is, en zowel afhangt van de politieke wil van de lidstaten als van hun inzet om de maatregelen in het kader van het Schengenacquis te coördineren; herhaalt dat elke ongecoördineerde en bilaterale maatregel die kan leiden tot onnodige beperkingen van de mobiliteit en het vrije verkeer, moet worden vermeden; constateert dat een strategie inzake de toekomst van Schengen een van de voornaamste initiatieven van de Commissie voor 2021 is; herinnert eraan dat de voltooiing van het Schengengebied meer dan wenselijk is, aangezien hiermee zal worden gegarandeerd dat alle EU‑burgers in dezelfde mate van het EU‑acquis kunnen profiteren; herhaalt zijn oproep aan de Commissie en de lidstaten om met het oog op nieuwe pieken in de verspreiding van COVID-19 zo snel mogelijk noodplannen op te stellen om te voorkomen dat tijdelijke grenscontroles op middellange termijn nagenoeg permanent worden;
12. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.
Representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten ***II
119k
41k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2020 over het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG (09573/1/2020 – C9-0355/2020 – 2018/0089(COD))
– gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (09573/1/2020 – C9‑0355/2020),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 20 september 2018(1),
– gezien het advies van het Comité van de Regio's van 10 oktober 2018(2),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(3) inzake het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2018)0184),
– gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord,
– gezien artikel 67 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie juridische zaken (A9‑0224/2020),
1. hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;
2. constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;
3. verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;
4. verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen, nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.