Index 
Aangenomen teksten
Dinsdag 15 december 2020 - Brussel
Voordracht van Marek Opiola voor de benoeming tot lid van de Rekenkamer
 Beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen die gelden in het verdragsgebied van de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn ***I
 Sluiting van de Overeenkomst inzake de veiligheid van de burgerluchtvaart tussen de EU en Japan ***
 Partnerschapsovereenkomst inzake visserij EG/Mauritanië: verlenging van het protocol ***
 Partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij EU/Cookeilanden: verlenging van het protocol voor de tenuitvoerlegging ***
 Kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water ***II
 Europees Jaar van de spoorwegen (2021) ***I
 Machtiging van de Commissie om voor de kapitaalverhoging van het Europees Investeringsfonds te stemmen ***I
 Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 10/2020: Verhoging van betalingskredieten en andere aanpassingen van de uitgaven en ontvangsten
 Geen bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: officiële controles aan de grenscontrolepost waar goederen de Unie verlaten en bepaalde bepalingen inzake doorvoer en overlading
 Geen bezwaar tegen een uitvoeringshandeling: de stofgroep 4-(1,1,3,3-tetramethylbutyl)fenol, geëthoxyleerd
 Geen bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: identificatiemerk dat voor bepaalde producten van dierlijke oorsprong moet worden gebruikt in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland
 Geen bezwaar tegen een uitvoeringsmaatregel: International Accounting Standard 39 en International Financial Reporting Standards 4, 7, 9 en 16
 Geen bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: termijnen voor de indiening van summiere aangiften bij binnenbrengen en aangiften vóór vertrek bij vervoer over zee van en naar het Verenigd Koninkrijk, alsmede de Kanaaleilanden en het eiland Man
 Geen bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: de bijwerking 2020 van de in de technische reguleringsnormen voor het uniforme elektronische verslagleggingsformaat vastgestelde taxonomie

Voordracht van Marek Opiola voor de benoeming tot lid van de Rekenkamer
PDF 113kWORD 41k
Besluit van het Europees Parlement van 15 december 2020 over de voordracht van Marek Opiola voor de benoeming tot lid van de Rekenkamer (C9-0350/2020 – 2020/0806(NLE))
P9_TA(2020)0339A9-0249/2020

(Raadpleging)

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 286, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C9-0350/2020),

–  gezien artikel 129 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0249/2020),

A.  overwegende dat de Raad bij schrijven van 5 november 2020 het Europees Parlement heeft geraadpleegd over de benoeming van Marek Opiola tot lid van de Rekenkamer;

B.  overwegende dat zijn Commissie begrotingscontrole de kwalificaties van de voorgedragen kandidaat heeft onderzocht, met name gelet op de in artikel 286, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vermelde voorwaarden;

C.  overwegende dat deze commissie de kandidaat vervolgens op 7 december 2020 heeft gehoord, waarbij hij een inleidende verklaring heeft afgelegd en daarna de door de leden van de commissie gestelde vragen heeft beantwoord;

1.  brengt negatief advies uit over de voordracht van de Raad voor de benoeming van Marek Opiola tot lid van de Rekenkamer en verzoekt de Raad zijn voordracht in te trekken en een nieuwe voordracht aan het Parlement te doen;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Rekenkamer, de overige instellingen van de Europese Unie en de controle-instellingen van de lidstaten.


Beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen die gelden in het verdragsgebied van de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn ***I
PDF 124kWORD 39k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 december 2020 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen die gelden in het verdragsgebied van de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 520/2007 van de Raad (COM(2020)0308 – C9-0203/2020 – 2020/0139(COD))
P9_TA(2020)0340A9-0231/2020

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2020)0308),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9‑0203/2020),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 2 december 2020(1),

–  gezien artikel 59 en artikel 52, lid 1, van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie visserij (A9‑0231/2020),

1.  stelt onderhavig standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 december 2020 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/... van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen die gelden in het verdragsgebied van de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 520/2007 van de Raad

P9_TC1-COD(2020)0139


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2021/56.)

(1) Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.


Sluiting van de Overeenkomst inzake de veiligheid van de burgerluchtvaart tussen de EU en Japan ***
PDF 113kWORD 41k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 december 2020 over het ontwerp van besluit van de Raad inzake de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Japan inzake de veiligheid van de burgerluchtvaart (09292/2020 – C9-0205/2020 – 2019/0275(NLE))
P9_TA(2020)0341A9-0239/2020

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerp van besluit van de Raad (09292/2020),

–  gezien het ontwerp van Overeenkomst inzake de veiligheid van de burgerluchtvaart tussen de Europese Unie en Japan (15260/2019),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 100, lid 2, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), en lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C9-0205/2020),

–  gezien artikel 105, leden 1 en 4, en artikel 114, lid 7, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie vervoer en toerisme (A9-0239/2020),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Japan.


Partnerschapsovereenkomst inzake visserij EG/Mauritanië: verlenging van het protocol ***
PDF 117kWORD 41k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 december 2020 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Islamitische Republiek Mauritanië over de verlenging van het protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Mauritanië, dat op 15 november 2020 afloopt (11260/20 – C9-0372/2020 – 2020/0274(NLE))
P9_TA(2020)0342A9-0244/2020

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerp van besluit van de Raad (11260/20),

–  gezien de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Islamitische Republiek Mauritanië over de verlenging van het protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Mauritanië, dat op 15 november 2020 afloopt (11315/20),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 43, lid 2, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C9-0372/2020),

–  gezien artikel 105, leden 1 en 4, en artikel 114, lid 7, van zijn Reglement,

–  gezien het advies van de Begrotingscommissie,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie visserij (A9-0244/2020),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Islamitische Republiek Mauritanië.


Partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij EU/Cookeilanden: verlenging van het protocol voor de tenuitvoerlegging ***
PDF 114kWORD 41k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 december 2020 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de regering van de Cookeilanden over een verlenging van het protocol voor de tenuitvoerlegging van de partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij tussen de Europese Unie en de regering van de Cookeilanden (11262/20 – C9-0368/2020 – 2020/0275(NLE))
P9_TA(2020)0343A9-0243/2020

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerp van besluit van de Raad (11262/20),

–  gezien het ontwerp van overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de regering van de Cookeilanden over de verlenging van het protocol voor de tenuitvoerlegging van de partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij tussen de Europese Unie en de regering van de Cookeilanden (11271/20),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 43 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), en artikel 218, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C9-0368/2020),

–  gezien artikel 105, leden 1 en 4, en artikel 114, lid 7, van zijn Reglement,

–  gezien het advies van de Begrotingscommissie,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie visserij (A9‑0243/2020),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Cookeilanden.


Kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water ***II
PDF 126kWORD 43k
Resolutie
Bijlage
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 december 2020 over het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking) (06230/3/2020 – C9-0354/2020 – 2017/0332(COD))
P9_TA(2020)0344A9-0241/2020

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (06230/3/2020 – C9‑0354/2020),

–  gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door de Tsjechische Kamer van Afgevaardigden, het Ierse parlement, de Oostenrijkse Bondsraad en het Britse Lagerhuis, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 juli 2018(1),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 16 mei 2018(2),

–  gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(3) inzake het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2017)0753),

–  gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord,

–  gezien artikel 67 van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A9‑0241/2020),

1.  keurt het standpunt van de Raad in eerste lezing goed;

2.  neemt kennis van de aan deze resolutie gehechte verklaringen van de Commissie;

3.  constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

4.  verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

5.  verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen, nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

6.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE

VERKLARING VAN DE COMMISSIE BETREFFENDE GEDELEGEERDE HANDELINGEN IN DE DRINKWATERRICHTLIJN

De Commissie betreurt het besluit van de twee wetgevers om haar bevoegdheid om de bijlagen van de herziene drinkwaterrichtlijn te wijzigen te beperken tot bijlage III, terwijl de Commissie in haar oorspronkelijke voorstel verzocht had om bevoegdheid om de bijlagen I tot en met IV te wijzigen(4).

De Commissie betreurt het met name dat de twee wetgevers het niet eens werden over een bevoegdheid om bijlage II te wijzigen, hetgeen bijzonder nodig is aangezien de controlevereisten in bijlage II moeten worden aangepast aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

VERKLARING VAN DE COMMISSIE INZAKE DE PROCEDURE VOOR HET VASTSTELLEN VAN UITVOERINGSHANDELINGEN

De Commissie benadrukt dat het tegen de letter en de geest van Verordening (EU) nr. 182/2011(5) indruist om zonder gedegen onderbouwing gebruik te maken van artikel 5, lid 4, tweede alinea, punt b). Een beroep op deze bepaling moet gegrond zijn op een specifieke behoefte om af te wijken van de basisregel die inhoudt dat de Commissie een ontwerpuitvoeringshandeling kan aannemen indien geen advies is uitgebracht. Aangezien het hier gaat om een uitzondering op de algemene regel die is vastgesteld in artikel 5, lid 4, kan een beroep op de tweede alinea, onder b), niet gewoon als “discretionaire bevoegdheid” van de wetgever worden gezien, maar moet het restrictief worden uitgelegd en dus worden gemotiveerd.

(1) PB C 367 van 10.10.2018, blz. 107.
(2) PB C 361 van 5.10.2018, blz. 46.
(3) Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0320.
(4) COM(2017)0753.
(5) PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.


Europees Jaar van de spoorwegen (2021) ***I
PDF 125kWORD 42k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 december 2020 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Jaar van de spoorwegen (2021) (COM(2020)0078 – C9-0076/2020 – 2020/0035(COD))
P9_TA(2020)0345A9-0191/2020

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2020)0078),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 91 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0076/2020),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 16 juli 2020(1),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 14 oktober 2020(2),

–  gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 18 november 2020 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

–  gezien artikel 59 van zijn Reglement,

–  gezien het advies van de Commissie regionale ontwikkeling en het advies van de Commissie cultuur en onderwijs,

–  gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A9-0191/2020),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 december 2020 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2020/... van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Jaar van de spoorwegen (2021)

P9_TC1-COD(2020)0035


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit (EU) 2020/2228.)

(1) PB C 364 van 28.10.2020, blz. 149.
(2) Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.


Machtiging van de Commissie om voor de kapitaalverhoging van het Europees Investeringsfonds te stemmen ***I
PDF 124kWORD 41k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 december 2020 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad waarbij de Commissie wordt gemachtigd om voor de kapitaalverhoging van het Europees Investeringsfonds te stemmen (COM(2020)0774 – C9-0378/2020 – 2020/0343(COD))
P9_TA(2020)0346A9-0253/2020

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2020)0774),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 173, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0378/2020),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

–  gezien artikel 59 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A9-0253/2020),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 december 2020 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2021/... van het Europees Parlement en de Raad waarbij de Commissie wordt gemachtigd om voor een verhoging van het toegestane kapitaal van het Europees Investeringsfonds te stemmen

P9_TC1-COD(2020)0343


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit (EU) 2021/8.)


Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 10/2020: Verhoging van betalingskredieten en andere aanpassingen van de uitgaven en ontvangsten
PDF 125kWORD 43k
Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2020 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 10/2020 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2020 – Verhoging van betalingskredieten overeenkomstig de geactualiseerde ramingen van de uitgaven en andere aanpassingen van de uitgaven en ontvangsten (13643/2020 – C9-0395/2020 – 2020/0298(BUD))
P9_TA(2020)0347A9-0252/2020

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

–  gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012(1), en met name artikel 44,

–  gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2020, definitief vastgesteld op 27 november 2019(2),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(3) (MFK-verordening),

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(4),

–  gezien Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad van 26 mei 2014 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie(5),

–  gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 10/2020, goedgekeurd door de Commissie op 9 oktober 2020 (COM(2020)0962),

–  gezien het standpunt inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 10/2020, op 8 december 2020 vastgesteld door de Raad en op 9 december 2020 toegezonden aan het Europees Parlement (13643/2020 – C9‑0395/2020),

–  gezien artikelen 94 en 96 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A9‑0252/2020),

A.  overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 10/2020 tot doel heeft het niveau van de betalingskredieten te verhogen in overeenstemming met de geactualiseerde raming, rekening houdend met de herschikkingen die zijn voorgesteld in het kader van de “algemene overschrijving” (DEC 16/2020), de ontvangstenzijde aan te passen om rekening te houden met de gevolgen van wisselkoersverschillen en extra geïnde boetes, en verdere, beperktere aanpassingen in de begroting op te nemen met betrekking tot het niveau van de kredieten van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en een aantal gedecentraliseerde agentschappen (ESMA, Eiopa, EBA en ELA);

B.  overwegende dat in het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 10/2020 een verhoging van de betalingskredieten van in totaal 1 569,3 miljoen EUR wordt voorgesteld voor de rubrieken 1a “Concurrentievermogen voor groei en banen”, 1b “Economische, sociale en territoriale samenhang”, 2 “Duurzame groei: natuurlijke hulpbronnen” en 4 “Europa als wereldspeler”;

C.  overwegende dat betalingskredieten ten belope van 93,8 miljoen EUR zullen bijdragen tot het nakomen van de verplichtingen van de leninggarantiefaciliteit van Cosme ter ondersteuning van kleine en middelgrote ondernemingen die getroffen zijn door de economische gevolgen van de COVID‑19-crisis;

D.  overwegende dat 750 miljoen EUR aan extra betalingskredieten in het kader van het Elfpo met name zal worden gebruikt voor de financiering van forfaitaire betalingen ter ondersteuning van landbouwers en kleine en middelgrote landbouwbedrijven die getroffen zijn door de COVID-19-crisis;

E.  overwegende dat betalingskredieten ten belope van 586 miljoen EUR zullen dienen ter ondersteuning van de wereldwijde EU-respons om partnerlanden te helpen via het instrument voor pretoetredingssteun (IPA II), het Europees nabuurschapsinstrument (ENI) en het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI);

F.  overwegende dat bij de zorgvuldige evaluatie van de begrotingsuitvoering van de gedecentraliseerde agentschappen besparingen zijn vastgesteld die bijdragen tot een verlaging van de betalingskredieten met 9,1 miljoen EUR;

G.  overwegende dat geldboeten en dwangsommen voor een bedrag van 128 miljoen EUR die tot eind september 2020 zijn geïnd, hebben bijgedragen tot een verlaging van eigenmiddelenbijdragen van de lidstaten aan de begroting van de Unie;

H.  overwegende dat het algemene voorgestelde effect van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 10/2020 aan de ontvangstenzijde een daling is van de overige ontvangsten met 588 miljoen EUR, gecompenseerd door een overeenkomstige verhoging van de bni‑bijdragen;

1.  neemt kennis van het door de Commissie ingediende ontwerp van gewijzigde begroting nr. 10/2020, dat in het kader van de COVID-19-crisis bedoeld is om 1 569,3 miljoen EUR aan extra betalingskredieten beschikbaar te stellen, waarbij rekening is gehouden met de herschikkingen die zijn voorgesteld in de “algemene overschrijving”, om de ontvangstenzijde aan te passen en om verdere, beperktere aanpassingen in de begroting op te nemen;

2.  keurt het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 10/2020 goed;

3.  verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de gewijzigde begroting nr. 9/2020 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

4.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen.

(1) PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.
(2) PB L 57 van 27.2.2020.
(3) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.
(4) PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.
(5) PB L 168 van 7.6.2014, blz. 105.


Geen bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: officiële controles aan de grenscontrolepost waar goederen de Unie verlaten en bepaalde bepalingen inzake doorvoer en overlading
PDF 122kWORD 43k
Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie van 29 oktober 2020 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2124 wat betreft de officiële controles aan de grenscontrolepost waar goederen de Unie verlaten en bepaalde bepalingen inzake doorvoer en overlading (C(2020)07418 – 2020/2855(DEA))
P9_TA(2020)0348B9-0420/2020

Het Europees Parlement,

–  gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie van 29 oktober 2020 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2124 wat betreft de officiële controles aan de grenscontrolepost waar goederen de Unie verlaten en bepaalde bepalingen inzake doorvoer en overlading (C(2020)07418),

–  gezien het schrijven van de Commissie van 6 november 2020, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren dat het geen bezwaar zal maken tegen de gedelegeerde verordening,

–  gezien de brief van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid van 2 december 2020 aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters,

–  gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles)(1), en met name artikel 51, lid 1, punten b) en d), en artikel 144, lid 6,

–  gezien artikel 111, lid 6, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling voor een besluit van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

–  gezien er geen bezwaar werd gemaakt binnen de in artikel 111, lid 6, derde en vierde streepjes, van zijn Reglement gestelde termijn, die op 15 december 2020 verstreek,

A.  overwegende dat Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2124 van de Commissie(2) regels vaststelt voor de uitvoering van officiële controles door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten(3) van zendingen van dieren en goederen bij doorvoer, overlading en verder vervoer door de Unie;

B.  overwegende dat de Commissie krachtens artikel 51, lid 1, punten b) en d), van Verordening (EU) 2017/625 gemachtigd is gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende voorschriften houdende de termijnen en regelingen voor de uitvoering van documentencontroles en, indien noodzakelijk, overeenstemmingscontroles en materiële controles van categorieën dieren en goederen waarop de in artikel 47, lid 1, van die verordening bedoelde officiële controles van toepassing zijn en die de Unie uit een derde land binnenkomen over zee of door de lucht, wanneer die goederen of dieren uit een vaartuig of vliegtuig worden gehaald en onder douanetoezicht naar een ander vaartuig of vliegtuig in dezelfde haven of op dezelfde luchthaven worden overgebracht met het oog op verder vervoer (“overgeladen zendingen”), alsook betreffende voorschriften om de gevallen vast te stellen waarin en de voorwaarden waaronder de doorvoer van zendingen van de in artikel 47, lid 1, van deze verordening bedoelde categorieën dieren en goederen kan worden toegestaan en waarin bepaalde officiële controles van dergelijke zendingen aan grenscontroleposten moeten worden uitgevoerd, met inbegrip van de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder goederen in speciaal erkende douane-entrepots of in vrije zones moeten worden opgeslagen;

C.  overwegende dat de Commissie het Parlement de gedelegeerde handeling op 29 oktober 2020 heeft doen toekomen, en dat op die datum de periode van twee maanden begon voor het Parlement om de tekst te bestuderen en, in voorkomend geval, bezwaar tegen die gedelegeerde handeling te maken;

D.  overwegende, onder andere, dat de gedelegeerde handeling voor flexibiliteit zorgt ten aanzien van het beheer van officiële controles van zendingen door Groot-Brittannië van een lidstaat naar Ierland en vice versa (“landbrug”), in concreto in de vorm van het gebruik van nationale informatiebeheersystemen, en dus bijdraagt tot geringere administratieve lasten voor de betrokken lidstaat;

E.  overwegende dat de gedelegeerde handeling zo snel mogelijk in werking moet treden en van toepassing moet zijn vanaf 1 januari 2021, teneinde ervoor te zorgen dat de maatregelen in de verordening in kwestie na afloop van de overgangstermijn als bedoeld in het Akkoord over de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie op 31 december 2020 daadwerkelijk kunnen worden getroffen;

1.  verklaart geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1.
(2) Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2124 van de Commissie van 10 oktober 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft voorschriften voor officiële controles van zendingen van dieren en goederen bij doorvoer, overlading en verder vervoer door de Unie, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 798/2008, (EG) nr. 1251/2008, (EG) nr. 119/2009, (EU) nr. 206/2010, (EU) nr. 605/2010, (EU) nr. 142/2011 en (EU) nr. 28/2012 van de Commissie, Uitvoeringsverordening (EU) 2016/759 van de Commissie, en Beschikking 2007/777/EG van de Commissie (PB L 321 van 12.12.2019, blz. 73).
(3) Overeenkomstig het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 5, lid 4, van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland, in samenhang met bijlage 2 bij dat protocol, is deze verordening van toepassing op en in het Verenigd Koninkrijk ten aanzien van Noord-Ierland.


Geen bezwaar tegen een uitvoeringshandeling: de stofgroep 4-(1,1,3,3-tetramethylbutyl)fenol, geëthoxyleerd
PDF 123kWORD 43k
Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen het ontwerp van verordening van de Commissie tot wijziging van bijlage XIV bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de stofgroep 4-(1,1,3,3-tetramethylbutyl)fenol, geëthoxyleerd (die duidelijk gedefinieerde stoffen en UVCB-stoffen, polymeren en homologen omvat) (D070073/02 – 2020/2898(RPS))
P9_TA(2020)0349B9-0408/2020

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerp van verordening van de Commissie tot wijziging van bijlage XIV bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de stofgroep 4-(1,1,3,3-tetramethylbutyl)fenol, geëthoxyleerd (die duidelijk gedefinieerde stoffen en UVCB-stoffen, polymeren en homologen omvat) (D070073/02),

–  gezien Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie(1), en met name de artikelen 58 en 131,

–  gezien het advies van 20 november 2020 van het in artikel 133 van bovengenoemde verordening bedoelde comité,

–  gezien de brief van de Commissie van 23 november 2020, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren dat het geen bezwaar zal maken tegen het ontwerp van verordening,

–  gezien de brief van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid van 2 december 2020 aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters,

–  gezien artikel 5 bis, lid 3, van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(2),

–  gezien artikel 112, lid 4, onder d), en artikel 111, lid 6, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling voor een besluit van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

–  gezien er geen bezwaar werd gemaakt binnen de in artikel 111, lid 6, derde en vierde streepjes, van zijn Reglement gestelde termijn, die op 15 december 2020 verstreek,

A.  overwegende dat de stofgroep 4-(1,1,3,3-tetramethylbutyl)fenol, geëthoxyleerd (de “stofgroep”) voldoet aan de criteria zoals vermeld in punt f) van artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en opgenomen is in bijlage XIV bij die verordening; overwegende dat de laatste toepassingsdatum voor de stofgroep 4 juli 2019 was en de “sunset date” op 4 januari 2021 vastgesteld is;

B.  overwegende dat de stofgroep gebruikt wordt voor de productie van kits voor in-vitro diagnose en bij de ontwikkeling van vaccins ter bestrijding van COVID-19, en mogelijkerwijs ook bij de productie van de vaccins in kwestie; overwegende dat het derhalve van het allergrootste belang is dat de stofgroep na 4 januari 2021 voor specifieke doeleinden, voor de diagnose, de behandeling of de preventie van COVID-19 gebruikt kan blijven worden, als buitengewone maatregel ter bescherming van de volksgezondheid;

C.  overwegende dat de Commissie het Parlement haar ontwerpverordening op 27 november 2020 heeft doen toekomen, en dat op die datum de periode begon voor het Parlement om de tekst te bestuderen en, in voorkomend geval, bezwaar tegen die verordening te maken;

D.  overwegende dat de ontwerpverordening van de Commissie onder andere een uitstel introduceert van de laatste toepassingsdatum voor de stofgroep tot 18 maanden na de inwerkingtreding van de bedoelde verordening, teneinde tijd te creëren voor het formuleren van verzoeken om toestemming voor bepaalde toepassingen, en, dienovereenkomstig, ook een uitstel van de “sunset date” voor de stofgroep tot 36 maanden na de inwerkingtreding ervan;

E.  overwegende dat de ontwerpverordening van de Commissie zo snel mogelijk in werking moet treden en met terugwerkende kracht vanaf 4 juli 2019 van toepassing moet zijn om een kloof te vermijden in de periode waarin verzoeken voor toepassingen op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en productie van geneesmiddelen, medische hulpmiddelen of toebehoren voor medische hulpmiddelen, met inbegrip van medische hulpmiddelen voor in-vitro diagnose, met het oog op het gebruik daarvan voor de diagnose, behandeling en/of preventie van COVID-19, alsook gebruik in dit soort medische hulpmiddelen of toebehoren, geldig kunnen worden ingediend zodat het gebruik afgedekt wordt door punt d) van artikel 56, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006;

F.  overwegende dat het onderhavige besluit als buitengewone maatregel geldt voor de bescherming van de volksgezondheid, teneinde ervoor te zorgen dat de stofgroep na 4 januari 2021 voor specifieke doeleinden, voor de diagnose, de behandeling of de preventie van COVID-19 gebruikt kan blijven worden;

1.  verklaart geen bezwaar te maken tegen het ontwerp van verordening van de Commissie;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Commissie en, ter informatie, aan de Raad.

(1) PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.
(2) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.


Geen bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: identificatiemerk dat voor bepaalde producten van dierlijke oorsprong moet worden gebruikt in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland
PDF 120kWORD 42k
Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie van 7 december 2020 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het identificatiemerk dat voor bepaalde producten van dierlijke oorsprong moet worden gebruikt in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland (C(2020)08765 – 2020/2907(DEA))
P9_TA(2020)0350B9-0423/2020

Het Europees Parlement,

–  gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie van 7 december 2020 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het identificatiemerk dat voor bepaalde producten van dierlijke oorsprong moet worden gebruikt in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland (C(2020)08765),

–  gezien het schrijven van de Commissie van 7 december 2020, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren dat het geen bezwaar zal maken tegen de gedelegeerde verordening,

–  gezien het schrijven van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters, van 11 december 2020,

–  gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong(1), en met name artikel 10, lid 1, en artikel 11 bis, lid 6,

–  gezien artikel 111, lid 6, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling voor een besluit van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

–  gezien er geen bezwaar werd gemaakt binnen de in artikel 111, lid 6, derde en vierde streepjes, van zijn Reglement gestelde termijn, die op 15 december 2020 verstreek,

A.  overwegende dat bij Verordening (EG) nr. 853/2004 voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven specifieke hygiënevoorschriften zijn vastgesteld voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong, en dat met name in bijlage II bij deze verordening voorschriften zijn vastgesteld betreffende het identificatiemerk dat door exploitanten van levensmiddelenbedrijven moet worden aangebracht op producten van dierlijke oorsprong, met inbegrip van voorschriften betreffende de door de lidstaten en derde landen te gebruiken landcodes;

B.  overwegende dat overeenkomstig het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (het terugtrekkingsakkoord), en met name artikel 5, lid 4, van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland, in samenhang met bijlage 2 bij dat protocol, Verordening (EG) nr. 853/2004 alsook de daarop gebaseerde handelingen van de Commissie na het einde van de overgangsperiode van toepassing zijn op en in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland; overwegende dat het daarom noodzakelijk is de voorschriften van bijlage II bij die verordening betreffende het identificatiemerk dat in het Verenigd Koninkrijk moet worden gebruikt met betrekking tot Noord-Ierland te wijzigen;

C.  overwegende dat de Commissie het Parlement de gedelegeerde verordening op 7 december 2020 heeft doen toekomen, en dat op die datum de periode van twee maanden begon voor het Parlement om de tekst te bestuderen en, in voorkomend geval, bezwaar tegen die gedelegeerde verordening te maken;

D.  overwegende dat de gedelegeerde verordening een aanpassing inhoudt van het identificatiemerk dat moet worden aangebracht op producten van dierlijke oorsprong die zijn geproduceerd in Noord-Ierland;

E.  overwegende dat de gedelegeerde verordening met ingang van 1 januari 2021 van toepassing moet zijn om te waarborgen dat de maatregelen van de verordening in werking treden na het einde van de overgangsperiode waarin is voorzien in het terugtrekkingsakkoord, op 31 december 2020;

1.  verklaart geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.


Geen bezwaar tegen een uitvoeringsmaatregel: International Accounting Standard 39 en International Financial Reporting Standards 4, 7, 9 en 16
PDF 120kWORD 43k
Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen het ontwerp van verordening van de Commissie houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Accounting Standard 39 en International Financial Reporting Standards 4, 7, 9 en 16 betreft (D069602/01 – 2020/2851(RPS))
P9_TA(2020)0351B9-0406/2020

Het Europees Parlement,

–  gezien de ontwerpverordening van de Commissie (D069602/01),

–  gezien Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen(1), en met name artikel 3, lid 1, daarvan,

–  gezien het advies van 26 oktober 2020 van het in artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1606/2002 bedoelde regelgevende comité voor financiële verslaglegging,

–  gezien de brief van de Commissie van 28 oktober 2020, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren dat het geen bezwaar zal maken tegen de ontwerpverordening,

–  gezien de brief van de Commissie economische en monetaire zaken van 2 december 2020 aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters,

–  gezien artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(2),

–  gezien artikel 112, lid 4, onder d), en artikel 111, lid 6, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling voor een besluit van de Commissie economische en monetaire zaken,

–  gezien er geen bezwaar werd gemaakt binnen de in artikel 111, lid 6, derde en vierde streepjes, van zijn Reglement gestelde termijn, die op 15 december 2020 verstreek,

A.  overwegende dat de International Accounting Standards Board (IASB) op 27 augustus 2020 wijzigingen heeft aangebracht aan International Accounting Standard (IAS) 39 en aan International Financial Reporting Standards (IFRS) 4, 7, 9 en 16; overwegende dat deze wijzigingen tot doel hebben de onzekerheid te verlichten die verband houdt met de tweede fase van de vervanging van de interbancaire referentierentetarieven (Interbank Offered Rate of IBOR); overwegende dat de voorgestelde wijzigingen bedoeld zijn ter ondervanging van de gevolgen op het vlak van financiële rapportage van de huidige vervanging van de rentereferentie voor wijzigingen van financiële instrumenten (waardeveranderingen) en afdekkingstransacties (hedge accounting), ter verhindering van ongewenste boekhoudkundige gevolgen voor de waardering (of verwijdering uit de balans) van financiële instrumenten en leasecontracten, en ter voorkoming van de onderbreking van afdekkingsrelaties als gevolg van een door de regelgeving gestuurde vervanging van de referentierentevoeten; overwegende dat het zonder de voorgestelde wijzigingen kan zijn dat bedrijven onmiddellijk waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening moeten opnemen of afdekkingsrelaties moeten onderbreken, zelfs zonder hun risicobeheerstrategie te hebben gewijzigd; overwegende dat de Commissie de IASB ertoe heeft aangespoord de voorgestelde wijzigingen versneld bekend te maken, zodat de Unie ze tijdig kan goedkeuren;

B.  overwegende dat de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) de Commissie op 14 september 2020 een positief advies inzake goedkeuring heeft doen toekomen;

C.  overwegende dat de Commissie tot de slotsom is gekomen dat de interpretatie voldoet aan de technische criteria voor goedkeuring als bedoeld in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1606/2002, en stelt dat de voorgestelde wijzigingen onderbreking van de afdekkingsrelaties ten gevolg van onzekerheden in verband met de IBOR‑transitie voorkomen, zodat jaarrekeningen overeenkomstig IFRS een juist beeld kunnen geven van de impact van risicobeheer en ongewenste volatiliteit bij winst en verlies kunnen vermijden;

D.  overwegende dat de IASB de ingangsdatum van de wijzigingen heeft vastgesteld op 1 januari 2021, en dat eerdere toepassing is toegestaan; overwegende dat financiële instellingen die zich aan de IFRS- en IAS-regels moeten houden, voor hun jaarrekening 2020 geen gebruik kunnen maken van de behandeling als bedoeld in de voorgestelde wijzigingen voordat deze zijn goedgekeurd en bekendgemaakt; overwegende dat indien ondernemingen in de Unie geen gebruik kunnen maken van de wijzigingen in kwestie, zij zich in een nadelige positie bevinden ten opzichte van hun concurrenten in andere jurisdicties; overwegende dat de voorgestelde wijzigingen dan ook vóór eind december 2020 moeten worden goedgekeurd en bekendgemaakt, zodat ze kunnen worden toegepast voor boekjaren die op, na of voor 1 januari 2021 beginnen;

1.  verklaart geen bezwaar te maken tegen de ontwerpverordening van de Commissie;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Commissie en, ter informatie, aan de Raad.

(1) PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.
(2) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.


Geen bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: termijnen voor de indiening van summiere aangiften bij binnenbrengen en aangiften vóór vertrek bij vervoer over zee van en naar het Verenigd Koninkrijk, alsmede de Kanaaleilanden en het eiland Man
PDF 120kWORD 42k
Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie van 20 november 2020 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 wat betreft de termijnen voor de indiening van summiere aangiften bij binnenbrengen en aangiften vóór vertrek bij vervoer over zee van en naar het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, alsmede de Kanaaleilanden en het eiland Man (C(2020)08072 – 2020/2890(DEA))
P9_TA(2020)0352B9-0417/2020

Het Europees Parlement,

–  gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2020)08072),

–  gezien het schrijven van de Commissie van 26 november 2020, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren dat het geen bezwaar zal maken tegen de gedelegeerde verordening,

–  gezien het schrijven van de Commissie interne markt en consumentenbescherming aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters van 2 december 2020,

–  gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot invoering van het douanewetboek van de Unie(1), en met name artikel 131, onder b), artikel 265, onder a), en artikel 284, lid 5,

–  gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie(2),

–  gezien artikel 111, lid 6, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling voor een besluit van de Commissie interne markt en consumentenbescherming,

–  gezien er geen bezwaar werd gemaakt binnen de in artikel 111, lid 6, derde en vierde streepjes, van zijn Reglement gestelde termijn, die op 15 december 2020 verstreek,

A.  overwegende dat in de gedelegeerde verordening de termijnen worden vastgesteld waarbinnen marktdeelnemers de douaneautoriteiten van de lidstaten bepaalde veiligheidsgegevens moeten verstrekken over goederenbewegingen over zee met oorsprong of bestemming in het Verenigd Koninkrijk;

B.  overwegende dat de onderhandelingen over een toekomstige handelsovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk op de datum van goedkeuring van de gedelegeerde verordening geen overeenkomst hebben opgeleverd om af te zien van de verplichting om de geavanceerde veiligheidsgegevens te verstrekken over goederen die moeten worden vervoerd over zee en die hun oorsprong of bestemming hebben in het Verenigd Koninkrijk;

C.  overwegende dat de Commissie op 19 december 2018(3) een maatregel heeft vastgesteld met hetzelfde doel als de gedelegeerde verordening om zich voor te bereiden op een mogelijke situatie waarin er geen akkoord was over de ordelijke terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie, hoewel de sluiting van een terugtrekkingsakkoord deze tekst overbodig heeft gemaakt;

D.  overwegende dat de gedelegeerde verordening zo spoedige mogelijk in werking moet treden om de vlotte dagelijkse werking van de douanediensten en de marktdeelnemers na afloop van de overgangsperiode te waarborgen;

1.  verklaart geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1.
(2) PB L 343 van 29.12.2015, blz. 1.
(3) Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/334 van de Commissie van 19 december 2018 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 wat betreft de termijnen voor de indiening van summiere aangiften bij binnenbrengen en aangiften vóór vertrek bij vervoer over zee van en naar het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, alsmede de Kanaaleilanden en het eiland Man (PB L 60 van 28.2.2019, blz. 1).


Geen bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: de bijwerking 2020 van de in de technische reguleringsnormen voor het uniforme elektronische verslagleggingsformaat vastgestelde taxonomie
PDF 120kWORD 44k
Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie van 6 november 2020 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/815 wat betreft de bijwerking 2020 van de in de technische reguleringsnormen voor het uniforme elektronische verslagleggingsformaat vastgestelde taxonomie (C(2020)7523 – 2020/2865(DEA))
P9_TA(2020)0353B9-0418/2020

Het Europees Parlement,

–  gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2020)7523),

–  gezien het schrijven van de Commissie van 18 november 2020, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren dat het geen bezwaar zal maken tegen de gedelegeerde verordening,

–  gezien de brief van de Commissie juridische zaken van 4 december 2020 aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters,

–  gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG(1), met name artikel 4, lid 7,

–  gezien Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie(2), en met name artikel 13, lid 2,

–  gezien het ontwerp van technische reguleringsnormen dat de Europese Autoriteit voor effecten en markten op 18 juni 2020 aan de Commissie heeft doen toekomen,

–  gezien artikel 111, lid 6, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling voor een besluit van de Commissie juridische zaken,

–  gezien er geen bezwaar werd gemaakt binnen de in artikel 111, lid 6, derde en vierde streepjes, van zijn Reglement gestelde termijn, die op 15 december 2020 verstreek,

A.  overwegende dat Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/815 van de Commissie het uniforme elektronische verslagleggingsformaat, zoals bedoeld in artikel 4, lid 7, van Richtlijn 2004/109/EG, preciseert dat moet worden gebruikt voor de opstelling van jaarlijkse financiële verslagen door uitgevende instellingen;

B.  overwegende dat de basistaxonomie die voor het uniforme elektronische verslagleggingsformaat moet worden gebruikt, stoelt op en een uitbreiding vormt van de taxonomie van de internationale standaard voor financiële verslaglegging (IFRS); overwegende dat de IFRS-stichting elk jaar een bijwerking van de IFRS-taxonomie presenteert, teneinde rekening te houden met - onder andere - de publicatie van nieuwe, respectievelijk de wijziging van bestaande internationale standaarden voor financiële verslaglegging, de analyse van informatie die in de regel in de praktijk wordt doorgegeven, alsmede de verbeteringen die aan de algemene inhoud van deze taxonomie of aan de gebruikte technologie moeten worden aangebracht;

C.  overwegende dat de gedelegeerde verordening van de Commissie van 6 november 2020 erin voorziet dat deze van toepassing zal zijn op de jaarlijkse financiële verslagen met financiële overzichten betreffende de boekjaren die beginnen op 1 januari 2021 of na die datum; overwegende dat de uitgevende instellingen gemachtigd zullen worden de in de bedoelde verordening gepreciseerde taxonomie te gebruiken vanaf de boekjaren die beginnen op 1 januari 2020 of na die datum;

D.  overwegende dat het Parlement en de Raad vanaf de datum van kennisgeving van de gedelegeerde handeling over een termijn van drie maanden beschikken om tegen de handeling in kwestie bezwaar te maken;

E.  overwegende dat de Commissie op 6 november 2020 kennis heeft gegeven van de gedelegeerde handeling en dat de termijn van drie maanden voor het Parlement en de Raad om eventuele bezwaren kenbaar te maken, verstrijkt na 1 januari 2021, dat wil zeggen de in de gedelegeerde handeling voorziene datum van de inwerkingtreding daarvan;

F.  overwegende dat er geen elementen zijn die een bezwaar tegen de gedelegeerde handeling in kwestie rechtvaardigen;

1.  verklaart geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38.
(2) PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.

Juridische mededeling - Privacybeleid