Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid: werkgelegenheids- en sociale aspecten van de jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2021 (2020/2244(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie van 17 september 2020 over de jaarlijkse strategie voor duurzame groei voor 2021 (COM(2020)0575),
– gezien het voorstel van de Commissie van 18 november 2020 voor een gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid van de Commissie en de Raad (COM(2020)0744),
– gezien de Economic Outlook van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), jaargang 2020, nummer 2 van 1 december 2020,
– gezien het Global Wage Report 2020-2021 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) van 2 december 2020 over lonen en minimumlonen tijdens de COVID-19-pandemie en de ILO-monitors “COVID-19 and the world of work”,
– gezien zijn resolutie van 19 januari 2017 over een Europese pijler van sociale rechten(1),
– gezien de mededeling van de Commissie van 14 januari 2020, getiteld “Een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities” (COM(2020)0014),
– gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN,
– gezien de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN (SDG’s van de VN), met name de doelstellingen 1, 3, 4, 5, 8, 10 en 13,
– gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (COM(2019)0640),
– gezien de mededeling van de Commissie van 27 mei 2020, getiteld “Het moment van Europa: herstel en voorbereiding voor de volgende generatie” (COM(2020)0456),
– gezien de faciliteit voor herstel en veerkracht,
– gezien de mededeling van de Commissie van 27 mei 2020, getiteld “De EU-begroting als drijvende kracht achter het herstelplan voor Europa” (COM(2020)0442),
– gezien zijn resolutie van 16 november 2017 over de bestrijding van ongelijkheid als hefboom om het scheppen van banen en groei te stimuleren(2),
– gezien de mededeling van de Commissie van 27 mei 2020, getiteld “Aangepast werkprogramma van de Commissie voor 2020” (COM(2020)0440),
– gezien het voorstel van de Commissie van 28 mei 2020 voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een herstelinstrument voor de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel in de nasleep van de COVID-19-pandemie (COM(2020)0441),
– gezien de mededeling van de Commissie van 1 juli 2020 over een Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht (COM(2020)0274),
– gezien de mededeling van de Commissie van 19 februari 2020, getiteld “De digitale toekomst van Europa vormgeven” (COM(2020)0067),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 1 juli 2020 bij het voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake “Een brug naar banen – versterking van de jongerengarantie” (SWD(2020)0124),
– gezien zijn standpunt van 10 juli 2020 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten(3),
– gezien zijn standpunt van 8 juli 2020 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wat de middelen voor de specifieke toewijzing voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief betreft(4),
– gezien de Europese economische prognose van de Europese Commissie van voorjaar 2020, gepubliceerd op 6 mei 2020,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 september 2020 over fatsoenlijke minimumlonen in heel Europa(5),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 16 juli 2020 over het herstelplan voor Europa en het meerjarig financieel kader 2021-2027(6),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over gemeenschappelijke minimumnormen op het gebied van de werkloosheidsverzekering — Een concrete stap naar de effectieve omzetting van de Europese pijler van sociale rechten d.d. 11 december 2019(7),
– gezien de studie van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) van 24 juni 2020, getiteld “COVID-19: Policy responses across Europe”,
– gezien de politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie 2019-2024, getiteld “Een Unie die de lat hoger legt”, gepresenteerd door Commissievoorzitter Ursula von der Leyen op 9 oktober 2019,
– gezien de Europese pijler van sociale rechten (EPSR), die op 17 november 2017 werd afgekondigd door de Raad, de Commissie en het Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie van 10 maart 2020, getiteld “Een nieuwe industriestrategie voor Europa” (COM(2020)0102),
– gezien de studie van de OESO van 15 juni 2018, getiteld “A Broken Social Elevator? How to Promote Social Mobility”,
– gezien Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad(8),
– gezien zijn resolutie van 26 mei 2016 over armoede: een genderperspectief(9),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 september 2018 over de digitale genderkloof(10),
– gezien de Zesde Europese enquête naar de arbeidsomstandigheden – overzichtsverslag (update 2017) van Eurofound,
– gezien het gezamenlijke verslag van de Commissie en Eurofound, getiteld “How computerisation is transforming jobs: evidence from Eurofound’s European Working Conditions Survey”, dat in 2019 werd gepubliceerd,
– gezien de studie van de afdeling Wetenschappelijke Toekomstverkenningen (STOA) van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement (EPRS) van 31 maart 2020, getiteld “Rethinking education in the digital age”,
– gezien zijn resolutie van 15 november 2018 over de zorgdiensten in de EU ter bevordering van gendergelijkheid(11),
– gezien de mededeling van de Commissie van 2 juni 2016 over een Europese agenda voor de deeleconomie (COM(2016)0356),
– gezien zijn resolutie van 11 september 2018 over trajecten voor de re-integratie van werknemers die herstellen van letsel of ziekte in een hoogwaardige baan(12),
– gezien het debat met vertegenwoordigers van de nationale parlementen over de prioriteiten van het Europees Semester 2021,
– gezien zijn resolutie van 17 december 2020 over een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities(13),
– gezien het verslag van de Europese Commissie en de OESO van 19 november 2020, getiteld “Health at a Glance: Europe 2020 - State of Health in the EU cycle”,
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 20 februari 2013, getiteld “Investing in Health” (SWD(2013)0043),
– gezien de mededeling van de Commissie van 4 april 2014 met betrekking tot doeltreffende, toegankelijke en veerkrachtige gezondheidsstelsels (COM(2014)0215),
– gezien het advies van het panel van deskundigen voor het verstrekken van advies over doeltreffende manieren om te investeren in gezondheid van de Europese Commissie van 25 november 2020 inzake de organisatie van een veerkrachtige gezondheidszorg en maatschappelijke zorg na de COVID-19-pandemie,
– gezien de conclusies van de Raad van 17 oktober 2019 over de economie van het welzijn,
– gezien artikel 54 van zijn Reglement,
– gezien de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie cultuur en onderwijs,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A9-0026/2021),
A. overwegende dat uit een eerste raming door Eurostat van de jaarlijkse groei in 2020(14) blijkt dat het bbp in de eurozone met 6,8 % is gedaald en dat het bbp in de hele EU met 6,4 % is gedaald; overwegende dat volgens de economische winterprognose 2020 van de Europese Commissie het bbp van de EU in 2021 een lichte stijging van 1,4 % zal vertonen en het bbp van de eurozone met 1,2 % zal stijgen, waarmee de economische output van de EU tegen 2022 ternauwernood het niveau van voor de crisis zal bereiken; overwegende dat de groei van de particuliere consumptie in 2022 naar verwachting bescheiden zal zijn, voornamelijk door de aanhoudende onzekerheid over de ontwikkeling van de werkgelegenheid en inkomens, waardoor veel mensen uit voorzorg zullen sparen; overwegende dat de kapitaaluitgaven naar verwachting een opleving zullen vertonen door accommoderende monetaire beleidsmaatregelen, toegenomen overheidsinvesteringen en gerichte overheidssteunregelingen voor bedrijven; overwegende dat in de jaarlijkse strategie voor duurzame groei (ASGS) geen rekening is gehouden met een mogelijke derde golf (of nog meer golven) in de verspreiding van COVID-19, waardoor de economische en maatschappelijke crisis verder zou kunnen verslechteren;
B. overwegende dat de EU-fondsen en -programma’s zoals voorzien in het meerjarig financieel kader (MFK) 2014-2020 in een aantal lidstaten nog niet ten volle worden benut of ten uitvoer worden gelegd; overwegende dat de financiering voor het herstelinstrument NextGenerationEU (NGEU), en met name de financiering voor de faciliteit voor herstel en veerkracht (RRF), pas beschikbaar zal zijn na de ratificatie door de lidstaten van Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad(15);
C. overwegende dat de EU-instellingen herhaaldelijk hebben gewezen op de noodzaak van maatregelen om ongelijkheden op het gebied van gezondheid aan te pakken en de volksgezondheid tijdens de huidige economische recessie te beschermen(16);
D. overwegende dat de COVID-19-uitbraak de positieve trend op het gebied van de werkgelegenheid waarvan de afgelopen zes jaar in de EU-27 sprake was, heeft omgebogen en dat aan het einde van het tweede kwartaal van 2020 ongeveer 6,1 miljoen mensen hun baan hadden verloren en dat de werkgelegenheid over het hele jaar 2020 naar verwachting met 4,5 % zou dalen(17); overwegende dat volgens Eurostat in 2019, vóór de pandemie, 8,5 % van de EU-bevolking onder de 60 jaar deel uitmaakte van huishoudens waarin de volwassenen in het jaar ervoor minder dan 20 % van de maximale wekelijkse arbeidstijd werkten en als werkenden in een zorgwekkende armoedesituatie verkeerden(18); overwegende dat onzeker werk nog altijd een punt van zorg is vanwege de negatieve effecten ervan voor arbeidsmarkten; overwegende dat werknemers die hun werk hebben behouden, te maken hebben gekregen met een aanzienlijke vermindering van het aantal gewerkte uren en dus ook met inkomensverlies, en overwegende dat deze ontwikkeling het grootste effect heeft op werknemers die tot kwetsbare groepen behoren; overwegende dat er in een nog te publiceren verslag van Eurofound op wordt gewezen dat de daling van het aantal werkende personen in de EU-27 tijdens de eerste golf van de pandemie eerder het gevolg was van een toenemende inactiviteit dan van een grotere werkloosheid, wat betekent dat de afstand tot de arbeidsmarkt groter is geworden, hetgeen een zorgwekkende ontwikkeling is(19);
E. overwegende dat het gemiddeld aantal gewerkte uren naar verwachting sneller zal toenemen dan het aantal werkenden en dat de werkgelegenheid wellicht verder zal dalen als regelingen voor werktijdverkorting worden stopgezet; overwegende dat het elders inzetten van werknemers gewoonlijk een langdurig proces is en dat de werkgelegenheid daarom naar verwachting in 2021 enigszins zal dalen; overwegende dat het werkloosheidspercentage in de EU, ondanks de verwachte economische opleving volgend jaar, naar verwachting zal toenemen van 7,7 % in 2020 tot 8,6 % in 2021, en vervolgens naar verwachting zal dalen tot 8,0 % in 2022, waarbij er verschillen tussen de lidstaten zullen blijven bestaan(20);
F. overwegende dat investeringen die kunnen leiden tot een hogere totale factorproductiviteit moeten worden verwelkomd in het licht van de tot nu toe behaalde gemengde resultaten, waaronder het ook reeds vóór de pandemie trage economische herstel en de toename van onzekere vormen van arbeid; overwegende dat de gelijktijdige groene en digitale transitie belangrijke gevolgen voor de werkgelegenheid zal hebben die per sector, regio en soort werknemer zullen verschillen; overwegende dat dit tot nieuwe kansen zal leiden, maar in heel wat regio’s en industriële sectoren ook tot grote sociaaleconomische uitdagingen; overwegende dat de EU behoefte heeft aan een gemeenschappelijke strategie voor de begeleiding van werknemers en ondernemingen om ervoor te zorgen dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten; overwegende dat de COVID-19-crisis deze effecten heeft versterkt, wat met name tot uiting komt in de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, en dat de COVID-19-crisis waarschijnlijk ook gevolgen zal hebben voor de vraag naar scholing, om- en bijscholing; overwegende dat de uitbraak van COVID-19 tot aanzienlijke veranderingen op de arbeidsmarkt heeft geleid, in die zin dat meer dan een derde van de werknemers in de EU vanuit huis moest gaan werken(21); overwegende dat het recht op onbereikbaarheid een essentieel uitgangspunt moet zijn, hetgeen inhoudt dat werknemers het recht moeten hebben om buiten werktijd geen werkgerelateerde taken te verrichten en niet via elektronische weg met het werk te communiceren, om op die manier een goede balans tussen werk en privéleven te realiseren;
G. overwegende dat er vóór COVID-19 weliswaar sprake was van verschillen tussen de lidstaten, maar dat de economische trends in de jaarlijkse evaluaties in het kader van het Europees Semester over het algemeen als positief werden beoordeeld; overwegende dat uit gegevens blijkt dat er nog altijd ongelijkheden zijn tussen personen en tussen en binnen staten en regio’s en dat deze ongelijkheden zelfs toenemen; overwegende dat de diverse ongelijkheden moeten worden aangepakt door middel van een intersectionele benadering, om gelijke kansen en een waardig leven voor alle groepen in de samenleving te waarborgen; overwegende dat bepaalde regio’s die meer problemen hebben bij het koolstofvrij maken van hun industrieën financiële steun zullen krijgen, bijvoorbeeld uit het Fonds voor een rechtvaardige transitie, maar dat andere regio’s die te sterk afhankelijk zijn van toerisme en aanverwante vormen van dienstverlening niet in aanmerking komen voor specifieke transitiemiddelen, ondanks het feit dat enkele van deze regio’s behoren tot de regio’s met de hoogste werkloosheidspercentages; overwegende dat er tussen de lidstaten grote verschillen zijn als het gaat om de steun die door de overheid in verband met de COVID-19-pandemie aan werknemers en bedrijven wordt verstrekt; overwegende dat wereldwijde uitdagingen zoals digitalisering en de strijd tegen klimaatverandering zich ongeacht de COVID-19-crisis zullen doen blijven gelden en vragen om een eerlijke transitie, zodat niemand achterblijft;
H. overwegende dat de COVID-19-crisis de loonongelijkheid in de wereld heeft doen toenemen en dat de loonongelijkheid slechts ten dele wordt gecompenseerd door overheidssteun en beleidsmaatregelen op het gebied van minimumlonen, waardoor veel mensen in grote onzekerheid leven en te weinig bescherming genieten; overwegende dat laagbetaalde werknemers, een groep waar naar verhouding veel vrouwen en jongeren deel van uitmaken, het zwaarst getroffen worden door de sociaaleconomische gevolgen van de crisis en de met de crisis gepaard gaande toename van ongelijkheid, terwijl er bij deze groep sowieso al vaak sprake is van een wankel evenwicht tussen werk en privéleven;
I. overwegende dat de socialebeschermingsstelsels, die van lidstaat tot lidstaat verschillen, zwaar op de proef worden gesteld om de sociale gevolgen van de crisis te verzachten en iedereen fatsoenlijke levensomstandigheden en toegang tot essentiële diensten zoals gezondheidszorg, onderwijs en huisvesting te verschaffen; overwegende dat de kosten van huisvesting en kinderopvang huishoudens in armoede kunnen doen vervallen, en overwegende dat het belangrijk is om hier rekening mee te houden bij het meten van de armoede onder werkenden en bij inspanningen om de kosten van huisvesting op te nemen in standaardindicatoren voor sociale verslaglegging; overwegende dat 9,6 % van de bevolking van de EU-27 in 2018 deel uitmaakte van huishoudens die 40 % of meer van hun beschikbaar inkomen aan huisvesting besteedden, maar dat dit percentage van lidstaat tot lidstaat aanzienlijk verschilde; overwegende dat de armoede onder werkenden in de EU sinds de economische en financiële crisis van 2008 is toegenomen en dat naar schatting 10 % van de werknemers in de EU het risico loopt in armoede te vervallen(22);
J. overwegende dat de jeugdwerkloosheid als gevolg van de COVID-19-crisis is toegenomen en in september 2020 op 17,1 % lag en naar verwachting nog verder zal stijgen; overwegende dat 11,6 % van de jongeren tussen 15 en 24 jaar geen onderwijs of opleiding volgt en geen baan heeft (NEET’s)15; overwegende dat de COVID-19-crisis negatieve gevolgen heeft gehad voor de toegang tot onderwijs voor achterstandsgroepen, zoals alleenstaande ouders, gezinnen met lage inkomens en grote gezinnen, omdat zij moeite hebben om de digitale apparatuur te betalen die nodig is voor onderwijs op afstand; overwegende dat de toenemende ongelijkheid tussen generaties gevolgen heeft voor de houdbaarheid van ons stelsel van sociale voorzieningen alsmede voor onze democratische gezondheid; overwegende dat de economische neergang langdurige negatieve gevolgen zal hebben voor de jeugdwerkgelegenheid, en overwegende dat er voor jongeren naar verwachting minder en/of minder goede mogelijkheden zullen zijn op de arbeidsmarkt en dat zij vaker te maken zullen krijgen met slechte arbeidsomstandigheden;
K. overwegende dat vrouwen kwetsbaarder zijn voor veranderingen op de arbeidsmarkt omdat zij vaak zorgtaken verrichten, vaker dan mannen onbetaalde huishoudelijke en zorgtaken verrichten, te maken hebben met discriminatie op grond van zwangerschap en moederschap, de gevolgen ondervinden van gendersegregatie op de arbeidsmarkt en vaker onzekere banen hebben; overwegende dat uit een intersectionele evaluatie blijkt dat vrouwen in kwetsbare groepen, zoals jonge vrouwen met kinderen, en met name alleenstaande moeders, Roma-vrouwen en vrouwen met een handicap of een migratieachtergrond, zich vaker in een ongunstiger situatie bevinden(23);
L. overwegende dat de arbeidsparticipatiekloof tussen mannen en vrouwen (11,4 %), de loonkloof tussen mannen en vrouwen (14 %) en de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen (30 %) nog altijd onaanvaardbaar groot zijn; overwegende dat het uit sociaal en economisch oogpunt noodzakelijk is dat de arbeidsparticipatiekloof tussen mannen en vrouwen gedicht wordt, vanwege de implicaties ervan voor het leven van vrouwen, waaronder hun financiële zelfstandigheid en kwaliteit van leven, alsook vanwege de kosten ervan voor de economie, die in 2018 320 miljard EUR bedroegen (2,4 % van het bbp van de EU)(24); overwegende dat het met het oog op duurzame sociale en economische groei en ontwikkeling en de houdbaarheid van de begroting op lange termijn in de EU van groot belang is om de werkgelegenheidskansen voor vrouwen te verbeteren, gelijkheid van beloning te waarborgen, een goed evenwicht tussen werk en privéleven te bevorderen en ervoor te zorgen dat bij de opbouw van pensioenrechten, ook bij mannen, op passende wijze rekening wordt gehouden met de perioden die worden besteed aan de zorg voor kinderen;
M. overwegende dat gemarginaliseerde groepen en personen die lijden onder sociale uitsluiting en armoede meer problemen ondervinden door de COVID-19-pandemie en dat zij naar verhouding zwaar getroffen worden door de door de pandemie veroorzaakte veranderingen op de arbeidsmarkt; overwegende dat de sociaaleconomische indicatoren aangeven dat de Roma nog altijd in zeer slechte omstandigheden verkeren en dat meer dan 80 % van hen verkeert in een situatie van armoede en sociale uitsluiting, dat slechts 43 % van hen betaald werk heeft en dat het percentage NEET’s onder Roma onevenredig hoog is; overwegende dat de Roma bijzonder zwaar getroffen zijn door de COVID-19-crisis, zeker wat betreft de toegang tot onderwijs en opleiding;
N. overwegende dat mensen met een handicap ten gevolge van de pandemie nog minder toegang hebben tot voorzieningen; overwegende dat de digitale kloof, die onder meer tot uitdrukking komt in digitale armoede, lage digitale geletterdheid en problemen met universeel ontwerp, mensen met een handicap verder beperkt bij de uitoefening van hun sociale rechten; overwegende dat uit gegevens van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten blijkt dat kinderen met een handicap aanzienlijke belemmeringen ondervinden bij de toegang tot onderwijs(25);
O. overwegende dat de werkloosheid onder tijdelijke arbeidskrachten tijdens de COVID-19-pandemie is gestegen; overwegende dat een op de vijf werknemers in de EU geen fatsoenlijke baan heeft; overwegende dat arbeidsmarktpolarisatie en atypische arbeidsvormen de komende tien jaar naar verwachting verder zullen toenemen en dat er waarschijnlijk meer hoog en laag gekwalificeerde banen zullen komen(26); overwegende dat technologische veranderingen en het gebruik van artificiële intelligentie de arbeidsmarkt ingrijpend kunnen veranderen; overwegende dat inkomens hierdoor nog verder uit elkaar kunnen gaan lopen; overwegende dat de vraag naar arbeidskrachten altijd het zwakst is geweest als het gaat om banen met een gemiddelde beloning, en dat dit met name zeer zichtbaar was tijdens de periode van recessie en krimp op de arbeidsmarkt tussen 2008 en 2013(27); overwegende dat deze trend wellicht nog zal worden versterkt door de pandemie; overwegende dat laaggeschoold werk altijd onontbeerlijk zal zijn in een samenleving en dat het loon en de omstandigheden voor dergelijk werk fatsoenlijk moeten zijn; overwegende dat de arbeidsmarkt gekenmerkt wordt door een snelle overgang naar een groenere en steeds digitalere omgeving met banen waarvoor nieuwe vaardigheden nodig zijn, en overwegende dat het belangrijk is dat er nagedacht wordt over mogelijkheden voor scholing, omscholing en bijscholing voor werknemers van alle leeftijden; overwegende dat tegelijkertijd ook de arbeidsomstandigheden verbeterd moeten worden en dat er nieuwe hoogwaardige banen gecreëerd moeten worden;
P. overwegende dat duurzame ontwikkeling een kerndoelstelling van de Europese Unie is en dat sociale duurzaamheid een belangrijke voorwaarde is voor een billijke en inclusieve groene, digitale en demografische transitie; overwegende dat de sociale markteconomie gebaseerd is op twee elkaar aanvullende pijlers, namelijk de handhaving van mededingingsregels en krachtige maatregelen op het gebied van sociaal beleid, die tot de totstandbrenging van volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang moeten leiden; overwegende dat duurzame ontwikkeling op drie pijlers berust, te weten de economische pijler, de sociale pijler en de milieupijler; overwegende dat duurzame ontwikkeling onder meer gebaseerd is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang; overwegende dat dit een van de fundamentele doelstellingen van de Europese Unie is, zoals vastgelegd in artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU);
Q. overwegende dat er al voor de COVID-19-crisis aanzienlijke verschillen in gezondheid bestonden, afhankelijk van de sociaaleconomische status; overwegende dat de levensverwachting in de EU niet meer zo snel stijgt of zelfs helemaal niet meer stijgt; overwegende dat de indicatoren voor lichamelijke en geestelijke gezondheid sinds de COVID-19-crisis een verslechtering laten zien, met name bij de kwetsbaarste groepen;
R. overwegende dat de gevolgen van COVID-19 zijn versterkt door reeds bestaande ongelijkheden die de afgelopen tien jaar al verder waren toegenomen; overwegende dat bezuinigingen op overheidsdiensten naar aanleiding van de mondiale financiële crisis ertoe hebben bijgedragen dat de ongelijkheden met betrekking tot gezondheidsbehoeften zijn toegenomen;
S. overwegende dat nieuwe arbeidsvormen in opkomst zijn, zoals telewerken en atypische arbeidsvormen, waardoor de manier van werken aan aanzienlijke veranderingen onderhevig is; overwegende dat er ook nieuwe werkelijkheden zijn ontstaan en dat bestaande ontwikkelingen tijdens perioden van lockdown zijn versterkt, in die zin dat de grenzen tussen werk en privéleven verder zijn vervaagd, er sprake is van een toename van huiselijk geweld en van gezondheidsproblemen bij werknemers, waaronder gezondheidsproblemen die niet rechtstreeks verband houden met de COVID-19-pandemie, zoals spier- en skeletaandoeningen, en psychische problemen, alsook problemen bij het realiseren van een goed evenwicht tussen werk en privéleven binnen nieuwe arbeidspatronen, waarbij het werk vaak ook nog eens gecombineerd moet worden met zorgtaken en/of thuisonderwijs;
T. overwegende dat de pandemie de ongelijkheden op sociaal en gezondheidsgebied heeft vergroot(28), wat door allerlei groepen wordt ondervonden, waaronder kinderen in gezinnen met een laag inkomen en ouderen, en overwegende dat een van de verwachte neveneffecten van de COVID-19-pandemie een stijging van het armoedepercentage zal zijn (momenteel lopen meer dan 90 miljoen burgers in de EU het risico in armoede te vervallen(29)), en dat nieuwe groepen burgers hiervan het slachtoffer zijn; overwegende dat Eurofound voorstelt om het sociale scorebord bij de EPSR aan te vullen met extra indicatoren, zoals arbeidskwaliteit, sociale rechtvaardigheid en gelijke kansen, degelijke socialezekerheidsstelsels en eerlijke mobiliteit;
U. overwegende dat de sociale dialoog een essentieel onderdeel is van het sociale model van de EU, omdat het daardoor gemakkelijker wordt om oplossingen op maat te vinden voor de arbeidsmarkt; overwegende dat de sociale dialoog is verzwakt en dat het bereik van collectieve onderhandelingen in heel Europa is geslonken als gevolg van het decentralisatieproces naar aanleiding van de crisis van 2008 en de hervormingen van de arbeidsmarkt die in sommige lidstaten werden doorgevoerd, zoals vermeld in de landenverslagen in het kader van het Europees Semester; overwegende dat Eurofound heeft geconstateerd dat de betrokkenheid van de sociale partners bij de ontwikkeling van beleidsmaatregelen voor de arbeidsmarkt in respons op de COVID-19-pandemie in veel lidstaten beperkter is geweest dan het geval zou zijn geweest in een situatie zonder crisis(30);
V. overwegende dat de inkomensongelijkheid in de EU nog altijd groot is; overwegende dat belastingconcurrentie en loonkostenconcurrentie schadelijk zijn voor de interne markt en voor de cohesie tussen de lidstaten; overwegende dat weldoordachte progressieve belasting- en uitkeringsstelsels, sociale investeringen en de verstrekking van hoogwaardige openbare en sociale diensten essentiële hefbomen zijn om te voorkomen dat achterstanden van generatie op generatie worden doorgegeven;
W. overwegende dat de pandemie grote gevolgen heeft gehad voor het onderwijs in de EU en heeft geleid tot sluiting van scholen, universiteiten en hogescholen; overwegende dat de negatieve lichamelijke en geestelijke gevolgen en de gevolgen voor de voortgang van het onderwijs van kinderen van de proactieve sluiting van scholen waarschijnlijk zwaarder wegen dan de voordelen van schoolsluitingen, met name in gebieden waar de bevolking risico loopt op armoede of sociale uitsluiting;
X. overwegende dat de demografische uitdaging een omvattende aanpak vereist die gebaseerd is op een mix van inclusieve, niet-discriminatoire beleidsoplossingen op het gebied van pensioenen, sociale zekerheid en sociale bescherming, hoogwaardige en toegankelijke zorgvoorzieningen en infrastructuur voor kinderen, ouderen en personen met een handicap, gezinsondersteuning, huisvesting, voorschoolse en vroegschoolse educatie, langdurige zorg, gezondheidszorgstelsels, met inbegrip van preventieve gezondheidszorg en psychologische ondersteuning, bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, integratie van migranten en het evenwicht tussen werk en privéleven, gendergelijkheid, gezond en actief ouder worden, een hoge werkgelegenheidsgraad en fatsoenlijke lonen; overwegende dat goede arbeids- en levensomstandigheden gedurende het hele leven van essentieel belang zijn om zorgbehoeften te voorkomen, en overwegende dat passende en betaalbare huisvesting en een hoogwaardige lokale leefomgeving met aandacht voor de fysieke en sociale dimensie en voorzieningen belangrijk zijn, aangezien daarmee zelfstandig wonen mogelijk wordt gemaakt;
Y. overwegende dat Eurofound heeft aangetoond dat het deel van de beroepsbevolking dat werkzaam is in de langdurige zorg de afgelopen tien jaar met een derde is toegenomen en dat het hier om een belangrijke sector gaat waar aandacht aan moet worden besteed, niet alleen met het oog op het waarborgen van de kwaliteit van leven van een vergrijzende bevolking, maar ook wat betreft gendergelijkheid, waarbij drie aspecten een rol spelen: momenteel wordt de meeste langdurige zorg verstrekt door mantelzorgers, waarvan het merendeel vrouw is; de meeste werknemers in de sector zijn vrouwen, iets wat nauwelijks is veranderd; en de meeste zorgontvangers zijn vrouwen, aangezien zij in alle lidstaten een hogere levensverwachting hebben dan mannen(31);
Z. overwegende dat wij ons op een kritiek moment in onze geschiedenis bevinden en dat het idee dat economische groei automatisch in alle sectoren van de samenleving doorwerkt niet meer breed gedragen wordt; overwegende dat de middenklasse steeds verder uitdunt, handarbeiders, laagopgeleiden en platformwerkers in toenemende mate te maken krijgen met precaire arbeidsomstandigheden en in armoede leven ondanks hun werk en dat er sprake is van een toenemende polarisatie op het gebied van inkomen en welvaart; overwegende dat de culturele en de creatieve sector en de toeristische sector, met inbegrip van de evenementensector en de sector podiumkunsten, het cultureel toerisme en het immaterieel cultureel erfgoed, kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), zelfstandigen en lokale en familiebedrijven, zwaar getroffen zijn door de maatregelen ter beperking van de verspreiding van COVID-19;
AA. overwegende dat het risico op armoede voor mensen die atypische vormen van werk verrichten sinds de recessie lijkt te zijn toegenomen, en dat deze trend nog verder is versterkt door de huidige COVID-19-pandemie;
AB. overwegende dat de afgelopen drie decennia de “crowding out”-hypothese een belangrijke rol heeft gespeeld in het economisch denken, maar dat in het kader van een nieuw economisch paradigma overheidsinvesteringen en de “crowding in”-effecten daarvan een centrale rol moeten krijgen; overwegende dat het cohesiebeleid het belangrijkste investeringsbeleid van de EU voor sociale, economische en territoriale ontwikkeling vormt en heeft bewezen doeltreffend te zijn voor het verminderen van ongelijkheden en regionale verschillen, met name in de armste regio’s; overwegende dat sociale cohesie een voorwaarde is voor duurzame economische groei, het scheppen van banen en werkgelegenheid;
AC. overwegende dat de COVID-19-pandemie en de crisis hebben laten zien dat de bestrijding van dakloosheid een volksgezondheidskwestie is; overwegende dat in de Europese Unie iedere nacht 700 000 dakloze mensen op straat moeten slapen of hun toevlucht moeten zoeken in opvanghuizen, en dat dit aantal de afgelopen tien jaar met 70 % is gestegen;
1. herinnert eraan dat de Commissie in de ASGS 2020 en het voorjaars- en zomerpakket 2020 van het Europees Semester heeft aangegeven dat het Europees Semester moet bijdragen tot de uitvoering van de Europese Green Deal, de EPSR en de SDG’s van de VN; is ingenomen met het feit dat de EPSR en de SDG’s van de VN zijn opgenomen in de ASGS 2021; dringt erop aan om in een nieuw sociaal en economisch model dat het welzijn van de mensen in de EU verbetert, evenveel belang te hechten aan rechtvaardigheid en sociale rechten als aan macro-economische stabiliteit; benadrukt de essentiële rol van het sociale scorebord in het Europees Semester(32);
2. neemt nota van de conclusie van het Europees Begrotingscomité dat het begrotingskader moet worden herzien om het minder complex en ambigu te maken, een betere en meer permanente bescherming te bieden voor duurzame groeibevorderende overheidsuitgaven, en realistische doelstellingen voor schuldvermindering in de lidstaten vast te stellen die opwaartse sociale convergentie niet zullen ondergraven; dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat alle sociaal-economische, macro-economische en budgettaire beleidsmaatregelen van de lidstaten bijdragen tot en volledig stroken met de doelstellingen en streefcijfers van de EPSR, de Europese Green Deal en de SDG’s van de VN en dat er sociale en milieustreefcijfers en ‑doelstellingen worden ingevoerd in het kader van de procedure voor multilateraal toezicht als bedoeld in artikel 121 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) alsmede in de context van een versterkte procedure voor macro-economische onevenwichtigheden; is van mening dat de opname van de SDG’s van de VN en de sociale pijler in het toepassingsgebied van het Europees Semester betekent dat de bestaande indicatoren zullen moeten worden aangepast en dat er nieuwe indicatoren zullen moeten worden ontwikkeld om de uitvoering van het economisch, milieu- en sociaal beleid van de EU te monitoren, en dat er moet worden gezorgd voor coherentie tussen de beleidsdoelstellingen en de begrotingsmiddelen; verzoekt de Commissie onverwijld een methode te ontwikkelen om de uitgaven uit de EU-begroting ten behoeve van de SDG’s van de VN te traceren, die ook kan worden gebruikt om de investeringen in het kader van de nationale plannen voor herstel en veerkracht (NRRP’s) te beoordelen;
3. verklaart dat werkgelegenheids- en sociale onevenwichtigheden in de EU, zoals segmentatie van de arbeidsmarkt, loonspreiding, toenemende ongelijkheid en armoede, met name kinderarmoede, niet zijn opgelost en zelfs zijn verergerd, waaruit blijkt dat het overheidsbeleid in sommige lidstaten onvoldoende hefboomwerking heeft gehad om solide socialebeschermingsstelsels en een eerlijkere EU-arbeidsmarkt op te bouwen, en dat er behoefte is aan krachtiger beleid en meer coördinatie op EU-niveau; is ervan overtuigd dat EU-steun verder moet gaan dan het beschikbaar stellen van fondsen; wijst erop hoe belangrijk het is lessen uit de huidige gezondheids- en economische crisis te trekken en in de toekomst proactief op te treden;
4. benadrukt dat er meer democratische verantwoording moet worden afgelegd voor het huidige evaluatieproces van het semester; verzoekt de Commissie en de lidstaten het financiële rechtskader en het Europees Semester te hervormen teneinde de democratische verantwoordingsplicht en de betrokkenheid van het Europees Parlement te versterken, de rol en de participatie van de sociale partners op EU- en nationaal niveau te versterken, en doelstellingen inzake sociale vooruitgang met betrekking tot de socialezekerheidsstelsels en hoogwaardige werkgelegenheid te beschermen in toekomstige aanpassingsprogramma’s en in het kader van de Europese Green Deal;
5. benadrukt dat het Parlement beter moet worden betrokken bij het proces van het Europees Semester, met inbegrip van de landspecifieke aanbevelingen; wijst op de belangrijke rol van een inclusievere sociale dialoog met de sociale partners, het maatschappelijk middenveld, jongerenorganisaties en lokale en regionale overheden over het uitwerken van het Europees Semester; benadrukt dat een doeltreffende, transparante, alomvattende, resultaatgerichte en prestatiegerichte sociale traceringsmethode – die voor de herstel- en veerkrachtfaciliteit moet worden ontwikkeld – het Europees Semester zal verbeteren door beter rekening te houden met sociale, gender- en milieuproblemen en deze op gelijke voet te plaatsen met begrotingscoördinatie, en door bijvoorbeeld meer aandacht te besteden aan agressieve fiscale planning, armoedebestrijding, gendergelijkheid, sociale rechtvaardigheid, sociale cohesie en opwaartse convergentie;
6. is van mening dat bij het proces van het Duurzame Semester in gelijke mate moet worden gefocust op drie dimensies: milieuduurzaamheid, economische duurzaamheid en sociale duurzaamheid; herhaalt dat sociale duurzaamheid alleen kan worden bewerkstelligd door ongelijkheden en armoede te verminderen en door sociale en werkgelegenheidskansen en gedeelde welvaart te bieden; benadrukt dat sociale rechtvaardigheid, fatsoenlijk werk met een toereikend loon, gelijke kansen, eerlijke mobiliteit en solide socialezekerheidsstelsels essentiële elementen zijn in de rechtvaardige transitie naar een duurzaam en sociaal Europa; verzoekt de Commissie de dimensies van de jaarlijkse duurzamegroeianalyse zorgvuldig te beoordelen om ervoor te zorgen dat zij volledig in overeenstemming zijn met artikel 3 VEU, waarin is bepaald dat duurzame ontwikkeling een doelstelling is waarvoor de EU zich moet inzetten, op basis van een evenwichtige economische groei en van prijsstabiliteit, een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen die gericht is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang, en van een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu; verzoekt de Commissie en de lidstaten samen met het Europees Parlement te focussen op het aanpakken van deze uitdagingen door middel van ecosociaal EU-beleid met een combinatie van gedeelde economische welvaart, sociale vooruitgang en duurzame ontwikkeling;
De sociale dimensie binnen de herstel- en veerkrachtfaciliteit
7. is verheugd over de vaststelling van de RRF; neemt er nota van dat de RRF aan het proces van het Europees semester zal worden gekoppeld; onderstreept dat de coördinatie tussen beide processen transparant moet zijn en de overkoepelende EU-doelstellingen moet ondersteunen, zoals de uitvoering van de EPSR, de SDG’s van de VN, de EU-strategie voor gendergelijkheid, de Europese Green Deal en de digitale transitie; wijst erop dat het Europees Semester, met inbegrip van de beginselen van de EPSR, het kader vormt om nationale hervormingsprioriteiten vast te stellen en de uitvoering ervan te monitoren; benadrukt dat de hervormingen gebaseerd moeten zijn op solidariteit, integratie, sociale rechtvaardigheid en een eerlijke verdeling van de welvaart, met het oog op het scheppen van hoogwaardige werkgelegenheid en duurzame groei, het waarborgen van gelijkheid van en toegang tot kansen en sociale bescherming, het beschermen van kwetsbare groepen en het verbeteren van de levensstandaard van iedereen in de EU;
8. heeft begrepen dat de lidstaten maatregelen inzake sociale en territoriale samenhang, kinderen en jongeren in hun nationale herstelplannen moeten opnemen om toegang te krijgen tot het fonds; merkt op dat er in de RRF-verordening geen expliciete sociale mijlpalen en streefcijfers zijn vastgesteld en geen middelen daarvoor zijn gereserveerd, maar dat de Commissie overeenkomstig de aangenomen verordening de gemeenschappelijke indicatoren moet vaststellen die moeten worden gebruikt voor de voortgangsrapportage en de monitoring en evaluatie van de faciliteit, en een methode moet vaststellen voor de rapportage over sociale uitgaven, ook voor kinderen en jongeren, in het kader van de faciliteit; wijst op het bijzondere belang van indicatoren met betrekking tot de uitvoering van de beginselen van de EPSR, hoogwaardige werkgelegenheid, opwaartse sociale convergentie, gelijkheid van en toegang tot kansen en sociale bescherming, onderwijs en vaardigheden, en investeringen in toegang en kansen voor kinderen en jongeren met betrekking tot onderwijs, gezondheid, voeding, banen en huisvesting, overeenkomstig de doelstellingen van de kindergarantie en de jongerengarantie; vraagt de Commissie deze indicatoren in het kader van de dialoog voor herstel en veerkracht samen met het Europees Parlement, de sociale partners en het maatschappelijk middenveld vast te stellen in overeenstemming met de indicatoren die het Europees Parlement in zijn resolutie over een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities heeft vastgesteld, ter beoordeling van de investeringen in en hervormingen van de NRRP’s alsmede de voorgestelde maatregelen om ervoor te zorgen dat er vooruitgang wordt geboekt met deze doelstellingen;
9. wijst erop dat de lidstaten hun eigen, op maat gesneden NRRP’s zullen opstellen op basis van de criteria en de zespijlerbenadering van de RRF en de investerings- en hervormingsprioriteiten die in het kader van het Europees Semester zijn vastgesteld, in overeenstemming met hun nationale hervormingsprogramma’s, nationale klimaat- en energieplannen, plannen voor een rechtvaardige transitie en uitvoeringsplannen voor de jongerengarantie, en de partnerschapsovereenkomsten en operationele programma’s die voor de EU-fondsen zijn vastgesteld; herinnert eraan dat elke lidstaat in zijn NRRP in detail moet toelichten hoe het plan bijdraagt tot de uitvoering van de EPSR en tot het scheppen van hoogwaardige banen, opwaartse sociale convergentie, investeringen in jongeren en kinderen, gendergelijkheid en gelijke kansen voor iedereen; moedigt de lidstaten aan om ook sociale streefdoelen en mijlpalen op te nemen en het geraamde bedrag van de investeringen in sociale vooruitgang in de richting van die streefdoelen en mijlpalen te specificeren; benadrukt dat de NRRP’s moeten bijdragen aan de verwezenlijking van de SDG’s van de VN, de uitvoering van de EU-strategie voor duurzame groei zoals uiteengezet in de Europese Green Deal, en de naleving van de beginselen van de EPSR; verzoekt de lidstaten ten volle gebruik te maken van de mogelijkheden die de algemene ontsnappingsclausule biedt om bedrijven te steunen die moeilijkheden ondervinden en een tekort aan liquiditeit hebben, met name door de toegang van kmo’s tot publieke en private financiering te verbeteren, de banen, lonen en arbeidsvoorwaarden van mensen die in de EU werken, veilig te stellen en te investeren in mensen en socialezekerheidsstelsels;
10. verzoekt de Commissie de sociale indicatoren van het sociaal scorebord van het Europees semester, met name die met betrekking tot fatsoenlijk werk, sociale rechtvaardigheid en gelijke kansen, solide socialezekerheidsstelsels en eerlijke mobiliteit, op te nemen in de gemeenschappelijke indicatoren die in het kader van de RRF moeten worden gebruikt voor de voortgangsrapportage en de monitoring en evaluatie van de plannen, alsook in de methodologie voor de rapportage over sociale investeringen, onder meer voor de kindergarantie en de jongerengarantie; benadrukt dat het Europees Parlement de gedelegeerde handeling die de Commissie over dit onderwerp zal indienen, nauwlettend zal bestuderen om na te gaan of de sociale indicatoren, het scorebord en de sociale methodologie beantwoorden aan de doelstellingen, en om na te gaan of er geen bezwaren zijn;
11. is van mening dat solide stelsels van sociale voorzieningen die op sterke economische en sociale structuren berusten, de lidstaten helpen om doeltreffender en op eerlijke en inclusieve wijze op schokken te reageren en daar sneller van te herstellen; benadrukt dat stelsels van sociale voorzieningen ertoe bijdragen dat de samenlevingen in de EU en alle inwoners van de EU toegang hebben tot de integrale diensten en de economische ondersteuning die zij nodig hebben om een fatsoenlijk leven te kunnen leiden, hetgeen de volgende gebieden omvat: sociale zekerheid, gezondheidszorg, onderwijs en cultuur, huisvesting, werkgelegenheid, justitie en maatschappelijke dienstverlening voor kwetsbare groepen; benadrukt voorts dat stelsels van sociale voorzieningen een sleutelrol spelen bij het bewerkstelligen van duurzame sociale ontwikkeling, het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting, en het bevorderen van gelijkheid en sociale rechtvaardigheid; waarschuwt ervoor dat de stelsels van sociale voorzieningen tijdens de COVID-19-crisis onder ongekende druk zijn komen te staan, aangezien zij niet zijn ontworpen om te voorzien in de sociale behoeften als gevolg van een noodsituatie in de gezondheidszorg en op economisch gebied; verzoekt de lidstaten hun stelsels van sociale voorzieningen met steun van de EU te versterken zodat zij hun rol kunnen vervullen en de hele bevolking kunnen bijstaan, met name in situaties van crisis of systemische schokken, onder meer door streefcijfers voor sociale investeringen vast te stellen die even ambitieus zijn als de digitale en groene investeringen;
12. verzoekt de Commissie en de lidstaten in hun herstelmaatregelen aandacht te besteden aan de behoeften van kinderen en maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat alle kinderen gelijke toegang hebben tot voorschoolse ondersteuning, onderwijs over nieuwe technologieën, vaardigheden en een ethisch en veilig gebruik van digitale tools, en mogelijkheden voor sociaal, geestelijk, cultureel en fysiek welzijn; verzoekt de Commissie een ambitieuze strategie voor armoedebestrijding voor te stellen en een groter budget voor de kindergarantie uit te trekken; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de toekomstige kindergarantie kinderen gelijke toegang biedt tot gratis gezondheidszorg, gratis onderwijs, gratis kinderopvang, fatsoenlijke huisvesting en adequate voeding;
13. is van mening dat de in de NRRP’s vermelde hervormingen en investeringen die duurzame groei en billijkheid bevorderen, structurele zwakke plekken in de maatschappelijke dienstverlening en de socialebeschermingsstelsels moeten aanpakken en ze veerkrachtiger moeten maken; wijst opnieuw op het belang van het cohesiebeleid, dat het ziet als een strategie ter bevordering en ondersteuning van de “algehele harmonische ontwikkeling” van de lidstaten en de regio’s, met als doel de economische en territoriale ontwikkeling en de sociale cohesie te versterken door de ongelijkheden binnen de EU te verkleinen, met bijzondere aandacht voor de armste regio’s; wijst er in dit verband op dat de hervormingen en investeringen in sociale en territoriale cohesie ook moeten bijdragen tot de bestrijding van armoede en werkloosheid, moeten leiden tot het scheppen van hoogwaardige en stabiele banen, de inclusie en integratie van achtergestelde groepen, en een versterking van de sociale dialoog, het ondernemerschap, de sociale infrastructuur, de sociale bescherming en de stelsels van sociale voorzieningen mogelijk moeten maken;
14. is van mening dat we, om ervoor te zorgen dat de EU veerkrachtig blijft, alle beleidsmaatregelen moeten richten op het waarborgen van een duurzaam herstel, moeten voorkomen dat maatregelen en financiële instrumenten ter ondersteuning van bedrijven en werknemers voortijdig worden beëindigd, en deze moeten versterken waar en wanneer dat nodig is; is verheugd dat de algemene ontsnappingsclausule in het kader van het stabiliteits- en groeipact tot ten minste eind 2021 geactiveerd is; verwacht dat deze clausule geactiveerd zal blijven zolang de onderliggende rechtvaardiging voor de activering blijft bestaan; benadrukt dat alle toekomstige aanpassingsprogramma’s gericht moeten zijn op duurzame groei en het scheppen van hoogwaardige banen, coherent moeten zijn en geen belemmering mogen vormen voor hervormingen of investeringen in sociale vooruitgang in de richting van de sociale mijlpalen en streefdoelen die in het Europees semester en de nationale hervormingsprogramma’s zijn vastgesteld, in het bijzonder vooruitgang wat de vermindering van armoede en ongelijkheden betreft; wijst erop dat er via de RRF financiële steun zal moeten worden verleend opdat de lidstaten deze sociale mijlpalen en streefdoelen kunnen bereiken; verzoekt de Commissie en de lidstaten voor duurzame investeringen te zorgen en kmo’s en hun werknemers te ondersteunen bij de transitie naar een digitalere en groenere economie en bij de hervatting van de economische activiteiten, en voldoende rekening te houden met kmo’s door de mogelijke gevolgen van het beleid van begrotingsconsolidatie voor kmo’s te analyseren, aangezien kmo’s een van de voornaamste motoren van de EU-economie vormen en van vitaal belang zijn voor duurzame groei;
15. is van oordeel dat het kader voor economisch bestuur procycliciteit moet vermijden, omdat die ertoe zou kunnen leiden dat de armoede en de ongelijkheid toenemen en dat wordt afgeweken van de sociale doelstellingen die in het kader van de RRF zijn overeengekomen; vraagt dat de mogelijke negatieve sociale gevolgen van de deactivering van de algemene ontsnappingsclausule worden geëvalueerd overeenkomstig artikel 9 VWEU; vraagt de Commissie en de lidstaten in het kader van de dialoog voor herstel en veerkracht en het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven samen te werken met het Europees Parlement om de nodige veranderingen in het economisch bestuur voor te stellen die voor sociale vooruitgang zullen zorgen en de meest kwetsbare mensen ervoor zullen behoeden dat zij de gevolgen van eventuele toekomstige aanpassingsprogramma’s moeten dragen;
16. erkent dat NGEU een belangrijk instrument is, maar betreurt dat de beperkte omvang van de EU-begroting inhoudt dat zij ook een beperkte herverdelings- en stabilisatiefunctie heeft, mede doordat in de begroting vooral naar de uitgavenzijde wordt gekeken en het evenwichtsbeginsel wordt toegepast; wijst op het belang van sociaal beleid en cohesiebeleid, en kijkt uit naar een versterking ervan indien er meer behoeften ontstaan; benadrukt dat het daarom des te belangrijker is ten volle gebruik te maken van alle mogelijkheden die het MFK, NGEU en het stelsel van eigen middelen bieden om inclusief nationaal herstel, sociale rechtvaardigheid en ecologische, economische, sociale en inclusieve veerkracht te ondersteunen en sociaal beleid en investeringen te stimuleren, en tegelijk de EU-begroting te versterken met een ruimere portefeuille van eigen middelen;
17. is van mening dat NGEU, het MFK en de EU-begroting investeringen moeten doen in sociale doelstellingen, in het bijzonder in sociale vooruitgang, zoals bepaald in artikel 3 VEU en artikel 9 VWEU, die even ambitieus zijn als de investeringen in de groene en digitale transitie, en vindt dat ook de vermindering van armoede en ongelijkheid een horizontale overweging moet zijn bij alle besluiten over uitgaven; is van mening dat de herverdelings- en stabilisatiefunctie van de EU-begroting wellicht moeten worden versterkt met het oog op een krachtig en inclusief herstel; verzoekt de lidstaten alle mogelijkheden die het MFK, NGEU en het stelsel van eigen middelen bieden, ten volle te benutten om bij hun nationale herstel sociale doelstellingen en sociale rechtvaardigheid te ondersteunen, teneinde de sociale ambitie in het kader van zowel het MFK als de RRF te vergroten; verzoekt de lidstaten de uitvoering van de EU-programma’s en ‑fondsen in het kader van het MFK 2014-2020 te bespoedigen en Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 met spoed te bekrachtigen, en benadrukt dat de tenuitvoerlegging van de routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen cruciaal zal zijn om het geld dat in het kader van het EU-herstelinstrument wordt uitgegeven, terug te betalen zonder dat de EU-uitgaven voor of EU-investeringen in werkgelegenheids- en sociaal beleid in het kader van het MFK 2021-2027 al te zeer worden teruggeschroefd;
18. is ermee ingenomen dat er in het Europees Semester onderdelen zijn opgenomen die verwijzen naar de specifieke activiteiten op het gebied van onderwijs, cultuur, sport en media die in het kader van de RRF worden uitgevoerd; vraagt de Commissie de voortgangsverslagen van de lidstaten over de uitvoering van hun nationaal plan voor herstel en veerkracht in het kader van het Europees Semester nauwlettend te monitoren om na te gaan in hoeverre de doelstellingen van de RRF zijn verwezenlijkt;
19. benadrukt dat in de ASGS 2021 sprake is van het verwezenlijken van de EU-doelstelling van concurrerende duurzaamheid, maar dat dit concept niet als doelstelling is vastgesteld in de EU-Verdragen en niet voorkomt in de SDG’s van de VN; verzoekt de Commissie daarom de doelstellingen van artikel 3 VEU en de artikelen 8 tot en met 11 VWEU te verwezenlijken en een nauwkeuriger definitie te geven van veerkracht, waaronder niet alleen het vermogen om uitdagingen het hoofd te bieden wordt verstaan, maar ook het vermogen om transities op duurzame, eerlijke en democratische wijze te bewerkstelligen(33);
20. benadrukt dat sociale vooruitgang een van de EU-doelstellingen is die worden genoemd in artikel 3, lid 3; merkt op dat in het akkoord over het MFK voldoende aandacht moet worden besteed aan de ernstige sociale gevolgen van de COVID-19-pandemie en de behoefte aan forse investeringen om een verdere toename van de werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting te voorkomen en ervoor te zorgen dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten; benadrukt dat sociale vooruitgang een investeringsprioriteit moet worden, samen met de groene en de digitale transitie, teneinde iedereen in onze samenlevingen, met name de meest kwetsbaren, tegen de negatieve gevolgen van de huidige crisis te beschermen en de toename van de ongelijkheid te beperken; herinnert eraan dat de Commissie de benodigde investeringen in sociale infrastructuur raamt op 192 miljard EUR, waarvan 62 % voor gezondheid en langdurige zorg (57 miljard EUR voor betaalbare huisvesting, 70 miljard EUR voor gezondheid, 50 miljard EUR voor langdurige zorg en 15 miljard EUR voor onderwijs en een leven leren)(34); wijst nogmaals op het belang van projecten die positieve sociale effecten genereren en de sociale inclusie versterken; wijst erop dat er in de NRRP’s plannen voor sociale vooruitgang moeten worden opgenomen betreffende de uitvoering van de EPSR en sociale investeringen om het tekort aan investeringen in sociale infrastructuur te verkleinen; benadrukt de rol van het Europees Parlement als medewetgever en vraagt dat er rekening wordt gehouden met zijn inbreng om te zorgen voor democratisch toezicht op de herstel- en veerkrachtplannen; vraagt de lidstaten mechanismen in te voeren die overleg met de regionale sociale partners waarborgen;
21. vraagt de lidstaten een groter deel van hun bruto binnenlands product uit te trekken voor onderwijs en in hun NRRP’s ambitieuze investeringen in alle onderwijsniveaus, met inbegrip van beroepsonderwijs en ‑opleiding, bijscholing en omscholing, op te nemen als voorwaarde voor een economisch herstel dat sociale samenhang bevordert en ongelijkheid tegengaat;
Sociale dimensie
22. vraagt de Commissie en de lidstaten de digitale kloof met betrekking tot de toegang tot openbare diensten, waarvan er vele tijdens de COVID-19-crisis zijn gedigitaliseerd, actief aan te pakken door EU-steun, met inbegrip van financiële steun, uit te trekken voor sociale innovatie op lokaal niveau om openbare diensten beter toegankelijk te maken, onder meer door capaciteitsopbouw en opschaling van bottom-upinitiatieven voor e‑inclusie en datageletterdheid, om ervoor te zorgen dat iedereen in de EU toegang heeft tot hoogwaardige, toegankelijke en gebruiksvriendelijke diensten van algemeen belang; benadrukt dat het belangrijk is om digitale vaardigheden verder te verbeteren en de digitale transformatie van bedrijven en overheidsdiensten te bevorderen; onderstreept dat de digitalisering van overheidsdiensten kan bijdragen tot het vergemakkelijken van eerlijke arbeidsmobiliteit, met name wat de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels betreft, en vraagt de lidstaten zich in te zetten voor deze digitalisering; benadrukt dat de lidstaten ook moeten focussen op innovatie en investeringen in betere connectiviteit en infrastructuur voor huishoudens in steden en op het platteland en langs belangrijke vervoerscorridors;
23. verzoekt de lidstaten de nodige maatregelen te nemen om hun digitale infrastructuur, hun connectiviteit en de onderwijsmethoden die in hun scholen, universiteiten en leercentra worden gebruikt, te versterken, de hervormingen ter uitvoering van de digitale transformatie sneller door te voeren en er aldus voor te zorgen dat iedereen in de EU ervan kan profiteren, en bijzondere inspanningen te leveren om ervoor te zorgen dat onlineonderwijs voor iedereen toegankelijk is; herinnert er in dit verband aan dat leraren, opleiders en ouders, die allen een cruciale rol spelen bij de digitale transformatie, een passende opleiding moeten krijgen, met name met betrekking tot nieuwe formules zoals afstandsonderwijs en blended leren; wijst erop dat de impact van overmatige blootstelling aan de digitale wereld grondig moet worden onderzocht en dringt aan op maatregelen die een beter begrip bevorderen van de risico’s van digitale technologieën, die in het bijzonder kinderen en jongeren kunnen treffen; benadrukt dat de toegankelijkheid van digitaal en online onderwijs op de lange termijn niet bedoeld is als vervanging van, maar eerder als aanvulling op rechtstreekse interactie tussen leraren en lerenden, aangezien intermenselijke en sociale vaardigheden alleen via contactonderwijs doeltreffend kunnen worden verworven;
24. benadrukt dat de Commissie en de lidstaten betere en meer geharmoniseerde gegevens moeten verzamelen over het aantal daklozen in de EU, aangezien dit de basis vormt voor een doeltreffend overheidsbeleid;
25. benadrukt dat investeren in sociale rechten belangrijk is, evenals het streven naar mainstreaming van de in het EPSR vervatte beginselen, rekening houdend met de verschillende sociaal-economische omgevingen, de diversiteit van de nationale stelsels en de rol van de sociale partners;
26. maakt zich zorgen over de grote bedragen aan gederfde belastinginkomsten als gevolg van grootscheepse belastingontwijking; verzoekt de Raad vaart te zetten achter de onderhandelingen over wetgeving inzake openbare verslaglegging per land en een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting, en zowel de criteria van de Groep gedragscode (belastingregeling voor ondernemingen) als de criteria voor de EU-lijst van niet-coöperatieve jurisdicties te herzien;
27. verzoekt de Commissie en de Raad hun uiterste best te doen om belastingontduiking en ‑ontwijking te bestrijden en de schadelijke belastingpraktijken die sommige lidstaten toepassen, effectief tegen te gaan;
28. betreurt dat de gegevens in het gezamenlijke verslag over de werkgelegenheid op onduidelijke wijze worden gepresenteerd en vaak niet concludent of moeilijk te vergelijken zijn als het gaat om loonontwikkeling, productiviteit, kapitaalwinsten en winsten, subsidies en belastingvoordelen voor ondernemingen of de belastingwig tussen arbeid en kapitaal; waarschuwt dat multifactorproductiviteit niet wordt gemeten; verzoekt de lidstaten de gendergelijkheidsindex op te nemen als een van de instrumenten van het Europees Semester en de structurele hervormingen te analyseren vanuit een genderperspectief; herinnert eraan dat er, om inzicht te krijgen in nieuwe eisen, gedragingen en reacties, behoefte is aan een betere verzameling, monitoring en benutting van bestaande en nieuwe vormen van gegevens en bewijsmateriaal; is bezorgd over het feit dat er geen gewag wordt gemaakt van de bestrijding van discriminatie en racisme en het waarborgen van gelijke kansen en een waardig leven voor alle groepen, ook voor kinderen en wat hun toegang tot onderwijs betreft; verzoekt de Commissie de wetgeving, het beleid en de praktijk inzake de bestrijding van discriminatie strenger toe te passen om discriminatie op alle gronden, met inbegrip van zigeunerhaat, effectief tegen te gaan, en bij de uitvoering van de herstelmaatregelen het sociale, geestelijke, culturele en fysieke welzijn te waarborgen;
29. verzoekt de Commissie en de lidstaten een pakket “duurzame en hoogwaardige werkgelegenheid” te ontwikkelen, rekening houdend met uiteenlopende vormen van nationale praktijken en met de rol van de sociale partners en collectieve onderhandelingen, met inbegrip van wetgevingsinitiatieven die niet alleen gericht zijn op betere lonen, maar ook op fatsoenlijke arbeidsomstandigheden voor iedereen, met bijzondere aandacht voor telewerk, het recht om offline te zijn, het evenwicht tussen werk en privéleven, geestelijk welzijn op het werk, ouderschaps- en zorgverlof, gezondheid en veiligheid op het werk, de rechten van platformwerkers, het waarborgen van kwaliteitsbanen voor essentiële werknemers en het versterken van de democratie op het werk en de rol van de sociale partners en collectieve onderhandelingen; benadrukt dat het scheppen van hoogwaardige werkgelegenheid een van de doelstellingen van de RRF-verordening is en dat dit moet gebeuren door middel van een alomvattend pakket hervormingen en investeringen, alsmede maatregelen die zorgen voor stabiele contracten, fatsoenlijke lonen, dekking door collectieve onderhandelingen en een basisniveau van sociale bescherming, waaronder fatsoenlijke pensioenen die boven de armoedegrens liggen; verzoekt de Commissie deze indicatoren op te nemen in de richtsnoeren voor de beoordeling van de sociale vooruitgang in de NRRP’s; wijst erop dat arbeidsmarkthervormingen in het kader van de NRRP’s moeten stroken met de verwezenlijking van deze doelstellingen;
30. merkt op dat macro-economische beleidsmaatregelen die zorgen voor een hoog niveau van hoogwaardige werkgelegenheid, alsook eerlijke belastingheffing, van essentieel belang zijn voor de houdbaarheid van onze nationale pensioenstelsels in een demografische context van vergrijzing in de lidstaten; benadrukt de noodzaak van verdere steun voor werknemers en bedrijven nu de lidstaten blijven streven naar macro-economische stabiliteit in de nasleep van de COVID-19-crisis; dringt aan op een gecoördineerde aanpak op EU-niveau om oneerlijke en ongezonde concurrentie op het gebied van arbeidskosten te voorkomen en opwaartse sociale convergentie voor iedereen te bevorderen;
31. benadrukt dat de sociale dialoog en collectieve onderhandelingen essentiële instrumenten zijn om werkgevers en vakbonden te helpen billijke lonen en arbeidsvoorwaarden vast te stellen, en dat sterke stelsels voor collectieve onderhandelingen de veerkracht van de lidstaten in tijden van economische crisis vergroten; is ervan overtuigd dat een democratisch, veerkrachtig en sociaal rechtvaardig herstel gebaseerd moet zijn op sociale dialoog, met inbegrip van collectieve onderhandelingen; herhaalt zijn standpunt dat de lidstaten maatregelen moeten nemen om een hoge percentage georganiseerde werknemers te bevorderen en de afname van de dekkingsgraad van collectieve onderhandelingen te keren; wijst erop dat het van belang is ervoor te zorgen dat werknemers in de EU worden beschermd door adequate minimumlonen, bij wet of bij collectieve overeenkomsten, zodat ze, ongeacht waar ze werken, een fatsoenlijke levensstandaard genieten; is in dit verband ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een richtlijn betreffende toereikende minimumlonen in de Europese Unie, waarmee wordt beoogd de dekking van collectieve onderhandelingen te vergroten en ervoor te zorgen dat werknemers in de Europese Unie worden beschermd door minimumlonen die op een toereikend niveau zijn vastgesteld;
32. vraagt de lidstaten maatregelen te nemen om de effectieve toegang tot socialebeschermingsstelsels te bevorderen teneinde voor alle werkenden (in het bijzonder kwetsbare werkenden zoals die met atypische vormen van werk, zelfstandigen, migranten en personen met een handicap) een toereikend basisniveau van sociale bescherming te bieden, met name door gevolg te geven aan de aanbeveling van de Raad van 8 november 2019 over de toegang tot sociale bescherming voor werknemers en zelfstandigen(35); uit nogmaals zijn tevredenheid over de aanneming van die aanbeveling als eerste maatregel en over de toezegging van de Commissie om de socialebeschermingsstelsels in de EU te versterken, maar onderstreept dat de universele toegang tot sociale bescherming daadwerkelijk moet worden verwezenlijkt, met name in de huidige moeilijke context; verzoekt de lidstaten stimulansen te ontwikkelen en te versterken om oudere werknemers meer arbeidskansen te bieden, en tegelijk de toereikendheid en houdbaarheid van de pensioenstelsels te waarborgen;
33. verzoekt de Commissie prioriteit te geven aan de publicatie van haar strategie inzake de rechten van personen met een handicap en dringt er bij de lidstaten op aan rekening te houden met en maatregelen te nemen ter compensatie van de onevenredige negatieve gevolgen die de tijdens de pandemie getroffen maatregelen hebben gehad voor kwetsbare groepen;
34. herinnert eraan dat de COVID-19-crisis de volksgezondheidsstelsels van de lidstaten onder ongekende druk heeft gezet, wat het belang onderstreept van adequate financiering, met name door optimaal gebruik te maken van de RRF om de capaciteit voor crisisparaatheid te vergroten en de sociale en institutionele veerkracht te versterken, alsook het belang van de capaciteit, toegankelijkheid, doeltreffendheid en kwaliteit van de gezondheidszorg en van voldoende bemande zorgstelsels, onder meer om de gecoördineerde verdeling van en tijdige toegang tot vaccins voor alle lidstaten en voor alle mensen te versnellen; is in dit verband ingenomen met de totstandbrenging van een sterke Europese gezondheidsunie; vraagt de lidstaten gelijke en universele toegang tot hoogwaardige gezondheidszorg te waarborgen, met inbegrip van preventieve zorg, langdurige zorg en gezondheidsbevordering, met bijzondere aandacht voor hoogwaardige ouderenzorg, met name door gerichte investeringen op dit gebied te doen en een einde te maken aan onzekere arbeidssituaties en misbruik van tijdelijk werk in de gezondheidssector;
35. benadrukt dat de bestrijding van de pandemie een voorwaarde is voor het sociale en economische herstel en voor de effectiviteit van de herstelinspanningen; is ingenomen met de ontwikkeling van COVID-19-vaccins, maar maakt zich grote zorgen over de ernstige gevallen waarin de leveringstermijnen voor vaccins niet worden nageleefd; dringt erop aan COVID-19-vaccins in de praktijk te behandelen als collectieve goederen die voor iedereen gegarandeerd zijn; vraagt de Commissie en de lidstaten de belemmeringen en beperkingen uit de weg te ruimen die het gevolg zijn van octrooien en intellectuele-eigendomsrechten om de grootschalige productie van vaccins en de tijdige verspreiding ervan naar alle lidstaten en aan alle mensen te waarborgen;
36. herinnert eraan dat de arbeidsparticipatiekloof, de loonkloof en de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen nog steeds extreem groot zijn; benadrukt dat het Europees Semester en de RRF moeten bijdragen aan het aanpakken van deze uitdagingen; dringt erop aan de gendergelijkheid te versterken door gendermainstreaming te integreren, en verzoekt de Commissie de invoering van een doeltreffende, transparante, alomvattende, resultaatgerichte en prestatiegerichte methode voor alle EU-programma’s te versnellen; is verheugd over het voornemen van de Commissie om bindende maatregelen inzake loontransparantie in te voeren, met inbegrip van een index voor gelijke beloning van mannen en vrouwen; dringt erop aan dat deze maatregelen spoedig worden vastgesteld om verdere gendergebaseerde ongelijkheden te voorkomen; verzoekt de lidstaten en de Commissie ondernemerschap onder vrouwen te bevorderen en hun toegang tot financiering te vergemakkelijken; verzoekt de lidstaten de onderhandelingen in de Raad over de richtlijn inzake vrouwelijke bestuurders uit het slop te halen;
37. verzoekt de Commissie de landspecifieke aanbevelingen in de toekomst uit te breiden zodat daarin ook rekening wordt gehouden met de betrokkenheid van de sociale partners bij loonvormingsmechanismen en de doeltreffendheid van hun betrokkenheid;
38. benadrukt dat een tijdige, effectieve en billijke uitvoering van de vaardighedenagenda van de EU van cruciaal belang is om de werkgelegenheid in de gezondheidssector te bevorderen en de tekorten aan vaardigheden op nieuwe werkterreinen aan te pakken; waarschuwt echter dat een vaardighedenagenda niet volstaat om de toenemende onzekerheid en armoede onder werkenden op de EU-arbeidsmarkt te verhelpen; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat hoogwaardige, betaalbare en inclusieve vaardigheden- en beroepsopleidingen worden ontwikkeld door de verwerving en wederzijdse erkenning van kwalificaties en de erkenning en validatie van competenties, leerresultaten en diploma’s op alle onderwijsniveaus, alsook van niet-formeel leren met ondersteuning op maat en actieve voorlichting, met name voor de meest gemarginaliseerde groepen in de samenleving, zodat stereotypering wordt voorkomen; benadrukt dat een leven lang leren in de hele EU moet worden aangemoedigd, aangezien dit een essentieel element zal blijken te zijn voor de transitie naar een digitale, groene, concurrerende en veerkrachtige EU-economie;
39. wijst op het belang van EU-programma’s zoals de jongerengarantie, waarvan het pakket onlangs is uitgebreid; vraagt de lidstaten dit programma snel uit te voeren, in nauwe samenhang met EU-fondsen zoals het Europees Sociaal Fonds Plus, om de situatie van NEET’s aan te pakken, met bijzondere aandacht voor NEET’s die wonen in plattelandsgebieden en regio’s met natuurlijke of demografische beperkingen op de arbeidsmarkt, om ervoor te zorgen dat alle jongeren onder de 30 jaar een kwalitatief hoogwaardig aanbod krijgen voor werk, voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs of beroepsopleiding, de vaardigheden kunnen ontwikkelen die ze nodig hebben om kans te maken op een baan in tal van sectoren, of binnen vier maanden nadat ze werkloos zijn geworden of het formeel onderwijs hebben verlaten, een bezoldigd leercontract of een bezoldigde stage aangeboden krijgen;
40. moedigt de lidstaten aan om de EU-schoolfruit-, groente- en melkregeling tijdelijk aan te passen aan de sluiting van de scholen – als die sluiting nodig is om de pandemie te bestrijden – om ervoor te zorgen dat kinderen tijdens dergelijke perioden gezonde eetgewoonten behouden, om ondervoeding te voorkomen bij kinderen die risico lopen op armoede of sociale uitsluiting, en om de lokale producenten te steunen;
41. benadrukt het belang van horizontale coördinatie tussen EU-programma’s en nationale maatregelen voor sociale rechtvaardigheid en gelijkheid, sociale ontwikkeling en bestrijding van het risico op armoede en sociale uitsluiting, met inbegrip van kinderarmoede en armoede onder werkenden, en het voorkomen van tekorten aan vaardigheden en inkomensongelijkheid; wijst erop dat het Europees Sociaal Fonds een uitstekend voorbeeld is van bovengenoemde horizontale coördinatie; wijst er tegelijkertijd met klem op dat het sociale en werkgelegenheidseffect een transversale overweging moet zijn in alle uitgavenprogramma’s;
42. benadrukt dat de vangnet-, lenings- en kredietverleningsfunctie van de EU-begroting, en met name het EU-instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand (de SURE-regeling), perfecte voorbeelden zijn van hoe de kredietcapaciteit en de reputatie van de EU-begroting kunnen worden gebruikt ter ondersteuning van maatregelen van de lidstaten die aansluiten bij de prioriteiten van de EU, met name in de buitengewone omstandigheid van een in de geschiedenis van de EU ongekende gezondheids- en economische crisis;
43. vraagt om een betere coördinatie tussen milieu-, economisch en sociaal beleid en tussen de verschillende herstel- en structuurfondsen, teneinde de synergieën te verbeteren en meer middelen voor sociale investeringen uit te trekken, ook voor degenen die tijdens de crisis in de frontlinie stonden, zoals essentiële werknemers, overeenkomstig het beginsel dat niemand aan zijn lot mag worden overgelaten; verzoekt de Commissie en de lidstaten alle relevante nationale, regionale en lokale autoriteiten, op de passende niveaus, te betrekken bij de opzet en uitvoering van acties die verband houden met het Europees semester, met name op gezondheids- en sociaal gebied, die vaak niet worden meegenomen in economische en budgettaire overwegingen;
44. juicht het toe dat betaalbare huisvesting in het Europees Semester is opgenomen; vraagt de Commissie een EU-kader voor nationale strategieën inzake dakloosheid voor te stellen, en vraagt de lidstaten het beginsel “huisvesting eerst” toe te passen, waarmee het dakloosheidspercentage aanzienlijk kan worden verlaagd, prioriteit toe te kennen aan het regelen van permanente huisvesting voor daklozen, manieren voor te stellen om energiearmoede aan te pakken, uithuiszettingen een halt toe te roepen en dakloosheid niet langer te criminaliseren; benadrukt bovendien dat er betere en meer geharmoniseerde gegevens over daklozen in de EU moeten worden verzameld; verzoekt de Commissie en de lidstaten met specifieke voorstellen te komen om het probleem van energiearmoede adequaat aan te pakken in het kader van de Europese Green Deal;
45. verzoekt de Commissie een instrument voor te stellen waarmee de gevolgen van asymmetrische schokken op de lange termijn doeltreffend kunnen worden opgevangen, zoals een adequate en praktisch uitvoerbare werkloosheids(her)verzekeringsregeling die de nationale stelsels kan ruggensteunen wanneer een deel van de EU een tijdelijke economische schok doormaakt; benadrukt dat het van het grootste belang is om investeringen en de toegang tot financiering in de EU te bevorderen om kmo’s met solventieproblemen te helpen, hoogwaardige werkgelegenheid te creëren in strategische sectoren en de territoriale, economische en sociale cohesie in de EU te bevorderen; wijst erop dat het nieuwe Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering kan worden ingezet om de gevolgen van de COVID-19-crisis voor de werkgelegenheid te verzachten; verzoekt de lidstaten daarom snel financieringsaanvragen bij de Commissie in te dienen om EU-werknemers die als gevolg van COVID-19 hun baan zijn kwijtgeraakt, te ondersteunen bij hun bij- of omscholing en hun re-integratie op de arbeidsmarkt;
46. juicht het toe dat het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering ook wordt gebruikt om op de pandemie te reageren door de herstructureringsbehoeften van bedrijven in de EU te ondersteunen; merkt op dat de drempel om toegang te krijgen tot het fonds is verlaagd tot minimaal 200 ontslagen en dat dit EU-instrument kan bijdragen aan de financiering van gepersonaliseerde steunmaatregelen, zoals op maat gesneden opleidingscursussen en omscholings- en bijscholingsprogramma’s; verzoekt de betrokken EU-instellingen flexibel te zijn en de activeringsaanvragen snel te onderzoeken, zodat de tijd die nodig is om middelen uit het fonds beschikbaar te stellen, tot een minimum wordt beperkt;
47. benadrukt dat de verschillen in economische en sociale ontwikkeling binnen de EU worden vergroot door braindrain; verzoekt de Commissie de braindrain in bepaalde regio’s en sectoren te evalueren en waar nodig steunmaatregelen voor te stellen, en mobiele werknemers te ondersteunen door het vrije verkeer van werknemers zonder beperkingen te waarborgen en de overdraagbaarheid van rechten te verbeteren; verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen voor een digitaal EU-socialezekerheidsnummer;
48. wijst erop dat er specifieke steun moet worden verleend aan de mediasector, die een sleutelrol speelt in onze democratieën, op een wijze die de vrijheid en het pluralisme van de media eerbiedigt en bevordert in een tijd waarin de onlineomgeving steeds meer wordt gedomineerd door enkele grote spelers met toenemende marktmacht en mobiele belastinggrondslagen, waardoor het voor vele kleinere EU-bedrijven soms moeilijker wordt om op de eengemaakte markt te starten en op te schalen, zoals wordt benadrukt in de mededeling van de Commissie over de jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2021(36); vestigt de aandacht van de lidstaten op de specifieke maatregelen in het op 3 december 2020 door de Commissie bekendgemaakte actieplan voor de media, die bedoeld zijn om omroepen, nieuwsmedia en bioskopen te helpen herstellen van het grote verlies aan reclame-inkomsten dat zij door de lockdown als gevolg van de pandemie hebben geleden, en om hun productie en distributie van digitale inhoud te stimuleren;
49. wijst erop dat moet worden overwogen om billijkheidsvoorwaarden op te leggen aan bedrijven die toegang willen krijgen tot overheidsmiddelen en ‑steun, teneinde te voorkomen dat die steun gaat naar bedrijven die gevestigd zijn in een jurisdictie die wordt vermeld in bijlage I bij de conclusies van de Raad over de herziene EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied(37), en wijst erop dat deze steun geen afbreuk mag doen aan collectieve onderhandelingen, werknemersparticipatie of medezeggenschap van de werknemers bij de besluitvorming in bedrijven overeenkomstig de nationale wetgeving en praktijk, en dat als voorwaarde moet worden gesteld dat hetzelfde niveau van arbeidsomstandigheden, arbeidsvoorwaarden en rechten, met inbegrip van bescherming tegen ontslag en loonsverlagingen, wordt gehandhaafd en dat er geen bonussen of dividenden worden uitgekeerd aan de managers, respectievelijk de aandeelhouders;
50. benadrukt dat de beoordeling van de rechtsstaat en de doeltreffendheid van het rechtsstelsel bijgevolg deel moeten blijven uitmaken van het Europees Semester;
o o o
51. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Eurostat preliminary flash estimate van 2 februari 2021: https://ec.europa.eu/eurostat/documents/portlet_file_entry/2995521/2-02022021-AP-EN.pdf/0e84de9c-0462-6868-df3e-dbacaad9f49f
Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom (PB L 424 van 15.12.2020, blz. 1).
Nota van de Raad van 16 oktober 2020 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een actieprogramma voor de Unie op het gebied van gezondheid voor de periode 2021-2027 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 282/2014 (“EU4Health-programma), en resolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2020 over de EU-strategie voor volksgezondheid na COVID-19 (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0205).
Eurofound, COVID-19: Some implications for employment and working life, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2021 (nog niet gepubliceerd).
Eurostat, 1 in 10 employed persons at risk of poverty in 2018, Europese Commissie, Luxemburg, 2020, https://ec.europa.eu/eurostat/web/products-eurostat-news/-/DDN-20200131-2
Raadgevend Comité voor gelijke kansen van mannen en vrouwen, Opinion on Intersectionality in Gender Equality Laws, Policies and Practices, Europees Instituut voor gendergelijkheid, Vilnius, 2020.
Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, Coronavirus pandemic in the EU – fundamental rights implications: focus on social rights - Bulletin 6, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2020.
Eurostat, People at risk of poverty or social exclusion, Europese Commissie, Luxemburg, https://ec.europa.eu/eurostat/databrowser/view/t2020_50/default/table?lang=en
Nog te publiceren verslagen: Eurofound, COVID-19: Some implications for employment and working life, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2021; Eurofound, Involvement of social partner in policy making during COVID-19, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2021.
Mededeling van de Commissie van 9 september 2020 getiteld “Verslag inzake strategische prognoses 2020 – De koers naar een veerkrachtiger Europa” (COM(2020)0493).